Einde inhoudsopgave
Woningwet
Artikel 19 [Toelating instelling]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
07-07-2021, Stb. 2021, 425 (uitgifte: 10-09-2021, kamerstukken: 35517)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-2021, Stb. 2021, 601 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Volkshuisvesting en wonen / Algemeen
Bouwrecht / Woonrecht
Volkshuisvesting en wonen / Woningbouw
1.
Onze Minister kan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en beogen hun financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten, toelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam. In het daartoe strekkende verzoek vermeldt de vereniging of de stichting in elk geval de gronden voor dat verzoek, de gemeente waar zij voornemens is woonplaats te houden en de gemeenten waar zij voornemens is feitelijk werkzaam te zijn.
2.
Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, beslist, stelt hij de colleges van burgemeester en wethouders van de in dat lid bedoelde gemeenten, en de in het belang van de huurders van de woongelegenheden van de betrokken vereniging of stichting werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies in de gelegenheid hun zienswijzen daarop aan hem kenbaar te maken. Die colleges, organisaties en commissies kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan hem doen toekomen.
3.
Onze Minister kan de toelating weigeren, indien:
- a.
de vereniging of de stichting niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid;
- b.
de vereniging of de stichting naar zijn oordeel niet voldoende financieel draagkrachtig is of haar financiële continuïteit niet voldoende is gewaarborgd;
- c.
sprake is van gebreken in de akte van oprichting van de vereniging of de stichting;
- d.
personen die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 25, tweede lid, vierde of zesde lid, of zevende lid, of 30, derde, zesde of achtste lid, of 30, derde lid, vierde volzin, of zesde of zevende lid, geen lid zouden moeten respectievelijk kunnen zijn van het bestuur respectievelijk de raad van commissarissen van een toegelaten instelling aan de statuten van de vereniging of de stichting het recht kunnen ontlenen om personen in dat bestuur of die raad te benoemen of personen voor een zodanige benoeming voor te dragen;
- e.
aan de statuten van de vereniging of de stichting het recht kan worden ontleend tot het verkrijgen van de eigendom van de onroerende zaken of hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de vereniging of de stichting op een wijze die met het bepaalde bij en krachtens deze wet in strijd is of
- f.
die toelating naar zijn oordeel anderszins niet in het belang van de volkshuisvesting is te achten.
4.
Onze Minister kan de toelating intrekken, indien:
- a.
de toegelaten instelling niet langer uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is of haar financiële middelen niet uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting inzet, of
- b.
de toegelaten instelling naar zijn oordeel het belang van de volkshuisvesting zodanige schade berokkent of bij handhaving van de toelating op korte termijn zal berokkenen, dat haar toelating niet langer in dat belang is te achten.
5.
Van een besluit tot toelating of tot intrekking van de toelating wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens en de behandeling van dat verzoek.