Hof Amsterdam, 17-08-2021, nr. 200.277.698/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:2528
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-08-2021
- Zaaknummer
200.277.698/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2528, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑08‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
S&E HW 2021/18, UDH:S&E HW/50879 met annotatie van Tanja de Nijs
Uitspraak 17‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Huur woonruimte. Sociale huurwoning. Ontbinding en ontruiming. Hoofdverblijf. Onderbouwing huurachterstand door verhuurder.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.277.698/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7694762/CV EXPL 19-1889
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 augustus 2021
inzake
[appellant] ,
voorheen wonend te [woonplaats] , thans zonder vaste woon- of verblijfplaats,
appellant,
advocaat: mr. M.A.M. Karsten te Amsterdam,
tegen
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M. de Bie te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Parteon genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij dagvaarding van 22 april 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Parteon als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 juni 2021 doen toelichten door hun hierboven genoemde advocaten. Mr. De Bie heeft zich daarbij bediend van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Parteon zal afwijzen, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten.
Parteon heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
Parteon heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn, voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, de volgende.
2.1
Parteon is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 Woningwet. Met ingang van 22 januari 2014 heeft zij aan [appellant] de woning aan de [adres] verhuurd. De huurprijs bedroeg in december 2019 € 349,78 per maand.
2.2
Op de huurovereenkomst zijn Algemene Huurvoorwaarden 2007 van toepassing. In artikel 6.5 van de algemene huurvoorwaarden is bepaald dat de huurder het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden zal gebruiken en er zijn hoofdverblijf zal hebben
2.3
Op 23 november 2018 ontvangt Parteon van de complexbeheerder de melding dat zij vermoedt dat [appellant] niet in het gehuurde woont. In dit bericht is onder meer vermeld:
Zijn ramen zijn al lange tijd smerig. Naar aanleiding daarvan ben ik een paar keer aan de deur geweest, heb diverse keren op zijn mobiel gebeld en (…) begin van de maand een kaartje ingegooid. (Ben ook van 12 t/m 20-11 vrij geweest). Tot op heden geen reactie.
2.4
Op 3 december 2018 ontvangt Parteon van de complexbeheerder een mededeling met onder meer de navolgende inhoud:
(…) heb ik de buurman van nr (…) gesproken en die vertelde dat hij de heer [appellant] heel weinig of nooit ziet. De laatste keer was rond de kermistijd en dat is de 1e week van oktober.
2.5
Parteon heeft [appellant] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek om deze signalen te bespreken, welk gesprek op 7 januari 2019 heeft plaatsgevonden. In het verslag van dit gesprek is onder meer als verklaring van [appellant] opgenomen:
Jullie denken dat ik er niet woon he? Ik ben vrij om te gaan en te staan waar ik wil. (…) Ik ben overal en nergens. (...)
Ik ben soms weken weg en soms dagen, ik weet het allemaal niet. Het gaat jullie ook niks aan waar en hoe vaak ik ergens ben. (...) Ik kan jullie zeggen dat ik er woon. Ik ben er drie dagen en dan ben ik weer bij (...). Ik ben voornamelijk in Amsterdam-Zuidoost te vinden.
2.6
Bij brief van 8 januari 2019 heeft Parteon [appellant] meegedeeld dat zij op grond van het gesprek de vorige dag van mening was dat hij de algemene huurvoorwaarden niet nakwam en hem verzocht mee te werken aan een onderzoek op haar kantoor naar zijn hoofdverblijf. Parteon heeft [appellant] gevraagd stukken mee te brengen waaruit zijn hoofdverblijf kon blijken, zoals bankafschriften en energieafrekeningen en -specificaties.
2.7
De gemeente Zaanstad heeft in verband met de uitkering van [appellant] onderzoek gedaan naar diens bewoning van het gehuurde. In de daarvan opgemaakte rapportage van 22 januari 2019 staat onder meer het volgende:
10) Opvragen waterverbruik
Bij navraag bij waterleverancier PWN ontving ik op grond van artikel 64 lid 1 sub m Participatiewet gegevens omtrent de wateraansluiting en het verbruik van water over de periode 4 februari 2012 tot heden op het uitkeringsadres. (...)
Volgens het NIBUD verbruikt een huishouden van 1 personen 46,1M3 water per jaar. Uit de ontvangen gegevens kan worden geconcludeerd dat het waterverbruik over de periode 4 februari 2012 tot 7 juni 2018 zeer minimaal is geweest. Tijdens de bijstandsperiode is in onderstaande afbeelding zichtbaar dat cliënt van 12 mei 2015 tot 16 mei 2016 28M3 heeft verbruikt, periode van 16 mei 2016 tot 7 juni 2017 29M3 en van 7 juni 2017 tot 7 juni 2018 20M3 heeft verbruikt.
(...)
11) Nutsgegevens: elektra- en gasverbruik
Bij navraag bij energieleverancier NUON ontving ik (...) gegevens omtrent het verbruik van elektra/gas over de periode 25 februari 2015 tot 3 maart 2018 (op 1 januari 2019 is er een schatting doorgegevens) op het uitkeringsadres. (...)
Volgens het NIBUD verbruikt een huishouden van 1 personen 1000 M3 gas per jaar voor een flat, client woont in een appartementencomplex (...). Volgens het NIBUD verbruikt een huishouden van 1 personen 1925 KwH elektra per jaar.
Uit de ontvangen gegevens kon geconcludeerd worden dat het verbruik over de periode 2015 tot heden niet overeenkwam niet een bewoning van 1 personen, meer van 0,33 persoon. (...) Onderzoek Rechtmatigheid
(...) Op basis van de ingeleverde bankafschriften heeft rapporteur een screening gemaakt (...). Hieruit zijn de volgende bijzonderheden geconstateerd: Vanaf 16-07-18 afschriften zijn er 3x een pinopname in [plaats] . De rest is in Amsterdam.
2.8
Bij brief van 28 januari 2019 heeft Parteon [appellant] gevraagd de huurovereenkomst op te zeggen.
2.9
Bij e-mail van 3 februari 2019 heeft de complexbeheerder onder meer aan Parteon bericht:
Nog even over de heer [appellant] . Ik ben in de afgelopen 3 weken menig keer in de
avond langs zijn woning gelopen maar heb nooit licht zien branden.
2.10
In een verklaring van 27 mei 2019 van de complexbeheer van Parteon is onder meer het volgende vermeld:
Deze verklaring behelst (...) de periode van 26 maart 2019 tot 27 mei 2019. (...)
A: overdag zie ik niets bij de [adres] . De lamellen zijn dicht en daardoor kan je niet door de ramen kijken. Indien ik in de ochtend (wanneer het nog donker is) of in de avond (wanneer het donker was) langs de woning van de [adres] kwam, zie ik ook nooit licht branden. De lamellen zijn altijd dicht, maar wanneer er licht zou branden, zou je dat wel kunnen zien indien het donker is. (...)
Toevallig kwam ik dinsdag 21 mei 2019 nog langs de woning. Ik was in de bloemenzaak tegenover de woning. Terwijl ik wachtte keerde ik me om naar de woning en daar zag ik dat de lamellen dicht waren, zoals altijd. Dan kan je niet zien of er iemand thuis is.
Op woensdag 22 mei 2019 ben ik omstreeks 22:15 uur langs de woning gelopen (...). Ik zag toen geen licht branden in de woning. Het was donker buiten.
Op 23 mei 2019 ben ik rond 22:30 uur langs de woning geweest (...) en wederom zag ik geen licht branden (...).
Op 24 mei 2019 was ik nabij de woning omstreeks 13:00 uur (...). Ook toen zag ik niets in de woning, de lamellen staan altijd op een kiertje, maar je kan er niet doorheen kijken. (...) In de avond op diezelfde dag ben ik rond 21.50 uur ben ik langs de woning gereden (...) Het was donker buiten en ik zag wederom geen licht in de woning branden.
Op 25 mei 2019 liep ik rond 23:15 (...) langs de woning. Ook toen was het donker buiten en zag ik weer geen licht branden in de woning.
Op 26 mei 2019 was ik rond 15.30 uur bij de woning (...). Ook toen zag ik niets in de woning. De lamellen waren nog steeds op hetzelfde kiertje. (...) Op dezelfde dag, maar dan in de avond rond 23:20 uur liep ik (...) langs de woning en wederom zag ik geen licht branden in de woning.
2.11
Op 29 juni 2020 is de woning op grond van het bestreden vonnis ontruimd.
3. Beoordeling
Procedure in eerste aanleg
3.1
In eerste aanleg heeft Parteon, samengevat, gevorderd dat de huurovereenkomst met [appellant] wordt ontbonden en [appellant] wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde alsmede tot betaling van een bedrag van € 620,46, met rente, ter zake van huurachterstand en betaling van de huur tot de ontruiming. Zij heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd, voor zover in hoger beroep van belang, dat [appellant] in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst het gehuurde gedurende langere periodes leeg laat staan en een huurachterstand heeft laten ontstaan. [appellant] heeft de vorderingen bestreden.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering tot ontbinding en ontruiming toegewezen op grond van het laten leegstaan van het gehuurde. Daarnaast is [appellant] veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 589,50, met rente, en tot betaling van de huur tot de ontruiming. [appellant] is in de kosten veroordeeld. De ontruiming heeft inmiddels plaatsgevonden.
Gebruik van het gehuurde
3.3
De kantonrechter is tot de conclusie gekomen dat [appellant] het gehuurde gedurende lange periodes niet bewoont. Zij heeft dat oordeel gebaseerd op de volgende overwegingen. [appellant] heeft de inhoud van de meldingen van 23 november 2018 en 3 december 2018 niet betwist en heeft, afgezien van de periode van 22 december 2018 tot 2 januari 2019, geen verklaring gegeven van zijn afwezigheid. Het verweer van [appellant] dat hij tijdens de feestdagen bij familie verbleef is niet geconcretiseerd of geadstrueerd. [appellant] heeft in het gesprek met Parteon wel gesteld dat hij minstens drie maal per week in het gehuurde slaapt, maar is niet bereid geweest tot medewerking aan het onderzoek daarnaar. In het door de Gemeente Zaanstad geconstateerde lage water- en elektriciteitsgebruik heeft Parteon terecht een aanwijzing gezien dat [appellant] niet in het gehuurde woonde. Dat de Gemeente Zaanstad op basis van nieuwe inlichtingen [appellant] weer een uitkering heeft toegekend, doet niet eraan af dat [appellant] onvoldoende concreet verweer heeft gevoerd tegen de stelling dat hij in de periode van 5 december 2018 tot en met mei 2019 niet in het gehuurde heeft gewoond. Ook de bevindingen van de complexbeheerder over de periode tot en met mei 2019 heeft [appellant] niet weersproken. De door hem overgelegde getuigenverklaringen zijn onvoldoende concreet, omdat daarin geen feiten of omstandigheden zijn vermeld die aannemelijk maken dat [appellant] daadwerkelijk in het gehuurde woont. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat het verweer van [appellant] tegen de stellingen van Parteon onvoldoende is. Dat [appellant] inmiddels wat meer in en om het gehuurde wordt gesignaleerd, doet aan zijn wanprestatie niet af, aldus nog steeds de kantonrechter.
3.4
[appellant] voert in hoger beroep aan dat van hem niet kan worden verwacht dat hij verweer voert tegen de bevindingen van de complexbeheerder, omdat uit haar meldingen uit november en december 2018 niet blijkt wanneer zij is langs geweest. [appellant] is ook niet verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de bewoning van het gehuurde. Het verbruik van nutsvoorzieningen is weliswaar laag, maar nog steeds substantieel met een constant beeld en vormt daarom geen aanwijzing dat [appellant] niet in het gehuurde woont. Het gasverbruik ligt rond het gemiddelde verbruik voor een flatwoning. Het lagere verbruik past bij de verklaring van [appellant] dat hij in ieder geval drie dagen per week thuis slaapt en de rest van de tijd bij vriendinnen. Over de periode van maart tot en met mei 2019 zijn bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat [appellant] veelvuldig verblijft in de omgeving van [plaats] . Vanaf 13 februari 2019 heeft hij ook weer een uitkering gekregen van de Gemeente Zaanstad. De laatste verklaring van de complexbeheerder ziet op een periode van maar zes dagen. Gelet op de genoemde tijdstippen is het niet vreemd dat [appellant] toen niet thuis was, als dat al het geval was, want het valt op dat de complexbeheerder nooit heeft aangebeld. Uit de overgelegde poststukken, bankafschriften, aankoopbonnen, getuigenverklaringen, stukken van het sociaal wijkteam en stukken betreffende de uitkering blijkt dat [appellant] zijn hoofdverblijf nog steeds in [plaats] heeft. De ex-echtgenote van [appellant] heeft ook duidelijk verklaard dat [appellant] niet bij haar woont, zoals door Parteon wordt gesuggereerd, aldus [appellant] .
3.5
Uit de verklaring die [appellant] in januari 2019 op het kantoor van Parteon heeft afgelegd blijkt dat hij destijds slechts een spaarzaam gebruik maakte van het gehuurde; soms was hij er drie dagen en dan was hij er weer weken niet. Dit spaarzame gebruik van het gehuurde wordt bevestigd door de hierboven onder 2.3, 2.9 en 2.10 weergegeven verklaringen van de complexbeheerder. Zij is gedurende een langere periode in de ochtend, in de middag en in de (late) avond bij het gehuurde langs gegaan en heeft daar nooit enig teken van leven gezien. Een bewoner van een buurwoning heeft in december 2018 tegenover de complexbeheerder verklaard dat hij [appellant] zelden bij het gehuurde zag, het laatst ongeveer twee maanden daarvoor.
3.6
Er zijn ook objectieve gegevens waaruit blijkt dat [appellant] in de periode tot mei 2019 maar zelden in het gehuurde kan zijn geweest. Het water- en elektriciteitsverbruik in de jaren van medio 2015 tot medio 2018 is niet in overeenstemming te brengen met een regelmatig gebruik van het gehuurde, terwijl uit de bankafschriften blijkt dat [appellant] tot mei 2019 slechts zelden gebruik maakte van een geldautomaat of pinautomaat in de buurt van het gehuurde. Voor dit laatste kan niet, zoals [appellant] heeft aangevoerd, een voorkeur voor contante betaling de verklaring zijn, aangezien [appellant] ook dan zijn per bank betaalde uitkering toch eerst via een geldautomaat contant zou moeten maken.
3.7
Met de hiervoor beschreven bewijsmiddelen heeft Parteon voldoende beargumenteerd waarom zij van mening is dat [appellant] in de periode tot mei 2019 het gehuurde niet heeft gebruikt zoals de huurovereenkomst van hem eist, namelijk als de plaats waarin en van waaruit zijn leven zich in hoofdzaak afspeelt, maar veeleer als een postadres en een pied à terre. [appellant] heeft hier onvoldoende tegenin gebracht. De door hem overgelegde getuigenverklaringen zijn niet voldoende concreet over de wijze waarop en mate waarin hij gebruik maakt van het gehuurde. Dat [appellant] op het adres post ontvangt, is een rechtstreeks gevolg van het feit dat hij zich op het adres van het gehuurde heeft ingeschreven en toont niet aan dat hij ook daadwerkelijk in het gehuurde woont. Na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in april 2019 is [appellant] vaker gezien in de buurt van het gehuurde en heeft hij daar ook meer pintransacties uitgevoerd. Dat zegt echter niets over zijn woonsituatie in de periode daaraan voorafgaand. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de Gemeente Zaanstad om [appellant] weer een uitkering toe te kennen; dat dat met terugwerkende kracht is gebeurd, is niet aangevoerd. Door [appellant] overgelegde treinkaartjes en aankoopbonnen zeggen niets over zijn woonsituatie. [appellant] heeft niet willen ingaan op het voorstel van Parteon voor een huisbezoek direct aansluitend op het gesprek op kantoor in januari 2019 en heeft zichzelf daarmee de mogelijkheid ontnomen zijn verweer overtuigend te adstrueren. Het voorgaande betekent dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.8
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de conclusie dat het hof, met de kantonrechter, van oordeel is dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met zijn contractuele verplichting het gehuurde te gebruiken als woonruimte voor zichzelf en daar zijn hoofdverblijf te hebben, welke verplichting in het bijzonder bij een schaarse sociale huurwoning als het gehuurde, zwaar weegt.
Huurachterstand
3.9
[appellant] bestrijdt dat hij de door Parteon gestelde huurachterstand heeft en voert aan, onder overlegging van bankafschriften, dat hij afbetalingen heeft verricht op een eerder ontstane achterstand.
3.10
Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft Parteon de gestelde huurachterstand gespecificeerd. Het ligt weliswaar op de weg van de huurder om aan te tonen dat hij meer betalingen heeft verricht dan waarvan de verhuurder uitgaat, maar niettemin mag van een verhuurster die betaling van achterstallige huur vordert worden verwacht dat zij bij betwisting van de huurachterstand, uitlegt hoe zij is gekomen tot het door haar gevorderde bedrag. Zij dient dat te doen aan de hand van een overzicht van de vervallen termijnen en de daarop ontvangen bedragen, met de verval- en ontvangstdata. Nu in deze zaak een dergelijk overzicht ontbreekt, is voor het hof niet vast te stellen hoe groot de (eventueel nog bestaande) huurachterstand is. Deze vordering zal daarom alsnog worden afgewezen.
Slotsom en kosten
3.11
De tweede grief heeft succes, maar de eerste niet. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, doch slechts wat betreft de veroordeling tot betaling van achterstallige huur. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 589,50 aan huurachterstand, met rente;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering tot betaling van achterstallige huur;
bekrachtigt het besteden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Parteon begroot op € 760,= aan verschotten en € 2.228,= voor salaris en € 163,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen - Molenaar, J.C.W. Rang en M.E. Hinskens - van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.