Hof 's-Hertogenbosch, 17-04-2012, nr. HD 200.080.544 E
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW3234
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
HD 200.080.544 E
- LJN
BW3234
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW3234, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑04‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Bewijslastverdeling bij opvorderen gestelde eigendommen door man na huwelijk op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) en echtscheiding, waarbij de vrouw zich er als verweer op beroept dat de betreffende roerende zaken door de man tijdens het huwelijk aan haar geschonken zijn. Man heeft bewijslast dat de vrouw de zaken zonder recht of titel onder zich heeft (rechtsoverweging 8.7.2.)
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.080.544
arrest van de zevende kamer van 17 april 2012
in de zaak van
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. W.A. van Leijden,
tegen:
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats] (volgens de appeldagvaarding),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw
advocaat: mr. B. Damen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 januari 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder nummer 123551/HA ZA 07-953 gewezen vonnissen van 17 juni 2009 en 15 september 2010.
6. Het tussenarrest van 17 januari 2012
Bij genoemd arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen teneinde beide partijen in de gelegenheid te stellen complete procesdossiers over te leggen, dus met inbegrip van:
- blz. 2 van de conclusie van antwoord;
- de schriftelijke verklaring van [X.] die genoemd is op blz. 1 van het proces-verbaal van de comparitie van partijen en in rechtsoverweging 3.1.2 van het tussenvonnis van 17 juni 2009;
en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
Beide partijen hebben vervolgens complete procesdossiers overgelegd en opnieuw uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1.
De man heeft in dit hoger beroep vijf grieven aangevoerd tegen de beroepen vonnissen. In het tussenarrest van 17 januari 2012 heeft het hof geoordeeld dat de grieven 1, 3 en 4 falen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat grief 5, gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de man in de kosten van het geding in eerste aanleg te veroordelen, gegrond is. Het hof heeft aangekondigd dat het eindvonnis op dit onderdeel vernietigd zal worden en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de kosten van het geding in eerste aanleg zal compenseren.
8.2.
Ter behandeling resteert nu nog grief 2. Deze grief is gericht tegen de in het tussenvonnis van 17 juni 2009 aan de man gegeven opdracht om te bewijzen:
- a.
dat de vrouw de beschikking heeft of heeft gehad over de sieraden van de moeder van de man en dat zij deze sieraden niet heeft teruggegeven;
- b.
dat de vrouw de beschikking heeft of heeft gehad over de zaag en de stelsteunen doordat bij het staken van de verbouwing in de woning van de ouders van de vrouw deze zaken zijn achtergebleven;
- c.
(de grief is niet gericht tegen onderdeel c van de bewijsopdracht);
- d.
dat de vrouw de satellietdecoder en de aanmerkelijke hoeveelheid gereedschap, afkomstig van de vader van de man (waaronder hamers, beitels en bahco’s), zonder recht of titel in bezit heeft of heeft gehad;
- e.
dat de vrouw de laptopcomputer, merk Dell, en twee weekendtassen in bezit houdt zonder recht of titel.
Het hof zal per onderdeel van de bewijsopdracht beoordelen of de grief terecht is voorgedragen.
Met betrekking tot onderdeel a
8.3.1.
De man heeft gesteld dat de vrouw zonder recht of titel sieraden in haar bezit heeft die eigendom zijn van de man en die afkomstig zijn van de moeder van de man. De man vordert afgifte van de sieraden althans een vergoeding van de waarde van de sieraden.
De vrouw heeft als verweer aangevoerd dat zij geen sieraden afkomstig van de moeder van de man in haar bezit heeft of in haar bezit heeft gehad. Bij deze stand van zaken volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde regel van bewijslastverdeling dat de man de bewijslast heeft van zijn stelling dat de vrouw sieraden die aan de man toebehoren onder zich heeft. In zoverre berust het tussenvonnis van de rechtbank op een juist uitgangspunt.
8.3.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis de man ondanks de door hem overgelegde schriftelijke verklaring van [X.] nog niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Het hof deelt dat oordeel van de rechtbank. Omdat de vrouw uitdrukkelijk heeft betwist dat zij de genoemde sieraden in haar bezit heeft of heeft gehad, is de enkele overgelegde schriftelijke verklaring onvoldoende om de man voorshands in de bewijslevering geslaagd te achten. Het hof acht het daarom juist dat de rechtbank aan de man heeft opgedragen om op dit onderdeel nader bewijs te leveren en niet aan de vrouw heeft opgedragen om (tegen)bewijs te leveren. Grief 2 faalt dus met betrekking tot onderdeel a van de bewijsopdracht.
Met betrekking tot onderdeel b
8.4.1.
De man heeft bij inleidende dagvaarding gesteld dat de vrouw zonder recht of titel een tegelzaag en stelsteunen in haar bezit heeft. De man heeft tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank verklaard dat deze zaken zijn achtergebleven in de woning van de ouders van de vrouw, toen de man de verbouwing die hij daar uitvoerde staakte.
De man vordert afgifte van deze tegelzaag en stelsteunen althans een vergoeding van de waarde van deze zaken.
De vrouw heeft betwist dat zij de stelsteunen en de tegelzaag in haar bezit heeft of in haar bezit heeft gehad. Volgens de vrouw moet de man, als hij al zou kunnen bewijzen dat hij deze spullen niet aan de ouders van de vrouw heeft geschonken, deze spullen van de ouders van de vrouw terugvorderen.
8.4.2.
Nu de man zijn vordering baseert op de stelling dat de vrouw de stelsteunen en de tegelzaag onder zich heeft en de vrouw dat betwist, volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde regel van bewijslastverdeling dat de man de bewijslast heeft van zijn stelling. In zoverre berust het tussenvonnis van de rechtbank op een juist uitgangspunt.
8.4.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis de man nog niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Het hof deelt dat oordeel van de rechtbank. Het hof acht het daarom juist dat de rechtbank aan de man heeft opgedragen om ook op dit onderdeel nader bewijs te leveren. Grief 2 faalt dus met betrekking tot onderdeel b van de bewijsopdracht.
Met betrekking tot onderdeel c
8.5.
Dit onderdeel van de bewijsopdracht behoeft geen bespreking omdat de grief van de man geen betrekking heeft op dit onderdeel.
Met betrekking tot onderdeel d
8.6.1.
Met betrekking tot de satellietdecoder en de aanmerkelijke hoeveelheid gereedschap, bedoeld in onderdeel d van de bewijsopdracht, geldt hetzelfde als met betrekking tot onderdeel b van de bewijsopdracht. De man heeft zijn vordering ook ten aanzien van deze spullen bij inleidende dagvaarding gebaseerd op de stelling dat de vrouw deze spullen zonder recht of titel onder zich heeft, maar de vrouw heeft dat betwist en hetgeen de man bij de comparitie van partijen bij de rechtbank heeft gesteld duidt erop dat deze spullen door de man bij de ouders van de vrouw zijn achtergelaten. Ook op dit punt acht het hof het daarom juist dat het hof de man heeft opgedragen nader bewijs te leveren van zijn stelling dat de vrouw deze spullen onder zich heeft of heeft gehad. De man kon op grond van de door hem overgelegde stukken nog niet voorshands in de bewijslevering geslaagd worden geacht. Dit brengt mee dat de grief ook ten aanzien van onderdeel d faalt.
Met betrekking tot onderdeel e
8.7.1.
De man heeft gesteld dat de vrouw zonder recht of titel een aan de man toebehorende laptop, merk Dell, en twee weekendtassen in haar bezit heeft.
De vrouw heeft gesteld dat de man de laptop en de twee weekendtassen aan de vrouw heeft geschonken.
De man meent nu dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen te bewijzen dat de vrouw de laptopcomputer, merk Dell, en twee weekendtassen zonder recht of titel in haar bezit houdt.
8.7.2.
Ook ten aanzien van dit onderdeel volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde regel van bewijslastverdeling dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de bewijslast bij de man ligt. Nu de man zich erop beroept dat de vrouw de laptop en de weekendtassen zonder recht of titel onder zich heeft, draagt hij de bewijslast van dat gestelde feit. Dat de vrouw in het kader van haar betwisting van het door de man gestelde feit een rechtvaardiging heeft gegeven voor het feit dat zij de goederen onder zich heeft (namelijk dat deze aan haar zijn geschonken), brengt niet mee dat de vrouw het feit moet bewijzen dat zij heeft aangevoerd om het door de man gestelde feit te betwisten.
8.7.3.
Tevens deelt het hof het in het tussenvonnis vervatte oordeel van de rechtbank dat de man niet voorshands in de bewijslevering geslaagd kon worden geacht. Het hof neemt daar ook bij in aanmerking dat een schenking van weekendtassen en een laptop door een man aan de vrouw met wie hij buiten gemeenschap van goederen is gehuwd niet ongebruikelijk of onwaarschijnlijk kan worden geacht. De slotsom is dat grief 2 ook faalt voor zover betrekking hebbend op onderdeel e van de bewijsopdracht.
Slotsom
8.8.
De man heeft in de toelichting op grief 2 niet aangeboden alsnog bewijs te leveren met betrekking tot de in grief 2 aan de orde gestelde roerende zaken. Uitsluitend aan het slot van de memorie van grieven heeft de man in algemene bewoordingen een bewijsaanbod gedaan. Het hof dat bewijsaanbod onvoldoende concreet, mede gelet op het feit dat de man tijdens het geding in eerste aanleg zonder enige motivering geen gebruik heeft gemaakt van de hem toen geboden gelegenheid voor bewijslevering.
8.9.
Uit hetgeen in het tussenarrest en in het onderhavige arrest is overwogen, volgt dat het beroepen tussenvonnis van 17 juni 2009 moet worden bekrachtigd. Het beroepen eindvonnis van 15 september 2010 zal ten dele worden bekrachtigd, namelijk voor zover bij dat vonnis de vorderingen van de man zijn afgewezen. Het hof zal dat eindvonnis voor het overige vernietigen, dat wil zeggen: voor zover de man bij dat vonnis in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
8.10.
Aangezien partijen gewezen echtelieden zijn zal het hof de kosten van dit hoger beroep tussen hen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
9. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het door de rechtbank Maastricht tussen partijen gewezen tussenvonnis van 17 juni 2009;
bekrachtigt het door de rechtbank Maastricht tussen partijen gewezen eindvonnis van 15 september 2010, voor zover bij dat vonnis de vorderingen van de man zijn afgewezen;
vernietigt het genoemde eindvonnis, voor zover bij dat vonnis de man in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 april 2012.