NJ 2003, 212
Medische aansprakelijkheid. Verjaring; stuiting; erkenning door vertegenwoordiger (verzekeraar). Omvang schade; bewijslast; toekomstige inkomensschade; redelijke verwachting rechter. Motiveringsklacht.
HR 13-12-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 december 2002
- Magistraten
G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
C01/307HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AE9243
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht (V)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE9243, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE9243, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑12‑2002
- Wetingang
BW (oud) art. 2019; BW art. 3:310; BW art. 3:318; Ow art. 73; Ow art. 120
Essentie
Medische aansprakelijkheid. Verjaring; stuiting; erkenning door vertegenwoordiger (verzekeraar). Omvang schade; bewijslast; toekomstige inkomensschade; redelijke verwachting rechter. Motiveringsklacht.
Een feitelijk oordeel kan niet als onbegrijpelijk worden aangemerkt op de enkele grond dat de rechter daarbij mede heeft overwogen dat hij het door hem gegeven oordeel voor het enige juiste houdt terwijl verdedigbaar is dat hierover ook anders gedacht kan worden.
Een stuiting van verjaring door erkenning, zoals voorzien in art. 2019 (oud) BW, kan ook door een vertegenwoordiger geschieden. Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's Hofs oordeel dat de benadeelde patiënte in redelijkheid de verzekeraar terzake als ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.