Rb. Rotterdam, 23-10-2015, nr. 4406885
ECLI:NL:RBROT:2015:7559
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
23-10-2015
- Zaaknummer
4406885
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:7559, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 23‑10‑2015; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2015/2007
AR-Updates.nl 2015-1035
VAAN-AR-Updates.nl 2015-1035
Uitspraak 23‑10‑2015
Inhoudsindicatie
einde arbeidsovereenkomst, all-in vergoeding overwerk, bewijslast.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4406885 VZ VERZ 15-18217
uitspraak: 23 oktober 2015
beschikking ex artikel 7:668 lid 1 BW tevens verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 7:653 BW van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Rome, Italië,
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. D. Vaničková,
tegen
[verweerder], h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te Rotterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. L. van Luipen.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] en [handelsnaam]
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- -
het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 25 augustus 2015;
- -
het verweerschrift;
- -
de conclusie houdende producties tevens wijziging van eis van [verzoeker];
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 2 oktober 2015 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. Namens [handelsnaam] is [verweerder] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Zowel de gemachtigde van [verzoeker] als de gemachtigde van [handelsnaam] hebben ter zitting gepleit, aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s. Deze pleitnota’s bevinden zich in het dossier. De griffier heeft van hetgeen verder ter zitting is verhandeld aantekening gehouden.
2. De feiten
2.1.
Op 1 februari 2015 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden tot stand gekomen.
2.2.
Partijen hebben de arbeidsovereenkomst vastgelegd in een: “employment contract for a fixed term” (hierna: de arbeidsovereenkomst). De arbeidsovereenkomst is in de Engelse taal opgesteld. Voor zover van belang staat in de arbeidsovereenkomst het volgende:
“(…)
1. COMMENCEMENT OF EMPLOYMENT
1.1.
The Employee enters the Employer’s employment with effect from 1 february 2014 in the position of Pizza chef (reference function: Kok, level 1).
(…)
1.3.
The weekly hours of work amount to 40 hours (1 FTE). The work shall be carried out during day and/or evening, any day of the week. Working hours may be spread over more than 5 days a week.
1.4.
If the work so demands, the Employee shall carry out his/her work beyond and outside working hours given. This has been taken into account when the Employee’s salary was determined, so the Employee cannot claim payment for overtime.
2. FIXES-TERM CONTRACT
2.1.
The exployment contract has been concluded for a period of 6 months and ends on 1 augustus 2014 by operation of law.
(…)
3. SALARY AND BONUS
3.1.
The agreed monthly salary is € 1502,- gross, based on full-time employment of 40 hours per week. The salary is paid before the last day of the calendar month, into a bank or giro account designated by the Employee.
(…)
4. HOLIDAY AND HOLIDAY ALLOWANCE
4.1.
For each full calender year the employment continues, the Employee is entitled to 200 holiday hours (25 days) on full pay. (…)
(…)
6. HOUSING
6.1.
Housing shall be provided fort he Employee by the Employer.
7. COMPETITION
7.1.
The Employee is not permitted to work for another [handelsnaam] business in The Netherlands during the exployment and during a period of six months following the of the employment.
(…)”
2.3.
[handelsnaam] heeft op 30 juni 2015 mondeling aan [verzoeker] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter te bepalen dat [handelsnaam]:
A. € 3.946,06 bruto betaalt betreffende de overwerkuren (verminderd met het reeds betaalde bedrag van € 1.125,00 netto) of een ander bedrag, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
B. € 320,51 bruto betaalt betreffende het vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
C. € 176,52 netto betaalt vanwege het niet volledig betaald loon voor de maand juli 2015, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
D. € 143,00 netto betaalt aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling;
E. € 916,00 bruto betreffende 12,5 vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
F. € 1.507,80 bruto betaalt op grond van artikel 7:668 lid 3 BW, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
G. Bescheiden – beeldmateriaal overlegt van drie camera’s van [handelsnaam], Excelsheets met de overwerkuren betreffende [verzoeker], notities van [handelsnaam] met de aan de werknemers voor de overwerkuren betaalde netto bedragen, zulks op grond van artikel ex 843a Rv;
H. Getuigschrift ex artikel 7:656 BW, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00, indien deze documenten niet binnen zeven dagen na de beschikking aan de gemachtigde van [verzoeker] worden toegezonden;
I. De foto’s en video’s met afbeelding van [verzoeker] van de accounts van [handelsnaam] op Facebook, Instagram en Twitter, zoals opgesomd op de lijst van de Productie 30, verwijdert op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00, indien deze foto’s niet binnen zeven dagen na de beschikking worden verwijderd;
J. Gebruik van de naam [verzoeker] op de reclameborden van [handelsnaam] staakt op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van
€ 2.000,00, indien het gebruik niet binnen zeven dagen na de beschikking wordt gestaakt;
K. Gebruik van recepten van [verzoeker] in [handelsnaam] staakt op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00, indien het gebruik van de recepten niet binnen zeven dagen na de beschikking wordt gestaakt;
L. Vernietiging van het concurrentiebeding (artikel 7 arbeidsovereenkomst);
M. Tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het concurrentiebeding en het concurrentiebeding te schorsen;
N. Dag en uur te bepalen waarop de behandeling van dit verzoekschrift zal aanvangen;
O. De beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
P. Met veroordeling van [handelsnaam] in de kosten van het geding.
3.2.
Aan hetgeen [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag legt wordt bij beoordeling, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. Het verweer
[handelsnaam] verzoekt de kantonrechter:
A. Af te wijzen het verzoek dat er overwerkuren worden uitbetaald. [handelsnaam] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [verzoeker] overwerk zou verrichten indien het werk dit vereist. Voorts is overeengekomen dat [verzoeker] hiervoor geen salaris zou ontvangen, aangezien het salaris van [verzoeker] wordt geacht mede een voldoende vergoeding voor eventueel overwerk te omvatten. Dit blijkt uit de arbeidsovereenkomst. In aanvulling hierop hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] in de hectische opstartfase van het restaurant een bedrag van € 300,00 netto per maand zou ontvangen ter dekking van het overwerk. Conform deze afspraak is het overwerk dat [verzoeker] heeft verricht vergoed. In februari (21,1 extra uren) maart (80,3 extra uren) en april 2015 (86 extra uren) is maandelijks € 300,00 netto betaald. In mei (25 extra uren) is € 100,00 netto betaald en in juni (33 extra uren) € 125,00 netto betaald. [handelsnaam] wijst erop dat het aantal uren in het door [verzoeker] zelf bijgehouden urenoverzicht (productie 4) aanzienlijk afwijkt van het aantal uren in het ook door [verzoeker] overgelegde Excelloverzicht.
B. Af te wijzen het verzoek dat er een bedrag van € 320,51 bruto ten aanzien van vakantiegeld wordt toegekend. [handelsnaam] stelt de afspraak met betaling van overwerk te zijn nagekomen. Er is afgesproken dat deze vergoeding voor overwerk een all-in bedrag is, waarin alles, ook vakantietoeslag is verdisconteerd.
C. [handelsnaam] erkent dat het bedrag van € 176,52 netto nog aan [verzoeker] verschuldigd is en is bereid dat bedrag aan hem te voldoen.
D. Af te wijzen het verzoek tot vergoeding van € 143,00 netto betreffende buitengerechtelijke incassokosten. De verzochte vergoeding, zijnde de door [verzoeker] betaalde eigen bijdrage, vormen geen kosten die vallen onder buitengerechtelijke kosten.
E. Af te wijzen het verzoek tot betaling van € 916,00 bruto betreffende 12,5 vakantiedagen. Overeengekomen is dat [verzoeker] recht heeft op 25 betaalde vakantiedagen per jaar. Het dienstverband heeft zes maanden geduurd. Derhalve heeft [verzoeker] 12,5 vakantiedagen opgebouwd. In juli heeft [verzoeker] 12 dagen gewerkt. Voor de resterende 11 dagen zijn partijen overeengekomen dat [verzoeker] die als vakantiedagen zou opnemen. Openstaat nog 1,5 vakantiedagen, die [handelsnaam] bereid is om uit te betalen.
F. [handelsnaam] stelt dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden verlangd dat [verzoeker] op grond van artikel 7:668 BW een maandsalaris wordt betaald. [verzoeker] was op de hoogte dat [handelsnaam] de arbeidsovereenkomst niet wenste voort te zetten. Dit is aan hem bekend gemaakt toen hij slechts twee maanden in dienst was. Voorts is aan hem een voorstel gedaan ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Weliswaar is dit voorstel niet door hem geaccepteerd en is de arbeidsovereenkomst toen niet beëindigd, maar aan [verzoeker] is kenbaar gemaakt dat de arbeidsovereenkomst niet wordt gecontinueerd.
G. Af te wijzen het verzoek tot overlegging van de verzochte bescheiden. De gevraagde stukken zijn niet relevant nu [handelsnaam] niet ontkent dat [verzoeker] overwerk heeft verricht en dat zij aan [verzoeker] een netto overwerkvergoeding heeft voldaan.
H. Af te wijzen het verzoek tot oplegging van een dwangsom, indien het getuigschrift niet binnen zeven dagen na het wijzen van deze beschikking aan de gemachtigde van [verzoeker] wordt toegezonden. Conform artikel 7:656 BW is [handelsnaam] bereid om aan [verzoeker] een getuigschrift te verstrekken. Voor toewijzing van een dwangsom bestaat echter geen grond.
I. Af te wijzen het verzoek dat foto’s met afbeelding van de [verzoeker] op de accounts van [handelsnaam] op Facebook, Instagram en Twitter worden verwijderd op straffe van een dwangsom. [handelsnaam] stelt de foto’s reeds te hebben verwijderd.
J. Af te wijzen het verzoek dat de naam van [verzoeker] op reclameborden van [handelsnaam] niet meer wordt vermeld op straffe van een dwangsom. Ook hier geldt dat [handelsnaam] al geruime tijd is gestopt met het adverteren met de naam van [verzoeker].
K. Af te wijzen het verzoek dat niet langer de recepten van [verzoeker] kunnen worden gebruikt op straffe van een dwangsom. Partijen zijn niets overeengekomen met betrekking tot de samenstelling van de pizza’s. Geen sprake is van enig intellectueel eigendomsrechte van [verzoeker] op de combinaties van belegsoorten, zoals aangegeven in productie 14 bij het verzoekschrift. Voorts heeft [verzoeker] deze belegcombinaties zonder enige voorwaarden ter beschikking gesteld. Tot slot zijn de aangegeven belegcombinaties niet onderscheidend of uniek.
L. Af te wijzen het verzoek dat het concurrentiebeding tussen partijen wordt vernietigd. Het ontbreekt aan een motivering waaruit de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen blijken. Dat maakt het concurrentiebeding derhalve nietig, gezien het bepaalde in artikel 7:653 lid 2 BW. Vernietiging van dat nietige beding kan dan niet meer.
M. Af te wijzen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende schorsing van het concurrentiebeding. Ten aanzien van dit verzoek geldt hetgeen dat naar voren is gebracht ten aanzien van het verzoek onder L.
P. Af te wijzen het verzoek tot veroordeling van [handelsnaam] in de kosten van het geding, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
5. De beoordeling
5.1.
Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan. Partijen twisten over de afwikkeling ervan.
A. & B. (overwerkuren & vakantietoeslag)
5.2.
[handelsnaam] stelt zich op het standpunt dat de vordering van [verzoeker] ten aanzien van de overuren en de daarover berekende vakantietoeslag afgewezen dient te worden, nu met [verzoeker] een all-in vergoeding afgesproken is van € 300,- netto per maand voor het overwerk in de eerste maanden na opening van het restaurant.
[verzoeker] heeft die afspraak gemotiveerd betwist en vooralsnog blijkt die afspraak niet uit de door werkgeefster overgelegde stukken, zodat het aan [handelsnaam] is om die afspraak te bewijzen. Slaagt zij daarin, dan dient dit onderdeel van de vordering afgewezen te worden, gezien de bedragen die aan hem zijn betaald in de eerste maanden na de opening van het restaurant.
Slaagt [handelsnaam] niet in die bewijsopdracht, dan moet beoordeeld worden welke bedragen [verzoeker] eventueel ten aanzien va dit onderdeel tegoed heeft en in dat verband wordt het volgende overwogen.
[verzoeker] legt ter onderbouwing over een aantal destijds door hem zelf bijgehouden handgeschreven urenoverzichten en een aan de hand van die overzichten nadien opgemaakt Excelloverzicht. Uit zijn eigen handgeschreven overzicht blijkt dat hij over de maand februari 2015 21,1 extra uren heeft gewerkt, over maart 80,3 extra uren, over april 86 extra uren, over mei 25 extra uren en over juni 33 extra uren. In totaal 245,4 extra overuren. Terecht heeft [handelsnaam] gesteld dat dit overzicht authentiek is, aangezien het destijds door [verzoeker] is bijgehouden en hij in dat overzicht ook steeds per maand het aantal extra uren heeft vermeld, rekening houdend met het aantal “gewone” werkuren van 175 per maand. Dat kan niet worden gezegd van het Excelloverzicht, dat [verzoeker] achteraf heeft opgesteld. In dat Excelloverzicht komt [verzoeker] tot een aanzienlijk hoger aantal overwerkuren. Voor februari 81,33 extra uren, voor maart 82,83 extra uren, voor april 98,33 extra uren, voor mei 36,83 extra uren, voor juni 45,83 en voor juli 23,33 extra uren. In totaal 378,93 overuren. Het verschil in aantal uren is 133,53.
Het aantal overwerkuren in het Excelloverzicht, op welk overzicht [verzoeker] zijn vordering grondt, wijkt dus in aanzienlijke mate af van het aantal overwerkuren in de door [verzoeker] zelf destijds bijgehouden urenoverzichten. Dit bevreemdt nu het Excelloverzicht gebaseerd is op de handgeschreven urenoverzichten. Een verklaring voor dit aanzienlijk afwijkend aantal uren is door [verzoeker] niet dan wel onvoldoende gegeven, zodat naar het oordeel van de kantonrechter uitgegaan moet worden van de 245.4 overuren.
Nu [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van de door hem gevorderde 378,93 overuren, bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om hem ten aanzien van dit onderdeel van de vordering tot bewijslevering toe te laten.
Vaststaat dat [handelsnaam] ter zake van het overwerk een netto bedrag van € 1.125,- aan [verzoeker] heeft betaald, zoals gespecificeerd in de pleitnota onder randnummer 4. Niet duidelijk is of uitgaande van de 245,4 uur en de betaling van € 1.125,- netto [verzoeker] nog aanspraak heeft op een extra vergoeding. Voor het geval dat [handelsnaam] niet slaagt in de hiervoor bedoelde bewijsopdracht, zal de kantonrechter [verzoeker] reeds nu de gelegenheid bieden om zich daarover uit te laten, waarbij het op zijn weg ligt om een deugdelijke berekening van een en ander in het geding te brengen. Vervolgens zal de kantonrechter [handelsnaam] in de gelegenheid stellen om zich daarover schriftelijk uit te laten.
C. (restant loon juli 2015)
5.3.
[handelsnaam] weerspreekt niet de verschuldigdheid van het restantloon over de maand juli 2015 van € 176,52 netto. Dit onderdeel ligt voor toewijzing gereed.
D. (buitengerechtelijke kosten)
5.4.
Dit onderdeel is niet toewijsbaar, nu de door [verzoeker] aan zijn gemachtigde betaalde eigen bijdrage in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand geen kosten zijn die zijn te beschouwen als buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW. De kosten van de eigen bijdrage maken deel uit van een eventuele proceskostenveroordeling ten gunste van [verzoeker], gesteld dat bij het wijzen van de eindbeschikking zal blijken dat er aanleiding bestaat om [handelsnaam] te veroordelen in de kosten van het geding.
E. (vakantiedagen)
5.5.
[verzoeker] betwist gemotiveerd dat partijen een afspraak hebben gemaakt over het opnemen van het aantal nog resterende vakantiedagen. Volgens [verzoeker] deelde [handelsnaam] hem op 13 juli 2015 mee dat hij vanaf 20 juli 2015 zijn vakantie verplicht diende op te nemen, waartegen [verzoeker] stelt te hebben geprotesteerd.
Niet ter discussie staat dat [verzoeker] recht heeft op 12,5 vakantiedagen. Nu [handelsnaam] erkent dat hiervan nog 1,5 openstaat ziet het geschil op de resterende 11 dagen.
Nu [verzoeker] gemotiveerd betwist dat hij met het voorstel van [handelsnaam] heeft ingestemd, staat deze afspraak vooralsnog niet vast. Op [handelsnaam] rust het bewijs van deze afspraak. Overeenkomstig haar bewijsaanbod wordt zij toegelaten tot bewijslevering, zoals hierna vermeld.
F. (aanzegvergoeding ex art. 7: 668 BW)
5.6.
Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW dient de werkgever de werknemer schriftelijk te informeren uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en bij voortzetting, onder welke voorwaarden. Ingevolge lid 3 van artikel 7:668 BW is de werkgever die de in lid 1 genoemde verplichting in het geheel niet is nagekomen een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand.
5.7.
Vaststaat dat [handelsnaam] deze (schriftelijke) aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen. Voor het betrachten van enige soepelheid met betrekking tot het wettelijk schriftelijkheidsvereiste, nu volgens [handelsnaam] [verzoeker] wist waar hij aan toe was, biedt het wetsartikel geen enkele ruimte nu de wet uitdrukkelijk verlangt dat de werkgever de werknemer schriftelijk informeert. Daarbij komt dat ten aanzien van de schriftelijkheid van de aanzegverplichting uit de wetsgeschiedenis (vide de MvA Kamerstukken I 2013/14, 33818, C (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33818C.html), p. 79) onder meer blijkt dat de wetgever de eis van de schriftelijke aanzegging juist heeft gesteld ter bescherming van de werknemer. In zoverre dringt de vergelijking met de schriftelijkheid van het concurrentie- en proeftijdbeding zich op. Ook ten aanzien van die bedingen geldt dat er geen concurrentie - of proeftijdbeding van toepassing is indien het beding niet schriftelijk is aangegaan, ook al erkent de werknemer dat hij een dergelijk beding is aangegaan met de werkgever. Ten aanzien van die bedingen geldt de schriftelijkheid als constitutief vereiste. Gezien de wetsgeschiedenis van de WWZ (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20idd50be65f7ae148649857de418ca17547?idp=LegalIntelligence) heeft de wetgever ook bij de aanzegvergoeding gekozen voor een dergelijk systeem, waarbij geldt dat alleen door een schriftelijke aanzegging voldaan kan worden aan de aanzegplicht van artikel 7:668 lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20idc0a58496bb74305b545bd799f96aac82?idp=LegalIntelligence) BW. Op grond van het vorenstaande kan derhalve geen betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat [verzoeker] wist dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. [handelsnaam] is aan [verzoeker] de vergoeding van één maandsalaris als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW verschuldigd, zodat in de te zijner tijd te wijzen eindbeschikking het bedrag van € 1.507,80 bruto toegewezen zal worden, welk bedrag [handelsnaam] cijfermatig niet heeft weersproken.
G. (bescheiden)
5.8.
Het verzoek van [verzoeker] ex artikel 843a Rv tot overlegging van filmmateriaal, Excelsheets en notities wordt afgewezen nu [handelsnaam] niet heeft betwist dat [verzoeker] in totaal 254.4 overuren heeft verricht. Aan het door [verzoeker] genoemde aantal van 378,93 overuren komt de kantonrechter niet toe, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.2. beslist. Onder die omstandigheden valt niet in te zien welk belang [verzoeker] nog heeft bij verstrekking van de door hem genoemde bescheiden, zodat zijn daartoe strekkende vordering wordt afgewezen.
H. (getuigschrift)
5.9.
[handelsnaam] verklaart bereid te zijn om overeenkomstig artikel 7:656 BW aan [verzoeker] een getuigschrift te verstrekken. In de te zijner tijd te wijzen eindbeschikking zal dat verzoek worden toegewezen, zij het dat er onvoldoende aanleiding bestaat om hieraan een dwangsom te koppelen.
I. & J. (foto’s social media en gebruik naam)
5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] erkend dat de foto’s en het gebruik van zijn naam, waarvan hij thans verzoekt dat deze foto’s worden verwijderd, destijds met zijn toestemming zijn geplaatst c.q. zijn gebruikt op social media. Daar komt bij dat [verzoeker] niet stelt dat, na intrekking van zijn toestemming, er nog nieuwe foto’s van hem zijn geplaatst of gebruikt op social media. Daarnaast heeft [handelsnaam] gesteld dat zij, voor zover dat in haar macht ligt, de foto’s van [verzoeker] op Facebook, Twitter en Instagram heeft verwijderd. [verzoeker] betwist onvoldoende dat [handelsnaam] niet al het gebruik van zijn naam dan wel foto’s op social media kan voorkomen. Onder deze omstandigheden wordt het verzoek van [verzoeker] afgewezen.
K. (gebruik recepten)
5.11.
Dit verzoek wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat het auteursrecht rust op een werk dat een “eigen en oorspronkelijk karakter [heeft] die de stempel van de maker draagt”. De door [verzoeker] als productie 14 overgelegde lijst van “recepten” voldoet niet aan dit vereiste nu per “recept” slechts sprake is van een opsomming van benodigde (algemene) ingrediënten en niet ook van bijvoorbeeld een specifieke wijze van bereiding dan wel opmaak waardoor het recept een eigen en oorspronkelijk karakter krijgt. Voorts geeft [verzoeker] ook zelf aan dat de “recepten” destijds ook niet op schrift stonden en dat hij deze bij zijn indiensttreding bij [handelsnaam] heeft overhandigd.
L. (concurrentiebeding)
5.12.
[handelsnaam] heeft erkend dat het in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen concurrentiebeding nietig is, aangezien de schriftelijke motivering ontbreekt, waaruit blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De kantonrechter zal in de te zijner tijd te wijzen eindbeschikking voor recht verklaren dat het concurrentiebeding nietig is. Vernietiging van het beding, zoals [verzoeker] heeft verzocht, is echter niet aan de orde. [handelsnaam] heeft terecht gesteld dat een nietig beding niet vernietigd kan worden.
M. (voorlopige voorziening)
5.13.
Nu vaststaat dat het concurrentiebeding nietig is, moet worden aangenomen dat [verzoeker] geen belang meer heeft bij zijn vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening dan wel schorsing van het concurrentiebeding. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
5.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6. De beslissing
De kantonrechter:
laat [handelsnaam] toe tot het leveren van het bewijs dat:
- -
met [verzoeker] de afspraak is gemaakt dat voor de overuren die hij in de eerste maanden na opening van het restaurant heeft gemaakt een all-in vergoeding van€ 300,- netto per maand wordt betaald;
- -
[verzoeker] heeft ingestemd met het voorstel dat hij aan het einde van zijn dienstverband de nog resterende 11 vakantiedagen zou opnemen;
bepaalt dat:
[handelsnaam] zich uiterlijk op 12 november 2015 schriftelijk dient uit te laten over de vraag of, en zo ja op welke wijze, [handelsnaam] voornoemd bewijs wenst te leveren;
indien [handelsnaam] dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, die stukken dan dadelijk bij die schriftelijke reactie in het geding moet brengen;
indien [handelsnaam] getuigen wenst voor te brengen, in die schriftelijke reactie opgave moet worden gedaan van het aantal en de personalia van de voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen voor de daaropvolgende vier maanden; [handelsnaam] zal te zijner tijd zelf hebben zorg te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt tevens dat [verzoeker] uiterlijk op 12 november 2015 de in rechtsoverweging 5.2. bedoelde berekening in het geding dient te brengen, voor het geval [handelsnaam] niet slaagt in het hiervoor bedoelde bewijs ten aanzien van de door haar gestelde all-in vergoeding;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
918