Rb. Rotterdam, 05-07-2017, nr. C/10/517122 / HA ZA 16-1425
ECLI:NL:RBROT:2017:5240
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-07-2017
- Zaaknummer
C/10/517122 / HA ZA 16-1425
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:5240, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Vordering tot revindicatie schilderijen. Wettelijk vermoedens ex artt. 3:109 en 3:119 BW en beroep op schenking. Eiser dient feiten en omstandigheden te stellen waaruit voortvloeit dat hij eigenaar is (gebleven) en dit - bij tegenspraak - te bewijzen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
Zaaknummer / rolnummer: C/10/517122 / HA ZA 16-1425
Vonnis van 5 juli 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te 's-Gravenhage,
eiser,
advocaat mr. C.I. Zaad te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D.C.A. van Wessel te Barendrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 12 december 2016 met producties;
- -
de conclusie van antwoord van 1 februari 2017 met producties;
- -
de brief van de rechtbank van 15 februari 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- -
de brief van de rechtbank van 4 april 2017, waarin een zittingsagenda is opgenomen;
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 23 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Eind 2012/begin 2013 hebben partijen een affectieve relatie gekregen. Medio februari 2013 is [eiser] ingetrokken bij [gedaagde] in haar woning te Barendrecht.
2.2.
[eiser] heeft ten tijde van de relatie een aantal schilderijen naar de woning van [gedaagde] gebracht. Dit betrof schilderijen waarvan [eiser] op dat moment eigenaar was.
2.3.
In mei 2013 is de relatie tussen partijen geëindigd en is [eiser] uit de woning van [gedaagde] vertrokken. De door [eiser] meegebrachte schilderijen zijn in de woning van [gedaagde] achtergebleven.
2.4.
Op 30 november 2016 heeft [eiser] conservatoir beslag doen leggen op de in de woning van [gedaagde] aanwezige schilderijen. Uit het exploot van beslaglegging volgt dat een 14-tal schilderijen door het beslag zijn getroffen.
3. De vordering, de grondslag en het verweer
3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- i.
te verklaren voor recht dat [gedaagde] aan [eiser] , binnen acht dagen na betekening van het vonnis, gehouden is terug te geven de in de dagvaarding genoemde goederen en zaken, waaronder de goederen waarop conservatoir beslag ligt, zulks onder last van een dwangsom van € 150,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
- ii.
[gedaagde] , bij het niet voldoen aan de afgifte van de goederen, te veroordelen tot betaling aan [eiser] , als schadevergoeding of vervangingswaarde, een bedrag van € 154.500,-, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
- iii.
[gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [eiser] ad€ 350,-, inclusief btw; en
- iv.
[gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Ten aanzien van het onder i. gevorderde stelt [eiser] dat hij als eigenaar van de schilderijen bevoegd is deze van [gedaagde] op te eisen. De vordering onder ii. is primair gebaseerd op onrechtmatige daad, subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op onverschuldigde betaling.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten. Zij betwist dat [eiser] (thans nog) eigenaar is van de schilderijen en stelt in dat verband dat [eiser] haar de schilderijen heeft geschonken. Subsidiair betwist [gedaagde] de door [eiser] aan de schilderijen toegekende waarde. Overigens dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen reeds omdat [eiser] de zaak drieënhalf jaar heeft laten rusten. Het bij antwoord gedane beroep op verjaring heeft [gedaagde] ter zitting ingetrokken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tijdens de comparitie van partijen is namens [eiser] nader gepreciseerd dat de vordering onder i. alleen betrekking heeft op (afgifte van) de schilderijen die door het beslag zijn getroffen en dat, voor het geval de gevraagde verklaring voor recht niet het beoogde effect sorteert, [gedaagde] dient te worden veroordeeld tot betaling van de waarde van de desbetreffende schilderijen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat -in het verlengde van de vordering onder i.- ook onderdeel ii. van de vordering thans nog slechts ziet op de schilderijen die door het beslag zijn getroffen. Voor de waarde van de schilderijen dient in de visie van [eiser] te worden uitgegaan van de in productie 3 bij dagvaarding genoemde bedragen.
4.2.
In de kern gaat het om de vraag wie eigenaar is van de schilderijen waarop het beslag rust. [gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat [eiser] de schilderijen ten tijde van de relatie bij wijze van liefdesuiting aan haar heeft geschonken. Een andere reden voor de schenking was gelegen in het feit dat [eiser] geen vergoeding aan [gedaagde] betaalde voor zijn verblijf in haar woning. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van het eigendomsrecht van [eiser] en mede in aanmerking genomen dat [gedaagde] de schilderijen in haar bezit heeft, hetgeen haar in beginsel als eigenaar legitimeert, had het op de weg van [eiser] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen -en bij tegenspraak te bewijzen- waaruit voortvloeit dat de stelling van [gedaagde] dat zij de eigendom van de schilderijen heeft verkregen, onjuist is (HR 8 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5595). Nu [eiser] tegenover de betwisting door [gedaagde] niet meer of anders heeft gesteld dan dat hij de eigenaar van de schilderijen is (gebleven), heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.3.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [eiser] thans nog eigenaar is van de schilderijen. De vordering onder i. moet daarom worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen sub ii., nu ook de grondslagen voor die vorderingen telkens op het eigenaarschap van [eiser] zijn gebaseerd. In het verlengde hiervan komen ook de vorderingen onder iii. en iv. niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.548,- aan griffierecht en € 2.842,- aan salaris advocaat, vermeerderd met € 131,- voor nasalaris zonder betekening, en, in geval betekening van het vonnis plaatsvindt, met € 68,- en de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
[2971/2486]