Ontleend aan rov. 3.1 t/m 3.9 van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 16 februari 2016.
HR, 27-10-2017, nr. 16/02884
ECLI:NL:HR:2017:2774
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2017
- Zaaknummer
16/02884
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2774, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:894, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:1142, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2017:894, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2774, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑02‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑07‑2016
- Vindplaatsen
AR 2017/5581
JA 2018/1
NJ 2018/152 met annotatie van S.D. Lindenbergh
JA 2018/1
Uitspraak 27‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Financieel recht. Zorgplicht financieel adviseur bij aankoop lidmaatschapsrecht woonvereniging. Moet debat over eigen schuld worden gevoerd in hoofdzaak of in schadestaatprocedure?
Partij(en)
27 oktober 2017
Eerste Kamer
16/02884
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
QUARZ VERMOGENSTRATEGIEËN B.V.,gevestigd te Venlo,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[verweerster],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Quarz en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/16/350682 / HA ZA 13-613 van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2013 en 30 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.158.965 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Quarz beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatie-dagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het principale beroep.
De advocaat van Quarz heeft bij brief van 15 september 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. In de kern gaat het in deze zaak om het volgende.
(i) [verweerster] heeft in 2008 gezocht naar woonruimte in verband met haar studie in Utrecht. In dat verband heeft zij, samen met haar vader, een bijeenkomst bezocht waarin toelichting werd gegeven op een concept van Koopstudio Nederland B.V (hierna: Koopstudio). Hierbij was ook een vertegenwoordiger van Quarz aanwezig. Koopstudio had Quarz ingeschakeld om financieel advies te geven aan (potentiële) kopers van studio’s.
(ii) In september 2008 heeft [verweerster] een adviesgesprek gevoerd met Quarz, in aanwezigheid van haar ouders en een medewerker van Koopstudio. Bij deze gelegenheid heeft de vader van [verweerster] Quarz gevraagd naar de gevolgen van een faillissement van Koopstudio.
(iii) [verweerster] heeft vervolgens een aantal overeenkomsten gesloten met Koopstudio en aan Koopstudio gelieerde ondernemingen. Ingevolge deze overeenkomsten verkreeg [verweerster] lidmaatschapsrechten van een woonvereniging die recht gaven op gebruik van een ‘koopstudio’ in een woonhuis toebehorend aan die woonvereniging, tegen betaling van een inleggeld van € 172.495,--, te vermeerderen met overdrachtsbelasting. Voorts behelsden zij regelingen voor (tijdelijke) bijdragen van Koopstudio of aan haar gelieerde ondernemingen in de financiële lasten van [verweerster] en een terugkoopgarantie. Quarz heeft vervolgens bemiddeld tussen Rabobank en [verweerster] bij de totstandkoming van een geldlening tegen zekerheidsstellingen.
(iv) In de periode 2009-2011 zijn Koopstudio en de aan haar gelieerde ondernemingen failliet verklaard.
3.2
Voor zover in cassatie van belang, heeft [verweerster] in dit geding een verklaring voor recht gevorderd dat Quarz, op grond van onrechtmatige daad of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen, aansprakelijk is jegens [verweerster], met verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen.
3.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Met betrekking tot het beroep van Quarz op eigen schuld van [verweerster] heeft het hof het volgende overwogen:
“4.11 Naar het oordeel van het hof staat geen rechtsregel eraan in de weg dat, ingeval schadevergoeding bij staat wordt gevorderd (en toegewezen), al in de hoofdprocedure over een beroep op eigen schuld wordt beslist voor zover dit los staat van de concrete schadeposten. Dat is bij de door de rechtbank beoordeelde omstandigheden het geval. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat [verweerster] ervan mocht uitgaan dat Quarz haar zorgplicht als financieel adviseur naleefde. Zoals hiervoor is overwogen, mocht [verweerster] aannemen dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product goed kende en de financiële aspecten ervan overzag. Zij mocht dus ook verwachten dat Quarz haar op de voor Quarz kenbare risico’s zoals hiervoor besproken zou wijzen, nu zij daar uitdrukkelijk naar had gevraagd. Met haar antwoord heeft Quarz de betekenis van deze risico’s aan [verweerster] onvoldoende duidelijk gemaakt. Aan [verweerster] en haar ouders kan niet worden verweten dat zij dat niet hebben onderkend. Zij mochten van de deskundigheid van Quarz in dit kader uitgaan. Evenals de rechtbank ziet het hof in zoverre dan ook geen reden om de schade wegens aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden over hen te verdelen.
4.12
Voor zover Quarz erover klaagt dat de rechtbank over dit beroep al heeft beslist, terwijl zij in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk had aangegeven dat haar verweren op dit punt niet volledig en uitputtend waren, dat zij zich het recht voorbehield om haar verweren in een eventuele schadestaat-procedure te herhalen, nader uiteen te zetten en/of aan te vullen, en dat zij verzocht om zo nodig nog de gelegenheid te krijgen om haar verweren over de omvang van de schadevergoeding in een afzonderlijke conclusie nader toe te lichten, kan haar dat niet baten. In hoger beroep heeft zij immers de gelegenheid gehad om haar verweer aan te vullen. Daarvan heeft zij ook gebruik gemaakt (…). Voor zover zij op dit punt nog meer had kunnen en willen aanvoeren, is het haar eigen keuze dat zij dat niet heeft gedaan. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat voormelde beslissingen onverlet laten dat er in de schadestaatprocedure nog alle ruimte is om verweren te voeren ten aanzien van het causale verband en eventuele eigen schuld in relatie tot concrete schadeposten. Een beroep op de schadebeperkingsplicht, zoals Quarz heeft aangekondigd, kan daarbij ook nog aan de orde komen. (…).”
3.4.1
De onderdelen 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4 van het middel bestrijden het oordeel van het hof dat al in de hoofdprocedure over het beroep van Quarz op eigen schuld kon worden beslist. Volgens de onderdelen had het hof het debat over eigen schuld in zijn geheel naar de schadestaatprocedure moeten verwijzen. Aangevoerd wordt onder meer dat in de hoofdprocedure niet over de afzonderlijke schadeposten is gedebatteerd.
3.4.2
De onderdelen falen op grond van het volgende.
3.4.3
Op grond van art. 612 Rv begroot de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, in beginsel de schade in zijn vonnis voor zover hem dit mogelijk is, ook als slechts schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd, maar voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. Dit uitgangspunt brengt mee dat de rechter, voor zover hem dat mogelijk is in het licht van het debat van partijen en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, al in de hoofdprocedure kan beslissen over punten die partijen verdeeld houden, ook als het geschilpunten betreft die op zichzelf genomen in de schadestaatprocedure nog (verder) aan de orde kunnen worden gesteld, zoals vragen van causaal verband en eigen schuld. (Vgl. HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229, rov. 3.5.4).
3.4.4
Het hof heeft geoordeeld dat het in de hoofdprocedure over het beroep op eigen schuld kon beslissen voor zover dit losstaat van de concrete schadeposten. Een eventueel eigenschuldverweer met betrekking tot concrete schadeposten kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen, aldus het hof (rov. 4.12, slot). Dit oordeel geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4.3 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Anders dan de onderdelen veronderstellen, was een (afgerond) partijdebat over de afzonderlijke schadeposten voor het door het hof gegeven oordeel niet noodzakelijk.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep leidt tot vernietiging van het arrest van het hof, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Quarz in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 27 oktober 2017.
Conclusie 01‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Financieel recht. Zorgplicht financieel adviseur bij aankoop lidmaatschapsrecht woonvereniging. Moet debat over eigen schuld worden gevoerd in hoofdzaak of in schadestaatprocedure?
Partij(en)
Zaaknr: 16/02884
mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 1 september 2017
Conclusie inzake:
Quarz Vermogensstrategieën B.V.
eiseres tot cassatie,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
adv.: mr. H.J.W. Alt
tegen
[verweerster]
verweerster in cassatie,
eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
adv.: mr. M.E. Bruning
Eiseres (hierna: Quarz) is opgetreden als financieel adviseur en als bemiddelaar inzake de verkrijging door verweerster (hierna: [verweerster]) van financiering voor de aankoop van een woonrecht. Het gaat in deze zaak om de vraag of Quarz haar zorgplicht heeft geschonden en of het beroep van Quarz op eigen schuld aan de zijde van [verweerster] naar de schadestaatprocedure had moeten worden verwezen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie zijn de volgende feiten relevant.1.
(i) [verweerster] ging in 2008 studeren in Utrecht. Zij heeft gezocht naar woonruimte en kwam hierbij in aanraking met een concept ontwikkeld door Koopstudio Nederland B.V. (hierna: Koopstudio). Koopstudio richtte zich op het realiseren van betaalbare huisvesting voor studenten.
(ii) Koopstudio had Quarz (handelend onder de naam Quarz Financial Partners) ingeschakeld om financieel advies te geven aan (potentiële) kopers van studio’s op basis van dit concept.2.
(iii) [verweerster] heeft, samen met haar vader, een bijeenkomst bezocht waarbij toelichting werd gegeven over de werkwijze van Koopstudio. Hierbij was ook een vertegenwoordiger van Quarz aanwezig. [verweerster] heeft een informatiebrochure “Vragenpocket Koopstudio”3.ontvangen. Hierin werd een toelichting gegeven over het concept van Koopstudio.4.
(iv) [verweerster] had aanvankelijk het voornemen om een studio elders in Utrecht van Koopstudio te kopen. In verband daarmee heeft zij een inventarisatieformulier bij Quarz ingediend. Quarz heeft naar aanleiding daarvan de voor de financieringsaanvraag relevante bescheiden bij [verweerster] en haar ouders opgevraagd en van hen verkregen.
(v) [verweerster] heeft vervolgens studio 1 van het woonhuis aan de [a-straat 1] in Utrecht bezichtigd. Zij verkoos het kopen van deze studio.
(vi) Voordat een koopovereenkomst tot stand is gekomen, heeft [verweerster] op 23 september 2008 een adviesgesprek gevoerd met Quarz (in de persoon van [betrokkene 1]). Hierbij zat ook een medewerker van Koopstudio. Bij het gesprek waren verder de ouders van [verweerster] aanwezig. De vader van [verweerster] heeft Quarz bij deze gelegenheid gevraagd naar de gevolgen van een faillissement van Koopstudio.
(vii) [verweerster] en Koopstudio hebben op 23 en 24 september 2008 de navolgende overeenkomsten gesloten:
a. ‘Overeenkomst Lidmaatschapsrecht Woonvereniging’.5.
Hierbij heeft Koopstudio, die alle lidmaatschapsrechten betreffende het gebruik van het genoemde woonhuis van Woonvereniging [a-straat 1] (hierna: de Woonvereniging) had verkregen, aan [verweerster] het recht gegeven om toe te treden tot de Woonvereniging tegen betaling van een inleggeld van € 172.495,00, te vermeerderen met overdrachtsbelasting ad € 10.350,00. Het lidmaatschap geeft recht op het gebruik van studio 1.
b. ‘Allonge I bij Koopovereenkomst Lidmaatschapsrecht Woonvereniging Studio 1, Wittenvrouwensingel 89 te Utrecht’.6.
Dit betreft de zogenaamde Koopstudio Lastendemper (KLD). Koopstudio heeft hiermee de verplichting op zich genomen [verweerster] te helpen bij het verlagen van haar financieringslasten met een bedrag van € 496,- per maand voor een periode van vijf jaar. In artikel 2 van de Allonge is opgenomen dat Stichting Beheer Derdengelden Koopstudio Finance & Investments (hierna: Stichting Beheer Derdengelden) maandelijks achteraf het voor het lid gereserveerde bedrag aan het lid betaalt. Blijkens de contractbepalingen betreft deze voorziening een lening van in totaal € 29.760,00, die alleen bij een waardestijging van het lidmaatschapsrecht behoeft te worden terugbetaald. In het contract is onder meer bepaald:
“5. Het lid dient de door zijn/haar gekochte studio te financieren door tussenkomst van Quarz Financial Partners B.V. te Zaltbommel, via welke B. V. ook de jaarlijkse belastingaangifte van het lid (...) dient te geschieden.
(...)
10. Indien de (verkoop)opbrengst van de studio van het lid hoger is dan het oorspronkelijk door hem/haar betaalde inleggeld, wordt uit de meeropbrengst eerst aanvulling van de KLD voor de nieuwe koper ingehouden tot het oorspronkelijke totaalbedrag van de KLD. Tevens wordt alsdan een verkoopcourtage verrekend. Dit komt neer op de helft van de normaal te rekenen courtage. Het lid geeft bij deze op voorhand toestemming voor de in dit artikel omschreven handelswijze.
(...)
13. Indien de (verkoop)opbrengst van de studio van het lid lager is dan het oorspronkelijk door hem/haar betaalde inleggeld, wordt geen aanvulling van de KLD voor de nieuwe koper ingehouden. Dan wordt ook geen verkoopcourtage in rekening gebracht.”
c. ‘Allonge II bij Koopovereenkomst Lidmaatschapsrecht Woonvereniging Studio 1, [a-straat 1] te Utrecht’.7.
Dit betreft de Koopstudio Belasting Demper (KBD). De KBD houdt in dat de financieringslasten van [verweerster] verder worden verlaagd met een bedrag van € 320,- per maand, voor een periode van vijf jaar. Koopstudio gaf [verweerster] hiermee een voorschot op een mogelijk in de toekomst door haar te genieten belastingteruggave. Het betreft in feite een lening voor een totaalbedrag van € 19.200,-, die moet worden terugbetaald op het moment dat het lidmaatschapsrecht wordt verkocht.
(viii) [verweerster] heeft op 24 september 2008 tevens een ‘Overeenkomst Koopstudio Garantplan Lidmaatschapsrecht Woonvereniging’8.met Koopstudio Finance & Investments B.V. (hierna: Koopstudio Finance) gesloten. Hierin garandeerde Koopstudio Finance dat zij het lidmaatschapsrecht vanaf drie jaar tot zes jaar na de aankoop zal terugkopen van [verweerster] voor een bedrag van € 182.200,-. [verweerster] heeft in verband met dit Garantplan een extra betaling van € 2.495,- gedaan.
(ix) Quarz heeft vervolgens tussen Rabobank en [verweerster] bemiddeld bij de totstandkoming van een geldlening. [verweerster] heeft in verband daarmee eerst een aangepast inventarisatieformulier aan Quarz gestuurd. Hierin is aangegeven dat de koopprijs van het lidmaatschapsrecht € 172.500,- bedroeg en dat voor de aanschaf in totaal € 186.000,- benodigd was.
(x) Uiteindelijk is gekozen is voor een financiering waarbij een aan Rabobank te verpanden spaardepot werd aangehouden. Quarz heeft Rabobank verzocht een aangepaste financieringsofferte uit te brengen.
(xi) Bij brief van 10 november 20089.heeft Rabobank de definitieve offerte voor de financiering doen toekomen. Hierin is een aflossingsvrije hypotheek aangeboden van € 186.000,- tegen een effectieve rente van 6,6% per jaar. De rentelasten van deze lening bedroegen € 984,25 per maand. In de offerte is verwezen naar een door de ouders van [verweerster] te ondertekenen brief, waarin is vermeld dat Rabobank bereid was de geldlening aan [verweerster] te verstrekken onder de voorwaarde dat de ouders zich als mededebiteur verbonden, aangezien het inkomen van [verweerster] ontoereikend was om de lasten van de geldlening te kunnen voldoen. [verweerster] en haar ouders hebben de offerte en brief op 17 november 2008 ondertekend. Quarz heeft de ondertekende stukken weer aan Rabobank gestuurd. Rabobank heeft vervolgens de aangevraagde financiering verstrekt.
(xii) Bij notariële akte ‘Lidmaatschap woonvereniging’ van 1 mei 200910.is [verweerster] als lid toegetreden tot de Woonvereniging tegen betaling van inleggeld ten bedrage van € 172.495,-, te vermeerderen met overdrachtsbelasting ad € 10.347,-.
(xiii) Bij notariële akte ‘Verpanding Lidmaatschapsrecht’ van 1 mei 200911.heeft [verweerster] haar lidmaatschapsrecht aan Rabobank verpand.
(xiv) Op 8 oktober 2009 is surséance van betaling verleend aan Koopstudio. Op 19 oktober 2009 is de surséance ingetrokken onder gelijktijdige faillietverklaring. Vervolgens is op 1 december 2009 ook Koopstudio Finance en op 6 juli 2011 Stichting Beheer Derdengelden gefailleerd.
1.2
Bij inleidende dagvaarding van 2 augustus 2013 heeft [verweerster] Quarz (en vijf andere gedaagden12.) in rechte betrokken en gevorderd voor recht te verklaren dat Quarz (naast de andere gedaagden) op grond van onrechtmatige daad en/of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen hoofdelijk aansprakelijk is jegens [verweerster] en haar dientengevolge geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat.
[verweerster] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Quarz haar zorgplicht jegens [verweerster] heeft geschonden.
Quarz heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.3
Bij tussenvonnis van 20 november 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een comparitie van partijen gelast.
Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014; hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.4
Bij eindvonnis van 30 juli 201413.heeft de rechtbank geoordeeld dat Quarz toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar, door de rechtbank als bijzonder aangeduide, zorgplicht jegens [verweerster], door na te laten met [verweerster] te bespreken welke consequenties het wegvallen van de lastendempers en het Garantplan, bijvoorbeeld door een faillissement van Koopstudio, voor [verweerster] zou hebben (te weten dat het lidmaatschapsrecht voor studenten niet langer interessant c.q. betaalbaar zou zijn en de verkoopbaarheid van het lidmaatschapsrecht daardoor sterk negatief zou worden beïnvloed) (vonnis, rov. 4.23-4.27). De rechtbank heeft het beroep van Quarz op eigen schuld aan de zijde van [verweerster] verworpen (rov. 4.28) en geoordeeld dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is (rov. 4.29).
De rechtbank heeft op die gronden voor recht verklaard dat Quarz toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens [verweerster] en dat zij de dientengevolge door [verweerster] geleden schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat.
1.5
Quarz is van het vonnis van 30 juli 2014, voor zover tegen haar gewezen, in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, met conclusie dat het hof het vonnis vernietigt en de oorspronkelijke vordering alsnog afwijst.
Met de in cassatie relevante grief I wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank over de inhoud van de zorgplicht die in dit geval op Quarz rustte (vonnis, rov. 4.24), de grieven II t/m IV keren zich tegen het oordeel dat Quarz in de nakoming van deze zorgplicht is tekortgeschoten (rov. 4.25 t/m 4.27) en grief V komt op tegen de verwerping van het beroep van Quarz op eigen schuld (rov. 4.28).
[verweerster] heeft verweer gevoerd.
1.6
Op 2 december 2015 hebben de pleidooien plaatsgevonden. Daarvan bevindt zich een proces-verbaal in de overlegde dossiers.
1.7
Bij arrest van 16 februari 201614.heeft het hof het vonnis van 30 juli 2014 ten aanzien van Quarz bekrachtigd met veroordeling van Quarz in de kosten van het hoger beroep.
1.8
Quarz heeft – tijdig15.– cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 16 februari 2016. [verweerster] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het principaal cassatieberoep. Zij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Quarz heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna nog is gerepliceerd en gedupliceerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
Principaal cassatieberoep
2.1
Het principaal cassatieberoep bestaat uit drie onderdelen (2.1, 2.2 en 2.3). Onderdeel 2.1 keert zich tegen het oordeel van het hof dat Quarz haar zorgplicht heeft geschonden (rov. 4.4-4.9) en onderdeel 2.2 bestrijdt het oordeel van het hof dat al in de hoofdprocedure over het beroep van Quarz op eigen schuld kon worden beslist (rov. 4.11-4.12). Onderdeel 2.3 omvat geen inhoudelijke cassatieklachten.
Onderdeel 2.1: schending zorgplicht Quarz
2.2
In cassatie staat vast dat Quarz is opgetreden als financieel adviseur ter zake van en heeft bemiddeld bij de verkrijging van een financiering door [verweerster] (rov. 4.3, eerste volzin, onbestreden).
2.3
Deze financiering betrof de aankoop, door de studente [verweerster], van een door Koopstudio aangeboden woonrecht. Volgens haar informatiebrochure richtte Koopstudio zich op het realiseren van betaalbare huisvesting voor studenten.
2.4
De constructie kwam er op neer dat [verweerster] van Koopstudio het lidmaatschap van een woonvereniging kocht, recht gevend op het exclusieve gebruik van een studio in een aan die woonvereniging toebehorend pand.16.Het pand was door de woonvereniging ten gunste van Rabobank bezwaard met een zogenoemde parapluhypotheek, die mede strekte tot zekerheid van de schulden van de leden van de woonvereniging.17.Het voor het lidmaatschap te betalen inleggeld c.a. kon worden gefinancierd bij Rabobank. De bank verkreeg voor de totale lening ad € 186.000 als zekerheid, naast de dekking onder de parapluhypotheek, onder meer een pandrecht op het lidmaatschap18.en een garantstelling van de ouders van [verweerster].19.Ter tegemoetkoming in de maandlasten ad € 984,25 verbond Koopstudio zich voor een periode van vijf jaar tot de verschaffing van zogenoemde (maandelijks door Stichting Beheer Derdengelden aan [verweerster] uit te betalen) ‘lastendempers’ (KLD ad € 496 en KBD ad € 320).20.Om daarvoor in aanmerking te komen was [verweerster] verplicht het lidmaatschap te laten financieren door tussenkomst van Quarz. Tot slot is [verweerster] met Koopstudio Finance een terugkoopgarantie overeengekomen, zulks tegen betaling van € 2.495.21.
2.5
In cassatie zijn niet bestreden de door het hof in rov. 4.3 aan het financieel adviseurschap van Quarz verbonden kwalificatie, gedragsnorm en beoordelingsmaatstaf:
“4.3 (...) Daarmee bestond tussen partijen ([verweerster] en Quarz, A-G) een overeenkomst van opdracht. Op grond daarvan diende Quarz bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Bij de beoordeling of Quarz aan die verplichting heeft voldaan, gaat het om de vraag of Quarz als opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Wat dit in concreto betekent, hangt af van de omstandigheden van het geval.”
2.6
Evenmin is in cassatie bestreden het volgende oordeel van het hof in rov. 4 4:
“4.4 Zoals Quarz zelf stelt, mag van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur worden verwacht dat hij bij een opdracht tot bemiddeling en advisering ter zake van het verkrijgen van een financiering de financiële positie en wensen van zijn opdrachtgevers inventariseert, alsmede dat hij zijn opdrachtgevers informeert over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico’s die verbonden zijn aan de desbetreffende financiering (conclusie van antwoord sub 75). Bij haar werkzaamheden voor [verweerster] heeft Quarz zich hier dan ook op gericht (zie het vermelde in rov. 3.3 en 3.7).”
2.7
De door de cassatieklachten in onderdeel 2.1 bestreden aansluitende overwegingen in rov. 4.4 t/m 4.9 en 4.11 luiden als volgt:
“4.4 (...) De vraag is echter of Quarz zich daartoe mocht beperken. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Daarbij acht het hof van belang dat in de informatiebrochure van Koopstudio ten behoeve van de aspirant kopers Quarz als intermediair voor het verkrijgen van de financiering van lidmaatschapsrechten werd aangewezen. Daarbij was voorgeschreven dat de financiering via Quarz moest worden geregeld om voor de KLD in aanmerking te komen. Deze informatie was weliswaar afkomstig van Koopstudio, maar Quarz was ermee bekend dat zij op deze wijze als vast intermediair bij dit concept werd gepresenteerd en bij de uitvoering trok zij ook gezamenlijk met Koopstudio op. Potentiële kopers mochten dan ook verwachten dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product met de daarbij behorende opties goed kende. Dat wil niet zeggen dat zij van Quarz specifieke kennis over de (juridische aard, kenmerken en daarmee samenhangende risico’s van de) aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers mochten verwachten, maar wel dat Quarz de financiële aspecten van de constructie overzag. Ook al bemiddelde Quarz niet in de door Koopstudio aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers en adviseerde zij potentiële kopers daar als zodanig niet over, als financieel adviseur diende zij haar cliënten daarom wel te wijzen op de voor haar kenbare financiële risico’s van de gekozen constructie, zeker als daar door een cliënt uitdrukkelijk naar werd gevraagd. In zoverre deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat Quarz zich bij haar advisering niet uitsluitend kon richten op de totstandkoming van de geldlening met de Rabobank, maar daarbij ook de overige producten van Koopstudio moest betrekken.
4.5
Zoals de rechtbank (in rov. 4.25, in zoverre onbestreden) heeft overwogen, was [verweerster] als studente op zoek naar een betaalbare studentenkamer. In dat kader kwam zij in aanraking met het door Koopstudio aangeboden product, dat speciaal op haar doelgroep was gericht. Blijkens de informatiebrochure richtte Koopstudio zich op het realiseren van betaalbare huisvesting voor studenten op goede locaties in een stad. Het concept kwam erop neer dat Koopstudio geschikte panden aankocht, deze zonder splitsing tot studentenstudio’s verbouwde en regelde dat per pand een woonvereniging werd opgericht. De student kon een lidmaatschapsrecht in een woonvereniging kopen dat recht gaf op het exclusieve gebruik van een studio. Daarvoor moest een inleggeld worden betaald, dat op de getaxeerde waarde van de studio werd gebaseerd. Het inleggeld kon worden gefinancierd bij de ABN AMRO-bank of Rabobank, waarbij de ouders van de student garant moesten staan. Verder werden faciliteiten aangeboden in de vorm van de KLD en KBD, waardoor de maandlasten voor de student sterk werden beperkt. De ontvangen KLD hoefde alleen te worden terugbetaald als de studio te zijner tijd met winst werd verkocht. Uit de herhaalde mededeling in de brochure dat het terugbetaalde bedrag door Koopstudio zou worden gebruikt voor de KLD van de nieuwe bewoner van de studio, mochten potentiële kopers afleiden dat een opvolgend koper te zijner tijd ook van deze faciliteit gebruik zou kunnen maken. Verwacht mocht worden dat dit aan de verkoopbaarheid van de studio zou bijdragen. Het spreekt voor zich dat in het bijzonder deze elementen het concept voor studenten aantrekkelijk maakten. Daar komt bij dat tegen bijbetaling een terugkoopgarantie kon worden verkregen, waarmee het risico op verlies bij verkoop van de studio kon worden afgedekt. Daarmee werd deelname aan de constructie, ook voor de ouders die garant moesten staan, ondanks de financiële verplichting die zij moesten aangaan, schijnbaar risicoloos en nauwelijks bezwarend.
4.6
Duidelijk is dat deze aspecten ook voor [verweerster] van belang waren. Zij had het voornemen de studio voor 5 à 6 jaar te bewonen (zoals Quarz zelf vermeldt; zie memorie van grieven onder 25). Zij moest voor de financiering van het inleggeld en de kosten met hulp van haar ouders een hypothecaire geldlening van € 186.000,- afsluiten. De aan de geldlening verbonden maandlasten bedroegen € 984,25. Als gevolg van de lastendempers (KLD ad € 496,- en KBD ad € 320,- per maand) die zij gedurende haar studie zou ontvangen, zouden haar maandlasten per saldo uitkomen op slechts € 168,25. [verweerster] sloot ook het garantplan af. Daarmee kreeg zij de garantie dat zij de studio binnen de gestelde termijn voor € 182.200,- aan Koopstudio Finance zou kunnen terug verkopen. [verweerster] beoogde daarmee een studentenkamer te verkrijgen, in de zin van een woonruimte met lage maandelijkse lasten die zij voor de duur van haar studie zou betrekken en daarna aan een ander zou overdoen. Quarz moet dat ook zo hebben begrepen, nu dit de essentie was van het concept.
4.7
Vaststaat dat de vader van [verweerster] tijdens het adviesgesprek met Quarz uitdrukkelijk heeft gevraagd wat de gevolgen van een faillissement van Koopstudio zouden zijn. Quarz heeft gelijk waar zij stelt dat hieruit blijkt dat een risico van een faillissement van Koopstudio aan de kant van [verweerster] als zodanig werd onderkend. Uit de vraagstelling blijkt echter ook meteen dat [verweerster] en haar ouders niet overzagen wat de gevolgen zouden zijn en hoe groot het risico was, en dat zij daarover wilden worden geïnformeerd. Naar het oordeel van het hof behoefden [verweerster] en haar ouders dit ook niet zonder meer te begrijpen, nu het (zeker voor hen als leken, dit geldt ook voor een beginnend medicijnenstudent als [verweerster]) om een ingewikkelde constructie ging waarbij diverse partijen waren betrokken (Koopstudio, de Woonvereniging, Stichting Beheer Derdengelden en Koopstudio Finance), zonder dat direct duidelijk was wat hun positie en onderlinge verhouding was en op welke wijze een en ander de waarde van het aan te kopen woonrecht zou kunnen beïnvloeden. Het had dan ook op de weg van Quarz gelegen om de mogelijke gevolgen van een faillissement met [verweerster] en haar ouders te bespreken. Daarbij had zij, voor wie dit voorzienbaar had behoren te zijn, hen er dan op moeten wijzen dat een faillissement van Koopstudio er allereerst toe zou leiden dat de lastendempers niet meer zouden worden uitbetaald (Stichting Beheer Derdengelden zou daartoe bij het opdrogen van de geldstroom niet meer in staat zijn). Dat zou niet alleen betekenen dat [verweerster] voor de betaling van de maandlasten aan de bank waarschijnlijk al meteen een beroep op haar ouders zou moeten doen, maar ook dat een opvolgend koper in geen geval meer gebruik van deze faciliteit zou kunnen maken. Voor het overnemen van de studio zouden dan alleen nog studenten in aanmerking komen van wie de ouders in staat én bereid zouden zijn de aanzienlijke financieringslasten (grotendeels) voor hun rekening te nemen. Van de gunstige terugbetalingsvoorwaarde van de KLD zouden zij ook niet meer kunnen profiteren. Dat Koopstudio zich jegens [verweerster] niet had verplicht de lastendempers ook aan een opvolgende koper aan te bieden, maakt dit niet anders. Op grond van de inhoud van de informatiebrochure en artikel 10 van Allonge I (waarin is vermeld dat “uit de meeropbrengst eerst aanvulling van de KLD voor de nieuwe koper (wordt) ingehouden”) mocht [verweerster] ervan uitgaan dat een volgende koper normaal gesproken ook van deze faciliteit gebruik zou kunnen maken. Het standpunt van Quarz dat door het wegvallen van de lastendempers de kring van potentiële kopers niet kleiner is geworden, kan dan ook niet worden gevolgd. Dat de lastendempers buiten beschouwing zijn gelaten bij de beoordeling van de financierbaarheid, zodat de ouders van [verweerster] daarvan kennelijk niet afhankelijk waren om de maandlasten te kunnen (blijven) voldoen, betekent ook niet dat deze voorziening voor [verweerster] en haar ouders niet van wezenlijk belang was. Het bestaan van de lastendempers leverde voor hen immers wel duidelijke en substantiële voordelen op, in de eerste plaats voor de maandlasten van [verweerster].
Naast het voorgaande had Quarz er, in antwoord op de gestelde vraag, op moeten wijzen dat een faillissement van Koopstudio (Finance) er tevens toe zou leiden dat de terugkoopgarantie niet meer kon worden nagekomen. Ten slotte had zij moeten vermelden dat met een faillissement van Koopstudio het verkoopkanaal zou wegvallen, wat de verkoop van de studio te zijner tijd zou kunnen bemoeilijken.
4.8
Partijen verschillen erover van mening wat Quarz (in de persoon van [betrokkene 1]) op voormelde vraag van de vader van [verweerster] heeft geantwoord. Volgens [verweerster] heeft [betrokkene 1] gezegd dat een faillissement van Koopstudio gewoon niet kon, omdat Koopstudio zo groot was. Quarz betwist dit en stelt dat [betrokkene 1] het risico op geen enkele wijze heeft gebagatelliseerd. Volgens haar heeft [betrokkene 1] op vragen van (aspirant) kopers en hun ouders over (de kans op) een faillissement van Koopstudio en de daaraan verbonden gevolgen altijd geantwoord dat deze vragen niet aan Quarz maar aan Koopstudio gericht moesten worden. [betrokkene 1] heeft daarbij steevast benadrukt dat Quarz geen inzicht had in de financiële situatie van Koopstudio en daarover dus niets zinnigs kon zeggen. In de onderhavige kwestie is dat niet anders geweest, aldus Quarz (zie memorie van grieven sub 26). Naar het oordeel van het hof heeft Quarz, ook als van haar versie wordt uitgegaan, haar zorgplicht op dit punt verzaakt. Ook als zij geen inzicht had in de financiële situatie van Koopstudio en dus geen uitspraken kon doen over het risico op een faillissement, kon zij immers wel aangeven wat de gevolgen zouden zijn. Zoals hiervoor is overwogen, lag het op haar weg dat te doen, nu haar daar specifiek naar werd gevraagd. Vaststaat dat zij dit niet heeft gedaan. Aan het bewijsaanbod dat Quarz op dit punt heeft gedaan, komt het hof daarmee niet toe.
4.9
Gelet op het voorgaande deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat Quarz op dit punt is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens [verweerster], zodat de daarop betrekking hebbende verklaring voor recht toewijsbaar is. Het voorgaande betekent dat de grieven I tot en met IV falen.
(...)
4.11 (...)
Zoals hiervoor is overwogen, mocht [verweerster] aannemen dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product goed kende en de financiële aspecten ervan overzag. Zij mocht dus ook verwachten dat Quarz haar op de voor Quarz kenbare risico’s zoals hiervoor besproken zou wijzen, nu zij daar uitdrukkelijk naar had gevraagd. (...)”
2.8
Onderdeel 2.1 betoogt dat, anders dan het hof in rov. 4.4 t/m 4.9 en 4.11 overweegt, de zorgplicht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur bij een opdracht tot bemiddeling en advisering ter verkrijging van een financiering
(i) niet verder gaat dan tot hetgeen door het hof (terecht) is vermeld in rov. 4.4, eerste alinea (aangehaald hiervoor onder 2.6, betreffende die financiering als zodanig),
(ii) althans zich in ieder geval niet uitstrekt tot:
- niet tot de financieringsaanvraag behorende producten van een derde partij (Koopstudio) waarin ook niet wordt bemiddeld of geadviseerd, zoals in casu de lastendempers en de garantie tot terugkoop, en
- voor [verweerster] en haar ouders kenbare gevolgen van het faillissement van Koopstudio en de daaraan verwante entiteiten.
Het onderdeel klaagt dat het hof hetzij het voorgaande heeft miskend, hetzij heeft nagelaten inzicht te geven in zijn gedachtegang, althans een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Deze hoofdklachten worden vervolgens uitgewerkt in een aantal subonderdelen (2.1.1 t/m 2.1.9).
2.9
Alvorens de afzonderlijke klachten te bespreken, stel ik voorop dat het handelen van Quarz als financieel adviseur moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de door het hof in rov. 4.3 geformuleerde toetsingsmaatstaf: (i) de zorg van een goed opdrachtnemer in de zin van art. 7:401 BW, (ii) gemeten naar de ‘maatman’ (een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot) en (iii) beoordeeld naar de omstandigheden van het geval.
2.10
Deze maatstaf is in cassatie terecht niet bestreden. Zij sluit aan bij hetgeen geleerd wordt in de literatuur en rechtspraak betreffende de zorgplicht van een opdrachtnemer in het algemeen22.en een financieel adviseur in het bijzonder23..
2.11
Verder staat voorop dat de omvang van de zorgplicht van een financieel adviseur afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Het op die omstandigheden gebaseerde oordeel van de feitenrechter dat de zorgplicht al dan niet is geschonden, kan in beginsel slechts op begrijpelijkheid en motivering worden getoetst.24.
2.12
De subonderdelen 2.1.1 en 2.1.5 klagen dat het hof – met zijn oordeel dat Quarz had moeten wijzen op de mogelijke gevolgen (voor de lastendempers en de terugkoopregeling) van een eventueel faillissement van Koopstudio – heeft miskend dat het niet tot de werkzaamheden en verplichtingen van een financieel adviseur behoort om zijn opdrachtgevers voor te lichten over producten ter zake waarvan hij niet bemiddelt of adviseert. Indien het hof dit niet heeft miskend, heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans een onbegrijpelijk oordeel gegeven, aldus de subonderdelen.
2.13
Deze rechtsklacht berust kennelijk op het uitgangspunt dat op een financieel adviseur wiens opdracht het is te adviseren en te bemiddelen ter zake van het verkrijgen van een financiering A voor een door de opdrachtgever bij een derde te betrekken product B, uitsluitend (waarschuwings)plichten kunnen rusten ten aanzien van financiering A, maar nimmer ten aanzien van het met die financiering te verwerven product B. In de toelichting (s.t. nr. 1.2) wordt dit afgeleid uit het arrest van Uw Raad van 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1725, NJ 2014/176 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai. Daarin is overwogen:
“3.4.2 (...) NBG trad (..) op als (...) financieel dienstverlener die door [A] c.s. werd benaderd voor een op hun specifieke situatie toegesneden advies, meer in het bijzonder een advies betreffende het oversluiten van een hypothecaire lening teneinde lagere maandlasten te realiseren. In een zodanige situatie rust op de dienstverlener een bijzondere zorgplicht, die onder meer behelst dat zij naar behoren onderzoek doet naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van de cliënt en dat zij hem dient te waarschuwen voor eventuele risico’s die aan een voorgenomen of toegepaste beleggingsvorm zijn verbonden, alsook voor het feit dat een door hem beoogde of toegepaste constructie niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid. Deze plicht strekt ter bescherming van de cliënt tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid. De dienstverlener heeft hierbij te gelden als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener, terwijl bij de cliënt doorgaans een zodanige professionaliteit en deskundigheid ontbreken. Dit brengt mee dat de cliënt in beginsel ervan mag uitgaan dat de dienstverlener die zorgplicht jegens hem naleeft (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, onder 4.3.1 en 4.3.2). (...)”
Volgens Quarz (s.t. nr. 1.2) volgt hieruit dat in geval van een adviesrelatie ter verkrijging van financiering voor de aankoop van een goed, de zorgplicht van de financieel adviseur zich enkel uitstrekt tot die financiering.
2.14
Naar mijn mening getuigt voormeld uitgangspunt van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de reikwijdte van de zorgplicht ex art. 7:401 BW. Deze wordt, als gezegd, bepaald door de omstandigheden van het geval. Dat de zorgplicht van een financieel adviseur als bedoeld in het aangehaalde arrest van Uw Raad in ieder geval de daarin genoemde (en door het hof in zijn rov. 4.4 geparafraseerde) onderzoeks- en waarschuwingsplichten betreffende ‘de desbetreffende financiering’ omvat, sluit niet uit dat de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat diens zorgplicht als financieel adviseur tevens een waarschuwingsplicht meebrengt met betrekking tot de voor hem kenbare financiële risico’s van het te financieren product of de constructie waarin de opdrachtgever zich zal begeven. Het gaat bij de zorgplicht van art. 7:401 BW immers om de zorg bij de uitvoering van ‘de opdracht’ als geheel, dat wil zeggen doel en strekking van de overeenkomst, hetgeen kan meebrengen dat de opdrachtnemer impliciet verplicht is tot het verrichten van werkzaamheden waarom hem niet expliciet door de opdrachtgever is verzocht doordat bij deze het inzicht tot de noodzaak daarvan ontbrak en dat van de opdrachtnemer derhalve een spontaan handelen wordt verwacht ten behoeve van het verzekeren van een breder belang dan het expliciete doel van de opdracht alleen.25.In casu heeft het hof geoordeeld dat, gelet op de in het arrest genoemde bijzondere omstandigheden van het geval, [verweerster] mocht verwachten dat Quarz de financiële aspecten van de constructie (lidmaatschapsrecht en lastendempers) overzag. Het oordeel dat tegen die achtergrond de zorgplicht van Quarz als financieel adviseur voor de verkrijging van een verantwoorde financiering niet alleen zag op aspecten van de gevraagde financiering ‘sec’ zoals de hoogte van de maandlasten etc., maar ook op de voor haar kenbare financiële risico’s van de constructie waarin [verweerster] zich zou begeven – waaronder de gevolgen van een eventueel faillissement van Koopstudio – geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam financieel adviseur mag worden verwacht (vgl. repliek nr. 4).26.
2.15
Hieruit volgt dat de subonderdelen 2.1.1 en 2.1.5 falen.
2.16
Subonderdeel 2.1.2 keert zich tegen de vaststelling (in rov 4.7, eerste volzin) dat de vader van [verweerster] tijdens het adviesgesprek met Quarz “uitdrukkelijk heeft gevraagd wat de gevolgen van een faillissement van Koopstudio zouden zijn.” Ik begrijp de klacht aldus dat deze vaststelling in het licht van de in het subonderdeel vermelde stellingen van Quarz onbegrijpelijk zou zijn.
2.17
Deze klacht faalt om verschillende redenen.
2.18
In de eerste plaats is niet tevens een klacht gericht tegen de feitelijke vaststelling (onder ‘3. De vaststaande feiten’) dat zich tijdens het adviesgesprek op 23 september 2008 het volgende heeft voorgedaan:
“3.4 (...) De vader van [verweerster] heeft Quarz bij deze gelegenheid gevraagd naar de gevolgen van een faillissement van Koopstudio.”
2.19
In de tweede plaats faalt de klacht bij gebrek aan belang. Het hof heeft in rov. 4.4 immers overwogen (met door mij aangebrachte onderstreping):
“(...) als financieel adviseur diende zij haar cliënten daarom wel te wijzen op de voor haar kenbare financiële risico’s van de gekozen constructie, zeker als daar door een cliënt uitdrukkelijk naar werd gevraagd.”
Gelet op toevoeging “zeker” gold de waarschuwingsplicht ter zake van kenbare risico’s naar het oordeel van het hof ook zonder dat er door de cliënt uitdrukkelijk naar was gevraagd.
2.20
Ten derde slotte is de bestreden vaststelling in rov. 4.7, eerste volzin, niet onbegrijpelijk. Blijkens het (onbestreden) proces-verbaal van comparitie d.d. 17 juni 2014, p. 4, heeft [betrokkene 2] ter zitting verklaard:
“Ik heb gevraagd: wat nu als Koopstudio failliet gaat? Daarop werd geantwoord dat dit gewoon niet kan; Koopstudio was zo groot. Dit heeft [betrokkene 1] zo gezegd.”
Op de in het onderdeel aangegeven vindplaatsen (proces-verbaal, p. 8 en memorie van grieven, nr. 26) heeft Quarz niet bestreden dat deze vraag is gesteld. Zij heeft, integendeel, gesteld (met door mij aangebrachte onderstreping):
“Op vragen van (aspirant)kopers en/of hun ouders die betrekking hadden op (de kans op) een eventueel faillissement van Koopstudio en de daaraan verbonden gevolgen, heeft [betrokkene 1] altijd geantwoord dat deze vragen niet aan Quarz maar aan Koopstudio gericht dienen te worden. (...) In de onderhavige kwestie is dat niet anders geweest. (...)”27.
2.21
De subonderdelen 2.1.3 en 2.1.4 keren zich tegen de oordelen (in rov. 4.4 en 4.7) dat (uit de vraag van de vader naar de gevolgen van een faillissement van Koopstudio blijkt dat) [verweerster] en haar ouders niet overzagen wat de gevolgen hiervan zouden zijn en dat het op de weg van Quarz had gelegen om de mogelijke gevolgen van een faillissement van Koopstudio met van [verweerster] en haar ouders te bespreken.
In de subonderdelen wordt geklaagd dat het hof aldus heeft miskend dat een financieel adviseur c.q. opdrachtnemer niet voor bekende gevaren hoeft te waarschuwen.28.
Althans heeft het hof, zo betoogt Quarz, onvoldoende gerespondeerd op de essentiële stellingen van Quarz dat het hier gaat om bekende gevaren, waartegen niet behoeft te worden gewaarschuwd. Gewezen wordt op de stellingen van Quarz in de gedingstukken in feitelijke instanties (i) dat het een feit van algemene bekendheid is dat ondernemingen en daaraan gelieerde stichtingen failliet kunnen gaan, (ii) dat het voor [verweerster] kenbaar had moeten zijn dat wanneer Koopstudio failliet zou gaan de lastendempers niet meer uitgekeerd zouden worden, en (iii) dat het voor [verweerster] duidelijk moet zijn geweest dat indien Koopstudio failliet zou gaan, terugverkoop op grond van het Garantieplan niet meer mogelijk was.
2.22
De rechtsklacht faalt. Het hof heeft wel degelijk tot uitgangspunt genomen dat geen waarschuwingsplicht voor bekende gevaren bestaat, getuige (a) de vooropstelling dat [verweerster] het risico van een faillissement van Koopstudio als zodanig heeft onderkend (rov. 4.7, tweede volzin) en (b) het belang dat het hof hecht aan de vaststelling dat [verweerster] en haar ouders niet overzagen wat de gevolgen daarvan zouden zijn (rov. 4.7, derde volzin). Het hof heeft echter geoordeeld dat wat betreft die gevolgen van ‘bekende gevaren’ geen sprake was: het oordeelt immers dat [verweerster] en haar ouders de gevolgen van een faillissement niet zonder meer behoefden te begrijpen, gelet op de ingewikkelde constructie met diverse betrokken partijen, zonder dat direct duidelijk was wat hun positie en onderlinge verhouding was en op welke wijze een en ander de waarde van het woonrecht zou kunnen beïnvloeden. Wat dit laatste betreft wijst het hof erop dat het wegvallen van de lastendempers tevens negatieve invloed zou hebben op de verkoopbaarheid van het woonrecht.
2.23
Ook de in de subonderdelen 2.1.3 en 2.1.4 voorgestelde motiveringsklachten kunnen niet slagen. Het hof heeft in rov. 4.7, tweede volzin, gerespondeerd op stelling (i) van Quarz, en wel met instemming (“Quarz heeft gelijk ...”). Voorts ligt in rov. 4.7 besloten dat het hof stelling (ii) van Quarz verwerpt: volgens het hof moest Quarz er wél op wijzen dat een faillissement van Koopstudio ertoe zou leiden dat de lastendempers niet meer zouden worden uitbetaald, waarvoor het hof van belang acht dat het in de onderhavige complexe constructie de Stichting Beheer Derdengelden is die daartoe bij het opdrogen van de geldstroom niet meer in staat zou zijn. Voorts acht het hof daarvoor redengevend dat het verval van de lastendempers als bijzonder gevolg zou hebben dat de verkoopbaarheid van het woonrecht negatief zou worden beïnvloed. Ook stelling (iii) is door het hof verworpen: Quarz moest erop wijzen dat de terugkoopgarantie niet meer zou kunnen worden nagekomen in geval van faillissement van Koopstudio Finance, nu het deze entiteit was die zich op dit punt had verbonden.
2.24
Voor zover subonderdeel 2.1.4 verder nog voortbouwt op het hiervoor (onder 2.16 e.v.) verworpen subonderdeel 2.1.2, faalt het eveneens.
2.25
Uit het voorgaande volgt dat de subonderdelen 2.1.3 en 2.1.4 geen doel treffen.
2.26
De subonderdelen 2.1.6 en 2.1.7 klagen dat het hof heeft miskend dat de beantwoording van de vraag wat er van een opdrachtnemer ex art. 7:401 BW in redelijkheid kan worden verwacht afhankelijk is van alle relevante omstandigheden van het geval. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof zijn oordeel (ten onrechte) uitsluitend heeft gebaseerd op de informatiebrochure en de daarin voorgeschreven inschakeling van Quarz als intermediair voor de verkrijging van financiering, en dat het geen kenbare aandacht heeft besteed aan
(a) de door Quarz gegeven verklaring voor haar voordracht als financieel adviseur29., noch aan
(b) de volgende omstandigheden:
(1) het gaat om producten van Koopstudio waarin Quarz niet heeft bemiddeld en bij de totstandkoming waarvan zij niet betrokken is geweest;
(2) tussen Quarz en [verweerster] is een overeenkomst tot bemiddeling bij de totstandkoming van een geldlening tot stand gekomen waarbij Quarz als financieel adviseur is opgetreden (rov. 4.3);
(3) [verweerster] had het voornemen om een studio van Koopstudio te kopen en zij heeft in verband daarmee een inventarisatieformulier bij Quarz ingediend (rov. 3.3);
(4) Quarz heeft na ontvangst van het inventarisatieformulier vervolgens de voor de financieringsaanvraag relevante bescheiden opgevraagd en verkregen (rov. 3.3);
(5) vervolgens heeft het adviesgesprek plaatsgevonden op 23 september 2008, waarbij óók de medewerker van Koopstudio aanwezig was (rov. 3.4);
(6) op diezelfde dag en de dag daarna komen de koopovereenkomst en de allonges tussen [verweerster] en Koopstudio tot stand;
(7) daarna heeft Quarz bemiddeld bij de totstandkoming van de geldlening (rov. 3.7);
(8) Quarz stond aldus volledig buiten de totstandkoming van die allonges en
(9) zij heeft daarvan zelfs van [verweerster] geen afschrift ontvangen30.;
(10) het gaat om een algemeen bekend gevaar31.;
(11) de Ombudsman Financiële Dienstverlening acht de klachten van Koopstudio klanten jegens Quarz ongegrond32..
Betoogd wordt dat het hof al deze omstandigheden bij zijn beoordeling had moeten betrekken en dat hetzij niet heeft gedaan, hetzij geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang, dan wel het een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven.
2.27
De rechtsklacht faalt reeds omdat het hof in rov. 4.3 tot uitgangspunt heeft genomen dat de concrete inhoud van de zorgplicht van een opdrachtnemer afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
2.28
De motiveringsklacht treft evenmin doel. Wat betreft de sub (a) genoemde stelling geldt dat het hof de voor de (voorgeschreven) inschakeling van Quarz gegeven verklaring kennelijk niet relevant heeft geacht bij zijn oordeel omtrent de verwachtingen die daardoor bij potentiële kopers werden gewekt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.
Wat betreft de sub (b) genoemde ‘omstandigheden’ valt op te merken dat bij een aantal daarvan ((1) t/m (7)) vindplaatsen van corresponderende stellingen in de gedingstukken ontbreken, zodat het middel in zoverre niet aan de ingevolge art. 407 lid 2 Rv te stellen eisen voldoet. Voorts zouden de stellingen waarbij deze omstandigheden zouden zijn aangevoerd voor een groot deel ((1) t/m (3) en (6) t/m (9)) kunnen worden samengevat in de stelling dat Quarz niet adviseerde over noch bemiddelde in de door Koopstudio aangeboden producten. Deze stelling heeft het hof onderkend, gewogen en te licht bevonden (rov. 4.4). De stelling (10) dat sprake is van een algemeen bekend gevaar is, zoals hiervoor besproken, door het hof verworpen. Op stelling (11) behoefde het hof in de onderhavige procedure niet in te gaan.
2.29
Ook de subonderdelen 2.1.6 en 2.1.7 falen derhalve.
2.30
De subonderdelen 2.1.8 en 2.1.9 bouwen voort op de hiervoor verworpen klachten en kunnen derhalve evenmin tot cassatie leiden.
Onderdeel 2.2: beoordeling beroep op eigen schuld in hoofdprocedure
2.31
Onderdeel 2.2 is gericht tegen de verwerping van grief V, waarmee Quarz zich had gekeerd tegen de verwerping van haar beroep op eigen schuld aan de zijde van [verweerster].
2.32
Niet bestreden is ’s hofs weergave van de met grief V bestreden beslissing:
“4.10 (...) De rechtbank heeft hierover overwogen dat de zorgplicht van Quarz in dit geval strekt ter bescherming van [verweerster] tegen het gevaar dat zich nu heeft verwezenlijkt. Quarz heeft te gelden als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener met specifieke kennis van de producten van Koopstudio, terwijl bij [verweerster] een zodanige deskundigheid en kennis ontbrak. [verweerster] mocht er in beginsel dus van uitgaan dat Quarz haar zorgplicht naleeft en hoefde minder snel bedacht te zijn op en zich minder snel eigener beweging te verdiepen in niet door Quarz gemelde risico’s. Daarbij speelt een rol dat [verweerster] expliciet heeft gevraagd naar de effecten van een faillissement van Koopstudio, maar dat Koopstudio daarop desondanks niet is ingegaan, aldus de rechtbank.”
Evenmin bestreden is de weergave van de met grief V aangevoerde klachten:
“4.10 (...) Volgens Quarz kan pas in de schadestaatprocedure, waarin de omvang van de schade aan de orde komt, over de eigen schuld van [verweerster] worden beslist. Van een toereikend debat over de omvang van de schade is in haar visie nog geen sprake geweest.”
2.33
De met onderdeel 2.2 bestreden oordelen van het hof luiden als volgt:
“4.11 Naar het oordeel van het hof staat geen rechtsregel eraan in de weg dat, ingeval schadevergoeding bij staat wordt gevorderd (en toegewezen), al in de hoofdprocedure over een beroep op eigen schuld wordt beslist voor zover dit los staat van de concrete schadeposten. Dat is bij de door de rechtbank beoordeelde omstandigheden het geval.
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat [verweerster] ervan mocht uitgaan dat Quarz haar zorgplicht als financieel adviseur naleefde. Zoals hiervoor is overwogen, mocht [verweerster] aannemen dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product goed kende en de financiële aspecten ervan overzag. Zij mocht dus ook verwachten dat Quarz haar op de voor Quarz kenbare risico’s zoals hiervoor besproken zou wijzen, nu zij daar uitdrukkelijk naar had gevraagd. Met haar antwoord heeft Quarz de betekenis van deze risico’s aan [verweerster] onvoldoende duidelijk gemaakt. Aan [verweerster] en haar ouders kan niet worden verweten dat zij dat niet hebben onderkend. Zij mochten van de deskundigheid van Quarz in dit kader uitgaan. Evenals de rechtbank ziet het hof in zoverre dan ook geen reden om de schade wegens aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden over hen te verdelen.
4.12
Voor zover Quarz erover klaagt dat de rechtbank over dit beroep al heeft beslist, terwijl zij in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk had aangegeven dat haar verweren op dit punt niet volledig en uitputtend waren, dat zij zich het recht voorbehield om haar verweren in een eventuele schadestaatprocedure te herhalen, nader uiteen te zetten en/of aan te vullen, en dat zij verzocht om zo nodig nog de gelegenheid te krijgen om haar verweren over de omvang van de schadevergoeding in een afzonderlijke conclusie nader toe te lichten, kan haar dat niet baten. In hoger beroep heeft zij immers de gelegenheid gehad om haar verweer aan te vullen. Daarvan heeft zij ook gebruik gemaakt (memorie van grieven sub 121 tot en met 127). Voor zover zij op dit punt nog meer had kunnen en willen aanvoeren, is het haar eigen keuze dat zij dat niet heeft gedaan. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat voormelde beslissingen onverlet laten dat er in de schadestaatprocedure nog alle ruimte is om verweren te voeren ten aanzien van het causale verband en eventuele eigen schuld in relatie tot concrete schadeposten. Een beroep op de schadebeperkingsplicht, zoals Quarz heeft aangekondigd, kan daarbij ook nog aan de orde komen. Grief V faalt derhalve.”
2.34
Het onderdeel omvat vijf subonderdelen (2.1.1 t/m 2.1.5).
2.35
Subonderdeel 2.2.1 veronderstelt het slagen van een of meer klachten van onderdeel 2.1. Nu dat laatste niet het geval is, faalt ook het subonderdeel.
2.36
De subonderdelen 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4 keren zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de beoordeling, reeds in de onderhavige hoofdprocedure, van het beroep op eigen schuld (rov. 4.11). Volgens de klachten heeft het hof miskend dat een beroep op art. 6:101 BW slechts in de hoofdzaak kan worden afgedaan indien daadwerkelijk over de hoogte van de afzonderlijke schadeposten is gedebatteerd. Nu dit niet het geval is, had het hof het debat over eigen schuld en de schadebeperkingsplicht in zijn geheel naar de schadestaatprocedure moeten verwijzen (subonderdelen 2.2.2 en 2.2.3). Voorts zou het oordeel van het hof innerlijk tegenstrijdig zijn, omdat enerzijds definitief over eigen schuld wordt geoordeeld, terwijl anderzijds wordt overwogen dat het debat over eigen schuld en schadebeperkingsplicht (op schadepostniveau) weer in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen (subonderdeel 2.2.3). Ten slotte zou het hof hebben miskend dat, gelet op het karakter van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure, het debat naar aard niet over concrete schadebeperking of eigen schuld kan gaan en derhalve – als geheel – dient plaats te vinden in de schadestaatprocedure (subonderdeel 2.2.4).
2.37
Bij de beoordeling van deze klachten staat het volgende voorop. Art. 612 e.v. Rv biedt de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de mogelijkheid de zaak als het ware te splitsen in twee procedures, de hoofdprocedure en de schadestaatprocedure. Daarbij geldt dat de rechter in de hoofdzaak pas naar de schadestaatprocedure mag verwijzen wanneer hij heeft beslist over de aansprakelijkheid alsmede de grondslag waarop deze berust.33.De schadestaatprocedure kan uitsluitend betrekking hebben op kwesties betreffende inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht.34.Volgens vaste rechtspraak volgt uit de strekking van art. 612 Rv, begrepen in het licht van art. 6:97 BW, dat de rechter, indien hij een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, in zijn vonnis in beginsel de schade begroot voor zover hem dit mogelijk is, ook als slechts schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd maar voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. Eerst als deze begroting niet mogelijk is, spreekt hij – desnoods ambtshalve – een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uit. Hieruit volgt dat de rechter, voor zover hem dat mogelijk is in het licht van het debat van partijen en met inachtneming van het contradictoire beginsel (hoor en wederhoor), de geschilpunten die partijen verdeeld houden dadelijk kan beslissen, ook als dat geschilpunten zijn die op zichzelf genomen in de schadestaat nog (verder) aan de orde kunnen worden gesteld, zoals vragen van causaal verband.35.Tot de kwesties waarover – voor zover het partijdebat dit toelaat en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor36.– door de rechter te zijner keuze in de hoofdprocedure kan worden beslist of de beslissing kan worden uitgesteld tot de schadestaatprocedure, behoort een beroep op eigen schuld (art. 6:101 BW).37.Een beslissing ter zake in de hoofdprocedure vormt een bindende eindbeslissing in de schadestaatprocedure.38.
2.38
Tjong Tjin Tai heeft erop gewezen dat in de hoofdprocedure alleen beslissingen gegeven kunnen worden die goed te scheiden zijn van de omvang van de schade zelf, zoals omtrent eigen schuld ten aanzien van het ongeval of het schadegebeuren zelf (dus niet ten aanzien van concrete schadeposten). Dit is een vraag die kan raken aan de toewijsbaarheid van enige schadevergoeding überhaupt.39.In lijn met deze gedachte heeft het hof onderscheiden naar de mogelijke feitelijke grondslagen van het eigen schuld-verweer. Voor zover de aangevoerde, aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden los staan van de concrete, nog niet door partijen besproken schadeposten, acht het hof het eigen schuld-verweer vatbaar voor behandeling in de hoofdprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat dit wat betreft de door de rechtbank beoordeelde omstandigheden – samengevat: het bedacht moeten zijn op en zich eigener beweging verdiepen in niet door Quarz gemelde risico’s40.– het geval is. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk: indien dit verwijt zou opgaan, bepaalt het de schadeplichtigheid over de gehele linie, ongeacht de geleden schade. Voor zover Quarz het eigen schuld-verweer zou willen baseren op andere, de afzonderlijke schadeposten betreffende omstandigheden (te denken valt aan verzaking van de schadebeperkingsplicht), acht het hof daarvoor alle ruimte aanwezig in de schadestaatprocedure.
2.39
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.37 werd vooropgesteld, getuigt de geschetste ‘tweesporige’ aanpak van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof kon het eigen schuld-verweer, al naar gelang de reeds aangevoerde of eventueel nog aan te voeren feitelijke grondslag, ‘verdelen’ over de hoofdprocedure en de schadestaatprocedure. Het hof heeft daarbij het vereiste van een partijdebat onderkend (rov. 4.12). Anders dan het middel betoogt, was voor beoordeling van het gevoerde eigen schuld-verweer in de hoofdprocedure niet noodzakelijk dat over de afzonderlijke schadeposten was gedebatteerd. Gelet op de door het hof aangebrachte splitsing is zijn oordeel ook niet innerlijk tegenstrijdig. Die splitsing brengt ook mee dat de bindende kracht van de in de hoofdzaak genomen beslissing geen beletsel oplevert voor een op andere omstandigheden geënt eigen schuld-verweer in de schadestaatprocedure. De subonderdelen 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4 falen dan ook.
2.40
Subonderdeel 2.2.5 betoogt ten eerste dat het oordeel van het hof, in rov. 4.12, dat Quarz niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt haar verweer op het punt van de schadevergoedingsplicht aan te vullen, getuigt van een onbegrijpelijke lezing van de processtukken nu Quarz dit verzoek slechts heeft gedaan onder de voorwaarde dat de rechtbank van oordeel blijkt dat de schadeomvang reeds in de onderhavige procedure moet worden vastgesteld.
Deze klacht mist m.i. feitelijke grondslag. Het hof heeft immers niet geoordeeld dat Quarz geen gebruik heeft gemaakt van haar voorbehoud haar verweer aan te vullen. Het hof overweegt in rov. 4.12 expliciet dat Quarz dit in hoger beroep heeft gedaan (MvG nrs. 121 t/m 127). Het hof overweegt slechts dat voor zover Quarz op dit punt nog meer had kunnen en willen aanvoeren en dit niet heeft gedaan, dit haar eigen keuze is geweest.
Voor zover voorts (subonderdeel 2.2.5, laatste volzin) nog wordt geklaagd dat het hof in rov. 4.12 heeft miskend dat de omvang van de schade niet tot het debat van partijen heeft behoord, ziet deze klacht eraan voorbij dat naar het kennelijk en in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk oordeel van het hof wél is gedebatteerd over de omvang van de schadevergoedingsverplichting, in dier voege dat partijen hebben gestreden over de vraag of [verweerster] bedacht had moeten zijn op niet door Quarz gemelde risico’s.
2.41
Subonderdeel 2.2.6 bouwt voort op de voorgaande klachten en behoeft geen bespreking.
2.42
Hetzelfde geldt voor onderdeel 2.3.
2.43
Hieruit volgt dat het principaal cassatieberoep moet worden verworpen.
Voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
2.44
Nu de voorwaarde waaronder het incidenteel cassatieberoep is ingesteld niet in vervulling gaat, behoeven de klachten in dit beroep geen inhoudelijke bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2017
Kopers die gebruik wilden maken van de door Koopstudio ontwikkelde lastendempers waren verplicht Quarz in te schakelen als bemiddelaar bij de financiering, zie Allonge I, art. 5 en Allonge II, art. 4 (prod. 13 resp. prod. 14 bij akte overlegging producties). Zie ook de Vragenpocket Koopstudio, p. 16 (prod. 5 bij akte overlegging producties).
Prod. 5 bij akte overlegging producties.
Gedeelten uit de Vragenpocket zijn geciteerd in rov. 3.2 van het bestreden arrest.
Prod. 10 bij akte overlegging producties.
Prod. 13 bij akte overlegging producties.
Prod. 14 bij akte overlegging producties.
Prod. 15 bij akte overlegging producties.
Prod. G10 bij conclusie van antwoord. Vgl. prod. 12 bij akte overlegging producties.
Prod. 2 bij akte overlegging producties.
Prod. 6 bij akte overlegging producties.
[verweerster] heeft bij dagvaarding van 2 augustus 2013 tevens Rabobank Venlo, Quarz Insurance Partners B.V., [betrokkene 3] en [B] B.V. (de notaris resp. diens vennootschap) en [betrokkene 4] (directeur van Koopstudio) in rechte betrokken. Bij vonnis van 30 juli 2014 is de vordering tegen Pouwels bij verstek gedeeltelijk toegewezen. De vorderingen tegen de overige gedaagden zijn bij vonnis van 30 juli 2014 respectievelijk 26 oktober 2016 afgewezen. Deze vorderingen zijn in cassatie niet relevant.
ECLI:NL:RBMNE:2014:3030, NJF 2014/436, JA 2014/106.
ECLI:NL:GHARL:2016:1142, JA 2016/59, Ondernemingsrecht 2016/105.
De cassatiedagvaarding is op 17 mei 2016 uitgebracht; 16 mei 2016 was Tweede Pinksterdag.
Overeenkomst lidmaatschapsrecht woonvereniging (prod. 10 bij akte overlegging producties). Zie ook de akte lidmaatschap woonvereniging d.d. 1 mei 2009 (prod. 2 bij akte overlegging producties).
Zie de hypotheekakte d.d. 1 mei 2009, waarbij Woonvereniging [a-straat 1] aan Rabobank hypotheek verleent tot zekerheid van al hetgeen de bank van de hypotheekgever en haar leden te vorderen zal hebben (prod. 1 bij akte overlegging producties).
Zie de offerte van Rabobank d.d. 10/17 november 2008 (prod. G10 bij conclusie van antwoord) en de akte verpanding lidmaatschapsrecht d.d. 1 mei 2009 (prod. 6 bij akte overlegging producties).
Zie de getekende brief betreffende hoofdelijk mededebiteurschap d.d. 27 oktober 2008 (prod. G11 bij conclusie van antwoord) en de Overeenkomst inzake draagplicht bij mededebiteurschap d.d. 17 november 2008 (prod. G12 bij conclusie van antwoord).
Allonges I en II bij koopovereenkomst lidmaatschapsrecht (prod. 13 resp. 14 bij akte overlegging producties).
Overeenkomst Koopstudio Garantplan (prod. 15 bij akte overlegging producties).
Zie Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/93-99; GS Bijzondere overeenkomsten (J. Nijland), art. 7:401 BW, aant. 1; Castermans en Krans, T&C BW 2017, art. 7:401 BW, aant. 1.
GS Onrechtmatige daad, Hfst. VI.4.5 (Aansprakelijkheid van financiële dienstverleners) (V.Y.E. Caria), i.h.b. aant. VI.4.5.1 en par. VI.4.5.3 (Bemiddelaar in kredieten); Bijzondere overeenkomsten 2016 (S.Y.Th. Meyer), nr. 280; W.H.F.M. Cortenraad, Hoe bijzonder is de bijzondere zorgplicht?, Ondernemingsrecht 2012/128, par. 2; W.H. van Boom, Hypothecair krediet aan consumenten - een overzicht, TvC 2012, p. 269; H.C. Tuinstra en N.M. Giphart, Zorgplicht bij hypotheekadvies en hypotheekverstrekking, TFR 2013, p. 293; F.M.A.’t Hart, De zorgplicht van de adviseur, TFR 2015, p. 115; A.G.F. Ancery, Eigen schuld in beleggingsadviesrelaties, MvV 2016, p. 307. Zie over de aansprakelijkheid van de financieel adviseur o.m.: HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, NJ 2017/9 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, rov. 5.1.6, met verwijzing naar HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1725, NJ 2014/176 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, rov. 3.4; A-G Wuisman, conclusie (onder 2.9) voor HR 24 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3040 (art. 81 RO), RvdW 2014/1183; HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6759, NJ 2013/188. Vgl. verder o.m. HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107, rov. 4.2.5 (bank) en HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720, RvdW 2012/835, rov. 3.4 (assurantietussenpersoon).
Vgl. HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:632, NJ 2017/176, rov. 3.3.2. Zie ook A-G Wuisman, conclusie (onder 2.9) voor HR 24 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3040 (art. 81 RO), RvdW 2014/1183.
Vgl. Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/95-99. Zie over de reikwijdte van de zorgplicht ook HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6759, NJ 2013/188, rov. 3.6.
Vgl. de generieke zorgplicht van de financiële dienstverlener op de voet van het per 1 januari 2014 in werking getreden art. 4:24a Wft. Zie daarover o.m.: Wft: tekst en toelichting (R.A. Stegeman), commentaar op art. 4:24a Wft; Lexplicatie (E.M. Deerenberg), commentaar op art. 4:24a Wft; GS Onrechtmatige daad (V.Y.E. Caria), aant. VI.4.1.5.4, en Cortenraad, a.w., par. 6.
Memorie van grieven, nr. 26.
Verwezen wordt naar de conclusie van plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense (onder 14) voor HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1610, RvdW 2014/10.
Verwezen wordt naar memorie van grieven, nr. 48.
Verwezen wordt naar memorie van grieven, nrs. 55 en 56.
Verwezen wordt naar subonderdeel 2.1.3.
Verwezen wordt naar pleitnota in hoger beroep, nrs. 2.26-2.30.
A-G De Vries Lentsch-Kostense, conclusie (onder 12) voor HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8044, NJ 2003/256 m.nt. HJS.
HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229, rov. 3.5.4.
Vgl. HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, NJ 2012/95, rov. 3.11.2; HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6755, NJ 2013/142, rov. 3.6.2.
HR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0512, NJ 1992/321, rov. 3.6; HR 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2247, NJ 1997/230, rov. 3.3; HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7929, NJ 2007/539 m.nt. HJS, rov. 4.5. Zie ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, De schadestaatprocedure, 2012, nrs. 442 en 542; dezelfde, De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure, TCR 2008, p. 6. Zie over de rechterlijke beleidsvrijheid omtrent het stadium waarin wordt beslist ook: HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0303, NJ 1992/420 m.nt. JBMV, rov. 4.7; HR 26 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2682, NJ 1998/778, rov. 3.8.
Zie HR 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2247, NJ 1997/230, rov. 3.3. Vgl. HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8044, NJ 2003/256 m.nt. HJS, rov. 3.3.4.
TCR 2008, p. 7.
Zie ook memorie van grieven nr. 125.
Beroepschrift 03‑02‑2017
Hoge Raad der Nederlanden
Conclusie van antwoord, houdende(voorwaardelijk) incidenteel beroep
Rolzitting 2 september 2016
C 16/02884
inzake
mevrouw [eiseres],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal beroep,
tevens eiseres in het (voorwaardelijk) incidenteel beroep,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. M.E. Bruning
[Hoge Raad der Nederlanden]
[PDA BALIE]
[Ingekomen]
[03 FEB. 2017]
Behandelaar:
Zaaknummer:
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUARZ VERMOGENSSTRATEGIEËN B.V.,
gevestigd te Venlo,
eiseres tot cassatie,
tevens verweerster in het (voorwaardelijk) incidenteel beroep,
hierna te noemen: QUARZ,
advocaat: mr. H.J.W. Alt
Edelhoogachtbaar College,
- I.
[eiseres] zegt voor antwoord in het principaal cassatieberoep:
het gerechtshof heeft in zijn arrest, voor zover in het cassatiemiddel wordt bestreden, het recht niet geschonden en géén vormen veronachtzaamd welke op straffe van nietigheid in acht (hadden) moeten worden genomen.
MET CONCLUSIE: tot verwerping van het cassatieberoep; kosten rechtens.
- II.
[eiseres] stelt, op haar beurt, hierbij incidenteel cassatieberoep in tegen het arrest van het gerechtshof en voert daartoe het volgende aan:
Middel tot cassatie
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat het hof heeft overwogen en beslist op de wijze zoals hierna vermeld in het bestreden arrest, en op die gronden heeft recht gedaan zoals in de navolgende rechtsoverwegingen is omschreven, welke rechtsoverwegingen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, ten onrechte om één of meer van de volgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
[eiseres] voert dit middel aan onder de voorwaarde dat (één der) klachten van Quarz slagen (slaagt), en gegrondbevinding van deze klacht(en) meebrengt dat hetgeen het hof in zijn arrest voor het overige heeft geoordeeld en beslist niet in stand kan blijven en deze zaak wordt verwezen naar een ander hof ter verdere afdoening en beslissing (dan wel door de Hoge Raad zelf afgedaan).
[eiseres] kan zich niet verenigen met hetgeen het hof bij de beoordeling van het hoger beroep van Quarz heeft geoordeeld en beslist in rov. 4.4 (e.v.) en 4.16. Daartoe voert zij de volgende TWEE ONDERDELEN met cassatieklachten aan.
Onderdeel 1: hof hanteert een te beperkte maatstaf door uit te gaan van een beperkte zorgplicht
1.1
Door in rov. 4.4 te oordelen en voor zijn beantwoording van de vraag of Quarz onder de gegeven omstandigheden van het onderhavige geval heeft gehandeld tegenover [eiseres] als een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur (waarbij van Quarz mocht worden verwacht dat zij bij haar opdracht tot bemiddeling en advisering ter zake van het verkrijgen van een financiering de financiële positie en wensen van haar opdrachtgevers inventariseert, alsmede dat zij hen zou informeren over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico's die verbonden zijn aan de financiering; rov. 4.4 eerste volzin) verder tot uitgangspunt te nemen dat (potentiële) kopers — zoals [eiseres] (met haar ouders) — mochten verwachten dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product met de daarbij behorende opties goed kende, hetgeen volgens het hof — anders dan de rechtbank — ‘niet wil zeggen dat zij van Quarz specifieke kennis over de (juridische aard, kenmerken en daarmee samenhangende risico's van de) aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers mochten verwachten’, maar enkel dat Quarz de financiële aspecten van de constructie overzag, heeft het hof (in zoverre) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, onder de gegeven omstandigheden mocht [eiseres] rechtens verwachten dat Quarz als door Koopstudio aangewezen verplichte partner/tussenpersoon/adviseur voor de ‘Koopstudio Lastendemper’ (KLD) en ‘Koopstudio Belasting Demper’ (KBD) ook, c.q. met name, beschikte over de specifieke kennis op het gebied van de financiering van lidmaatschapsrechten en lastendempers, nu voor consumenten als [eiseres] het desbetreffende product van Koopstudio, waaronder de studio én het lidmaatschapsrecht én de KLD en KBD én het garantplan, als totaalpakket in zijn geheel werd aangeboden waardoor de zorgplicht van Quarz als een financieel adviseur (c.q. tussenpersoon/bemiddelaar) zich tegenover [eiseres] niet beperkte tot de lening en de spaarpolis maar ook tot de KLD, het garantplan en de lidmaatschapsrechten, reden waarom van Quarz mocht worden verwacht dat zij mede beschikte over de (juridische aard, kenmerken en daarmee samenhangende risico's van de) aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers. Anders dan Quarz in rechte heeft verdedigd, was het onder de gegeven omstandigheden niet, uitsluitend en alleen, aan Koopstudio om te beschikken over die specifieke kennis maar behoorde Quarz naast de voor haar kenbare financiële risico's van de gekozen constructie haar cliënten — zoals [eiseres] — te adviseren en/of te waarschuwen over de (juridische aard, kenmerken en daarmee samenhangende risico's van de) aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers. Kennelijk en rechtens onjuist zag het hof aldus eraan voorbij dat de in dit geval op Quarz rustende zorgplicht meebracht dat zij zich de belangen van [eiseres] als cliënt/consument volledig behoorde aan te trekken, door haar (mede) te waarschuwen voor de aan het lidmaatschapsrecht verbonden risico's, temeer in aanmerking nemen de (het feit dat) de verkoopwaarde van de lidmaatschapsrechten sterk samenhing met de mogelijkheid om een lastendemper te verkrijgen (waardoor Quarz haar erop had behoren wijzen dat de lastendempers niet alleen voor de maandlasten maar ook voor de waarde van het lidmaatschapsrecht van essentieel belang zijn).
1.2
Indien het hof het ONDER 1.1 aangevoerde niet heeft miskend, heeft het hof zijn arrest (in zoverre) niet naar de eisen der wet met zodanige redenen omkleed om in het licht van navolgende stelling van [eiseres] voldoende begrijpelijk te zijn (gemotiveerd). [eiseres] heeft (o.m.) ter bestrijding van grief I van Quarz aangevoerd en herhaald, samengevat, dat Quarz geen willekeurige tussenpersoon c.q. financieel adviseur was maar — ook naar eigen zeggen — juist vanwege haar specifieke kennis op het gebied van financieringen van lidmaatschapsrechten door Koopstudio, als verplichte partner voor de KLD en de KBD, was aangewezen als tussenpersoon (bemiddelaar) met de relevante kennis voor de koper van een lidmaatschapsrecht gebruikmakend van de KLD en KBD (als de unieke eigenschappen van het Koopstudio-concept) bij wie de koper dan ook de belastingaangifte moest laten regelen (MvA nrs. 10 t/m 12). Tegen de achtergrond hiervan bestreed [eiseres] (MvA nrs. 10–11) de, in rov. 4.4 kennelijk en ten onrechte — (reeds) als zodanig en zonder meer — door het hof overgenomen, stelling van Quarz dat zij ‘geen bijzondere kennis op het gebied van de (juridische aard, kenmerken en/of eventuele risico's van de) lidmaatschapsrechten en/of lastendempers’ had (MvG nr. 52), als innerlijk tegenstrijdig met haar eerdere stellingen (MvG nr. 49) dat zij vanwege haar specifieke kennis op het gebied van financiering van lidmaatschapsrechten door Koopstudio als tussenpersoon is aangewezen, en aldus (juist) ook de relevante kennis had van de KLD en KBD, om de (potentiële) kopers van de studio's te adviseren over hun financieringsmogelijkheden (zie o.m. MvA nr. 11 blz. 4 verwijzend naar CvA nr. 6). Zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, is in het licht van deze stellingen van [eiseres] onbegrijpelijk dat het hof onder de gegeven omstandigheden in rov. 4.4 heeft kunnen komen tot zijn oordeel/uitgangspunt dat potentiële kopers — zoals o.a. [eiseres] — van Quarz niet een specifieke kennis over de (juridische aard, kenmerken en daarmee samenhangende risico's van de) aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers mochten verwachten, nu ook volgens Quarz zelf Koopstudio haar ‘vanwege de specifieke kennis (…) op het gebied van de financiering van lidmaatschapsrechten’ heeft aangewezen.
Onderdeel 2: hof passeert ten onrechte en onbegrijpelijk de hier toepasselijke gedragscode(s)
2
Bovendien, of althans, heeft het hof in het kader van zijn beantwoording van de vraag of Quarz onder de gegeven omstandigheden van dit geval heeft gehandeld tegenover [eiseres] als een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur — waarbij mocht worden verwacht dat zij bij de opdracht tot bemiddeling en advisering ter zake van het verkrijgen van financiering de financiële positie en wensen van haar opdrachtgevers inventariseert, alsmede dat zij hen over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico's die verbonden zijn aan de financiering informeert (rov. 4.4) — in rov. 4.16 ten onrechte buiten beschouwing gelaten het van de zijde van [eiseres] ter comparitie in eerste aanleg (p.-v. blz. 5) ingenomen standpunt dat de (bijzondere) zorgplichten van Quarz voortvloeien uit de in de financiële branche geldende norm zoals neergelegd in de Gedragscode consumptief krediet en Gedragscode hypotheken welke volgens [eiseres] het handelen van instellingen zoals een financieel adviseur (Quarz) en een financiële instelling (RABOBANK) normatief bepalen c.q. reguleren in gevallen als het onderhavige (MvA nr. 32). Door te oordelen dat het hof niet inging op de toetsingsnormen uit de door [eiseres] (en Quarz) aangevoerde gedragscodes omdat deze (uitsluitend, en alleen) van belang zijn voor de vraag of sprake is geweest van overkreditering en de schending van de zorgplicht door Quarz niet daarop zag, heeft het hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting hetzij zijn arrest niet naar de eisen der wet met redenen omkleed om in het licht van de volgende stellingen van [eiseres] voldoende begrijpelijk te zijn (gemotiveerd). Deze algemene rechtsen motiveringsklacht wordt nader uitgewerkt als volgt.
2.1
Het hier bestreden oordeel van het hof dat de ingeroepen gedragscodes (uitsluitend en alleen) van belang was voor de vraag of sprake is geweest van overkreditering, waarop de schending van de zorgplicht door Quarz niet zag, miskent dat — zoals [eiseres] heeft aangevoerd (zie hiervóór) — de in gedragscode(s) neergelegde zorgvuldigheids-c.q. billijkheidsnormen op de voet van art. 3:12 BW een weerslag/(ken)bron vormen van ‘in Nederland levende rechtsovertuigingen’ en, als gezichtspunt, bepalen/invullen wat in gevallen als het onderhavige de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhouding van partijen als consument/(potentiële) koper en financieel adviseur beheersen, eisen en wat naar ongeschreven recht maatschappelijk betamelijk (zorgvuldig) wordt geacht als bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW. Het hof heeft aldus ten onrechte niet aan de hand van de (normen uit deze) gedragscodes vastgesteld en in zijn beoordeling betrokken dat in gevallen als het onderhavige waarin een consument aanspraak maakt op een financieel product dat specifiek is ontwikkeld om woonlasten te verlagen,1. de financieel adviseur (Quarz) in de advisering niet alleen behoort te betrekken wat de maximale draagkracht is van zijn cliënt ([eiseres]) maar ook wat de door die cliënt gewenste maandlasten zijn, reden waarom de financieel adviseur het desbetreffend product bij zijn advisering (in zijn geheel) dient te betrekken (ook ingeval dit product niet als inkomen meetelt en de cliënt de maandlasten kan betalen zonder aanspraak op de lastendemper te maken).
2.2
Daarmee, of daarnaast is 's hofs oordeel in rov. 4.16, samengevat, dat de schending van de zorgplicht door Quarz niet ziet op de kwestie van overkreditering, rechtens onjuist.
Voor zover het hof van oordeel is geweest (en heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen) dat de kwestie van overkreditering uitsluitend en alleen speelde in het geding tussen [eiseres] en de Rabobank, is dit kennelijke oordeel van het hof onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van [eiseres], c.q. het vaststaand feit (rov. 3.7), dat Quarz bemiddelde tussen Rabobank en [eiseres] bij totstandkoming van haar geldlening, waarbij/waardoor [eiseres] niet rechtstreeks contact met de Rabobank had, welke situatie Quarz niet ontsloeg van haar eigen verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van [eiseres] nu zij als financieel adviseur ook zelf die gegevens van (potentiële) kopers moest verzamelen en toetsen aan de normen van de financier; het ‘ken uw klant’-principe waaruit deze (bijzondere) zorgplicht voortvloeit (voor de Rabobank), rustte dan ook — gelijkelijk — op Quarz (MvA nrs. 4 e.v.). Zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, is onduidelijk dat en waarom het hof heeft kunnen komen tot zijn oordeel dat de kwestie van overkreditering niet zou zien op de schending van de zorgplicht van Quarz tegenover [eiseres] (en haar ouders), en aan de zorgvuldigheids/billijkheidsnormen uit vorenbedoelde gedragscodes dan ook geen betekenis zou (kunnen) toekomen. Aldus is onbegrijpelijk dat het hof de kwestie van overkreditering bij zijn beoordeling van, c.q. in zijn oordeel(svorming) aangaande, de schending van de zorgplicht van Quarz buiten beschouwing heeft gelaten.
Gegrondbevinding van (een of meer klachten van) deze middelonderdelen brengt mee dat evenmin in stand kan blijven wat het hof, voortbouwend op voormelde oordelen (uitsluitend voor zover hiervóór bestreden), heeft geoordeeld en beslist in rov. 4.4 t/m 4.16 en het dictum van zijn eindarrest.
Conclusie
[eiseres] vordert op grond van dit cassatiemiddel onder genoemde voorwaarde(n) de (gedeeltelijke) vernietiging van 's hofs arrest, (uitsluitend) voor zover hier bestreden, met zodanige verdere voorziening, mede ten aanzien van de (proces)kosten in alle instanties, als de Hoge Raad in goede justitie geraden voorkomt, c.q. juist zal achten.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑02‑2017
Zie o.m. MvA nrs. 4 t/m 6.
Beroepschrift 14‑07‑2016
Heden, de zeventiende mei tweeduizendzestien (2016), ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid QUARZ VERMOGENSTRATEGIEËN B.V., gevestigd te Venlo, te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28, ten kantore van Alt Kam Boer advocaten. van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door mijn requirante als zodanig in na te melden cassatieprocedure wordt gesteld en haar als zodanig daarin zal vertegenwoordigen;
Heb ik,
[Heb ik, Diana Alexandra Riedijk, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Waalwijk en aldaar kantoorhoudende en mede woonplaats hebbende aan de Prof. Lorentzweg 12]
AAN:
Mevrouw [gerequireerde], wonende te [woonplaats], voor wie in hoger beroep als (proces)advocaat is opgetreden mr. G.S. de Haas (Esq advocaten) kantoorhoudende te (4941 DC) Raamsdonksveer aan de Hoofdstraat 2-b, aldaar op de voet van artikel 63 Rv voor elk der gedaagden mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan:
[Mevr. A. Bakker,]
aldaar werkzaam [en aanwezig]
AANGEZEGD:
dat mijn requirant bij deze beroep in cassatie instelt tegen het arrest van 16 februari 2016 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, gewezen onder nummer 200.158.965 tussen requirante als appellante en gerequireerde als verweerster.
alsmede aangezegd dat:
- a.
indien gedaagde, verweerster in cassatie, advocaat bij de Hoge Raad stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de verweerster om verweer in cassatie te voeren en om van haar zijde in cassatie te komen, vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website:
- d.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de derde juni tweeduizendzestien (2016) des voormiddags te tien uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens mijn requirant tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het Hof bij het te dezen bestreden arrest van 16 februari 2016 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, gewezen onder nummer 200.158.965 heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen -, ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
1. Kern van de zaak en het geding in feitelijke instanties
1.1
Eiseres tot cassatie, verder te noemen ‘Quarz’, bemiddelt onder meer in hypotheken.
1.2
Verweerster in cassatie, verder ook aangeduid als ‘[gerequireerde]’, is in 2008 in Utrecht gaan studeren en zocht uit dien hoofde aldaar een kamer. Zij kwam in contact met een concept ontwikkeld door Koopstudio Nederland B.V., hierna: ‘Koopstudio’ en heeft daarbij samen met haar vader onder meer een informatiebijeenkomst bezocht.
1.3
[gerequireerde] heeft vervolgens op 23 en 24 september 2008 een aantal overeenkomsten gesloten, betreffende een lidmaatschapsrecht Woonvereniging Studio 1 [a-straat 1] te Utrecht. Dat lidmaatschap betrof een studio, dat wil zeggen de begane grond van en historisch pand aan de [a-straat]. Het aanschaffen en financieren van lidmaatschapsrechten is een reeds lang bestaande en allerminst ongebruikelijke praktijk. Inmiddels is er een 1.500 tal verenigingen met 75.000 leden.1. Het Kluwer Modellen voor de Rechtspraktijk kent zelfs modelstatuten voor een woonvereniging en de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) heeft een modelkoopakte lidmaatschapsrecht coöperatie opgesteld.2. Lidmaatschapsrechten zijn en blijven dan ook vrij verhandelbaar en financierbaar. De financiering van dat lidmaatschapsrecht is in opdracht van [gerequireerde] verzorgd door Quarz.
1.4
Daarnaast faciliteerde Koopstudio, door middel van een renteloze lening en een fiscale regeling voor mensen met een laag of geen inkomen, een tegemoetkoming in de maandlasten, waarvan zij de werking heeft uiteengezet in haar ‘vragenpocket koopstudio’ die klaarblijkelijk aan [gerequireerde] door Koopstudio voorafgaand aan de transactie ter hand is gesteld.3. De Koopstudio Lasten Demper (KLD) was een maandelijkse tegemoetkoming zijdens Koopstudio in de woonlasten van de koper. Doorgaans betrof het een bedrag van ongeveer € 400,= à € 500,= per maand in de vorm van een renteloze lening voor 36 of 60 maanden. Voor de variant van 60 maanden gold als aanvullende voorwaarde dat de koper de overwaarde die na terugbetaling van de KLD resteerde, met Koopstudio moest delen.4. De Koopstudio Belasting Demper (KBD) bood voor kopers die een zodanig gering inkomen hadden dat zij hun renteaftrek niet fiscaal konden verrekenen, de mogelijkheid om deze (nog) niet benutte renteaftrek alvast als voorschot van Koopstudio te ontvangen. Op het moment dat de koper de studio verkocht of een vast inkomen op basis van minimaal 24 uur per week ging genieten (zodat hij de nog niet benutte aftrek als negatief inkomen kon opgeven), diende de koper de KBD aan Koopstudio terug te betalen.5. Koopstudio verstrekte aldus sigaren uit de doos van de koper, waar Quarz buiten stond en waarvoor de koper ook rechtstreeks met Koopstudio Nederland B.V. ‘allonges’ overeenkwam.6. Daarnaast sloot [gerequireerde] nog een overeenkomst met Koopstudio Finance & Investments B.V. dat onder in de overeenkomst genoemde voorwaarde voornoemde vennootschap zich verbond om de studio terug te kopen voor € 180.200,=7..
1.5
Op 8 oktober 2009 is aan Koopstudio surséance van betaling verleend. Op 19 oktober 2009 is de surséance ingetrokken onder gelijktijdige faillietverklaring. Op 1 december 2009 zijn ook Koopstudio Finance B.V. en de Stichting Beheer Derdengelden gefailleerd, die aan Koopstudio waren gelieerd (hierna Koopstudio c.s.).
1.6
De Woonvereniging [a-straat 1] te Utrecht is niet gefailleerd.
1.7
[gerequireerde] spreekt alle betrokkenen aan, waaronder Quarz, omdat zij stelt schade te hebben geleden als gevolg van het faillissement van Koopstudio c.s. Ten aanzien van Quarz stelt zij dat Quarz haar zorgplicht heeft geschonden onder meer omdat zij [gerequireerde] voor die mogelijkheid had moeten waarschuwen.8. Quarz bestrijdt dat zij als financiële dienstverlener gehouden is te adviseren over door Koopstudio aangeboden producten die bovendien niets te maken hebben met de door Quarz te regelen financiering.9. Ook behoeft zij niet te waarschuwen tegen ieder bekende gevaren, zoals een faillissement.
1.8
Het hof heeft in navolging van de rechtbank geoordeeld dat Quarz haar zorgplicht jegens [gerequireerde] heeft geschonden en om die reden aansprakelijk is voor de door [gerequireerde] gestelde schade.
1.9
Quarz kan zich met dat oordeel van het hof niet verenigen en voert daartegen de navolgende klachten aan.
2. Klachten
2.
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in rov. 4.3 t/m 4.9 en 4.11 waarin het hof, kort gezegd, als volgt overweegt.
- a.
Vaststaat, volgens het hof, dat Quarz met [gerequireerde] de overeenkomst van opdracht had op grond waarvan Quarz moest bemiddelen bij de totstandkoming van de geldlening met Rabobank. Vaststaat ook dat van Quarz in die hoedanigheid mag worden verwacht dat zij ter zake het verkrijgen van de financiering de financiële positie en de wensen van zijn opdrachtgevers inventariseert, en dat hij zijn opdrachtgevers informeert over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico's die verbonden zij aan de desbetreffende financiering (rovv. 4.3 en 4.4).
- b.
Quarz mocht zich volgens het hof evenwel niet daartoe beperken omdat Koopstudio heeft voorgeschreven dat de financiering via Quarz moest worden geregeld om in aanmerking te komen voor de KLD, en op grond daarvan mochten potentiële kopers verwachten dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product goed kende, en dat zij in elk geval de financiële aspecten van de constructie overzag, zodat Quarz als financieel adviseur haar cliënten had moeten wijzen, vooral als door een cliënt daarom wordt gevraagd, op de voor haar kenbare financiële risico's van de gekozen constructie, ook al adviseerde zij de kopers daar niet over en had zij geen specifieke kennis over de aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers; zij diende desgevraagd op door voor haar kenbare risico's te wijzen (rov. 4.4). Dit geldt temeer daar de bijzondere elementen van de constructie het voor een student en haar ouders bijzonder aantrekkelijk maakte en deelname aan de constructie, waarvoor de ouders garant moesten staan, schijnbaar risicoloos en nauwelijks bezwarend waren (rov. 4.5).
- c.
In het bijzonder geldt, volgens het hof, dat de mogelijke gevolgen van een faillissement van Koopstudio voor Quarz voorzienbaar waren, althans behoorden te zijn, zodat zij in antwoord op de vraag van de vader van [gerequireerde], in elk geval diende aan te geven wat de gevolgen daarvan zouden zijn (rov. 4.7), nu die volgens het hof, blijkens de vraagstelling door [gerequireerde] en haar ouders niet werd doorzien en zij die gevolgen ook niet behoefden te begrijpen (rov. 4.7 en 4.11). Dit geldt dus ook als zij geen inzicht had in de financiële situatie van Koopstudio en dus geen uitspraken kon doen over het risico op een faillissement (rov. 4.8).
- d.
Quarz moest, aldus het hof, hebben begrepen dat het voor [gerequireerde] essentieel was dat zij een studentenkamer zou verkrijgen, tegen lage maandlasten (door de KLD), die zij voor de duur van haar studie kon betrekken en daarna aan een ander zou overdoen (die ook voor de KLD in aanmerking kon komen), (rov. 4.6). Quarz is dan ook toerekenbaar tekort geschoten en heeft haar zorgplicht geschonden (rov. 4.9 en 4.11).
Dit om navolgende, ook in onderling verband te lezen redenen.
2.1
Het hof oordeelt terecht in rov. 4.4 dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur kan en mag worden verwacht dat hij bij een opdracht tot bemiddeling en advisering ter zake van het verkrijgen van een financiering de financiële positie en wensen van zijn opdrachtgevers inventariseert, alsmede dat hij zijn opdrachtgevers informeert over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico's die verbonden zijn aan de desbetreffende financiering.10. Anders dan het hof vervolgens overweegt in rovv. 4.4 t/m 4.9 en 4.11, zoals hierboven sub b t/m d geparafraseerd, gaat een zorgplicht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur echter niet verder dan de zojuist genoemde maatstaf, althans in elk geval niet zover dat die advisering zich ook uitstrekt tot
- —
niet tot de financieringsaanvraag behorende producten van een derde partij (Koopstudio) waarin ook niet wordt bemiddeld of geadviseerd, zoals in casu de ‘lastendempers’ en de garantie tot terugkoop11. en evenmin tot,
- —
naar Quarz heeft gesteld, voor [gerequireerde] en haar ouders kenbare, gevolgen van het faillissement van Koopstudio en de daaraan verwante entiteiten.12.
Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Ter toelichting en verdere uitwerking diene het navolgende.
2.1.1
Allereerst behoort het niet tot de werkzaamheden en verplichtingen van een financieel adviseur om zijn opdrachtgevers voor te lichten over producten waarin hij niet bemiddelt of adviseert.13. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld.
Het feit dat bijvoorbeeld een Volvo dealer verwijst naar een vaste financieringstussenpersoon voor de financiering van een nieuwe auto maakt nog niet dat die financieringstussenpersoon de partij die aan alle voorwaarden voor financiering voldoen, op straffe van aansprakelijkheid, moet wijzen op de mogelijkheid dat de Volvo-dealer wel eens failliet kan gaan (dat is in de afgelopen jaren wei eens gebeurd) en dat die dan wellicht de overeengekomen garantie en gegarandeerde inruilprijs na twee jaar niet zal kunnen nakomen. Niet alleen zal hij daarvan niet altijd op de hoogte zijn, maar dat zijn, buiten de financiering staande, afspraken met een derde partij. Ook dat wordt niet anders als de vaste inruilprijsgarantie door de Volvo dealer wordt gekoppeld aan de voorwaarde dat — in het geval van financiering, dit door de geadviseerde tussenpersoon zou moeten gebeuren.
Ware dit anders dan zou dit tot gevolg hebben dat een financieel adviseur zich ten aanzien van elke financiering niet alleen zou moeten verdiepen in de aspecten van de financiering zelf, maar ook in het met die financiering aan te schaffen product, de solvabiliteit van de verkoper, wat er gebeurt als er opeens bij de verkoper insolvabiliteit intreedt, wat het waardeverloop is van het aan te schaffen product enzovoort. Dat zou een verantwoordelijkheid voor een financieel adviseur meebrengen die niet te overzien is en die voorbijgaat aan het feit dat een verkoper dient in te staan voor een product, waarbij de consument een gezonde dosis argwaan en waakzaamheid tegenover de verkoper aan de dag dient te leggen.
Zoals in de MvG in punt 73 aangevoerd, strekt de zorgplicht van een financieel adviseur zich (ook) niet uit tot het geven van (juridische) voorlichting aan de (aspirant) kopers over bijvoorbeeld (de waardevastheid van) het goed c.q. het recht. Op dit gebied heeft de financieel adviseur ook geen bijzondere deskundigheid.14. In punt 74 trekt Quarz een parallel met de financiering van een auto: van een financieel adviseur kan en mag niet worden verwacht dat hij een klant die voor een autofinanciering langskomt ook adviseert over de aard, eigenschappen en risico's van de (betreffende) auto, zoals het risico op waardevermindering. In dat kader voert het te ver om te oordelen, zoals het hof doet in rovv. 4.4 en 4.11, dat hoewel Quarz niet in de door Koopstudio aangeboden lidmaatschapsrechten en lastendempers bemiddelde en potentiële kopers daarover ook niet als zodanig adviseerde, zij wel moest wijzen op de voor haar kenbare financiële risico's van de gekozen constructie, zeker als daar door een cliënt uitdrukkelijk naar werd gevraagd, (rov. 4.4 op één na laatste volzin en rov, 4.11 vanaf het midden).
Dit alles wordt ook niet anders indien die derde die producten- afhankelijk stelt van financiering door tussenkomst van Quarz en/of Quarz als vaste intermediair werd gepresenteerd en bij de uitvoering gezamenlijk optrok.15. Het komt met enige regelmaat voor dat, bijvoorbeeld, projectontwikkelaars een presentatie geven voor nog te bouwen huizen, waarbij ook een notaris, een hypotheekadviseur en wellicht een vertegenwoordiger van een bank aanwezig is, die, op het oog wellicht ‘gelijk optrekken’. Daarmee is echter nog niet gezegd, dat de financieel adviseur moet adviseren over de gegoedheid van de projectontwikkelaar en of hetgeen de projectontwikkelaar aan producten verkoopt al dan niet risicovol is.
Voor een financieel adviseur geldt dat zij zich als een schoenmaker bij zijn leest moet houden en dat (uitsluitend) van hem kan en mag worden verwacht dat hij bij een opdracht tot bemiddeling en advisering ter zake van het verkrijgen van een financiering de financiële positie en wensen van zijn opdrachtgevers inventariseert, alsmede dat hij zijn opdrachtgevers informeert over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico's die verbonden zijn aan de desbetreffende financiering.
Het hof heeft dit alles rovv. 4.4 t/m 4.9 en 4.11 in het bijzonder alwaar het hof oordeelt (in rov, 4.4 en 4.7) dat het op de weg van Quarz als financieel dienstverlener had gelegen om de gevolgen van een eventueel faillissement van Koopstudio te bespreken met [gerequireerde] en haar ouders, hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.2
Het hof overweegt daaromtrent in rov. 4.7 (eerste volzin) dat vast zou staan dat de vader van [gerequireerde] tijdens het adviesgesprek met Quarz uitdrukkelijk heeft gevraagd wat de gevolgen zijn van een faillissement van Koopstudio. Echter het hof miskent daar in rov. 4.7 dat het hier uitgaat van de lezing van [gerequireerde] dat hij zou hebben gezegd: ‘(…) wat nu als Koopstudio failliet gaat?’, waarbij de vader van [gerequireerde] vervolgens beweert dat ‘er wel over de risico's is gesproken maar dat dat allemaal werd gebagatelliseerd’.16. Echter, Quarz zegt iets anders: blijkens datzelfde p-v p. 8, vierde alinea, spreekt mr. Jongkind erover dat het faillissementsrisico aan de orde is geweest en dat dat niet is gebagatelliseerd. In punt 26 van de memorie van grieven wordt dit vervolgens uitgewerkt (onderstreept door mij-HJWA):
‘ [gerequireerde] en haar ouders hebben tijdens het adviesgesprek het risico dat Koopstudio failliet zou gaan, aan de orde gesteld. (… ) Op vragen van (aspirant) kopers en/of hun oudera die betrekking hadden op (de kans op) een eventueel faillissement van Koopstudio. en de daaraan verbonden gevolgen, heeft de heer [betrokkene 1] altijd geantwoord dat deze vragen niet aan Quarz maar aan Koopstudio gericht dienen te worden. Daarbij [h]eeft de heer [betrokkene 1] steevast benadrukt dat Quarz geen inzicht heeft in de financiële situatie van Koopstudio en daarover dus niets zinnigs kan zeggen. In de onderhavige kwestie is dat niet anders geweest. Voor zover nodig biedt Quarz uitdrukkelijk bewijs aan van het vermelde in de onderhavige alinea onder andere door het horen van de heer [betrokkene 1] als getuige’.
Daaruit volgt dus veeleer dat tijdens het gesprek is gevraagd naar de gegoedheid van Koopstudio en het risico op failleren. In dat kader heeft Quarz blijkens het voormelde citaat gesteld dat hij daarvoor steevast naar Koopstudio verwijst omdat Quarz geen inzicht heeft in de financiële situatie van Koopstudio.
Dat sluit ook aan op de betwisting door Quarz van de stelling van [gerequireerde] op de comparitie van 17 juni 2014 (p-v p. 4 halverwege en p. 8 vierde alinea) dat dit risico zou zijn gebagatelliseerd en dat een faillissement gewoon niet kon omdat Koopstudio zo groot was. Kennelijk heeft ook [gerequireerde] voor ogen gehad dat het gaat om de gegoedheid van koopstudio en tracht zij, althans haar vader, met een door Quarz betwiste uitlating van Quarz te betogen dat Quarz juist wel iets heeft gezegd over de gegoedheid van Koopstudio.
In dat kader kon en mocht het hof niet, althans niet zonder passeren van het aanbod tot het leveren van getuigenbewijs in punt 26 van de MvG, als vaststaand aannemen dat de vader van [gerequireerde] heeft gevraagd wat de gevolgen van het faillissement zouden zijn (rov. 4.7 eerste volzin). Zoals in het volgende subonderdeel aan de orde wordt gesteld zijn die gevolgen van een faillissement ook niet moeilijk in te zien: dan kunnen de lastendempers en de garantieovereenkomst niet meer worden nagekomen. In dat kader was die vraag dus ook niet echt voor de hand liggend, maar die over de gegoedheid des te meer.
Dit vitiëert ook overigens rovv. 4.4 t/m 4.9 en 4.11 in het bijzonder alwaar het hof oordeelt (in rovv. 4.4 en 4.7) dat het op de weg van Quarz als financieel dienstverlener had gelegen om de gevolgen van een eventueel faillissement van Koopstudio te bespreken met [gerequireerde] en haar ouders, dan wel heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.3
Het hof miskent voorts in rovv. 4.4 t/m 4.9 en 4.11, in het bijzonder alwaar het hof oordeelt (in rov. 4.4 en 4.7) dat het op de weg van Quarz als financieel dienstverlener had gelegen om de gevolgen van een eventueel faillissement van Koopstudio te bespreken met [gerequireerde] en haar ouders, dat de opdrachtgever noch in het kader van de zorgplicht van een financieel dienstverlener, noch anderszins door een opdrachtnemer voor bekende gevaren behoeft te worden gewaarschuwd. Althans heeft het hof volstrekt onvoldoende gerespondeerd op de essentiële stellingen van Quarz dat het hier gaat om bekende gevaren, waartegen niet behoeft te worden gewaarschuwd.
Al in eerste aanleg heeft Quarz betoogd dat het een feit van algemene bekendheid is dat ondernemingen en daaraan gelieerde stichtingen failliet kunnen gaan.17. In punt 80 (en 26) van haar MvG stelt Quarz dit ook en in haar pleitnota, werkt Quarz dit in punt 2.10 t/m 2.17 uit aan de hand van vergelijkbare zaken bij de rechtbank Gelderland: nadat in 2.10 wordt opgemerkt dat de rechtbank Gelderland terecht heeft geoordeeld ten aanzien van het verwijt dat Quarz niet zou hebben gewaarschuwd voor het wegvallen van de lastendempers, dat het de eisers in die zaak voldoende duidelijk moest zijn op basis van de beschikbare informatie dat de constructie rond de lastendempers buiten Quarz om ging, nu die door Koopstudio zijn verstrekt; en Quarz wijst in punt 2.11 van de pleitnota in appel erop dat de eisers in die zaak zich (zelf) hadden moeten realiseren dat een eventueel faillissement van Koopstudio tot problemen zou kunnen leiden omdat dat met zich zou kunnen brengen dat de lastendempers niet meer uitgekeerd zouden worden. De rechtbank Gelderland neemt daar, aldus nog steeds de pleitnota in appel punt 2.11, in aanmerking dat het risico van een faillissement nu eenmaal altijd aanwezig is en van eenieder mag worden verwacht dat hij zich dat realiseert (punt 2.11 in fine). In 2.14 van die pleitnota stelt Quarz dat een beroepsbeoefenaar, zoals een financieel adviseur, jegens zijn opdrachtgever geen waarschuwingsplicht heeft voor risico's die hij kent en door hem zijn aanvaard. Quarz verwijst daar naar een conclusie van de plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense vóór HR 6 december 2013, RvdW 2014/10 punt 14:
‘De strekking van de bijzondere zorgplicht brengt voorts mee dat deze eindigt waar de cliënt van de financiële instelling voor hem inzichtelijke risico's heeft aanvaard, ook als de verwezenlijking van die risico's hem naderhand reden geeft om dit te betreuren. Onder aanvaarding moet ook worden begrepen het geval waarin de instelling daar redelijkerwijs op mocht vertrouwen.’
In punt 2.15 van de pleitnota in appel stelt Quarz dat de rechtbank Gelderland terecht heeft overwogen dat het risico van een faillissement van een wederpartij altijd aanwezig is en van eenieder mag worden verwacht dat hij zich dit realiseert. Tevens heeft de rechtbank Gelderland, volgens Quarz in datzelfde punt 2.15, terecht overwogen dat de eisers in die zaak zich hadden moeten realiseren dat een eventueel faillissement van Koopstudio met zich mee zou kunnen brengen dat een eventueel faillissement van koopstudio zou kunnen meebrengen dat de lastendempers niet meer uitgekeerd zouden kunnen worden. Het gaat hier om een voor eisers inzichtelijk risico dat zij aanvaard hebben toen zij de koopovereenkomst en de lastendempers met Koopstudio aangingen, zo haalt Quarz de rechtbank aan (punt 2.15 in fine). In 2.16 van die pleitnota stelt Quarz vervolgens dat ditzelfde geldt voor [gerequireerde]. Door te contracteren met Koopstudio, aldus Quarz in dat punt 2.16 van die pleitnota, heeft [gerequireerde] het voor haar inzichtelijke risico aanvaard dat Koopstudio failliet zou kunnen gaan en de lastendempers dan niet meer uitgekeerd zouden kunnen worden. In punt 2.17 van de pleitnota in appel concludeert Quarz dat met betrekking tot dit inzichtelijke en aanvaarde risico Quarz geen waarschuwingsplicht heeft gehad jegens [gerequireerde].
Gelet op deze uitvoerige stellingname had het hof dan ook niet, althans niet zonder nadere toelichting, een waarschuwingsplicht voor de gevolgen van een faillissement van koopstudio mogen aannemen, temeer nu [gerequireerde] c.s., zoals het hof terecht opmerkt in rov. 4.7 tweede volzin, zich het risico van een faillissement heeft gerealiseerd.
2.1.4
Het hof oordeelt dat [gerequireerde] zich dat risico van een faillissement ook heeft gerealiseerd, zoals blijkt uit rov. 4.7 tweede volzin, maar oordeelt dan vervolgens, in de derde volzin van rov. 4.7:
Uit de vraagstelling blijkt echter ook meteen dat [gerequireerde] en haar ouders niet overzagen wat de gevolgen zouden zijn en hoe groot het risico was, en dat zij daarover wilden worden geïnformeerd.
Dit oordeel is, mede gelet op het in de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 gestelde, zonder nadere toelichting, in de zin van de hiervóór in dit onderdeel uitvoerig geciteerde door Quarz in appel ingenomen stellingname, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Immers, als gezegd, staat niet vast dat [gerequireerde] naar de gevolgen heeft geïnformeerd, maar veeleer naar de kans op een faillissement van Koopstudio. Voorts heeft Quarz in het licht van de stellingen van Quarz in punt 80 (en 26) van haar MvG door [gerequireerde] onbestreden gesteld dat het voor [gerequireerde] duidelijk moet zijn geweest dat indien Koopstudio failliet zou gaan, terugverkoop op grond van het Garantieplan niet tot de mogelijkheden behoort18.. In de pleitnota in appel is aangegeven dat ook eenvoudig kenbaar is dat het risico dan bestaat dat de lastendempers niet meer kunnen worden betaald.19. In dat kader is het, zonder nadere toelichting volstrekt onbegrijpelijk dat het hof aanneemt dat [gerequireerde] en haar ouders niet overzagen wat de gevolgen van een faillissement zouden zijn en nog minder begrijpelijk dat dit uit de vraagstelling zou blijken, zoals het hof in de derde volzin van rov 4.7 oordeelt. In dat kader volgt uit punt 80 en punt 26 van de MvG en 2.10 t/m 2.17 van de pleitnota in appel dat, uitgaande van de lezing van [gerequireerde], (de vader van) [gerequireerde] ‘naar de bekende weg’ vraagt, des dat er, voor wat betreft de gevolgen van een faillissement van Koopstudio, sprake is van een bekend gevaar. Het hof miskent in rov.4.4 en 4.7 dat er voor bekende gevaren geen waarschuwingsplicht geldt, althans het geeft geen inzicht in de gedachtegang op dit punt, althans het geeft een oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Dat vitiëert ook het daaropvolgende oordeel in rov. 4.7 dat Quarz [gerequireerde] en haar ouders op de mogelijke gevolgen van een faillissement van Koopstudio c.s. had moeten wijzen. Het had [gerequireerde] en haar ouders immers duidelijk moeten zijn dat, wanneer haar contractuele wederpartijen zouden failleren, die overeenkomsten niet meer zouden (kunnen) worden nagekomen. Dit vitiëert ook het slot van rov. 4.8 (tweede helft) waarin het hof heel kort gezegd oordeelt dat ook in het geval van de versie van Quarz moet worden uitgegaan, zij haar zorgplicht heeft verzaakt en zij de risico's van een faillissement had moeten melden. Immers, nu er niet behoeft te worden gewaarschuwd voor een algemeen bekend gevaar en de gevolgen van een faillissement van Koopstudio niet meer of anders inhielden dan dat de ‘lastendempers’ en de terugkoopgarantie niet konden worden nagekomen, bestaat er voor zo'n algemeen bekend gevaar, anders dan het hof in rovv. 4.4., 4.7 en 4.8 oordeelt, geen waarschuwingsplicht. Althans heeft het hof zijn oordeel op dit punt onvoldoende gemotiveerd, dan wel een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.5
Ook overigens rusten er, anders dan het hof in rov. 4.9 in samenhang met rovv. 4.4 t/m 4.8 en 4.11 overweegt, op een tussenpersoon geen zorg- of waarschuwingsplichten in die zin dat zij [gerequireerde] had moeten waarschuwen voor risico's die verbonden zijn aan producten van Koopstudio in het geval van faillissement van Koopstudio en evenmin had zij moeten nagaan of de producten van Koopstudio pasten bij de financiële mogelijkheden van [gerequireerde], haar doelstellingen, risicobereidheid en deskundigheid.20. Een financieel adviseur behoort te adviseren over de financierbaarheid van de aanschaf en nu het hier ging om een studente zonder inkomen, is daarbij het inkomen van de ouders bepalend geweest voor die financierbaarheid en werd ook de financieringstoets gedaan op het inkomen van de ouders [gerequireerde] en zijn die ouders ook dientengevolge voorgelicht.21. Het door het hof in rov. 4.9 in samenhang met rovv. 4.4 t/m 4.8 ingenomen standpunt erop neerkomend dat op Quarz een zorgplicht rustte ten aanzien van door Koopstudio rechtstreeks, zonder tussenkomst van Quarz afgesloten producten, een vérstrekkend precedent geschapen, erop neerkomend dat een financieel adviseur, naast de gebruikelijke inkomenstoetsen, zich ook zal moeten gaan afvragen of de auto of het huis dat met de financiering wordt aangeschaft het geld wel waard is, of de verkoper solvabel is, of de garanties die de verkoper afgeeft door de verkoper wel zullen (kunnen) worden nagekomen.
Het hof heeft dit alles in rovv. 4.4 t/m 4.9 en 4.11 zoals hierboven sub b t/m d geparafraseerd, door te oordelen dat Quarz voorlichting had moeten geven wat de gevolgen zouden zijn (voor de ‘lastendempers’ en de terugkoopregeling) van een eventueel faillissement van Koopstudio, hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.6
Het hof miskent in rov. 4.4 t/m 4.9 en 4.11, zoals hierboven geparafraseerd sub b t/m d, in het bijzonder door te oordelen in rovv. 4.4, 4.7 en 4.8 dat Quarz voorlichting had moeten geven wat de gevolgen zouden zijn (voor de ‘lastendempers’ en de terugkoopregeling) van een eventueel faillissement van Koopstudio, bovendien dat de beantwoording van de vraag wat er van een opdrachtnemer in redelijkheid kan worden verwacht, afhankelijk is van alle relevante omstandigheden van het geval. Het hof heeft blijkens rov. 4.4 uitsluitend de informatiebrochure en het feit dat daarin werd voorgeschreven dat de financiering via Quarz moest worden geregeld om in aanmerking te komen voor KLD, doorslaggevend geacht. Het hof heeft bij die beoordeling hetzij over het hoofd gezien, hetzij daaraan geen (kenbare) aandacht besteed, dat Quarz zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een gemotiveerde verklaring heeft gegeven voor het feit dat Koopstudio haar had voorgedragen als de financiële adviseur.22. Het ging het Koopstudio erom dat kopers niet gedurende het traject zouden afhaken omdat zij geen financiering konden krijgen als gevolg van een onjuist financieel advies dan wel een onjuiste bemiddeling bij de financiering, nu de financiering van de aankoop van lidmaatschapsrechten gecompliceerd is (en beperkt financierbaar is), waarbij er sprake moet zijn van één parapluhypotheek voor de gehele vereniging. Een andere omstandigheid vloeit voort uit het feit dat bij het adviesgesprek dat op 23 september 2008 heeft plaatsgevonden blijkens rov. 3.4 een medewerker van Koopstudio aanwezig was. In dat kader ligt het dan dus juist voor de hand dat Quarz naar Koopstudio verwijst met de stelling dat zij geen inzicht had in de financiële situatie van koopstudio en daarover dus ook niets zinnigs kan zeggen. Daarbij zijn verder de omstandigheden die het hof in acht had moeten nemen dat:
- —
het gaat voor producten van Koopstudio waarbij Quarz niet heeft bemiddeld en evenmin bij de totstandkoming daarvan betrokken is geweest,
- —
tussen Quarz en [gerequireerde] een overeenkomst tot bemiddeling bij de totstandkoming van een geldlening tot stand is gekomen waarbij Quarz als financieel adviseur is opgetreden (rov. 4.3).
- —
[gerequireerde] het voornemen had om een studio van Koopstudio te kopen en dat zij in verband daarmee een inventarisatieformulier bij Quarz heeft ingediend (rov. 3.3).
- —
Quarz na ontvangst van het inventarisatieformulier vervolgens de voor de financieringsaanvraag relevante bescheiden heeft opgevraagd en verkregen (rov. 3.3).
- —
vervolgens het adviesgesprek plaatsgevonden op 23 september 2008 heeft plaatsgevonden waarbij, als gezegd, óók de medewerker van Koopstudio aanwezig was (rov. 3.4).
- —
op diezelfde dag en de dag daarna komen de koopovereenkomst en de allonges tussen [gerequireerde] en Koopstudio tot stand
- —
daarna Quarz heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de geldlening (rov. 3.7).
- —
Quarz aldus volledig buiten de totstandkoming van die allonges stond en
- —
dat zij daarvan zelfs van [gerequireerde] geen afschrift heeft ontvangen23.
- —
Quarz heeft aangevoerd dat het om een algemeen bekend gevaar gaat (zie hierboven uitvoerig onderdeel 2.1.3, waarvoor niet behoeft te worden gewaarschuwd);
- —
de Ombudsman Financiële Dienstverlening de klachten van Koopstudio klanten jegens Quarz ongegrond acht (pleitnota in hoger beroep punten 2.26 t/m 2.30) .
Het hof had al deze omstandigheden bij zijn beoordeling moeten betrekken en heeft dat hetzij niet gedaan, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.7
Daarbij komt dat het hof bij zijn beoordeling in rovv. 4.4 t/m 4.9 en 4.11, zoals hierboven geparafraseerd sub b t/m d, in het bijzonder door te oordelen in rovv. 4.4, 4.7 en 4.8 dat Quarz voorlichting had moeten geven wat de gevolgen zouden zijn (voor de ‘lastendempers’ en de terugkoopregeling) van een eventueel faillissement van Koopstudio, evenmin acht heeft geslagen op de (overigens vaststaande) wijze waarop de betrokken partijen (Koopstudio, [gerequireerde] en Quarz) feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de rechtsverhouding, waaruit eveneens volgt dat er geen mededelingsplicht gold voor producten van Koopstudio, nu Quarz daarbij niet heeft bemiddeld en evenmin bij de totstandkoming daarvan betrokken is geweest, zodat het te ver voert om ter zake daarvan niettemin een waarschuwings- en/of zorgplicht aan te nemen. Vaststaat namelijk dat tussen Quarz en [gerequireerde] een overeenkomst tot bemiddeling bij de totstandkoming van een geldlening tot stand is gekomen waarbij Quarz als financieel adviseur is opgetreden (rov. 4.3). Verder staat vast dat [gerequireerde] het voornemen had om een studio van Koopstudio te kopen en dat zij in verband daarmee een inventarisatieformulier bij Quarz heeft ingediend (rov. 3.3). Quarz heeft na ontvangst van het inventarisatieformulier vervolgens de voor de financieringsaanvraag relevante bescheiden opgevraagd en verkregen (rov. 3.3). Vervolgens heeft het adviesgesprek plaatsgevonden op 23 september 2008 waarbij óók de medewerker van Koopstudio aanwezig was (rov. 3.4). Op diezelfde dag en de dag daarna komen de koopovereenkomst en de Allonges tussen [gerequireerde] en Koopstudio tot stand. Daarna heeft Quarz bemiddeld bij de totstandkoming van de geldlening (rov. 3.7). Aldus stond Quarz volledig buiten de totstandkoming van die allonges en heeft zij daarvan zelfs van [gerequireerde] geen afschrift ontvangen.24. Bovendien is in dat kader van belang dat het hof in rov. 3.4 vaststelt dat bij het adviesgesprek van 23 september 2008 met Quarz (in de persoon van de heer [betrokkene 1]) een medewerker van Koopstudio aanwezig was. Het had dan juist op de weg van [gerequireerde] gelegen om de in rov. 4.7 genoemde vragen — wat daar van zij: zie hiervóór onderdeel 2.1.2 — aan de medewerker van Koopstudio te stellen en niet aan Quarz. In dat verband is dan ook te meer begrijpelijk dat Quarz naar Koopstudio verwijst.
Het hof had bij de beantwoording van de vraag wat er van Quarz als opdrachtnemer (ex art. 7:401 BW) verwacht kon worden, acht moeten slaan op alle, hiervoor genoemde, concrete (deels vaststaande) omstandigheden van het geval en het had zijn oordeel dus niet uitsluitend mogen baseren op de informatiebrochure en had het evenmin het bewijsaanbod van Quarz25. mogen passeren (rov. 4.8 in fine).
2.1.8
Het slagen van één van de voormelde klachten maakt de conclusie van het hof dat de bijzondere zorgplicht van Quarz méér behelsde dan de bijzondere zorgplicht die een financiële adviseur bij de totstandkoming van een financiering heeft en dat Quarz voorlichting had moeten geven wat de gevolgen zouden zijn (voor de ‘lastendempers’ en de terugkoopregeling) van een eventueel faillissement van Koopstudio, onbegrijpelijk. Dit raakt dus ook de motiveringen in rovv. 4.4, 4.7 en 4.8 dat op grond van de informatiebrochure de potentiële kopers mochten verwachten dat Quarz kennis had van de financiële risico's van de constructie, althans van de gevolgen van een faillissement, zodat Quarz [gerequireerde] desgevraagd daarover had moeten informeren.
2.1.9
Het slagen van één van de vorengenoemde klachten vitiëert ook rovv. 4.11 t/m 4.16, 5 en het dictum die daarop voortbouwen.
2.2
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel in rovv. 4.11 en 4.12, waarin het hof overweegt:
4.11
Naar het oordeel van het hof staat geen rechtsregel eraan in de weg dat, ingeval schadevergoeding bij staat wordt gevorderd (en toegewezen), al in de hoofdprocedure over een beroep op eigen schuld wordt beslist voor zover dit los staat van de concrete schadeposten. Dat is bij de door de rechtbank beoordeelde omstandigheden het geval.
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat [gerequireerde] ervan mocht uitgaan dat Quarz haar zorgplicht als financieel adviseur naleefde. Zoals hiervoor is overwogen, mocht [gerequireerde] aannemen dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product goed kende en de financiële aspecten ervan overzag. Zij mocht dus ook verwachten dat Quarz haar op de voor Quarz kenbare risico's zoals hiervoor besproken zou wijzen, nu zij daar uitdrukkelijk naar had gevraagd. Met haar antwoord heeft Quarz de betekenis van deze risico's aan [gerequireerde] onvoldoende duidelijk gemaakt. Aan [gerequireerde] en haar ouders kan niet worden verweten dat zij dat niet hebben onderkend. Zij mochten van de deskundigheid van Quarz in dit kader uitgaan. Evenals de rechtbank ziet het hof in zoverre dan ook geen reden om de schade wegens aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden over hen te verdelen.
4.12
Voor zover Quarz erover klaagt dat de rechtbank over dit beroep al heeft beslist, terwijl zij in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk had aangegeven dat haar verweren op dit punt niet volledig en uitputtend waren, dat zij zich het recht voorbehield om haar verweren in een eventuele schadestaatprocedure te herhalen, nader uiteen te zetten en/of aan te vullen, en dat zij verzocht om zo nodig nog de gelegenheid te krijgen om haar verweren over de omvang van de schadevergoeding in een afzonderlijke conclusie nader toe te lichten, kan haar dat niet baten. In hoger beroep heeft zij immers de gelegenheid gehad om haar verweer aan te vullen. Daarvan heeft zij ook gebruik gemaakt (memorie van grieven sub 121 tot en met 127). Voor zover zij op dit punt nog meer had kunnen en witten aanvoeren, is het haar eigen keuze dat zij dat niet heeft gedaan. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat voormelde beslissingen onverlet laten dat er in de schadestaatprocedure nog alle ruimte is om verweren te voeren ten aanzien van het causale verband en eventuele eigen schuld in relatie tot concrete schadeposten. Een beroep op de schadebeperkingsplicht, zoals Quarz heeft aangekondigd, kan daarbij ook nog aan de orde komen. Grief V faalt derhalve.
Dit om navolgende, ook in onderling verband te lezen redenen,
2.2.1
Allereerst bouwen deze rechtsoverwegingen voort op rovv. 4.4 t/m 4.9, zodat het slagen van één of meer klachten van onderdeel 2.1 ook deze rovv. 4.11 en 4.12 vitiëert. Bij het slagen van één of meer onderdelen van onderdeel 2.1 raakt dit ook de vraag of er überhaupt aan een schadestaatprocedure wordt toegekomen. Daarnaast zijn deze rechtsoverwegingen 4.11 en 4.12 rechtens onjuist en onbegrijpelijk. Dit wordt in de navolgende subonderdelen verder uitgewerkt.
2.2.2.
Dit subonderdeel richt zich tegen rov. 4.11 waarin het hof op het oordeel over de eigen schuld en schadebeperkingsplicht vooruitloopt. Vooropgesteld zij dat in onderhavige procedure naast verklaring voor recht dat Quarz aansprakelijk zou zijn (slechts) schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen bij de wet is gevorderd (rov. 4.1 eerste volzin). Dat betekent dat daarvoor voldoende is dat [gerequireerde] mogelijk schade heeft geleden. Die schade hoeft dus niet vast te staan en wordt ook in de hoofdprocedure niet vastgesteld. Die schade wordt ook op geen enkele wijze concreet gemaakt. Daarnaast zij vooropgesteld dat een oordeel over de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW, slechts in de hoofdzaak kan worden afgedaan indien over de hoogte van de afzonderlijke schadeposten daadwerkelijk is gedebatteerd. Nu dit laatste achterwege is gebleven had het hof, en wel in het licht van grief V, en gelet op de vorderingen van [gerequireerde], het debat over eigen schuld en schadebeperkingsplicht in zijn geheel naar de schadestaatprocedure moeten verwijzen. Zie in dit verband HR 1 maart 2013, LJN BY6755, NJ 2013/142:
‘Onderdeel 7.3 voert aan dat het hof het debat over de schadebeperkingsplicht had moeten verwijzen naar de schadestaatprocedure. Het onderdeel is gegrond. [verweerster] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Greenib jegens haar schadeplichtig is (zie hiervoor in 3.2). Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft Greenib niet alleen haar aansprakelijkheid ontkend, maar zich voorts onder meer beroepen op een op [verweerster] rustende schadebeperkingsplicht. Hierop heeft [verweerster] gereageerd met het betoog dat zij, gelet op de door haar gevorderde verklaring voor recht, haar schade niet nader behoefde te onderbouwen, en dat een en ander in een schadestaatprocedure aan de orde kan komen. In het licht van dit partijdebat en het beginsel van hoor en wederhoor (vgl. HR 16 april 2010, LJN BL2229 , NJ2010/229, rov. 3.54, en HR 3 februari 2012 (lees: 3 februari 2012 (red.)), LJN BU4914, NJ 2012/95, rov. 3.11.2) had het hof, dat in zijn eindarrest de gevorderde verklaring voor recht heeft gegeven, zich dienen te onthouden van een oordeel omtrent de op [verweerster] rustende schadebeperkingsplicht. Greenib mocht redelijkerwijs verwachten dat de vragen of [verweerster] een op haar rustende schadebeperkingsplicht heeft geschonden en welke invloed dit eventueel heeft op de toewijsbaarheid van de door haar gevorderde schadevergoeding, in een schadestaatprocedure aan de orde zouden komen.’
HR 24 november 2006, NJ2007/539, m.nt. H.J. Snijders:
‘Het hiervoor genoemde beroep van MSM op eigen schuld van [verweerder], is immers, ook indien het gegrond zou worden geoordeeld, niet van dien aard dat het in de weg staat aan toewijzing van de vordering tot veroordeling van MSM tot schadevergoeding op te maken bij staat. Dit verweer leent zich voor behandeling in de schadestaatprocedure en kan daarin opnieuw aan de orde worden gesteld, nu 's hofs oordeel op dit punt in cassatie geen stand heeft gehouden en bijgevolg aan zijn arrest in zoverre geen bindende kracht toekomt.’
Door thans in de hoofdprocedure op de vraag naar de eigen schuld vooruit te lopen heeft het hof die rechtspraak hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, hetzij heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.2.3
Het vooruitlopen op een oordeel over de eigen schuld in rov. 4.11 is bovendien rechtens onjuist en onbegrijpelijk, nu het hof immers in rov. 4.12 oordeelt dat ‘voormelde beslissingen’ (waaronder het hof begrijpt rov. 4.11) onverlet laten dat er in de schadestaatprocedure nog alle ruimte is om verweren te voeren ten aanzien van het causale verband en eventuele eigen schuld in relatie tot concrete schadeposten, zodat een beroep op de schadebeperkingsplicht, zoals Quarz heeft aangekondigd, daarbij ook nog aan de orde kan komen, nu immers het hof miskent dat het hof het debat over de schadebeperkingsplicht en eigen schuld in zijn geheel had moeten verwijzen, alsook dat dit oordeel innerlijk tegenstrijdig is, daar het enerzijds definitief over eigen schuld en schadebeperkingsplicht oordeelt (in rov. 4.11), maar dan vervolgens oordeelt dat het debat over eigen schuld en schadebeperkingsplicht (op schadepostniveau) toch nog weer wel in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen.
2.2.4
Aldus oordelend in rov. 4.11 en 4.12 miskent het hof dat waar het debat, als het gevolg van het karakter van de door de eiser ingesteld vordering niet over concrete schade gaat, het debat naar de aard ook niet over concrete schadebeperking of eigen schuld kan gaan. Dat debat dient dan ook — als geheel — plaats te vinden in de schadestaatprocedure. Het gevolg van rov. 4.11 en 4.12 is ook dat er al snel interpretatieproblemen zullen voordoen in de schadestaatprocedure, omdat de ene partij zich op het standpunt zal stellen dat een concreet verweer over de hoogte van de schade en eigen schuld al in de hoofdprocedure is afgedaan in rov. 4.11, terwijl de andere zal stellen dat het gaat om een concrete schadepost, waarvoor rov. 4.12 het debat juist openstelt. Onderhavige zaak illustreert dus als geen andere dat en waarom dat debat als geheel in de schadestaatprocedure thuishoort.
2.2.5
Waar het hof in rov. 4.12 overweegt dat Quarz niet van de gelegenheid heeft gebruikt haar verweer aan te vullen waartoe zij zich bij CvA het recht heeft voorbehouden, getuigt dat oordeel van een onbegrijpelijke lezing van de stellingen bij CvA. Quarz heeft, en wel in punt 149 CvA, de rechtbank gevraagd haar in de gelegenheid te stellen haar verweren die de omvang van de schadevergoeding betreffen, in een afzonderlijke conclusie nader toe te lichten voor het geval de rechtbank van oordeel blijkt dat de schadeomvang reeds in de onderhavige procedure moet worden vastgesteld. Waar in die rov. vervolgens het oordeel ligt besloten dat het aan Quarz was om in appel in het kader van de schadeomvang nader verweer te voeren maar dat zij dat heeft nagelaten, miskent het hof dat de omvang van de schade niet tot het debat van partijen heeft behoord. In ieder geval is het oordeel van het hof onbegrijpelijk.
2.2.6
Het slagen van één of meer klachten in dit onderdeel vitiëert rovv. 5.1 t/m 5.3 en het dictum.
2.3
Het slagen van één van de bovenvermelde klachten vitiëert rovv. 4.13 t/m 5.3 en het dictum (rov. 6) die daarop voortbouwen.
Mitsdien:
Het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest, waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn € [94.08 (incl. BTW)]
DEURWAARDER
Mevr. D.A. Riedijk
gerechtsdeurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑07‑2016
CvA punt 90.
CvA punt 91
Overgelegd als productie 5 bij inleidende dagvaarding (althans akte overlegging producties bij de inleidende dagvaarding) p. 17 t/m 20. Zie hieromtrent ook CvA punt 97 en rov. 3.2 van het arrest à quo.
CvA punt 12.
CvA punt 13.
De door [gerequireerde] met Koopstudio overeengekomen allonges zijn overgelegd bij (akte behorende bij)inleidende dagvaarding 13 en 14. Zie ook rov. 3.5 van het arrest à quo.
Overgelegd bij (akte behorende bij) inleidende dagvaarding productie 15. Zie ook rov. 3.6 van het arrest a quo.
Zie bijvoorbeeld inleidende dagvaarding punt 42 onder 3.
MvG punt 50 t/m 67.
Zie voor de onderwerpen en de wijze van advisering zoals door Quarz gedaan MvG punt 18 t/m 26.
MvG punt 50 t/m 67. In het bijzonder punt 64: ‘De zorgplicht van de beroepsbeoefenaar kent zijn grenzen: het houdt op waar het niet gaat om de specifieke deskundigheid van de beroepsbeoefenaar. De (risico's verbonden aan de )producten van Koopstudio, vallen niet onder de specifieke deskundigheid van Quarz en maken (derhalve) geen onderdeel uit van haar zorgplicht jegens de opdrachtgevers.’ Zie ook MvG 73 en 74.
Het is een feit van algemene bekendheid dat, in geval van faillissementen van bedrijven, contractuele bepalingen in de regel niet meer na zullen worden gekomen. Dat is alleen in uitzonderlijke gevallen anders wanneer er sprake is van een doorstart en overname van rechten en plichten.
MvG punt 61.
Zie ook MvG punt 101.
Dat Quarz en Koopstudio ‘bij de uitvoering gezamenlijk optrok’ is overigens, zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk gelet op de uitdrukkelijke ontkenning van Quarz dat zij zich met de verkoop van producten van Koopstudio heeft beziggehouden; zie punten 50 t/m 52 MvG met verwijzingen naar de CvA.
P-v 17 juni 2014 p. 4 halverwege.
CvA punt 114.
MvG punt 80 met verwijzingen.
Punt 2.16, waarin wordt teruggegrepen op de daarvoor weergegeven uitspraken van de rechtbank Gelderland. In dat kader is het ook geen Rocket Science dat wanneer een verkoper een renteloze lening aanbiedt, een regeling voor een fiscaal voordeel en een terugkoopgarantie, dat zulks illusoir wordt bij een faillissement.
MvG punt 65.
MvG punten 9 t/m 12, 14 en 16 t/m 18.
Zie MvG punt 48 met een verwijzing naar het p-v van de comparitie in eerste aanleg.
MvG punten 55 en 56.
MvG punten 55 en 56.
MvG punten 26, 172 en 173.