Gesimplificeerd ten aanzien van partijen, aangezien de achterliggende partijen en hun onderlinge relaties er verder niet toe doen.
HR, 14-06-2013, nr. 12/00855
ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2013
- Zaaknummer
12/00855
- LJN
BZ4104
- Roepnaam
Centavos/Stichting Nieuwenhuis
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ4104, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3635
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3634
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ4104
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3631
ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4104
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3631, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3635, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3634, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑02‑2012
- Wetingang
art. 37 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
NJ 2013/391 met annotatie van T.F.E. Tjong Tjin Tai
JIN 2013/138 met annotatie van R.A. Wolf
Conclusie 14‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Verval terugkooprecht? Werking van verklaringen. Vraag wanneer een schriftelijke verklaring de geadresseerde heeft bereikt; te gebruiken adres. Redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde uitleg van art. 3:37 lid 3 BW.
Zaaknummer: 12/00855
mr. Wuisman
Roldatum: 8 maart 2012
CONCLUSIE inzake:
CENTAVOS B.V.,
eiseres tot cassatie,
advocaten: mr. M. Ynzonides en mr. L.J. Brugman;
tegen:
[Verweerster],
verweerster in cassatie,
advocaten: mr. S.M. Kingma en mr. A.M. Dwars.
1. Feiten en procesverloop
1.1 In zijn tussenarrest d.d. 29 maart 2011 somt het Hof Leeuwarden onder 1.1 t/m 1.8 de feiten op die tussen partijen vaststaan. Deze opsomming van feiten is in cassatie onbestreden gebleven. Het navolgende is, voor zover niet anders wordt aangegeven, aan die opsomming ontleend.
(i) Op 3 december 2001 heeft verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) een aantal aan de [a-straat] te Hengelo gelegen onroerende zaken aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verkocht. Tot die onroerende zaken hoort ook een bedrijvencomplex aan die [a-straat] met 28 nummers tussen 101 en 191. Op dezelfde dag zijn partijen in een aanvullende overeenkomst overeengekomen dat [verweerster] een recht van terugkoop heeft van al het verkochte tegen een bepaalde prijs. Het terugkooprecht vervalt, indien het niet binnen 12 maanden na het passeren van de transportakte is uitgeoefend.
(ii) Op 14 december 2001 heeft [verweerster] met eiseres tot cassatie (hierna: Centavos) een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot enkele panden aan de [a-straat], waaronder de panden aan de [a-straat] 101 en 107. Op deze huurovereenkomst zijn mede van toepassing Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte. In artikel 19.1 van die Algemene Bepalingen is bepaald: "Vanaf de ingangsdatum van de huur worden alle mededelingen van verhuurder aan huurder in verband met de uitvoering van dit huurcontract, gericht aan het adres van het gehuurde."((1))
(iii) Op 3 juli 2002 is tussen [verweerster] en Centavos een overeenkomst Aanvullingen en wijzigingen op de huur- en koopovereenkomsten de dato 14 december 2001 gesloten. In die overeenkomst is het recht van terugkoop verlengd tot en met 13 juni 2008, is een vaste huurprijs van € 11.800,- per maand tot 13 juni 2008 vastgelegd en is in artikel 4 onder meer bepaald: "Indien [verweerster] niet tijdig de huurpenningen betaalt, zal Centavos telkens met een tussenpoos van twee weken een aanmaning mogen sturen, behoudens indien dit te wijten is aan verhuurder. Indien Centavos op grond van het vorenstaande in totaal drie maal een aanmaning heeft moeten sturen, hetzij voor dezelfde huurtermijn, hetzij voor verschillende huurtermijnen, zal het terugkooprecht vervallen en dient huurder een marktconforme huurprijs te betalen."((2))
(iv) [Verweerster] heeft meermalen de huur te laat betaald. Centavos heeft de Stichting in verband hiermee meer malen aangemaand, te weten:
a) bij aangetekende en niet aangetekende brief, verzonden naar Postbus [001] te [postcode] Hengelo op:
i. 6 februari 2003 (waarbij de aangetekende brief op 5 maart 2003 retour kwam met de aantekening 'niet afgehaald' en de niet-aangetekende brief niet retour is gekomen);
ii. 8 april 2003 (waarbij de aangetekende brief op 2 mei 2003 retour kwam met de aantekening 'niet afgehaald' en de niet-aangetekende brief op 9 mei 2003 retour kwam met de aantekening 'postbus opgeheven');
iii. 23 april 2003 (waarna beide brieven retour kwamen op respectievelijk 12 mei en 9 mei 2003 met de aantekening 'postbus opgeheven');
b) bij aangetekende brieven naar het adres [a-straat] 101 te [postcode] Hengelo op 21 en 28 mei 2003. Beide brieven kwamen retour met aantekening 'niet afgehaald';
c) bij op 21 juli 2003 op het adres [a-straat] 107 betekend deurwaardersexploot;
d) bij niet-aangetekende brieven van 8 september 2003, 7 januari 2004 en 7 juni 2004 naar het adres [a-straat] 101 te [postcode] Hengelo.
(v) Het postbusnummer, genoemd hiervoor in (iv), sub a, is als postadres gebruikt vanaf het sluiten van de overeenkomsten. [verweerster] heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard via dit postadres huurfacturen te hebben ontvangen.
(vi) Bij brief van 21 mei 2003, gericht aan het adres [a-straat] 101 te Hengelo((3)), heeft Centavos aan [verweerster] meegedeeld dat het recht van terugkoop voor [verweerster] is komen te vervallen en dat met ingang van mei 2003 een marktconforme huurprijs moet worden betaald.
(vii) [Verweerster] heeft met daartoe verkregen verlof op 8 mei 2008 conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaken, die op 3 december 2001 door haar aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren verkocht.
1.2 Bij exploot van 22 mei 2008 is [verweerster] bij de rechtbank Groningen een procedure tegen Centavos gestart. Zij vordert, kort gezegd, om (i) voor recht te verklaren dat het recht van terugkoop niet is komen te vervallen en dat [verweerster] tot 13 juni 2008 slechts de in de aanvullende huurovereenkomst van 3 juli 2002 genoemde huurprijs verschuldigd is en om (ii) Centavos te veroordelen om haar volledige medewerking te verlenen aan de effectuering van het recht van terugkoop. [Verweerster] stelt in verband daarmee, dat van de drie door Centavos aan haar postbus gezonden aanmaningen slechts één aanmaning haar heeft bereikt en de andere niet, omdat de postbus tijdelijk en buiten haar schuld om door TPG was geblokkeerd en derhalve buiten gebruik was en dat derhalve niet is voldaan aan de voorwaarde voor het verval van het terugkooprecht als verwoord in artikel 4 van de aanvullende overeenkomst van 3 juli 2002.
1.3 Centavos heeft de vorderingen bestreden. Zij voert in haar conclusie van antwoord aan dat zij in 2003 [verweerster] in verband met achterstand in de huurbetaling op 6 februari, 8 april en 23 april 2003 aanmaningsbrieven heeft gezonden naar het postbusnummer, waarheen vanaf het begin ook facturen betreffende de huur zijn gezonden, en dat de brieven ook in de postbus terecht zijn gekomen. Voor zover de postbus geblokkeerd is geraakt, is dat pas gebeurd tussen 2 en 9 mei 2003. Het eventueel niet legen van de postbus door [verweerster] in de periode van 8 april tot 2 mei 2003 staat niet eraan in de weg dat de genoemde aanmaningsbrieven de Stichting hebben bereikt in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW. Zo de blokkade van de brievenbus eerder dan 2 mei 2003 is ingegaan en daardoor een of meer aanmaningsbrieven niet in de postbus terecht zijn gekomen, vormen dat omstandigheden die voor risico van de Stichting komen, zodat rechtens het er toch voor kan worden gehouden dat de brieven de Stichting hebben bereikt. Met de blokkade van de postbus is Centavos pas op 9 mei 2003 bekend geraakt. Nu de drie aanmaningsbrieven al eerder naar het postbusadres waren gezonden, kan niet worden gezegd dat Centavos misbruik heeft gemaakt van het geblokkeerd geraakt zijn van de postbus. De aanmaningsbrieven heeft Centavos ook nog in kopie bij aangetekende brief van 21 mei 2003 aan het adres [a-straat] 101 te Hengelo gezonden. Deze brief is op 14 juni 2003 teruggekomen met de aantekening 'niet afgehaald'.
1.4 Na een op 23 oktober 2008 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerster] bij vonnis van 15 juli 2009 afgewezen. Die beslissing stoelt met name op de volgende overwegingen. In rov. 5.6.3 oordeelt de rechtbank dat, nu [verweerster] gedurende langere tijd geen bezwaar heeft gemaakt tegen het gebruik door Centavos van het postbusnummer en laatstgenoemde hieruit heeft mogen afleiden dat de Stichting akkoord was met het gebruik door Centavos van dit postadres, de aanmaningsbrieven van 6 februari en 8 en 23 april 2003 naar een juist adres zijn gestuurd. In rov. 5.9.2 acht de rechtbank ten aanzien van de brieven van 6 februari en 8 april 2003 aannemelijk gemaakt dat deze brieven op de juiste wijze aan [verweerster] zijn aangeboden. Verder merkt de rechtbank in rov. 5.10 het op 21 mei 2003 aan [verweerster] betekende deurwaardersexploot, waarin is meegedeeld dat zij in gebreke is met de tijdige betaling van huurpenningen, aan als een nieuwe, derde aanmaning. Op grond van een en ander concludeert de rechtbank in rov. 5.11 dat, nu Centavos [verweerster] drie maal, met telkens een tussenpoos van minimaal twee weken, heeft aangemaand de achterstallige huurtermijnen te voldoen, het recht van terugkoop is komen te vervallen en dient [verweerster] een marktconforme huurprijs te betalen. In rov. 5.6.5 geeft de rechtbank nog als haar oordeel dat voor wat betreft de door Centavos op 21 en 28 mei 2003 aan [a-straat] 101 te Hengelo verzonden aangetekende en niet aangetekende brieven er geen sprake is van juiste adressering.
1.5 [Verweerster] is van het vonnis van de rechtbank in appel gegaan bij het hof te Leeuwarden. Met de grieven II en III in haar memorie van grieven bestrijdt zij, kort gezegd, het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van drie aanmaningen van Centavos en dat daarmee de voorwaarde voor het verval van het terugkooprecht is vervuld geraakt. Centavos bestrijdt de grieven en voert harerzijds nog een voorwaardelijke grief aan tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 5.6.2 dat de door Centavos op 21 en 28 mei 2003 naar [a-straat] 1001 te Hengelo gezonden brieven niet juist geadresseerd zijn.
1.6 Het hof heeft op 29 maart 2011 en 12 juli 2011 een tussenarrest en op 8 november 2011 een eindarrest uitgesproken.
1.6.1 In rov. 9.4 van het tussenarrest van 29 maart 2011 oordeelt het hof dat de bepaling in artikel 19.1 van de Algemene Bepalingen dat de mededelingen van verhuurder aan huurder worden gericht aan 'het adres van het gehuurde', in het onderhavige geval een onvoldoende specifieke betekenis heeft. Het gehuurde omvat immers tientallen adressen, alle aan de [a-straat] te Hengelo. Onder die omstandigheden, aldus het hof, ligt het in de rede dat de Stichting bereikt dient te worden op het adres waar zij formeel is gevestigd en/of feitelijk bereikbaar was. Omdat een officieel uittreksel van het handelsregister met historische gegevens over het vestigingsadres van [verweerster] nog niet door Centavos in het geding is gebracht en het hof aan een dergelijk uittreksel behoefte heeft mede om te bezien of de Stichting op het adres [a-straat] 101 te Hengelo gevestigd was of althans daar bereikbaar was, stelt het hof Centavos in de gelegenheid om een dergelijk uittreksel alsnog in de geding te brengen.
1.6.2 Centavos neemt een akte houdende producties en [verweerster] reageert met een antwoordakte. Het hof spreekt vervolgens het tussenarrest van 12 juli 2011 uit.
In rov. 2 daarvan staat het hof stil bij de drie door Centavos naar het postbusadres van [verweerster] gezonden aanmaningen. Met betrekking tot één van de aanmaningen heeft [verweerster] erkend, zo stelt het hof vast, dat zij die heeft ontvangen. Vervolgens oordeelt het hof omtrent de stelling van Centavos dat het aan [verweerster] zelf te wijten is dat de inhoud van de andere twee aanmaningen haar niet hebben bereikt, dat deze stelling Centavos niet kan baten. Zij heeft namelijk niet gesteld en ook niet te bewijzen aangeboden, dat [verweerster] haar dit postbusadres heeft aangewezen als adres waarop Centavos haar kon bereiken. Met de alsnog in het geding gebrachte stukken heeft Centavos ook niet aangetoond dat het postbusadres het vestigings- of correspondentieadres van de Stichting was.
In rov. 3 zet het hof uiteen dat en waarom met de door Centavos in het geding gebrachte producties niet is aangetoond dat het adres [a-straat] 101 te Hengelo het adres was waarop [verweerster] gevestigd of bereikbaar was.
Het hof besluit Centavos nogmaals in de gelegenheid te stellen om, zo nodig door middel van een verklaring van de Kamer van Koophandel, duidelijk te maken wat het formele adres en/of het uit het handelsregister blijkende correspondentieadres van [verweerster] was.
1.6.3 In rov. 2 van zijn eindarrest van 8 november 2011 stelt het hof voorop dat door Centavos omtrent het formele en/of correspondentieadres van [verweerster] geen nieuwe informatie is verstrekt.
In de rov. 3 en 5 gaat het hof opnieuw in op de vraag of de drie naar de postbus van [verweerster] gezonden aanmaningen kunnen gelden als aanmaningen die de Stichting hebben bereikt. Voor wat de aanmaning van 6 februari 2003 blijft het hof bij zijn vaststelling in het tussenarrest van 12 juli 2011 dat deze [verweerster] heeft bereikt. Voor wat de twee andere aanmaningen betreft, te weten die van 8 en 23 april 2003, acht het hof dat niet het geval. Door Centavos is niet duidelijk gemaakt dat [verweerster] het postbusadres heeft aangewezen als adres waarop de Stichting voor Centavos bereikbaar zou zijn. Daaraan laat het hof voorafgaan dat de vraag of het postbusadres een adres was waarop Centavos de Stichting kon en mocht bereiken, anders dan Centavos aanvoert, niet een buiten de grenzen van de rechtsstrijd gelegen vraag is.
In rov. 6 verwerpt het hof de door Centavos voorwaardelijk voorgedragen incidentele grief dat de rechtbank ten onrechte het adres [a-straat] 101 te Hengelo niet als een correct adres heeft aangemerkt. Dit laatste acht het hof door Centavos niet aangetoond.
In de rov. 8 en 9 rondt het hof af met de vaststelling dat er geen sprake is geweest van drie aanmaningen, die [verweerster] hebben bereikt, zodat niet voldaan is aan de voor het verval van het terugkooprecht gestelde voorwaarde en derhalve de vorderingen van [verweerster], die niet anderszins zijn bestreden, toewijsbaar zijn.
1.7 Met een op 8 februari 2012 uitgebracht exploot is Centavos tijdig in cassatie gekomen van de drie arresten van het hof. [Verweerster] heeft voor antwoord tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd. Partijen hebben vervolgens hun standpunt in cassatie schriftelijk doen toelichten. Van de zijde van [verweerster] is nog gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het voorgedragen cassatiemiddel omvat twee onderdelen. In het eerste onderdeel worden de beslissingen van het hof inzake het postbusadres bestreden, in het tweede onderdeel de beslissingen inzake het adres [a-straat] 101 te Hengelo. Ieder onderdeel valt uiteen in meer subonderdelen.
De aangevoerde klachten raken niet het eerste, op 29 maart 2011 uitgesproken tussenarrest. Dit tussenarrest kan derhalve als niet bestreden worden beschouwd en komt derhalve niet voor vernietiging in aanmerking.
subonderdeel 1.1
2.2 In subonderdeel 1.1 wordt aangevoerd dat het hof buiten de grenzen van de rechts-strijd is getreden door de vraag aan de orde te stellen of het postbusadres een adres vormde waarop Centavos [verweerster] mocht bereiken. Aangevoerd wordt dat in de feitelijke instanties tussen partijen niet ter discussie heeft gestaan dat het postadres juist was in de zin dat het aan de Stichting toebehoorde en feitelijk werd gebruikt, terwijl verder tussen partijen slechts betwist is of de aan het postbusadres gerichte brieven op dat adres zijn ontvangen.
2.3 Het verweer dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden met het aan de orde stellen van de vraag of het postbusadres een adres vormde waarop Centavos [verweerster] mocht bereiken, is door Centavos reeds in appel gevoerd en, zoals hierboven al vermeld, door het hof in rov. 5 van het eindarrest van 8 november 2011 verworpen. Volgens het hof is door [verweerster] de vraag in de memorie van grieven onder 30 en volgende opgeworpen. Dit oordeel, dat een uitleg van een processtuk inhoudt, draagt een feitelijk karakter en daardoor in cassatie slechts op begrijpelijkheid te toetsen. Van een onbegrijpelijke uitleg is echter geen sprake. Met name hetgeen in de memorie van grieven sub 33, 34 en 36 door [verweerster] wordt betoogd, heeft het hof kunnen opvatten als dat de Stichting daar het standpunt innam dat Centavos met het toezenden van de aanmaningen aan het postadres niet 'het juiste adres' heeft gekozen en dat de Stichting daarmee bedoelde dat het postadres - ook los van de vraag of de betrokken aanmaningen wel op het postbusadres zijn aangekomen - niet het adres vormde waarnaar die aanmaningen hadden mogen worden gezonden.
2.4 Kortom subonderdeel 1.1 treft geen doel.
subonderdelen 1.2 en 1.3
2.5 In subonderdeel 1.2 wordt als onjuist bestreden het oordeel van het hof in rov. 2 van het tussenarrest van 12 juli 2011 en rov. 5 van het eindarrest van 8 november 2011 dat een adres slechts kan gelden als adres waarop de geadresseerde kan worden bereikt, indien de geadresseerde het betrokken adres heeft aangewezen als het adres waarop hij bereikt kan worden. In onderdeel 1.3 wordt, voor het geval dat het zojuist genoemde oordeel wel voor juist moet worden gehouden, erover geklaagd dat onbegrijpelijk is dat het hof oordeelt dat Centavos het postbusadres niet als een adres heeft mogen beschouwen dat door [verweerster] is aangewezen als adres waarop zij bereikbaar zou zijn.
2.6 Alvorens op deze klachten in te gaan, worden eerst enige algemene opmerkingen over artikel 3:37 lid 3 BW gemaakt.
2.6.1 In de eerste volzin van lid 3 is bepaald dat, wil een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring werking hebben, dan moet de verklaring die persoon 'bereikt' hebben. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring((4)) is de vraag gerezen of van een bereikt hebben pas sprake is wanneer de persoon, voor wie de verklaring bestemd is, van de verklaring daadwerkelijk kennis heeft genomen (vernemingsleer), of dat voldoende is dat deze persoon de verklaring heeft ontvangen (ontvangstleer). Thans wordt vrij algemeen van de ontvangstleer uitgegaan.((5)) De werking van een schriftelijke verklaring is dus niet afhankelijk van de daadwerkelijke kennisneming van de verklaring. Maar dan blijft de vraag wanneer de schriftelijke verklaring gezegd kan worden te zijn ontvangen. Op die vraag geeft artikel 3:37 lid 3 BW zelf geen antwoord. Omdat het doel van het doen uitgaan van de verklaring is dat de persoon, voor wie de verklaring bestemd is, van de inhoud van die verklaring kennis zal kunnen nemen, zal, zo komt het voor, onder ontvangen moeten worden verstaan het aangekomen zijn van de verklaring op een plaats waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de persoon, voor wie de verklaring bestemd is, van de verklaring kennis zal kunnen nemen. Bij de vaststelling daarvan valt veel gewicht toe te kennen aan de mate waarin de geadresseerde naar buiten toe de indruk heeft gevestigd dat hij een plaats aanvaardt als een plaats waarnaar voor hem bestemde mededelingen kunnen worden gestuurd.((6)) De geadresseerde kan zich expliciet hebben uitgelaten over een plaats waarheen voor hem bestemde schriftelijke verklaringen kunnen worden gezonden. Zo kan hij in van hem uitgaande brieven of andere documenten uitdrukkelijk melding maken van een adres, waaraan correspondentie kan worden gericht. Dat kan ook een postbusadres zijn. Bedoelde indruk kan echter ook op een meer indirecte wijze worden gevestigd. De keuze van de woonplaats of, in geval van een rechtspersoon of onderneming, van de plaats van vestiging vormt zo'n indirecte wijze. Een woonplaats of plaats van vestiging geldt in het maatschappelijk verkeer immers in beginsel als een plaats waar iemand geacht kan worden bereid te zijn voor hem bestemde mededelingen te ontvangen.
2.6.2 Komt een schriftelijke verklaring niet aan op de plaats die voor de persoon, voor wie de verklaring is bestemd, geldt als de plaats waarnaar de verklaring kon en mocht worden gezonden en is dat toe te schrijven aan een omstandigheid die voor risico van deze persoon komt, dan wordt de verklaring geacht hem toch te hebben bereikt op het moment dat de verklaring zonder die omstandigheid door hem zou zijn ontvangen. Dit volgt uit de tweede volzin van artikel 3:37 lid 3 BW, waar oorzaken van het niet of niet tijdig aankomen van een verklaring worden omschreven die voor risico komen van de persoon, voor wie de verklaring bestemd is.
2.6.3 De afzender die zich beroept op het rechtsgevolg van de door hem tot de ontvanger gerichte verklaring, dient bij betwisting te bewijzen dat deze verklaring de ontvanger (tijdig) heeft bereikt, of dat het niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van een voor rekening van de ontvanger komende omstandigheid. In geval van verzending van de verklaring bij aangetekende brief en van betwisting van de ontvangst daarvan, zal volgens vaste jurisprudentie de afzender moeten bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en bovendien aannemelijk moeten maken dat de brief aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven.(7) Indien correcte aanbieding aannemelijk is gemaakt, is daarmee in beginsel komen vast te staan dat de brief de geadresseerde heeft bereikt of zich een geval voordoet dat met een zodanig bereiken gelijk moet worden gesteld.
2.6.4 Intussen valt de ontvangstleer niet steeds onverkort door te voeren. Zo valt aan een verklaring, hoezeer deze aankomt op een plaats die op zichzelf is te beschouwen als een plaats waarnaar voor de geadresseerde bestemde mededelingen kunnen en mogen worden gezonden, toch geen werking toe te kennen, indien aan de zijde van de geadresseerde een hem niet toerekenbare omstandigheid speelt die meebrengt dat deze van de verklaring geen kennis zal kunnen nemen. Voor deze correctie op de ontvangstleer bestaat te meer aanleiding, indien de verzender van de verklaring van bedoelde omstandigheid kennis draagt.((8)) Hier rust de stel- en bewijslast op de geadresseerde.
2.7 Gelet op wat hiervoor in 2.6.1 is opgemerkt over de plaats van ontvangst van een schriftelijke verklaring, geeft het hof met wat het oordeelt omtrent het postbusadres van [verweerster] in rov. 2 van het tussenarrest van 12 juli 2011 en rov. 5 van het eindarrest van 8 november 2011, ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel een oordeel dat niet met voldoende redenen is omkleed. Omtrent het postbusadres is ten processe komen vast te staan en/of gesteld, zonder dat het gestelde onjuist is bevonden:
- de Stichting heeft erkend dat de postbus, waarnaar de aanmaningen van 6 februari en 8 en 23 april 2003 zijn gezonden, op haar naam stond;((9))
- de Stichting heeft de postbus ook op briefpapier van haar vermeld;((10))
- het postbusadres is vanaf het sluiten van de overeenkomsten gebruikt als postadres en de Stichting heeft erkend, dat zij eerdere facturen van Centavos inzake verschuldigde huur op het postbusadres heeft ontvangen;((11))
- Centavos heeft gesteld - zonder dat dit door het hof onjuist is bevonden - dat [verweerster] tegen het toezenden door Centavos van facturen en andere correspondentie naar het postbusadres nimmer bezwaar heeft gemaakt;((12))
- [verweerster] heeft erkend dat zij één van de aan het postbusadres gerichte aanmaningen (de aanmaning van 6 februari 2003) heeft ontvangen (in de zin van dat zij van de aanmaning kennis heeft genomen; zie de dagvaarding in eerste aanleg, sub 5);((13))
2.8 De hiervoor vermelde omstandigheden laten alleszins de conclusie toe dat voor Centavos de op naam van [verweerster] staande postbus [001] een adres vormde waarvan zij kon en mocht aannemen dat zij daarheen voor de Stichting bestemde verklaringen kon zenden. Daarbij komt nog dat Centavos heeft gesteld zonder dat dit onjuist is bevonden, dat zij niet vóór 2 mei 2003 een bericht heeft ontvangen dat de postbus zou zijn opgeheven.((14)) Dat het hof anders oordeelt, lijkt hieruit voort te vloeien dat het hof uitgaat van nogal strenge eisen voor het mogen opvatten van een adres als plaats waarnaar een schriftelijke verklaring mag worden gezonden ten behoeve van de persoon, voor wie de verklaring bestemd is. Het hof lijkt daartoe een duidelijke, concrete en gerichte aanwijzing van die persoon te verlangen. Een dergelijke aanwijzing is echter rechtens niet vereist. Een adres kan rechtens al gelden als plaats waarnaar een schriftelijke verklaring mag worden gezonden ten behoeve van de persoon, voor wie de verklaring bestemd is, wanneer degene die de verklaring verstuurt dat adres, gelet op de omstandigheden van het geval en op wat in het maatschappelijk verkeer gangbaar is, als een plaats heeft mogen opvatten waarnaar verklaringen ter kennisneming door de persoon, voor wie de verklaringen bestemd zijn, mogen worden gezonden. Zo niet ervan kan worden uitgegaan dat het hof te strenge eisen heeft gehanteerd, dan heeft het hof in het licht van de hiervoor in 2.7 genoemde omstandigheden zijn oordeel omtrent het postbusadres in rov. 2 van het tussenarrest van 12 juli 2011 en in rov. 5 van het eindarrest van 8 november 2011 in ieder geval onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere toelichting valt immers niet in te zien waarom Centavos de postbus [001] van [verweerster] niet heeft kunnen en mogen opvatten als een adres waarnaar zij voor de Stichting bestemde verklaringen als de aanmaningen van 6 februari en 8 en 23 april 2003 kon zenden.
subonderdeel 1.4
2.9 Subonderdeel 1.4 gaat uit van de veronderstelling dat het hof van oordeel is geweest, dat de postbus [001] wel een juist adres was maar dat het feit dat de door Centavos aan de postbus [001] gerichte aanmaningen [verweerster] niet hebben bereikt, niet voor risico van de Stichting komt. In rov. 2 van het tussenarrest van 12 juli 2011 en in rov. 5 van het eindarrest van 8 november 2011 valt echter niet een dergelijk oordeel van het hof te lezen. Onderdeel 1.4 treft dan ook geen doel wegens gemis aan feitelijke grondslag.
subonderdeel 1.5
2.10 Bij de klacht in subonderdeel 1.5 over het passeren van het bewijsaanbod van Centavos heeft Centavos geen belang. Mocht bij de verdere beoordeling van het geschil tussen partijen blijken van de noodzaak van bewijslevering door Centavos van haar stellingen, dan vormt het bewijsaanbod van Centavos, dat zij aan het slot van § 3 van de in appel op 9 augustus 2011 genomen Akte heeft gedaan, onverminderd een genoegzame grond voor toelating tot de bewijslevering.
onderdeel 2
2.11 Ten aanzien van onderdeel 2 rijst de voorvraag of Centavos na gegrondbevinding van de subonderdelen 1.2 en 1.3, zoals hierboven bepleit, nog belang bij onderdeel 2 heeft. Er is, naar het voorkomt, ruimte voor de Hoge Raad om zelf te beslissen dat aan de voorwaarde voor het verval van het terugkooprecht van [verweerster] is voldaan en derhalve haar vorderingen niet toewijsbaar zijn, dus om de zaak zelf af te doen. Van één van de drie door Centavos in 2003 naar de postbus [001] verzonden aanmaningen staat al vast dat deze [verweerster] heeft bereikt in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW. Maar er staat, zo komt het voor, in rechte ook al voldoende vast om met betrekking tot de twee andere door Centavos naar de postbus [001] gezonden aanmaningen tot de conclusie te komen dat zij ook verklaringen vormen die [verweerster] hebben bereikt in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW. Wordt uitgegaan van de hierboven in 2.8 aangegeven maatstaf ter bepaling of een bepaald adres door de verzender van een schriftelijke verklaring mag worden opgevat als een adres in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW, dan valt bij wat in rechte al vaststaat niet in te zien waarom de postbus [001] van [verweerster] voor Centavos niet een dergelijk adres zou zijn. Dat de aanmaningen, voor zover mogelijk, door de postinstantie aan de postbus zijn aangeboden, is door Centavos gesteld((15)) en van de zijde van [verweerster] niet bestreden.((16)) Verder is van belang dat door [verweerster] geen (voldoende) feiten en omstandigheden zijn gesteld die een grond zouden kunnen opleveren voor het oordeel dat het door de Stichting niet uit de postbus halen van de aanmaningen en/of het (tijdelijk) opgeheven raken van de postbus niet voor risico van de Stichting komen. Voor een en ander zijn door de Stichting geen (afdoende) verklaringen gegeven.
2.12 Volledigheidshalve zij er nog op gewezen dat het hof in rov. 8 van zijn eindarrest zich genegen toont om de nazending aan [verweerster], [a-straat] 101 te Hengelo, op 21 mei 2003 van de diverse aan Centavos geretourneerde aanmaningsbrieven als één nieuw aanmaningsmoment op te vatten.
2.13 Omdat het mogelijk is dat de Hoge Raad de hiervoor in 2.11 gesuggereerde weg niet volgt, wordt hierna nog nader bij de klachten uit onderdeel 2 stilgestaan.
subonderdeel 2.1
2.14 De in subonderdeel 2.1 opgenomen klacht dat het hof met zijn oordeel in rov. 6 van het eindarrest van 8 november 2011 over [a-straat] 101 buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, strandt op het volgende. In rov. 5.6.5 van haar vonnis van 15 juli 2009 oordeelt de rechtbank dat voor wat betreft de door Centavos aan [a-straat] 101 verzonden brieven er geen sprake is van een juiste adressering. Met haar voorwaardelijke incidentele grief komt Centavos tegen dit oordeel op. Hierdoor werd de vraag of [a-straat] 101 wel of niet een juist adres in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW in appel aan de orde gesteld.
subonderdeel 2.2
2.16 In subonderdeel 2.2 wordt het oordeel van het hof in rov. 6 van het eindarrest van 8 november 2011 over [a-straat] 101 als onbegrijpelijk bestreden. Bezien in het licht van de hierboven in 2.8 aangegeven en ook hier te hanteren maatstaf ter bepaling of een bepaald adres door de verzender van een schriftelijke verklaring mag worden opgevat als een adres in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW, komt de klacht gegrond voor. Van hetgeen in de cassatiedagvaarding in 20, sub a, b, c en e wordt aangevoerd kan in cassatie worden uitgegaan. Beziet men de aldaar genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband, dan valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom Centavos, zeker na het wegvallen van de postbus [001], niet [a-straat] 101 heeft mogen opvatten als een adres waarop [verweerster] bereikt kon worden in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW. Daarbij is nog het volgende in aanmerking te nemen. In 21 van de cassatiedagvaarding wordt er terecht op gewezen dat in de brief, die de advocaat van [verweerster] op 16 april 2008 aan Centavos zond, met zoveel woorden wordt opgemerkt dat Centavos gebruik had moeten maken van de adressen [a-straat] 101 of [a-straat] 107 en dat daarmee gedoeld wordt op het jaar 2003. Niet valt in te zien dat deze brief, zoals het hof oordeelt, voor het jaar 2003 geen gewicht in de schaal legt, nu het gaat om een brief uit 2008. Ook in een brief uit dat jaar kan heel wel blijken wat volgens [verweerster] in 2003 een adres was, waarnaar Centavos een voor haar bestemde verklaring had kunnen en mogen zenden. Verder, de nazending waarvan hierboven in 2.12 gewag wordt gemaakt, geschiedde bij een brief van 23 mei 2003 van Centavos die was gericht aan het adres [a-straat] 101. In rov. 8 van zijn eindarrest toont het hof zich genegen om die nazending als een nieuw aanmaningsmoment op te vatten. Ook hiermee valt niet goed te verenigen dat het hof in rov. 6 niet aangetoond acht dat het adres [a-straat] 101 een adres was waarnaar Centavos in 2003 voor [verweerster] bestemde verklaringen kon en mocht zenden.
subonderdeel 2.3
2.16 Voor de in subonderdeel 2.3 vervatte klacht over het passeren van het bewijsaanbod geldt hetzelfde als wat hierboven in 2.10 over eenzelfde klacht in subonderdeel 1.5 is opgemerkt.
Slotsom
2.17 Het voorgaande voert tot de slotsom dat het tussenarrest van 12 juli 2011 en het eindarrest van 8 november 2011 geen stand kunnen houden.
3. Conclusie
Geconcludeerd wordt tot vernietiging van het tussenarrest en het eindarrest dat het hof Leeuwarden op 12 juli 2011 respectievelijk 8 november 2011 tussen partijen heeft uitgesproken, met daarbij de aantekening dat de Hoge Raad de zaak eventueel zelf afdoet.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. De Algemene Bepalingen treft men aan in productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg.
2. Zie productie 4 bij de dagvaarding in eerste aanleg.
3. De brief is te vinden bij productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg.
4. Omdat in het onderhavige geval slechts schriftelijke verklaringen een rol spelen, wordt alleen aandacht aan een dergelijke verklaring geschonken.
5. Zie in dit verband onder meer: PG Boek 3, art. 3.2.4, p. 182; H.J. Snijders, Het bereiken van een geadresseerde (per e-mail), WPNR 2001, 6444 en 6445; Asser/Hartkamp-Sieburgh, 6-III*, 2010, nrs. 181 en 182; Asser/ Hijma, 5-I, 2007, nr. 166; J. Hijma c.s., Rechtshandeling en overeenkomst, 2010, nr. 29; losbladige bundel Verbintenissenrecht (Blei Weissmann), art. 217, lid 1, aant. 140.1 t/m 1.141.2.
6. Aldus H.C.F. Schoordijk, Vermogensrecht in het algemeen, 1986, blz. 113.
7. HR 4 juni 2004, LJN: AO5122, NJ 2004/411, rov. 3.5; HR 16 oktober 1998, LJN: ZC2742, NJ 1998/897, rov. 3.4 en HR 8 september 1995, LJN: ZC1797, NJ 1996/567, rov. 3.3.2, m.nt. H.J. Snijders. Zie ook W.D.H. Asser, Bewijslastverdeling, 2004, nr. 105.
8. Zie PG Boek 3, art. 3.2.4, p. 182 en H.J. Snijders, Het bereiken van een geadresseerde (per e-mail), WPNR 2001 (6444), blz. 438, rk, 439 en 440.
9. Zie blz. 2 van het proces-verbaal van de comparitie van partijen bij de rechtbank en de conclusie na comparitie van [verweerster], sub 3, derde alinea.
10. Zie de door Centavos in appel op 9 augustus 2011 genomen Akte, blz. 3 en 4 jo. de producties 18 (brief van 29.11.2001) en 19 (brief van 24.10.2003) bij die Akte.
11. Aldus het hof in rov. 1.6 van het tussenarrest van 29 maart 2001.
12. Zie: de conclusie na comparitie van Centavos in eerste aanleg, sub 6; de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijk incidentele grief van Centavos, sub 17 en de door Centavos in appel op 9 augustus 2011 genomen akte, blz. 4, onder 'Samenvatting postbus [001]'.
13. Aldus het hof in rov. 2 van het tussenarrest van 12 juli 2011 en rov. 3 van het eindarrest.
14. Zie de conclusie van antwoord in eerste aanleg, sub 10 t/m 15 en de memorie van antwoord tevens (voorwaardelijk) incidentele grief, sub 28, vierde en vijfde alinea.
15. Zie in dit verband met name: de conclusie van antwoord in eerste aanleg sub 4, 7, 10 t/m 13, 17 en 19; conclusie na comparitie van 7 januari 2009, sub 2.
16. In haar conclusie na comparitie van 18 februari 2009 volstaat [verweerster] met op blz. 6, onderaan, op te merken: "De aanmaningen van 6-02-03, 8-04-03 en 23-04-03 (per gewone en aangetekende post) zijn allen naar de postbus van [verweerster] gezonden. Dit betreft de periode dat de postbus geblokkeerd/opgeheven was. [Verweerster] heeft deze brieven dan ook geen van allen ontvangen." Zie ook nog de aktes die [verweerster] in appel op 24 mei 2011 en 6 september 2011 heeft genomen, telkens sub 2.
Uitspraak 14‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Verval terugkooprecht? Werking van verklaringen. Vraag wanneer een schriftelijke verklaring de geadresseerde heeft bereikt; te gebruiken adres. Redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde uitleg van art. 3:37 lid 3 BW.
14 juni 2013
Eerste Kamer
12/00855
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CENTAVOS B.V.,
gevestigd te Groningen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. M. Ynzonides.
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Centavos en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 102387 / HA ZA 08-432 van de rechtbank Groningen van 30 juli 2008 en 15 juli 2009;
b. de arresten in de zaak 200.045.854/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 29 maart 2011, 12 juli 2011 en 8 november 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 29 maart 2011, 12 juli 2011 en 8 november 2011 heeft Centavos beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Centavos toegelicht door haar advocaat en mr. L.J. Burgman, advocaat te Amsterdam. Voor [verweerster] is de zaak toegelicht door haar advocaat en mr. A.M. Dwars, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het tussenarrest en het eindarrest dat het hof Leeuwarden op 12 juli 2011 respectievelijk 8 november 2011 tussen partijen heeft uitgesproken, met daarbij de aantekening dat de Hoge Raad de zaak eventueel zelf afdoet.
De advocaat van Centavos en de advocaat van [verweerster] hebben ieder bij brief van 22 maart 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] was eigenaar van een aantal aan de [a-straat] te Hengelo gelegen onroerende zaken. Daartoe behoort ook een bedrijvencomplex met 28 nummers tussen 101 en 191.
(ii) Op 3 december 2001 heeft [verweerster] de onroerende zaken verkocht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. [Betrokkene 1] was indirect bestuurder van Centavos en [betrokkene 2] was gevolmachtigde van zijn broer in diens hoedanigheid van directeur van de vennootschap.
(iii) Eveneens op 3 december 2001 is een aanvullende overeenkomst tussen partijen gesloten, inhoudende dat [verweerster] een recht van terugkoop heeft van al het verkochte tegen een bepaalde prijs en dat het terugkooprecht vervalt indien het niet binnen twaalf maanden na het passeren van de transportakte is uitgeoefend.
(iv) Op 14 december 2001 heeft [verweerster] een huurovereenkomst gesloten met Centavos met betrekking tot enkele panden aan de [a-straat], waaronder de panden aan de [a-straat] 101 en 107. Op deze overeenkomst zijn mede van toepassing de "Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte". Art. 19.1 luidt: "Vanaf de ingangsdatum van de huur worden alle mededelingen van verhuurder aan huurder in verband met de uitvoering van dit huurcontract, gericht aan het adres van het gehuurde."
(v) Op 3 juli 2002 is tussen [verweerster] en Centavos een overeenkomst "Aanvullingen en wijzigingen op de huur- en koopovereenkomsten de dato 14 december 2001" gesloten. In die overeenkomst is het recht van terugkoop verlengd tot en met 13 juni 2008 en is een vaste huurprijs vastgelegd van € 11.800,- per maand tot 13 juni 2008. Art. 4 van de overeenkomst bepaalt onder meer: "Indien [verweerster] niet tijdig de huurpenningen betaalt, zal Centavos telkens met een tussenpoos van twee weken een aanmaning mogen sturen, behoudens indien dit te wijten is aan verhuurder. Indien Centavos op grond van het vorenstaande in totaal drie maal een aanmaning heeft moeten sturen, hetzij voor dezelfde huurtermijn, hetzij voor verschillende huurtermijnen, zal het terugkooprecht vervallen en dient huurder een marktconforme huurprijs te betalen."
(vi) [Verweerster] heeft diverse malen de huur te laat betaald. Centavos heeft de stichting in verband hiermee meermalen aangemaand, te weten:
a) bij aangetekende en niet-aangetekende brief, verzonden naar Postbus [001] te [postcode] Hengelo op:
i. 6 februari 2003 (waarbij de aangetekende brief op 5 maart 2003 retour kwam met de aantekening "niet afgehaald" en de niet-aangetekende brief niet retour is gekomen);
ii. 8 april 2003 (waarbij de aangetekende brief op 2 mei 2003 retour kwam met de aantekening "niet afgehaald" en de niet-aangetekende brief op 9 mei 2003 retour kwam met de aantekening "postbus opgeheven");
iii. 23 april 2003 (waarna beide brieven retour kwamen op respectievelijk 12 mei en 9 mei met de aantekening "postbus opgeheven");
b) bij aangetekende brieven naar het adres [a-straat] 101 te [postcode] Hengelo op 21 en 28 mei 2003. Beide brieven kwamen retour met aantekening "niet afgehaald";
c) bij op 21 juli 2003 op het adres [a-straat] 107 betekend deurwaardersexploot;
d) bij niet-aangetekende brieven van 8 september 2003, 7 januari 2004 en 7 juni 2004 naar het adres [a-straat] 101 te [postcode] Hengelo.
(vii) Het hiervoor in (vi) onder a genoemde postbusnummer is door [verweerster] als postadres gebruikt vanaf het sluiten van de hiervoor in (iv) en (v) genoemde overeenkomsten. [Verweerster] heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard via dit postadres huurfacturen te hebben ontvangen.
(viii) Bij brief van 21 mei 2003, gericht aan het adres [a-straat] 101 te Hengelo, heeft Centavos aan [verweerster] medegedeeld dat het recht van terugkoop is vervallen en dat met ingang van mei 2003 een marktconforme huurprijs moet worden betaald.
3.2.1 [Verweerster] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat het recht van terugkoop niet is vervallen, met veroordeling van Centavos om mee te werken aan het effectueren van het terugkooprecht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat van de drie door Centavos aan haar postbus gezonden aanmaningen slechts één aanmaning haar heeft bereikt. De andere aanmaningen hebben haar niet bereikt omdat de postbus tijdelijk en buiten haar schuld door TPG was geblokkeerd en derhalve buiten gebruik was. Volgens [verweerster] is dus niet voldaan aan de voorwaarde voor het vervallen van het terugkooprecht als verwoord in art. 4 van de overeenkomst van 3 juli 2002.
3.2.2 De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op de grond, kort gezegd, dat sprake is geweest van drie aanmaningen van Centavos en dat daarmee de voorwaarde voor het vervallen van het terugkooprecht is vervuld.
Het hof oordeelde dat geen sprake is geweest van drie aanmaningen die [verweerster] hebben bereikt, zodat de vorderingen van [verweerster] toewijsbaar zijn. Hetgeen het hof daartoe in zijn eindarrest heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat.
Het hof heeft vooropgesteld dat Centavos gelegenheid heeft gekregen duidelijk te maken wat het formele adres of het uit het Handelsregister blijkende correspondentieadres van [verweerster] was, maar dat Centavos geen relevante informatie heeft verstrekt. (rov. 1-2)
Het hof bleef bij zijn oordeel in het tussenarrest van 12 juli 2011 dat de aanmaning van 6 februari 2003 [verweerster] via de postbus heeft bereikt. (rov. 3)
Het hof heeft vervolgens overwogen (rov. 5):
"Voordat het hof kan toekomen aan de vraag of het voor rekening van [verweerster] komt dat andere aan de postbus gerichte aangetekende brieven haar niet hebben bereikt (te weten de niet afgehaalde brief van 8 april 2003 en de wegens opheffing postbus geretourneerde brief van 23 april 2003), dient de vraag te worden beantwoord of dit postbusadres het adres was waarop Centavos de geadresseerde kon en mocht bereiken.
(...)
In het tussenarrest van 12 juli 2011 is overwogen dat het beroep op de uitzondering in art. 3:37 lid 3 BW Centavos niet kan baten, nu zij niet tevens heeft gesteld dat de Stichting haar dit postbusadres heeft aangewezen als adres waarop zij bereikbaar is, en dat postbusadres evenmin uit gegevens van het Handelsregister blijkt.
Bij akte heeft Centavos nog een aantal aanvullende producties overgelegd, doch zij heeft het hof niet gewezen op enig stuk waarin de Stichting haar, voor april 2003, het postbusadres heeft verstrekt als adres waarop de Stichting voor Centavos bereikbaar zou zijn. Het hof blijft dan ook bij het oordeel dat er geen plaats is voor het voor risico van de Stichting brengen dat de twee in deze overweging genoemde aangetekende brieven haar niet hebben bereikt."
3.3.1 Onderdeel 1 klaagt naar de kern genomen dat het hof in rov. 5 een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd voor het bepalen van het adres waaraan schriftelijke mededelingen in de zin van art. 3:37 BW kunnen worden gedaan. Volgens het onderdeel heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat de geadresseerde dat adres moet hebben aangewezen als adres waarop de geadresseerde bereikbaar is.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze klacht wordt het volgende vooropgesteld.
Art. 3:37 lid 3 BW houdt, voor zover thans van belang, in dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Het antwoord op de vraag wanneer kan worden gezegd dat een verklaring door de geadresseerde is ontvangen, wordt noch in de wettekst noch in de daarbij behorende toelichting gegeven. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres in vorenbedoelde zin kan in beginsel - behoudens andersluidend beding - worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van art. 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt.
3.4.1Het onderdeel stelt de vraag aan de orde of de door Centavos verzonden aangetekende brieven van 8 en 23 april 2003 [verweerster] hebben bereikt in de zin van art. 3:37 lid 3, eerste zin, BW. In dat verband is van belang dat deze brieven naar dezelfde postbus ten name van [verweerster] zijn verzonden als de daaraan voorafgaande aanmaning van 6 februari 2003 die haar - naar de in cassatie onbestreden vaststelling van het hof - heeft bereikt. De aangetekende brief van 8 april 2003 is echter, naar het hof heeft vastgesteld, niet afgehaald en de aangetekende brief van 23 april 2003 is geretourneerd aan de afzender wegens opheffing van de desbetreffende postbus. Volgens het hof is op dit geval de uitzondering van art. 3:37 lid 3, tweede zin, BW niet van toepassing omdat deze postbus niet door [verweerster] aan Centavos is aangewezen als adres waarop zij bereikbaar is, en dit adres evenmin uit het Handelsregister blijkt.
3.4.2 Het onderdeel voert terecht aan dat de door het hof gestelde eis dat de postbus door [verweerster] moet zijn aangewezen als adres waarop zij bereikbaar is, niet op de wet berust. Dit brengt mee dat de bestreden arresten niet in stand kunnen blijven en dat de overige klachten geen behandeling behoeven.
3.4.3 Opmerking verdient nog dat - eveneens anders dan het hof heeft geoordeeld - in beginsel moet worden aangenomen dat een schriftelijke mededeling die de geadresseerde heeft ontvangen op een door deze bij recente contacten met de afzender gebruikt postbusadres, hem heeft bereikt als bedoeld in art. 3:37 lid 3, eerste zin, BW (zie hiervoor in 3.3.2).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Leeuwarden van 29 maart 2011, 12 juli 2011 en 8 november 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Centavos begroot op € 885,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.A. Loth, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 14 juni 2013.
Beroepschrift 08‑02‑2012
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, acht februari tweeduizendtwaalf (08-02-2012), op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centavos B.V., gevestigd te Groningen, (hierna: ‘Centavos’), die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaten Mr M. Ynzonides en Mr L.J. Burgman (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan het Prinses Margrietplantsoen 76, 2595 BR Den Haag, ten kantore van Mr P.A. Ruig (Ruig & Partners), welke laatste door Centavos tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik,
[WOUTER KAMP, kandidaat-gerechtsdeurwaarder, aangewezen als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij André Geert Groothuis, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Hengelo (Ov) en aldaar kantoorhoudende aan de Hazenweg 22;]
AAN:
de stichting Stichting [verweerster], (hierna: ‘Stichting’) gevestigd te [vestigingsplaats], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te (7551 BV) Hengelo (O), aan het Marskant 10-1 ten kantore van de advocaat Mr A.C. Blankestijn, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [E.D. Bos, aldaar werkzaam;]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Centavos in cassatieberoep komt van de door het gerechtshof te Leeuwarden onder zaaknummer 200.045.854/01 gewezen arresten tussen Centavos als geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel en de Stichting als appellante in het principaal appel en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel, die zijn uitgesproken op 29 maart 2011 (‘Tussenarrest 1’), 12 juli 2011 (‘Tussenarrest 2’) en 8 november 2011 (het ‘Eindarrest’).
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, de Stichting
GEDAGVAARD:
om op vrijdag negen maart tweeduizendtwaalf (09-03-2012), 's‑ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van de Stichting bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven ter hoogte van EUR 728,00;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, te weten EUR 302,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet (met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
Dat de Stichting ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop de Stichting in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien de Stichting op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad tegen de Stichting verstek verleent en het door hem in het cassatieberoep gevoerde verweer buiten beschouwing laat, alsmede het recht van de Stichting om in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens Centavos tegen voormelde arresten te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arresten op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van die arresten is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Deze zaak draait — verkort en gesimplificeerd1. weergegeven — om het volgende. De Stichting heeft eind 2001 een behoorlijk aantal onroerende zaken in [a-plaats] verkocht aan Centavos, welke onroerende zaken vervolgens door Centavos weer aan de Stichting zijn verhuurd (waarbij de Stichting en haar directeur de in deze procedure aan de orde zijnde onroerende zaken — [a-straat] [1] en [2] — zelf zijn gaan gebruiken). In dat kader heeft de Stichting een recht bedongen om onder bepaalde voorwaarden de onroerende zaken nadien weer terug te kopen. Daarbij is overeengekomen (artikel 4) dat dit zogeheten terugkooprecht komt te vervallen indien Centavos terzake van achterstallige huur drie maal een aanmaning heeft moeten sturen. De overeenkomst bepaalt voorts (artikel 19) dat mededelingen van verhuurder aan huurder moeten worden gericht aan ‘het adres van het gehuurde’. De Stichting is nadien meermalen in gebreke gebleven met de tijdige betaling van de huur. Centavos heeft diverse aanmaningen zowel per aangetekende als per reguliere post verstuurd naar het postbusadres van de Stichting en na opheffing daarvan naar het adres [a-straat] [1]. De Stichting heeft slechts één van die brieven in ontvangst willen nemen en heeft de ontvangst van de rest betwist.
Tegen deze achtergrond tracht de Stichting in de onderhavige procedure, ondanks haar regelmatige in gebreke blijven, nakoming van het terugkooprecht af te dwingen, stellende dat Centavos op de voet van voornoemd artikel 19 het adres van het gehuurde had moeten gebruiken, zijnde in haar ogen [a-straat] [2].
2.
De Rechtbank heeft de vorderingen van de Stichting afgewezen. De Rechtbank is van oordeel dat partijen door hun handelen (de Stichting heeft langere tijd geen bezwaar gemaakt tegen gebruik van het postbusnummer) het bepaalde in artikel 19 opzij hebben gezet, zodat ten aanzien van de postbus sprake is van een juiste adressering (r.ov. 5.6.3). Ten aanzien van de latere brieven naar [a-straat] [1] oordeelt de Rechtbank dat geen sprake is van een juiste adressering en dat het de Stichting niet bereiken van die aanmaningen voor risico van Centavos komt (r.ov. 5.6.5). Ten aanzien van twee aanmaningen naar het postbusadres oordeelt de Rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat de brieven op een juiste wijze zijn aangeboden en dat het feit dat die brieven de Stichting niet hebben bereikt voor risico van de Stichting moet komen (r.ov. 5.9). Het deurwaardersexploot van 21 mei (lees: juli) 2003 betekend aan het adres [a-straat] [2] wordt door de Rechtbank als de vereiste derde aanmaning aangemerkt (r.ov. 5.10). Op de overige brieven gaat de Rechtbank (begrijpelijkerwijs) niet meer in.
3.
Het Hof komt tot een diametraal tegenovergestelde uitkomst. Zijn oordeel, neergelegd in drie opeenvolgende arresten, laat zich als volgt samenvatten.
4.
In Tussen arrest 1 overweegt het Hof — terecht en dus in cassatie niet bestreden — dat voornoemd artikel 19 een onvoldoende specifieke betekenis heeft, aangezien het gehuurde tientallen adressen omvat, zodat het onder deze omstandigheden in de rede ligt dat de Stichting bereikt dient te worden op het adres waar zij formeel is gevestigd en/of feitelijk bereikbaar was (r.ov. 9.4). In de ogen van Centavos legt het Hof hier de juiste maatstaf aan. Vervolgens wordt Centavos in de gelegenheid gesteld een historisch uittreksel van het vestigingsadres in het geding te brengen (r.ov. 9.5).
5.
In Tussenarrest 2 — herhaald in r.ov. 3 van het Eindarrest — neemt het Hof als vaststaand feit aan dat één aanmaningsbrief gericht aan het postbusadres de Stichting heeft bereikt (r.ov. 2). De stelling van Centavos dat het aan de Stichting zelf te wijten is dat de aanmaningen haar via de postbus niet hebben bereikt, kan Centavos volgens het Hof niet baten omdat zij niet tevens heeft gesteld — en zo nodig te bewijzen heeft aangeboden — dat de Stichting haar dit postbusadres heeft aangewezen als adres waarop Centavos haar kon bereiken (idem r.ov. 2). Vervolgens oordeelt het Hof dat de door Centavos na Tussenarrest 1 in het geding gebrachte stukken niet eenduidig zijn, zodat Centavos nog éénmaal in de gelegenheid wordt gesteld om duidelijk te maken wat het formele adres en/of het uit het Handelsregister blijkende correspondentieadres van de Stichting in de bewuste periode was (r.ov. 3 en 4).
6.
Bij Eindarrest oordeelt het Hof — in cassatie niet bestreden — dat voornoemd deurwaardersexploot van 21 juli 2003 niet kan gelden als aanmaning (r.ov. 4). Vervolgens beantwoordt het Hof in r.ov. 5 de vraag of het postbusadres het adres was waarop Centavos de Stichting kon en mocht bereiken. Het Hof verwerpt de stelling van Centavos dat het Hof daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd treedt, omdat in de memorie van grieven, randnummer 30 e.V., uitdrukkelijk de ontvangst van die naar de postbus gestuurde brieven ter discussie is gesteld. Vervolgens verwijst het Hof in r.ov. 5 naar zijn overweging in Tussenarrest 2 dat het beroep op artikel 3:37 lid 3 BW Centavos niet kan baten omdat zij niet tevens heeft gesteld dat de Stichting haar dit postbusadres heeft aangewezen als adres waarop zij bereikbaar is, en dat dit postbusadres evenmin uit gegevens van het Handelsregister blijkt. Volgens het Hof heeft Centavos het Hof niet gewezen op enig stuk waarin de Stichting haar het postbusadres heeft verstrekt als adres waarop de Stichting voor Centavos bereikbaar zou zijn. Het Hof blijft dan ook bij het oordeel dat er geen plaats is voor het voor risico van de Stichting brengen dat de twee aangetekende brieven haar niet hebben bereikt (nog steeds r.ov. 5). In r.ov. 6 verwerpt het Hof het bij incidenteel appel ingenomen standpunt van Centavos dat [a-straat] [1] het correcte adres van de Stichting is.
7.
Centavos kan zich met voornoemde oordelen van het Hof niet verenigen op de hierna volgende gronden.
Onderdeel 1: postbusadres
8.
Onderdeel 1 richt zich in al haar subonderdelen tegen de oordelen van het Hof ten aanzien van het postbusadres in achtereenvolgens r.ov. 2 van Tussenarrest 2 en r.ov. 5 van het Eindarrest. Mocht r.ov. 9.4 van Tussenarrest 1 moeten worden begrepen als zijnde in lijn met de zojuistgenoemde rechtsoverwegingen in Tussenarrest 2 en het Eindarrest, dan richten de hierna te noemen subonderdelen zich ook tegen r.ov. 9.4 van Tussenarrest 1.
Subonderdeel 1.1: treden buiten de grenzen van de rechtsstrijd
9.
Door te oordelen gelijk het Hof in r.ov. 2 van Tussenarrest 2 en r.ov. 5 van het Eindarrest heeft gedaan, is het Hof (wel degelijk) buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen getreden. Het Hof stelt zich daar — buiten de context van artikel 19 — de vraag of het postbusadres het adres is waarop Centavos de Stichting mocht bereiken (lees: of dat een juist adres is waaraan mededelingen mochten worden gedaan).
Tijdens de procedure in feitelijke instanties heeft tussen partijen echter niet ter discussie gestaan dat het postbusadres juist was in de zin dat het aan de Stichting toebehoorde en feitelijk door haar werd gebruikt.
Sterker nog, de Stichting heeft erkend dat dit postbusadres op haar naam staat2. en dat zij eerdere facturen ten aanzien van de huur en één aanmaningsbrief3. op dit postbusadres heeft ontvangen.4. De discussie over de juistheid van het postbusadres heeft zich naar aanleiding van de grieven 2 en 3 van de Stichting in het principaal appel enkel afgespeeld in het kader van
- (i)
de vraag of dat postbusadres wel het juiste adres is vanwege het bepaalde in artikel 195. en
- (ii)
de vraag of de Stichting de brieven naar dat postbusadres wel heeft ontvangen.6.
Het feitelijke gebruik van het postbusadres door de Stichting en het gegeven dat het postbusadres op naam van de Stichting staat, hebben nooit ter discussie gestaan. Door desondanks toch te oordelen over de feitelijke juistheid van het postbusadres buiten de context van artikel 19, is het Hof dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen getreden.
10.
Het Hof verwerpt in r.ov. 5, tweede alinea, het beroep van Centavos op het treden buiten de grenzen van de rechtsstrijd met de overweging dat in de memorie van grieven, randnummer 30 e.v., uitdrukkelijk de ontvangst van die naar de postbus gestuurde brieven ter discussie is gesteld. Dat laatste klopt, maar daarbij gaat het om betwisting van de ontvangst van de brieven op dat postbusadres. Dat is iets anders dan de vraag of Centavos van dat postbusadres gebruik mocht maken. Dat laatste wordt door de Stichting — wederom: buiten de context van artikel 19 — niet betwist. Mocht het oordeel van het Hof onverhoopt aldus moeten worden begrepen dat het Hof een dergelijke betwisting wel in de memorie van grieven, randnummer 30 e.v. heeft gelezen, dan stoelt zijn oordeel op een onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken. Die randnummers gaan enkel over het ‘bereiken’ van de Stichting in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW.
Subonderdee 1.2: onjuiste maatstaf
11.
Door in r.ov. 2 van Tussenarrest 2 en aansluitend in r.ov. 5 van het Eindarrest te oordelen dat Centavos had moeten stellen en zonodig bewijzen dat de Stichting haar dit postadres heeft aangewezen als adres waarop zij bereikbaar is (en dat postbusadres evenmin uit gegevens van het Handelsregister blijkt; dat laatste element staat in cassatie niet ter discussie), heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de maatstaf die heeft te gelden voor het bepalen van het adres waaraan schriftelijke mededelingen in de zin van artikel 3:37 BW aan iemand (in dit geval de Stichting) kunnen worden gedaan. Anders dan het Hof oordeelt, is niet vereist dat de geadresseerde dat adres moet hebben aangewezen als adres waarop de geadresseerde bereikbaar is.
Voldoende is dat het een adres betreft — gelijk het Hof ook in r.ov. 9.4 van Tussenarrest 1 oordeelt — waarop de geadresseerde feitelijk bereikbaar is, hetgeen ook zonder aanwijzing mogelijk is. Niet ter discussie staat — anders dan in de context van artikel 19 — dat de Stichting op het postbusadres feitelijk bereikbaar was. De Stichting betwist slechts dat de aanmaningen gestuurd aan dat postbusadres haar feitelijk hebben bereikt (welke betwisting — waarover subonderdeel 1.4 — rechtens onjuist is omdat met het correct afleveren van een aangetekende brief in een juist postbusadres, de brief de geadresseerde reeds heeft bereikt, zodat het door de geadresseerde niet ophalen van die brief en na opheffing van de postbus retourneren van die brief rechtens relevantie mist).
Subonderdeel 1.3: onbegrijpelijke toepassing van de maatstaf
12.
Mocht het Hof wel zijn uitgegaan van een juiste maatstaf bij de bepaling of Centavos haar aanmaningen aan het postbusadres mocht richten, dan geldt dat de ontkennende beantwoording door het Hof in r.ov. 5 van het Eindarrest van de vraag of dit postbusadres het adres is waarop Centavos de geadresseerde kon en mocht bereiken, onbegrijpelijk is.
Immers,
- a.
de Stichting heeft erkend dat dit postbusadres op haar naam staat7. en dat zij eerdere facturen ten aanzien van de huur en één aanmaningsbrief op dit postbusadres heeft ontvangen.8. Centavos heeft gesteld dat de Stichting nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen het verzenden van de facturen, de aanmaningsbrief of andere correspondentie naar het postbusadres.9. Deze laatste stelling is niet door de Stichting betwist, waardoor in cassatie — zo nodig bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag — van de juistheid van deze stelling moet worden uitgegaan.
- b.
de Stichting heeft het postbusadres impliciet aangewezen als adres waarop zij bereikbaar was door dit te vermelden op haar briefpapier. Dit is door de Stichting zelf verondersteld10. en blijkt ook uit een brief daterend van vóór en een brief daterend ten tijde van of na de door de Stichting gestelde blokkade.11.
13.
In het licht van het voorgaande is ook rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk dat het Hof in r.ov. 2 van Tussenarrest 2 en r.ov. 5 van het Eindarrest van Centavos verlangt dat zij stelt en zonodig bewijst dat de Stichting haar dit postbusadres heeft aangewezen als adres waarop Centavos haar kon bereiken.
Subonderdeel 1.4: het bereiken per postbus
14.
Mocht het oordeel van het Hof in r.ov. 5 van het Eindarrest aldus moeten worden begrepen dat het postbusadres weliswaar een juist adres is, maar dat het feit dat de aan dit postbusadres gerichte aanmaningen de Stichting niet hebben bereikt, niet voor risico van de Stichting komt omdat de Stichting dat postbusadres niet had aangewezen als adres waarop zij voor Centavos bereikbaar is, dan geeft ook dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof miskent dan immers dat:
- a.
een brief gericht aan een postbus de geadresseerde heeft bereikt, zodra deze in de postbus is gekomen dan wel op het postkantoor waar de postbus wordt aangehouden op een daarmee gelijk te stellen wijze wordt bewaard.12. Daarvoor niet is vereist dat de geadresseerde de verklaring heeft vernomen.13. Bovendien komt het niet bij de postbus of op het postkantoor afhalen van de brief voor risico van de geadresseerde14.; en
- b.
het voor rekening en risico van de Stichting komt dat haar postbus tijdelijk was geblokkeerd, zoals de Stichting heeft gesteld,15. met als gevolg dat de brieven die de Stichting heeft verzuimd bij haar postbus af te halen, retour zijn gezonden. Immers, dit is het gevolg van handelen van de Stichting zelf, dan wel van het tekortschieten van de Stichting in het nemen van de nodige maatregelen om de blokkade te voorkomen dan wel in het nemen van maatregelen nadat de postbus was geblokkeerd.16.
15.
Mocht het Hof een en ander niet hebben miskend, dan moet voornoemd oordeel als onbegrijpelijk worden bestempeld. De Stichting heeft erkend dat zij de per gewone post verstuurde brief van 6 februari 200317. op haar postbusadres heeft ontvangen18., zodat vaststaat dat deze haar heeft bereikt. Centavos heeft gemotiveerd gesteld dat indien het postbusadres van de Stichting tijdelijk geblokkeerd is geweest, deze blokkade op zijn vroegst op 1 mei 2003 is ingetreden.19. Dit heeft de Stichting (bij gebrek aan wetenschap) niet betwist. De Stichting heeft ter comparitie verklaard dat TPG Post niet meer kon achterhalen wanneer het postbusadres is geblokkeerd.20. De per aangetekende post verzonden brief van 8 april 2003 is retour gekomen met daarop de vermelding dat de brief niet is afgehaald.21. De op 8 april 2003 per gewone post verzonden brief en de per gewone post en per aangetekende post verzonden brieven van 23 april 2003 zijn retour gekomen met daarop de vermelding dat de postbus is opgeheven.22. Dit leidt tot de conclusie dat:
- a.
de per gewone post verzonden brieven van 8 april 2003 en 23 april 2003 in de postbus hebben gelegen of op het postkantoor waar de postbus wordt aangehouden op een daaraan gelijk te stellen wijze voor de Stichting werden bewaard en derhalve de Stichting hebben bereikt23.; en
- b.
de per aangetekende post verzonden brieven van 8 april 2003 en 23 april 2003 gedurende enige tijd op het postkantoor voor de Stichting gereed hebben gelegen en zij daarvan op de voorgeschreven wijze in kennis is gesteld.24.
Dat de Stichting blijkbaar heeft verzuimd de post uit haar postbus te halen en bij het postkantoor af te halen, komt voor haar rekening en risico.25.
16.
Uitgaande van een juiste rechtsopvatting en op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, valt zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet in te zien waarom het niet voor rekening en risico van de Stichting komt dat de brieven gericht aan het postbusadres haar niet hebben bereikt.
Subonderdeel 1.5: ten onrechte passeren bewilsaanbod
17.
Indien het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat het Hof van oordeel is dat Centavos onvoldoende bewijs heeft geleverd ten aanzien van haar stellingen dat het postbusadres feitelijk door de Stichting werd gebruikt en de Stichting nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen het verzenden van de facturen, de aanmaningen en andere correspondentie naar het postbusadres,26. dan is het Hof ten onrechte ongemotiveerd aan het bewijsaanbod van Centavos voorbij gegaan.
Centavos heeft specifiek ten aanzien van deze stellingen bewijs door een bij naam genoemde getuige aangeboden.27. Door ongemotiveerd voorbij te gaan aan dit specifieke bewijsaanbod, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. immers, het aanbod tot het leveren van bewijs door een getuige heeft betrekking op essentiële stellingen en voldoet (ook overigens) aan alle daaraan (ingevolge artikel 166 Rv) te stellen eisen, zodat het Hof daaraan niet ongemotiveerd voorbij had mogen gaan.
Onderdeel 2: [a-straat] [1]
18.
Onderdeel 2 richt zich in al haar subonderdelen tegen het oordeel van het Hof ten aanzien van het adres [a-straat] [1] in r.ov. 6 van het Eindarrest.
Subonderdeel 2.1: treden hutten de grenzen van de rechtsstrijd
19.
Door (met als opstap r.ov. 3 van Tussenarrest 2) in r.ov. 6 van het Eindarrest te oordelen dat, anders dan Centavos met haar voorwaardelijke incidentele grief heeft bepleit, [a-straat] [1] niet een correct adres van de Stichting is, is het Hof ook hier buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen getreden. Tijdens de procedure heeft tussen partijen niet ter discussie gestaan dat [a-straat] [1] juist was in de zin dat het aan de Stichting toebehoorde. De Stichting heeft slechts gesteld dat [a-straat] [1] niet het vestigingsadres is.28. Daarnaast staat in randnummer 21 van de memorie van grieven een heel algemene passage waarin de Stichting stelt dat Centavos bij het veraturen van de brieven niet van een juiste adressering is uitgegaan. Dit is een blote ontkenning van de juistheid van de adressen in zijn algemeen en kan het oordeel van het Hof op dit punt dan ook niet rechtvaardigen. Voor zover de Stichting heeft gesteld (en aannemelijk gemaakt29.) dat [a-straat] [2] het juiste adres is, heeft te gelden dat uit het feit dat een bepaald adres een juist adres is, niet volgt dat een ander adres niet een juist adres is (laat staat dat de Stichting die stelling dan ook heeft ingenomen). Een rechtspersoon kan immers over meerdere adressen beschikken.30. Bovendien wordt de discussie rondom het juiste adres door de Stichting in de memorie van antwoord in het (voorwaardelijk) incidenteel appel uitdrukkelijk gevoerd in het kader van meergenoemd artikel 19, zo blijkt uit randnummer 6 en 7 van die memorie.
Subonderdeel 2.2: onbegrijpelijk oordeel dat [a-straat] [1] niet een correct adres van de Stichting is
20.
Mocht het Hof niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen zijn getreden, dan moet zijn oordeel dat [a-straat] [1] niet een correct adres van de Stichting is, als onbegrijpelijk worden bestempeld. Immers:
- a.
[a-straat] [1] maakt onderdeel uit van het door de Stichting gehuurde onroerend goed.31.
- b.
Centavos heeft gesteld dat uit bankafschriften (uit de jaren 2001, 2002, 2003 en 2010) die zij als productie heeft overgelegd, blijkt dat het adres [a-straat] [1] vermeld stond bij de overboekingen van de huurtermijnen en dat de Stichting haar administratie voerde vanaf en haar activiteiten ontplooide op dat adres.32. Bij de overboekingen staat weliswaar als naam vermeld ‘BEDRIJVENCOMP. WESTERMAAT’, echter Centavos heeft gesteld dat dit de handelsnaam van de Stichting is en zij heeft als bewijs daarvan een productie overgelegd, waarin bovendien wederom [a-straat] [1] als adres van de Stichting vermeld staat.33. De Stichting heeft deze stellingen van Centavos nimmer betwist, waardoor in cassatie — zo nodig bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag — van de juistheid van deze stellingen moet worden uitgegaan.
- c.
op 16 april 2008 heeft Mr Blankestijn namens de Stichting in een brief aan Centavos het volgende geschreven:
‘Geachte heer [Z],
Tot mij wende zich de Stichting [verweerster] gevestigd aan de [a-straat] [1] te [a-plaats].
(…)
Aangezien u verder op de hoogte was van het vestigingsadres van cliënte ([a-straat] [1] dan wel de contactpersonen op [a-straat] [2]) had u gebruik moeten maken van de mogelijkheid om naar deze adressen eventuele aanmaningen te zenden.’34.
- d.
[a-straat] [1] staat als woonadres van de heer [betrokkene 1], bestuurder van de Stichting, vermeld in alle overeenkomsten tussen partijen met betrekking tot de koop en huur van de onroerende zaken aan de [a-straat].35. Hieruit blijkt dat de Stichting via haar bestuurder ook feitelijk op dat adres bereikbaar was. Weliswaar heeft Centavos hier in de gedingstukken niet op gewezen en blijkt het enkel uit de in de laatste voetnoot genoemde producties, maar dit element spreekt wel boekdelen over het oordeel van het Hof ten aanzien van [a-straat] [1]. Volgens het Hof is dat niet het juiste adres, maar nota bene de bestuurder van de Stichting woont daar.
- e.
In de tussen partijen gesloten overeenkomst van 3 juli 2002 is in sub A, Stichting [verweerster] gedefinieerd als ‘[verweerster]’. Vervolgens staat in artikel 3 van die overeenkomst het volgende vermeld:
‘Onder [verweerster] dienen naast de ondergetekende sub A en de sub A genoemde Stichting ook te worden verstaan:
(…)
de heer [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] ([provincie]) op [geboortedatum] negentienhonderd negen en vijftig, wonende [a-straat] [1] te [postcode] [woonplaats] (…)’36.
Hieruit blijkt dat de bestuurder van de Stichting ook feitelijk bereikbaar was op [a-straat] [1]. Sterker nog, hieruit blijkt expliciet dat Stichting ten aanzien van deze overeenkomst (waarin tevens artikel 4 betreffende de aanmaningen is opgenomen) onder meer (maar niet uitsluitend) bereikbaar was op [a-straat] [1], aangezien artikel 3 bepaalt dat onder de Stichting tevens de heer [betrokkene 1] wonende op [a-straat] [1], moet worden verstaan. Ook hier geldt wel hetgeen aan het slot van sub d. is vermeld.
21.
Het oordeel van het Hof in r.ov. 6 van het Eindarrest dat de zojuist in par. 19 onder c. genoemde brief van Mr Blankestijn niets bewijst over de situatie van vijf jaar eerder, is onbegrijpelijk. In zijn brief geeft Mr Blankestijn immers (in het tweede gedeelte van het citaat dat hiervoor in par. 19 onder c. is weergegeven), aan Centavos te kennen dat zij het adres [a-straat] [1] dan wel [a-straat] [2] had moeten gebruiken om de aanmaningen naartoe te zenden (lees: destijds).
Daaruit blijkt dus dat de Stichting in de periode waarin de aanmaningen zijn verstuurd, [a-straat] [1] als feitelijk adres gebruikte en Centavos daar de aanmaningen naartoe had kunnen en mogen sturen.
De juistheid van de inhoud van de brief van Mr Blankestijn is nimmer door de Stichting betwist.
22.
Het oordeel van het Hof in r.ov. 6 van het Eindarrest dat uit de hiervoor in par. 19 onder b. genoemde bankafschriften niet blijkt dat de Stichting in 2003 haar activiteiten ontplooide en haar administratie hield op [a-straat] [1], omdat de huurbetalingen uit een andere naam zijn gedaan, is eveneens onbegrijpelijk. Zoals hiervoor in par. 19 onder b. reeds is betoogd, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de andere naam waaruit de huurbetalingen zijn gedaan, de handelsnaam is van de Stichting, zodat de huurbetalingen derhalve van de Stichting afkomstig zijn en de Stichting haar administratie voerde vanaf en haar activiteiten ontplooide op (in elk geval mede) [a-straat] [1].
Subonderdeel 2.3: ten onrechte passeren van bewijsaanbod
23.
Indien het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat het Hof van oordeel is dat Centavos onvoldoende bewijs heeft geleverd ten aanzien van haar stellingen dat [a-straat] [1] feitelijk door de Stichting als adres werd gebruikt en dat de Stichting er nimmer bezwaar tegen heeft gemaakt dat Centavos post naar dit adres stuurde,37. dan is het Hof ten onrechte zonder enige motivering aan het bewijsaanbod van Centavos voorbij gegaan. Centavos heeft specifiek ten aanzien van deze stellingen bewijs door een bij naam genoemde getuige aangeboden.38. Door ongemotiveerd voorbij te gaan aan dit specifieke bewijsaanbod heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Immers, het aanbod tot het leveren van bewijs door een getuige had betrekking op essentiële stellingen en voldeed (ook overigens) aan alle daaraan (ingevolge artikel 166 Rv) te stellen eisen, zodat het Hof daaraan niet ongemotiveerd voorbij had mogen gaan.
Op grond van dit middel:
vordert Centavos dat de arresten waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zullen worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn: [€ 76,17]
(t.k.) Gerechtsdeurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑02‑2012
Proces-Verbaal (‘PV’) p. 2; Conclusie na comparitie van Stichting van 18 februari 2009 (‘CnC-Stichting’) nr. 3.
Gelet op het feit dat van de aanmaningsbrieven die naar het postbusadres zijn verstuurd alleen de per gewone post verzonden brief van 6 februari 2003 niet-retour is gekomen, kan het haast niet anders zijn dan dat het hier de per gewone post verstuurde brief van 6 februari 2003 betreft.
Inleidende dagvaarding (‘Dagvaarding’) nr. 5; PV p. 2; Tussenarrest 1 r.o. 2 en Eindarrest r.o. 3.
PV p. 2, CnC-Stichting nr. 4 t/m 4d; memorie van grieven (‘MvG’) nr. 14 t/m 19 en 34; memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appèl (‘MvA incidenteel’) nr. 5 t/m 8.
MvG nr. 29 t/m 37.
PV p. 2; CnC-Stichting nr. 3.
Voor de erkenning door Stichting zie Dagvaarding nr. 5; PV p. 2; Tussenarrest 1 r.o. 2 en Eindarrest r.o. 3. Voor de stellingen van Centavos zie Conclusie van Antwoord (‘CvA’) nr. 4; Conclusie na Comparitie van Centavos (’CnC-Centavos’) nr. 6; Memorie van Antwoord (‘MvA’) nr. 17.
CnC-Centavos nr. 6; MvA nr. 17; Akte Centavos p. 4.
CnC-Stichting nr. 4b.
Akte van Centavos van 9 augustus 2011 (‘Akte Centavos’) p. 3 + productie 18 en p. 4 + productie 19.
HR 10 juni 1994, NJ 1995, 284, r.ov. 3.5.
HR 10 augustus 1990, NJ 1991, 229, r.ov. 4.4; HR 9 juli 2010, RvdW 2010, 855, conclusie A-G Strikwerda nr. 21 en 22.
Dagvaarding nr. 5; PV p. 2.; CnC-Stichting nr. 3; Akte van Stichting van 6 september 2011 ('Akte Stichting') nr. 2.
HR 10 augustus 1990, NJ 1991, 229, r.ov. 4.4.
Zie voetnoot 3.
Dagvaarding nr. 5
CvA nr. 13; CnC-Centavos nr. 2.
PV p.2.
CvA nr. 11.
Cva nr. 11 en 12.
HR 10 juni 1994, NJ 1995, 284, r.ov. 3.5; HR 9 september 2011, RvdW 2011, 1073, conclusie A-G Keus, par. 2.12.
HR 9 september 2011, RvdW 2011, 1073, conclusie A-G Keus, par. 2.12.
HR 10 augustus 1990, NJ 1991, 229, r.ov. 4.4; HR 9 juli 2010, RvdW 2010, 855, conclusie A-G Strikwerde nr. 21 en 22.
CnC-Centavos nr. 6; MvA nr. 17; Akte Centavos p. 4.
Akte Centavos p. 4.
CnC-Stichting p. 7 tweede alinea.
Het Hof heeft in r.ov. 4 van Tussenarrest 2 geoordeeld dat Stichting in ieder geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat [a-straat] [2] haar officiële adres is.
Zie artikel 1:14 BW.
MvA nr. 11 en Dagvaarding productie 3, pagina 2.
MvA nr. 13, 14 en productie 14; Akte Centavos, p. 4.
Akte Centavos producte 21.
MvA nr. 14.
Dagvaarding productie 1 t/m 4.
Dagvaarding productie 4.
CnC-Centavos nr. 6; MvA nr. 17; Akte Centavos p. 4.
Akte Centavos p. 5.