HR, 01-10-2004, nr. C03/093HR
ECLI:NL:PHR:2004:AO9900
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2004
- Zaaknummer
C03/093HR
- LJN
AO9900
- Roepnaam
Poort/Stoppels
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AO9900, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑10‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO9900
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0926
ECLI:NL:PHR:2004:AO9900, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO9900
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0926
- Wetingang
art. 24 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 24 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JA 2005/1
JBPr 2005/3
JA 2005/1
JBPr 2005/3
Uitspraak 01‑10‑2004
Inhoudsindicatie
1 oktober 2004 Eerste Kamer Nr. C03/093HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiseres 1], gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], 3. [Eiser 3], wonende te [woonplaats], EISERS tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. D. Rijpma. 1. Het geding in feitelijke instanties...
1 oktober 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/093HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij drie exploten van 14 juli 1999 Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., kantoorhoudende te Zwolle, hierna: Delta Lloyd, en eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis geheel en al uitvoerbaar bij voorraad:
primair: Delta Lloyd te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 58.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening, en
subsidiair: [eiser] c.s. te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 58.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Delta Lloyd en [eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 december 2000 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Daarbij heeft hij zijn eis in die zin gewijzigd dat hij primair vergoeding van zijn schade heeft gevorderd van [eiser] c.s. en subsidiair van Delta Lloyd.
Bij arrest van 20 november 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, voorzover [verweerder] bij dat vonnis is veroordeeld in de kosten aan de zijde van Delta Lloyd, het vonnis waarvan beroep voor het overige vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 26.546,14 (ƒ 58.500,--), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 1997 tot de dag der voldoening, [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de gedingen in beide instanties aan de zijde van [verweerder], dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Delta Lloyd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. in de zaak tegen [verweerder] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. A.G.A. van Rappard, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] exploiteert een loonbedrijf en heeft met het assurantiekantoor [A], de rechtsvoorgangster van PSW, een advies- en bemiddelingsovereenkomst gesloten. In verband daarmee heeft [eiser 2], firmant van PSW, eind 1993/begin 1994 opgemerkt dat [verweerder] mogelijk onderverzekerd was, alsmede dat de lopende (brand)verzekering bij Univé Onderlinge Verzekering Maatschappij Noord Groningen (hierna: Univé) wellicht onder betere voorwaarden zou kunnen worden ondergebracht bij Delta Lloyd.
(ii) In verband daarmee heeft [eiser 2] het verzoek aan Delta Lloyd gedaan ten behoeve van [verweerder] een offerte op te stellen ter zake van de "brandposten", dat wil zeggen: de opstallen, de roerende zaken en de bedrijfsschade.
(iii) Ter voldoening aan dat verzoek heeft [betrokkene 1], landbouwverzekeringsdeskundige van Delta Lloyd, het risico ter plaatse geïnspecteerd en een offerte opgesteld, alsmede tussen de Univé-polis en die van Delta Lloyd een vergelijking gemaakt. De vergelijking is besproken in een tweetal bijeenkomsten waarbij aanwezig waren [betrokkene 1], [verweerder] en [eiser 2].
(iv) In de vergelijking is onder meer opgenomen dat in de Univé-polis de schade als gevolg van een eigen gebrek is uitgesloten. Ten aanzien van de Delta Lloyd-polis staat in de vergelijking vermeld: "ev. losse clausule op polisblad".
(v) Ten aanzien van de Delta Lloyd-polis geldt krachtens art. 2 lid 5 van de Voorwaarden Brandverzekering Agrarische Bedrijven dat ook brand en ontploffing als gevolg van eigen gebrek of eigen bederf zijn gedekt, maar dat deze dekking voor motorrijtuigen uitsluitend geldt voor zover op het polisblad uitdrukkelijk is vermeld dat deze zijn meeverzekerd tegen zelfontbranding en ontploffing.
(vi) In januari 1994 heeft [verweerder] een verzekeringsovereenkomst (brandverzekering agrarische bedrijven) met Delta Lloyd gesloten. Op het aan hem afgegeven polisblad staat niet een uitdrukkelijke vermelding zoals hiervoor in (v) bedoeld.
(vii) Op 3 november 1997 is voor ƒ 58.500,-- brandschade ontstaan aan een graafmachine van [verweerder]. Delta Lloyd heeft met een beroep op art. 2 lid 5 van de polisvoorwaarden uitkering geweigerd, nu volgens een expert van Delta Lloyd de machine uit eigen beweging in brand is geraakt (eigen gebrek) en deze schadeoorzaak contractueel van dekking is uitgesloten.
3.2 In dit geding heeft [verweerder] de hiervoor in 1 vermelde vorderingen ingesteld. Aan de vordering, voorzover gericht tegen PSW, heeft hij ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat als de vordering tegen Delta Lloyd wordt afgewezen, dit betekent dat hij niet op de door deze verschafte polisvergelijking had mogen afgaan. Gelet op de met PSW gesloten advies- en bemiddelingsovereenkomst behoorde het volgens [verweerder] tot de advies- en zorgtaak van PSW dat de mogelijkheid dat ook motorrijtuigen tegen zelfontbranding en ontploffing zouden worden meeverzekerd, met hem zou worden besproken. Nu dit niet is gebeurd, is PSW tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de advies- en bemiddelingsovereenkomst en is zij daarom aansprakelijk voor de geleden schade.
PSW heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3 De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
Het hof heeft het door de rechtbank gewezen vonnis vernietigd en de tegen PSW gerichte vordering van [verweerder] alsnog toegewezen. Samengevat weergegeven overwoog het hof daartoe als volgt. PSW is op grond van art. 6:76 BW aansprakelijk voor eventuele verkeerde of onvolledige informatie die door [betrokkene 1] (als hulp-persoon van PSW) aan [verweerder] is verstrekt omdat tussen [verweerder] en PSW een advies- en bemiddelingsovereenkomst bestond, [betrokkene 1] door [eiser 2] was ingeschakeld in het kader van een door [verweerder] aan PSW gedaan verzoek om advies en de verzekeringsovereenkomst tussen [verweerder] en Delta Lloyd via PSW tot stand is gekomen (rov. 5). Het is van tweeën één: òf [verweerder] mocht op basis van de door [betrokkene 1] opgestelde vergelijking erop vertrouwen dat zijn gemotoriseerde landbouwmachines ook waren verzekerd tegen zelfontbranding als gevolg van een eigen gebrek, òf PSW c.q. [betrokkene 1] had [verweerder] expliciet erop moeten wijzen dat bedoeld risico standaard was uitgesloten, doch wel als optie kon worden meegenomen (rov. 6).
Ten overvloede heeft het hof voorts overwogen dat PSW ook zelf toerekenbaar is tekortgeschoten in de advisering van [verweerder]. Weliswaar ontkent PSW dat zij tijdens een van de besprekingen op haar kantoor tussen [verweerder] en [betrokkene 1] of nadien de beschikking heeft gekregen over een kopie van de polisvergelijking, maar gesteld noch gebleken is dat zij niet de beschikking over (een kopie van) die polisvergelijking had kunnen krijgen. Wel staat vast dat bedoelde besprekingen steeds in aanwezigheid van [eiser 2] zijn gevoerd. Nu [verweerder] uiteindelijk juist op basis van deze polisvergelijking heeft besloten via PSW de polis bij Delta Lloyd af te sluiten, had het in de gegeven omstandigheden op de weg van PSW gelegen zich ervan te vergewissen dat de uiteindelijke polis niet op essentiële punten afweek van de met [verweerder] besproken polisvergelijking. Zij had dan kunnen vaststellen dat in de polisvergelijking voor de verzekering van Delta Lloyd niet uitdrukkelijk de uitsluiting voor brandschade voor eigen gebrek voor motorrijtuigen stond vermeld, terwijl een dergelijke uitsluiting wel in de polis onder art. 2 lid 5 was opgenomen, zij het dat een extra dekking had kunnen worden verkregen. PSW had [verweerder] van dit onderscheid op de hoogte moeten stellen, zodat deze in de gelegenheid zou zijn geweest terzake desgewenst aanvullende dekking overeen te komen, dan wel alsnog af te zien van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst met Delta Lloyd (rov. 8).
3.4 Onderdeel 1.2 is gericht tegen 's hofs oordeel dat [betrokkene 1] te dezen moet worden aangemerkt als hulppersoon van PSW. Volgens het onderdeel heeft [verweerder] dit niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd, zodat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag van de eis van [verweerder] heeft aangevuld.
Bij de beoordeling van het onderdeel staat voorop dat [verweerder] PSW aansprakelijk heeft gesteld op gronden die aldus kunnen worden samengevat dat zij is tekortgeschoten in de zorg die zij ten opzichte van de voor hen kenbare belangen van [verweerder] had moeten betrachten. De gedingstukken laten in dit verband geen andere uitleg toe dan dat [verweerder] aan zijn vordering niet ten grondslag heeft gelegd dat [betrokkene 1] als hulppersoon van PSW had te gelden.
Onder deze omstandigheden heeft het hof, door PSW niettemin aansprakelijk te achten op de grond dat [betrokkene 1] als hulppersoon van PSW onvolledige informatie aan [verweerder] heeft verstrekt, in strijd met art. 24 Rv. de feitelijke grondslag aangevuld van de vordering van [verweerder], voor zover gericht tegen PSW. Het staat de rechter immers niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd (vgl. HR 29 maart 1996, nr. 15958, NJ 1996, 421). Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.
3.5 Omdat reeds onderdeel 1.2 doel treft behoeven de onderdelen 1.1 en 1.3, die eveneens zijn gericht tegen de dragende grond voor 's hofs door het middel bestreden oordeel, geen behandeling.
3.6 De onderdelen 1.4-1.6 zijn gericht tegen de ten overvloede door het hof voor zijn oordeel gegeven motivering. Kort gezegd voeren deze onderdelen aan dat het hof zijn desbetreffende oordeel (dat PSW ook zelf toerekenbaar is tekortgeschoten in de advisering van [verweerder]) onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Ten eerste is dit het geval omdat PSW heeft gesteld dat het [verweerder] duidelijk was dat zij het werk van [betrokkene 1] niet nog eens minutieus zou overdoen, dat [verweerder] niet aan haar heeft gevraagd zelf deze vergelijking nog eens te maken en dat zij niet eens beschikte over de polisvergelijking (onderdeel 1.4).
Ten tweede valt niet in te zien dat het hier ging om een voor [verweerder] essentieel punt. Schade wegens eigen gebrek was onder de Univé-polis immers in het geheel niet gedekt en onder de Delta Lloyd-polis wél, zij het dat een uitzondering gold voor motorrijtuigen (onderdeel 1.5).
Ten derde is in dit geding gesteld dat het hier niet meer dan een globale polisvergelijking betrof. Het hof heeft de juistheid van die stelling in het midden gelaten. In dit licht is onbegrijpelijk waarom [verweerder] op grond van die polisvergelijking erop mocht vertrouwen dat het risico van zelfontbranding van zijn graafmachine mede onder de polisdekking viel of althans dat hij over deze kwestie door PSW nader voorgelicht had moeten worden (onderdeel 1.6).
3.7 In elk geval onderdeel 1.5 is gegrond. De omstandigheid dat na contractsluiting brandschade is ontstaan aan een graafmachine van [verweerder], zodat achteraf kan worden gezegd dat de vraag of de Delta Lloyd-polis mede dekking bood voor eigen gebreken van motorrijtuigen van de verzekerde, voor [verweerder] essentieel was, doet immers niet ter zake bij de beoordeling van de zorgvuldigheid waarmee PSW de belangen van [verweerder] diende te behartigen. Van belang is in dat verband slechts de vraag of van PSW kon worden gevergd bij de advisering van en bemiddeling voor [verweerder] ter zake van de vraag of deze zijn bij Univé lopende verzekering zou oversluiten naar Delta Lloyd, dat zij de onderhavige kwestie onder de aandacht van [verweerder] bracht. Mede in aanmerking genomen dat de Univé-polis in het geheel geen dekking bood tegen eigen gebreken van de verzekerde voorwerpen en de Delta Lloyd-polis wél, zij het niet ten aanzien van motorrijtuigen, en voorts dat niet is gesteld dat [verweerder] in het kader van de polisvergelijking of anderszins naar voren heeft gebracht dat hij een bijzonder belang had bij de uitbreiding van de dekking op dat punt, is 's hofs oordeel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.8 Ook de overweging die het hof ten overvloede aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, kan dus geen stand houden. De onderdelen 1.4 en 1.6 behoeven derhalve geen behandeling. Hetzelfde geldt voor de onderdelen 2 en 3.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 november 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van PSW begroot op € 852,34 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 1 oktober 2004.
Conclusie 01‑10‑2004
Inhoudsindicatie
1 oktober 2004 Eerste Kamer Nr. C03/093HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiseres 1], gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], 3. [Eiser 3], wonende te [woonplaats], EISERS tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. D. Rijpma. 1. Het geding in feitelijke instanties...
nr. C03/093HR
Mr. Hartkamp
zitting 14 mei 2004
Conclusie inzake
1) [eiseres 1]
2) [eiser 2]
3) [eiser 3]
tegen
[verweerder]
Feiten en procesverloop
1) In cassatie staan de volgende feiten vast.(1) [Verweerder], verweerder in cassatie, exploiteert een loonbedrijf en heeft met het assurantiekantoor [A], de rechtsvoorgangster van eiseres in cassatie onder (1) (hierna: [A]), een advies- en bemiddelingsovereenkomst gesloten. In het kader van die overeenkomst heeft [eiser 2], eiser tot cassatie onder (2), eind 1993/begin 1994 aangegeven dat [verweerder] mogelijk onderverzekerd was, alsmede dat de lopende (brand)verzekering bij Univé Onderlinge Verzekering Maatschappij Noord Groningen (hierna: Univé) wellicht onder betere voorwaarden zou kunnen worden ondergebracht bij Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (hierna: Delta Lloyd).
In dat kader heeft [eiser 2] het verzoek aan Delta Lloyd gedaan om ten behoeve van [verweerder] een offerte op te stellen terzake van de "brandposten", dat wil zeggen: de opstallen, de roerende zaken en de bedrijfsschade. Ter voldoening aan dat verzoek heeft [betrokkene 1], landbouwverzekeringsdeskundige van Delta Lloyd, het risico ter plaatse geïnspecteerd en een offerte opgesteld, alsmede tussen de Univé polis en die van Delta Lloyd een vergelijking gemaakt. Dit overzicht is besproken in een tweetal bijeenkomsten waarbij aanwezig waren [betrokkene 1], [verweerder] en [eiser 2].
In de vergelijking is onder meer opgenomen dat in de Univé polis de schade als gevolg van een eigen gebrek is uitgesloten. Op grond van de Delta Lloyd polis geldt krachtens art. 2 lid 5 van de Voorwaarden Brandverzekering Agrarische Bedrijven dat ook brand en ontploffing als gevolg van eigen gebrek of eigen bederf is gedekt, maar dat deze dekking voor motorrijtuigen uitsluitend geldt voorzover op het polisblad uitdrukkelijk is vermeld dat deze zijn meeverzekerd tegen zelfontbranding en ontploffing.
In januari 1994 heeft [verweerder] de verzekeringsovereenkomst (brandverzekering agrarische bedrijven) met Delta Lloyd gesloten.
Op 3 november 1997 is voor f. 58.500,- (€ 26.546,14) brandschade ontstaan aan een graafmachine van [verweerder]. Delta Lloyd heeft met een beroep op art. 2 lid 5 van de polisvoorwaarden uitkering geweigerd, nu volgens een expert van Delta Lloyd de machine uit eigen beweging in brand is geraakt (eigen gebrek).
2) [Verweerder] heeft bij exploot van 14 juli 1999 Delta Lloyd en [eiser] c.s. (d.w.z. [A], alsmede haar vennoten [eiser 2] en [eiser 3]) gedagvaard voor de rechtbank te Groningen. Primair heeft [verweerder] gevorderd Delta Lloyd te veroordelen tot betaling van f. 58.500,- (€ 26.546,14), vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Voor zover in cassatie van belang, heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
Hoewel het polisblad niet vermeldt dat motorrijtuigen zijn meeverzekerd tegen zelfontbranding en ontploffing, zodat op grond van art. 2 lid 5 van de polisvoorwaarden geen dekking voor de geleden brandschade zou bestaan, moet Delta Lloyd volgens [verweerder] niettemin dekking bieden, gelet op de polisvergelijking die door haar van te voren is verstrekt en die van belang is bij de vaststelling van de inhoud van de verzekeringsovereenkomst. Zo moet daarbij als maatstaf worden gehanteerd de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en/of wat zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. Nu in de polisvergelijking de uitsluiting voor motorrijtuigen niet was vermeld, mocht [verweerder] aannemen en verwachten dat er geen uitsluiting wegens eigen gebrek bij brand gold, zodat de verzekeringsovereenkomst in deze zin moet worden uitgelegd.
Voor het geval deze uitleg naar het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn, heeft [verweerder] gesteld dat (het beroep van Delta Lloyd op) art. 2 lid 5 in het licht van de polisvergelijking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en daarom niet van toepassing is.
Subsidiair, voor zover Delta Lloyd niet verplicht is tot vergoeding van de geleden schade, heeft [verweerder] gevorderd [eiser] c.s. - hoofdelijk - te veroordelen tot betaling van zijn schade ad f. 58.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. [Verweerder] voert hiertoe aan dat als de vordering tegen Delta Lloyd wordt afgewezen, dit betekent dat hij niet op de door Delta Lloyd verschafte polisvergelijking had mogen afgaan. Gelet op de met [eiser] c.s. gesloten advies- en bemiddelingsovereenkomst behoorde het volgens [verweerder] tot de advies- en zorgtaak van [eiser] c.s. dat de mogelijkheid dat ook motorrijtuigen tegen zelfontbranding en ontploffing zouden worden meeverzekerd met hem zou worden besproken. Nu dit niet is gebeurd, zou [eiser] c.s. tekortgeschoten zijn in de nakoming van de verplichtingen uit de advies- en bemiddelingsovereenkomst en daarom aansprakelijk zijn voor de geleden schade.
Zowel Delta Lloyd als [eiser] c.s. hebben verweer gevoerd.
3) Bij vonnis van 15 december 2000 heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerder] afgewezen.
4) [Verweerder] is onder aanvoering van twaalf grieven tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Daarbij heeft hij zijn eis in die zin gewijzigd dat hij primair vergoeding van zijn schade heeft gevorderd van [eiser] c.s. en subsidiair van Delta Lloyd. In cassatie is slechts de primaire vordering van belang.
[verweerder] heeft hieraan - opnieuw - ten grondslag gelegd dat [A] tekortgeschoten is in de nakoming van de adviestaak en zorgplicht die zij als assurantietussenpersoon had, nu zij heeft nagelaten [verweerder] op de polisbepaling van Delta Lloyd te wijzen en te bespreken of hij verzekering van motorrijtuigen tegen zelfontbranding en ontploffing wenste.
[eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
5) Bij arrest van 20 november 2002 heeft het hof de primaire vordering toegewezen en [eiser] c.s. - hoofdelijk - veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag ad € 26.546,14 (f. 58.500,-), vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen.
Naar het oordeel van het hof is [eiser] c.s. op grond van het bepaalde in art. 6:76 BW aansprakelijk voor eventuele verkeerde of onvolledige informatie die door [betrokkene 1] (als hulppersoon van [A]) aan [verweerder] is verstrekt, en wel omdat er tussen [verweerder] en [A] een advies- en bemiddelingsovereenkomst bestond, [betrokkene 1] door [eiser 2] was ingeschakeld in het kader van een door [verweerder] aan [A] gedaan verzoek om advies en de verzekeringsovereenkomst tussen [verweerder] en Delta Lloyd via [A] tot stand was gekomen. In dat licht bezien is het voor de uitkomst van deze procedure derhalve niet van belang, zo vervolgt het hof, of [eiser] c.s. zelf toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen en [verweerder] gesloten advies- en bemiddelingsovereenkomst, of dat die eventuele toerekenbare tekortkoming op het conto van [betrokkene 1] moet worden geschreven (r.o. 5).
Voorts is het volgens het hof van tweeën één: of [verweerder] mocht er op basis van de door [betrokkene 1] opgestelde vergelijking op vertrouwen dat zijn gemotoriseerde landbouwmachines ook waren verzekerd tegen verbranding ten gevolge van een eigen gebrek (zelfontbranding), of [eiser] c.s. c.q. [betrokkene 1] had [verweerder] er - zeker in het licht van de eerder verstrekte informatie (meergenoemde vergelijking) - expliciet op moeten wijzen dat bedoeld risico standaard was uitgesloten, doch wel als optie kon worden meegenomen (r.o. 6).
Nu vorenbedoeld vertrouwen is beschaamd c.q. nu is nagelaten bedoelde relevante informatie te verstrekken, zijn [eiser] c.s. volgens het hof aansprakelijk voor de schade die [verweerder] dientengevolge lijdt, zodat de primaire vordering van [verweerder] voor toewijzing in aanmerking komt. De vraag of Delta Lloyd - mede gelet op het gegeven dat het bij de beantwoording van de vraag hoe partijen in het schriftelijke contract hun rechtsverhouding hebben geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van dat contract mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de brandschade aan de graafmachine niet onder de dekking valt, behoeft volgens het hof in het kader van de onderhavige procedure geen beantwoording, omdat de vordering tegen Delta Lloyd slechts een subsidiair karakter heeft (r.o. 7).
Vervolgens heeft het hof ten overvloede nog opgemerkt dat [A] ook zelf toerekenbaar tekort is geschoten in de advisering van [verweerder] naar aanleiding van de adviesaanvraag die [verweerder] in het kader van de bestaande advies- en bemiddelingensovereenkomst bij haar had neergelegd. Weliswaar ontkent [A] dat zij tijdens een van de besprekingen op haar kantoor tussen [verweerder] en [betrokkene 1] of nadien de beschikking heeft gekregen over een kopie van de polisvergelijking, maar volgens het hof is niet gesteld of gebleken dat zij niet de beschikking over (een kopie van) die polisvergelijking had kunnen krijgen. Wel staat vast, aldus het hof, dat bedoelde besprekingen steeds in aanwezigheid van [eiser 2] zijn gevoerd. Nu [verweerder] uiteindelijk juist op basis van deze polisvergelijking heeft besloten via [A] de polis bij Delta Lloyd af te sluiten, had het in de gegeven omstandigheden op de weg van [eiser] c.s. gelegen zich ervan te vergewissen dat de uiteindelijke polis niet op essentiële punten afweek van de met [verweerder] besproken polisvergelijking. Desnodig hadden [eiser] c.s. een kopie van de polisvergelijking moeten verlangen van [verweerder] en/of [betrokkene 1]. Als [eiser] c.s. de op haar - uit hoofde van de bestaande advies- en bemiddelingsovereenkomst - rustende verplichting waren nagekomen, hadden zij kunnen vaststellen dat in de polisvergelijking voor de verzekering van Delta Lloyd niet uitdrukkelijk de uitsluiting voor brandschade voor eigen gebrek voor motorrijtuigen stond vermeld, terwijl een dergelijke uitsluiting wel in de polis onder art. 2 lid 5 was opgenomen, zij het dat een extra dekking had kunnen worden verkregen. Naar het oordeel van het hof hadden [eiser] c.s. [verweerder] van dit onderscheid op de hoogte moeten stellen, zodat deze in de gelegenheid zou zijn gesteld terzake desgewenst aanvullende dekking overeen te komen, dan wel alsnog af te zien van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst met Delta Lloyd (r.o. 8).
6) [Eiser] c.s. zijn tijdig van het arrest van het hof in cassatie gekomen. Daartoe hebben zij een middel van cassatie geformuleerd dat bestaat uit drie onderdelen. [verweerder] heeft geconcludeerd voor antwoord. Vervolgens hebben partijen hun stellingen schriftelijk toegelicht, waarna [eiser] c.s. hebben gerepliceerd en [verweerder] heeft gedupliceerd.
Bespreking van het cassatiemiddel
7) Onderdeel 1 valt in zes subonderdelen uiteen. De subonderdelen 1-3 keren zich tegen r.o. 5, waarin het hof heeft overwogen dat [eiser] c.s. op grond van art. 6:76 aansprakelijk zijn voor de eventuele verkeerde en onvolledige informatie die door [betrokkene 1], als hulppersoon van [eiser] c.s., aan [verweerder] is verstrekt.
De subonderdelen 4-6 bestrijden r.o. 8 waarin het hof (ten overvloede) heeft overwogen dat [eiser] c.s. ook zelf toerekenbaar is tekortgeschoten in de advisering van [verweerder], omdat het in de gegeven omstandigheden op de weg van [eiser] c.s. had gelegen zich ervan te vergewissen dat de uiteindelijke polis niet op essentiële punten afweek van de met [verweerder] besproken polisvergelijking.
8) Ik meen dat de klachten tevergeefs worden voorgesteld. De door de subonderdelen 1-3 bestreden beslissing van het hof geeft in het licht van art. 6:76 en de daarop betrekking betrekking hebbende wetsgeschiedenis en rechtspraak(2) geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij is niet onbegrijpelijk, behoefde geen nadere motivering en geeft niet ervan blijk dat het hof zijn taak als appelrechter heeft miskend door de feitelijke grondslag van de stellingen van partijen aan te vullen.
Ook de door de subonderdelen 4-6 bestreden beslissing, die berust op de aan het hof voorbehouden uitleg van de tussen [verweerder] en [A] gesloten advies- en bemiddelingsovereenkomst, acht ik niet onbegrijpelijk. Zij behoefde in het licht van het debat tussen partijen ook geen nadere motivering.
9) Onderdeel 2 komt met vier subonderdelen op tegen het feit dat het hof de gehele door [verweerder] gevorderde schade heeft toegewezen. Nu op dit punt in de feitelijke instanties geen verweer is gevoerd, komen deze klachten in cassatie niet meer voor behandeling in aanmerking.
10) Van onderdeel 3 bevat het eerste subonderdeel geen klacht.
Subonderdeel 3.2 faalt reeds omdat het veronderstelt dat tenminste één van de onder 1.1 en 1.2 geformuleerde klachten opgaat, hetgeen m.i. niet het geval is.
Subonderdeel 3.3 faalt naar mijn mening omdat [eiser] c.s., naar 's hofs kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel, niet voldoende gemotiveerd hebben gesteld (noch te bewijzen aangeboden) dat de aan hun zijde geconstateerde tekortkoming niet de door [verweerder] gestelde schade tot gevolg heeft gehad.
Subonderdeel 3.4 miskent dat, ook indien [verweerder] krachtens de verzekeringsovereenkomst jegens Delta Lloyd recht zou hebben op vergoeding van zijn schade, zulks hem niet belet om [eiser] c.s op een andere grond tot vergoeding van diezelfde schade aan te spreken.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Het gaat hierbij om de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank in r.o. 1.1-1.5 van haar vonnis van 15 december 2000 en de aanvulling hierop van het hof in r.o. 2 van zijn arrest van 20 november 2002.
2 HR 21 mei 1999, NJ 1999, 733 m.nt. JH; HR 14 juni 2002, NJ 2002, 495 m.nt. K.F. Haak en HR 10 oktober 2003, RvdW 2003, 159.