Zie voor de feiten de bestreden tussenuitspraak Gerechtshof Amsterdam 1 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3124, rov. 3.1.
HR, 14-10-2022, nr. 21/02227
ECLI:NL:HR:2022:1444, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2022
- Zaaknummer
21/02227
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1444, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:256, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:516, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2022:256, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1444, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑06‑2021
- Vindplaatsen
JIN 2022/185 met annotatie van Gardien, M.H.
JOR 2023/28 met annotatie van Westerhof, W.H.Z.
Uitspraak 14‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Procesrecht, aansprakelijkheid; afdwingen 'freezing order' gegeven in kort geding; eigen schuld 'beslagene'. Hoor en wederhoor, art. 24 Rv; is akte buiten beschouwing gebleven?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/02227
Datum 14 oktober 2022
ARREST
In de zaak van
OOO PROMNEFTSTROY,gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
EISERES tot cassatie,
hierna: Promneftstroy,
advocaat: R.S. Meijer,
tegen
FINANCIAL PERFORMANCE HOLDINGS B.V., als rechtsopvolgster van YUKOS INTERNATIONAL UK B.V.,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Yukos International,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en F.J.L. Kaptein.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/13/519899 / HA ZA 12-744 van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2012 en 11 februari 2015;
de arresten in de zaak 200.169.898/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2017 en 23 februari 2021.
Promneftstroy heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Yukos International heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor Yukos International toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Promneftstroy heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Voor zover in cassatie van belang, gaat het in deze zaak om het volgende.1.Yukos International vordert van Promneftstroy vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat Promneftstroy beslissingen in kort geding ten uitvoer heeft gelegd die later zijn vernietigd. In deze beslissingen is Yukos International veroordeeld om gelden op een bankrekening te storten en daarover niet verder te beschikken (hierna: de freezing order). De freezing order hield verband met de stelling van Promneftstroy dat zij de aandelen had verworven in Yukos Finance B.V. Deze vennootschap hield tot april 2005 de aandelen in Yukos International. Volgens Yukos International heeft zij als gevolg van de freezing order schade geleden die bestaat uit het verschil tussen de rente op de genoemde bankrekening en het rendement dat zij elders had kunnen verkrijgen.
2.2
De rechtbank heeft Promneftstroy veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Yukos International, op te maken bij staat.2.Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daaraan heeft het hof in zijn eindarrest3.het volgende ten grondslag gelegd.
Yukos International heeft betoogd dat de onrechtmatigheid van het handelen van Promneftstroy volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad4.waarbij de beslissingen van de voorzieningenrechters zijn vernietigd en de freezing order is afgewezen. Dat betoog heeft het hof in zijn tussenarrest verworpen. In de stellingname van Yukos International ligt voldoende kenbaar als haar subsidiaire standpunt besloten dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit de onherroepelijk geworden eindbeslissing in de bodemzaak, inhoudende dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, en als haar meer subsidiaire standpunt dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit het in deze zaak door de rechter te geven oordeel dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. (rov. 3.4)
In de stellingen van Yukos International ligt voldoende kenbaar als haar stelling besloten dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Promneftstroy heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft althans, nadat het arrest van de Hoge Raad5.in de daarover gevoerde procedure in dit geding is overgelegd, haar betwisting onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd in het licht van de oordelen van het hof en de Hoge Raad in die procedure. Het hof stelt in dit geding vast dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. (rov. 3.5)
Promneftstroy heeft naleving van de freezing order afgedwongen. Daardoor heeft zij onrechtmatig jegens Yukos Finance gehandeld, aangezien zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de freezing order getroffen gelden. (rov. 3.7)
De mogelijkheid van schade is aannemelijk, maar het hof kan de hoogte van de schade thans niet vaststellen. (rov. 3.19)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 1.2 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte of zonder begrijpelijke motivering de door Promneftstroy op 24 maart 2020 op verzoek van het hof genomen antwoordakte buiten beschouwing heeft gelaten, hoewel de inhoud daarvan op het eindoordeel van het hof van invloed had moeten of kunnen zijn. Het hof heeft de akte niet genoemd in rov. 2 “Verder verloop van het geding in hoger beroep” van het eindarrest. Uit het arrest blijkt ook verder niet dat het hof van de akte kennis heeft genomen.
3.2
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Yukos International heeft het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 als productie overgelegd bij akte van 5 februari 2019. De antwoordakte van Promneftstroy van 24 maart 2020 is een reactie op deze akte met productie. Met de woorden in rov. 3.5 van het eindarrest dat “Promneftstroy (…) nadat het arrest van de Hoge Raad in de bodemzaak in dit geding is gebracht, (…) [haar] betwisting [van de stelling dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance B.V. was geworden] onvoldoende gemotiveerd [heeft] gehandhaafd in het licht van de oordelen van het hof en de Hoge Raad in de bodemzaak”, heeft het hof klaarblijkelijk naar de antwoordakte van Promneftstroy verwezen. In deze antwoordakte heeft Promneftstroy over het arrest van de Hoge Raad aangevoerd dat Promneftstroy over dit arrest tijdig heeft geklaagd bij het EHRM, dat Yukos International geen partij was in de zaak die tot het arrest heeft geleid, en dat de vordering van Yukos International alleen was gebaseerd op de grondslagen die het hof in het tussenarrest al had verworpen. Het oordeel van het hof dat de gehandhaafde betwisting daarmee onvoldoende gemotiveerd was, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, waarbij van belang is dat het hof over de grondslagen van de vordering van Yukos International in rov. 3.4 en 3.5 van zijn eindarrest afzonderlijk heeft geoordeeld.
3.3
Onderdeel 3 betoogt dat het hof het verweer van Promneftstroy dat sprake is van eigen schuld van Yukos International ten onrechte, of zonder toereikende motivering, heeft verworpen. Volgens het onderdeel is de kern van dit verweer van Promneftstroy dat zij aan Yukos International heeft aangeboden om mee te werken aan door Yukos International gewenst ‘cash management’ dan wel een redelijk beleggingsbeleid ten aanzien van de op de bankrekening gehouden gelden, en dat Yukos International door op dit aanbod in te gaan, haar schade had kunnen voorkomen of beperken.
3.4.1
Deze klacht is terecht voorgesteld. Het hof heeft in rov. 3.20 van zijn eindarrest over het beroep op eigen schuld het volgende overwogen:
“De opstelling van Yukos International in haar discussie met Promneftstroy in
oktober 2008 over het elders onderbrengen van de door de freezing order getroffen
gelden, brengt niet mee dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd.
Indien Promneftstroy Yukos International niet aan de freezing order zou hebben
gehouden, zou er geen plaats geweest zijn voor die discussie. De schade is veroorzaakt
doordat Promneftstroy naleving van de freezing order heeft afgedwongen en niet
(mede) door enige aan Yukos International toe te rekenen omstandigheid. Het beroep
op eigen schuld moet dus worden verworpen. (…)”
In deze overweging ligt klaarblijkelijk de rechtsopvatting besloten dat, omdat Promneftstroy verantwoordelijk is voor het afdwingen van de freezing order, er nooit plaats kan zijn voor vermindering van de schadevergoedingsplicht op grond van de mogelijkheid voor Yukos International om in overleg met Promneftstroy schadebeperkende maatregelen te nemen. Die opvatting is evenwel in haar algemeenheid onjuist. Niet uitgesloten is dat degene ten laste van wie een maatregel als een freezing order wordt afgedwongen, onder omstandigheden zijn aanspraak op schadevergoeding verliest op grond van art. 6:101 lid 1 BW voor zover de schade voorkomen had kunnen en behoren te worden door het treffen van een voorziening in overleg met degene die de maatregel afdwingt. Uit de overweging blijkt niet dat het hof zijn beslissing op een onderzoek van de omstandigheden van dit geval heeft gegrond.
3.4.2
Het hof heeft in zijn dictum de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij Promneftstroy was veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. In een schadestaatprocedure zal, op grond van hetgeen hiervoor onder 3.4.1 is overwogen, het beroep op eigen schuld eventueel opnieuw aan de orde kunnen komen. In dat opzicht zou het arrest van het hof in stand kunnen blijven. Omdat de Hoge Raad niet bekend is met de stand van zaken rond de schadestaatprocedure, zal hij het arrest van het hof vernietigen en de zaak verwijzen naar een ander hof. Het verwijzingshof zal dan naar bevind van zaken kunnen oordelen over de wijze van afdoening.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Yukos International in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Promneftstroy begroot op € 7.200,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Yukos International deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 14 oktober 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑10‑2022
Rechtbank Amsterdam 11 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:651.
Gerechtshof Amsterdam 23 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:516.
Hoge Raad 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015.
Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54.
Conclusie 18‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Nasleep Russisch faillissement Yukos Oil. Schadevergoeding voor naleving ‘freezing order’?; miskenning feitelijke grondslag?; passeren essentiële stellingen?; motiveringsklachten.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02227
Zitting 18 maart 2022
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
OOO Promneftstroy, gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
(hierna: Promneftstroy)
tegen
Financial Performance Holdings B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Yukos International UK B.V., gevestigd te Amsterdam,
(hierna: Yukos International)
1. Inleiding
1.1
Deze zaak betreft een nieuw hoofdstuk in de nasleep van het faillissement van de Russische vennootschap OAO Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil). In 2008 heeft Promneftstroy in kort geding een bevel van de Nederlandse rechter verkregen dat Yukos International de opbrengst van de verkoop van haar belangen in twee oliemaatschappijen diende te storten op een bankrekening en daarover niet mocht beschikken.1.Dit bevel wordt hierna verder aangeduid als freezing order. In 2011 is deze freezing order uiteindelijk door de Hoge Raad vernietigd.2.Bij arrest van 18 januari 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Russische faillissementsvonnis inzake Yukos Oil niet in Nederland kan worden erkend vanwege strijd met de openbare orde en dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance B.V. is geworden.3.
1.2
In de procedure die thans in cassatie aan de orde is, vordert Yukos International schadevergoeding van onder meer Promneftstroy. Aan haar vordering heeft Yukos International ten grondslag gelegd dat Promneftstroy onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door naleving van de freezing order af te dwingen. In cassatie rijst de vraag of het hof de feitelijke grondslag van de vordering van Yukos International heeft miskend door het handelen van Promneftstroy als onrechtmatig aan te merken, aangezien zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de freezing order getroffen gelden. Verder klaagt het middel dat het hof essentiële stellingen heeft gepasseerd en de strekking van het beroep van Promneftstroy op eigen schuld heeft miskend.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan, kort samengevat, van het volgende worden uitgegaan.4.Tot april 2005 werden de aandelen in het kapitaal van Yukos International gehouden door Yukos Finance. Vanaf april 2005 worden de aandelen in het kapitaal van Yukos International gehouden door Stichting Administratiekantoor Yukos International en worden de certificaten van die aandelen gehouden door Yukos Finance. De aandelen in het kapitaal van Yukos Finance werden destijds gehouden door Yukos Oil, gevestigd te Moskou.
2.2
In 2006 is Yukos Oil in Rusland failliet verklaard met aanstelling van Rebgun als curator. Rebgun heeft in 2007 de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht en geleverd aan Promneftstroy. Het in Rusland uitgesproken faillissement van Yukos Oil is geëindigd in november 2007.
2.3
In de bodemzaak heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 31 oktober 20075.geoordeeld dat het Russische faillissementsvonnis waarbij Rebgun tot curator in het faillissement van Yukos Oil is benoemd, niet in Nederland kan worden erkend wegens strijd met de openbare orde, zodat de daaruit naar Russisch recht voortvloeiende bevoegdheden van de curator niet door Rebgun in Nederland kunnen worden uitgeoefend. De rechtbank heeft daarop voor recht verklaard dat: (i) alle aandeelhoudersbesluiten met betrekking tot Yukos Finance, voor zover genomen door Rebgun in zijn hoedanigheid van curator van Yukos Oil, nietig zijn; en (ii) alle besluiten genomen door de vermeende bestuurders van Yukos Finance nietig zijn.
2.4
Tevens in de bodemzaak heeft het hof Amsterdam bij deelarrest van 19 oktober 20106.voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Bij arrest van 13 september 20137.heeft de Hoge Raad het deelarrest vernietigd en het geding teruggewezen naar het hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
2.5
In de procedure na verwijzing heeft het hof Amsterdam bij arrest van 9 mei 20178.(onder meer) voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden.
2.6
Bij het reeds in de inleiding genoemde arrest van 18 januari 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Russische faillissementsvonnis inzake Yukos Oil in Nederland niet kan worden erkend op grond van strijd met de openbare orde en dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden.
2.7
Parallel aan de bodemzaak heeft zich tussen (een deel van) de betrokken partijen een kortgedingprocedure afgespeeld. De aanleiding hiervoor was gelegen in het volgende.
2.8
Bij Order van 26 mei 2006 heeft de United States Bankruptcy Court (Southern District of New York) op verzoek van Rebgun (onder andere) Yukos International bevolen de opbrengst van de verkoop van haar belang in AB Mazeikiu Nafta te storten op een afzonderlijke rentedragende bankrekening en bepaald dat de verkoopopbrengst:
‘shall not be used for any purpose, nor distributed from the Bank Account, absent an agreement of the Parties or an order of the Dutch court’.
2.9
Bij Order van 4 januari 2008 heeft de United States Bankruptcy Court (Southern District of New York) onder meer beslist dat deze voorzieningen zullen eindigen op 21 januari 2008, tenzij:
‘Mr. Rebgun, Promneftstroy, or any other party that may have standing under Dutch law shall have properly commenced, prior to the Termination Date, a proceeding in accordance with Dutch law before a Dutch court of competent jurisdiction seeking to impose Injunctive Relief or similar relief as may be available in accordance with Dutch law (…), in which case (x) the Dutch court shall have exclusive authority to determine whether to grant or deny such relief and (y) (…) the Injunctive Relief issued by this Court in the May 26 Order shall continue until the Dutch Court renders a decision on such request, subject to further or other direction of the Dutch Court’.
2.10
Daarop hebben Promneftstroy en OJSC Rosneft Oil Company (hierna: Rosneft), een schuldeiser van Yukos Oil, een kort geding aanhangig gemaakt in Nederland tegen (onder andere) Yukos International.
2.11
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 6 maart 20089.heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, gezien de omstandigheid dat nog niet zeker was wie de aandeelhouder is van Yukos Finance en daarmee eigenaar van Yukos International, gedaagden bevolen de opbrengsten van de verkoop van de olieraffinaderij Mazeikiu Nafta en de 49% deelneming in Transpetrol op een afzonderlijke rentedragende bankrekening ten name van Yukos International te storten en te houden en daarover niet te beschikken, totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak van een Nederlandse rechterlijke instantie anders is beslist en daarop een dwangsom van € 10.000.000,- gesteld voor iedere keer dat gedaagden in strijd handelen met dit bevel.
2.12
Bij exploot van 13 maart 2008 heeft Promneftstroy: (i) het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 maart 2008 aan Yukos International betekend, (ii) Yukos International bevolen onmiddellijk de opbrengsten van de verkoop van Mazeikiu Nafta en de 49% deelneming in Transpetrol op een afzonderlijke rentedragende bankrekening ten name van Yukos International te storten en te houden en daarover niet te beschikken totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak van een Nederlandse rechterlijke instantie anders is beslist, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000.000,- voor iedere keer dat Yukos International in strijd met dat bevel handelt, en (iii) Yukos International aangezegd dat bij niet tijdige voldoening aan dat bevel zal worden overgegaan tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter door alle wegen en middelen rechtens, waaronder opeising van verbeurde dwangsommen.
2.13
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 24 februari 200910.heeft het hof Amsterdam het vonnis van 6 maart 2008 vernietigd, en – voor zover thans van belang – Yukos International bevolen ten behoeve van Promneftstroy: (i) de opbrengsten van de verkoop van de olieraffinaderij Mazeikiu Nafta op een Fortisrekening ten name van Yukos International te houden en daarover niet te beschikken, (ii) de opbrengsten van de verkoop van de deelneming in Transpetrol op een afzonderlijke rentedragende bankrekening ten name van Yukos International te storten en te houden en daarover niet te beschikken, (iii) een en ander totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak van een Nederlandse rechterlijke instantie anders is beslist, en (iv) op straffe van een dwangsom van € 10.000.000,- voor iedere keer dat in strijd met dit bevel wordt gehandeld.
2.14
Bij arrest van 7 januari 201111.heeft de Hoge Raad het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 maart 2008 en het arrest van het hof van 24 februari 2009 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de gevraagde voorziening geweigerd. Daartoe heeft de Hoge Raad overwogen dat de afstemmingsregel meebrengt dat het hof – nu uit de stukken van het geding niet is gebleken van een omstandigheid die een uitzondering op de afstemmingsregel zou kunnen rechtvaardigen – tot geen ander oordeel had kunnen komen dan dat Promneftstroy geen aandeelhouder in Yukos Finance is geworden, omdat het Russische faillissementsvonnis ingevolge het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 hier te lande iedere rechtskracht mist.
2.15
In de onderhavige zaak vordert Yukos International – voor zover in cassatie van belang – de hoofdelijke veroordeling van (onder meer) Promneftstroy tot betaling van $ 50.097.062,92, althans $ 333.294.677,05, met wettelijke rente, althans tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Volgens Yukos International heeft Promneftstroy onrechtmatig jegens haar gehandeld door naleving af te dwingen van de bevelen die zijn opgelegd bij de rechterlijke uitspraken van 6 maart 2008 en 24 februari 2009, en die door de Hoge Raad zijn vernietigd. Hierdoor meent Yukos International schade te hebben geleden, die bestaat uit het verschil tussen de op de Fortisrekening ontvangen renten en de vruchten die elders hadden kunnen worden gekweekt.
2.16
Bij vonnis van 11 februari 201512.heeft de rechtbank Amsterdam overwogen dat Promneftstroy toerekenbaar onrechtmatig jegens Yukos International heeft gehandeld. De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat Yukos International door dit handelen mogelijk schade heeft geleden en de vordering tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat toegewezen. Yukos International heeft principaal appel ingesteld en Promneftstroy incidenteel appel.
2.17
Bij tussenarrest van 1 augustus 201713.heeft het hof iedere verdere beslissing aangehouden totdat in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat Promneftstroy al dan niet rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (rov. 3.5). Hiervoor heeft het hof het volgende redengevend geacht. Het handhaven van de freezing order tussen 6 maart 2008 en 7 januari 2011 is niet onrechtmatig jegens Yukos International, indien het definitieve eindoordeel in het bodemgeschil over de rechtskracht van het Russische faillissementsvonnis in Nederland anders zou luiden dan het oordeel van de rechtbank in haar vonnis van 31 oktober 2007, oftewel indien alsnog onherroepelijk zal zijn beslist dat Promneftstroy wel rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden. Een dergelijke beslissing impliceert immers een bevestiging van het feit dat de freezing order destijds terecht was opgelegd. De enkele weigering van de freezing order in hoogste instantie impliceert nog niet dat Promneftstroy jegens Yukos International aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. Het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2011 bevat geen oordeel over de materiële rechtsverhouding tussen Promneftstroy en Yukos International, die uitsluitend in het bodemgeschil ter beoordeling voorligt, en is enkel afgestemd op het oordeel van de rechtbank in het bodemgeschil. Een ander oordeel zou het ongewenste gevolg hebben dat een voorlopige voorziening in kort geding die achteraf blijkt terecht te zijn toegewezen, toch leidt tot aansprakelijkheid. Het arrest van de Hoge Raad van 11 april 200814.leidt niet tot een andere conclusie, omdat het oordeel dat ‘in beginsel dient te worden aangenomen dat degene die door dreiging met executie zijn wederpartij heeft gedwongen zich naar een in kort geding gegeven bevel te gedragen, onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld wanneer hij, naar achteraf in hoger beroep van het kortgedingvonnis of in een bodemgeschil blijkt, niet het recht had van de wederpartij te vergen dat deze zich overeenkomstig dit bevel gedroeg’ aldus moet worden uitgelegd dat de verwijzing naar ‘het kortgedingvonnis in hoger beroep’ alleen betrekking heeft op het geval dat het kort gedingarrest in kracht van gewijsde is gegaan en partijen ervan afzien het materiële geschil aan de bodemrechter voor te leggen. Is er wel een andersluidende bodemuitspraak, dan leidt dat immers tot terzijdestelling van het kort gedingvonnis/-arrest, ook als dat in kracht van gewijsde is gegaan, zo volgt uit art. 257 Rv of, zoals in de onderhavige zaak, op basis van de afstemmingsregel tot vernietiging van het arrest van het hof van 24 februari 2009.15.Het betoog van Yukos International dat Promneftstroy ook als aandeelhouder van Yukos Finance niet gerechtigd zou zijn geweest om de freezing order op te leggen, omdat niet aan het vereiste van enige (dreigende) onrechtmatige handeling van Yukos International of haar bestuur was voldaan, gaat niet op, omdat de achtergrond van de freezing order is dat nog niet zeker is wie de aandeelhouder van Yukos Finance is en daarmee eigenaar van Yukos International (rov. 3.4).
2.18
Het geding is voortgezet na het wijzen van het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019.
2.19
Bij eindarrest van 23 februari 202116.heeft het hof het vonnis van 11 februari 2015 bekrachtigd, voor zover gewezen tussen Yukos International enerzijds en Promneftstroy anderzijds. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 januari 2019 het principale cassatieberoep van Promneftstroy en Yukos Finance verworpen, zodat het arrest van het hof van 9 mei 2017 in kracht van gewijsde is gegaan. Tussen procespartijen in de bodemzaak staat onherroepelijk vast dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Yukos International was geen procespartij bij de bodemzaak (rov. 3.3). Yukos International heeft (primair) aan haar vordering ten grondslag gelegd dat reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2011 volgt dat Promneftstroy onrechtmatig heeft gehandeld door Yukos International te houden aan de freezing order. Dat betoog heeft het hof verworpen in het tussenarrest van 1 augustus 2017. In de stellingname van Yukos International ligt voldoende kenbaar als haar subsidiaire standpunt besloten dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit de onherroepelijk geworden eindbeslissing in de bodemzaak, inhoudende dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, en als haar meer subsidiaire standpunt dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit het in deze zaak door de rechter te geven oordeel dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (rov. 3.4). In de stellingen van Yukos International in deze zaak ligt tevens voldoende kenbaar als haar stelling besloten dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, hetgeen Promneftstroy onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Promneftstroy is geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance geworden (rov. 3.5). Omdat Promneftstroy naleving van de freezing order heeft afgedwongen (rov. 3.6), heeft zij onrechtmatig jegens Yukos Finance gehandeld, aangezien zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de freezing order getroffen gelden (rov. 3.7).
2.20
Het hof heeft de mogelijkheid van schade naar aanleiding van dit onrechtmatig handelen aannemelijk geacht, maar de hoogte daarvan niet kunnen vaststellen. Ook gezien de complexiteit van de schadebegroting heeft het hof het gerechtvaardigd geacht om aan te sturen op een behandeling in twee feitelijke instanties, indien gewenst (rov. 3.19). In afwijking van het oordeel van de rechtbank, heeft het hof hieraan toegevoegd dat de opstelling van Yukos International in haar discussie met Promneftstroy in oktober 2008 over het elders onderbrengen van de door de freezing order getroffen gelden, niet meebrengt dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd. Indien Promneftstroy Yukos International niet aan de freezing order zou hebben gehouden, zou er geen plaats zijn geweest voor die discussie. De schade is veroorzaakt doordat Promneftstroy naleving van de freezing order heeft afgedwongen en niet (mede) door enige aan Yukos International toe te rekenen omstandigheid, zodat het beroep van Promneftstroy op eigen schuld moet worden verworpen (rov. 3.20).
2.21
Promneftstroy heeft (tijdig) beroep in cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van 1 augustus 2017 (hierna: het tussenarrest) en het eindarrest van 23 februari 2021 (hierna: het eindarrest). Yukos International heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en haar standpunt schriftelijk doen toelichten. Promneftstroy heeft afgezien van schriftelijke toelichting. Wel heeft Promneftstroy gerepliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel bestaat uit drie onderdelen. Onderdeel 1 heeft betrekking op rov. 3.1 t/m 3.7 van het eindarrest en het oordeel van het hof dat Promneftstroy onrechtmatig jegens Yukos International heeft gehandeld door naleving van de freezing order af te dwingen, terwijl zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de freezing order getroffen gelden. Het onderdeel valt uiteen in drie subonderdelen.
3.2
Onderdeel 1.1 klaagt dat het hof de vorderingsgrondslagen van Yukos International heeft miskend en daarmee art. 24 Rv, de grenzen van de rechtsstrijd en/of de eisen van een goede procesorde heeft geschonden. Het onderdeel betoogt dat Yukos International haar vordering tot schadevergoeding primair heeft gebaseerd op de vernietiging in cassatie van het vonnis van 6 maart 2008 en het arrest van 24 februari 2009, ongeacht of in de bodemzaak wordt vastgesteld dat Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance rechtsgeldig heeft verkregen, en subsidiair, indien Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance rechtsgeldig heeft verkregen, op de bijkomende omstandigheid dat Yukos International een zelfstandige rechtspersoon is ten opzichte van Yukos Finance, met een eigen vermogen. In rov. 3.4 van het tussenarrest heeft het hof beide vorderingsgrondslagen verworpen. Daarop had het hof de vordering van Yukos International in het geheel moeten afwijzen in plaats van iedere verdere beslissing aan te houden en vervolgens de vordering van Yukos International toe te wijzen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019. Deze gang van zaken is in strijd met art. 24 Rv, aldus het onderdeel.
3.3
Ik merk over deze klacht het volgende op. Op grond van art. 24 Rv onderzoekt en beslist de rechter de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het de rechter niet vrijstaat zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd. Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.17.Het is aan partijen om de feitelijke grondslag aan te dragen ter onderbouwing van de door hen opgeworpen vorderingen en/of verweren, waarbij met feitelijke grondslag wordt gedoeld op de voor de zaak essentiële rechtsfeiten die onontbeerlijk zijn voor toewijzing (of in het geval van een verweer: afwijzing) van de vordering.18.De rechter mag de feitelijke grondslag niet aanvullen. De feitelijke grondslag moet niet te beperkt worden opgevat. Uit het geheel van aangedragen stellingen kan volgen dat bepaalde rechtsfeiten impliciet ten grondslag zijn gelegd aan de vordering. De rechter dient de stellingen van partijen met enige welwillendheid uit te leggen. Van aanvulling door de rechter is dan ook geen sprake indien de feitelijke grondslag betrekkelijk summier is aangevoerd, maar wel in de stukken valt te lezen. Met andere woorden, de rechter mag de feitelijke grondslag niet aanvullen, maar wel invullen.19.Verder mag de rechter alle behoorlijk te zijner kennis gebrachte en ten processe gebleken feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrekken en daaraan zijn eigen conclusies verbinden.20.Ook is de rechter bevoegd een nieuwe grondslag aan de orde te stellen, mits de nieuwe grondslag in het verlengde ligt van het tot dusver gevoerde partijdebat en door (een van de) partijen wordt aanvaard, terwijl niet verwacht behoefde te worden – ook gezien de stand en de instantie waarin de procedure zich bevindt – dat deze grondslag reeds eerder werd ingeroepen.21.In alle gevallen geldt dat de rechter partijen niet mag overvallen met zijn interpretatie van de rechtsstrijd, zodat het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor gewaarborgd blijft.22.Bij dit alles dient te worden bedacht dat de omvang en grondslag van een vordering of verweer en de uitleg van processtukken, waaronder de strekking, reikwijdte en mate van onderbouwing van een stelling of verweer, zijn voorbehouden aan de feitenrechter en in cassatie slechts op begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht.23.
3.4
Yukos International heeft ter onderbouwing van haar vordering primair gesteld dat reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2011 volgt dat Promneftstroy onrechtmatig heeft gehandeld door Yukos International te houden aan de freezing order.24.In de dagvaarding heeft Yukos International aangevoerd dat de uitkomst van de bodemzaak niet relevant is voor de vraag of Promneftstroy jegens haar aansprakelijk is.25.Naast het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2011, heeft Yukos International in de dagvaarding ook gewezen op het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2011, waarin een nieuwe freezing order ten behoeve van Promneftstroy is geweigerd,26.en het arrest van 19 oktober 2010, waarin zou zijn beslist dat Promneftstroy geen aandeelhouder in Yukos Finance is geworden.27.
3.5
Promneftstroy heeft daarop het verweer gevoerd dat het enkele feit dat de freezing order in cassatie is vernietigd niet tot aansprakelijkheid jegens Yukos International kan leiden zonder kennis van de uitkomst van de bodemzaak.28.Rosneft heeft dit verweer gepaard doen gaan met een verzoek tot aanhouding totdat in de bodemzaak bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist of Promneftstroy rechthebbende is geworden op de aandelen in Yukos Finance.29.Tegen dit verzoek heeft Yukos International onder meer aangevoerd dat in de bodemzaak reeds in twee instanties is geoordeeld dat Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance niet rechtsgeldig heeft verkregen, zodat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat uiteindelijk anders zal worden beslist.30.De rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding kennelijk afgewezen.
3.6
In het vervolg van de procedure bij de rechtbank heeft Yukos International gesteld dat, gezien de stand van de bodemzaak, rechtens tussen partijen geldt dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance is geworden.31.Promneftstroy heeft vervolgens haar verweer dat de vordering van Yukos International prematuur is, gehandhaafd.32.Tijdens de zitting van 9 januari 2014 heeft Promneftstroy verklaard dat zij in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld indien het Russische faillissementsvonnis de toets aan de Nederlandse openbare orde niet kan doorstaan met als gevolg dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance is geworden.33.
3.7
In het vonnis van 11 februari 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat Promneftstroy onrechtmatig jegens Yukos International heeft gehandeld (rov. 4.3.6). Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de regel uit het arrest van de Hoge Raad van 11 april 200834.uitzondering lijdt indien in een bodemzaak tussen partijen is vastgesteld dat Promneftstroy aanspraak kon maken op bevriezing van de door Yukos International gerealiseerde verkoopopbrengst van haar deelnemingen. Deze uitzondering doet zich hier niet voor, omdat Promneftstroy dit onvoldoende heeft gesteld, aldus de rechtbank. Tussen partijen is in confesso dat de uitzondering zich niet voordoet indien uiteindelijk rechtens tussen partijen heeft te gelden dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance is geworden. In dit verband heeft de rechtbank verwezen naar het vonnis van 31 oktober 2007, dat destijds rechtskracht had tussen (in ieder geval) Rebgun en Yukos Finance. Volgens de rechtbank heeft Promneftstroy onvoldoende onderbouwd dat in de verhouding tot Yukos International toch moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy (rov. 4.3.5).
3.8
Kennelijk heeft de rechtbank in het hierboven beknopt weergegeven partijdebat aanleiding gezien om de bodemzaak en de daarin reeds gegeven en te geven oordelen te betrekken bij de vraag of de uitzondering op de regel uit het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2008 zich voordoet. Dit lag ook voor de hand, gezien het uitdrukkelijk gevoerde verweer van Promneftstroy dat de vordering van Yukos International prematuur is en het standpunt van Yukos International dat reeds rechtens tussen partijen heeft te gelden dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen is. Bovendien had de Hoge Raad zijn oordeel in het arrest van 7 januari 2011 afgestemd op het in de bodemzaak gewezen, maar destijds nog niet onherroepelijk geworden vonnis van 31 oktober 2007, zodat ook om deze reden de bodemzaak niet buiten beschouwing kon blijven. In dit verband heeft de rechtbank ook vastgesteld dat tussen partijen in confesso is dat de uitzondering zich niet voordoet indien uiteindelijk rechtens tussen partijen heeft te gelden dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance is geworden.
3.9
In hoger beroep hebben partijen de discussie omtrent de rol van de bodemzaak en de daarin reeds gegeven en te geven oordelen voortgezet. Promneftstroy heeft volhard in haar standpunt dat de onrechtmatigheid van het handhaven van de freezing order slechts kan volgen uit een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in de bodemzaak. Promneftstroy heeft daarbij aangevoerd dat het het hof niet vrijstaat een eigen oordeel te vormen over de afloop van de bodemzaak.35.Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft Yukos International wederom gewezen op de rechtskracht van het vonnis van 31 oktober 2007 en de afstemmingsregel, zodat van afwijzing van haar vordering geen sprake kan zijn zolang in de bodemzaak niet anders is beslist omtrent de eigendom van Yukos Finance.36.Het is bij deze memorie dat Yukos International het hof voor het eerst (subsidiair) heeft verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van de bodemzaak.37.Verder heeft Yukos International benadrukt dat de vraag of Promneftstroy als vermeend aandeelhouder van Yukos Finance recht zou hebben gehad op de freezing order wel degelijk voorligt in het onderhavige geding.38.Promneftstroy heeft bezwaar gemaakt tegen het aanhoudingsverzoek en aangevoerd dat zij in de bodemzaak nog mag en kan aantonen dat zij het recht had naleving van de freezing order af te dwingen.39.
3.10
In het tussenarrest heeft het hof, anders dan de rechtbank, overwogen dat het handhaven van de freezing order pas als onrechtmatig kan worden bestempeld als de uitkomst van het vonnis van 31 oktober 2007, waarop de Hoge Raad zijn arrest van 7 januari 2011 heeft afgestemd, onaantastbaar is geworden. Van aansprakelijkheid zal immers geen sprake zijn indien in de hoofdzaak (alsnog) komt vast te staan dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy rechtsgeldig is, aldus het hof. Hierbij heeft het hof opgemerkt dat het arrest van 7 januari 2011 geen oordeel bevat over de materiële rechtsverhouding tussen Promneftstroy en Yukos International, aangezien deze rechtsverhouding uitsluitend in de bodemzaak ter beoordeling voorligt. Het betoog van Yukos International dat Promneftstroy ook als aandeelhouder van Yukos Finance niet gerechtigd zou zijn geweest om de freezing order op te leggen heeft het hof verworpen, omdat de achtergrond van de freezing order is dat nog niet zeker is wie de aandeelhouder van Yukos Finance en daarmee eigenaar van Yukos International is (rov. 3.4). Gelet op deze overwegingen, heeft het hof iedere beslissing aangehouden totdat in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat Promneftstroy al dan niet rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (rov. 3.5).
3.11
Anders dan de klacht lijkt te willen betogen, kan niet worden gezegd dat het hof reeds buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou zijn getreden door de procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de bodemzaak. Voor de beantwoording van de vraag of de rechter zich aan de feitelijke grondslag heeft gehouden is namelijk het dictum, de geschilbeslissingen die het dictum dragen en de motivering daarvan doorslaggevend.40.De aanhouding van de procedure is een tussenbeslissing die het dictum van de einduitspraak over het geschil niet draagt en daarom niet met een klacht op grond van art. 24 Rv kan worden bestreden (voor zover deze beslissing al in cassatie zou kunnen worden getoetst). Dat Yukos International de aanhouding bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft verzocht en Promneftstroy hiertegen bezwaar heeft gemaakt, is in dit verband ook niet relevant.
3.12
Op 5 februari 2019 heeft Yukos International het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 in het geding gebracht. Promneftstroy heeft hierop bij antwoordakte van 24 maart 2020 gereageerd.
3.13
In het eindarrest heeft het hof het vonnis van 11 februari 2015 bekrachtigd, voor zover gewezen tussen Promneftstroy en Yukos International. Daartoe heeft het hof overwogen dat tussen procespartijen in de bodemzaak onherroepelijk is komen vast te staan dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (rov. 3.3). Volgens het hof ligt in de stellingname van Yukos International voldoende kenbaar als haar subsidiaire standpunt besloten dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit de onherroepelijk geworden eindbeslissing in de bodemzaak, inhoudende dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, en als haar meer subsidiaire standpunt dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit het in deze zaak door de rechter te geven oordeel dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (rov. 3.4). Ook ligt volgens het hof in de stellingen van Yukos International voldoende kenbaar als haar stelling besloten dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, hetgeen Promneftstroy onvoldoende gemotiveerd heeft betwist in het licht van de oordelen van het hof en de Hoge Raad in de bodemzaak, zodat het hof in het onderhavige geding heeft vastgesteld dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (rov. 3.5). Het hof heeft geconcludeerd dat Promneftstroy onrechtmatig jegens Yukos International heeft gehandeld door naleving van de freezing order af te dwingen, terwijl zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de freezing order getroffen gelden (rov. 3.7).
3.14
De stellingen van Yukos International bieden voldoende feitelijke grondslag voor de uitleg van (de strekking van) de vordering van Yukos International door het hof, zoals weergegeven in rov. 3.4 en 3.5 van het eindarrest. Yukos International heeft, al dan niet in aanvulling op haar (primaire) standpunt dat aansprakelijkheid van Promneftstroy reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2011 voortvloeit, onder meer het volgende aangedragen ter onderbouwing van haar vordering:
(i) de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 januari 2011 de afstemmingsregel toegepast met het oog op de bodemzaak en het daarin reeds gewezen vonnis van 31 oktober 200741.;
(ii) ingevolge het vonnis van 31 oktober 2007 en het arrest van 19 oktober 2010 geldt rechtens tussen partijen dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance is geworden42.;
(iii) gezien deze oordelen in de bodemzaak, was Promneftstroy niet gerechtigd tot de freezing order en het handhaven daarvan43.;
(iv) zolang in de bodemzaak geen ander oordeel wordt gegeven omtrent de eigendom van de aandelen kan de vordering van Yukos International niet worden afgewezen44.;
(v) ook als Promneftstroy als aandeelhouder van Yukos Finance heeft te gelden, dan was zij niet gerechtigd tot de freezing order en het handhaven daarvan45.; en
(vi) door het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 is komen vast te staan dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, zodat het handhaven van de freezing order onrechtmatig is46..
3.15
In deze stellingen ligt in voldoende mate besloten dat Yukos International haar vordering mede heeft gegrond op de reeds gegeven en te geven oordelen in de bodemzaak omtrent de eigendom van de aandelen in Yukos Finance, zodat als haar subsidiaire standpunt kan worden begrepen dat aansprakelijkheid van Promeftstroy (ook) volgt uit een onherroepelijk geworden eindbeslissing in de bodemzaak dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Voorts staat in cassatie vast dat de materiële rechtsverhouding tussen Promneftstroy en Yukos International uitsluitend in de bodemzaak ter beoordeling voorlag en dat de Hoge Raad in zijn arrest van 7 januari 2011 die procedure als ‘bodemzaak’ heeft aangemerkt met toepassing van de afstemmingsregel, zoals door het hof onbestreden is vastgesteld in rov. 3.4 van het tussenarrest. Ook in het licht hiervan heeft het hof de stellingen van Yukos International zo mogen begrijpen dat zij haar vordering mede heeft gegrond op een eventueel in de bodemzaak te geven onherroepelijke beslissing dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden.
3.16
Bovendien ligt in de stellingen van Yukos International in voldoende mate besloten dat zij de aansprakelijkheid van Promneftstroy meer subsidiair heeft gegrond op een door de rechter in het onderhavige geding te geven oordeel dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Yukos International heeft herhaaldelijk de stelling ingenomen dat reeds rechtens tussen partijen geldt dat Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance niet heeft verkregen.47.Deze stellingen kunnen niet anders worden begrepen dan dat, indien noodzakelijk, Yukos International daarover een oordeel wenste van de rechter in het onderhavige geding. Een oordeel van het hof hieromtrent lag ook voor de hand, niet in de laatste plaats omdat de bodemzaak zich niet tussen exact dezelfde partijen heeft afgespeeld.
3.17
Uit het bovenstaande volgt dat de stellingen van Yukos International voldoende feitelijke grondslag bieden voor het uiteindelijke oordeel van het hof dat Promneftstroy onrechtmatig heeft gehandeld jegens Yukos Finance door naleving van de freezing order af te dwingen, terwijl zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de freezing order getroffen gelden. De uitleg van de stellingen van Yukos International door het hof is ook niet onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd.
3.18
Anders dan de klacht betoogt, is verder niet relevant dat Yukos International in eerste aanleg bezwaar heeft gemaakt tegen de door Rosneft verzochte aanhouding. Dat Promneftstroy in haar processtukken telkens het voorbehoud heeft gemaakt dat zij de vordering van Yukos International niet zo heeft begrepen dat deze mede was gegrond op de omstandigheid dat in de bodemzaak onherroepelijk zou komen vast te staan dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden van Yukos Finance48., doet aan het bovenstaande ook niet af. Van Promneftstroy mocht worden verwacht dat zij anticipeerde op de uitleg van de stellingen van Yukos International door het hof.49.Dit heeft Promneftstroy ook gedaan. Gedurende het geding is Promneftstroy uitgebreid ingegaan op de (stand van de) bodemzaak en de kansen dat uiteindelijk in het voordeel van (onder meer) Promneftstroy zou worden beslist en geoordeeld dat zij rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden.50.Bovendien is Promneftstroy in de gelegenheid gesteld om te reageren op het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019, waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt. Uit de gedingstukken blijkt dat Promneftstroy zelfs rekening hield met een (haar inziens: nieuwe) vordering van Yukos International nadat in de bodemzaak onherroepelijk zou zijn komen vast te staan dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was geworden.51.In het licht van het voorgaande kan niet wordt gezegd dat Promneftstroy is tekortgedaan in haar recht zich tegen de vordering van Yukos International, zoals uitgelegd door het hof, te verweren en/of dat deze uitleg niet voorzienbaar was voor Promneftstroy.
3.19
De slotsom is dan ook dat het hof de vorderingsgrondslag van Yukos International niet heeft miskend. Evenmin heeft het hof art. 24 Rv, de grenzen van de rechtsstrijd en/of de eisen van een goede procesorde geschonden. Onderdeel 1.1 faalt daarom.
3.20
Onderdeel 1.2 voert aan dat het hof ten onrechte en/of zonder begrijpelijke motivering de antwoordakte van Promneftstroy van 24 maart 2020 buiten beschouwing heeft gelaten, terwijl de inhoud daarvan op het oordeel van het hof van invloed had moeten of kunnen zijn. De antwoordakte wordt niet in rov. 2 van het eindarrest over het verdere verloop van het geding in hoger beroep genoemd. Ook blijkt uit de verdere inhoud van het eindarrest niet dat het hof heeft kennisgenomen van de antwoordakte, aldus het onderdeel.
3.21
Van een voor cassatie vatbaar motiveringsgebrek is sprake indien de feitenrechter heeft nagelaten een stelling van een van de partijen te behandelen die, indien juist, waarschijnlijk tot een andere beslissing omtrent toe- of afwijzing van de vordering zou hebben geleid.52.Ook kan tegen het over het hoofd zien van een processtuk worden opgekomen met de klacht dat essentiële stellingen zijn gepasseerd, mits het processtuk dergelijke stellingen bevatte.53.Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat vernietiging in cassatie in ieder geval voor de hand ligt indien de rechter ten onrechte, of per abuis, in de uitspraak expliciet heeft vermeld dat het desbetreffende processtuk niet is genomen.54.Voor zover Promneftstroy in onderdeel 1.2 een rechtsklacht wil opwerpen, versta ik de klacht aldus dat daarin een beroep wordt gedaan op schending van art. 24 Rv, in de zin dat de in de antwoordakte opgeworpen verweren niet zijn behandeld.55.
3.22
Ik meen dat deze klacht niet slaagt. Nadat Yukos International bij akte van 5 februari 2019 het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 in het geding had gebracht, heeft het hof Promneftstroy per e-mail van 3 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om een antwoordakte te nemen.56.Promneftstroy heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door op 24 maart 2020 een antwoordakte in te dienen. Een verdere uitwisseling van processtukken of standpunten heeft niet plaatsgevonden. De overweging van het hof in rov. 3.5 van het eindarrest dat Promneftstroy, nádat het arrest van 18 januari 2019 in het geding was gebracht, de betwisting van de vaststelling dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd in het licht van de oordelen van het hof en de Hoge Raad in de bodemzaak, kan dan ook niet anders worden begrepen dan dat het hof heeft kennisgenomen van de antwoordakte. Kennelijk is het hof van oordeel dat de in de antwoordakte aangedragen stellingen niet meebrachten dat voornoemde vaststelling niet door het hof kon worden gedaan in het onderhavige geding. De omstandigheid dat de antwoordakte niet is genoemd in rov. 2 over het verdere verloop van het geding, doet hieraan niet af. Mede in het licht van de overwegingen van het hof omtrent de betrokken partijen bij de bodemzaak (rov. 3.4), de grondslag en strekking van de vordering van Yukos International (rov. 3.4 en 3.5), de onrechtmatigheid van het handelen van Promneftstroy (rov. 3.5 t/m 3.7) en de mogelijkheid dat naar aanleiding daarvan schade is ontstaan (rov. 3.18 t/m 3.21), is van een onbegrijpelijke motivering geen sprake. Ook kan niet worden gezegd dat het hof in het geheel geen rekening heeft gehouden met de in de antwoordakte ingenomen stellingen van Promneftstroy, zodat van een schending van art. 24 Rv geen sprake is. De klacht van onderdeel 1.2 faalt dus.
3.23
Onderdeel 1.3 bouwt voort op de voorafgaande onderdelen en behoeft geen bespreking.
3.24
Onderdeel 2 klaagt dat het hof het essentiële verweer van Promneftstroy dat Yukos International geen relevante schade heeft geleden naar aanleiding van de freezing order, ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft gepasseerd. Promneftstroy heeft betoogd dat Yukos International met de door de freezing order getroffen gelden nooit een ander doel voor ogen heeft gehad dan die geheel en 'om niet' ter beschikking te stellen aan haar eigen stakeholders of de voormalige stakeholders van Yukos Oil zodra de freezing order zou zijn beëindigd, tenzij deze gelden aan Promneftstroy zouden toekomen. De stakeholders hebben jegens Yukos International geen aanspraak op uitkering van deze gelden en het rendement daarover, zodat Yukos International geen relevante schade zou hebben geleden, aldus het onderdeel.
3.25
De rechter behoeft niet op alle door de procespartijen ter ondersteuning van hun standpunt aangevoerde stellingen en argumenten in te gaan.57.De beslissing van de rechtbank om gedaagden te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, heeft het hof bekrachtigd (voor zover gewezen tussen Yukos International en Promneftstroy). Daartoe heeft het hof in rov. 3.19 van het eindarrest het volgende overwogen.
‘3.19 De mogelijkheid van schade is aannemelijk, maar het hof kan de hoogte van de schade thans niet vaststellen. De schadebegroting is ook zo complex dat het gerechtvaardigd is erop aan te sturen dat hierover desgewenst in twee feitelijke instanties zal kunnen worden geprocedeerd.’
3.26
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat voor verwijzing naar de schadestaatprocedure slechts is vereist dat de mogelijkheid dat schade is geleden, aannemelijk is geworden.58.Het is voldoende dat eiser feiten stelt waaruit in het algemeen kan worden afgeleid dat schade is geleden.59.Heeft de rechter ook maar enige twijfel over de aanwezigheid van schade, dan dient hij te verwijzen naar de schadestaatprocedure.60.Aan de beslissing tot verwijzing worden geen strenge eisen gesteld.61.De rechter is niet verplicht de zaak zelf te onderzoeken.62.
3.27
De rechter kan, voor zover hem dat mogelijk is in het licht van het debat van partijen en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, al in de hoofdprocedure beslissen over punten die partijen verdeeld houden, ook als het geschilpunten betreft die op zichzelf genomen in de schadestaatprocedure nog (verder) aan de orde kunnen worden gesteld.63.Afhankelijk van het soort beslissing, is dit een voor de rechter in de schadestaatprocedure bindende eindbeslissing64., dan wel een voorlopig oordeel.65.Gelet op de maatstaf voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, kan niet worden gezegd dat het oordeel van het hof in rov. 3.9 van het eindarrest onvoldoende begrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd. Kennelijk heeft het hof de stellingen van partijen omtrent de aanwezigheid van schade gewogen en is het tot het oordeel gekomen dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Van het hof mag niet worden verwacht dat het daarbij expliciet ingaat op alle in dit verband aangevoerde stellingen en verweren van partijen. Dit geldt temeer nu de aanwezigheid en omvang van de schade uitgebreid aan de orde kunnen komen in de schadestaatprocedure. Het oordeel dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, is naar zijn aard immers een voorlopig oordeel, waaraan de rechter in de schadestaatprocedure niet is gebonden. Het onderdeel stuit hierop af, ook voor zover het is gebaseerd op een vermeende schending van art. 24 Rv.
3.28
Onderdeel 3 betoogt dat het hof het beroep van Promneftstroy op eigen schuld ten onrechte en/of zonder begrijpelijke althans toereikende motivering heeft verworpen door in rov. 3.20 van het eindarrest te overwegen dat de schade van Yukos International is veroorzaakt doordat Promneftstroy naleving van de freezing order heeft afgedwongen en niet (mede) door enige aan Yukos International toe te rekenen omstandigheid. Volgens het onderdeel miskent deze motivering dat voor toepassing van de schadebeperkingsplicht rechtens juist aanleiding zal bestaan, indien de oorzaak van het mogelijk ontstaan van schade als zodanig niet mede aan de benadeelde zelf kan worden toegerekend maar de nodeloze vergroting van de omvang van die schade wel. Volgens Promneftstroy heeft Yukos International zich aan dit laatste schuldig gemaakt door het aanbod van Promneftstroy tot medewerking aan ‘cash management’ van de door de freezing order getroffen gelden af te slaan. Uit rov. 3.20 van het eindarrest valt niet af te leiden dat en waarom het volgens het hof voor/van Yukos International redelijkerwijs niet mogelijk en/of vergbaar was om met Promneftstroy te overleggen over dergelijk ‘cash management’, aldus het onderdeel.
3.29
In rov. 3.20 van het eindarrest heeft het hof het volgende overwogen.
‘3.20 De opstelling van Yukos International in haar discussie met Promneftstroy in oktober 2008 over het elders onderbrengen van de door de freezing order getroffen gelden, brengt niet mee dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd. Indien Promneftstroy Yukos International niet aan de freezing order zou hebben gehouden, zou er geen plaats geweest zijn voor die discussie. De schade is veroorzaakt doordat Promneftstroy naleving van de freezing order heeft afgedwongen en niet (mede) door enige aan Yukos International toe te rekenen omstandigheid. Het beroep op eigen schuld moet dus worden verworpen. In zoverre wijkt het oordeel van het hof af van het oordeel van de rechtbank, maar op de door de rechtbank uitgesproken dicta heeft dat geen invloed.’
3.30
Het leerstuk ‘eigen schuld’ is gecodificeerd in art. 6:101 BW. Art. 6:101 lid 1 BW bepaalt dat, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht in beginsel wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van het artikel komt slechts aan de orde wanneer de schade in causaal verband staat zowel met de gebeurtenis op grond waarvan de vergoedingsplichtige aansprakelijk gesteld kan worden als met een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend.66.
3.31
Art. 6:101 lid 1 BW is ook van toepassing, indien de benadeelde heeft nagelaten de schade te beperken voor zover dit redelijkerwijze van hem kon worden verlangd. Indien zowel de benadeelde als de vergoedingsplichtige het in de hand heeft de schade te beperken, hangt het van de omstandigheden van het geval af of en in hoeverre de vergoedingsplichtige aan de benadeelde kan tegenwerpen dat deze de schade niet heeft beperkt. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat het aan het handelen of nalaten van de vergoedingsplichtige is te wijten dat de benadeelde in de situatie is komen te verkeren die tot schadebeperking noodzaakt.67.Het niet beperken van de schade is een omstandigheid die de schade (niet het ontstaan, doch de omvang ervan) mede heeft veroorzaakt, en die aan de benadeelde kan worden toegerekend.68.
3.32
Met rov. 3.20 van het eindarrest heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de opstelling van Yukos International in haar discussie met Promneftstroy in oktober 2008 over het elders onderbrengen van de door de freezing order getroffen gelden niet in zodanig verband staat met de door het handhaven van de freezing order veroorzaakte schade, dat de schade in redelijkheid mede als een gevolg van deze opstelling aan Yukos International kan worden toegerekend.69.Als zodanig geeft het oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de toepassing van art. 6:101 lid 1 BW en de schadebeperkingsplicht. Evenmin is het oordeel onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Dat het hof niet heeft toegelicht waarom het voor/van Yukos International redelijkerwijs niet mogelijk en/of vergbaar was om met Promneftstroy te overleggen over een aanpassing van de freezing order, maakt dit niet anders. Het onderdeel faalt daarom.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑03‑2022
Zie rechtbank Amsterdam 6 maart 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BC6191.
HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015, NJ 2011/304, m.nt. H.B. Krans; JBPr 2011/20, m.nt. G. van Rijssen.
HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54, NJ 2019/364, m.nt. Th.M. de Boer; JOR 2019/165, m.nt. P.M. Veder; TvI 2019/22, m.nt. A.J. Berends; Ondernemingsrecht 2019/90, m.nt. L.M. van Bochove; JIN 2019/27, m.nt. E.J.H. Zandbergen en S. Lubberhuizen.
Zie rov. 3.1.1-3.1.15 en 3.2 van het tussenarrest van 1 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3124, en rov. 1-3.2 van het eindarrest van 23 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:516, JOR 2021/144, m.nt. C.G. van der Plas.
ECLI:NL:RBAMS:2007:BB6782, JOR 2008/56, m.nt. P.M. Veder; Ondernemingsrecht 2008/60, m.nt. M.A. Broeders.
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1035, JOR 2011/27, m.nt. P.M. Veder.
ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454, m.nt. Th.M. de Boer; JOR 2014/50, m.nt. R.I.V.F. Bertrams; JBPr 2014/6, m.nt. T.M. Bos; TvI 2014/6, m.nt. J.R. Berkenbosch; Ondernemingsrecht 2014/41, m.nt. M.L.H. Reumers.
ECLI:NL:GHAMS:2017:1695, JOR 2017/215, m.nt. M.A. Broeders; JBPr 2017/66, m.nt. T.M. Bos; TvI 2017/35, m.nt. A.J. Berends.
ECLI:NL:HR:2011:BP0015, NJ 2011/304, m.nt. H.B. Krans; JBPr 2011/20, m.nt. G. van Rijssen.
ECLI:NL:HR:2008:BC5602, NJ 2008/225, rov. 4.3.
Het hof verwijst in dit verband naar de volgende rechtspraak: HR 8 oktober 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC0523, NJ 1977/485, m.nt. W.H. Heemskerk; HR 16 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4901, NJ 1985/547, m.nt. L. Wichers Hoeth en W.H. Heemskerk; HR 22 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0992, NJ 1990/434, m.nt. W.H. Heemskerk.
ECLI:NL:GHAMS:2021:516, JOR 2021/144, m.nt. C.G. van der Plas.
Zie o.a. HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9900, NJ 2005/92, rov. 3.4; HR 24 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5466, NJ 2006/46, rov. 4.5; HR 10 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5702, NJ 2006/154, rov. 3.3; HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5663, NJ 2006/158, rov. 3.6; HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8210, NJ 2007/293, m.nt. J.M.M. Maeijer, rov. 4.4; HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:663, NJ 2016/222, rov. 3.4; HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:210, JBPr 2017/24, m.nt. F.J.P. Lock, rov. 3.3.2; HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1357, RvdW 2017/869, rov. 3.3.2; HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:20, NJ 2020/122, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, rov. 3.3.2; HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:23, JBPr 2020/58, m.nt. G.C.C. Lewin, rov. 3.1.2.
Zie o.a. T.F.E. Tjong Tjin Tai, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 24 Rv, aant. 2; A.I.M. van Mierlo, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 24 Rv, aant. 1; T.F.E. Tjong Tjin Tai, De rechterlijke vrijheid en de feitelijke grondslag, TCR 2002/2, p. 31-35; W.D.H. Asser, Ambtshalve toepassing van rechtsgronden door de Nederlandse rechter, in: Preadviezen 2015 van de Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, p. 327.
Zie HR 12 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2426, NJ 1997/687, rov. 3.3; HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9550, NJ 2004/672, rov. 3.5.2; HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5381, NJ 2006/507, rov. 3.4.4.
Vgl. HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1231, NJ 2008/466, m.nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders, rov. 4.3.2; HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, NJ 2004/460, m.nt. J.B.M. Vranken, rov. 5.3. Zie ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 24 Rv, aant. 6; Van Mierlo, a.w., aant. 3; Asser, a.w., p. 332; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/263; F.J.P. Lock, De rol van de civiele rechter en de aanvulling op artikel 24 Rv, RMThemis 2020/6.
Vgl. Asser, a.w., p. 325; W.D.H. Asser, Rechter aan de grenzen van de rechtsstrijd, TCR 2015/4, p. 103-104; nr. 2.23 van de conclusie van A-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2007:AZ1492) vóór HR 12 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1492, RvdW 2007/88.
Zie A.E.H. van der Voort Maarschalk, in: Van der Wiel, Cassatie 2019/68. Zie bijv. HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1557, JBPR 2014/39, m.nt. G.C.C. Lewin; HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2737, NJ 2015/179, m.nt. D.W.F. Verkade.
Zie bijv. nrs. 2 en 16 van de dagvaarding van Yukos International van 27 december 2011.
Zie nr. 22 van de dagvaarding van Yukos International van 27 december 2011.
ECLI:NL:RBAMS:2011:BP8070; productie 6 van de zijde van Yukos International (eerste aanleg) (akte houdende overlegging producties Yukos International d.d. 27 juni 2012), rov. 6.2-6.8.
Zie nrs. 18 en 22 van de dagvaarding van Yukos International van 27 december 2011.
Zie o.a. nr. 2.21 van de conclusie van antwoord van Promneftstroy van 3 oktober 2012 en nrs. 1.13, 1.36 en 3.3 van de conclusie van antwoord van Rosneft van dezelfde datum.
Zie nrs. 1.38 en 9.1-9.2 van de conclusie van antwoord van Rosneft van 3 oktober 2012.
Zie nr. 4 van de antwoordakte van Yukos International van 31 oktober 2012.
Zie nr. 5 van de conclusie van repliek van Yukos International van 20 februari 2013; nrs. 10-11 van de pleitaantekeningen van Yukos International van 9 januari 2014.
Zie nr. 1.4 van de conclusie van dupliek van Promneftstroy van 15 mei 2013; nr. 2.1 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy van 9 januari 2014.
Zie p. 3, verklaring mr. Meijer namens Promneftstroy, van het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2014. Zie ook nr. 2.2 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy van 9 september 2016.
ECLI:NL:HR:2008:BC5602, NJ 2008/225, rov. 4.3.
Zie nrs. 2.20-2.21 en 3.4 van de memorie van antwoord (in principaal appel), tevens memorie van grieven (in incidenteel appel) van Promneftstroy van 20 oktober 2015; nrs. 2.1-2.3 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy van 9 september 2016.
Zie nrs. 10-11 en 13 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015.
Zie nrs. 14 en 134-135 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015.
Zie nrs. 63 en 68-69 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015; nr. 20 van de pleitaantekeningen van Yukos International van 9 september 2016.
Zie nrs. 1.4-1.7 en 2.10 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy en [betrokkene 1] van 9 september 2016.
Zie Asser, a.w., 2015, p. 325.
Zie bijv. nr. 9 van de conclusie van repliek van Yukos International van 20 februari 2013; nrs. 10-11 van de pleitaantekeningen van Yukos International van 9 januari 2014; p. 5, verklaring mr. Van Galen namens Yukos International, van het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2014; nrs. 10-11 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015; nr. 8 van de pleitaantekeningen van Yukos International van 9 september 2016.
Zie bijv. nr. 22 van de dagvaarding van Yukos International van 27 december 2011; nr. 4 van de antwoordakte aanhouding van Yukos International van 31 oktober 2012; nr. 5 van de conclusie van repliek van Yukos International van 20 februari 2013; nrs. 10-11 van de pleitaantekeningen van Yukos International van 9 januari 2014; nr. 10 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015.
Zie bijv. nr. 11 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015.
Zie bijv. nr. 13 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015.
Zie bijv. nr. 16 van de conclusie van repliek van Yukos International van 20 februari 2013; nrs. 63 en 68-77 van de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van Yukos International van 15 december 2015; nrs. 20-21 van de pleitaantekeningen van Yukos International van 9 september 2016.
Zie bijv. nrs. 3 en 5 van de akte van Yukos International van 5 februari 2019.
Zie ook nr. 18 van de conclusie van repliek van Yukos International van 20 februari 2013.
Zie bijv. nr. 1.10 van de conclusie van antwoord van Promneftstroy van 3 oktober 2012; nr. 1.3 van de conclusie van dupliek van Promneftstroy van 15 mei 2013; nrs. 1.7-1.9 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy van 9 januari 2014; nrs. 1.8-1.9 en 4.41-4.46 van de memorie van antwoord (in principaal appel), tevens memorie van grieven (in incidenteel appel) van Promneftstroy van 20 oktober 2015.
Vgl. Tjong Tjin Tai, a.w., p. 37.
Zie bijv. nrs. 1.2-1.5 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy van 9 januari 2014; nrs. 2.7-2.9 en 2.20 van de memorie van antwoord (in principaal appel), tevens memorie van grieven (in incidenteel appel) van Promneftstroy en [betrokkene 1] van 20 oktober 2015; nrs. 2.1-2.3 en 3.1-18 van de pleitaantekeningen van Promneftstroy en [betrokkene 1] van 9 september 2016.
Zie nr. 1.4 van de conclusie van dupliek van Promneftstroy en [betrokkene 1] van 15 mei 2013.
Zie Van der Voort Maarschalk, a.w., 2019/70; W.D.H. Asser, Cassatie, 2018, par. 4.6.3; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/188; nr. 2.6 van de conclusie van A-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2010:BN6254) vóór HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6254, RvdW 2010/1334.
Zie Van der Voort Maarschalk, a.w., 2019/71.
Zie HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1009, RvdW 2017/634, rov. 4, alsmede nrs. 3.1 en 3.2 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2017:38); HR 23 oktober 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4248, NJ 1982/146; HR 28 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4675, NJ 1984/167.
Vgl. Van der Voort Maarschalk, a.w., 2019/72.
Zie productie 15 in hoger beroep van de zijde van Promneftstroy en [betrokkene 1] (antwoordakte van 24 maart 2020).
Zie bijv. HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1044, NJ 2006/191, rov. 4.5.
Zie o.a. HR 21 april 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB5476, NJ 1967/241 (alleen in samenvatting gepubliceerd); HR 22 juni 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6624, NJ 1979/516, rov. 4; HR 13 juni 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC3099, NJ 1981/185, m.nt. W.H. Heemskerk; HR 21 december 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4926, NJ 1985/904, m.nt. M. Scheltema, rov. 3.10; HR 20 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1849, NJ 1996/235, rov. 3.3; HR 17 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2460, NJ 1998/241, m.nt. P.A. Stein, rov. 3.5; HR 27 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2793, NJ 1999/685, m.nt. P. van Schilfgaarde, rov. 4.7; HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435, NJ 2005/371, rov. 3.4; HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246, RvdW 2006/681, rov. 3.5.1.
Vgl. 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0304, NJ 1991/746, rov. 3.3. Zie ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, De schadestaatprocedure, 2012, par. 4.4.2.
Zie T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure’, TCR 2008/1, p. 3.
Zie HR 30 juni 2006, reeds aangehaald, rov. 3.5.1.
Zie HR 30 juni 2006, reeds aangehaald, rov. 3.5.2.
Zie HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774, NJ 2018/152, m.nt. S.D. Lindenbergh, rov. 3.4.3; HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229, rov. 3.5.4.
Zie bijv. HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8044, NJ 2003/256, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3.4; HR 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2247, NJ 1997/230, rov. 3.3.
Zie bijv. HR 26 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2682, NJ 1998/778, rov. 3.9; HR 9 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1103, NJ 1991/26, rov. 3.9; Tjong Tjin Tai, a.w., p. 6-7 .
Zie TM, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 351. Zie ook S.D. Lindenbergh, T&C Burgerlijk Wetboek, art. 6:101 BW, aant. 2; Asser/Sieburgh 6-II 2021/107-108; A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid (Mon. BW), 2013/21.
Zie HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3532, NJ 2016/159, m.nt. S.D. Lindenbergh, rov. 3.8.2.
Zie Asser/Sieburgh 6-II 2021/125. Zie ook R.J.B. Boonekamp, Groene Serie Schadevergoeding, art. 6:101 BW, aant. 5.2.1; Keirse & Jongeneel, a.w., 2013/52.
Vgl. HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4084, RvdW 2010/580, rov. 3.4.1 en 3.4.3.
Beroepschrift 25‑06‑2021
PROCESINLEIDING IN CASSATIE
Eiseres:
OOO PROMNEFTSTROY,
een rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie gevestigd te Moskou, Russische Federatie (‘Promneftstroy’).
Promneftstroy kiest woonplaats bij Houthoff, gevestigd te (1082 MA) Amsterdam aan het Gustav Mahlerplein 50, van welk kantoor de advocaat bij de Hoge Raad mr. R.S. Meijer haar als zodanig vertegenwoordigt in deze cassatieprocedure.
Verweerster:
YUKOS INTERNATIONAL UK B.V.,
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Amsterdam (‘Yukos International’), die in de vorige (appel)instantie woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar advocaat mr. E.R. Meerdink, kantoorhoudende aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam.
Bestreden arresten
Promneftstroy stelt cassatieberoep in tegen de arresten, gewezen op 1 augustus 2017 (tussenarrest, ‘TA’) en 23 februari 2021 (eindarrest, ‘EA’), van Gerechtshof Amsterdam (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer 200.169.898/01, tussen Yukos International als appellante, tevens incidenteel geïntimeerde, en Promneftstroy als geïntimeerde, tevens incidenteel appellante (‘de arresten’)
Verschijningsdatum verweerder
Yukos International wordt opgeroepen om ten laatste op vrijdag 25 juni 2021, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen op de zitting van de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad in diens gebouw aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag. De enkelvoudige civiele kamer behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10.00 uur 's ochtends.
Middel van cassatie
Promneftstroy voert tegen de arresten het volgende middel van cassatie aan:
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in zijn arresten is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden.
1. Onderdeel 1: de onrechtmatigheid jegens Yukos International van Promneftstroys handhaving van de freezing order is niet op rechtens juiste en/of voldoende gemotiveerde wijze door het hof vastgesteld
1.1.
Het hof heeft de beperkte en exclusieve vorderingsgrondslagen van Yukos International miskend en daarmee art. 24 Rv, de grenzen van de rechtsstrijd en/of de eisen van een goede procesorde geschonden.
- a.
Zowel in eerste aanleg als in appel heeft Yukos International voor haar schadeclaim tegen Promneftstroy — exclusief — op dezelfde primaire en subsidiaire vorderingsgrondslagen een beroep gedaan.
- (i)
Primair: de enkele vernietiging door de Hoge Raad in een kortgedingarrest van 7 januari 20111. van de door de rechtbank en het hof in dezelfde kortgedingkolom aan Promneftstroy ten laste van Yukos Internationals Fortis-rekening toegewezen freezing order2. impliceert al rechtstreeks en zonder meer — o.a. blijkens een HR-arrest uit 20083. dat Promneftstroy jegens Yukos International onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door Yukos International als gevolg van Promneftstroys handhaving van de freezing order geleden schade. Aan die aansprakelijkheid kan niet meer worden afgedaan doordat alsnog in een bodemzaak ten gunste van Promneftstroy wordt beslist dat zij al in najaar 2007 op geldige wijze de aandelen in Yukos Finance B.V. — de 100% moeder van Yukos International — via Yukos Oils curator Rebgun heeft verkregen.4.
- (ii)
Subsidiair: zelfs uitgaande van de (volgens Yukos International irrelevante en irreële) hypothese dat Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance op geldige wijze van curator Rebgun geleverd heeft gekregen, doet dat aan Promneftstroys OD-aansprakelijkheid jegens Yukos International voor het handhaven van de freezing order niet af, nu zij ten opzichte van ‘moeder’ Yukos Finance een zelfstandige rechtspersoon is met een eigen vermogen (waaronder de Fortis-rekening).5.
- b.
Promneftstroy heeft in beide instanties zowel de primaire als subsidiaire vorderingsgrondslag van Yukos International bestreden.6. Het hof heeft in TA rov. 3.4 dienovereenkomstig deze beide — exclusieve — vorderingsgrondslagen van Yukos International uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen.7.
- c.
Volgens Promneftstroy had het hof op grond van art. 24 Rv, de grenzen van de rechtsstrijd en/of de eisen van een goede procesorde — gezien
- (i)
de exclusiviteit van die beide vorderingsgrondslagen van Yukos International,
- (ii)
de mede daarop gebaseerde, uitdrukkelijke afwijzing door zowel Promneftstroy als Yukos International van een voorstel van Rosneft om deze zaak aan te houden totdat in de bodemzaak tussen Yukos Finance c.s. en Promneftstroy c.s. onherroepelijk over Promneftstroys al dan niet geldige verkrijging van de Yukos Finance-aandelen zou zijn beslist,8.
- (iii)
het gegeven dat Yukos International bij haar memorie van grieven haar (grondslagen van) eis niet had gewijzigd, terwijl die memorie voor haar daartoe — gelet op de tweeconclusieregel en de eisen van een goede procesorde — de laatste gelegenheid vormde,
- (iv)
Promneftstroys uitdrukkelijke bezwaar bij haar appelpleitnota (§ 1.4–1.7) tegen Yukos Internationals — zowel tardieve als halfhartige — ‘omslag’ met haar ongemotiveerde ‘voorstel’ bij Incidentele MvA § 14 en 134–135 om, ‘mocht uw hof hiervoor de Bodemprocedure relevant achten, zijn oordeel in incidenteel appel aan te houden, tot een onherroepelijk einde van de Bodemzaak’ —
in het verlengde van zijn verwerping in TA rov. 3.4 van Yukos Internationals beide vorderingsgrondslagen, haar vordering dadelijk en geheel moeten afwijzen, in plaats van — op rechtens onjuiste en/of ontoereikend gemotiveerde grond(en) — de zaak aan te houden ‘totdat in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat Promneftstroy al dan niet rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (TA rov. 3.5), om ten slotte — eveneens ten onrechte — Yukos Internationals vordering op Promneftstroy bij het Eindarrest in beginsel toe te wijzen op basis van een — tussen andere partijen gewezen — bodemzaakarrest.
1.2.
Het hof heeft ten onrechte en/of zonder begrijpelijke motivering de door Promneftstroy — op uitdrukkelijke uitnodiging van het hof — genomen antwoordakte van 24 maart 2020 geheel buiten beschouwing gelaten, hoewel de inhoud ervan op 's hofs ‘eindoordeel’ van invloed had moeten althans kunnen zijn.
- a.
Aan Promneftstroys bovenbedoelde antwoordakte is productie 15 gehecht (zie ook antwoordakte § 1.1-1.3). Deze productie bevat de e-mailwisseling (5 stuks), inclusief 's hofs ‘uitnodiging’, tussen het hof en Promneftstroys advocaat van 3 en 6 maart 2020, welke geleid heeft tot die antwoordakte. Van deze e-mailwisseling is telkens door hof en Promneftstroys advocaat gelijktijdig kopie per e-mail aan Yukos Internationals advocaat gestuurd, die daartegen niet heeft geprotesteerd.
- b.
In EA rov. 2 (‘Verder verloop van het geding in hoger beroep’) wordt deze antwoordakte van Promneftstroy niet genoemd, terwijl uit de verdere inhoud van het eindarrest niet blijkt dat het hof daarvan kennis heeft genomen, en wél blijkt dat het hof er überhaupt niet op is ingegaan.
- c.
In deze antwoordakte heeft Promneftstroy onder meer gesteld (§ 2.2) dat Promneftstroy bij het EHRM een klacht tegen het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 heeft ingediend; (§ 2.3) dat aan dat arrest jegens Yukos International geen kracht of gezag van gewijsde toekomt, nu zij in die procedure geen partij is geweest, zodat zij zich jegens Promneftstroy niet op grond van dat arrest op het standpunt kan stellen dat Promneftstroy de Yukos Finance-aandelen niet geldig zou hebben verkregen resp. (§ 2.4) dat die stelling van Yukos International dus in deze procedure niet als vaststaand kan gelden; (§ 2.5–2.7) dat het hof in zijn tussenarrest de beide vorderingsgrondslagen van Yukos International al uitdrukkelijk heeft verworpen, zodat zij als oorspronkelijk eiseres al ‘onherstelbaar met lege handen’ stond, en (§ 2.8) haar vorderingen dus moeten worden afgewezen.
1.3.
Rechtens onjuiste en/of onbegrijpelijke dan wel ontoereikend gemotiveerde oordelen van het hof inzake:
- (a)
Yukos Internationals ‘subsidiaire’ en ‘meer subsidiaire’ standpunt dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance is, verwoord in EA rov. 3.4 (2e alinea) en EA rov. 3.5 (1e volzin);
- (b)
Promneftstroys onvoldoende betwisting van Yukos Internationals stelling dat zij geen aandeelhouder van Yukos Finance is, verwoord in EA rov. 3.5 (2e volzin);
- (c)
(i) het geen rechthebbende zijn van Promneftstroy op de Yukos Financeaandelen, verwoord in rov. 3.5 (3e volzin) en (ii) haar deswege onrechtmatig handelen jegens Yukos International door de naleving van de freezing order af te dwingen, verwoord in rov. 3.5 (4e volzin) jo. rov. 3.6–3.7.
De onder 1.3 sub (a) t/m (c) bestreden overwegingen van het hof kunnen niet in stand blijven, indien een of meer van de klachten onder 1.1 en 1.2 slagen. Immers,
- Ad (a):
Zo'n ‘subsidiair’ of ‘meer subsidiair’ standpunt is in elk geval niet in Yukos Internationals stukken te lezen van vóór of bij het laatste tijdstip waarop zij haar (grondslag van) eis nog mocht wijzigen, terwijl Promneftstroy nadien bij appelpleidooi nog duidelijk heeft geprotesteerd tegen de ongeoorloofde wijziging bij Yukos Internationals incidentele memorie van antwoord;
- Ad (b):
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel dat Promneftstroy haar geldig aandeelhouderschap onvoldoende gemotiveerd zou hebben verdedigd;9. ook na de inbreng door Yukos International van het Hoge Raad-arrest van 18 januari 2019 heeft Promneftstroy bij haar Antwoordakte van 24 maart 2020 gemotiveerd betoogd dat en waarom dat arrest aan Yukos International zelf geen althans onvoldoende legitimatie bood om zich in deze zaak op de ongeldigheid van haar aandeelhouderschap van Yukos Finance te beroepen, bovenop haar daarbij meegedeelde klacht bij het EHRM tegen dat arrest van de Hoge Raad;
- Ad (c):
's hofs oordeel onder (i) miskent dat de vraag of Promneftstroy geldig aandeelhouder van Yukos Finance is, volgens beide partijen en het tussenarrest niet aan het hof was voorgelegd; bijgevolg viel ook het oordeel onder (ii), als voortbouwend op dat onder (i), buiten de grenzen van de aan dit hof voorgelegde rechtsstrijd.
2. Onderdeel 2: Yukos International leed sowieso geen relevante eigen schade
2.1.
Ten onrechte en/of zonder begrijpelijke althans toereikende motivering heeft het hof — naast de blote overweging dat ‘de mogelijkheid van schade aannemelijk’ is (EA rov. 3.19) — geen uitdrukkelijke beslissing genomen op het door Promneftstroy gevoerde essentiële verweer dat Yukos International zelf überhaupt geen relevante schade heeft geleden door de ten aanzien van haar Fortisrekening op vordering van Promneftstroy opgelegde freezing order.
2.2.
Dit verweer heeft Promneftstroy van meet af aan gevoerd. De kern ervan was dat Yukos International met de door haar op deze Fortisrekening gestorte gelden nooit een ander doel voor ogen heeft gehad dan die geheel en ‘om niet’ ter beschikking te stellen van (haar eigen, ofwel) de voormalige stakeholders van Yukos Oil, zodra de freezing order zou zijn beëindigd, tenzij deze gelden rechtens aan Promneftstroy zouden toekomen, namelijk indien Promneftstroys aandeelhouderschap van Yukos Finance — Yukos Internationals 100% moedervennootschap — alsnog zou komen vast te staan.
2.3.
Aangezien bedoelde stakeholders jegens Yukos International rechtens geen aanspraak hadden op uitkering van die ‘Fortis-gelden’ of op enig daarover door Yukos International te maken rendement, valt — aldus dit verweer van Promneftstroy — niet in te zien in welk opzicht Yukos International daadwerkelijk enige relevante eigen schade zou hebben geleden door het vanwege de freezing order niet vrijelijk kunnen beschikken over de ‘Fortis-gelden’ en het niet optimaal renderen ervan.
2.4.
Yukos International heeft dit verweer van Promneftstroy betwist, met name door een beroep te doen op haar eigen, van Yukos Finance te onderscheiden rechtspersoonlijkheid resp. vermogen. Die betwisting vormt echter geen rechtvaardiging voor het hof om niet expliciet, op correcte en gemotiveerde wijze, op dit essentiële verweer van Promneftstroy te beslissen.
2.5.
De eerdere vindplaatsen van dit verweer zijn o.a.: CvA § 2.21 en 4.18–4.19; CvD § 2.23–2.24; 4.2 (sub c) en 4.26–4.27; Pleitnota I § 4.1–4.4; MvA/Inc. MvG § 2.19; 3.6–3.7 en 5.4–5.17 jo. P-prod. 13; Pleitnota II § 6.1 en 6.5. Zie voor Yukos Internationals betwisting o.a. Pleitnota I § 9 (slot); Inc. MvA § 92–103.
3. Onderdeel 3: Yukos International had overwegende eigen schuld aan haar (beweerde) schade
3.1.
Ten onrechte en/of zonder begrijpelijke althans toereikende motivering heeft het hof in EA rov. 3.20 Promneftstroys essentiële verweer verworpen dat Yukos International, wegens overwegende ‘eigen schuld’ aan de door haar gestelde rendementsschade, geen aanspraak op vergoeding daarvan jegens Promneftstroy heeft, althans dat die aanspraak qua omvang aanzienlijk moet worden verminderd, een en ander op grond van de in art. 6:101 lid 1 BW begrepen verplichting tot schadebeperking.
3.2.
Zie voor de eerdere vindplaatsen van dit verweer o.a.: CvA § 4.7–4.17; CvD § 4.2 (sub d) en 4.8–4.23; Pleitnota I § 4.7–4.8; MvA/Inc. MvG § 3.19-3.11 en Hoofdstuk 6; Pleitnota II § 6.3. Zie voor Yukos Internationals betwisting van dit verweer o.a. CvR § 30–34; Pleitnota I § 32; MvG § 59–67; Pleitnota II § 55 e.v.
3.3.
De kern van dit verweer van Promneftstroy is dat zij spontaan en uitdrukkelijk aan Yukos International heeft aangeboden om — mede vanuit haar eigen belang — mee te willen werken aan door Yukos International gewenst ‘cash management’ c.q. een redelijk beleggingsbeleid ten aanzien van die ‘Fortis-gelden’. Deze bereidheid van Promneftstroy blijkt uit de hierboven vermelde vindplaatsen, waaronder de vaststelling ervan door het hof in het KG-arrest van 24 februari 2009 (rov. 6.3, overgelegd als YI-productie 5, zulks in het verlengde van o.a. Promneftstroys KG-appelpleitnota § 13, p. 4) en de bij YI-productie 8 overgelegde correspondentie van partijen ter zake. Dit aanbod is echter dadelijk en totaal door Yukos International afgeslagen, zonder dat zij daarop later nog is teruggekomen.
3.4.
Het hof heeft in EA rov. 3.20 dit ‘eigen schuld’-verweer onmiskenbaar níét verworpen, omdat het niet was overtuigd van Promneftstroys bereidheid om aan redelijk cash management door Yukos International mee te werken. Volgens het hof is er slechts daarom geen rechtsgrond voor enige vermindering van Promneftstroys schadevergoedingsplicht, omdat de schade van Yukos International is veroorzaakt doordat Promneftstroy de naleving van de freezing order heeft afgedwongen en niet (mede) door enige aan Yukos International toe te rekenen omstandigheid.
3.5.
Deze motivering miskent, hoewel dit door Promneftstroy uitdrukkelijk was aangevoerd,10. dat voor toepassing van de schadebeperkingsplicht rechtens juist aanleiding zal bestaan, indien de oorzaak van het mogelijk ontstaan van schade als zodanig niet mede aan de benadeelde zelf kan worden toegerekend maar de nodeloze vergroting van de omvang van die schade wel, met name doordat de benadeelde, voor zover mogelijk en redelijkerwijs van hem vergbaar, niet heeft willen meewerken aan het beperken van (de omvang van) zijn schade.
3.6.
Uit EA rov. 3.20 valt niet af te leiden dat (laat staan waarom) het volgens het hof voor/van Yukos International redelijkerwijs niet mogelijk en/of verghaar was om met Promneftstroy te overleggen over een zodanige aanpassing van de freezing order dat zij enerzijds zelf het gewenste cash management kon voeren en Promneftstroy anderzijds enige verhaalszekerheid behield voor het geval haar aandeelhouderschap van Yukos Finance uiteindelijk zou worden erkend.
Conclusie
Promneftstroy vordert op grond van dit middel de vernietiging van de arresten, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. Promneftstroy vordert voorts dat de aan haar toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑06‑2021
HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0015, NJ 2011/304. Dit arrest is geheel gebaseerd op de toepassing door de Hoge Raad van de zgn. ‘afstemmingsregel’, zulks in het licht van een bodemvonnis van de Rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007, gewezen tussen Yukos Finance c.s. en Rebgun c.s. Aangezien Promneftstroy geen partij was in die zaak en die procedure bovendien over een ander geschilpunt ging, heeft zij deze toepassing van de ‘afstemmingsregel’ betwist, mede omdat die regel niet, althans niet zonder meer, voor conservatoire kwesties geldt. Zie ter zake o.a. CvA § 2.4–2.5 en MvA/Inc. MvG § 2.14–2.18.
Rb. Amsterdam 6 maart 2018, ECLI:NL:RB:AMS:2008:BC6191 (zulks in het verlengde van drie Orders van de US Bankruptcy Court, New York) bevestigd door Hof Amsterdam 24 februari 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4330.
HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5602, NJ 2008/221, m.n. rov. 4.3.
Zie voor dit primaire standpunt van Yukos International o.a. Inl.Dagv. § 16–18 en 22; Akte d.d. 31 oktober 2012, § 5 en 8–10; CvR § 17, 19 en 21; Plta I § 13–14; MvG § 8–11.
Zie o.a. CvR § 16 (slot), Plta I § 9.
Zie o.a. CvA § 1.7, 1.10 en Hoofdstuk 2; CvD § 1.2(i) en Hoofdstuk 2; Plta I Hoofdstuk 2; MvA/Inc. MvG § 2.1 en Hoofdstuk 4 en 5.B; Plta II § 6.5.
Zie voor de verwerping van Yukos Internationals primaire grondslag de 1e t/m 10e volzin van TA rov. 3.4; zie voor de verwerping van haar subsidiaire grondslag de laatste alinea van TA rov. 3.4.
Zie YI-Akte d.d. 31 oktober 2012, § 8–12, resp. PNS-Akte van dezelfde datum, § 11–13.
Zie o.a. CvA § 1.9–1.10, inclusief het standpunt dat de vraag of Promneftstroys geldig aandeelhouder van Yukos Finance is, geen onderwerp van deze procedure uitmaakt; Akte uitlating (31-10-2012) § 11 e.v.; YI-Antwoordakte (31-10-2012) § 8 jo. YI-Dagv. § 22; CvD § 1.3–1.4; Plta I § 1.2–1.3, 1.5–1.9; MvA/Inc. MvG Hoofdstuk 2, sub A-C en F, en Hoofdstuk 3; Plta II Hoofdstuk 2 en 3; Antwoordakte (24-03-2020) § 2.2–2.8.
Zie o.a. CvA § 4.15; CvD § 4.20; Plta I § 4.8; MvA/Inc. MvG § 6.12 e.v. en 6.18 e.v.; Plta II para.6.3.2. Uit deze vindplaatsen blijkt zonneklaar dat Promneftstroy zich slechts beriep op schending door Yukos International van haar schadebeperkingsplicht.