Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/
Bijlagen
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691980:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Voorbeeld overgenomen uit Ahsmann 2020, p. 304. Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 23 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7326: ‘Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv had de rechtbank X met het bewijs van zijn stellingen moeten belasten dat naast B.V. Y in dit geval ook Y hoofdelijk aansprakelijk was voor alle schulden waarvan X betaling vorderde. Het verweer van Y dat alleen B.V. Y als opdrachtgever heeft te gelden, is niet aan te merken als een bevrijdend verweer.’ [B.V. Y was failliet verklaard.]
Rb. Rotterdam 5 juli 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5240, NJF 2017/546. Met verwijzing naar HR 8 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5595, NJ 1988/700 wijst de rechtbank de vordering af. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 17 april 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW3234 (laptop en weekendtassen).
Hof Amsterdam 17 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2528.
HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:459, RvdW 2017/372 (Lekkende kelder).
HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:140, JBPr 2017/23 met nt. F.J.P. Lock.
Hof ’s-Hertogenbosch 4 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5070.
Rb. Rotterdam 19 december 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY6624, NJF 2013/72. Zie ook Parl. Gesch. BW Boek 5, p. 115
HR 13 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243, NJ 2003/212 (B./Olifiers). Over dit arrest A.J. Akkermans, ‘Causaliteit bij letselschade en medische expertise’, TvVP 2003/4, p. 101 e.v.
Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9637. De rechtbank had i.c. het verweer van gedaagde gekwalificeerd als een bevrijdend verweer.
Conclusie A-G E.B. Rank-Berenschot onder 2.7 vóór HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2013:323, RvdW 2014/348.
HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0568, NJ 1992/447.
Rb. Midden-Nederland 31 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:277.
De datum waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald. De rechter stelt eerst vast dat partijen het eens zijn over de peildatum voor de omvang van de gemeenschap van goederen. Een goed kan slechts in de verdeling worden betrokken indien het op de peildatum aanwezig is.
Hof ’s-Gravenhage 15 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3361. De rechtbank had de bewijslast van de betwisting op de man gelegd.
Conclusie A-G L. Timmerman onder 2.4 vóór HR 5 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0010, RvdW 2010/388 (art. 81 RO). Een variant deed zich voor in de volgende procedure: eiseres heeft brandstof geleverd aan verweerder en vordert betaling van facturen. Verweerder verdenkt eiseres van fraude; eiseres zou minder brandstof hebben geleverd dan op de bonnen stond. De stelling van verweerder dat eiseres gefraudeerd zou hebben, kan gezien worden als een betwisting van de geleverde hoeveelheid brandstof. De hoogte van het door eiseres gevorderde bedrag is mede gebaseerd op die hoeveelheid. Eiseres heeft de bewijslast van de geleverde hoeveelheid (Rb. Midden-Nederland 6 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6046).
Zie W.H.M. Reehuis en E.F. Verheul, Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid (Mon. BW nr. B6d) 2022/13.
HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153, NJ 2014/177 met nt. P. van Schilfgaarde.
Conclusie A-G J.B.M.M. Wuisman randnr. 2.3.1 en 2.3.2 vóór HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1439, RvdW 2012/392.
A-G F.F. Langemeijer in zijn conclusie randnr. 2.16 vóór HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8913, NJ 2004/679 met nt. T. Koopmans (Stichting Faunabescherming/Provincie Fryslân).
Rb. Noord-Nederland 9 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4271.
Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5100.
De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) heeft voor bij haar aangesloten makelaars in 2010 een bepaalde wijze van de netto (gebruiks)oppervlakte van woningen voorgeschreven, de meetinstructie. Een koper mag er dan in beginsel van uitgaan dat de meetinstructie is gehanteerd (HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176, NJ 2020/7 met nt. J.L. Smeehuijzen onder NJ 2020/8 (Meetinstructie I; relatie koper en makelaar); zie ook HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:269, NJ 2020/8 met nt. J.l. Smeehuijzen (Meetinstructie II; aansprakelijkstelling makelaar door de koper) en HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1848, NJ 2022/2; schade op de voet van art. 6:98 BW). Een NVM-makelaar moet jegens de aspirant-koper in beginsel de NVM-meetinstructie in acht nemen (doorwerking van private normstelling)). Zie ook Braspenning 2021 en HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1842 (Meetinstructie III).
Hof ’s-Hertogenbosch 12 maart 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:976, r.o. 3.8.3.
Zie art. 3:94 lid 1 en art. 3:94 lid 3 BW. Van de cessie kan nog in de dagvaarding aan verweerder worden kennisgegeven. Ook kan de vordering pas tijdens de procedure aan eiser zijn gecedeerd; voldoende is dat eiser rechtsbevoegd is ten tijde van vonniswijzing. In plaats van cessie kan een partij aan een gevolmachtigde een last hebben verleend om de betreffende vordering in eigen naam te innen. Zo nodig kan eiser subsidiair een beroep doen op een volmacht ter ondersteuning van zijn stelling dat hij bevoegd is de vordering te incasseren; openstaande facturen zijn bijv. ter incasso uit handen gegeven aan een incassogemachtigde. Een lasthebber die in eigen naam optreedt ten behoeve van de lastgever is niet gehouden in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Dat moet hij pas indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft (een voorwaardelijke stelplicht) (HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112, NJ 2018/450 en HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4995, NJ 2011/474 met nt. H.J. Snijders (Van Kessel/Nationale Nederlanden)). Snijders heeft grote moeite met de honorering van non-transparantie; hij verwijst naar art. 21 Rv.
Het vereiste van voldoende bepaalbaarheid wordt in de praktijk niet strikt uitgelegd; voldoende is dat de leveringsakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld welke vordering wordt overgedragen (HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4602, NJ 2004/183 met nt. W.M. Kleijn).
HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5356, NJ 2013/343 met Red. Aant., JBPr 2013/51 met nt. H.L.G. Wieten (Makelaardij M./Van Gils c.s.). Zie voor een vergelijkbaar geval: Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:10 (opdrachtgever versus architect: het ligt op de weg van de opdrachtgever te bewijzen dat de architect in de nakoming van zijn waarschuwingsplicht is te tekort geschoten).
Het betrof een huiszoeking bij een journalist. Een recht op inbreuk op het recht op vrije nieuwsgaring kan ingevolge art. 10 lid 2 EVRM gerechtvaardigd zijn in geval van ‘an overriding requirement in the public interest’. Huiszoeking kan dus gerechtvaardigd zijn voor zover is voldaan aan de in dat artikel omschreven voorwaarden.
HR 2 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS6926, NJ 2006/291 met nt. EJD (Ravage of Stichting Ostade/Staat). De rechtvaardigingsgrond dient gesteld en bewezen te worden door de partij die daarop een beroep doet. Sijmonsma geeft aan dat het hof kennelijk van oordeel was dat voordat een op art. 6:162 BW gebaseerde vordering kan worden toegewezen, de eisende partij ook dient te stellen dat de Staat met andere oplossingen hetzelfde resultaat had kunnen bereiken. Het materiële recht kent dit bestanddeel niet en aldus heeft het hof de eisende partij meer bestanddelen willen laten bewijzen dan het materiële recht kent. Het proportionalteitsverhaal dient verteld te worden door de Staat (Sijmonsma 2008, p. 36, linkerkolom (onder 2.4)).
HR 30 augustus 2019, ECLI:NL:HR:2019:1294, NJ 2021/319 met nt. E. Verhulp (Werknemer/Lapack). Een cao is op grond van de algemeen verbindendverklaring ‘recht’ in de zin van art. 79 RO; daarin kan de bewijslast anders zijn verdeeld dan uit de hoofdregel van art. 150 Rv volgt. Uitleg van de cao leidt ertoe dat de hoofdregel is dat de werknemer het normloon ontvangt; daaruit volgt dat het aan de werkgever is om te stellen en te bewijzen dat de hoofdregel niet van toepassing is (Conclusie A-G R.H. de Bock ECLI:PHR:2019:530, randnr. 3.16 vóór het arrest).
Hof Amsterdam 26 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:192, r.o. 3.4 (Zie ook de conclusie van A-G G.R.B. van Peursem ECLI:NL:PHR:2017:289).
Conclusie A-G F.F. Langemeijer vóór HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX9829, RvdW 2013/7 (art. 81 RO).Verweerster had de door eiseressen gestelde toeëigening gemotiveerd betwist bij een ter comparitie in eerste aanleg afgelegde verklaring.
Hof Arnhem-Leeuwarden 14 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7854.
Hof Den Haag 5 maart 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:349, NJ 2021/32. Het gaat er niet om of het museum eigenaar is geworden, maar uitsluitend of de erven van de tekeningen eigenaar zijn,
HR 30 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5053, NJ 2010/497, JBPr 2009/15 met nt. P.S. Bakker en B. Hoyng.
Conclusie A-G F.F. Langemeijer randnr. 2.6. en 2.7. vóór HR 30 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5053, NJ 2010/497, JBPr 2009/15 met nt. P.S. Bakker en B. Hoyng.
HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2984, NJ 2017/23, MvV 2017/2, p. 69 e.v. met nt. F. Damsteegt-Molier, JIN 2017/99 met nt. Zandbergen. Zie als vervolg hierop Hof ’s-Hertogenbosch 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4327, NJF 2017/469.
Zie ook M. Tillema, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:86 BW. De derde kan een beroep doen op het vermoeden van art. 3:109 en 3:119 BW; de lastgever zal dan tegenbewijs moeten leveren door te bewijzen dat de derde bijv. van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen.
Geïnspireerd door HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1349, JOL 2004/329, JWB 2004/231.
De rechter kan eventueel een bewijsvermoeden aannemen ten gunste van X met toelaten van tegenbewijs door Y: splitsing van verzekeringen betreffende dezelfde vrachtwagen ligt niet voor de hand.
Rb. Noord-Nederland 10 februari 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:508.
Indien verweerder bij een vordering tot nakoming het verweer voert dat eiser een gebrekkige prestatie heeft geleverd, behoeft eiser niet de deugdelijke nakoming (te stellen en) te bewijzen, maar verweerder de gebrekkige nakoming (het wanprestatieverweer). Verweerder doet in dat geval een beroep op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten: schadevergoeding met verrekening en/of ontbinding (beide verweren zijn een bevrijdend verweer).
Rb. Rotterdam 10 april 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3389.
HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, r.o. 3.3.2, NJ 2013/391 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai. Zie HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5122, NJ 2004/411 (Visser/IDM), JBPr 2004/50 met nt. J. Damming met verwijzing naar HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2742, NJ 1998/897 (Van Rhee/ING-Bank; aangetekende brief). De bewijslast rust op degene die zich op de werking van de verklaring beroept; die partij beroept zich op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten.
De buitengerechtelijke vernietiging is bedoeld als een eenvoudig te hanteren instrument en aan de inhoud van de verklaring moeten, net als aan de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring, geen strenge eisen worden gesteld (vgl. HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6997, NJ 2011/257 voor de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring).
HR 25 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1995:ZC2182, NJ 1997/68.
Een buitengerechtelijke verklaring heeft slechts het daarmee beoogde rechtsgevolg, indien voldaan is aan de eisen die voor de ingeroepen vernietigings- c.q. ontbindingsgrond gelden (HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (G4 Beheer/Hanzevast)). De ontbindingsverklaring behoeft de gronden niet te vermelden en de gronden kunnen nog worden aangevuld met omstandigheden die na het uitbrengen van de verklaring hebben plaatsgevonden (HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6997, NJ 2011/257 (Elbrink/Halfman)).
Zie ook G.J. Meijer 2011, 12.4.4, p. 985 e.v. Het (bewijs)voorschrift van artikel 1021 Rv bepaalt dat de overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. Zie verder de tweede zin van art. 1021 Rv; een aanvaarding kan in beginsel in iedere vorm geschieden en ook in gedragingen besloten liggen.
Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 14 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2526.
Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1052, NJF 2015/231.
Hof ’s-Hertogenbosch 14 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV6060.
HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9729, RvdW 2006/238, JBPr 2006/76 met nt. R. Schellaars (Delta Loyd/Williams House). Anders A-G J.L.R.A. Huydecoper in zijn conclusie vóór dit arrest die van mening was dat het hof een te beperkte toets ten aanzien van de stelplicht had aangelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2011.
Hof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2018.
Rb. Utrecht 20 mei 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BI4713.
Hof ’s-Hertogenbosch 11 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1552.
HR 31 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG2122, RvdW 2008/988.
sinds 1 juli 2015 kan de werkgever op grond van de wet werk en zekerheid niet langer kiezen tussen de ontbindingsroute en de bba-route; de te volgen procedure hangt af van de ontslaggrond (kamerstukken ii 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 25 (mvt)).
Vgl. HR 26 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9664, JAR 2001/40 met nt. E. Verhulp, HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0387, RvdW 2009/590 en HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126, NJ 2014/498.
HR 27 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2148, NJ 1997/42. Weerspreekt de werknemer een en ander onvoldoende dan staat de dringende reden en onverwijlde mededeling vast (HR 23 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504 met nt. P.A. Stein; HR 26 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2052, NJ 1996/609 en HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126, NJ 2014/498).
Daarvoor is een specifieke opdracht tot het verrichten van overwerk vereist. Ook is mogelijk dat de werkgever heeft ingestemd met het maken van overuren; de instemming zal gesteld en bewezen dienen te worden door de werknemer.
Zie voor een voorbeeld Rb. Rotterdam 23 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7559. Indien een werkgever stelt dat partijen hadden afgesproken dat de werknemer voor stand-by diensten geen vergoeding zou ontvangen, geldt eveneens dat de bewijslast voor deze stelling bij de werkgever berust (Hof Amsterdam 22 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3919).
HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5915, RvdW 2009/1006 (ACS/HTC).
Een dergelijke contractuele afwijking van art. 7:303 BW is semi-dwingend recht. De huurder kan zich op de vernietigbaarheid beroepen, de verhuurder niet (HR 28 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9562, NJ 2010/300 (Momus II/Bierbrouwerij De Leeuw)). Ook een contractueel indeplaatsstellingsverbod is een vernietigbaar beding (art. 7:307 BW).
HR 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9951, NJ 2013/557 met nt. J.L.R.A. Huydecoper (Stern/Gulf) en de conclusie van A-G M.H. Wissink vóór het arrest randnr. 2.9.3 e.v. alsmede Wissink 2018. Om cassatietechnische redenen moest het beroep van de huurder op de vernietigbaarheid van het beding als aanvallend worden gekwalificeerd. Los van de procedure Stern/Gulf beantwoordt Wissink de vraag: bestond voor de huurder eerder geen aanleiding om tot vernietiging over te gaan, ontkennend.
Noot J.K. Six-Hummel in JOR 2017/242 bij Hof Amsterdam 13 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5365.
Hof ’s-Hertogenbosch 3 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1744.
Bijlagen 2A Voorbeelden grondslagverweer
Een verkoper X stelt dat hij aan Y goederen heeft verkocht en geleverd en vordert betaling. Y betwist een en ander gemotiveerd: volgens hem is de koopovereenkomst met zijn neef gesloten. De verkoper zal zijn stelling dienen te bewijzen. Y voert een grondslagverweer.1
Eiser en gedaagde hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Eiser is ingetrokken in de woning van gedaagde en heeft een aantal schilderijen, waarvan hij op dat moment eigenaar was, naar deze woning gebracht. Na het verbreken van de relatie tussen partijen is eiser uit de woning getrokken, met achterlating van de schilderijen. Eiser laat conservatoir beslag leggen op veertien in de woning aanwezige schilderijen en vordert een verklaring voor recht dat gedaagde gehouden is deze zaken aan hem ‘terug te geven’. Gedaagde betwist het eigendomsrecht van eiser en stelt dat eiser de schilderijen aan haar heeft geschonken, bij wijze van liefdesuiting en omdat eiser geen vergoeding voor zijn verblijf in haar woning betaalde. ‘Gelet op deze gemotiveerde betwisting en gegeven de wettelijke vermoedens van art. 3:109 jo. 3:119 BW, had het op de weg van eiser gelegen feiten en omstandigheden te stellen – en bij tegenspraak te bewijzen – waaruit voortvloeit dat de stelling van gedaagde dat zij de eigendom van de schilderijen heeft verkregen onjuist is’.2
‘Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft Parteon de gestelde huurachterstand gespecificeerd. Het ligt weliswaar op de weg van de huurder om aan te tonen dat hij meer betalingen heeft verricht dan waarvan de verhuurder uitgaat, maar niettemin mag van een verhuurster die betaling van achterstallige huur vordert worden verwacht dat zij bij betwisting van de huurachterstand, uitlegt hoe zij is gekomen tot het door haar gevorderde bedrag. Zij dient dat te doen aan de hand van een overzicht van de vervallen termijnen en de daarop ontvangen bedragen, met de verval- en ontvangstdata.’3
Bijlagen 2B Voorbeelden bevrijdend verweer
Een aannemer heeft een kelder gebouwd; na enige tijd ontstaat lekkage als gevolg van het niet waterdicht zijn van de kelder. Er blijkt te weinig wapening in de kelderwanden te zijn aangebracht, terwijl volgens de ontwerptekening de aannemer de kelderwanden pas had mogen aanbrengen wanneer de wapening van de kelderbak door de constructeur was gecontroleerd. De opdrachtgever stelt de aannemer aansprakelijk en vordert schadevergoeding. Het hof oordeelt dat uit de partijafspraken volgt dat wanneer de constructeur de wapening niet uitdrukkelijk heeft goedgekeurd, de aannemer aansprakelijk is voor de gevolgen van de lekkage. Vast is komen te staan dat de constructeur de wapening niet heeft gecontroleerd. De tekortkoming van de aannemer is dus komen vast te staan. Dat is alleen anders indien de stelling van de aannemer juist is dat hij op grond van de telefonische mededeling van de projectmanager of architect mocht aannemen dat de tekeningen voor de kelder waren goedgekeurd. De wanprestatie kan hem in dat geval niet worden toegerekend.4
Kogra vordert onder meer betaling van schadevergoeding in verband met schade aan inventaris in een door Kogra verhuurd pand. Verweerder had niet betwist dat er schade aan de inventaris was ontstaan en dat die schade is ontstaan op enig tijdstip vóór de ontruiming van het pand. Verweerder betoogt dat hij de schade niet heeft veroorzaakt. ‘Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat het, gelet op de betwisting van verweerder (…), aan Kogra is om nader te onderbouwen dat de schade aan de inventaris is veroorzaakt door verweerder (…). Het verweer van verweerder (…) dat hij de schade niet heeft veroorzaakt, moet worden aangemerkt als een bevrijdend verweer. Anders dan het hof heeft overwogen, was het dan ook aan verweerder (…) om te stellen en, zo nodig, te bewijzen, dat de schade niet door hem is veroorzaakt.’5
Deurwaarderskantoor treedt op als incassobureau. Decennialang heeft zij de rente, die zij heeft geïncasseerd bij debiteuren van de woningstichting, niet afgedragen aan de woningstichting. ‘Het verweer van het deurwaarderskantoor dat zij de rente op grond van een gemaakte afspraak mocht behouden is een bevrijdend verweer, waarvan de stelplicht en – in geval van voldoende gemotiveerde betwisting door de woningstichting – de bewijslast op het deurwaarderskantoor rusten.’6
Sparta revindiceerde het schilderij ‘Gezicht op Delfshaven’, dat jarenlang in de bestuurskamer op het Kasteel had gehangen. Gedaagde voert het verweer dat hij de eigendom door occupatie (uit een kruiwagen met puin in bezit genomen) heeft verkregen (art. 5:18 BW). De rechtbank Rotterdam overweegt dat dit verweer van gedaagde een bevrijdend verweer is, waarvoor gedaagde de stelplicht en de bewijslast draagt. Aangezien gedaagde niet had weersproken dat Sparta eigenaar was geweest van het schilderij, ligt de vordering voor toewijzing gereed tenzij gedaagde weet te bewijzen dat een redelijk oordelend mens een en ander mocht beschouwen als een prijsgeven van het schilderij door Sparta.7 Verweerder komt zijnerzijds met blokkerende feiten.
Bijlagen 2C Voorbeelden onderscheid grondslag- en bevrijdend verweer
a Omvang van de schade na medische fout
In een procedure stond vast dat een medische fout was gemaakt. De arts voerde verweer ter zake van de omvang van de schade. Het hof had de stelling van de arts, dat de patiënt niet tot haar zestigste levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, gekwalificeerd als een bevrijdend verweer en daarmee de bewijslast van deze stelling bij de arts gelegd. De Hoge Raad kwalificeert anders en casseerde. Ten onrechte had het hof de stelling van de arts aangemerkt als een stelling waarvan de bewijslast op de arts rust: op de patiënt rust bewijslast ter zake van de omvang van de schade en dit geldt ook voor zover zij deze vordering baseert op verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid. De arts had de feiten zoals door de patiënt gesteld, gemotiveerd betwist (een grondslagverweer). Het slachtoffer draagt de bewijslast van de omvang van de schade als gevolg van de gebeurtenis.8
b Koop versus schenking
Vordert eiser nakoming uit hoofde van een koopovereenkomst (betaling koopprijs, art. 7:1 BW) en geeft gedaagde aan dat sprake is geweest van een schenking, dan rust de bewijslast van de koopovereenkomst bij eiser. Het verweer richt zich tegen de feitelijke grondslag van de vordering van eiser, te weten de door eiser gestelde koopovereenkomst en de daarop gegronde verbintenis van verweerder tot betaling van de koopprijs (een grondslagverweer). Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust in dat geval op eiser de last zijn stelling te bewijzen dat hij de zaken aan verweerder heeft verkocht.9
c Vergoeding inbreng versus schenking
Een man heeft bij de aankoop van een huis de kosten van de aankoop van de grond en de bouw van de woning betaald. Hij vordert van de vrouw vergoeding van zijn inbreng. Volgens de rechter heeft hij daar in beginsel recht op en moet de vergoeding uit de gemeenschap komen. De vrouw voert verweer en stelt dat sprake is van een schenking. ‘Nu de door de man aan zijn vordering gegeven feitelijke grondslag vaststond, is het verweer van de vrouw te kwalificeren als een bevrijdend verweer, waarvoor zij stelplicht en bewijslast heeft.10
d Draagplicht schuld van huwelijksgemeenschap versus toegescheiden schuld
Een man stelt zich op het standpunt dat de vrouw de helft van de schuld aan de bank dient te dragen, omdat deze schuld in de huwelijksgemeenschap viel. De vrouw voerde het verweer dat deze schuld bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan de man is toegescheiden. De man heeft gesteld dat er na de executoriale verkoop van de woning een schuld aan de hypotheekbank resteerde en dat deze schuld in de huwelijksgemeenschap viel. De vrouw heeft deze feiten niet ontkend, maar haar draagplicht jegens de man betwist, stellende dat partijen in het kader van de boedelscheiding zijn overeengekomen dat de man de schuld geheel voor zijn rekening zou nemen. ‘Nu de man ontkende dat partijen dit waren overeengekomen, lag het naar de hoofdregel van art. 177 Rv [thans art. 150 Rv] op de weg van de vrouw om hiervan bewijs te leveren. Daaraan doet niet af dat de man in zijn repliek reagerend op het verweer van de vrouw heeft gesteld dat de schuld aan de hypotheekbank buiten de scheiding en deling van de gemeenschap is gebleven en daarbij zelfs niet ter sprake is geweest.’11 Het verweer van de vrouw is dus een bevrijdend verweer.
e Executeur versus verweerder die stelt dat bedragen hem zijn geschonken door de erflater
Executeur (mr. X) vordert van verweerder terugbetaling van € 280.000,-. Verweerder betoogt dat de erflater dit bedrag heeft geschonken. ‘Op mr. X rust de stelplicht en de bewijslast dat de echtgenote van de erflater geen toestemming heeft verleend voor de schenking door haar echtgenoot. Mr. X heeft aan zijn vordering immers de vernietigbaarheid van deze schenking ten grondslag gelegd. Op verweerder rust niet de bewijslast van hetgeen hij ter betwisting daarvan naar voren heeft gebracht, namelijk dat de echtgenote van de erflater toestemming heeft verleend.’12 Verweerder voert een grondslagverweer.
f Behoort verkoopopbrengst van een onderneming tot de gemeenschap?
De vrouw heeft gevorderd conform art. 3:185 BW de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen en voert daartoe aan dat de verkoopsom van de eenmanszaak van de man deel uitmaakte van de onverdeelde gemeenschap en op de peildatum nog volledig aanwezig was.13 De man heeft betoogd dat de koopsom is opgegaan aan schulden en dat van deze opbrengst is geleefd. De man hoeft niet de feiten te bewijzen die hij stelt ter motivering van zijn betwisting.14 Nu het rechtsgevolg waarop de vrouw zich beroept bestaat in de verplichting van gedaagde tot verdeling van de huwelijksgemeenschap inclusief de verkoopsom van de eenmanszaak en de man een en ander gemotiveerd heeft betwist, rust ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv op de vrouw de bewijslast van haar stelling. De man voerde een grondslagverweer. De vrouw dient alle (rechts)feiten te stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door haar beoogde rechtsgevolg en deze feiten voldoende concreet te onderbouwen.
g Oneigenlijk gebruik van tankpas?
Werkgeefster Eureka had in het kader van een arbeidsovereenkomst een tankpas voor het tanken van diesel aan verweerders verstrekt. Zij vordert betaling wegens oneigenlijk gebruik van deze pas. Het hof had geoordeeld dat Eureka daarom dat oneigenlijke gebruik dient te stellen, te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. In cassatie probeert Eureka de stelling van verweerders: wij mochten een groter aantal liters tanken, gekwalificeerd te krijgen als bevrijdende verweer.
Dit mislukte: het rechtsgevolg waarop eiseres zich beroept, bestaat in de verplichting tot vergoeding van het oneigenlijk gebruik van de tankpas. Eiseres stelde dat verweerders een x aantal liters mochten tanken met de tankpas. Verweerders voerden gemotiveerd het verweer dat een y aantal liters (waarbij y>x) mocht worden getankt. Het verweer heeft in dat geval betrekking op de hoeveelheid brandstof die met de tankpas mocht worden getankt. Een onderdeel van het betoog van eiseres werd daarmee gemotiveerd ontkend. Het rechtsgevolg waarop de werkgeefster zich beroept bestaat in de verplichting tot vergoeding van schade die wat betreft haar bestaan en omvang afhankelijk is van het antwoord op de vraag hoeveel liters brandstof de verweerders mochten tanken. Nu verweerders aangaven dat een groter aantal liters mocht worden getankt (een grondslagverweer), rust ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast van de stelling van de werkgeefster op de werkgeefster. De A-G L. Timmerman geeft aan dat dit verweer een duidelijk voorbeeld is van een gemotiveerde betwisting van de stellingen van de eisende partij.15
h Opeising van een roerende gestolen zaak en een verweer op grond van art. 3:86 lid 1 BW
Indien de oorspronkelijk eigenaar zijn auto opvordert van verweerder (art. 5:1 lid 2 BW) en stelt dat hij zijn bezit door diefstal heeft verloren, kan hij de auto gedurende drie jaar na de diefstal als zijn eigendom opeisen (art. 3:86 lid 3 BW). Eiser zal de diefstal moeten bewijzen. Verweerder moet bewijzen dat hij rechthebbende is geworden; als bezitter kan hij zich beroepen op art. 3:119 lid 1 BW (een wettelijk bewijsvermoeden). Eiser kan tegenbewijs leveren: dat verweerder heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde. Komt dat vast te staan, dan moet voor een geslaagd beroep op bescherming van de verkrijger tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder de overdracht van de auto aan hem anders dan om niet hebben plaatsgevonden en de verkrijger te goeder trouw zijn in de zin van art. 3:11 BW. Bij verweerder berust de stelplicht van die stellingen. Nu goede trouw wordt verondersteld, zal eiser moeten stellen en zo nodig bewijzen dat ten tijde van de bezitsverkrijging geen sprake was van goede trouw (art. 3:118 lid 3 BW). In geval van tweedehands auto’s geldt het volgende: Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen indien hij de feiten of het recht, waarop de goede trouw betrekking moet hebben kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen (art. 3:11 BW); dit impliceert een zekere onderzoeksplicht van de verkrijger naar de autopapieren. Verweerder moet feiten en omstandigheden stellen die van dien aard zijn dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de bevoegdheid van zijn voorman. De bewijslast van de onjuistheid van die stellingen rust op eiser.16
i Onbehoorlijke taakvervulling bestuur vennootschap?
De kern van het geschil is de vraag is of een bestuurder van een B.V. zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en of aannemelijk is dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van de B.V. Stelplicht en bewijslast van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden rusten ingevolge art. 150 Rv op de curator. Op de curator rust ook de bewijslast van de aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden die door de bestuurder zijn betwist. Het hof had als uitgangspunt genomen dat de bestuurder (verweerder) de stelplicht en bewijslast droeg van zijn desbetreffende standpunt. Aldus had het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.17 Het hof had de bestuurder opgezadeld met de bewijslast van zijn gemotiveerde betwisting en daarmee het verweer gekwalificeerd als een bevrijdend verweer.
j Aanbod stilzwijgend aanvaard?
Een advocaat vordert betaling van een bedrag op grond van het feit dat door een rechtzoekende stilzwijgend het aanbod dat voor de werkzaamheden € 400,- per uur in rekening zou worden gebracht, is aanvaard. Gedaagde voert aan dat van de gestelde stilzwijgende aanvaarding geen sprake is geweest. In cassatie trachtte de declarerende advocaat dit verweer te kwalificeren als een bevrijdend verweer. Ook hier hield het verweer niet meer in dan een betwisting van de juistheid van een feit dat de advocaat had aangevoerd: de door eiser gestelde opdracht (met het gestelde honorarium) is niet tot stand gekomen. Ook het feit dat de rechtzoekende het verweer nader had onderbouwd met feiten en omstandigheden deed zijn verweer niet veranderen in een bevrijdend verweer. Met de onderbouwing had hij ervoor zorg gedragen dat het verweer inzake het overeengekomen honorarium voldoende onderbouwd was.18
k Onrechtmatig handelen?
‘Art. 149-150 Rv brengt mee dat het in beginsel aan de Stichting is, feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de rechter de gevolgtrekking kan maken dat de Provincie door het in stand houden van de verordening onrechtmatig handelt jegens haar. De Stichting heeft gesteld dat de verordening niet aan het vereiste voldoet. Wanneer de Provincie (gedaagde) dit ontkent (…), trekt de gedaagde door zijn ontkenning niet de bewijslast naar zich toe. Dat is slechts anders wanneer het gaat om een bevrijdend verweer (…).’19
l Marktconforme prijzen in rekening gebracht?
In een procedure vorderen eisers (subsidiair) dat voor recht wordt verklaard dat verweerder tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de tussen hen gesloten franchiseovereenkomst doordat hij niet-marktconforme inkoopprijzen heeft gehanteerd op verplicht af te nemen voorraden. Wanneer verweerder het verweer voert dat de gehanteerde opslag niet tot non-marktconforme prijzen leidde, voert gedaagde geen bevrijdend verweer, maar betwist hij gemotiveerd de stelling van eisers dat er prijzen in rekening zijn gebracht die niet marktconform zijn. Eisers dragen dus de bewijslast van hun stelling dat de prijzen niet marktconform zijn.20
m Non-conformiteit appartementsrecht (oppervlakte balkon 27 m2 of 10 m2)?
‘De stellingen van verweerder hebben de strekking te weerspreken dat tussen partijen levering van een balkon met een oppervlakte van 27 m2 is overeengekomen en dat daarmee verweerder in de nakoming van de verplichting tot levering van een dergelijk balkon tekort zou zijn geschoten. In deze stellingen wordt dan geen beroep gedaan op een bevrijdende omstandigheid, maar vormen deze een onderdeel van de betwisting van de stelling die eiser aan zijn vordering ten grondslag legt dat verweerder jegens hem is tekortgeschoten.’21 De koper doet een beroep op het rechtsgevolg schadevergoeding wegens een tekortkoming; gedaagde weerspreekt de tekortkoming. De koper zal belast worden met het bewijs van zijn stelling dat een balkon van 27 m2 was overeengekomen.22
n Creditfacturen wel of niet in mindering gebracht op een geldbedrag
Eiser WGB meent dat de creditfacturen wel en verweerder DKM Tools dat deze niet reeds in mindering zijn gebracht op het verschuldigde bedrag. ‘Naar het oordeel van het hof ligt de bewijslast op dit punt bij WGB. Immers: de hoogte van de door WGB berekende hoofdsom is door DKM Tools gemotiveerd weersproken. Het is dan, ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv, aan WGB om de hoogte van haar vordering te bewijzen.’23
o Cessie
Voert verweerder bij een nakomingsvordering aan dat eiser de vordering niet rechtsgeldig gecedeerd heeft gekregen, dan is dit verweer te beschouwen als een gemotiveerde betwisting van het vorderingsrecht van eiser. Eiser zal nader moeten stellen en feiten en omstandigheden aanvoeren dat de vordering daadwerkelijk aan hem is overgedragen en dat hij dus rechthebbende is op de vordering;24 hij zal de cessieakte die voldoet aan de eisen van art. 3:94 BW (waarin de over te dragen vordering in voldoende mate is bepaald (art. 3:84 lid 2 BW)25 moeten overleggen (art. 3:94 lid 4 BW).
p Advies van makelaar?
Een makelaar werd aansprakelijk gesteld door kopers wegens het tekortschieten in zijn zorgplicht door de kopers niet te adviseren een bouwkundig onderzoek te laten uitvoeren naar vochtproblemen in het aan te kopen appartement. Het hof had de aansprakelijkgestelde makelaar bewijs opgedragen van zijn stelling dat hij na de bezichtiging van de te kopen woning zijn cliënten had geadviseerd om niet mee te werken aan de overdracht totdat alle opleverpunten zouden zijn verholpen. Het hof had deze stelling van de makelaar gekwalificeerd als een bevrijdend verweer, waarvan de bewijslast op de makelaar rust. De Hoge Raad oordeelde dat de makelaar met deze stelling niet een beroep doet op een bevrijdende omstandigheid, maar dat dit verweer een onderdeel vormt van de betwisting door de makelaar van de stellingen van eisers dat de makelaar jegens hen in zijn zorgplicht tekort was geschoten.26 Ingeval de kopers verweerder verwijten dat hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht en verweerder een en ander gemotiveerd betwist, stelt de Hoge Raad hoge eisen aan het weerwoord van eisers: het ligt op de weg van de kopers aannemelijk te maken dat de betwisting ongegrond is.
q Inbreuk op art. 10 lid 2 EVRM?
In een procedure waarin de Staat werd aangesproken uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op art. 10 EVRM, corrigeerde de Hoge Raad het hof:27‘Wanneer de Staat wordt aangesproken uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op art. 10 EVRM, is het in zodanig geval in beginsel aan de Staat gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat deze inbreuk noodzakelijk is, welke stelplicht en bewijslast mede omvat dat de huiszoeking of doorzoeking in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft plaatsgevonden.’28
r Aanspraak op normloon?
De werknemer die aanspraak maakt op het volgens de hoofdregel voor een bepaalde functie geldende normloon, kan ermee volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij een arbeidsovereenkomst met de werkgever is aangegaan, dat daarop de cao van toepassing is en dat hij in die functie is tewerkgesteld. Het is vervolgens aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat een van de uitzonderingen op die hoofdregel van toepassing is, zodat de werknemer geen aanspraak kan maken op het normloon.29 Het verweer van de werkgever is te beschouwen als een (rechtsverhinderend) bevrijdend verweer.
Bijlagen 2D Splitsingsverbod
Geclausuleerde erkenning: splitsing is niet geoorloofd
a Verdeling huwelijksgemeenschap
Een man stelt zich op het standpunt dat het bedrag van de spaarrekening van de vrouw tot de te verdelen huwelijksgemeenschap moet worden gerekend. Dat bedrag was enkele jaren vóór de ontbonden huwelijksgemeenschap nog beschikbaar. De vrouw erkent dat zij in het verleden een spaarrekening had, maar geeft aan dat haar spaargeld is uitgegeven en daarmee op de peildatum niet tot de te verdelen gemeenschap kan worden gerekend.
“Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het op de weg van de man ligt om in rechte waar te maken dat tot de te verdelen huwelijksgemeenschap een bedrag groot
€ xx,- moet worden gerekend. De man wil immers bewerkstelligen dat de helft van dit bedrag aan hem wordt toegedeeld. De enkele omstandigheid dat de vrouw heeft erkend dat het bewuste bedrag er is geweest en zich vervolgens heeft beroepen op de stelling dat zij het geld voor de datum van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft uitgegeven, brengt niet mee dat de vrouw vervolgens heeft te bewijzen hetgeen zij aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd.”30
De stellingen van de man mogen niet op grond van een gedeeltelijk niet weerspreken door de vrouw (aanwezigheid spaarrekening in het verleden) als vaststaand worden aangemerkt. De toevoeging van de vrouw haalt de vordering van de man onderuit; splitsing is niet geoorloofd. De door de man gestelde rechtsfeiten zijn niet komen vast te staan; niet alle bestanddelen die vereist zijn om de vordering te honoreren zijn vervuld. Van de vrouw mag niet worden verlangd dat zij de stellingen, in zoverre die afwijken van die van de man, aantoont. De vrouw voerde een grondslagverweer.
b Gelden wederrechtelijk toegeëigend?
Op wie rust de bewijslast wanneer kort vóór het overlijden gelden zijn opgenomen van een rekening van de erflaatster en in geschil is waar dat geld is gebleven? Eiseressen (legitimarissen) leggen aan hun vordering (schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad) ten grondslag dat verweerster zich de opgenomen gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend. Zoals ook de A-G F.F. Langemeijer aangeeft, is in de context van een vordering die gebaseerd is op een wederrechtelijke toeëigening, de gemotiveerde ontkenning door de gedaagde van de gestelde toeëigening een typisch voorbeeld van een gemotiveerde betwisting.31 Nu het rechtsgevolg waarop eiseressen zich beroepen, bestaat in de verplichting tot schadevergoeding die afhankelijk is van het antwoord op de vraag of verweerster de gelden zich heeft toegeëigend en verweerster een en ander gemotiveerd heeft betwist, rust ingevolge art. 150 Rv op eiseressen de bewijslast van hun stelling. De rechter kan wel voorshands – behoudens door de wederpartij te leveren tegenbewijs – het bewijs door de eisende partij geleverd achten. Het bewijsrisico blijft bij dit rechterlijk vermoeden bij de eisende partij.
Met behulp van het leerstuk van het splitsingsverbod is de stelplicht- en bewijslastverdeling goed te doorgronden: legitimarissen probeerden het verweer te splitsen; enerzijds een erkenning van het feit dat gelden waren opgenomen en anderzijds een bevrijdend verweer ter zake van de afdracht. Ontkent verweerster een bestanddeel uit een samenstel van stellingen terwijl alle stellingen moeten komen vast te staan alvorens een vordering kan worden toegewezen, dan dienen eiseressen ook dat ene bestanddeel te bewijzen. Verweerster had een gedeelte van de feiten zoals door de legitimarissen gesteld niet weersproken, maar gaf bij haar verweer een andere voorstelling van zaken; dan moet haar verweer in zijn geheel worden genomen. Een dergelijk verweer betekent dat tussen partijen een andere rechtsbetrekking bestaat dan legitimarissen hebben gesteld. De stellingen van verweerster mogen niet op grond van een gedeeltelijk niet weerspreken als vaststaand worden aangemerkt. Van verweerster kan niet worden verlangd dat zij de stellingen in zoverre die afwijken van die van legitimarissen, aantoont.
Een variant deed zich voor in een procedure waarin een boekhouder pinopnames had gedaan met ten name van voormalige medewerkers gestelde creditcards. De werkgever vordert betaling van het opgenomen bedrag en stelt dat het geld is verduisterd. De boekhouder betwist dat er sprake is van verduistering: zij stelt dat zij de bedragen in opdracht van de directeur heeft opgenomen en aan deze heeft afgedragen. Dit verweer moet worden opgevat als een grondslagverweer. Het rechtsgevolg waarop de werkgever zich beroept bestaat in de verplichting tot terugbetaling van het ‘verduisterde’ bedrag die afhankelijk is van de vraag of het geld is verduisterd. Nu de werkneemster een en ander gemotiveerd betwist, rust op de werkgever de bewijslast van de verduistering.32 Op basis van de overgelegde bewijsstukken kon de rechter voorshands aannemelijk achten dat sprake was van verduistering. De werkneemster kan tegenbewijs leveren. Het bewijsrisico blijft rusten bij de werkgever. Ook al erkent de werkneemster dat zij pinopnames heeft gedaan, haar verweer dat de gelden zijn afgedragen, mag daarmee niet worden gekwalificeerd als een bevrijdend verweer. Wanneer de werkneemster een gedeelte van de feiten zoals door de werkgever gesteld niet weerspreekt, maar bij haar verweer een andere voorstelling van zaken geeft, moet haar verweer in zijn geheel worden genomen.
c Reactie op revindicatie tekeningen
In de procedure Erven Franz Koenigs-collectie revindiceerden de erfgenamen bepaalde tekeningen die zich thans bevinden in het museum Boymans-van Beuningen. De erven baseerden hun vordering op het feit dat de bruikleenovereenkomst die Franz Koenigs had gesloten met het Boymans nog steeds van kracht was en zij dus nog steeds eigenaar zijn van de tekeningen. Het museum voerde als verweer dat de tekeningen aan Lisser & Rosenkranz in eigendom waren overgedragen ter aflossing van krediet en dat de bruikleenovereenkomst in april 1940 was geëindigd. De reactie van het museum op de revindicatie is een gemotiveerde betwisting van het nog bestaan van de bruikleenovereenkomst.33
Het museum had aangegeven: het klopt dat Franz Koenig eigenaar is geweest van de bewuste tekeningen, maar de bruikleenovereenkomst is in april 1940 beëindigd. De feiten zoals door het museum gesteld mogen niet worden gesplitst in weersproken en niet weersproken feiten; het gehele verweer van het museum dient te gelden als een grondslagverweer. De toevoeging van het museum: de beëindiging van de bruikleenovereenkomst haalt de vordering van eisers onderuit. De vordering was gebaseerd op het voortduren van de bruikleenovereenkomst. Bij gemotiveerde betwisting van dat voortduren, was het aan de erfgenamen te bewijzen dat de bruikleenovereenkomst nog voortduurde.
Eigen (alternatieve) lezing van verweerder; ongeoorloofde splitsing
d Voorschot of tantièmes?34
Een werkgeefster vordert van haar (voormalige) werknemer betaling van een bedrag aangezien zij dit bedrag aan de werknemer heeft voorgeschoten ten behoeve van een verbouwing in de woning van de werknemer. De werkgeefster heeft deze afspraak aangemerkt als een overeenkomst van geldlening. Volgens de werknemer had hij ingevolge afspraak recht op extra tantièmes, zou de werkgeefster de opdracht aan de aannemer geven en diens facturen betalen bij wijze van voldoening van die schuld van de werkgeefster aan de werknemer. De kantonrechter had als vaststaand aangenomen dat sprake was van een geldlening, tenzij zou komen vast te staan dat de betaling is verricht in verband met door de werknemer verdiende en nog niet uitbetaalde tantièmes en had het verweer van de werknemer dus gekwalificeerd als een bevrijdend verweer. De werknemer had volgens de kantonrechter dat bewijs geleverd. In appel was het hof van oordeel dat de werknemer het bewijs niet had geleverd. De Hoge Raad casseert. Volgens de Hoge Raad had het hof miskend dat wanneer eiseres een beroep doet op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten (de geldlening: het betalen van de rekening van de aannemer op basis van een met de werknemer gemaakte afspraak dat deze het bedrag aan de werkgeefster zou terugbetalen) en verweerder feiten stelt ter motivering van zijn betwisting, het niet verweerder is die die feiten zal moeten bewijzen, maar eiseres. Het had dus op de weg van de werkgeefster gelegen de door haar gestelde, doch gemotiveerd door de werknemer betwiste overeenkomst van geldlening te bewijzen.
De A-G F.F. Langemeijer focust op de woorden ‘geldlening als vaststaand aangenomen’.
Hij vermoedt dat de kantonrechter de stellingen van de werknemer heeft gesplitst in een gedeeltelijke erkenning en een gedeeltelijke ontkenning van de stellingen van de werkgeefster. Wanneer de werknemer de gestelde afspraak tot terugbetaling ontkent, wordt daarmee de grondslag van de vordering bestreden en staat de grondslag van de vordering niet gedeeltelijk vast. Het splitsen van bepaalde feitelijke elementen van het verweer leidde volgens hem tot een verkeerde verdeling van het bewijsrisico ten nadele van gedaagde.35
Ik onderschrijf het betoog van Langemeijer. De door de werkgever gestelde rechtsfeiten zijn niet komen vast te staan; niet alle bestanddelen die vereist zijn om de vordering te honoreren zijn vervuld. Splitsing is hier niet geoorloofd.
Geoorloofde splitsing
e Een lastgever verkoopt en levert via een lasthebber een Stradivarius aan een derde.
De lastgever krijgt de opbrengst van de verkoop niet in handen en poogt de viool terug te halen door van de derde afgifte te vorderen.36 De lastgever hoeft alleen te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij oorspronkelijk eigenaar was. Het verweer van de derde dat hij inmiddels eigenaar is van de viool is een bevrijdend verweer. De derde erkent het oorspronkelijk eigendomsrecht van de lasthebber, maar stelt zich op het standpunt dat hij nadien de eigendom heeft verkregen.37 Splitsing is geoorloofd: nu de door de lastgever gestelde rechtsfeiten zijn komen vast te staan zijn alle bestanddelen die vereist zijn om de vordering te honoreren vervuld. Een onderdeel van de aan de vordering ten grondslag liggende feitencomplex staat tussen partijen vast (oorspronkelijk eigenaarschap).
Bijlagen 2E Voorbeelden keuze tussen verschillende grondslagen
a Aansprakelijk tot vergoeding van aansprakelijkheidsschade?38
Tussen X (verhuurder) en Y (huurder) was een huurovereenkomst tot stand gekomen voor een vrachtwagen. Y heeft de vrachtwagen bij X afgehaald. Y heeft de vrachtwagen onderverhuurd aan A. De werknemer B in dienst van A bestuurt de vrachtwagen. Vanwege de ingebruikgeving aan Y heeft X de tot dan lopende WA-verzekering voor de vrachtwagen opgezegd. Een verkeersongeval heeft plaats gevonden tussen de door B bestuurde vrachtwagen en de vrachtwagen van een derde. Hierbij is schade veroorzaakt aan beide vrachtwagens. Y heeft niet betwist dat B (mede) schuld had aan voornoemd ongeval. Omdat de door B bestuurde vrachtwagen niet tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bleek, heeft het Waarborgfonds Motorverkeer de schade aan de eigenaar van de andere vrachtwagen vergoed en dit bedrag op X, als eigenaar en kentekenhouder van de vrachtwagen, verhaald (art. 27 jo. art. 2 lid 1 WAM). X heeft het door het Waarborgfonds betaalde bedrag vergoed.
De verhuurder X vordert vergoeding van die aansprakelijkheidsschade van Y (de huurder). Y betwist dat hij voor een WA-verzekering zorg zou dragen; hij geeft aan dat hij slechts voor een cascoverzekering zou zorgen. X baseerde zijn vordering op de volgende grondslag: ‘partijen zijn overeengekomen dat Y zorg zou dragen voor een WA-verzekering van de vrachtwagen en dat, nu de vrachtwagen niet tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd was, Y in de nakoming van de overeenkomst toerekenbaar is tekortgeschoten.’ Ervan uitgaande dat Y de stelling van X voldoende gemotiveerd betwist (een grondslagverweer), zal een bewijsopdracht aan X volgen.39 In eerste aanleg wijst de rechtbank de vordering van de verhuurder af. De verhuurder X heeft de gestelde afspraak niet weten te bewijzen.
Stel dat de advocaat van X zich had gerealiseerd dat er hoogstwaarschijnlijk sprake was van een non liquet situatie: dat hij de gestelde verbintenis tot het sluiten van een WA-verzekering niet zou kunnen bewijzen. Dan doet de advocaat er verstandig aan de grondslag anders te formuleren: X stelt dat Y ingevolge de huurovereenkomst aansprakelijk is tot vergoeding van de aansprakelijkheidsschade, aangezien de schade een gevolg is van het gebruik van het gehuurde door de onderhuurder van Y, voor wiens gedragingen Y ingevolge de huurovereenkomst aansprakelijk is (art. 6:76 BW). De tekortkoming staat dan vast. Y zal een en ander niet betwisten, maar aanvoeren dat tussen de verhuurder en hem was afgesproken dat de verhuurder voor de WA-verzekering zou zorgen. In dat geval voert Y een bevrijdend verweer; hij doet een beroep op het feit dat was afgesproken dat hij alleen voor de cascoverzekering zou zorgdragen. X zal gemotiveerd verweer voeren naar aanleiding van dit bevrijdend verweer. Is dit verweer voldoende gemotiveerd, dan zal Y de gestelde afspraak moeten bewijzen.
Voor de advocaat van X is dus van belang dat hij anticipeert op de verwachte stelplicht- en bewijslastverdeling naar aanleiding van de door hem gestelde grondslag. De advocaat van verweerder zal dit moeten doorzien.
De rechter kan voor het geval hij dat opportuun acht, vragen stellen.
In appel kwam het hof in deze zaak overigens met een verrassingsbeslissing: verdeling van de schade vond plaats op 50/50-basis, terwijl geen van beide partijen daarom had gevraagd. De Hoge Raad casseerde. Het hof was buiten de door het petitum getrokken grenzen van de rechtsstrijd getreden (art. 23 Rv).
b Overtreding ronselbeding
In een arbeidsovereenkomst was een (anti-)ronselbeding opgenomen. De werkgever vorderde een verklaring voor recht dat zijn vroegere werknemer dit beding had overtreden. Daaraan koppelde hij primair een boete op grond van niet (correcte) nakoming van de arbeidsovereenkomst en subsidiair schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. De primaire vordering heeft betrekking op een vordering tot nakoming en het verweer ter zake: dat het beding wel was nagekomen (verbintenis is tenietgegaan), kan dan gekwalificeerd worden als een bevrijdend verweer. De subsidiaire vordering is gebaseerd op art. 6:74 BW, en het verweer ter zake dat de tekortkoming wordt betwist is een grondslagverweer. Eiser ging dus voor twee ankers liggen. Gelet op de consequentie voor het te verwachten verweer en de daaraan gekoppelde stelplicht- en bewijslastverdeling een logische volgorde. De rechter oordeelde, na uitleg van het betreffende beding, dat de werknemer het beding niet had overtreden. De rechter kon dus in het midden laten welk rechtsgevolg werd ingeroepen en hoe het verweer moest worden gekwalificeerd.40 Had de rechter vastgesteld dat de oud-werknemer het beding had overtreden, dan was voor het verleden nakoming niet meer mogelijk en vordert de werkgever schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming.
Bijlagen 2F Voorbeelden van de inhoud van de stelplicht van eiser op grond van de materiële rechtsregel
Verschillende vorderingen hebben gemeen dat eiser de substantiëringsverplichting bij zijn vordering betrekt.
Deugdelijke nakoming?
Eiser stelt soms in zijn dagvaarding bij zijn vordering tot betaling van overeengekomen werkzaamheden dat hij deze werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd. Dat deugdelijk is nagekomen, is geen element dat vereist is voor de vordering tot nakoming. Op zichzelf schept dat geen betalingsverplichting; die vloeit uit de overeenkomst en de verrichte werkzaamheden voort.41
Eigen schuld?
Eiser vordert een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eiser ten gevolge van het ongeval geleden schade en laat daarop volgen dat eiser geen eigen schuld toekomt voor deze schade. Eiser heeft bij deze vordering geen stelplicht ter zake van de eigen schuld. Pas wanneer de aansprakelijkheid van gedaagde is komen vast te staan en gedaagde een beroep doet op eigen schuld van eiser, zal de rechter toekomen aan dit (waarschijnlijk) subsidiaire verweer van gedaagde.
Verjaring/stuiting
Indien verweerder zich beroept op verjaring en daarbij aangeeft dat de verjaring uiterlijk op dag x zou moeten zijn gestuit, wat niet is gebeurd, horen deze feiten die op de stuiting betrekking hebben, niet bij de stelplicht van verweerder. Het is aan eiser in het kader van zijn contra-bevrijdend verweer (nr. 300 e.v.), de feiten te stellen en eventueel te bewijzen die tot de conclusie leiden dat er sprake is van stuiting.
Nakoming
De verweerder moet presteren zoals hij heeft afgesproken. Voor het instellen van een vordering tot nakoming is – anders dan voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding of ontbinding wegens niet-nakoming (aannemende dat nakoming nog mogelijk is) – geen verzuim vereist. Een ingebrekestelling om het verzuim te laten intreden is dus eveneens niet relevant.
Ontbinding
Art. 6:265 BW verbindt aan iedere tekortkoming (ook aan een niet-toerekenbare tekortkoming) de bevoegdheid van gehele of gedeeltelijke ontbinding van een wederkerige overeenkomst. Eiser moet de feiten stellen en zo nodig bewijzen die het bestaan van de verbintenis ondersteunen. Het vermelden in het procesinleidend stuk dat de tekortkoming verweerder moet worden toegerekend, heeft dus bij ontbinding geen enkele consequentie.
Ontslag op staande voet42
De werknemer verzoekt de rechter het ontslag op staande voet te vernietigen en de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon. Hij legt hieraan ten grondslag dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven. De werknemer heeft geen stelplicht ter zake van deze door hem genoemde stellingen.
Exhibitie (art. 843a Rv)
‘Het Waterschap legt daaraan ten grondslag dat het ten behoeve van zijn verweer in conventie in de hoofdprocedure en ten behoeve van de onderbouwing van zijn vordering in reconventie in de hoofdprocedure belang heeft bij kennisneming van de genoemde informatie, dat aan de overige vereisten van art. 843a Rv is voldaan en dat geen sprake is van enige grond voor afwijzing van de verzochte exhibitie.’43 Het Waterschap heeft geen stelplicht ter zake van het onderdeel ‘dat geen sprake is van enige grond voor afwijzing van de verzochte exhibitie.’
Bijlagen 5A Vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht
a Vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat recht op terugkoop niet is vervallen
Tussen een Stichting en Centavos was overeengekomen dat het terugkooprecht van de Stichting zou vervallen als drie aanmaningen waren verstuurd voor achterstallige betaling van huurpenningen. De Stichting vordert een verklaring voor recht dat het recht op terugkoop niet is vervallen en voert daartoe aan dat slechts één aanmaning haar had bereikt. Op Centavos ligt de verplichting om, wil zij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, zodanig gemotiveerd op de stellingen van de Stichting te reageren, dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van de Stichting kan worden afgeleid. Centavos vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat het terugkooprecht van de Stichting is vervallen. De partij die aan deze rechtsverhouding voor haar gunstige rechtsgevolgen wil ontlenen, heeft de stelplicht en de bewijslast van de voor het kunnen aannemen van die rechtsverhouding noodzakelijke feiten. Centavos stelt dat zij drie aanmaningen heeft verstuurd. In dat geval is geen sprake van een betwisting door verweerder, maar van een door haar gepretendeerd (en door de Stichting betwist) vorderingsrecht. Het lukt Centavos niet om haar verweer als een grondslagverweer te doen doorgaan; het verweer leidt onvermijdelijk tot een bevrijdend verweer.44 Bij Centavos rust het bewijsrisico dat drie aanmaningen de Stichting hebben bereikt.
Het stramien zal duidelijk zijn na dit voorbeeld. Om een herhaling van zetten te voorkomen volgen hierna de cruciale zinnen:
Op verweerder ligt de verplichting om, wil hij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, zodanig gemotiveerd op de stellingen van eiser te reageren, dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van eiser kan worden afgeleid. Verweerder gaat in tegen de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat hij een … recht heeft. De partij die aan de rechtsverhouding voor haar gunstige rechtsgevolgen wil ontlenen, heeft de stelplicht en de bewijslast van de voor het kunnen aannemen van voor die rechtsverhouding noodzakelijke feiten. Verweerder zal de feiten waaruit dat … recht volgt, moeten stellen en, bij voldoende betwisting door de eiser, moeten bewijzen. Er is geen sprake van een betwisting door verweerder, maar van een door hem gepretendeerd (en door eiser betwist) recht. Het verweer leidt onvermijdelijk tot een bevrijdend verweer.
b Vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke vernietigings- of ontbindingsverklaring niet rechtsgeldig is geschied
Eiser betwist niet de ontvangst van een buitengerechtelijke verklaring. Verweerder vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat hij een rechtsgeldige verklaring heeft laten uitgaan. Verweerder stelt dat hij buitengerechtelijk heeft vernietigd (art. 3:50 lid 1 jo. art. 3:51 lid 3 BW)45 of ontbonden (art. 6:267 lid 1 BW);46 verweerder beroept zich op de werking van de verklaring. Het verweer leidt onvermijdelijk tot een bevrijdend verweer. Bij verweerder berust het bewijsrisico of de vernietiging c.q. ontbinding terecht was geschied.47 Hetzelfde geldt ingeval van een buitengerechtelijke opschortingsverklaring.
c Eiser vordert een verklaring voor recht van de overheidsrechter dat er geen geldige arbitrageovereenkomst tussen partijen bestaat die arbiters exclusief bevoegd maken
Verweerder vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat een arbitrageovereenkomst is overeengekomen. (…) Indien verweerder stelt dat uit de overeenkomst voortvloeit dat voor eiser een verplichting tot arbitrage bestaat, dan zal verweerder de feiten waaruit die verplichting voor eiser volgt moeten stellen en, bij voldoende betwisting door de eiser, moeten bewijzen. (…) Dit brengt mee dat op verweerder de bewijslast rust van zijn stelling dat een arbitrageovereenkomst is overeengekomen. Het lukt verweerder niet om zijn verweer als een grondslagverweer te doen doorgaan zonder in te gaan op het bestaan van tussen partijen van toepassing zijnde arbitrageovereenkomst. (…) Stelplicht en bewijslast voor het bestaan van de arbitrageovereenkomst – nu eiser dit bestaan betwist – berusten bij verweerder (een bevrijdend verweer).48 Het bewijsrisico, indien onzeker blijft of een geldige arbitrage is overeengekomen, berust bij verweerder.
d Eiser vordert een verklaring voor recht dat verweerder geen rechthebbende is geworden van de vordering van X op eiser
Verweerder stelt dat sprake is van een geldige cessie. (...) Verweerder betwist de vordering van X op eiser niet, maar vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat hij de vordering rechtsgeldig gecedeerd heeft gekregen. (...) Het lukt verweerder niet om zijn verweer als een grondslagverweer te doen doorgaan zonder in te gaan op het feit dat hij rechthebbende is geworden door cessie. Bij verweerder berust de bewijslast dat sprake is van een geldige cessie.49
e Vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat verweerder geen toegang heeft tot het erf van eiser
Verweerder betwist niet dat eiser eigenaar is, maar gaat tegen de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht in door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat hij toegang heeft tot het erf van eiser. (…) Het lukt verweerder niet om zijn verweer als een grondslagverweer te doen doorgaan. Het verweer leidt onvermijdelijk tot een bevrijdend verweer. Verweerder kan bijvoorbeeld het verweer voeren dat er sprake is van een buurweg. De bewijslast van het bestaan van een buurweg op het perceel van eiser berust op grond van de hoofdregel van bewijsrecht van art. 150 Rv op verweerder; hij beroept zich op de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen.50
f Vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat de vordering van eiser niet is kwijtgescholden/niet is verjaard.
Verweerder pretendeert dat de vordering is kwijtgescholden/is verjaard. (...) Verweerder betwist niet dat eiser een vordering heeft, maar vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat de vordering is kwijtgescholden/is verjaard. (...) Er is dan geen sprake van een betwisting door verweerder, maar van een door hem gepretendeerd (en door de eiser betwist) recht. Het lukt verweerder niet om zijn verweer als een grondslagverweer te doen doorgaan. Het verweer leidt onvermijdelijk tot een bevrijdend verweer.
g Vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat verweerder geen eigenaar is geworden door verjaring/dat niet kan worden verrekend
Verweerder vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat de verjaring wel is ingetreden/er wel kan worden verrekend. (...)Verweerder zal de feiten waaruit die verjaring/verrekening volgt moeten stellen en, bij voldoende betwisting door de eiser, moeten bewijzen. (...) Het lukt verweerder niet om de verweren als een grondslagverweer te doen doorgaan; de weren leiden onvermijdelijk tot een bevrijdend verweer. Verweerder stelt eigenaar van het perceel te zijn geworden door verkrijgende verjaring (art. 3:99 BW, met als vereisten een onafgebroken bezit van tien jaar en goede trouw)51/de vordering van eiser te kunnen verrekenen met zijn vordering op eiser. Deze verweren zijn te kwalificeren als een bevrijdend verweer waar het bewijsrisico bij verweerder berust. Ingeval van een vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht, rust de bewijslast op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde (rechts)feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien.
Bijlagen 6A Passeren bewijsaanbod van verweerder die een bevrijdend verweer voert.
Een accountant vordert wegens verrichte werkzaamheden betaling van verweerder van onbetaald gebleven factuurbedragen. Verweerder betwist de gefactureerde bedragen verschuldigd te zijn waartoe hij zich beroept op een nadere afspraak met de accountant. De bewijslast van die afspraak – eiser betwist die afspraak – rust op verweerder (een bevrijdend verweer). In eerste aanleg heeft gedaagde afgezien van bewijslevering. Gedaagde verliest de procedure. In hoger beroep betoogt appellant het niet eens te zijn met de bewijslastverdeling door de rechter in eerste aanleg. In appel heeft appellant wel een algemeen bewijsaanbod gedaan, maar daaruit en uit de overige stellingen kon niet worden afgeleid dat appellant alsnog wenste te worden toegelaten tot het leveren van bewijs waartoe hij reeds door de rechter in eerste aanleg was toegelaten. Het hof hoeft appellant dan niet toe te laten tot bewijslevering.52
In de procedure Delta Lloyd/Williams House had Delta Lloyd het bevrijdende verweer gevoerd dat Williams naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep mocht doen op de contractuele opzegtermijn omdat aan Williams House als verhuurder zou zijn medegedeeld dat de in casu overeengekomen huuroptie niet zou worden uitgeoefend. De Hoge Raad concludeert dat het hof geen onjuiste maatstaf heeft aangelegd en terecht mocht oordelen dat Delta Lloyd haar stellingen onvoldoende concreet met feiten heeft onderbouwd en dat het bewijsaanbod terzake als te vaag gepasseerd moest worden.53
Een verhuurster vordert betaling van een bedrag aan achterstallige huur van een huurster. ‘De bewijslast van de stelling van huurster dat er indertijd een waarborgsom is betaald (…), rust op de huurster die zich ter afwering van de vordering van eiseres beroept op verrekening met die betaalde waarborgsom [een bevrijdend verweer, WtS]. De huurster heeft evenwel geen bewijs aangeboden.’ De vordering van de verhuurder is dan toewijsbaar.54 ‘Aangezien A. schuldeiseres was van de geldlening, kon in beginsel alleen aan haar bevrijdend worden betaald en niet aan een derde. Voor zover B. bedoeld heeft te stellen dat hij in onderling overleg met en met goedvinden van A. bevrijdend aan X. heeft betaald, kan, nu hij geen bewijs van dit door A. betwiste bevrijdende verweer heeft aangeboden, het door B. gestelde niet als vaststaand worden aangenomen.’55
Bijlagen 6B Voorbeelden van een grondslagverweer zijdens eiser naar aanleiding van een bevrijdend verweer van verweerder
Verrekeningsbevoegdheid?
‘Gedaagde beroept zich op het rechtsgevolg van de door haar gestelde bonusafspraak, te weten verrekening van de daaruit voortvloeiende vordering met haar schuld aan Grolsch. Gedaagde draagt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de door haar gestelde bonusafspraak. Nu Grolsch deze gestelde afspraak gemotiveerd heeft betwist, zal gedaagde worden toegelaten te bewijzen dat zij met Grolsch is overeengekomen dat Grolsch aan haar een bonus van EUR 50,00 per afgenomen hl zou betalen, ongeacht het afgenomen aantal hl.’56‘De door de V.O.F. [verweerder, WtS] gestelde verrekeningsovereenkomst, een bevrijdend verweer, is door haar voldoende onderbouwd, maar is evenzeer voldoende onderbouwd betwist. Het is dan aan de V.O.F. om op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv te bewijzen dat zij met Recyling en Transport (…) is overeengekomen dat de thans nog aan de orde zijnde facturen van Recycling volledig zijn verrekend met de vorderingen van de V.O.F. op Transport. Het hof zal de V.O.F. c.s. toelaten die overeenkomst te bewijzen.’57
Overeenkomsten fictief?
In een Arubaanse zaak vorderde Crusader Management Consultancy (CMC) veroordeling van KH Supercenter tot betaling van een geldbedrag. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat KH in gebreke is met de nakoming van twee specifieke overeenkomsten. KH voert verweer en geeft aan dat de overeenkomsten als fictief (bedoeld om zo tot ontduiking van de winstbelasting van KH te komen) zijn te beschouwen. CMC heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarmee stond vast dat de overeenkomsten fictief waren.58
Ontslag op staande voet: dringende reden59
Wanneer de werknemer een beroep doet op het feit dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, met het verzoek het ontslag op staande voet te vernietigen en daarom aanspraak maakt op loondoorbetaling (en wedertewerkstelling), zal op grond van de bewijsregel de werkgever belast worden met de bewijslast van de dringende reden (art. 7:678 lid 1 BW). De werkgever voert een rechtsverhinderend bevrijdend verweer. In geval van gemotiveerde betwisting van de dringende reden door de werknemer dient de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden.60 De werkgever dient daarbij te stellen dat hij de reden onverwijld aan de werknemer heeft medegedeeld. Daartegenover kan van de werknemer een voldoende gemotiveerde betwisting worden verlangd.61
In naam van een ander gehandeld?
Wanneer verweerder wordt verweten dat hij de op hem rustende zorgplicht niet is nagekomen, en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld, voert verweerder soms het verweer dat hij in naam handelde van een ander. Dit verweer is te kwalificeren als een bevrijdend verweer. Indien eiser daarop reageert met te stellen dat verweerder zich nimmer jegens hem heeft uitgelaten of gepresenteerd als vertegenwoordiger van een ander is dat een gemotiveerde betwisting, en heeft verweerder stelplicht en door de betwisting van eiser ook de bewijslast van de voor dat verweer benodigde feiten.
Bijlagen 8A Vordering tenietgegaan?
Overwerk?
Een werknemer vordert betaling van gewerkte overuren en legt urenoverzichten over. Staat vast dat de werkgever opdracht heeft gegeven voor het overwerk62 en voert de werkgever het verweer dat een all-in vergoeding voor gewerkte overuren was afgesproken die hij inmiddels heeft betaald, dan dient de werkgever deze afspraak te stellen en bij gemotiveerde betwisting door de werknemer te bewijzen.63 De werkgever doet een beroep op het feit dat de verbintenis is tenietgegaan.
Managementvergoeding betaald?
‘Waar thans eiseres tot cassatie op zichzelf de verschuldigdheid van de bedragen wegens management niet betwistte, moet haar stelling dat de verplichting tot betaling van die bedragen inmiddels was tenietgegaan, worden beschouwd als een zelfstandig bevrijdend verweer waarvan de bewijslast op haar rust.64
Bijlagen 8B Voorbeelden van een beroep op verjaring en art. 3:51 lid 3 BW
Nadere huurprijsvaststelling
Een huurder (Gulf) wilde nadere huurprijsvaststelling van een benzinestation. De verhuurder (Stern) deed een beroep op een overeenkomst waarbij was afgesproken dat na het verstrijken van de eerste huurtermijn geen huurprijsvaststelling op de voet van art. 7:303 BW zou mogen plaatsvinden (een bevrijdend verweer). De huurder reageerde hierop door een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst (art. 7:291 lid 1 BW, een contra-bevrijdend verweer).65 De verhuurder reageerde hierop met een contra-contra-bevrijdend verweer dat de aanspraak op vernietiging op de voet van art. 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW zou zijn verjaard.66 Als regel geldt dat dit beroep op verjaring niet opgaat aangezien een beroep op een vernietigingsgrond te allen tijde kan worden gedaan ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel (art. 3:51 lid 3 BW). Een bij wijze van verweer gedaan beroep van verhuurder op een vernietigbaar beding is ook een “andere rechtsmaatregel” als bedoeld in art. 3:51 lid 3 BW en het tegen die rechtsmaatregel gedane beroep van huurder op vernietiging is een “verwerend” beroep en dus niet aan verjaring onderhevig.67 Het beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst valt onder de uitzondering en dit beroep kan ‘te allen tijde’ worden gedaan en verjaring speelt geen rol. Een beroep op vernietigbaarheid ter afwering van een vordering ‘of andere rechtsmaatregel’ is mogelijk. Verjaring speelt dan niet.
Vaststellingsovereenkomst onder bedreiging?
Eiser A vordert betaling van een nog openstaand bedrag uit hoofde van een geldlening. Verweerder B beroept zich op het feit dat die vordering is vervallen door een (vaststellings)overeenkomst. Eiser stelt dat hij onder grote psychische druk is gezet en dat bij hem de wil heeft ontbroken tot het sluiten van de overeenkomst. Eiser beroept zich op vernietigbaarheid wegens bedreiging. Verweerder betwist de bedreiging en geeft bovendien aan dat de rechtsvordering tot vernietiging binnen drie jaar nadat de bedreiging heeft opgehouden te werken moet worden ingesteld; de rechtsvordering is verjaard volgens verweerder.
‘Het hof verwerpt het beroep van B [oorspronkelijk verweerder (WtS)] op verjaring van het recht van A [oorspronkelijk eiser (WtS)] om zich op vernietiging van de rechtshandeling van het sluiten van de overeenkomst (…) te mogen beroepen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:51 lid 3 BW kan te allen tijde (cursivering hof) ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel een beroep op een vernietigingsgrond worden gedaan. In dit geval heeft [B] zich ter bevrijding van de vorderingen van [A] beroepen op de overeenkomst (…). Dat beroep op die overeenkomst beschouwt het hof als een dergelijke daarop steunende rechtsmaatregel (vergelijk Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2640). Het staat [A] daarom (alsnog) vrij als verweer tegen dit beroep op die overeenkomst door [B] in deze procedure op zijn beurt een beroep te doen op het door hem gestelde wilsgebrek.’68