Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 28 januari 2021 blijkt dat de raadsvrouw het woord in dupliek heeft gevoerd. Nu daar door de steller van het middel niet aan wordt gerefereerd en ik daarin ook geen nieuwe argumenten heb kunnen ontwaren, volsta ik met deze opmerking.
HR, 05-07-2022, nr. 21/01312
ECLI:NL:HR:2022:970
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2022
- Zaaknummer
21/01312
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:970, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:639
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:374
ECLI:NL:PHR:2022:374, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:970
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑10‑2021
- Vindplaatsen
NJ 2022/362 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 05‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Hells Angels, charter Haarlem. Deelneming criminele organisatie door rechtspersoon (stichting), art. 140 Sr. Bewijsklachten. Heeft verdachte deelgenomen aan criminele organisatie? HR geeft rechtspraak over bestanddelen ‘deelneming’, ‘organisatie’ en ‘oogmerk’ op hoofdlijnen weer. Rechtspersoon a.b.i. art. 51 Sr kan worden aangemerkt als deelnemer aan criminele organisatie, als gedragingen waaruit deelneming a.b.i. art. 140 Sr bestaat aan hem kunnen worden toegerekend. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2003:AF7938 m.b.t. uitgangspunten voor toerekening van gedragingen aan rechtspersoon. Hof heeft geoordeeld dat sprake was van duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte (stichting), negen leden van Hells Angels chapter Haarlem en partner van chapterlid, dat oogmerk van organisatie was gericht op plegen van diverse in bewezenverklaring genoemde misdrijven en is tot slotsom gekomen dat chapter Haarlem bedreigende en gewelddadige reputatie had en dat plegen van strafbare feiten werd aangemoedigd en beloond, waarbij door leden van chapter gepleegde strafbare feiten uit naam van chapter werden begaan. Hof heeft verder geoordeeld dat gedragingen van voorzitter van verdachte aan verdachte kunnen worden toegerekend, omdat die gedragingen in sfeer van rechtspersoon passen. Verdachte had met ter beschikking stellen van clubhuis en verrichten van genoemde betalingen aandeel in gedragingen, dan wel ondersteunde gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met verwezenlijking van oogmerk van organisatie. Verdachte had (gelet op verwevenheid van verdachte met (leden van) chapter Haarlem) in zijn algemeenheid weet van criminele oogmerk van organisatie. O.g.v. hiervoor weergegeven oordelen heeft hof bewezenverklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan organisatie die tot oogmerk heeft plegen van in bewezenverklaring genoemde misdrijven. Hof heeft, gelet op vooropstellingen, aldus niet blijk gegeven van onjuiste rechtsopvatting. Verder is bewezenverklaring, gelet op bewijsvoering, toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. Samenhang met 21/01272, 21/01219, 21/01271, 21/01305, 21/01309 en 21/01206.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01312
Datum 5 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2021, nummer 23-002769-18, in de strafzaak
tegen
Stichting Hells Angels Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van de tenlastegelegde deelneming door de verdachte aan een criminele organisatie.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte, een stichting, bewezenverklaard dat:
“zij in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 26 januari 2017 te Haarlem en elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit:
- verdachte, en
- Hells Angels, charter Haarlem (gevormd door: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]) en
- [betrokkene 4],
welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, te weten één of meer misdrijven omschreven in:
- artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen) en
- artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk brand stichten of een ontploffing te weeg brengen) en
- artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen of niet te doen of te dulden) en
- artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting) en
- artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling) en
- artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) en
- artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling) en
- artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) en
- artikel 304 aanhef en onder sub 2 van het wetboek van strafrecht (mishandeling, mishandeling met voorbedachte raad en/of zware mishandeling van een of meer ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn / hun bediening) en
- artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing) en
- artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van de categorie(ën) II en III van de Wet wapens en munitie).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt in de kern op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de advocaat-generaal in de zaak met nr. 21/01272 onder 25 zijn weergegeven (ECLI:NL:PHR:2022:376). Het arrest in die zaak heeft de Hoge Raad vandaag uitgesproken (ECLI:NL:HR:2022:969).
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie bewezen dient te worden verklaard, met dien verstande dat het niet bewezen kan worden dat de organisatie - tevens - het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 141a, 170, 287, 289 en 312 Sr. Er is voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan de strafbaarheid van een rechtspersoon.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie.
Primair heeft de raadsvrouw daartoe naar voren gebracht dat enig oogmerk ontbreekt. Er was sprake van twee organisaties met twee verschillende oogmerken: binnen de Hells Angels Haarlem was er een organisatie bestaande uit [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, én een organisatie bestaande uit alle leden van de Hells Angels Haarlem, maar zonder [betrokkene 4], die geen crimineel oogmerk had. Deze laatste organisatie was gericht op het voortbestaan van de Hells Angels Haarlem en de verdachte behoorde daartoe. Nergens blijkt uit dat de verdachte – in zijn algemeenheid – op de hoogte was van het plegen van strafbare feiten door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en dat deze feiten namens het charter werden gepleegd. De verdachte heeft nimmer bijgedragen aan dan wel enige rol gehad bij een bedreigende en gewelddadige reputatie van het charter of bij strafbare feiten. De verdediging heeft – bij wijze van alternatief scenario – naar voren gebracht dat de hoofdverdachten (het hof begrijpt: [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]) naar de buitenwereld hebben opgetreden namens het hele charter, terwijl zij tegenover de overige leden van de Hells Angels deden alsof het ging om persoonlijke gedragingen. Ten aanzien van het belonen van het geweld, dat in verband wordt gebracht met het criminele oogmerk, geldt dat de betekenissen van bepaalde uiterlijke kenmerken en termen daar geen onderbouwing voor bieden, nu de betekenissen daarvan niet objectief kunnen worden vastgesteld. De verklaring die de verdachte over de patch ‘dequiallo’ heeft gegeven wordt niet weersproken door de inhoud van zijn strafblad. De term ‘omerta’ kan evenmin bijdragen aan de stelling dat geweld wordt beloond binnen het charter en dat daaruit het criminele oogmerk kan worden afgeleid. Als al sprake zou zijn van wetenschap van betekenissen, dan brengt dit niet mee dat de verdachte in zijn algemeenheid heeft geweten van een oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Voor zover geoordeeld zou worden dat sprake is van een organisatie waartoe de verdachte behoort én dat deze organisatie tevens het oogmerk had tot het plegen van misdrijven, is er onvoldoende bewijs dat de verdachte bewust heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, laat staan dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband op dit punt. De verdachte heeft geen wetenschap (achteraf) gehad van de gepleegde strafbare feiten gelieerd aan het charter en hij heeft ook geen wezenlijk aandeel gehad bij het laten voortbestaan van die criminele organisatie. De verdediging heeft onder verwijzing naar verschillende zaaksdossiers betwist dat de oude garde, waartoe de verdachte behoorde, vooraf wetenschap had van de door [betrokkene 1], [betrokkene 3] of [betrokkene 2] gepleegde strafbare feiten en dat deze strafbare feiten zijn gepleegd in het kader van de club. Indien er al sprake was van wetenschap, is deze achteraf gekomen, waarna door de verdachte en de andere leden van het charter onverwijld is gehandeld door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] uit de club te gooien. Daaruit blijkt eveneens dat de verdachte en de andere leden van de Hells Angels Haarlem eerder niet op de hoogte waren van het plegen van strafbare feiten door voornoemden. Het zelfregulerende vermogen van de club blijkt eveneens uit de maatregelen die zijn getroffen tegen getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 8]. Naar het oordeel van de verdediging kan niet worden gesteld dat de verdachte een wezenlijk aandeel had in het laten voortbestaan van die criminele organisatie.
Indien het hof zou oordelen dat de verdachte enige wetenschap achteraf heeft gehad van strafbare feiten die in het kader van het charter zijn gepleegd, dan is het eveneens noodzakelijk dat de verdachte ook daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in de criminele organisatie. Niet kan worden geoordeeld dat de verdachte een dergelijk aandeel heeft gehad door het ter beschikking stellen van het clubhuis en het sporadisch ter beschikking stellen van de bankrekening aan leden van het charter. Het clubhuis is niet gebruikt bij gepleegde strafbare feiten en het ter beschikking stellen van een pand aan personen, die buiten wetenschap van de verdachte om strafbare feiten plegen, maakt niet dat de eigenaar van dat pand strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De OVC-gesprekken in het clubhuis nopen evenmin tot dat oordeel. Ook het sporadisch overmaken van geld naar (gedetineerde) leden maakt niet dat daarmee een criminele organisatie wordt gefinancierd.
Ook in het geval het hof zou oordelen dat een van de bestuurders van de verdachte, namelijk [medeverdachte 6], wetenschap heeft gehad van of een aandeel heeft gehad bij een strafbare gedraging in het kader van het charter Hells Angels Haarlem, dient vrijspraak te volgen. Niet kan worden vastgesteld dat het andere bestuurslid hiervan op de hoogte is geweest of daar een aandeel in heeft gehad. Het handelen/nalaten van [medeverdachte 6] kan niet aan de verdachte worden toegerekend, waarbij de raadsvrouw heeft gewezen op de zogenaamde “IJzerdraadcriteria”. Voor toerekening is enige mate van gezamenlijkheid vereist van alle leidinggevenden van een rechtspersoon.
Beoordeling door het hof
Voor beantwoording van de vraag of de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zal het hof hierna de bestanddelen “organisatie”, “oogmerk van de organisatie” en “deelneming aan de organisatie” bespreken.
(...)
Organisatie
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. De Stichting Hells Angels Haarlem (hierna ook: de Stichting) staat ingeschreven op het adres aan de Baljuwslaan 23 te Haarlem en is eigenaar van het aldaar gelegen pand. [medeverdachte 6] is voorzitter van de Stichting. Hells Angels, charter Haarlem (hierna ook: Hells Angels Haarlem), maakt gebruik van het pand aan de Baljuwslaan 23 te Haarlem als clubhuis. De Stichting beschikt over een bankrekening, die wordt gevoed door contante stortingen en vanaf welke rekening de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald. De ‘treasurer’ (hof: penningmeester) van de Hells Angels Haarlem heeft de beschikking over de bankrekening van de Stichting. In de ten laste gelegde periode zijn [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [medeverdachte 5], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] allen lid van dit charter. Binnen het charter is sprake van een strakke structuur met diverse functies. [betrokkene 1] is president, [medeverdachte 1] is vice-president, [medeverdachte 2] is ‘road captain’, [betrokkene 3] is ‘treasurer’, [medeverdachte 3] is ‘secretary’ en [betrokkene 2] is de ‘sergeant at arms’. [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn ‘full colour member’.
De leden dragen een hesje, de zogenaamde ‘colours’, waardoor zichtbaar is dat zij lid zijn van Hells Angels, charter Haarlem. Zij betalen contributie voor het lidmaatschap, met welke contributie de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald, met uitzondering van [medeverdachte 5], die daar de laatste jaren van is vrijgesteld gelet op zijn leeftijd en zijn financiële situatie. Leden van de Hells Angels Haarlem overleggen structureel in periodieke overleggen en op basis van ad-hoc belegde bijeenkomsten.
Hells Angels Haarlem heeft eigen clubregels. De verdachte was bekend met deze regels. Beslissingen binnen het charter worden op democratische wijze genomen, waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
[betrokkene 4] is geen lid van Hells Angels, charter Haarlem. Ten tijde van de detentie van haar partner [betrokkene 1] was zij wel de cruciale schakel tussen [betrokkene 1] en andere leden van de Hells Angels Haarlem. Met name met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] onderhield zij telefonisch contact en zij had ontmoetingen met hen, onder meer over club gerelateerde zaken.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de leden van de Hells Angels Haarlem, zijnde [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [medeverdachte 5], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2], samen vormend Hells Angels, charter Haarlem, en de Stichting en [betrokkene 4] gedurende de ten laste gelegde periode.
Oogmerk van de organisatie
Beoordelingskader
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel "oogmerk" zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
De organisatie bestond, zoals hiervoor is vastgesteld uit de full members van het charter Hells Angels Haarlem, [betrokkene 4] en de Stichting Hells Angels Haarlem. Het charter Hells Angels Haarlem vormde daarbij het middelpunt van de organisatie.
Bij het beantwoorden van de vraag of de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven komt naar het oordeel van het hof betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden.
A. Bedreigende en gewelddadige reputatie
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het charter Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie heeft. Uit diverse verklaringen en tapgesprekken blijkt dat slachtoffers van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels Haarlem geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles en dat getuigen niet of nauwelijks durven te verklaren. Zo heeft getuige [betrokkene 16] in het contact met de politie verklaard dat de Hells Angels nergens voor terugdeinzen en tot alles in staat zijn. Ook blijkt uit zijn gesprek met de politie dat hij zeer angstig is dat de club erachter komt dat hij contact heeft met de politie. Hij durft van meerdere voorvallen geen aangifte te doen. Ook getuige [betrokkene 17] wilde geen verklaring afleggen of aangifte doen, omdat hij geen lopende schietschijf wil zijn in Haarlem. Uit de gesprekken met de politie en de tapgesprekken blijkt dat de getuige [betrokkene 7], voormalig ‘hangaround’ van de Hells Angels Haarlem, angstig is, niet wil dat de leden van de club erachter komen wat hij de politie heeft verteld en hij hen tot alles in staat acht. Wanneer de politie bij de getuigen [betrokkene 18] en [betrokkene 19] langs komt, naar aanleiding van de mishandeling van [betrokkene 18], geeft [betrokkene 19] aan geen aangifte te willen doen, omdat de Hells Angels dan ongetwijfeld langs komen en de ramen inschieten met mitrailleurs. Getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij in het verleden betalingen heeft moeten doen aan de Hells Angels Haarlem en dat hij in die tijd doodsbang was. Tenslotte verklaart ook getuige [betrokkene 20], afgeperst en mishandeld door leden van de Hells Angels Haarlem, nauwelijks uit angst voor wat er kan gebeuren.
Voornoemde getuigen zijn, met uitzondering van [betrokkene 17], eveneens ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. Gelet op de in hoger beroep afgelegde verklaringen, bezien in samenhang met de eerder door hen afgelegde verklaringen, kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat een aantal van de getuigen nog steeds niet het achterste van hun tong heeft durven laten zien uit angst voor mogelijke represailles. Zo geeft getuige [betrokkene 16] enerzijds aan niet te weten van waaruit de opdracht om hem te dwingen zijn tattooshop te sluiten is gegeven, maar verklaart hij anderzijds: “Ik weet niet precies vanuit welke groep dit is gekomen, maar als er al twee aan je deur staan..” Dit, nadat hij even ervoor had gezegd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan de deur stonden, daarbij doelend op [betrokkene 1] en [betrokkene 2], van wie hij wist dat ze lid waren van de Hells Angels Haarlem. Op de vraag of hij bang was antwoordt hij: “Weet u, ik had niet te maken met de plaatselijke roeivereniging en ik wist niet wie ik tegenover mij had.” Getuige [betrokkene 19] geeft aan zich delen van het gesprek met de politie niet meer te kunnen herinneren en evenmin dat zij contact heeft gezocht met [betrokkene 3]. Getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij het geld dat hij heeft betaald niet zag als een boete en dat hij zich nooit afgeperst heeft gevoeld. Tegelijkertijd verklaart hij: “Ik heb twee ouders en meerdere zaken en als je auto in de brand wordt gestoken (...).” [betrokkene 20] heeft verklaard dat het niet klopt dat hij bang was en dat de politie zoveel kan opschrijven. Voorts verklaart hij: “Als je een boete moet betalen, moet je het betalen. Ik wil er niets meer over verklaren. Ik ben er klaar mee. Ik heb ook tegen de agent gezegd dat ik geen represailles wilde.” Getuige [betrokkene 7] heeft voorafgaand aan het verhoor ter terechtzitting laten weten angstig te zijn te verklaren in het bijzijn van de verdachten. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij niet door tuig opgewacht wil worden vanwege het afleggen van een getuigenverklaring. Ook verklaarde hij op de vraag van medeverdachte [medeverdachte 2] of hij bang voor hem is: “Ik ben voor geen één van jullie individueel bang. Ik weet dat de club ver reikend kan zijn en een club waarmee ik niet op goede voet sta – en dat sta ik op dit moment niet – heeft de mogelijkheden om mij door anderen het leven zuur te laten maken.” Ten slotte is in hoger beroep ook oud-lid van de Hells Angels Haarlem [betrokkene 5] als getuige gehoord. Hij verklaarde eerder bij de politie bang te zijn dat de Hells Angels er via de advocaten achter komen dat hij wat heeft verteld. Daarmee geconfronteerd ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde hij dat hij het niet zo tegen de politie heeft gezegd. Nadat wordt voorgehouden dat hij tot twee keer tegen de politie heeft gezegd dat hij angst had voor represailles, antwoordt hij dat dat misschien voor zichzelf was maar niet voor zijn vrouw en kinderen en dat hij het merkwaardig vindt dat de politie het zo heeft opgeschreven.
Dat de leden van de Hells Angels Haarlem zich ook bewust zijn van deze reputatie, blijkt onder meer uit een uitlating die [betrokkene 2] doet tijdens de clubvergadering op 16 september 2016, in aanwezigheid van de verdachte en de overige leden van de Hells Angels Haarlem, namelijk dat het chapter Haarlem in Holland bekend staat als kei- en keihard. Ook zegt [betrokkene 1] in een telefoongesprek met [betrokkene 4]: “Wij zijn het beestachtige chapter” (...) “op een clubavond waar vier of vijf man van ons zijn, we steken de boel in de brand, gooien de krukken door de deur heen, ehhh ... wat doen we niet, er wordt gewoon geschoten binnen in het clubhuis.”
De reputatie van de Hells Angels Haarlem komt tevens naar voren in een tweetal krantenberichten in het dossier van 30 april 2015 en 19 juni 2015. In het eerste bericht staat vermeld dat [betrokkene 1] de [medeverdachte 6] is van en nieuwkomer is binnen het beruchte chapter in Haarlem en hij in verband wordt gebracht met het plegen van strafbare feiten. In het tweede bericht staat vermeld dat Hells Angels Haarlem voorman [betrokkene 1] uit is op oorlog en een harde lijn hanteert.
B. Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen
Voorts leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat het plegen van strafbare gedragingen, met name geweld, door de Hells Angels Haarlem wordt aangemoedigd en beloond.
In het clubhuis hangt een oorkonde met de tekst ‘Deathhead Purple Heart’. Op de oorkonde staat in het Engels dat een ieder die dit heeft verdiend zijn bloed heeft gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels. Het hof leidt uit het dossier af dat de zogenaamde patch ‘dequiallo’ verdiend kan worden door toegepast geweld door clubleden van Hells Angels richting overheidspersoneel. Deze term is in het clubhuis op de muur geschilderd. Vier leden van de Hells Angels Haarlem dragen deze patch: [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]. Dat de patch een andere betekenis zou hebben, zoals door medeverdachten ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, acht het hof gelet op het navolgende niet aannemelijk. In een afgeluisterd gesprek noemt [betrokkene 1] [betrokkene 3] een slappeling omdat hij nog geen ‘dequiallo’ heeft en zegt dat hij [wijkagent] (hof: de wijkagent) in elkaar moet stompen. In de arrestantenbus op 26 januari 2017 zegt [betrokkene 3] dat ze voor zijn neus stonden en dat hij dacht aan ‘dequiallo’. Ook in een ander gesprek zegt [betrokkene 3]: “Als ik aangehouden word, ga ik voor dequiallo.” Ten slotte heeft [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat verzet bij arrestatie een betekenis van ‘dequiallo’ is.
Tijdens de clubvergadering van 16 september 2016 wordt het belang van het dragen van de patches door [medeverdachte 3] onderstreept: “Het is een sowieso een straf als jij je patch niet aan mag, of je nou een T-shirt mag dragen of niet het gaat om je patch.”
Ook gebruikt Angels Haarlem de ‘ball peen hammer’ (bolhamer) als symbool. Dit symbool is bedoeld voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt. Op de motor van [medeverdachte 3] is een ‘ball peen hammer’ aangetroffen.
Dat het plegen van strafbare feiten door de leden van de Hells Angels Haarlem volstrekt normaal wordt gevonden en wordt geaccepteerd – en daarmee indirect wordt aangemoedigd – blijkt ook uit de inzamelingen die voor gedetineerde leden worden georganiseerd, de zogenaamde Big House Crew. Op 23 juli 2016 vindt een inzameling plaats voor [betrokkene 1] die op dat moment gedetineerd zit. In dat verband wijst het hof ook op de uitlatingen van [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering op 16 september 2016: “we moeten wel aan de toekomst denken en (...) laten we hopen van niet maar ik ken vast komen, hij ken vast komen als jij woorden krijgt met je buurman en je slaat hem achterstevoren dan ken je ook vast komen”, “We kennen allemaal vastkomen” en “dan moet het niet zo zijn dat nu moeten jullie voor mij betalen maar als er twee of drie man vast zitten dan heb je een fucking probleem.” Op diezelfde clubvergadering zegt [betrokkene 1]: “Hee als justitie zijn shit beter had geregeld en van der Valk betere camera’s had gehad ja? Dan had hij vast gezeten, had hij vast gezeten, had hij vast gezeten en had ik vast gezeten ja?”
De acceptatie van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels blijkt naar het oordeel van het hof eveneens uit de omstandigheid dat het niet de bedoeling is dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praten. Dit volgt allereerst uit regel 12 van de clubregels van de Hells Angels Haarlem: “Alles wat Hells Angels H’lem met elkaar bespreken blijft tussen ons; dus wordt op geen enkele manier naar buiten gebracht.” Op een muur in het clubhuis staat ook groot de tekst ‘omerta (hof: de geheimhoudingsplicht/zwijgplicht)’ geschilderd. Na de aanhouding van leden van de Hells Angels Haarlem op 26 januari 2017 fluistert [medeverdachte 6] in de arrestantenbus: “zwijgen ... met alles”
Tevens wordt op de clubvergadering van 16 september 2016 gesproken over het ‘sweepen van het clubhuis’, waarna [betrokkene 1] zegt: “je moet hier gewoon niet domme dingen lullen” en “we zitten allemaal van hier niet praten en daar niet praten als er echt wat te bespreken, wat we echt niet willen gaan we weg. Gaan we ergens anders heen simpel zat. Die dagelijkse dingen en die club dingen daar kennen we gewoon over praten.” Tijdens een andere clubvergadering wordt [medeverdachte 4] aangesproken dat hij zijn telefoon moet weggooien en een nieuw nummer moet nemen, omdat ‘ze alles terug kunnen halen’. Ten slotte blijkt ook uit een afgeluisterd gesprek van [medeverdachte 5] dat hij, wanneer een vrouw contact met hem zoekt die ervan wordt beschuldigd verdovende middelen te hebben gestolen vanuit het clubhuis van de Hells Angels te Haarlem, niet wil dat dit soort dingen over de telefoon wordt besproken.
C. Misdrijven
Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen in het dossier dat leden van de Hells Angels Haarlem zich in de tenlastegelegde periode schuldig hebben gemaakt aan het plegen van misdrijven, die naar het oordeel van het hof rechtstreeks verband houden met het charter. Het hof maakt daarbij een onderscheid tussen delicten waarbij sprake is van (fysieke en/of verbale) intimidatie en feiten die verband houden met wapenbezit.
Afpersing, dwang, bedreiging en mishandeling
Het hof leidt uit het dossier af dat een aantal strafbare feiten zijn gepleegd jegens personen omdat zij lid zijn van een andere motorclub dan wel omdat concurrentie van andere motorclubs niet wordt geduld. De verhouding tussen de Hells Angels Haarlem en andere motorclubs komt onder meer een aantal keer ter sprake tijdens de clubvergadering van 16 september 2016. Zo zegt [betrokkene 2]: “wij kwamen er een paar weken geleden een tegen he? Ik dacht eerst No Surrender, ik rij de benzine pomp op, ik had bijna me stuur verbogen want er zaten een paar andere gasten, zat daar een Satu..” Ook [betrokkene 1] zegt: “Onze club is het belangrijkste wij moeten met elkaar door een deur kennen en waarom moet je handjes schudden met Satudarah” en “ik vind dat we alle recht van spreken hebben omdat we met heel veel dingen het voortouw hebben genomen en als enigste stad kunnen zeggen dat wij die kanker honden hier niet hebben en dat komt alleen maar door onze eigen houding die we hebben en wij kennen gewoon zeggen van luister als er geflikkerd word met die Satudarah’s, Bandidos, No Surender, Mongols, Outlaws die hele kanker zooi als Holland daar voor is dan krijgen we net als vorige keer gewoon weer tweestrijd”.
In zaaksdossier C-02 Alt is getuige [betrokkene 17] in zijn café door zes leden van de Hells Angels in full colours gedwongen om zijn No Surrender-vest af te geven. De Hells Angels hebben [betrokkene 17] duidelijk gemaakt dat ze geen No Surrender in Haarlem willen. Toen [betrokkene 17] zijn lidmaatschap bij No Surrender niet had beëindigd, zoals hem door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] was opgedragen, is hij in hun bijzijn geslagen.
In dossier C-13 Vuurduin is getuige [betrokkene 21], lid van de motorclub Satudarah, mishandeld door [betrokkene 3]. Volgens een getuige werd er ook ‘tering Satudarah’ geroepen. Na dit voorval is er contact tussen [betrokkene 2], als ‘sergeant at arms’ van de Hells Angels Haarlem, en de ‘national sergeant’ van Satudarah. Getuige [betrokkene 6], lid van No Surrender, wordt in zaaksdossier C-15 Martini (met voorbedachte raad) mishandeld door [betrokkene 2]. Deze mishandeling vindt plaats vlak nadat [betrokkene 2] door Meijnckens op de hoogte wordt gebracht van het feit dat hij een lid van No Surrender ziet rijden.
Ten slotte blijkt uit de zaaksdossiers C-04 Begles, C-05 Bornrif, C-07 Stereo en C-08 Kasteel dat [betrokkene 1] tweemaal opdracht gegeven heeft tot brandstichting bij sporthal De Weyver in Hoogwoud. Bij een van die brandstichtingen heeft hij de opdracht daartoe via [betrokkene 4] aan [betrokkene 3] gegeven, die voor de verdere uitvoering moest zorgdragen. [betrokkene 1] heeft ook op verschillende momenten dreigberichten naar [betrokkene 23], de eigenaar van sporthal De Weyver, verstuurd. Door middel van deze dreigberichten en brandstichtingen heeft [betrokkene 1] [betrokkene 23] geprobeerd te dwingen om de jaarlijks georganiseerde choppershow van de motorclub Rogues MC geen doorgang te laten vinden.
Tevens hebben een aantal strafbare feiten plaatsgevonden tegen personen die (voorheen) gelieerd waren aan de Hells Angels Haarlem.
Toen de getuige [betrokkene 7] als hangaround bij de Hells Angels Haarlem wilde stoppen, is geprobeerd hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen zijn motor af te geven, waarbij [betrokkene 3] [betrokkene 7] een klap in het gezicht heeft gegeven (zaaksdossier C-14 Uitkijk).
Ook [betrokkene 20] is door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgeperst (zaaksdossier C-18 Wester). [betrokkene 20] was lid van Alcatraz Wanted, een supportclub van Hells Angels Haarlem, en had – in de ogen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – nagelaten een envelop met ingezameld geld te bezorgen bij de vrouw van een gedetineerd lid van Alcatraz Wanted. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben daarin aanleiding gezien om aan [betrokkene 20] als lid van een supportclub een boete op te leggen. [betrokkene 20] moest om die reden een aantal keren naar het clubhuis komen, waar hij tevens klappen heeft gehad van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Tenslotte hebben ook een aantal strafbare feiten plaatsgevonden tegen willekeurige personen. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 3] [betrokkene 18] heeft mishandeld nadat hij eerder heeft geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (zaaksdossier C-16 Westpoint). In de afgeluisterde telefoongesprekken verwijst [betrokkene 3] naar de Hells Angels en dat de club ermee gemoeid is. Tevens blijkt daaruit dat [betrokkene 3] zich na de mishandeling van [betrokkene 18] moet melden in Haarlem. Ten overvloede merkt het hof op dat uit het dossier nog blijkt dat wanneer [betrokkene 3] erachter komt dat de getuige bij een andere motorclub zit, hij het helemaal een legitieme reden vindt en dat er dan helemaal op hem gejaagd gaat worden.
Voorts blijkt uit het zaaksdossier C-17 Millennium dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] [betrokkene 9] hebben afgeperst door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van € 10.000,-. Uit gesprekken in het dossier blijkt dat deze beslissing er lag en dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hieraan uitvoering hebben gegeven.
Ten slotte is de getuige [betrokkene 16] door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gedwongen om zijn tattooshop in Haarlem te sluiten. Alhoewel [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor dit zaaksdossier (C-01 Budel) zijn vrijgesproken, nu het sluiten van de tattooshop door [betrokkene 16] niet in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden, blijkt naar het oordeel van het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat de getuige zich door de mededelingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], namelijk dat ze niet blij waren met de terugkomst van [betrokkene 16] in Haarlem en dat hij maar beter kon stoppen met zijn pas geopende tattooshop, genoodzaakt heeft gevoeld zijn tattooshop te sluiten.
Wapens en munitie
[betrokkene 1] en [betrokkene 3] hebben in het clubhuis van de Hells Angels Haarlem een vuurwapen en een geluiddemper voorhanden gehad (zaaksdossier C-19 Boor). Uit het dossier blijkt dat met dit wapen is geschoten, gelet op de kogel die in de openhaard van het clubhuis is aangetroffen.
Conclusie met betrekking tot het oogmerk
Het hof constateert dat de Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie hebben en dat het plegen van strafbare feiten wordt aangemoedigd en beloond. Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier is tevens gebleken dat door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet, zoals door de verdediging betoogd, op persoonlijke titel.
Om die reden komt het hof tot de conclusie dat de organisatie een oogmerk heeft gericht op het plegen van misdrijven, namelijk openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Het hof acht onvoldoende bewijs aanwezig met betrekking tot het oogmerk ten aanzien van de overige tenlastegelegde misdrijven.
Deelneming
Beoordelingskader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in art. 140 lid 1 Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
De Stichting
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 13 juni 2016 betreffende de Stichting blijkt dat de statutaire naam is: Stichting Hells Angels Haarlem. Het bezoekadres is Baljuwslaan 23 te Haarlem. De datum van oprichting is 19 november 1979. Activiteiten zijn: auto- en motorsport, motorsportverenigingen. [medeverdachte 6] is voorzitter en gezamenlijk bevoegd met [betrokkene 15], secretaris. Het adres van [betrokkene 15] is in [plaats], Duitsland. De Stichting is eigenaar van het pand Baljuwslaan 23 te Haarlem.
Handelingen
Uit de feitelijke gang van zaken leidt het hof af, dat de Stichting het pand Baljuwslaan 23 te Haarlem beschikbaar stelt aan de leden van het charter Hells Angels Haarlem, teneinde dit als clubhuis te gebruiken. Niet gebleken is dat het charter een vergoeding betaalt voor het gebruik van het pand.
De Stichting beschikt over diverse bankrekeningen, waaronder een ‘bestuurrekening’. De tenaamstelling van deze rekening is: ‘Stichting Hells Angels Haarlem t.a.v: [medeverdachte 6]’. De rekening wordt gevoed door contante stortingen. Van deze rekening worden de betalingen voor vaste lasten van het pand Baljuwslaan 23 te Haarlem gedaan, zoals UPC (communicatie), gemeentebelasting en NUON (GWL). Door [medeverdachte 6] is ter terechtzitting van het hof verklaard dat de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald uit de contributie van de leden van het charter Hells Angels Haarlem. Ook worden vanaf deze rekening bedragen overgemaakt voor verschillende personen in verschillende PI’s, waaronder [medeverdachte 4] en [betrokkene 1]. Gebleken is dat binnen het charter Haarlem geld wordt ingezameld voor gedetineerde leden. Bij een overschrijving van 10 augustus 2015 naar PI Zwaag, bedoeld voor [betrokkene 1], staat vermeld: “broer ik mis je!!! Hou vol!!!”.
Wie heeft de handelingen namens de Stichting verricht?
Het hof overweegt als volgt. [medeverdachte 6] is full colour member van het charter Hells Angels Haarlem. [betrokkene 15] is dit in het verleden geweest maar is, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2018 heeft verklaard, sinds 6 of 7 jaar weg uit Haarlem en daarna lid geworden van de Hells Angels in Limburg. Het hof overweegt dat [betrokkene 15] weliswaar heeft verklaard dat hij nog contact met [medeverdachte 6] heeft en met hem spreekt over de financiële zaken en het onderhoud van het clubhuis, maar dat niet is gebleken van een directe bemoeienis van [betrokkene 15] bij de dagelijkse gang van zaken binnen de Stichting. [betrokkene 3] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij als ‘treasurer’ (penningmeester) van het charter Hells Angels Haarlem de gas- water- en lichtrekeningen betaalt. Evenwel vermeldt de tenaamstelling van de rekening waarmee deze betalingen worden gedaan de naam van [medeverdachte 6] en is [medeverdachte 6] als bestuurder bevoegd. Het hof merkt [medeverdachte 6], gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook aan als (mede)pleger van de hiervoor omschreven namens de Stichting verrichte handelingen.
Kan dit handelen de Stichting worden toegerekend?
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Het opzet van een rechtspersoon kan afgeleid worden uit het opzet van de namens de rechtspersoon optredende natuurlijke persoon, maar ook uit bijvoorbeeld het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat [medeverdachte 6] voorzitter van de Stichting is. Naar het oordeel van het hof passen de gedragingen van [medeverdachte 6] ook in de sfeer van de Stichting. Daartoe overweegt het hof dat van geen andere wezenlijke activiteit van de Stichting is gebleken dan het in eigendom houden en ter beschikking stellen van het clubhuis en het betalen van de vaste lasten daarvoor, alsmede het betalen aan gedetineerde leden van het charter Haarlem. De gedragingen van [medeverdachte 6] namens de Stichting zijn de Stichting ook dienstig, terwijl de Stichting er voorts over mocht beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden.
Het hof is dan ook van oordeel dat de gedragingen redelijkerwijs aan de Stichting kunnen worden toegerekend.
Aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen?
Naar het oordeel van het hof heeft de Stichting met de hiervoor beschreven handelingen bijgedragen aan/ondersteund het criminele oogmerk van de Hells Angels Haarlem. Het pand dat zij ter beschikking stelt als clubhuis vormt immers het hart van het charter Hells Angels Haarlem. Dit clubhuis is een bolwerk van symbolen die in relatie staan tot het criminele oogmerk van de organisatie. Hier wordt door de leden vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, is/zijn (een) wapen(s) aanwezig en wordt geld ingezameld voor gedetineerde leden. De Stichting betaalt de voorzieningen en andere vaste lasten voor dit clubhuis en ondersteunt gedetineerde leden van het charter financieel.
Conclusie met betrekking tot wetenschap
In feite komt het erop neer, dat er een grote verwevenheid is tussen de Stichting Hells Angels Haarlem en het charter Hells Angels Haarlem. Gelet op al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de Stichting weet heeft van het criminele oogmerk van de organisatie. De stelling van de verdediging dat vastgesteld dient te worden dat (ook) het andere bestuurslid [betrokkene 15] weet heeft van dit criminele oogmerk, vindt geen steun in het recht.
Eindconclusie
Het tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrippen ‘deelneming’, ‘organisatie’ en ‘oogmerk’ zijn gebruikt in de betekenis die deze begrippen hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 140 lid 1 Sr luidt:
“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4.1
De rechtspraak van de Hoge Raad over de hiervoor genoemde bestanddelen van artikel 140 lid 1 Sr laat zich op hoofdlijnen als volgt weergeven. (Vgl. onder meer HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148, HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378.)
2.4.2
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
2.4.3
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
2.4.4
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
2.5
Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 Sr kan worden aangemerkt als deelnemer aan een criminele organisatie, als de gedragingen waaruit de deelneming in de onder 2.4.3 bedoelde zin bestaat aan hem kunnen worden toegerekend. Bij de beantwoording van de vraag of die toerekening kan plaatsvinden, gelden de uitgangspunten die zijn geformuleerd voor het daderschap van de rechtspersoon in het algemeen in het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938. Dat betekent dat het antwoord op de vraag of toerekening kan plaatsvinden afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn als zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon kon beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder dat aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
2.6.1
Het hof heeft blijkens de bewijsvoering in relatie tot (de gedragingen van) de verdachte onder meer het volgende vastgesteld.
- De verdachte, een stichting, was eigenaar van het pand dat door de verdachte beschikbaar werd gesteld aan de Hells Angels, chapter (of charter) Haarlem, om als clubhuis te gebruiken.
- Van het chapter Haarlem waren in de bewezenverklaarde periode onder anderen [medeverdachte 6] en [betrokkene 3] lid. Voorzitter van de verdachte was [medeverdachte 6]. [betrokkene 3] had als ‘treasurer’ van het chapter Haarlem de beschikking over de bankrekening van de verdachte. Als secretaris van de verdachte stond, blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel, geregistreerd [betrokkene 15], die in het verleden was aangesloten bij het chapter Haarlem en nadien lid werd van de Hells Angels in Limburg.
- De verdachte beschikte over diverse bankrekeningen, waaronder een ‘bestuurrekening’ met als tenaamstelling ‘Stichting Hells Angels Haarlem t.a.v.: [medeverdachte 6]’. Op deze bankrekening werden contante stortingen gedaan en vanaf deze rekening werden de vaste lasten voor het clubhuis betaald. Daarnaast werden vanaf deze rekening bedragen overgemaakt naar verschillende personen in penitentiaire inrichtingen, onder wie de chapterleden [medeverdachte 4] en [betrokkene 1].
- Door de leden van het chapter Haarlem, met uitzondering van [medeverdachte 5], werd contributie betaald. De vaste lasten voor het clubhuis werden, zo volgt uit een verklaring van [medeverdachte 6], betaald van die contributie.
- De leden van het chapter Haarlem, onder wie [medeverdachte 6], vergaderden in het clubhuis, structureel in periodieke overleggen en ook in ad hoc belegde bijeenkomsten.
- In het clubhuis hing een oorkonde met de tekst ‘Deathhead Purple Heart’, waarop stond dat een ieder die dit had verdiend, zijn bloed heeft gegeven ter verdediging van de eer van de Hells Angels. Op muren in het clubhuis waren de teksten ‘dequiallo’ en ‘omerta’ geschreven. Die termen hielden verband met de toepassing van geweld richting overheidspersoneel onderscheidenlijk met het naleven van een geheimhoudings- en zwijgplicht. In de open haard van het clubhuis is een kogel aangetroffen.
2.6.2
Het hof heeft, mede op basis van deze vaststellingen, geoordeeld dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte, negen leden van het chapter Haarlem en [betrokkene 4] (de partner van [betrokkene 1]). Het hof heeft geoordeeld dat deze organisatie een oogmerk heeft, gericht op het plegen van misdrijven, namelijk openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Dit oordeel heeft het hof gebaseerd op de onder 2.2.3 weergegeven vaststellingen over (A) de bedreigende en gewelddadige reputatie van het chapter Haarlem, (B) het belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen, met name geweld, door het chapter Haarlem, en (C) het plegen van misdrijven door leden van het chapter Haarlem, die rechtstreeks verband hielden met dat chapter, onder meer omdat de betreffende misdrijven waren gericht tegen leden van andere motorclubs of waren gerelateerd aan concurrentie met andere motorclubs. Die vaststellingen hebben het hof tot de slotsom geleid dat het chapter Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie had en dat het plegen van strafbare feiten werd aangemoedigd en beloond, waarbij de door leden van het chapter gepleegde strafbare feiten uit naam van het chapter werden begaan.
2.6.3
Het hof heeft verder geoordeeld dat de gedragingen van [medeverdachte 6] aan de verdachte kunnen worden toegerekend, omdat die gedragingen in de sfeer van deze rechtspersoon passen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat (i) de activiteiten van de verdachte in de kern uit niets anders bestonden dan het in eigendom houden en ter beschikking stellen van het clubhuis, het betalen van de vaste lasten voor dat pand en het doen van betalingen aan gedetineerde leden van het chapter Haarlem, (ii) de namens de verdachte verrichte gedragingen van [medeverdachte 6] dienstig waren aan de verdachte, en (iii) de verdachte erover kon beschikken of deze gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de verdachte met het ter beschikking stellen van het clubhuis en het verrichten van de genoemde betalingen een aandeel had in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunde die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het clubhuis het hart van het chapter Haarlem vormde en een bolwerk was van symbolen die in relatie stonden tot het criminele oogmerk van de organisatie en dat in het clubhuis door de leden werd vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, een of meer wapens aanwezig waren en geld werd ingezameld voor gedetineerde leden. Het hof heeft tot slot geoordeeld dat de verdachte – gelet op de verwevenheid van de verdachte met (de leden van) het chapter Haarlem – in zijn algemeenheid weet had van het criminele oogmerk van de organisatie.
2.6.4
Op grond van de hiervoor weergegeven oordelen heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven. In aanmerking genomen wat onder 2.4 en 2.5 is vooropgesteld, heeft het hof aldus niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Verder is de bewezenverklaring, gelet op de hiervoor besproken bewijsvoering, toereikend gemotiveerd. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Conclusie 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Deelneming aan criminele organisatie, art. 140 Sr. Hells Angels Haarlem. 1. Bewijsklachten m.b.t. deelneming aan een criminele organisatie. 2. Klacht over de verbeurdverklaring van het clubhuis. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01312
Zitting 19 april 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
Stichting Hells Angels Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 10 maart 2021 door het Gerechtshof Amsterdam wegens ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ veroordeeld. Het hof heeft een groot aantal inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard, waaronder het ‘Clubhuis Hells Angels ( [a-straat 1] te Haarlem), eigendom van de Stichting Hells Angels Haarlem’. Daarbij heeft het hof bevolen dat de netto-opbrengst van het verbeurdverklaarde clubhuis na aftrek van een bedrag van € 80.000 aan de Stichting wordt uitbetaald. Het hof heeft voorts van een aantal voorwerpen de onttrekking aan het verkeer bevolen.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/01219, 21/01206, 21/01309, 21/01271, 21/01305 en 21/01272. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat bewijsklachten. Het tweede middel bevat een klacht over de verbeurdverklaring van het clubhuis. Voordat ik het eerste middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, een deel van de pleitnota, de bewijsoverwegingen en een deel van de in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen weer, en maak ik nog een aanvullende opmerking.
Bewezenverklaring, pleitnota, bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘zij in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 26 januari 2017 te Haarlem en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit:
-verdachte,en- Hells Angels, charter Haarlem (gevormd door: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] ) en
- [betrokkene 4] ,
welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, te weten één of meer misdrijven omschreven in:- artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen) en
- artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk brand stichten of een ontploffing te weeg brengen) en
- artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen of niet te doen of te dulden) en
- artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting) en
- artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling) en
- artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) en
- artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling) en
- artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) en
- artikel 304 aanhef en onder sub 2 van het wetboek van strafrecht (mishandeling, mishandeling met voorbedachte raad en/of zware mishandeling van een of meer ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn / hun bediening) en
- artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing) en
- artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van de categorie(ën) II en III van de Wet wapens en munitie).’
6. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 26 januari 2021 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte en de raadslieden van de medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] gezamenlijk het woord tot verdediging hebben gevoerd overeenkomstig overgelegde pleitnotities. Deze houden onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten en verwijzingen):
‘‘Feit 1: deelname aan een criminele organisatie met geweldsoogmerk door (…) de stichting Hells Angels Haarlem
(…)
4. In tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank en het openbaar ministerie, handhaaft de verdediging in hoger beroep het standpunt dat cliënten dienen te worden vrijgesproken van de deelname van een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
5. De volgende omstandigheden van artikel 140 Sr zal de verdediging cumulatief afzonderlijk bespreken:
a. Geen deelname criminele organisatie door cliënten wegens ontbreken van enig oogmerkb. Geen wetenschap van strafbare feiten en dus geen deelname aan een criminele organisatie
Primair: geen deelname aan een criminele organisatie door cliënten, geen oogmerk
6. Dat cliënten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] lid zijn van het charter Hells Angels Haarlem en dat de stichting de beheerder is van hun clubhuis wordt niet betwist. Dat het charter een organisatie is met een bepaalde structuur, zal de verdediging ook niet betwisten. Wat wel wordt betwist is dat cliënten hebben deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk heeft gehad strafbare feiten te plegen. Kortom betwist wordt dat cliënten deel hebben genomen aan een criminele organisatie. De verdediging stelt zich derhalve op het standpunt dat zij dienen te worden vrijgesproken.
7. De reden dat verdediging stelt dat geen sprake is van deelname aan een criminele organisatie is gelegen in het feit dat sprake is geweest van twee organisaties in het onderzoek Toren. Er kan namelijk worden gesproken over de Hells Angels Haarlem, een vereniging, een organisatie zonder een oogmerk tot het plegen van strafbare feiten. En een, kleinere, organisatie gevormd door drie leden van de Hells Angels Haarlem en een niet lid, die een dergelijk crimineel oogmerk wel hebben
gehad en waartoe cliënten niet hebben behoord en waarvan zij geen lid zijn geweest.
8. Uit het onderzoek Toren volgt namelijk dat er vier hoofdverdachten zijn. [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] .
9. De eerste signalen die aanleiding gaven voor het onderzoek kwamen in 2014 binnen; waarop het onderzoek gericht op de hoofdverdachten vervolgens in maart 2015 is gestart. De reden daarvoor is bekend, deze hoofdverdachten waren betrokken bij alle incidenten. Het gehele onderzoek richtte zich bijna twee jaar lang op hen. (…)
10. Van belang daarbij is allereerst dat de groep hoofdverdachten in alle zaaksdossiers individueel of met elkaar worden verdacht van het plegen van de strafbare feiten met uitzondering van het vermeende vuurwapen bezit van cliënt [medeverdachte 6] en de vermeende deelname aan openlijk geweld door cliënt [medeverdachte 4] .
11. Daarnaast zijn de omstandigheden dat medeverdachte [betrokkene 4] geen lid was van het charter en dat de overige medeverdachten enkel deelname aan een criminele organisatie wordt verweten. Die twee omstandigheden maken dat het charter en ook de stichting niet automatisch de organisatie is geweest die een oogmerk tot het plegen van misdrijven heeft gehad. De enige link tussen cliënten en drie van de vier hoofdverdachten is echter dat charter, meer niet.
12. Gelet op het voorgaande is – primair – sprake geweest van twee verschillende groepen, twee organisaties. De eerste wordt gevormd door het gehele charter Hells Angels Haarlem (en daar behoorde [betrokkene 4] niet toe) en de tweede bestond uit de vier hoofdverdachten (inclusief [betrokkene 4] ). Cliënten zijn alleen in verband te brengen met die eerste organisatie en bij die eerste organisatie kan de deelname aan criminele organisatie niet worden vastgesteld nu het criminele oogmerk bij een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs daartoe niet kan worden aangenomen. Cliënten hebben slechts deelgenomen aan een organisatie, niet aan een criminele organisatie.
Twee organisaties, twee verschillende oogmerken
13. De verdediging stelt zich allereerst op het standpunt dat het feit dat de vier hoofdverdachten al dan niet (gewelds)misdrijven hebben gepleegd en tegen bepaalde personen kenbaar hebben gemaakt dat zij dat uit naam van het gehele charter c.q. de medeverdachten deden, niet maakt dat cliënten daarmee ook onderdeel hebben uitgemaakt van diezelfde organisatie die deze misdrijven tot het oogmerk heeft gehad.
14. Simpeler gezegd: de vier hoofdverdachten kunnen met elkaar weliswaar een intensieve duurzame organisatie hebben gehad met het oogmerk tot het plegen van misdrijven en het opbouwen van een bepaalde gewelddadige reputatie van de Hells Angels in Haarlem et cetera, maar dat maakt niet dat dit dezelfde organisatie is geweest waartoe cliënten zouden behoren en dat cliënten derhalve ook onderdeel zijn geweest van de organisatie met zo’n oogmerk.
15. Van belang om dit te kunnen beoordelen is het feit dat de vier hoofdverdachten gedurende de ten laste gelegde periode intensief onderling met elkaar hebben overlegd en contact hebben over het eventueel plegen van misdrijven. Nergens uit blijkt dat zij daarbij hulp of ondersteuning hebben gekregen vanuit de overige leden van het charter. Dit bevestigen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ook telkens tijdens de behandelingen van hun strafzaken in eerste aanleg en tijdens hun getuigenverhoren. Daarbij sprak geen van deze drie over een bijdrage van de andere leden aan de intensieve samenwerking die zij met zijn drieën hadden. Tekenend zijn de verklaringen van [betrokkene 3] : “Ik vergaderde in besloten kring met de twee andere verdachten. [...] Wij drieën hadden zonder overleg de vinger in de pap. Met de rest hadden we nauwelijks tot geen contact, niet over bepaalde dingen die besproken waren.” en “Als mensen niets weten, horen of zien kunnen ze daar ook geen vragen over stellen.”
16. Nergens blijkt uit dat cliënten op de hoogte zijn geweest van het plegen van strafbare feiten en dat deze feiten namens het charter werden gepleegd en derhalve ook op hen sloegen als lid van het charter. Sterker nog uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt juist dat het niet de bedoeling was dat andere members van de hoed en de rand wisten.
17. Dat sprake is van twee organisaties, of beter gezegd: een kleine organisatie binnen een grotere organisatie, blijkt ook uit de verklaring van ex Hells Angels lid [betrokkene 5] : “[betrokkene 1] was van de jonge lichting in de club en in 2014 was er een duidelijke splitsing ontstaan tussen de oude en de jongere lichting clubleden.” De rechtbank overweegt zelf: “In zijn verklaringen schetst [betrokkene 5] een beeld van de Hells Angels Haarlem, waarbij er vanaf 2014 met de komst van [betrokkene 1] , die vervolgens president werd, een groep binnen de groep is ontstaan; de ‘oude’ en de ‘nieuwe garde’”. Dit biedt beide ondersteuning voor het standpunt van de verdediging dat sprake is geweest van twee aparte organisaties met tevens verschillende oogmerken.
18. Kortom, het enkele feit dat vier hoofdverdachten bezig zouden zijn geweest met het plegen van (gewelds)misdrijven (onderdeel A in de vonnissen) en een reputatie van de Hells Angels Haarlem hebben laten ontstaan ten opzichte van de (Haarlemse) maatschappij (onderdeel C in de vonnissen), maakt niet dat de overkoepelende organisatie waartoe cliënten zouden behoren hetzelfde oogmerk zouden hebben gehad. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
(…)
19. De organisatie in de buitenste ring in het schema bestaat uit de groep personen die allemaal lid zijn van het charter. Deze groep heeft dezelfde organisatorische kenmerken die door de rechtbank zijn genoemd in haar vonnis, namelijk dat:
a. alle personen lid zijn van de club Hells Angels Haarlem;
b. de contributie wordt stort op de bankrekening van de Stichting Hells Angels Haarlem ten behoeve van de vaste lasten van het clubhuis;
c. op donderdagavond een vergadering is van het charter,
d. er eigen clubregels zijn
e. beslissingen op een democratische wijze worden genomen waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
20. Enkel op basis van deze kenmerken blijkt die groep personen, het charter zónder [betrokkene 4] , geen organisatie te hebben gevormd met als oogmerk het plegen van misdrijven. De voornoemde kenmerken kunnen immers kenmerken zijn van iedere voetbalclub in Amsterdam en zijn geen kenmerken van een criminele organisatie.
21. Dat een deel van de leden van een club (de hooligans) zich vervolgens schuldig maken aan allerlei strafbare feiten uit naam van die club maakt immers nog niet dat alle leden van die club daarvan wetenschap hebben, laat staan daarmee instemmen.
22. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, stelt de verdediging zich overigens op het standpunt dat medeverdachte [betrokkene 4] geen onderdeel heeft uitgemaakt van het charter en [betrokkene 4] derhalve ook geen deelnemer is geweest van dezelfde organisatie waartoe cliënten behoren. Daarvoor is ook geen enkel bewijs voorhanden. [betrokkene 4] had geen contact met andere leden anders dan de drie hoofdverdachten: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en was geen lid van het charter. Dat is ook een ondersteuning voor het feit dat sprake is geweest van twee aparte organisaties, met verschillende oogmerken. [betrokkene 4] wordt niet gezien in het clubhuis, niet bij vergaderingen en heeft – anders dan aan ‘de drie’ – geen enkele boodschap aan het charter doorgegeven. Zij speelt derhalve ten aanzien van het charter geen enkele rol, hooguit een rol binnen de kleine organisatie met de drie hoofdverdachten waarvan zij wel deel leek uit te maken.
23. Al de genoemde kenmerken maken weliswaar dat een samenwerkingsverband bestaat tussen cliënten en de hoofdverdachten (behalve [betrokkene 4] ), maar niet dat dát samenwerkingsverband, het charter, ook het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Het samenwerkingsverband met zo’n oogmerk zou op basis van het dossier eerder hebben bestaan bij de organisatie tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] én [betrokkene 4] , de kleinere zwarte cirkel in het schema. Cliënten behoren niet toe aan die organisatie. Dat er tussen de hoofdverdachten een intense relatie bestaat bevestigde [betrokkene 1] ook: “Voor mij is zij een fantastische vrouw en ik neem het mijzelf kwalijk dat zij door mij op een verkeerde manier in beeld is gebracht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn onze privévrienden. Wij komen op elkaars verjaardagen. Wij zijn er voor elkaar, ook als er iets vervelends aan de hand is.”
24. En ook [betrokkene 3] wees ook op hun onderlinge verhoudingen: “Zij zijn mijn vrienden. Ik ging buiten de club met ze om. We hadden regelmatig contact, over schrijnende dingen maar ook over leuke dingen.” En: “Ik had alleen contact met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij zijn als familie voor mij.”
OVC-gesprek Mercedes – “één lijn”
25. Kort zal ik in dit kader nog enkele opmerkingen plaatsen bij het OVC-gesprek van [betrokkene 1] op 19 januari 2016 waarin hij ‘zijn lijn’ benoemde.
26. Dat [betrokkene 1] tegen een niet-lid van de Hells Angels Haarlem opschept over ‘zijn lijn’, maakt niet dat die lijn er a) daadwerkelijk is geweest b) die lijn is besproken met alle leden van de Hells Angels Haarlem en c) dit een lijn is die door het hele charter, dus ook cliënten, wordt gesteund.
27. De stelling dat cliënten dit dus zouden weten, vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Sterker nog uit alle verhoren in hoger beroep is juist het tegendeel gebleken. [medeverdachte 1] antwoordt op de vraag of de club als ‘kei en kei hard’ bekend stond: “In mijn beleving niet, in hun beleving misschien. Waarom moet dat, daar gaat het helemaal niet om. Ik [betrokkene 10] voor de Oude-Jongens-Krentenbrood mentaliteit.” [medeverdachte 3] kan zich de specifieke uitspraak niet herinneren, maar noemt het eveneens ‘grote praat’.
28. Opmerkelijk in dit verband is ook dat dit niet blijkt uit enige feitelijke handeling of gesprek tussen de oudere garde binnen of buiten het clubhuis, hetgeen natuurlijk wel te verwachten zou zijn als dit clubbreed zou gelden. Kortom die lijn was er wellicht wel, maar niet binnen de Hells Angels Haarlem, maar slechts binnen de kleine op zichzelf staande organisatie van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] .
29. Een dergelijke organisatie bestond hooguit enkel uit de vier hoofdverdachten en stond los van hun lidmaatschap van het charter. Dat getuigen en anderen aannamen of is verteld dat deze vier hoofdverdachten werden gesteund in hun doen en laten door de overige leden van het charter, maakt dit niet anders. Die personen konden immers niet van de hoed en de rand weten. Zulks is ook gebleken uit getuigenverklaringen waaruit naar voren kwam dat nimmer is gesteld dat dergelijk handelen vanuit de club werd gedaan, maar vaak ‘een persoonlijk dingetje’ was. [medeverdachte 6] heeft bijvoorbeeld verklaard dat [betrokkene 2] tegen hem heeft gezegd dat zijn aanvaring met [betrokkene 6] een persoonlijk ding was. En [medeverdachte 3] wees uw hof erop dat getuige [betrokkene 7] slechts enkele weken hang around is geweest en dus geen weet kon hebben of bepaalde handelingen van de hoofdverdachten namens de club werden verricht.
30. Het charter steunden de vier hoofdverdachten niet in hun criminele doen en laten en steunden hun ook niet in hun oogmerk strafbare feiten te plegen. Het verschil in strafbladen tussen de hoofdverdachten en de rest van de verdachten spreekt in dit kader voor zich. Ook is kenmerkend wat [betrokkene 1] hierover zegt: “Ikzelf heb losse handjes en [betrokkene 10] in het verleden gewelddadig geweest. Daar heb ik een straf voor gehad en daar heb ik van geleerd. Dat heeft niets met de club te maken. Veel leden hebben – naast de verdenking van deelname aan een criminele organisatie – geen andere feiten op hun tenlastelegging staan.”
31. Alle verdachten hebben ten overstaan van uw hof bevestigd dat zij niet hebben geweten van de vreselijke dingen waarvan de vier hoofdverdachten verantwoordelijk waren totdat zij het dossier in handen kregen.
32. Dat anderen uit naam van de club dergelijke strafbare handelingen zouden verrichten was ook alles behalve te verwachten. Immers, hebben alle verdachten ter zitting erkend dat ingrijpende beslissingen in de vergadering moesten worden besloten, of in elk geval werd gevraagd wat men er van vond. Niets in de dat verband is gebeurd. Het dossier bevat geen OVC-opnames die daar op wijzen. Daaruit blijkt ook dat zij op eigen houtje bezig waren.
33. Dat aangevers zelf menen dat dit gedragingen zijn met goedkeuring van de “oude garde”, is een veronderstelling van de aangevers. Zij hebben het gevoel, veronderstellen, dat cliënten en overige oude leden niet zouden hebben kunnen ingrijpen en niets hebben kunnen doen tegen strafbare gedragingen die door de hoofdverdachten namens het chapter zouden zijn gepleegd. Al deze aangevers, op basis van wiens verklaringen de rechtbank tot verstrekkende conclusies komt, hebben echter geen enkele onderbouwing voor dat gevoel, die veronderstelling die zij hebben. Zij hebben geen enkele concrete aanwijzing, anders dan hun gevoel, dat de oude garde op enige wijze zou hebben kunnen én moeten ingrijpen ten aanzien van de hoofdverdachten. Zij hebben immers ook geen enkele concrete aanwijzing, anders dan hun gevoel, dat de gedragingen jegens hen namens het chapter werden gepleegd.
34. Het is op basis van hun gevoel, hun veronderstelling, net zo goed mogelijk, al ware het een alternatief scenario, dat de hoofdverdachten de buitenwereld hebben laten veronderstellen dat zij handelden namens het chapter, terwijl dat eigenlijk helemaal niet het geval was, integendeel. In dit alternatief scenario, dat geenszins onaannemelijk is en niet haaks staat op bewijsmiddelen in het dossier, is het zeer wel mogelijk dat de hoofdverdachten ook tegenover cliënten slechts hebben doen blijken dat zij zelf persoonlijk bepaalde gedragingen hebben gepleegd, zoals ze ook zelf hebben verklaard en niet dat zij deze gedragingen namens het chapter hebben gepleegd. Uit geen enkel OVC-gesprek in het clubhuis blijkt dat er is gestemd over “boetes”, gestemd over motoren die moeten worden ingeleverd of is gestemd over bepaalde incidenten met andere motorclubs.
Conclusie
35. Kortom, de onderdelen (A, B en C) beschreven in het vonnis van de rechtbank, die kenmerkend zouden zijn voor het oogmerk van de vermeende organisatie van cliënten (grote cirkel), gaan wat de verdediging betreft niet op.
36. Allereerst heeft de organisatie waartoe cliënten zouden toebehoren, enkel het charter zonder [betrokkene 4] , nimmer bijgedragen dan wel enige rol gehad bij een bedreigende en gewelddadige reputatie van het chapter (onderdeel A in het vonnis) dan wel bij enige strafbare feiten, gepleegd door de vier hoofdverdachten (onderdeel C in het vonnis). Die onderdelen hebben eerder betrekking op de organisatie bestaande uit [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Niet het charter waar cliënten lid van zijn. Dan blijft onderdeel B, het belonen van geweld door het charter, over. Ook dat kan niet aan cliënten worden gelieerd. Daartoe wijs ik op het volgende.
Beloning geweld gelieerd aan organisatie cliënten, het charter?
37. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overwegingen van de rechtbank omtrent een beloningssysteem voor het plegen van geweld feitelijke onderbouwing mist en derhalve niet het oogmerk van enige organisatie waartoe cliënten zouden behoren kan vaststellen.
38. De rechtbank heeft het beloningssysteem – summier – vastgesteld op basis dat:
a. bepaalde uiterlijke kenmerken van de Hells Angels (Haarlem) zichtbaar waren en verdachten daar niets over zouden willen zeggen, dat Dequiallo, Deathhead Purple Heart, Ball Peen Hammer etc. (deel B in het vonnis) hoe dan ook in direct verband zouden hebben gestaan met het belonen van geweld binnen het charter Hells Angels Haarlem (en derhalve bij kenmerken van de buitenste ring zouden behoren) en;
b. cliënt [medeverdachte 6] zou hebben gefluisterd dat men moet zwijgen, cliënten dit ook doen en Omerta zou staan geschreven op de muur van het clubhuis.
Uiterlijke kenmerken
39. De genoemde uiterlijke kenmerken en termen zouden een onderdeel vormen van het charter en onderbouwing bieden voor het oogmerk. De verdediging bestrijdt die onderbouwing, nog los van het feit dat het charter als geheel geen organisatie vormde die het oogmerk heeft gehad op het plegen van de verschillende strafbare feiten genoemd in de zaaksdossiers.
40. Allereerst hebben cliënten en de medeverdachten wel degelijk verklaard - en is dus geen sprake van omerta - over de genoemde uiterlijke kenmerken. In eerste aanleg verklaarden zij namelijk al dat het hun niet zoveel zegt en als het ze wat zegt, het vooral kenmerken zijn die van oudsher al bij de Hells Angels horen.
41. Ten overstaan van uw hof verklaarde [medeverdachte 3] : “Dequiallo betekent voor mij persoonlijk niks. Voor sommigen ziet het op een tegenslag die zij hebben overwonnen en dat zij nu weer vol in het leven staan. Daar heeft het mee te maken. Ik ken wel een paar die dat dragen [...] Ik ken niemand die geweld heeft gebruikt tegen de politie.”
42. Ter terechtzitting ten overstaan van uw hof zijn alle verdachten uitgebreider ingegaan op hetgeen dergelijke patches en symbolen volgens hen én voor hen betekenen. Cliënt [medeverdachte 4] heeft uw hof uitgelegd waarom hij eerder op de oppervlakte bleef met betrekking tot de betekenis van de patch Dequiallo. Cliënt [medeverdachte 4] heeft een groot wantrouwen tegen iedereen en heeft al meermaals zaken ook hun context zien worden gehaald. Nu heeft hij het uitgelegd, het gaat voor hem over het overwinnen van heftige levensgebeurtenissen.
43. Dat anderen daaraan mogelijk een andere betekenis geven, doet daar dan ook niks aan af.
44. Daarnaast bestaan er ook objectieve contra-indicaties voor de betekenis van de genoemde termen zoals Dequiallo. Zo blijkt uit de strafbladen van de verdachten in het onderzoek Toren namelijk geen enkel verband tussen het plegen van een geweldshandeling en het dragen van een patch zoals Dequiallo of Deathhead Purple Heart. Sterker nog het openbaar ministerie heeft op geen enkele wijze onderbouwd noch aangetoond dat überhaupt door één of meer leden van Hells Angels verzet tegen gezagsdragers is gepleegd waarvoor een dergelijke patch zou zijn verstrekt. Datzelfde geldt voor de Deathhead Purple Heart. Wegens het ontbreken van dat verband kunnen die termen dan ook geen ondersteuning vormen voor een beloningssysteem binnen enig oogmerk van een organisatie waartoe cliënten behoorden.
45. In dit kader merkt de verdediging op dat het openbaar ministerie ter onderbouwing van de betekenissen en de stelling dat de patches aantonen dat geweld beloond wordt, heeft gewezen op het arrest in de civiele zaak. Ter onderbouwing in die zaak is gewezen op een tap gesprek uit nota bene onderhavige strafzaak. Het laat zich overigens inmiddels wel raden uit welke groep de persoon komt die deze uitlating heeft gedaan. Het is echter aan uw hof om in deze strafzaak onder meer te oordelen over de vraag of in de organisatie van cliënten sprake is van beloning van geweld. Het oordeel van een ander hof in een civiele zaak over een aannemelijke betekenis is daarbij mijns inziens geenszins redengevend.
1%
46. Het openbaar ministerie ziet ook in het 1%-teken een criminogene factor. Het staat op het clubhuis, op de colours en diverse leden hebben het ook op hun lichaam getatoeëerd.
47. Ten overstaan van uw hof hebben de verschillende getuigen daarover echter een verklaring afgelegd. De herkomst van de ‘1%’ is bekend en stamt van een uitspraak van meer dan 60 jaren geleden.
48. Getuige [medeverdachte 3] verklaarde hierover dat hij het zag als geuzennaam, hetgeen het openbaar ministerie overigens onderschreef. En bovenal dat hij zich er niet mee associeerde. Getuige [medeverdachte 6] verklaarde het gezien te hebben als een onderscheid tussen Harleyrijders (de ‘echte’ motorrijders) en de motorrijders op bijvoorbeeld Japanse merken. Hij verklaarde: “In de loop der jaren wordt dat een ding, iedereen hecht er een andere betekenis aan’’. Getuige [medeverdachte 2] verklaarde voorts er niet zoveel mee te hebben.
49. Kortom, iedereen heeft zijn eigen interpretatie van dergelijke patches, tatoeages of muurschilderingen. Uit de inhoud van de verschillende verklaringen volgt dat deze uitingen geen eenduidige betekenis hebben waarmee cliënten zich associeerden. Als zij al wetenschap hadden van een van de mogelijke betekenissen, betekent dat nog geenszins dat zij hiermee in zijn algemeenheid hebben geweten van een oogmerk tot het plegen van misdrijven. Een vergelijking zou kunnen worden getrokken met het hijsen van een piratenvlag op een boot. Dragen die booteigenaren daarmee een oogmerk tot geweld uit? Of kan het voeren van deze vlag ook anders worden geïnterpreteerd zoals het idee dat het gewoon stoer staat.Tussenconclusie
50. Conclusie, de betekenis die de rechtbank heeft toegekend enkel aan bepaalde uiterlijke kenmerken en termen, is niet objectief vast te stellen in de onderhavige zaak. Niet is immers vast te stellen dat daaruit het belonen van geweld kan worden aangenomen als zijnde een kenmerk van een organisatie waartoe cliënten behoorden. Het feit dat uit een onderzoek de betekenis zou volgen van verschillende termen, doet daar niets aan af. Het moet in de concrete casus worden vastgesteld dat één van de verdachten met een patch zoals dequiallo deze patch dan zou hebben “verdiend” door het plegen enig strafbaar feit. En dat blijkt uit geen enkel bewijsmiddel.
51. Vooralsnog moet het er dus voor worden gehouden dat patches niet meer zijn dan een versiering zonder dat daaraan een bepaalde betekenis werd gehecht.
Omerta
52. Ten aanzien van het tweede onderdeel, namelijk de bewoordingen van cliënt [medeverdachte 6] in de arrestantenbus en het woord Omerta, maakt ook dit niet dat kan worden geconcludeerd dat binnen het charter een beloningssysteem voor geweld/strafbare feiten zou bestaan. Uit het enkele feit dat er:
a. een woord op de muur zou staan, niet gerelateerd aan enige geweldshandeling, en;
b. dat cliënt voorts medeverdachten zou hebben geadviseerd over de proceshouding;
blijkt niet dat daaruit zou volgen dat geweld zou worden beloond binnen het charter en daaruit het cnminele oogmerk zou kunnen worden afgeleid. Dat is te kort door de bocht en in het dossier bevindt zich geen enkele onderbouwing voor die conclusie.
53. Bovendien is het niet zo dat alle verdachten zich integraal hebben beroepen op hun zwijgrecht tijdens het proces. Eigenlijk hebben alleen de verdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niets over de club willen verklaren, maar de overige leden van het charter juist wel. Over verschillende termen hebben bijna alle leden van het charter een verklaring afgelegd. In hoger beroep zijn in elk geval alle vragen van uw hof onder ede én als verdachte beantwoord.
54. Dat zij eerder niet op alle vragen antwoord hebben gegeven maakt niet dat daarmee omerta een essentieel onderdeel is van een beloningssysteem voor geweld in het charter. Ja het klopt, dat leden van de Hells Angels een soort erecode hebben en niet praten over wat er precies speelt binnen club, hoe de regels zijn, wie er wel en geen lid zijn. In dat verband moet ook de inmiddels achterhaalde opmerking van cliënt [medeverdachte 6] worden gezien. Maar geldt dat niet voor iedere vereniging? Sommige zaken zijn privé en gaan niemand verder wat aan, dat wil niet direct zeggen dat er dus strafbare feiten worden gepleegd.
55. Cliënt [medeverdachte 4] - en overigens meerdere van de medeverdachten – heeft zoals eerder al opgemerkt ook aangegeven waarom hij in beginsel slechts weinig kwijt wilde over de club. Telkens worden zaken in een verkeerde context geplaatst en verdraaid. Exemplarisch is het opgenomen gesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat het openbaar ministerie voorhield aan [medeverdachte 6] waarin werd gesproken over een ‘kuttijd om een motor te kopen’ ‘motor in de brand’, ‘het snel regelen door […]’ en ‘betalingen’. Cliënt [medeverdachte 6] heeft uw hof uitgelegd waar dit over ging. Hieruit zou volgens het openbaar ministerie moeten blijken dat de motor van voormalig member [betrokkene 8] zou zijn afgepakt. Uit de uitleg van cliënt [medeverdachte 6] bleek evident dat dit niet aan de orde was.
56. Het is kenmerkend dat juist de drie hoofdverdachten niets over de club hebben willen verklaren en de overige leden van het charter meer openheid van zaken hebben gegeven. Kenmerkend ook voor het bestaan twee verschillende lijnen, twee verschillende organisaties.
57. Daarmee loopt tot slot ook onderdeel B, het belonen van geweld, genoemd in het vonnis ter onderbouwing van het oogmerk van de organisatie waartoe cliënten zouden behoren (samen met het charter), spaak en zijn de overwegingen van de rechtbank te kort door de bocht. Geen enkele verdachte heeft in zijn verklaring bevestigd dat een dergelijke cultuur van het belonen voor het gebruik van geweld door leden, bestond binnen het charter. De rechtbank heeft de ontkenning over het bestaan van een dergelijke cultuur zonder enige onderbouwing ter zijde geschoven.
58. Het feit dat de drie/vier hoofdverdachten wellicht een beloning voor geweld passend zouden vinden, betekent niet dat die zienswijze op het plegen van geweld toebehoort aan het chapter Hells Angels Haarlem. De overige leden van het charter hebben dat bovendien expliciet ontkend.
Conclusie
59. Concluderend, de drie onderdelen waaruit volgens de rechtbank het oogmerk zou blijken van de vastgestelde organisatie waartoe cliënten zouden behoren, lopen ten aanzien van cliënten spaak. Zij hebben allereerst geen betrekking op het gehele charter, maar alleen op de vier hoofdverdachten (onderdelen A en C). Daarnaast mist onderdeel B feitelijke onderbouwing in het dossier, in ieder geval ten aanzien van cliënten. Dit leidt tot de conclusie dat de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het deelnemen aan een criminele organisatie met het oogmerk het plegen van strafbare feiten niet houdbaar zijn.
60. De organisatie waartoe cliënten behoorden had geen crimineel oogmerk, louter het oogmerk tot het behouden van de motorclub met hun eigen club gerelateerde activiteiten zoals de Harley-dag, motorrijden, BBQ-en en bierdrinken. Dat dit oogmerk - en geen crimineel oogmerk - bestond blijkt ook wel uit de banden die de club had met de gemeente op het moment dat cliënt [medeverdachte 6] de president van de Hells Angels Haarlem is geweest.
61. Vele getuigen waaronder [betrokkene 5] verklaarden over de club: “De gezelligheid uitte zich in clubavonden met andere clubs en leuke evenementen als motorshows, de Harleydag, en de tattooconventie. Die evenementen gingen altijd in overleg met de gemeente Haarlem. Dat ging altijd goed. De verhouding tussen de Hells Angels en de gemeente was uitstekend toen.” Ook benoemden verschillende getuigen het feit dat de burgemeester en wijkagent wel eens in het clubhuis kwamen en dat de burgemeester heeft opgetreden op de Harleydag.
62. Dat cliënten onderdeel zijn geweest van het charter, maakt niet zij daarmee lid zijn geweest van een organisatie die het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Daarvoor moet ten aanzien van het charter voldoende bewijs bestaan en niet louter ten aanzien van de drie hoofdverdachten die lid waren van het charter. Dat bewijs is echter niet voorhanden. Uit niets blijkt dat het charter in z’n geheel het criminele oogmerk had. Daarnaast is er een veelheid aan aanwijzingen voorhanden waaruit volgt dat de vier hoofdverdachten, niet allen lid van het charter, zelf een (criminele) organisatie hebben gevormd. Het openbaar ministerie noemde het ‘de donkere schaduwzijde’, wat de verdediging betreft een compleet afzonderlijke criminele tak.
63. Dat leden van het charter, cliënten, daar eventueel achteraf wetenschap van hebben gehad, maakt niet dat het charter in z’n geheel daarmee een oogmerk heeft gehad tot het plegen van die misdrijven. Dat oogmerk had het charter namelijk niet.
64. Gelet daarop verzoek ik uw hof cliënten vrij te spreken wegens het ontbreken van de deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven. Cliënten hebben immers geen deelgenomen aan de criminele organisatie van de vier hoofdverdachten noch hebben zij het oogmerk gehad strafbare feiten te plegen.
Subsidiair: geen wetenschap, geen duurzaam en gestructureerde samenwerking en dus geen deelname aan een criminele organisatie
65. Mocht uw hof van oordeel zijn dat sprake is van een organisatie waartoe cliënten behoren én dat deze organisatie tevens het oogmerk had tot het plegen van misdrijven, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen bewijzen dat cliënten daar bewust aan hebben deelgenomen. Laat staan dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband op dit punt. Om die reden dienen cliënten dan ook subsidiair te worden vrijgesproken.
66. Volgens vaste rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien zij behoort tot een organisatie en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De verdediging betwist dat voor voornoemde kenmerken voldoende bewijs voorhanden is.
67. Ten aanzien van de deelname van cliënten spelen wat dat betreft twee aspecten een rol. Allereerst hebben zij geen wetenschap (achteraf) gehad over enige gepleegde strafbare feiten gelieerd aan het charter en ten tweede hebben zij ook geen wezenlijk aandeel gehad bij het laten voortbestaan van die criminele organisatie. Het is hierom dat de verdediging zich subsidiair op het standpunt stelt dat cliënten dienen te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigd bewijs. Ik zal de twee aspecten afzonderlijk bespreken.
Wetenschap (achteraf)
(…)
69. Om te beginnen heeft te gelden dat géén van de leden van het charter tijdens de ten laste gelegde periode is veroordeeld voor strafbare feiten die gerelateerd waren aan het charter, de Hells Angels Haarlem. (…)
70. Op basis van de bewijsmiddelen is daarnaast zeer aannemelijk en kan niet worden uitgesloten van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] strafbare feiten hebben gepleegd uit naam van het charter zonder dat de andere leden, cliënten, daar enig aandeel in of enige wetenschap van zouden hebben gehad voorafgaand daaraan of tijdens de strafbare feiten. De eventuele wetenschap achteraf maakt voorts niet dat de handelingen “die het daglicht niet kunnen verdragen” daarmee in het kader van het charter zijn gepleegd, maar juist in het kader van de organisatie van de vier hoofdverdachten. Dat raakt direct de relevantie van die eventuele wetenschap achteraf bij cliënten.
71. Dat cliënten in die situatie hun afkeuring niet kenbaar zouden hebben gemaakt, maakt niet dat zij daarmee de eventuele strafbare gedragingen van de vier hoofdverdachten hebben ondersteund. Dit, los van het feit dat op basis van het dossier en de getuigenverklaringen aannemelijk is dat cliënten naar aanleiding van krantenberichten over het incident bij Van der Valk wel degelijk met elkaar en [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben gesproken over hun activiteiten en dat zij dus wel zeker zijn aangesproken op dit mogelijk strafrechtelijk verwijtbare gedrag toen dat bekend werd. [betrokkene 1] heeft als getuige bovendien bevestigd tot de orde geroepen te zijn met betrekking tot het Van der Valk hotel.
72. Bovendien zijn er ook andere aanwijzingen voor het feit dat [betrokkene 1] wel degelijk is aangesproken door andere leden op zijn gedragingen. Dat blijkt uit de mond van hem zelf tijdens een opname in een voertuig. Daarop is te horen dat portieren worden ontgrendeld en [betrokkene 1] instapt. Hij zegt 'stelletje flikkers, vieze flikkers, bangepoepers, bleh'. Vervolgens zegt hij nog 'kankerflikkers', 'je moet dit niet, je moet dat niet, kankerhomo's bleh..', 'Kankerflikkers allemaal, bah', 'helemaal misselijk van die kankerclub’. Hieruit blijkt duidelijk dat hij is aangesproken op zijn gedrag en daarmee op z’n zachtst gezegd niet blij is. Dat maakt het ook aannemelijk dat hij dingen uit rancune eventueel op eigen houtje is gaan doen, binnen zijn eigen kleine organisatie.
73. Dat laatste blijkt ook uit het feit dat zodra cliënten en de rest van de leden van het charter uit het dossier wetenschap krijgen van de stevige verdenkingen aan het adres van de drie heren [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , zij direct een zogenaamde patch in the box hebben gekregen op 1 april 2017 en daarna de status out op 7 juni 2017. Dit betekent dat zij alle drie dus uit het charter zijn gezet door cliënten en de overige leden. Hieruit blijkt dat direct zelfregulerend is opgetreden door het charter en tevens de afkeuring van het criminele oogmerk dat de drie hoofdverdachten samen met [betrokkene 4] hadden.
74. Geconcludeerd moet worden dat cliënten geen wetenschap hebben gehad van het eventuele criminele oogmerk van de organisatie van [betrokkene 1] en als die wetenschap er al was, is deze pas achteraf gekomen, waarna onverwijld is gehandeld door cliënten en de andere leden van het charter. Zo heeft het charter de drie leden, hoofdverdachten, uit het charter gezet. Dat zijn geen lichtzinnige beslissingen en staan hoe dan ook haaks op de veronderstelling van het openbaar ministerie dat de Hells Angels een criminele organisatie zou zijn. Dat is simpelweg niet het geval.
75. De rechtbank heeft geoordeeld dat alle clubleden, ook cliënten, duidelijk is geweest dat met regelmaat (ernstige) strafbare feiten werden gepleegd en zij dus in zijn algemeenheid hebben geweten dat Hells Angels Haarlem tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat zij ook wetenschap hadden van concreet aantal gepleegde strafbare feiten. De verdediging betwist het causale verband tussen de (wetenschap van) gepleegde strafbare feiten door leden van de Hells Angels Haarlem en daarmee wetenschap van strafbare gedragingen door de club Hells Angels Haarlem. In dat verband acht de verdediging het van belang hier te vermelden dat ook vanuit de overheidsinstanties waarmee de Hells Angels Haarlem veelvuldig contact onderhielden geen enkele mededeling is gedaan over de strafbare feiten gepleegd door [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] . Hierdoor is - bij gebrek aan wetenschap - cliënten de kans ontnomen om in te kunnen grijpen en dat terwijl justitie die wetenschap wel had maar de strafbare feiten bewust onder haar toeziend doorgang heeft laten vinden.
76. Dat enkele leden op eigen houtje, niet in het clubhuis, strafbare feiten plegen en dat over die feiten wetenschap achteraf zou bestaan, maakt namelijk niet dat deze feiten enkel vanwege hun lidmaatschap zijn gepleegd in het kader van de club en het aan cliënten is om daarvan iets te vinden en te zeggen. De rechtbank heeft zich ten aanzien van dit causale verband laten [plaats] door overtuiging, maar niet door wettig bewijs. In dat verband bespreek ik graag het volgende met uw hof.
Specifieke zaaksdossiers
77. In haar vonnis oordeelde de rechtbank dat (individuele) leden van de Hells Angels Haarlem zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan verschillende misdrijven, die naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks verband houden met de club Hells Angels Haarlem en waaruit het oogmerk van die organisatie kan worden afgeleid. (…)
85. Hoe het kan dat slachtoffers verklaarden dat zij bang waren voor de Hells Angels heb ik uw hof al eerder voorgehouden. Eén of meer leden van “de jonge garde” hield een slachtoffer voor dat zij een probleem hadden met de club Hells Angels, terwijl dit feitelijk volstrekt onjuist was. De overige zes leden van de oude garde wisten hier in werkelijkheid helemaal niets van af.
86. Uit het dossier blijkt dat de slachtoffers allen in het geniep, zonder medeweten van de overige members van de Hells Angels Haarlem zijn benaderd en buiten het clubhuis werden afgeperst, bedreigd en/of mishandeld. Dit is niet enkel verklaard door de leden van “de oude garde”. Ter terechtzitting hebben [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bevestigd dat zij strafbare feiten pleegden zonder medeweten, laat staan instemming van de overige leden. In dat verband volgen hieronder enkele citaten. [betrokkene 1] : “Ik denk niet dat alle leden op de hoogte waren van alles wat er speelde. Ik ga er vanuit dat als mensen wisten dat er dingen zijn waarvan wij allemaal verdacht werden, we dat wel gehoord zouden hebben.”
87. En ook [betrokkene 3] verklaarde: “U vraagt mij of er sprake was van een vergaderstructuur. Ik besprak veel met de andere twee verdachten ( [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ). De andere leden zag ik op de clubavonden. De clubavond was op donderdag. Ik vergaderde in besloten kring met de twee andere verdachten. Je praat dan met elkaar onder het genot van een drankje of BBQ, dat heeft niets met echt vergaderen te maken. Je kunt het niet als werkoverleg kwalificeren. Wij drieën hadden zonder overleg de vinger in de pap. Met de rest hadden we nauwelijks tot geen contact, niet over bepaalde dingen die er besproken waren.”
88. En: “Zij ( [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ) zijn mijn vrienden. Ik ging buiten de club ook dagelijks met ze om. We hadden regelmatig contact, over schrijnende dingen, maar ook over leuke dingen. Dat niet alle leden op de hoogte waren van alles wat er gebeurde is een terechte conclusie.”
89. In al hiervoor door het openbaar ministerie aangehaalde zaaksdossiers hadden de slachtoffers enkel en alleen contact met de leden van de “jonge garde.” Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de “jonge garde” daarbij steeds volgens twee vaste methodes te werk gingen. Bij de eerste methode werden slachtoffers buiten het clubhuis, bij voorkeur in hun eigen woning of onderneming opgezocht, bedreigd en/of mishandeld. Daarbij werd de suggestie gewekt dat dit een actie was die door de gehele club Hells Angels werd gesteund, terwijl de overige leden hier in werkelijkheid geen weet van hadden.
90. Bij de tweede methode, de zogenoemde “Holleeder” methode, onder meer toepast op olliebollenbakker [betrokkene 9] , deed [betrokkene 1] zich voor als tussenpersoon en bemiddelaar tussen de Hells Angels Haarlem en het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer deed geloven dat hij hem juist probeerde te helpen. Een geraffineerde en valse truc, waarmee tevens direct werd voorkomen dat er rechtstreeks contact door het slachtoffer zou worden gezocht met een van de members van “de oude garde”.
91. Indien uw hof de verklaringen van alle voornoemde slachtoffers nauwkeurig ontleed en tegen het licht houdt, blijkt dat in geen van die zaken direct of indirect contact is geweest met een van de leden van de “oude garde”. Hoe geraffineerd de “jonge garde” daarbij te werk ging blijkt onder meer uit het verhoor van getuige [betrokkene 9] , die in de veronderstelling verkeerde te worden afgeperst door de Hells Angels Haarlem, terwijl zijn “jeugdvriend” [betrokkene 1] daarbij als bemiddelaar optrad: “Ik heb er met niemand van de Hells Angels overgesproken. Dat ging via iemand die ik ken. Ik heb daar geen boodschap aan. Als iemand geld van mij wil of ik word afgeperst, verwacht ik dat ze persoonlijk naar mij toekomen. Er is niemand naar mij toegekomen. U houdt mij voor dat [betrokkene 1] ook bij de Hells Angel zat en ik met hem over het geld heb gesproken. Nee, hij is vrijgekomen. Ik heb hem geld gegeven. U vraagt mij hoe ik het zo zeker weet dat [betrokkene 1] er niets mee te maken heeft dat ik hem geld heb betaald. (...) Van hem zou ik nooit verwachten dat hij dat zou doen.”
92. Nadat de verdediging de getuige het tapgesprek van 12 december 2015 tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voorhield, waaruit evident bleek dat [betrokkene 1] niet zijn vriend was, verklaarde deze: ‘Dat is niet de [betrokkene 1] die ik ken. Nu u mij dit voorhoudt kun je erover gaan twijfelen of [betrokkene 1] er niet mee te maken heeft. Mensen kunnen in korte tijd veranderen. Ik was heel goed met hem. Als wat ik nu hoor zo is, dan sta ik ervan te kijken.”
93. De verklaring van [betrokkene 9] , dat hij met niemand anders van de Hells Angels Haarlem dan [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] contact had over de afpersingen en aan wie was wijsgemaakt dat zij handelden namens de Hells Angels Haarlem, stond niet op zichzelf.
94. In al voornoemde zaaksdossiers werden slachtoffers op vergelijkbare wijze, buiten medeweten van de overige leden van de Hells Angels Haarlem, benaderd, afgeperst en/of mishandeld.
95. Geen van hen heeft verklaard dat de overige leden van de Hells Angels Haarlem daarvan op de hoogte waren, dan wel konden zijn.
(…)
98. De rechtbank heeft drie c.q. vier zaaksdossier genoemd waarvan cliënten achteraf wetenschap zouden hebben gehad: C14-Uitkijk (dit geldt alleen voor cliënt [medeverdachte 6] en de stichting), C15-Martini, C17-Millenium, en C22-Spits. En daarnaast is de bespreking van het incident in het Van der Valk Hotel, dossier C20-Slechtvalk, aangehaald. De verdediging betwist die wetenschap en zal dit kort doorlopen.
99. Ten aanzien van de wetenschap van specifieke zaaksdossiers heeft de rechtbank op geen enkele manier een nadere uitwerking in het vonnis gegeven waaruit die wetenschap bij cliënten zou blijken. Dat is ook logisch, want die onderbouwing daarvoor blijkt ook nergens uit.
De afpersing en mishandeling van hang around [betrokkene 7] (zaaksdossier – C14)
100. Om te beginnen wil ik met uw hof het zaaksdossier rondom [betrokkene 7] bespreken. Het incident met [betrokkene 7] , die verklaarde door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te zijn afgeperst, is door de rechtbank en het openbaar ministerie eveneens beoordeeld als een clubaangelegenheid van de Hells Angels Haarlem. Dit wordt door cliënten en alle medeverdachten in hoger beroep uitdrukkelijk betwist. Geen van hen heeft ingestemd met, noch vooraf (concrete) wetenschap gehad van de afpersing en de mishandeling van [betrokkene 7] . Dat zij allen wèl wilden dat hij de club zou verlaten doet daaraan niets af.
101. [betrokkene 7] is anderhalf jaar lid geweest van de Redliners en is daar president geweest. Hierna is [betrokkene 7] tweeëneenhalve maand hang around geweest bij de Hells Angels Haarlem, waarna hij de club heeft moeten verlaten. Niet bad standing, zoals in het dossier wordt gesuggereerd. Dat zou ook niet logisch zijn. [betrokkene 7] was namelijk slechts hang around. De gedachte achter de positie van een hang around is dat diegene geheel vrijblijvend kan ervaren hoe het is om lid te zijn van de Hells Angels. Omgekeerd biedt dit de bestaande members een kans om de hang around beter te leren kennen en op hun beurt een oordeel te vellen of de hang around, prospect mag worden.
102. In het geval van [betrokkene 7] is na tweeëneenhalve maand democratisch besloten dat hij de club diende te verlaten. [betrokkene 7] had maling aan verschillende clubregels, verkeerde structureel onder invloed van drank en drugs en maakte een psychisch labiele indruk. Daarmee was de kwestie voor de full members van de Hells Angels Haarlem afgedaan. Althans dat dachten zij. Wat zij niet wisten en waarvan zij pas veel later kennis van hebben genomen, zijn de criminele activiteiten die [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hierna op eigen initiatief hebben ondernomen met [betrokkene 7] als slachtoffer. Uit geen bewijsmiddel in het dossier blijkt dat cliënten hiervan op de hoogte waren, dan wel konden of moesten zijn. Ook [betrokkene 7] zelf weet eigenlijk niet of zijn afpersing een clubaangelegenheid betrof of niet.
103. [betrokkene 7] verklaarde als getuige wat hem was overkomen nadat hij niet meer welkom was als hang around. “Ik heb contact opgenomen met de politie vanwege de bedreigingen van [betrokkene 2] . U vraagt mij of dat vanuit hem kwam of vanuit de club de Hells Angels Haarlem. Dingen die worden opgelegd gaan volgens mij altijd via de club.” (...) “Ik weet niet of [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat op eigen initiatief hebben gedaan. Daar kan ik geen oordeel over vellen, maar ik kan wel vertellen dat het negen van de tien keer clubbesluiten zijn.” En: “Van man tot man is er weinig druk op mij uitgeoefend. Het is een beetje in het geniep gegaan.”
104. Dat de afpersing van [betrokkene 7] een clubbesluit was, wordt door cliënten uitdrukkelijk betwist en ontkend. Overigens verklaarde [betrokkene 7] als getuige uitdrukkelijk dat hij nooit door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] is afgeperst of aangesproken om zijn motor in te leveren. Daartoe bestond immers ook geen enkele reden. [betrokkene 7] was hang around en op enig moment is besloten dat hij niet meer welkom was bij de Hells Angels Haarlem. Op welke wijze de beslissing dat [betrokkene 7] niet langer hang around mocht zijn tot stand is gekomen en met hoeveel stemmen dit besluit al dan niet is genomen, is wat de verdediging betreft niet relevant. Relevant is dat de meerderheid het niet met [betrokkene 7] zag zitten en om die reden besloot niet met hem verder te willen gaan. Daarmee was voor de “oude garde” de kous af.
105. Van belang in dat verband, om het voorgaande beter te kunnen duiden, is dat de kleding die [betrokkene 7] moest overdragen aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , waarbij hij door hen werd mishandeld en afgeperst, kleding betrof van de Redline. Niet van de Hells Angels Haarlem – dat kan ook niet anders was hij was geen member en had dus geen Hells Angels kleding. [betrokkene 2] verklaarde hierover als getuige: “Ik was bij die ontmoeting bij de Mac Donalds en er zijn kleren ingeleverd, maar dat waren Redline-kleren.”
106. In dat verband wijst de verdediging u tevens op het navolgde citaat uit een telefoongesprek tussen [betrokkene 7] en een NN persoon: “Toen zat die gozer er met zijn klauwen tussen. Dus ik pak die zak van die Redline troep.”
107. Het inleveren van die Redline kleding, laat staan het opleggen van een boete of afpakken van een motor, betrof dan ook geen club aangelegenheid waarover diende te worden gestemd, zoals [betrokkene 7] veronderstelde. De Hells Angels Haarlem stonden hier volledig buiten en werden om die reden hier ook niet over geïnformeerd door “de jonge garde”.
108. Het was voor [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dus relatief eenvoudig om de voormalig president van de door hun opgerichte supportclub het leven zuur te maken, buiten medeweten om van de overige leden van de Hells Angels Haarlem, die immers geen contact meer hadden met de voormalig hang around.
109. In zijn verklaring als getuige bevestigt [betrokkene 7] dat cliënten, noch één van de medeverdachten in hoger beroep op enige wijze betrokken zijn geweest bij de afpersing door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Wat hij de “oude garde” vooral verwijt is dat zij niet zouden hebben ingegrepen. Dit verwijt kan cliënten enkel worden gemaakt, indien zij daadwerkelijk op de hoogte waren geweest van de afpersing van [betrokkene 7] , hetgeen zij uitdrukkelijk betwisten. Voor de verklaring van [betrokkene 7] , dat hierover mogelijk zou gestemd binnen de Hells Angels Haarlem, ontbreekt ieder ondersteunend bewijs. Dat [betrokkene 7] hierover, nadat hij bij de Mac Donalds was afgeperst, kort telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] , waarbij de verbinding werd verbroken, maakt dit niet anders.
110. Het enkele feit dat [betrokkene 7] naar [medeverdachte 2] heeft gebeld en zou hebben gezegd dat hij is afgeperst en geslagen, is volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat daarom niet alleen [medeverdachte 2] , maar ook alle andere leden van de Hells Angels Haarlem, waaronder cliënten, (vooraf) kennis hebben gehad van een strafbaar feit. Volledigheidshalve merk ik op dat uit de bewijsmiddelen overigens niet blijkt dat [betrokkene 7] , na dit gesprek met [medeverdachte 2] , op enig moment nogmaals is benaderd door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , terwijl de poging tot poging tot afpersing had op dat moment al plaatsgevonden en [medeverdachte 2] dus ook niet meer had kunnen ingrijpen.
111. Tot slot stelt de verdediging bovendien dat het handelen door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] jegens [betrokkene 7] geen rechtstreeks verband hield met de club Hells Angels Haarlem. Dat zou slechts anders zijn indien zij vooraf zouden hebben ingestemd met de afpersing en mishandeling van [betrokkene 7] . Dat is expliciet niet het geval geweest. De “oude garde” heeft hiermee niet ingestemd. Cliënten wisten niets van de afpersing van [betrokkene 7] af, totdat zaaksdossier C-14 Uitkijk hen onder ogen kwam.
112. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, hield de afpersing van [betrokkene 7] geen rechtstreeks verband met de club Hells Angels Haarlem. Daaruit kan het oogmerk van die vermeende organisatie waaraan cliënten zouden hebben deelgenomen, dan ook niet worden afgeleid, noch kan worden bewezen dat cliënten – voorafgaand daaraan – wetenschap hadden van de afpersing van [betrokkene 7] .
Mishandeling van een lid van motorclub No Surrender (zaaksdossier Martini - C-15)
113. Ditzelfde heeft te gelden voor zaaksdossier C15, het incident met een lid van de motorclub No Surrender. Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat [betrokkene 2] , cliënten van dit incident of ruzie op voorhand op de hoogte heeft gebracht, noch dat dit achteraf uitgebreid als clubaangelegenheid is besproken, noch dat cliënten konden weten of dit al dan niet namens het chapter zou zijn gepleegd.
114. Verschillende getuigen/verdachten verklaren dat [betrokkene 2] heeft aangegeven dat het een persoonlijke ruzie was en zij dit achteraf hebben vernomen. Op geen enkele wijze draagt dit echter bij aan het oordeel dat het hiermee voor cliënten duidelijk was dat regelmatig strafbare feiten werden gepleegd en zij daarmee wisten dat het chapter het oogmerk had om strafbare feiten te plegen.
115. Cliënt [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [betrokkene 2] niet met hem erover heeft gesproken, maar dat hij er op een later moment wel iets van heeft opgevangen. Cliënt [medeverdachte 6] heeft verklaard dat [betrokkene 2] aan hem heeft uitgelegd dat het een privé kwestie betrof waarbij hij zelf als eerste was aangevallen. Alsnog heeft cliënt [medeverdachte 6] het gedrag van [betrokkene 2] afgekeurd. Hij verklaarde hierover tegenover uw hof: ‘Ook persoonlijk mag het niet gebeuren, dat doe je toch niet op straat, maar het had niks met de club te maken’. Cliënt [medeverdachte 6] en ook medeverdachte [medeverdachte 3] gaven aan dat [betrokkene 2] aangaf dat hij ‘zijn eigen zou gedragen’. Voor cliënt [medeverdachte 6] ‘was daarmee de kous af’.
116. Het slachtoffer van dit incident [betrokkene 6] , verklaarde nota bene zelf als getuige hierover: “Ik zei [..] tegen u dat een paar rotte appels de boel verpesten voor anderen. [...] U vraagt mij wat ik weet van rotte appels uit eigen waarneming. Ik heb één akkefietje meegemaakt en dat slaat natuurlijk nergens op. [...] Ik hoorde binnen de club dat de jonge garde zich wilde bewijzen en die kunnen het verpesten voor de goeie, voor de oudere garde.” En “Pak ze gewoon op voor wat individueel doen, maar zet niet de hele club stop.”
117. Voor cliënten is achteraf niet meer bekend geworden dat [betrokkene 2] individueel een mishandeling had gepleegd. Daarop hebben zij hem aangesproken en daarmee was dergelijk gedrag wat hen betreft afgedaan en beëindigd.
118. Kortom de vermeende wetenschap van mishandelingen uit naam van de club en een oogmerk tot het plegen van misdrijven bij cliënten blijkt wederom nergens uit.
De vechtpartij bi| Van der Valk en OVC 16 september 2016
119. Met betrekking tot het openlijk geweld dat zou hebben plaatsgevonden bij het Van der Valk heeft de verdediging al uitgebreid gesproken. Ik verzoek uw hof dat als herhaald en ingelast te beschouwen.
120. Cliënt [medeverdachte 4] dient van dit voorval ook in hoger beroep te worden vrijgesproken. In dat verband benoem ik nogmaals, dat indien uw hof wederom tot een vrijspraak komt van dit feit, wederom alle personen die lid zijn (geweest) van de Hells Angels Haarlem daarmee vrijgesproken zijn en dit feit dus daarom überhaupt al niet kan bijdragen aan de bewezenverklaring van een criminele organisatie.
121. In weerwil van het voorgaande merk ik echter nog het volgende op over het OVC-gesprek op 16 september 2016 in het clubhuis. Niet is gebleken dat anderen dan de mogelijke plegers van dit feit voorafgaand wetenschap hadden van deze ontmoeting, laat staan van enig geweld dat daar mogelijk zou gaan plaatsvinden.
122. Wat wel gebleken is, is dat over het incident bij Van der Valk achteraf is gesproken binnen het chapter. De vraag is echter of die enkele wetenschap achteraf maakt dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat dergelijk gedrag blijkbaar wordt goedgekeurd door het charter inclusief cliënten en zij daarmee een aandeel hebben in een criminele organisatie. Ik meen van niet.
123. De verdachten hebben ter terechtzitting aangegeven dat tegen hen is verteld dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren afgereisd naar het Van der Valk voor een gesprek en dat zij verklaarden verder niet betrokken te zijn geweest bij hetgeen daar heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van cliënt [medeverdachte 4] heeft te gelden dat hij louter meegereisd is en daadwerkelijk geen aandeel heeft gehad in het geweld dat daar heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de andere drie geldt dus dat zij hebben aangegeven niet betrokken te zijn. Het enkele feit dat enkele leden van de club achteraf op de hoogte zijn van de ‘knokpartij’ – er van uitgaande dat hun chapter dus geen geweld had gepleegd – maakt niet dat cliënten daarmee wetenschap hadden van gedragingen die andere leden pleegden ‘die het daglicht niet konden verdragen’.
124. Mocht uw hof van oordeel zijn dat u kunt vaststellen dat cliënten aanwezig waren bij deze bespreking in het clubhuis, dan nog betekent de inhoud van dit gesprek niet dat daarmee de confrontatie bij Van der Valk door het hele chapter wordt ondersteund en dat deze confrontatie voortkomt en is ontstaan vanuit het charter.
125. Voornoemd en OVC-gesprek is derhalve niet ondersteunend voor het feit dat cliënten met eventuele wetenschap achteraf de gedragingen van [betrokkene 1] en de overige hoofdverdachten zouden hebben ondersteund of enig aandeel daarin hebben gehad. In het clubhuis zelf is er – kort – alleen over gesproken. Meer niet. Het bespreken van dit soort confrontaties, maakt niet dat cliënten daarmee als lid van het chapter een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Afpersing van [betrokkene 9] (C-17) 126. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 9] een akkefietje had met [betrokkene 8] . Nadat [betrokkene 8] geen lid meer was van de Hells Angels Haarlem hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , [betrokkene 9] gedwongen tot betaling van 10.000 euro. [betrokkene 9] verklaarde ten overstaan van uw hof dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] tegen hem hadden gezegd dat door hem diende te worden betaald aan de Hells Angels Haarlem. Ook verklaarde hij hierover geen enkel contact te hebben gehad met één of meer van de andere members van de Hells Angels Haarlem. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de van hem verlangde betaling een besluit van de club betrof, omdat dit door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zo aan hem was medegedeeld. Pas nadat hem een OVC-gesprek tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] werd voorgehouden, verklaarde [betrokkene 9] : ‘Dat is niet de [betrokkene 1] die ik ken. Nu u mij dit voorhoudt kun je erover gaan twijfelen of [betrokkene 1] er niet mee te maken heeft.
127. Eerder in deze pleitnota stond de verdediging al uitvoerig stil bij dit zaaksdossier nu deze exemplarisch is voor de wijze waarop [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij hun slachtoffer eerst een probleem creëerden en angst zaaiden, waarna zij zich opwierpen als vriend en bemiddelaar, zonder dat iemand van de Hells Angels Haarlem daar enige wetenschap van had of kon hebben.
128. Onverlet het voorgaande zou de beslissing dat [betrokkene 9] aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] moest te betalen, zo rekwireerde het openbaar ministerie, zijn genomen door alle members van de club Hells Angels Haarlem gezamenlijk, waarna dit besluit door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] feitelijk werd uitgevoerd. Ook voor deze stelling ontbreekt echter ondersteunend bewijs. In aanvulling op hetgeen eerder over dit zaaksdossier is aangevoerd, zal ik uw hof toelichten waarom ook dit standpunt van het openbaar ministerie, te weten dat de afpersing van [betrokkene 9] een clubaangelegenheid betrof, waarvan een ieder wetenschap had, geen stand kan houden.
129. In het onderzoek Toren is op 5 december 2015 in de auto die in gebruik is bij [betrokkene 2] de vertrouwelijke communicatie opgenomen. Er vindt dan een gesprek plaats tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] : “Ik ga hem heel simpel zeggen,, ik zeg luister, dat zijn beslissingen genomen, ik zeg [betrokkene 10] , daar ken ik niks aan veranderen simpel zat. Ik zeg ik vind het heel vervelend en heel klote allemaal voor je maar dit is een beslissing die ligt er, en ik zeg ja om het goed af te handelen ik ken er niks aan veranderen. (...) “(...) ik ga me er wel in mengen dan uhhh. Ik ga hem wel effetjes opzoeken. Volgens mij is hij er zondag, zondag is hij er he?[betrokkene 2] : “Hij zei, hij weet dat hij moet betalen, dat heb ik ook gezegd, dat weet ie, maar wel regelen met [betrokkene 1].”
130. Anders dan de rechtbank oordeelde en het openbaar ministerie rekwireerde, blijkt uit het voorgaande wellicht dat er kennelijk een beslissing is genomen dat [betrokkene 9] diende te betalen, maar niet blijkt door wie deze beslissing zou zijn genomen, laat staan dat deze beslissing is genomen door de Hells Angels Haarlem als geheel.
131. Ook het OVC-gesprek tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en NN man [betrokkene 11] van 10 december 2015 maakt dit niet anders. Uit dit gesprek blijkt namelijk niet meer dan dat [betrokkene 1] tegen de NN-man [betrokkene 11] , kennelijk een bekende van [betrokkene 9] , zegt dat de van [betrokkene 9] verlangde betaling een beslissing is van de “jongens.” Een beslissing waaraan hij niets zou kunnen veranderen.
132. Overigens heeft het openbaar ministerie nog willen suggereren dat deze [betrokkene 11] cliënt [medeverdachte 4] zou betreffen. [medeverdachte 4] wordt echter [betrokkene 12] en geen [betrokkene 11] genoemd en ontkent ook dat hij de desbetreffende persoon uit het gesprek is.
133. Voorgaand OVC-gesprek betreft dan ook geen bevestiging voor de stelling dat de afpersing vanuit de Hells Angels Haarlem kwam en derhalve een clubaangelegenheid betrof. Integendeel. Voorgaand OVC-gesprek is wat de verdediging betreft juist kenmerkend voor de geraffineerde en doortrapte wijze waarop [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , door zich voor te doen als vriend van het slachtoffer, hun slachtoffers geld aftroggelden. 134. In dat verband is ook opvallend dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in het OVC-gesprek van 12 december met elkaar spreken over de afpersing van [betrokkene 9] en over geld dat zij moeten wegstoppen voor hun oude dag. Indien de afpersing van [betrokkene 9] daadwerkelijk een clubaangelegenheid betrof, dan zou aannemelijk zijn dat de opbrengsten daarvan ook aan de club zouden komen. Uit de OVC van zaaksdossier Millenium blijkt echter dat het geld van [betrokkene 9] in de zakken van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zelf terecht is gekomen.
135. In dat verband houd ik u het OVC gesprek van 5 januari 2016 voor tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de auto: L: Ja jij zegt gisteren wel, jij geeft mij ruggies maar, ik heb jou ook ruggies gegeven gek, zonder mij had [betrokkene 9] nooit betaald.
R: Ja, dat denk jij dat denk jij.
L: Ja dat heb je toch gezien, een gesprekkie pik.
R: Jaah omdat hij anders... ken maar moet jij eens opletten.. als ie.. gaat ie nog meer betalen.
L: Ja, we doen het samen.
R: Ja.
136. Wat de verdediging betreft blijkt al het voorgaande evident dat de afpersing van [betrokkene 9] heeft plaatsgevonden op instigatie en initiatief van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en deze geen verband hield met de club. [betrokkene 9] heeft ook geen enkele keer, direct of indirect, contact gehad met een van de leden van “de oude garde”. Ook over de betaling die hij zogenaamd aan de HAH zou moeten doen heeft hij nooit met een van hen gesproken. Uit OVC en de verklaring van [betrokkene 9] als getuige blijkt dat [betrokkene 1] zich tegenover hem voordeed als bemiddelaar en vriend, terwijl hij in werkelijkheid diens geld in zijn eigen zak stak. Gelet op al het voorgaande kan ter zake de afpersing van [betrokkene 9] , niet worden bewezen dat de leden van de “oude garde” hier op enige wijze betrokken zijn geweest, dan wel hier wetenschap van hebben gehad.
[betrokkene 8] (Zaakdossier Breugel C-10 en C-27 paragraaf 4.5.2.) 137. In dit verband verdient ook het zaaksdossier dat gaat over het vertrek van [betrokkene 8] bij de Hells Angels Haarlem te worden besproken. In het dossier wordt namelijk gesuggereerd dat [betrokkene 8] , voormalig member van de Hells Angels Haarlem, bad standing uit de club zou zijn gezet, waarna aan hem een boete zou zijn opgelegd en zijn motor zou zijn afgenomen door de overige leden van de Hells Angels Haarlem. Ook deze verdenking wordt uitdrukkelijk door cliënten betwist. Het is correct dat [betrokkene 8] de club heeft verlaten. Dit vertrek is echter good standing geweest. Aan dit vertrek was geen enkele (vermogensrechtelijke) consequentie verbonden voor [betrokkene 8] . Sterker nog meerdere leden hebben ook verklaard dat hij – indien hij dat zou willen – gewoon terug kan komen bij de club.
138. Wat de verdediging betreft staan de verklaringen van cliënten hierover niet op zichzelf, maar vindt deze bevestiging in verschillende bewijsmiddelen in het dossier. Gelet op de expliciete verklaring van [betrokkene 8] zelf als getuige dat hij niet is afgeperst, alsmede het ontbreken van ondersteunend bewijs voor het tegendeel daarvan, volstaat de verdediging hier met citaten uit de verklaring van [betrokkene 8] als getuige. In dat verband treft u hieronder enkele citaten uit de verklaring van [betrokkene 8] als getuige, waaruit blijkt dat aan zijn vertrek bij de Hells Angels Haarlem geen consequenties voor hem waren verbonden.
139. Zo verklaarde hij: “Ikzelf denk dat ik weg moest vanwege die brief. Ik weet niet waarom ik door die brief eruit werd gezet. Ik kreeg een telefoontje. Ik heb niet met andere leden van de Hells Angels besproken dat ik die brief zou schrijven. Ik denk dat me dat kwalijk werd genomen. Ik moest alleen de club uit. Ik heb niets anders dan mijn hesje hoeven inleveren.”
140. En: “Toen ik de club uit ging heb ik mijn motor niet hoeven inleveren. Ik heb ook geen boete betaald. Ik ben niet bedreigd, of op een nare manier aangesproken door een van de verdachten in de strafzaak.”
141. Resumerend. De stelling dat [betrokkene 8] door één of meer leden van de Hells Angels Haarlem, waaronder de leden van “de oude garde” zou zijn beboet en/of afgestraft, vindt geen bevestiging in het dossier. Integendeel dit wordt door [betrokkene 8] uitdrukkelijk weersproken.
Het bezit van een vuurwapen door [betrokkene 2] (zaaksdossier C-22)
142. Tot slot wordt door de rechtbank de vermeende wetenschap achteraf van het vuurwapenbezit van [betrokkene 2] genoemd.
143. Uit niets in het dossier blijkt dat dit mogelijke strafbare feit enig verband hield met de club, laat staan met cliënten. Noch dat de andere leden van het charter enige wetenschap hadden van dit vermeende verboden wapenbezit voordat dit wapen, nota bene in de woning van de vriendin van [betrokkene 2] tijdens een huiszoeking op 19 juli 2016 werd aangetroffen.
144. Als dit wapen al van [betrokkene 2] zou zijn, staat vast dat dit wapen bij zijn vriendin thuis is aangetroffen, niet in zijn huis, niet in het clubhuis en niet op zijn lichaam. Niet is vastgesteld of aannemelijk dat hij dit wapen bij één van de in het dossier genoemde strafbare feiten zou hebben gebruikt.
145. In het dossier bevinden zich geen OVC-gesprekken, tapgesprekken of andere bewijsmiddelen dat ooit over dit wapen en het bestaan daarvan is gesproken met cliënten, of in hun bijzijn, voordat het wapen in de woning van [betrokkene 2] werd aangetroffen. Niet kan dus worden gesteld dat cliënten daarvan op voorhand enige wetenschap, laat staan enig aandeel in hebben gehad. Noch is gebleken dat dit wapen in verband met de club of cliënten persoonlijk kan worden gebracht.
146. Het openbaar ministerie stelt dat over de doorzoeking en het wapen is gesproken in het clubhuis en dat onder meer cliënten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] , aanwezig zijn geweest bij dit gesprek. De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit het OVC-gesprek niet volgt dat cliënten aanwezig waren op het moment dat [betrokkene 2] de vondst van het wapen besprak. Cliënten stellen bovendien beiden geen herinnering aan dit gesprek te hebben.
147. Maar ook al zouden cliënten dit achteraf hebben gehoord. Dan heeft ook hier te gelden dat hij daarmee niet kan worden verweten dat hij daarmee die gedraging van [betrokkene 2] in zijn privéleven heeft ondersteund of gedoogd in het kader van een criminele organisatie.
(…)
153. Ten aanzien van de andere genoemde feiten met betrekking tot de criminele organisatie merkt de verdediging dan verder graag het volgende op.
Conclusie wetenschap op basis van de genoemde strafbare feiten
154. Kortom de vermeende wetenschap op basis van de vier genoemde strafbare feiten en ook de andere in het dossier genoemde strafbare feiten zijn volstrekt niet aan de orde en van een dergelijke wetenschap, al dan niet achteraf, is geen sprake geweest bij cliënten.
155. Mocht uw hof ten aanzien van al het voorgaande toch van oordeel zijn dat cliënten achteraf wetenschap hebben gehad over enige strafbare gedragingen door anderen, dan kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat zij deze niet-club gerelateerde gedragingen hebben ondersteund op enige wijze. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen vaststellen dat de strafbare gedragingen zijn ontstaan door en voortkomen uit het lidmaatschap van de hoofdverdachten bij het chapter. Als sprake is geweest van strafbare gedragingen zijn die ontstaan door de hoofdverdachten zelf en vonden deze plaats buiten de club. In die gevallen waarin zij aangaven dat zij dit namens of in het kader van de club hebben gedaan, is tegelijkertijd vastgesteld dat zij misbruik hebben gemaakt van die club. Cliënten hebben echter nooit wetenschap gehad van dit misbruik, hooguit van de strafbare gedragingen die de hoofdverdachten vanuit zichzelf hebben gepleegd. Ook hebben zij geen wetenschap gehad van strafbare gedragingen in het clubhuis of anderszins direct club gerelateerd.
156. Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat cliënt wegens gebrek aan wetenschap integraal dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
(….)Aandeel stichting164. Dan tot slot met betrekking tot de verweten strafbare gedraging van de stichting nog het volgende. Indien uw hof onverhoopt toch net als de rechtbank zou oordelen dat cliënte enige wetenschap achteraf heeft gehad van strafbare feiten die in het kader van het charter zijn gepleegd, dan is het eveneens noodzakelijk dat de stichting ook daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in de criminele organisatie.
165. De rechtbank heeft, net als het openbaar ministerie, dit aandeel geconstrueerd aan de hand van het feit dat cliënte het clubhuis en sporadisch haar bankrekening ter beschikking stelde aan het charter. Ik meen dat dit te kort door de bocht is om te stellen dat deze twee elementen strafrechtelijk verwijtbaar zijn voor deelname aan een criminele organisatie. Ik zal beide afzonderlijk bespreken.
Clubhuis 166. Om te beginnen met het clubhuis. Zoals gezegd is cliënte eigenaar van het pand dat als clubhuis fungeert voor het charter Hells Angels Haarlem. Dit wordt ook bevestigd door de kosten die door haar worden voldaan voor onder meer UPC en de Nuon. De kosten daarvan worden afgeschreven van de bankrekening van cliënte en betreft geen ondersteuning voor strafbare gedragingen.
167. Ten aanzien van onderhoud aan het pand bestond contact tussen het bestuur van cliënte en het bestuur van het charter. De bestuurders van cliënte zijn niet elke dag aanwezig in het pand. Integendeel. Eén van hen louter met enige regelmaat op clubavonden. De ander zo goed als nooit. Ook is het bestuur van cliënte niet aanwezig bij bestuursvergaderingen of overige vergaderingen van het charter (al dan niet in het clubhuis).
168. Het enkele eigendom van het pand, dat al decennia en zonder enig probleem als clubhuis wordt gebruikt door het charter, maakt niet dat cliënte daarmee een wezenlijk aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van enig crimineel oogmerk. Op de momenten dat het bestuur van cliënte aanwezig is geweest in het clubhuis zijn geen strafbare gedragingen gepleegd aldaar en als werd gesproken over strafbare gedragingen zijn dit gedragingen die zich buiten het clubhuis en het charter afspeelden.
169. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het clubhuis geenszins is gebruikt bij de gepleegde strafbare feiten, zoals de rechtbank heeft overwogen. Het ter beschikking stellen van een pand aan personen die buiten hun wetenschap om strafbare feiten plegen, maakt niet dat de eigenaar van dat pand strafrechtelijk verwijtbaar is. Dat gaat te ver en vindt geen steun in het recht. Ook niet wanneer de eigenaar dat weet. Fijn zal diegene het niet vinden, maar het maakt niet dat de eigenaar van dat pand voorts een criminele organisatie met die verdachten vormt enkel door het pand ter beschikking te blijven stellen.
170. Het ter beschikking stellen van het clubhuis heeft niet het plegen van misdrijven van de vier hoofdverdachten gefaciliteerd. Die hoofdverdachten hebben – naar weten van de bestuurders van cliënte – praktisch alleen maar buiten het clubhuis gehandeld en nimmer met wetenschap van cliënte het clubhuis daarvoor gebruikt.
171. Als voorbeeld is zaaksdossier C19-Boor. Daar zou in het clubhuis een vuurwapen aan Alcatraz Wanted zijn geleverd. Bestuurders van cliënte zijn in geen velden of wegen te bekennen en hebben hier ook nimmer iets vanaf geweten. Desondanks wordt uitgerekend dit feit genoemd door de rechtbank als voorbeeld voor het faciliteren van het clubhuis voor strafbare feiten. Maar dan moet de bewustheid bij cliënte wel blijken. En dat blijkt nergens uit. Het werd juist achter hun rug om gedaan, hetgeen derhalve een contra-indicatie is voor het faciliteren van het clubhuis voor het plegen van misdrijven.
172. Hetzelfde geldt voor het feit dat een vuurwapen zou zijn afgevuurd in het clubhuis. Ook daaruit blijkt geen enkele betrokkenheid/wetenschap bij de bestuurders van cliënte en is een voorbeeld voor het gebrek aan bewustheid van het faciliteren van het clubhuis. Daarnaast acht de rechtbank het bespreken van bepaalde dingen in het clubhuis relevant voor de deelname van cliënte.
OVC 173. Wat werd er dan wel besproken in het clubhuis? Uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat alleen OVC-gesprekken zijn opgenomen in één van de ruimtes in het clubhuis. Op basis van het dossier kan verder louter middels stemherkenningen blijken wie de aanwezige personen bij deze gesprekken zijn geweest op dat specifieke moment.
174. Er zijn geen beelden van deze ruimte beschikbaar en het blijft dus gissen wie er op welke momenten aanwezig is geweest wanneer mogelijk over strafbare feiten is gesproken. Iemand kan immers net zo goed weglopen uit die ruimte zonder dat dit blijkt uit de OVC-gesprekken. Bij enkele OVC-gesprekken is bovendien te horen dat mensen continu af en aan lopen, zonder dat kan worden vastgesteld wie deze personen zijn geweest.
175. Op basis daarvan conclusies trekken ten aanzien van de wetenschap van alle leden van het charter en/of het bestuur van cliënte, zoals het openbaar ministerie doet, kan niet worden gedaan. Temeer als mensen, bestuursleden van cliënte, ontkennen enige wetenschap te hebben gehad van bepaalde uitspraken door personen die te horen zijn op de OVC-gesprekken.
176. Het clubhuis was bovendien bij uitstek überhaupt geen plek waar [betrokkene 1] blijkbaar sprak over niet-club gerelateerde c.q. strafbare zaken met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , laat staan met anderen. Van dergelijke OVC-opnames is immers niets gebleken.
177. Verder blijkt uit de grote hoeveelheid aan tapgesprekken en OVC-gesprekken van de hoofdverdachten dat zij met name dingen bespraken in hun auto, via de telefoon en ook afspraken maakten met elkaar buiten het clubhuis. Dat dit clubhuis derhalve een zogenoemde spil was in een criminele organisatie wordt derhalve op basis daarvan weersproken.
178. Kortom, de overweging van de rechtbank omtrent het faciliteren van de criminele organisatie (van de vier hoofdverdachten) door het beschikbaar stellen van het clubhuis is te kort door de bocht en van onvoldoende gewicht om het aandeel van cliënte daarmee te onderbouwen. Blijkt dat aandeel, de deelname, van cliënte dan uit het beschikbaar stellen van de bankrekening aan het charter? Ik meen van niet.
Financiën 179. Dat brengt mij tot het tweede argument van de rechtbank, de financiën. Uit het financieel onderzoek naar cliënte blijkt dat vanaf de bankrekening van cliënte betalingen werden verricht voor buitenlandreizen, alsmede enkele incidentele betalingen ten behoeve van het clubhuis, te weten een tafel, verzekeringen, UPC, gemeentebelasting en NUON. Geen van deze betalingen houdt op enigerlei wijze verband met enig (ten laste gelegd) strafbare feit. Dit zijn dan ook geen relevante bevindingen en geen bewijs voor een faciliterende deelname aan een criminele organisatie.
180. Daarnaast zijn in de tenlastegelegde periode (1 mei 2014 tot en met 26 januari 2017) bedragen overgemaakt naar penitentiaire inrichtingen ter attentie van [medeverdachte 4] , [betrokkene 1] en [betrokkene 14] .
181. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het overmaken van geld naar leden van de vereniging die het financieel moeilijk hebben, of dat nou detentie is, opname in een psychiatrisch ziekenhuis of schuldproblematiek, niet maakt dat met deze handeling een criminele organisatie wordt gefinancierd. Het sporadisch overmaken van geld ten behoeve van leden van een hechte groep, is geen strafbaar feit. Uit niets blijkt ook dat dit met zwart geld is gedaan dan wel op een stiekeme wijze wordt gedaan. Het betekent ook op geen enkele wijze dat het gedetineerd raken daarmee wordt gesteund of wordt bevorderd, zoals de rechtbank wel stelt.
182. Wat hier hooguit mogelijk uit zou kunnen blijken is dat de rekening is gebruikt om betalingen te verrichten die via de bank diende te geschieden en dat cliënte deze gunst verleende nu het charter niet over een bankrekening beschikte.
183. In dit kader acht ik het bovendien relevant aan uw hof voor te houden voor welk type feiten deze toenmalige leden gedetineerd zijn geraakt en dat dit geenszins te maken had met strafbare feiten die in het kader van het charter hebben plaatsgevonden. Het betrof in alle gevallen louter individuele feiten: a. [medeverdachte 4] zat gedetineerd vanwege een mishandelingszaak in IJmuiden. b. [betrokkene 1] zat destijds gedetineerd, omdat wapens waren aangetroffen in de woning van zijn schoonvader en zijn DNA was aangetroffen op één van deze wapens.
184. Uit het voorgaande blijkt dan ook dat de detenties van de leden, waar sporadisch geld naar is overgemaakt vanaf de bankrekening van cliënte, niets te maken hadden met het plegen van strafbare feiten binnen de ten laste gelegde criminele organisatie en/of in enig verband stonden met de Hells Angels Haarlem.
185. Dat maakt dat ook niet kan worden gesteld, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat cliënte door deze overboekingen bewust een cultuur heeft laten ontstaan en laten voortbestaan waarin misdrijven werden gepleegd. De bankrekening is slechts sporadisch gebruikt en is op geen enkele wijze in rechtstreeks verband te brengen met een cultuur waarin misdrijven werden gepleegd binnen een criminele organisatie. Het type feiten waarvoor [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] destijds vast zaten zijn daarvoor kenmerkend en hebben niets te maken met de Hells Angels. Bovendien is [betrokkene 1] vaker gedetineerd geweest en heeft hij - zo blijkt - nooit een andere keer financiële steun gekregen. Er is – kort gezegd – geen vast patroon/cultuur te ontrafelen ten aanzien van de overboekingen.
186. Concluderend stel ik mij op het standpunt dat tevens uit de financiële bevindingen van cliënte niet blijkt dat cliënte daarmee enig aandeel heeft gehad in enige criminele organisatie. De overwegingen van de rechtbank missen concrete onderbouwing in de bewijsmiddelen. In het bijzonder ontbreekt een direct verband met de overboekingen en het plegen van strafbare feiten in het kader van die organisatie.
Deelname cliënt [medeverdachte 6] ≠ deelname cliënte de stichting Hells Angels Haarlem 187. Indien uw hof onverhoopt toch vaststelt dat de bestuurder, [medeverdachte 6] , wetenschap van en een aandeel bij een strafbare gedraging in het kader van het charter Hells Angels Haarlem heeft gehad, is er nog een belangrijk punt op basis waarvan uw hof - in tegenstelling tot de rechtbank - tot vrijspraak dient te komen. De deelname van één bestuurder betekent namelijk, wat de verdediging betreft, niet automatisch de deelname van cliënte als rechtspersoon.
188. Zoals u weet heeft cliënte namelijk twee bestuursleden, [medeverdachte 6] en [betrokkene 15] . Wat mij betreft is het niet mogelijk vast te stellen dat, wanneer [medeverdachte 6] deel zou hebben genomen aan een criminele organisatie, hij dit automatisch ook als bestuurder van cliënte heeft gedaan en dat hij ook namens haar een criminele cultuur heeft gedoogd dan wel gesteund.
189. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het feit dat één van de bestuurders iets zou hebben vernomen van een strafbare gedraging door leden van het chapter (de huurder van het pand van cliënte), niet maakt dat hij voorts namens de gehele rechtspersoon, cliënte, dit zou hebben getolereerd en dat deze strafbare gedraging vervolgens ook binnen de sfeer van die rechtspersoon valt.
190. Ten aanzien van dit standpunt wordt ondersteuning gevonden in de alom bekende “IJzerdraadcritena” die in 1954 zijn ontwikkeld. Deze criteria kunnen tevens fungeren als criteria voor het toerekenen van gedragingen van een natuurlijk persoon, in casu het eventueel nalaten van [medeverdachte 6] , aan een rechtspersoon zoals cliënte. De verdediging meent dat het nalaten van [medeverdachte 6] niet kan worden toegerekend aan cliënte. Op basis van het dossier volgt op geen enkel moment dat [medeverdachte 6] bepaalde handelingen, uitlatingen of nalatigheden heeft verricht die in de sfeer van rechtspersoon liggen.
191. Wetenschap van strafbare feiten (achteraf) die niet gerelateerd worden aan de bankrekening en het clubhuis van cliënte, vallen hoe dan ook niet in de sfeer van cliënte als rechtspersoon en zijn derhalve niet relevant.
192. De rechtbank heeft overwogen dat de vermeende stelling van de verdediging dat de wetenschap van [medeverdachte 6] over strafbare gedragingen niet de wetenschap van cliënte zouden impliceren, geen steun vindt in het recht. De verdediging heeft echter niet deze stelling geponeerd. Het betreft namelijk niet slechts de wetenschap van strafbare gedragingen, maar de deelname in zijn geheel aan een criminele organisatie. Die deelname van één van de twee bestuurders impliceert niet automatisch de deelname van de rechtspersoon. Die deelname van de rechtspersoon als geheel moet kunnen worden vastgesteld en daarvoor is enige mate van wetenschap en aandeel van alle bestuursleden noodzakelijk.
193. De verdediging meent dat de deelname van cliënte pas zou kunnen worden vastgesteld, als uit enig bewijsmiddel zou blijken dat alle bestuurders van cliënte op de hoogte zouden zijn geweest – in algemene zin – van de strafbare gedragingen van leden van hun huurder van het pand, die vervolgens hebben gedoogd en niet zouden hebben tegengesproken.
194. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de enkele wetenschap en aandeel van één bestuurder van cliënte, niet de deelname van cliënte aan de criminele organisatie bewijst. Voor deelname, hetgeen een actieve handeling dan wel bewust nalaten inhoudt, moet wat de verdediging betreft enige mate van gezamenlijkheid bestaan van alle leidinggevenden van een rechtspersoon.
195. (…) Hooguit zou kunnen worden gesteld dat, in de situatie dat [medeverdachte 6] op de hoogte was van een bepaalde geweldscultuur binnen het chapter, [medeverdachte 6] aan [betrokkene 15] dit had moeten vertellen in het kader van cliënte. Door dit echter niet te doen (daarvoor ontbreekt immers ieder bewijs) kan cliënte het laten ontstaan en voortbestaan van een bepaalde geweldscultuur niet strafrechtelijk worden verweten.
196. Het nalaten om te handelen door [medeverdachte 6] , kan dan ook niet als nalaten van cliënte worden gezien. Uit niets blijkt dat [medeverdachte 6] twee petten op heeft gehad en met goedkeuren en wetenschap van mede-bestuurder [betrokkene 15] niet heeft ingegrepen bij eventuele strafbare gedragingen of het laten ontstaan en voortbestaan bij een bepaalde geweldscultuur. Dat nalaten kan dan ook niet strafrechtelijk worden toegerekend aan cliënte.
197. Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat [betrokkene 15] tijdens de ten laste gelegde periode bij enig overleg in het clubhuis is geweest en uit geen enkel OVC of tapgesprek blijkt dat [medeverdachte 6] of andere leden van de Hells Angels Haarlem met [betrokkene 15] hebben gesproken over strafbare feiten binnen de Hells Angels Haarlem. Ook kan niet worden gesteld dat de enkele wetenschap van en aandeel bij strafbare feiten bij één van de bestuurders van cliënte, maakt dat cliënte daar ook aan zou hebben deelgenomen.
198. Kortom, als uw hof al zou vaststellen dat cliënt [medeverdachte 6] achteraf wetenschap zou hebben gehad van strafbare feiten en daarmee een bepaalde cultuur zou hebben ondersteund, dan is dit alsnog, onvoldoende om cliënte te veroordelen voor deelname aan een criminele organisatie, nu [betrokkene 15] hier niets van af heeft geweten en geen enkel aandeel in heeft gehad. Ook dit dient te [plaats] tot vrijspraak van cliënte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor wat betreft het bestanddeel deelname.
Conclusie 199. Kortom, uit al het voorgaande blijkt niet dat cliënte – uiterst subsidiair – daadwerkelijk enige wetenschap en enig aandeel heeft gehad in de vermeende criminele organisatie. Uit het enkele gegeven dat de stichting haar pand en sporadisch haar bankrekening ter beschikking stelde aan leden van het charter, kan niet de conclusie worden getrokken dat de stichting daardoor daadwerkelijk heeft deelgenomen aan die criminele organisatie.
200. Mocht uw hof al vaststellen dat enkel [medeverdachte 6] heeft deelgenomen aan het laten ontstaan en voortbestaan aan enige geweldscultuur, dan kan dat alsnog niet worden toegerekend aan cliënte. Voor deelname van cliënte is wat de verdediging betreft noodzakelijk dat cliënte door beide bestuurders een aandeel heeft gehad bij het laten ontstaan en voortbestaan van een bepaalde cultuur. Dat is echter hoe dan ook niet het geval geweest en raakt derhalve het wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel deelname. (…) 206. Gelet op het voorgaande verzoek ik uw hof om cliënten dan ook – meer subsidiair – vrij te spreken van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de deelname aan enige criminele organisatie.’1.
7. Het hof heeft in het bestreden arrest inzake de bewezenverklaring het volgende overwogen (met overneming van voetnoten):
‘Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie bewezen dient te worden verklaard, met dien verstande dat het niet bewezen kan worden dat de organisatie - tevens - het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 141a, 170, 287, 289 en 312 Sr. Er is voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan de strafbaarheid van een rechtspersoon.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie.
Primair heeft de raadsvrouw daartoe naar voren gebracht dat enig oogmerk ontbreekt. Er was sprake van twee organisaties met twee verschillende oogmerken: binnen de Hells Angels Haarlem was er een organisatie bestaande uit [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, én een organisatie bestaande uit alle leden van de Hells Angels Haarlem, maar zonder [betrokkene 4] , die geen crimineel oogmerk had. Deze laatste organisatie was gericht op het voortbestaan van de Hells Angels Haarlem en de verdachte behoorde daartoe. Nergens blijkt uit dat de verdachte – in zijn algemeenheid – op de hoogte was van het plegen van strafbare feiten door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en dat deze feiten namens het charter werden gepleegd. De verdachte heeft nimmer bijgedragen aan dan wel enige rol gehad bij een bedreigende en gewelddadige reputatie van het charter of bij strafbare feiten. De verdediging heeft – bij wijze van alternatief scenario – naar voren gebracht dat de hoofdverdachten (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3]) naar de buitenwereld, hebben opgetreden namens het hele charter, terwijl zij tegenover de overige leden van de Hells Angels deden alsof het ging om persoonlijke gedragingen. Ten aanzien van het belonen van het geweld, dat in verband wordt gebracht met het criminele oogmerk, geldt dat de betekenissen van bepaalde uiterlijke kenmerken en termen daar geen onderbouwing voor bieden, nu de betekenissen daarvan niet objectief kunnen worden vastgesteld. De verklaring die de verdachte over de patch ‘dequiallo’ heeft gegeven wordt niet weersproken door de inhoud van zijn strafblad. De term ‘omerta’ kan evenmin bijdragen aan de stelling dat geweld wordt beloond binnen het charter en dat daaruit het criminele oogmerk kan worden afgeleid. Als al sprake zou zijn van wetenschap van betekenissen, dan brengt dit niet mee dat de verdachte in zijn algemeenheid heeft geweten van een oogmerk tot het plegen van misdrijven. Voor zover geoordeeld zou worden dat sprake is van een organisatie waartoe de verdachte behoort én dat deze organisatie tevens het oogmerk had tot het plegen van misdrijven, is er onvoldoende bewijs dat de verdachte bewust heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, laat staan dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband op dit punt. De verdachte heeft geen wetenschap (achteraf) gehad van de gepleegde strafbare feiten gelieerd aan het charter en hij heeft ook geen wezenlijk aandeel gehad bij het laten voortbestaan van die criminele organisatie. De verdediging heeft onder verwijzing naar verschillende zaaksdossiers betwist dat de oude garde, waartoe de verdachte behoorde, vooraf wetenschap had van de door [betrokkene 1] , [betrokkene 3] of [betrokkene 2] gepleegde strafbare feiten en dat deze strafbare feiten zijn gepleegd in het kader van de club. Indien er al sprake was van wetenschap, is deze achteraf gekomen, waarna door de verdachte en de andere leden van het charter onverwijld is gehandeld door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] uit de club te gooien. Daaruit blijkt eveneens dat de verdachte en de andere leden van de Hells Angels Haarlem eerder niet op de hoogte waren van het plegen van strafbare feiten door voornoemden. Het zelfregulerende vermogen van de club blijkt eveneens uit de maatregelen die zijn getroffen tegen getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 8] . Naar het oordeel van de verdediging kan niet worden gesteld dat de verdachte een wezenlijk aandeel had in het laten voortbestaan van die criminele organisatie. Indien het hof zou oordelen dat de verdachte enige wetenschap achteraf heeft gehad van strafbare feiten die in het kader van het charter zijn gepleegd, dan is het eveneens noodzakelijk dat de verdachte ook daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in de criminele organisatie. Niet kan worden geoordeeld dat de verdachte een dergelijk aandeel heeft gehad door het ter beschikking stellen van het clubhuis en het sporadisch ter beschikking stellen van de bankrekening aan leden van het charter. Het clubhuis is niet gebruikt bij gepleegde strafbare feiten en het ter beschikking stellen van een pand aan personen, die buiten wetenschap van de verdachte om strafbare feiten plegen, maakt niet dat de eigenaar van dat pand strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De OVC-gesprekken in het clubhuis nopen evenmin tot dat oordeel. Ook het sporadisch overmaken van geld naar (gedetineerde) leden maakt niet dat daarmee een criminele organisatie wordt gefinancierd.
Ook in het geval het hof zou oordelen dat een van de bestuurders van de verdachte, namelijk [medeverdachte 6] , wetenschap heeft gehad van of een aandeel heeft gehad bij een strafbare gedraging in het kader van het charter Hells Angels Haarlem, dient vrijspraak te volgen. Niet kan worden vastgesteld dat het andere bestuurslid hiervan op de hoogte is geweest of daar een aandeel in heeft gehad. Het handelen/nalaten van [medeverdachte 6] kan niet aan de verdachte worden toegerekend, waarbij de raadsvrouw heeft gewezen op de zogenaamde “IJzerdraadcriteria”. Voor toerekening is enige mate van gezamenlijkheid vereist van alle leidinggevenden van een rechtspersoon.
Beoordeling door het hof
Voor beantwoording van de vraag of de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zal het hof hierna de bestanddelen “organisatie”, “oogmerk van de organisatie” en “deelneming aan de organisatie” bespreken.
Het hof verwijst in een deel van de tekst van deze beoordeling met noten naar de betreffende bewijsmiddelen. Voor zover in de tekst geen noten zijn opgenomen, blijken de betreffende bewijsmiddelen uit de bijgevoegde bewijsmiddelenbijlage. De bewijsmiddelen uit de noten staan in beginsel niet in de bewijsmiddelenbijlage vermeld, maar in een aantal gevallen is sprake van een dubbele vermelding.
OrganisatieBeoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. De Stichting Hells Angels Haarlem (hierna ook: de Stichting) staat ingeschreven op het adres aan de [a-straat 1] te Haarlem en is eigenaar van het aldaar gelegen pand. [medeverdachte 6] is voorzitter van de Stichting. Hells Angels, charter Haarlem (hierna ook: Hells Angels Haarlem), maakt gebruik van het pand aan de [a-straat 1] te Haarlem als clubhuis. De Stichting beschikt over een bankrekening, die wordt gevoed door contante stortingen en vanaf welke rekening de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald. De ‘treasurer’ (hof: penningmeester) van de Hells Angels Haarlem heeft de beschikking over de bankrekening van de Stichting. In de ten laste gelegde periode zijn [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [medeverdachte 5] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] allen lid van dit charter. Binnen het charter is sprake van een strakke structuur met diverse functies. [betrokkene 1] is president, [medeverdachte 1] is vice-president, [medeverdachte 2] is ‘road captain’, [betrokkene 3] is ‘treasurer’, [medeverdachte 3] is ‘secretary’ en [betrokkene 2] is de ‘sergeant at arms’. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn ‘full colour member’.
De leden dragen een hesje, de zogenaamde ‘colours’, waardoor zichtbaar is dat zij lid zijn van Hells Angels, charter Haarlem. Zij betalen contributie voor het lidmaatschap, met welke contributie de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald, met uitzondering van [medeverdachte 5] , die daar de laatste jaren van is vrijgesteld gelet op zijn leeftijd en zijn financiële situatie. Leden van de Hells Angels Haarlem overleggen structureel in periodieke overleggen en op basis van ad-hoc belegde bijeenkomsten.
Hells Angels Haarlem heeft eigen clubregels. De verdachte was bekend met deze regels. Beslissingen binnen het charter worden op democratische wijze genomen, waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
[betrokkene 4] is geen lid van Hells Angels, charter Haarlem. Ten tijde van de detentie van haar partner [betrokkene 1] was zij wel de cruciale schakel tussen [betrokkene 1] en andere leden van de Hells Angels Haarlem. Met name met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] onderhield zij telefonisch contact en zij had ontmoetingen met hen, onder meer over club gerelateerde zaken.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de leden van de Hells Angels Haarlem, zijnde [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [medeverdachte 5] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] , samen vormend Hells Angels, charter Haarlem, en de Stichting en [betrokkene 4] gedurende de ten laste gelegde periode.
Oogmerk van de organisatie
Beoordelingskader
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel "oogmerk" zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502NJ 2008/559).
De organisatie bestond, zoals hiervoor is vastgesteld uit de full members van het charter Hells Angels Haarlem, [betrokkene 4] en de Stichting Hells Angels Haarlem. Het charter Hells Angels Haarlem vormde daarbij het middelpunt van de organisatie. Bij het beantwoorden van de vraag of de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven komt naar het oordeel van het hof betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden.A. Bedreigende en gewelddadige reputatie
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het charter Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie heeft. Uit diverse verklaringen en tapgesprekken blijkt dat slachtoffers van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels Haarlem geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles en dat getuigen niet of nauwelijks durven te verklaren. Zo heeft getuige [betrokkene 16] in het contact met de politie verklaard dat de Hells Angels nergens voor terugdeinzen en tot alles in staat zijn.2.Ook blijkt uit zijn gesprek met de politie dat hij zeer angstig is dat de club erachter komt dat hij contact heeft met de politie.3.Hij durft van meerdere voorvallen geen aangifte te doen. Ook getuige [betrokkene 17] wilde geen verklaring afleggen of aangifte doen, omdat hij geen lopende schietschijf wil zijn in Haarlem.4.Uit de gesprekken met de politie en de tapgesprekken blijkt dat de getuige [betrokkene 7] , voormalig ‘hangaround’ van de Hells Angels Haarlem, angstig is, niet wil dat de leden van de club erachter komen wat hij de politie heeft verteld en hij hen tot alles in staat acht.5.Wanneer de politie bij de getuigen [betrokkene 18] en [betrokkene 19] langs komt, naar aanleiding van de mishandeling van [betrokkene 18] , geeft [betrokkene 19] aan geen aangifte te willen doen, omdat de Hells Angels dan ongetwijfeld langs komen en de ramen inschieten met mitrailleurs.6.Getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij in het verleden betalingen heeft moeten doen aan de Hells Angels Haarlem en dat hij in die tijd doodsbang was.7.Tenslotte verklaart ook getuige [betrokkene 20] , afgeperst en mishandeld door leden van de Hells Angels Haarlem, nauwelijks uit angst voor wat er kan gebeuren.8.
Voornoemde getuigen zijn, met uitzondering van [betrokkene 17] , eveneens ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. Gelet op de in hoger beroep afgelegde verklaringen, bezien in samenhang met de eerder door hen afgelegde verklaringen, kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat een aantal van de getuigen nog steeds niet het achterste van hun tong heeft durven laten zien uit angst voor mogelijke represailles. Zo geeft getuige [betrokkene 16] enerzijds aan niet te weten van waaruit de opdracht om hem te dwingen zijn tattooshop te sluiten is gegeven, maar verklaart hij anderzijds: “Ik weet niet precies vanuit welke groep dit is gekomen, maar als er al twee aan je deur staan..” Dit, nadat hij even ervoor had gezegd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan de deur stonden, daarbij doelend op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , van wie hij wist dat ze lid waren van de Hells Angels Haarlem. Op de vraag of hij bang was antwoordt hij: “Weet u, ik had niet te maken met de plaatselijke roeivereniging en ik wist niet wie ik tegenover mij had.”9.Getuige [betrokkene 19] geeft aan zich delen van het gesprek met de politie niet meer te kunnen herinneren en evenmin dat zij contact heeft gezocht met [betrokkene 3] .10.Getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij het geld dat hij heeft betaald niet zag als een boete en dat hij zich nooit afgeperst heeft gevoeld. Tegelijkertijd verklaart hij: “Ik heb twee ouders en meerdere zaken en als je auto in de brand wordt gestoken (…).”11.[betrokkene 20] heeft verklaard dat het niet klopt dat hij bang was en dat de politie zoveel kan opschrijven.12.Voorts verklaart hij: “Als je een boete moet betalen, moet je het betalen. Ik wil er niets meer over verklaren. Ik ben er klaar mee. Ik heb ook tegen de agent gezegd dat ik geen represailles wilde.” Getuige [betrokkene 7] heeft voorafgaand aan het verhoor ter terechtzitting laten weten angstig te zijn te verklaren in het bijzijn van de verdachten.13.Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij niet door tuig opgewacht wil worden vanwege het afleggen van een getuigenverklaring. Ook verklaarde hij op de vraag van medeverdachte [medeverdachte 2] of hij bang voor hem is: “Ik ben voor geen één van jullie individueel bang. Ik weet dat de club ver reikend kan zijn en een club waarmee ik niet op goede voet sta – en dat sta ik op dit moment niet – heeft de mogelijkheden om mij door anderen het leven zuur te laten maken.”14.Ten slotte is in hoger beroep ook oud-lid van de Hells Angels Haarlem [betrokkene 5] als getuige gehoord. Hij verklaarde eerder bij de politie bang te zijn dat de Hells Angels er via de advocaten achter komen dat hij wat heeft verteld.15.Daarmee geconfronteerd ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde hij dat hij het niet zo tegen de politie heeft gezegd. Nadat wordt voorgehouden dat hij tot twee keer tegen de politie heeft gelegd dat hij angst had voor represailles, antwoordt hij dat dat misschien voor zichzelf was maar niet voor zijn vrouw en kinderen en dat hij het merkwaardig vindt dat de politie het zo heeft opgeschreven.16.
Dat de leden van de Hells Angels Haarlem zich ook bewust zijn van deze reputatie, blijkt onder meer uit een uitlating die [betrokkene 2] doet tijdens de clubvergadering op 16 september 2016, in aanwezigheid van de verdachte en de overige leden van de Hells Angels Haarlem, namelijk dat het chapter Haarlem in Holland bekend staat als kei- en keihard.17.Ook zegt [betrokkene 1] in een telefoongesprek met [betrokkene 4] : “Wij zijn het beestachtige chapter” (...) ‘‘op een clubavond waar vier of vijf man van ons zijn, we steken de boel in de brand, gooien de krukken door de deur heen, ehhh ... wat doen we niet, er wordt gewoon geschoten binnen in het clubhuis.”18.
De reputatie van de Hells Angels Haarlem komt tevens naar voren in een tweetal krantenberichten in het dossier van 30 april 2015 en 19 juni 2015. In het eerste bericht staat vermeld dat [betrokkene 1] de baas is van en nieuwkomer is binnen het beruchte chapter in Haarlem en hij in verband wordt gebracht met het plegen van strafbare feiten.19.In het tweede bericht staat vermeld dat Hells Angels Haarlem voorman [betrokkene 1] uit is op oorlog en een harde lijn hanteert.20.
B. Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen
Voorts leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat het plegen van strafbare gedragingen, met name geweld, door de Hells Angels Haarlem wordt aangemoedigd en beloond.
In het clubhuis hangt een oorkonde met de tekst ‘Deathhead Purple Heart’. Op de oorkonde staat in het Engels dat een ieder die dit heeft verdiend zijn bloed heeft gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels.21.Het hof leidt uit het dossier af dat de zogenaamde patch ‘dequiallo’ verdiend kan worden door toegepast geweld door clubleden van Hells Angels richting overheidspersoneel. Deze term is in het clubhuis op de muur geschilderd.22.Vier leden van de Hells Angels Haarlem dragen deze patch: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Dat de patch een andere betekenis zou hebben, zoals door medeverdachten ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, acht het hof gelet op het navolgende niet aannemelijk. In een afgeluisterd gesprek noemt [betrokkene 1] [betrokkene 3] een slappeling omdat hij nog geen ‘dequiallo’ heeft en zegt dat hij [wijkagent] (hof: de wijkagent23.) in elkaar moet stompen.24.In de arrestantenbus op 26 januari 2017 zegt [betrokkene 3] dat ze voor zijn neus stonden en dat hij dacht aan ‘dequiallo’.25.Ook in een ander gesprek zegt [betrokkene 3] : “Als ik aangehouden word, ga ik voor dequiallo.”26.Ten slotte heeft [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat verzet bij arrestatie een betekenis van ‘dequiallo’ is.27.Tijdens de clubvergadering van 16 september 2016 wordt het belang van het dragen van de patches door [medeverdachte 3] onderstreept: “Het is een sowieso een straf als jij je patch niet aan mag, of je nou een T-shirt mag dragen of niet het gaat om je patch.”28.
Ook gebruikt Angels Haarlem de ‘ball been hammer’ (bolhamer) als symbool. Dit symbool is bedoeld voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt.29.Op de motor van [medeverdachte 3] is een ‘ball peen hammer’ aangetroffen.30.
Dat het plegen van strafbare feiten door de leden, van de Hells Angels Haarlem volstrekt normaal wordt gevonden en wordt geaccepteerd – en daarmee indirect wordt aangemoedigd – blijkt ook uit de inzamelingen die voor gedetineerde leden worden georganiseerd, de zogenaamde Big House Crew. Op 23 juli 2016 vindt een inzameling plaats voor [betrokkene 1] die op dat moment gedetineerd zit.31.In dat verband wijst het hof ook op de uitlatingen van [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering op 16 september 2016: “we moeten wel aan de toekomst denken en (...) laten we hopen van niet maar ik ken vast komen, hij ken vast komen als jij woorden krijgt met je buurman en je slaat hem achterstevoren dan ken je ook vast komen”, “We kennen allemaal vastkomen” en “dan moet het niet zo zijn dat nu moeten jullie voor mij betalen maar als er twee of drie man vast zitten dan heb je een fucking probleem.”32.Op diezelfde clubvergadering zegt [betrokkene 1] : “Hee als justitie zijn shit beter had geregeld en van der Valk betere camera’s had gehad ja? Dan had hij vast gezeten, had hij vast gezeten, had hij vast gezeten en had ik vast gezeten ja?”33.
De acceptatie van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels blijkt naar het oordeel van het hof eveneens uit de omstandigheid dat het niet de bedoeling is dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praten. Dit volgt allereerst uit regel 12 van de clubregels van de Hells Angels Haarlem: “Alles wat Hells Angels H’lem met elkaar bespreken blijft tussen ons; dus wordt op geen enkele manier naar buiten gebracht.”34.Op een muur in het clubhuis staat ook groot de tekst ‘omerta (hof: de geheimhoudingsplicht/zwijgplicht35.)’ geschilderd. Na de aanhouding van leden van de Hells Angels Haarlem op 26 januari 2017 fluistert [medeverdachte 6] in de arrestantenbus: “zwijgen ... met alles”36.
Tevens wordt op de clubvergadering van 16 september 2016 gesproken over het ‘sweepen van het clubhuis’, waarna [betrokkene 1] zegt: “je moet hier gewoon niet domme dingen lullen” en “we zitten
allemaal van hier niet praten en daar niet praten als er echt wat te bespreken, wat we echt niet willen gaan we weg. Gaan we ergens anders heen simpel zat. Die dagelijkse dingen en die club dingen daar kennen we gewoon over praten.”37.Tijdens een andere clubvergadering wordt [medeverdachte 4] aangesproken dat hij zijn telefoon moet weggooien en een nieuw nummer moet nemen, omdat ‘ze alles terug kunnen halen’.38.Ten slotte blijkt ook uit een afgeluisterd gesprek van [medeverdachte 5] dat hij, wanneer een vrouw contact met hem zoekt die ervan wordt beschuldigd verdovende middelen te hebben gestolen vanuit het clubhuis van de Hells Angels te Haarlem, niet wil dat dit soort dingen over de telefoon wordt besproken.39.
C. Misdrijven
Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen in het dossier dat leden van de Hells Angels Haarlem zich in de tenlastegelegde periode schuldig hebben gemaakt aan het plegen van misdrijven, die naar het oordeel van het hof rechtstreeks verband houden met het charter. Het hof maakt daarbij een onderscheid tussen delicten waarbij sprake is van (fysieke en/of verbale) intimidatie en feiten die verband houden met wapenbezit.
Afpersing, dwang, bedreiging en mishandelingHet hof leidt uit het dossier af dat een aantal strafbare feiten zijn gepleegd jegens personen omdat zij lid zijn van een andere motorclub dan wel omdat concurrentie van andere motorclubs niet wordt geduld. De verhouding tussen de Hells Angels Haarlem en andere motorclubs komt onder meer een aantal keer ter sprake tijdens de clubvergadering van 16 september 2016. Zo zegt [betrokkene 2] : “wij kwamen er een paar weken geleden een tegen he? Ik dacht eerst No Surrender, ik rij de benzine pomp op, ik had bijna me stuur verbogen want er zaten een paar andere gasten, zat daar een Satu..” Ook [betrokkene 1] zegt: “Onze club is het belangrijkste wij moeten met elkaar door een deur kennen en waarom moet je handjes schudden met Satudarah” en “ik vind dat we alle recht van spreken hebben omdat we met heel veel dingen het voortouw hebben genomen en als enigste stad kunnen zeggen dat wij die kanker honden hier niet hebben en dat komt alleen maar door onze eigen houding die we hebben en wij kennen gewoon zeggen van luister als er geflikkerd word met die Satudarah’s, Bandidos, No Surender, Mongols, Outlaws die hele kanker zooi als Holland daar voor is dan krijgen we net als vorige keer gewoon weer tweestrijd.” In zaaksdossier C-02 Alt is getuige [betrokkene 17] in zijn café door zes leden van de Hells Angels in full
colours gedwongen om zijn No Surrender-vest af te geven. De Hells Angels hebben [betrokkene 17] duidelijk gemaakt dat ze geen No Surrender in Haarlem willen. Toen [betrokkene 17] zijn lidmaatschap bij No Surrender niet had beëindigd, zoals hem door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] was opgedragen, is hij in hun bijzijn geslagen.
In dossier C-13 Vuurduin is getuige [betrokkene 21] , lid van de motorclub Satudarah, mishandeld door [betrokkene 3] . Volgens een getuige werd er ook ‘tering Satudarah’ geroepen. Na dit voorval is er contact tussen [betrokkene 2] , als ‘sergeant at arms’ van de Hells Angels Haarlem, en de ‘national sergeant’ van Satudarah. Getuige [betrokkene 6] , lid van No Surrender, wordt in zaaksdossier C-15 Martini (met voorbedachte raad) mishandeld door [betrokkene 2] . Deze mishandeling vindt plaats vlak nadat [betrokkene 2] door [betrokkene 22] op de hoogte wordt gebracht van het feit dat hij een lid van No Surrender ziet rijden.Ten slotte blijkt uit de zaaksdossiers C-04 Begles, C-05 Bornrif, C-07 Stereo en C-08 Kasteel dat [betrokkene 1] tweemaal opdracht gegeven heeft tot brandstichting bij sporthal [A] in [plaats] . Bij een van die brandstichtingen heeft hij de opdracht daartoe via [betrokkene 4] aan [betrokkene 3] gegeven, die voor de verdere uitvoering moest zorgdragen. [betrokkene 1] heeft ook op verschillende momenten dreigberichten naar [betrokkene 23] , de eigenaar van sporthal [A] , verstuurd. Door middel van deze dreigberichten en brandstichtingen heeft [betrokkene 1] [betrokkene 23] geprobeerd te dwingen om de jaarlijks georganiseerde choppershow van de motorclub Rogues MC geen doorgang te laten vinden.
Tevens hebben een aantal strafbare feiten plaatsgevonden tegen personen die (voorheen) gelieerd waren aan de Hells Angels Haarlem. Toen de getuige [betrokkene 7] als hangaround bij de Hells Angels Haarlem wilde stoppen, is geprobeerd hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen zijn motor af te geven, waarbij [betrokkene 3] [betrokkene 7] een klap in het gezicht heeft gegeven (zaaksdossier C-14 Uitkijk). Ook [betrokkene 20] is door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgeperst (zaaksdossier C-18 Wester). [betrokkene 20] was lid van Alcatraz Wanted , een supportclub van Hells Angels Haarlem, en had – in de ogen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – nagelaten een envelop met ingezameld geld te bezorgen bij de vrouw van een gedetineerd lid van Alcatraz Wanted . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben daarin aanleiding gezien om aan [betrokkene 20] als lid van een supportclub een boete op te leggen. [betrokkene 20] moest om die reden een aantal keren naar het clubhuis komen, waar hij tevens klappen heeft gehad van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Tenslotte hebben ook een aantal strafbare feiten plaatsgevonden tegen willekeurige personen. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 3] [betrokkene 18] heeft mishandeld nadat hij eerder heeft geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (zaaksdossier C-16 Westpoint). In de afgeluisterde telefoongesprekken verwijst [betrokkene 3] naar de Hells Angels en dat de club ermee gemoeid is. Tevens blijkt daaruit dat [betrokkene 3] zich na de mishandeling van [betrokkene 18] moet melden in Haarlem. Ten overvloede merkt het hof op, dat uit het dossier nog blijkt dat wanneer [betrokkene 3] erachter komt dat de getuige bij een andere motorclub zit, hij het helemaal een legitieme reden vindt en dat er dan helemaal op hem gejaagd gaat worden.
Voorts blijkt uit het zaaksdossier C-17 Millennium dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] [betrokkene 9]
hebben afgeperst door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van € 10.000,-. Uit gesprekken in het dossier blijkt dat deze beslissing er lag en dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hieraan uitvoering hebben gegeven.
Ten slotte is de getuige [betrokkene 16] door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gedwongen om zijn tattooshop in Haarlem te sluiten. Alhoewel [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor dit zaaksdossier (C-01 Budel) zijn vrijgesproken, nu het sluiten van de tattooshop door [betrokkene 16] niet in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden, blijkt naar het oordeel van het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat de getuige zich door de mededelingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , namelijk dat ze niet blij waren met de terugkomst van [betrokkene 16] in Haarlem en dat hij maar beter kon stoppen met zijn pas geopende tattooshop, genoodzaakt heeft gevoeld zijn tattooshop te sluiten.
Wapens en munitie
[betrokkene 1] en [betrokkene 3] hebben in het clubhuis van de Hells Angels Haarlem een vuurwapen en een geluiddemper voorhanden gehad (zaaksdossier C-19 Boor). Uit het dossier blijkt dat met dit wapen is geschoten, gelet op de kogel die in de openhaard van het clubhuis is aangetroffen.
Conclusie met betrekking tot het oogmerk
Het hof constateert dat de Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie hebben en dat het plegen van strafbare feiten wordt aangemoedigd en beloond. Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier is tevens gebleken dat door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet, zoals door de verdediging betoogd, op persoonlijke titel.Om die reden komt het hof tot de conclusie dat de organisatie een oogmerk heeft gericht op het plegen van misdrijven, namelijk openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Het hof acht onvoldoende bewijs aanwezig met betrekking tot het oogmerk ten aanzien van de overige tenlastegelegde misdrijven.
Deelneming
Beoordelingskader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 lid 1 Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie
bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
De Stichting
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 13 juni 2016 betreffende de Stichting blijkt dat de statutaire naam is: Stichting Hells Angels Haarlem. Het bezoekadres is [a-straat 1] te Haarlem. De datum van oprichting is 19 november 1979. Activiteiten zijn: auto- en motorsport, motorsportverenigingen. [medeverdachte 6] is voorzitter en gezamenlijk bevoegd met [betrokkene 15] , secretaris. Het adres van [betrokkene 15] is in [plaats] , Duitsland.40.De Stichting is eigenaar van het pand [a-straat 1] te Haarlem.41.
Handelingen
Uit de feitelijke gang van zaken leidt het hof af, dat de Stichting het pand [a-straat 1] te Haarlem
beschikbaar stelt aan de leden van het charter Hells Angels Haarlem, teneinde dit als clubhuis te
gebruiken. Niet gebleken is dat het charter een vergoeding betaalt voor het gebruik van het pand.
De Stichting beschikt over diverse bankrekeningen, waaronder een ‘bestuurrekening’. De tenaamstelling van deze rekening is: ‘Stichting Hells Angels Haarlem t.a.v: [medeverdachte 6] ’. De rekening wordt gevoed door contante stortingen. Van deze rekening worden de betalingen voor vaste lasten van het pand [a-straat 1] te Haarlem gedaan, zoals UPC (communicatie), gemeentebelasting en NUON (GWL). Door [medeverdachte 6] is ter terechtzitting van het hof verklaard dat de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald uit de contributie van de leden van het charter Hells Angels Haarlem.42.Ook worden vanaf deze rekening bedragen overgemaakt voor verschillende personen in verschillende PI’s, waaronder [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] .43.Gebleken is dat binnen het charter Haarlem geld wordt ingezameld voor gedetineerde leden.44.Bij een overschrijving van 10 augustus 2015 naar PI Zwaag, bedoeld voor [betrokkene 1] , staat vermeld: “broer ik mis je!!! Hou vol!!!”.45.
Wie heeft de handelingen namens de Stichting verricht?
Het hof overweegt als volgt. [medeverdachte 6] is full colour member van het charter Hells Angels Haarlem. [betrokkene 15] is dit in het verleden geweest maar is, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2018 heeft verklaard, sinds 6 of 7 jaar weg uit Haarlem en daarna lid geworden van de Hells Angels in Limburg.46.Het hof overweegt dat [betrokkene 15] weliswaar heeft verklaard dat hij nog contact met [medeverdachte 6] heeft en met hem spreekt over de financiële zaken en het onderhoud van het clubhuis, maar dat niet is gebleken van een directe bemoeienis van [betrokkene 15] bij de dagelijkse gang van zaken binnen de Stichting. [betrokkene 3] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij als ‘treasurer’ (penningmeester) van het charter Hells Angels Haarlem de gas- water- en lichtrekeningen betaalt.47.Evenwel vermeldt de tenaamstelling van de rekening waarmee deze betalingen worden gedaan de naam van [medeverdachte 6] en is [medeverdachte 6] als bestuurder bevoegd. Het hof merkt [medeverdachte 6] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook aan als (mede)pleger van de hiervoor omschreven namens de Stichting verrichtte handelingen.
Kan dit handelen de Stichting worden toegerekend?
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking
hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en
zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon
aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het
niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het
oog op het voorkomen van de gedraging.Het opzet van een rechtspersoon kan afgeleid worden uit het opzet van de namens de rechtspersoon optredende natuurlijke persoon, maar ook uit bijvoorbeeld het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat [medeverdachte 6] voorzitter van de Stichting is. Naar het oordeel van het hof passen de gedragingen van [medeverdachte 6] ook in de sfeer van de Stichting. Daartoe overweegt het hof dat van geen andere wezenlijke activiteit van de Stichting is gebleken dan het in eigendom houden en ter beschikking stellen van het clubhuis en het betalen van de vaste lasten daarvoor, alsmede het betalen aan gedetineerde leden van het charter Haarlem. De gedragingen van [medeverdachte 6] namens de Stichting zijn de Stichting ook dienstig, terwijl de Stichting er voorts over mocht beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden.
Het hof is dan ook van oordeel dat de gedragingen redelijkerwijs aan de Stichting kunnen worden
toegerekend.Aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen?
Naar het oordeel van het hof heeft de Stichting met de hiervoor beschreven handelingen bijgedragen aan/ondersteund het criminele oogmerk van de Hells Angels Haarlem. Het pand dat zij ter beschikking stelt als clubhuis vormt immers het hart van het charter Hells Angels Haarlem. Dit clubhuis is een bolwerk van symbolen die in relatie staan tot het criminele oogmerk van de organisatie. Hier wordt door de leden vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, is/zijn (een) wapen(s) aanwezig en wordt geld ingezameld voor gedetineerde leden. De Stichting betaalt de voorzieningen en andere vaste lasten voor dit clubhuis en ondersteunt gedetineerde leden van het charter financieel.
Conclusie met betrekking tot wetenschap
In feite komt het erop neer, dat er een grote verwevenheid is tussen de Stichting Hells Angels Haarlem en het charter Hells Angels Haarlem. Gelet op al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de Stichting weet heeft van het criminele oogmerk van de organisatie. De stelling van de verdediging dat vastgesteld dient te worden dat (ook) het andere bestuurslid [betrokkene 15] weet heeft van dit criminele oogmerk, vindt geen steun in het recht.
Eindconclusie
Het tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.’
8. In de aanvulling zijn een groot aantal bewijsmiddelen opgenomen. In de conclusie in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 5] , die ik vandaag eveneens neem, zijn de bewijsmiddelen integraal overgenomen. De bewijsmiddelen die in de andere zaken in de aanvulling zijn opgenomen komen daar grotendeels mee overeen. De klachten richten zich hoofdzakelijk op de overwegingen in het bestreden arrest. In dat licht volsta ik in de onderhavige zaak wat de bewijsmiddelen in de aanvulling betreft met het weergeven van verklaringen die door bestuurders van de verdachte zijn afgelegd welke door het hof voor het bewijs zijn gebezigd en (delen van) enkele andere bewijsmiddelen waar in het navolgende naar wordt verwezen (onder toevoeging van vernummering):
‘1. De verklaring van bestuurder [medeverdachte 6] namens de Stichting ter terechtzitting van 26 maart 2018
Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
De Stichting houdt het clubhuis in stand en is voor de juridische zaken opgericht. Het clubhuis is in 1990 gefinancierd met een hypotheek bij de ABN AMRO bank. De club stortte geld op de rekening van de Stichting en daarvan werden de hypotheek en andere vaste lasten betaald. Alle leden betaalden een bedrag. De lasten waren toen 400 euro, maar de hypotheek is al 10 jaar afbetaald. De penningmeester zorgde ervoor dat de hypotheek werd betaald.
Er werd elk jaar rekening en verantwoording afgelegd binnen de Hells Angels dat de hypotheek werd betaald. Soms gebeurde dat op de clubavond.
2. De verklaring van bestuurder [betrokkene 15] namens de Stichting ter terechtzitting van 26 maart 2018
Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
Ik ben sinds 2006 of 2007 bestuurder van de Stichting. Toen was ik ook lid van de Hells Angels Haarlem. Ik ben sinds 6 of 7 jaar uit Haarlem weg. Daarna ben ik lid geworden van de Hells Angels in Limburg. Ik ben wel bestuurder van de Stichting gebleven. Ik heb veel contact met [medeverdachte 6] . We spreken elkaar sowieso veel en ook vaak daarover. Ik ging wel eens naar [medeverdachte 6] toe om over de Stichting te praten. U vraagt mij waar ik met [medeverdachte 6] over spreek als het over de Stichting gaat. Het gaat dan over de financiële zaken en over het onderhoud van het clubhuis. Er was een hypotheek gevestigd voor het clubhuis. De aflossing werd automatisch overgemaakt.
(…)
3. Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit de Kamer van Koophandel d.d. 13 juni 2016 (…)
Dit uittreksel houdt onder meer het volgende in:
Rechtspersoon
(…)
Rechtsvorm Stichting
Statutaire naam Stichting Hells Angels Haarlem
Statutaire Zetel Haarlem
Bezoekadres [a-straat 1] , [postcode] Haarlem
Telefoonnummer [telefoonnummer 1]
(…)
Bestuurders
Naam [medeverdachte 6]
Geboortedatum en -plaats [geboortedatum] 1965
Adres [b-straat 1]
Datum in functie 03-10-2007
Titel Voorzitter
Bevoegdheid Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten)
Naam [betrokkene 15]
Geboortedatum en -plaats [geboortedatum] 1964, [geboorteplaats]
Adres [c-straat 1]
Datum in functie 03-10-2007
Titel Secretaris
Bevoegdheid Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten)
4. Een schriftelijk bescheid, zijnde een kadastraal bericht object (…)
Dit bericht houdt onder meer het volgende in:
Betreft: [a-straat 1] [postcode] HAARLEM
Toestandsdatum: 14-11-2016
Eigendom: Stichting Hells Angels Haarlem
Recht ontleend aan: HYP4 9895/10 reeks Amsterdam d.d. 9-1-1990
5. Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 25 augustus 2015 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik verbalisant, [verbalisant 1] , BOA van Politie (…) en werkzaam als Operationeel Specialist B bij de Eenheid Noord-Holland, verklaar het volgende:
Binnen het Titel V onderzoek naar de Hells Angels Haarlem zijn de bankafschriften opgevraagd van de Stichting Hells Angels Haarlem bij ABN AMRO bank over de periode 1 januari 2013 t/m 10 juli 2015.
Uit de bankafschriften van bankrekening [001] blijkt het volgende:
Soort rekening: Bestuursrekening
Tenaamstelling: Stichting Hells Angels Haarlem
t.a.v. [medeverdachte 6]
[a-straat 1]
[postcode] Haarlem
Beginsaldo: € 1.159,28 credit (31-12-2012)
Eindsaldo € 2.902,36 credit (datum bankafschrift is 14-07-2015)
Op de bankrekening vonden de volgende (noemenswaardige) bijschrijvingen plaats:
Per jaar (totalen) werden de volgende bedragen contant op de rekening gestort
2013 € 17.285,00
2014 € 14.920,00
2015 (- 14/07) € 8.600,00
Totaal € 40.805,00
Op de rekening vonden de volgende (noemenswaardige) afschrijvingen plaats:
Er werden diverse bedragen voor verschillende personen overgemaakt naar verschillende Pi’s (penitentiaire inrichting).
In 2013 was dit een bedrag van € 1.600,00 t.b.v. [betrokkene 24]
In 2014 was dit een bedrag van € 1.440,00 t.b.v. [medeverdachte 4] en [betrokkene 14]
In 2015 was dit een bedrag van € 1.800,00 t.b.v. [medeverdachte 4] en [betrokkene 1]
Van de rekening werden de volgende betalingen voor vaste lasten gedaan (de bedragen zijn totalen over de gehele periode):
UPC (communicatie) € 3.282,46
Gemeentebelasting € 5.771,48 (en € 157,64 ontvangen inzake gemeentebelasting)
NUON (GWL) € 10.723,21 (en € 671,09 ontvangen van NUON)
6. Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 22 augustus 2016 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik verbalisant, [verbalisant 1] , BOA van Politie (…) en werkzaam als Operationeel Specialist B bij de Eenheid Noord-Holland, verklaar het volgende:
Binnen het Titel V onderzoek naar de Hells Angels Haarlem zijn de bankafschriften opgevraagd van de Stichting Hells Angels Haarlem bij de ABN AMRO bank over de periode 11 juli 2015 t/m 19 januari 2016.
Uit de bankafschriften van bankrekening [001] blijkt het volgende:
Soort rekening: Bestuurrekening
Tenaamstelling: Stichting Hells Angels Haarlem
t.a.v. [medeverdachte 6]
[a-straat 1]
[postcode] Haarlem
Beginsaldo: € 2.902,36 credit (datum bankafschrift is 14-07-2015)
Eindsaldo: € 1.950,82 credit (datum bankafschrift is 12-01-2016)
Bijschrijvingen
De rekening wordt gevoed door de volgende contante stortingen:
10-08-2015 € 1.000,00 [C] A,PAS [002]
04-09-2015 € 3.550,00 [C] A,PAS [002]
06-11-2015 € 2.415,00 [C] A,PAS [002]
22-12-2015 € 1.000,00 [C] A,PAS [002]
Afschrijvingen
Eenmalige overboekingen
€ 2.882,64 [B] NV inz. Polisnr [003 ] / [a-straat 1] Haarlem
€ 1.200,00 [D] [004] inz. Thanks from Haarlem Holland
Terugkerende overboekingen
Ziggo (maandelijks) bedrag variërend tussen de € 126,90 en € 131,48
NUON € 321,00 (maandelijks)
PB Sound BV € 190,58 (per kwartaal)
Diverse overboekingen naar eigen rekeningen van de Hells Angels i.v.m. kosten.
PI Zwaag [betrokkene 1] 16-01-1982
10-08-2015 € 400,00
04-09-2015 € 400,00
12-10-2015 € 400,00
7. De verklaring van [medeverdachte 6] als getuige ter terechtzitting van het hof van 19 januari 2021, (…).
Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
De contributie bedroeg € 150,00 euro per maand. Iedereen betaalde contributie behalve [medeverdachte 5] . Hij is met pensioen. Iedereen betaalde evenveel contributie. Met deze gelden worden het clubhuis, verzekeringen, de WOZ-waarde en de televisie betaald, de huishoudelijke dingen.
De vergaderingen waren één keer in de twee weken en soms één keer in de maand. Het was meestal op donderdagavond. Soms was iedereen daarbij aanwezig en soms niet. Er werd gesproken over koetjes en kalfjes. Over dingen die een vereniging aangaan, bijvoorbeeld of iemand hangaround wordt en hoe die gozer is. Er werd vooral over huishoudelijke dingen gesproken. We spraken ook over moties waarover we moesten stemmen.
8. De verklaring van [betrokkene 3] als getuige ter terechtzitting van het hof van 2 november 2020 (...).
Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
Ik was de financiële man bij de Hells Angels Haarlem. Dat hield in contributie innen en de gas-, water- en lichtrekeningen betalen.
(…)
9. Zaaksrelaas C-27 Criminele Organisatie van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 1 augustus 2017 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Het Knowledge Product van Europol beschrijft de kaderfuncties binnen een charter [...]
President Hij heeft volledig gezag over de zaken en leden van het charter.
Secretary/Treasure Hij is verantwoordelijk voor de financiën van het charter, waaronder
het innen van contributie en boetes en het regelen van betalingen aan de nationale en wereldwijde organisatie. Hij notuleert ook de
wekelijkse vergaderingen. Afhankelijk van de omvang van de charter,
wordt de functie van Secretary en Treasurer door 1 persoon
uitgevoerd.
Sergeant at Arms Hij is verantwoordelijk voor orde en discipline in het charter,
coördineert de beveiliging van het clubhuis en de uitvoering van
opgelegde straffen. Hij is aan de leiding wat betreft strategieën en
acties tegen andere OMG’s (Outlaw Motorcycle Gangs). Hij is degene
die de oorlog uitspreekt naar andere OMG’s. Hij is verantwoordelijk /
leidinggevend met betrekking tot club gerelateerde wapens. (…)
Fullcolour member Zij worden broeder of brother genoemd. Men wordt full colour lid
wanneer men bewezen heeft 100% loyaal te zijn naar de groep. Full
colour leden wonen de vergaderingen bij en hebben daarbij stemrecht.
(…)
10. Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 22 mei 2017 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Op 26 januari 2017 heeft in onderzoek Toren een doorzoeking ter aanhouding en inbeslagneming plaatsgevonden in het clubhuis van Hells Angels Haarlem, gevestigd aan de [a-straat 1] te Haarlem. [...] Op 16 maart 2017 heeft een tweede doorzoeking in het clubhuis plaatsgevonden. [...] Naast dit overzicht hangt de wachtlijst. Op de lijst staan de dagen van de week met daarnaast een nummer en de namen van Hells Angels Haarlem-leden. In onderzoek Toren is naar voren gekomen dat leden van Hells Angels Haarlem beurtelings de wacht in het clubhuis houden. Verder hangt er lijst van BHC Holland: Het betreft een lijst van gedetineerde leden van Hells Angels in Nederland. De lijst is gedateerd op 12-01-2016. (…)
11. Een proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 6 oktober 2016 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Naar aanleiding van het eerste weekendverlof van [betrokkene 1] , van vrijdag 16 september 2016 tot en met zondag 18 september 2016 zijn door mij, verbalisant, de camerabeelden, gericht op het clubhuis van de Hells Angels te Haarlem, gelegen aan de [a-straat 1] te Haarlem, van vrijdag 16 september 2016 bekeken. Hieruit valt op te maken dat op voornoemde datum de volgende leden van de Hells Angels aanwezig waren in het clubhuis aan de [a-straat 1] te Haarlem:
- [betrokkene 1] .
- [betrokkene 2] .
- [betrokkene 3] .
- [medeverdachte 3] .
- [medeverdachte 1] .
- [medeverdachte 2] .
- [medeverdachte 4] .
- [medeverdachte 5] .
- [medeverdachte 6] .
12. Een proces-verbaal uitluisteren OVC clubhuis 16092016 van de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 6 december 2016 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Door de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland en de rechtercommissaris van de Rechtbank Noord-Holland zijn (...) een machtiging en bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel in het clubhuis van de Hells Angels, charter Haarlem, [a-straat 1] te Haarlem afgegeven. (...)
Gespreksdeelnemers van deze dag zijn:
[betrokkene 1] [betrokkene 2] NNmannen
18:55:58 uur
[betrokkene 1] zegt opeens, zullen we dan maar effe lekker beginnen dan kunnen we daarna nog effe gezellig napraten. Ik ben blij jullie allemaal weer effe te zien. Ik ga zo meteen wel een beetje ouwehoeren en dingetjes zeggen die ik op me lijstje heb. Ik denk dat we eerst effe dit gaan doen dat is het makkelijkste denk ik toch [betrokkene 2] ? In ieder geval lekker om weer aan tafel te zitten.
(…)
[betrokkene 2] zegt wij kwamen er een paar weken geleden een tegen he? Ik dacht eerst No Surender, ik rij de benzine pomp op, ik had bijna me stuur verbogen want er zaten een paar andere gasten, zat daar een Satu ..
[betrokkene 1] zegt (…) Onze club is het belangrijkste, wij moeten met elkaar door een deur kennen en waarom moet je handjes schudden met Satudarah (…).
[betrokkene 1] zegt, ik zeg je ik vind dat we alle recht van spreken hebben omdat we met heel veel dingen het voortouw hebben genomen en als enigste stad kunnen zeggen dat wij die kanker honden hier niet hebben en dat komt alleen maar door onze eigen houding die we hebben en wij kennen gewoon zeggen van luister als er geflikkerd word met die Satudarah's, Bandidos, No Surender, Mongols, Outlaws die hele kanker zooi als Holland daar voor is dan krijgen we net als vorige keer gewoon weer tweestrijd.
(…)
[betrokkene 2] zegt maar [betrokkene 1] ? Als jij dit gehoord hebt en nu zit iedereen hier aan tafel vind ik het toch nog steeds een waardig puntje voor de Holland Meeting hoor.
(...)
[betrokkene 2] zegt weet je wat het is, dit chapter staat gewoon kei en kei hard in Holland bekend, ik hoor de laatste tijd, we zijn, weet je, euhhh te extreem dit en dat zus en zo.
(…)
[betrokkene 1] valt [betrokkene 2] in de rede en zegt: Hee als justitie zijn shit beter had geregeld en van der Valk betere camera’s had gehad ja? Dan had hij vast gezeten, had hij vast gezeten, had hij vast gezeten en had ik vast gezeten ja?
NNman [betrokkene 2] : Ja dat weet ik.
[betrokkene 1] : En dan hadden we allemaal een probleem gehad. NNman ( [betrokkene 2] ): mother fucking probleem gehad ja.
[betrokkene 1] . Snap je wat ik bedoel en dat is gewoon en dat is iets waar we nu over na moeten denken. Dat we sowieso niet meer op deze manier moeten handelen en ..
(…)
[betrokkene 2] zegt dan heb ik nog een dingetje dat euhh sweep ding want die was niet in orde en ik wil eigenlijk vragen dat we na het feest volgende week ofzo het clubhuis weer eens sweepen. (...) [betrokkene 1] zegt je moet hier gewoon niet domme dingen lullen.
(…)
[betrokkene 1] zegt kijk als wij praten ons dak is van hout en dan hoor je het toch als ga je het raampje dichtdoen alleen we moeten hier gewoon geen belachelijke dingen praten. NNman ( [betrokkene 2] ) zegt kunnen niet het hele pand dichttimmeren. [betrokkene 1] zegt nee, het is zoals het is en je ziet het nu weer met die fucking No Surrender met die [betrokkene 25] ehh ze hebben gewoon het clubhuis in Amsterdam afgeluisterd van No Surrender en daar zijn gewoon belastende tapes uit gekomen en die zijn gewoon toegevoegd bij zijn dossier, zo simpel is het en dat weten we allemaal want we zitten allemaal van hier niet praten en daar niet praten als er echt wat te bespreken, wat we echt niet willen gaan we weg. Gaan we ergens anders heen simpel zat. Die dagelijkse dingen en die club dingen daar kennen we gewoon over praten.
(…)
13. Een proces-verbaal van bevindingen beluisterde OVC gesprekken in Volkswagen, type Golf, kleur zwart, voorzien van kenteken: [kenteken] , van de datum 09-06-2016 van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 15 juli 2016 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Door de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland en de rechtercommissaris van de Rechtbank Noord-Holland zijn [...] een machtiging tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel in een voertuig, zijnde een Volkswagen type Golf, kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken] afgegeven. […]
Gespreksdeelnemers van deze dag zijn: [betrokkene 3] , [betrokkene 26] , NNMan, [betrokkene 2] […]
Donderdag 09 juni 2016
[betrokkene 3] : [medeverdachte 2] rijdt al in Zandvoort, die gaat al kijken daarzo [...]
NNman: Wat was er met die motor van hem, had ie panne of zo?
[betrokkene 3] . Ja. Als die kankermotors van die Mongols daar ergens staan pik, ik trap ze allemaal om. NNMan: (onverst) zat ik daar al (onverst).
[betrokkene 3] : Is echt fucking bijdehand, zitten in ons territorium joh, in Zandvoort gaan rondrijden, toevallig gisteren hebben die gasten zijn gestopt pik. En nou in ene rijen ze daar rond. Ook zoiets raars hè? [... ]
[betrokkene 3] : ja wat denk jij dan. Ze zitten in onze wijk. Is gewoon provoceren jongen die (onverst) kankerhonden. (stilte).
(…)
14. Een proces-verbaal uitluisteren OVC Bus 001. 26012017 van de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 23 februari 2017 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Door de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland en de rechtercommissaris van de Rechtbank Noord-Holland zijn op grond van artikel 126L Strafvordering, een machtiging en bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, die zal plaatsvinden in 2 detentiebussen (van de Dienst Vervoer en Ondersteuning), waarmee een of meer van de in het bevel genoemde verdachten na aanhouding zullen worden overgebracht naar het Justiteel Complex Schiphol afgegeven. De aanvraag, het bevel, machtiging en de verlengingen zijn gevoegd in het methodiekendossier.
Uitleg opname OVC
Aangezien de verdachten over drie compartimenten verdeeld werden zijn er de volgende drie opnames:
-Compartiment voor.
Hierin is verdachte [betrokkene 2] alleen geplaatst.
-Compartiment midden.
Hierin zijn verdachten [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] geplaatst.
-Compartiment achter.
Hierin zijn verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] geplaatst.
File 260117 – 200500
(…)
[medeverdachte 6] : … ntv … (fluistert) … ntv … zwijgen … met alles
(…)
15. Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 1 oktober 2014 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
(…)
Tap telefoon [betrokkene 16]
Door de rechter-commissaris is toestemming verleend om het telefoonnummer van [betrokkene 16] voor de duur van één week af te luisteren. De gesprekken via het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zijn daarop vanaf zaterdag 5 juli 2014 te 17:55 uur tot donderdag 10 juli 2014 omstreeks 10:45 uur opgenomen en uitgeluisterd.
(…)
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 2]
Sessienummer: [005]
Datum en tijd: 6-7-2014 13:25 uur
Samenvatting:
Bernd bun [naam 1] (NG=H)
H: Hallo met [naam 1]
B: Hai met [naam 2]
H: Hai [naam 2]
B: Hoi he ik kan het nummer van [betrokkene 1] niet te pakken krijgen en ik vroeg me af of jij misschien via [betrokkene 8] of zo dat wel kon. Of heb jij van [betrokkene 8] geen nummer ook.
H: Jawel ik uhh ga zo wel effe informeren voor je. Hoe heet ie precies?
B: [betrokkene 1]
H: [betrokkene 1]
B: Maar ik hoef alleen maar het nummer te hebben, voor de rest uhh
H: Ja ik zal kijken voor je
B: Ja okay (…)
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 2]
Sessienummer: [006]
Datum en tijd: 9-7-2014 (het hof begrijpt: 6-7-2014) 14:12 uur
Bernd bum [naam 3]
B: Ik heb “ [medeverdachte 1] ” (fon) aan de lijn gehad en die geeft mijn nummer door.
F: aan eehh…?
B: Desbetreffenden
F: Ja
B: Want hij zei, ik zie hem vanavond en anders eeh sowieso morgen
F: Oh .. eeh … [betrokkene 1]
B: ja (…)
F: Ik [betrokkene 10] wel nieuwsgierig als er belangrijke informatie is voor mij ook om te weten.
B: Nou ja het eerste contact is gelegd om … he verdomme.. wacht effe hoor ik moet effe mijn hoofd recht hebben hoor … moment
B: Ik heb [medeverdachte 1] gebeld met de vraag of hij eeh mijn nummer wil doorgeven met de vraag of die contact wil opnemen
F: OK
(…)
F: .. Maar ik snap 1 ding niet. Hoezo zag [medeverdachte 1] dan, hoezo ziet hij hem.
B: Omdat [medeverdachte 1] bij Haarlem zit (…)
F: Maar hij zat toch in een andere chapter, niet in Haarlem?
B: Nee, eeh hij zat in een andere club … en is … eeh toen overgestapt, .. vandaar
F: Oh.
B: Ja, dus .. zo zit dat
F: Oh, .. dus die weet ook van alles .. van de hoed en de rand, waarschijnlijk
B: Ik denk het.. ik weet het niet
(…)
16. Een proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Noord-HoIIand d.d. 23 september 2014 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Tweede telefoonnummer [betrokkene 16]
Op 5 juli 2014 te 22:55 uur wordt vanaf het getapte telefoonnummer van [betrokkene 16] , het nummer [telefoonnummer 2] , een sms verstuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . De inhoud van de sms betreft de tekst: 'testjen', vermoed wordt dat hiermee 'testje' werd bedoeld. Gezien dat:
[betrokkene 16] op 7 juli 2014 een telefoongesprek (sessienummer [007] ) voert waarin hij zegt:
... Dat hoor ik morgen, ik probeer wat tijd te winnen en weet niet hoe coulant ze zijn. Ik moet afwachten hoe dat gaat lopen. Ik heb een apart mobieltje gehaald, ik geef je straks effe dat nummer door ook, dan heb je in ieder geval twee nummers van me....
Er op 5 juli 2014 naar een onbekend nummer, welke maar 1 keer voorkomt als contact gedurende de getapte periode, het woord 'testjen' wordt gestuurd waarna geen reactie volgt;
deed vermoeden dat het telefoonnummer van het tweede mobieltje [telefoonnummer 3] betreft. (...) Analyse historische verkeersgegevens [telefoonnummer 3]
Uit een analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in het politiesysteem digitale communicatie sporen (DCS) blijkt onder andere dat:
het telefoonnummer sinds 5 juli 2014 te 13:11 uur actief is en dan veelal onder bereik is van zendmasten in het centrum van Haarlem.
(…)
er tot 9 juli 2014 te 14:08 uur, behalve internetverkeer, geen communicatie is met andere telefoonnummers.
op 9 juli 2014 te 14:08 uur, 14:10 uur en 14:12 uur zijn er uitgaande contacten met het nummer [telefoonnummer 4] . Het contact om 14:08 uur is een gesprek van 85 seconden. Uit onderzoek op internet blijkt dat dit nummer behoort bij de tattooshop ' [medeverdachte 1] ’ te [plaats] . Volgens het Ciot blijkt dat dit nummer op naam staat van [medeverdachte 1] te [plaats] . Uit onderzoek in de registers van de KvK en politiesystemen blijkt dat de eigenaar van Tattooshop ' [medeverdachte 1] ' is:
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1956 [geboorteplaats]
Van [medeverdachte 1] is bekend dat hij full member van de Hell's Angels, chapter Haarlem is. (. ..)
Op 9 juli 2014 te 14:28 uur; 14:37 uur en 14:41 uur zijn er inkomende contacten met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] . Het contact om 14:41 uur betreft een gesprek van 81 seconden. Uit Ciot gegevens blijkt dat dit telefoonnummer op naam staat van:
[betrokkene 4] , [d-straat 1] te [plaats] .
Uit het register van de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat de enige ingeschrevene op dit adres is:
[betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] .
Uit registraties in politiesystemen blijkt dat [betrokkene 4] een relatie heeft met [betrokkene 1] , na het contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] op 9 juli 2014 te 14:41 uur zijn er met dit nummer geen verdere contacten meer.
(…)
17. Proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 9 september 2014 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Op [...] 25 augustus 2014 [...] hadden wij, verbalisanten, naar aanleiding van een aantal incidenten met leden van de Hells Angels een gesprek met [betrokkene 17] , geboren [geboortedatum] 1966. [...] [betrokkene 17] [...] vertelde [...] ons, kort en zakelijk weergegeven:
Dat hij sinds 4 a 5 maanden lid is van de motorclub No Surrender, chapter Rotterdam. [...]
Dat hij een vestje had gekregen waarop alleen “Rotterdam” stond in de kleuren van No Surrender […]
Dat hij dit vestje wel eens droeg in Haarlem en in zijn café.
Dat hij, voor zover hij weet, het enige No Surrender lid is in Haarlem.
Dat hij met zijn vriendin [betrokkene 28] sinds 1 jaar eigenaar is van rock café “ [E] ” te Haarlem.
[…]
Dat hij sinds hij verteld heeft aan de vriend die lid is van de “Gringo’s” dat hij lid is van No Surrender problemen ondervindt.
Dat ongeveer 3 maanden geleden zijn vestje is afgepakt door 6 leden van de Hells Angels.
Dat dit is gebeurd op een donderdagavond omstreeks 21:30 uur in zijn café terwijl hier diverse klanten aanwezig waren.
Dat hij nog weet dat het een donderdag was omdat die avond een clubavond van de Hells Angels is.
Dat er 6 Hells Angels in full colours het café binnen kwamen, hem in een hoek dreven en vervolgens vertelden dat ze zijn vest wilden hebben.
Dat hij eerst geweigerd zou hebben maar vervolgens toch zijn vest hebben gegeven omdat hij bang was voor de veiligheid van zijn klanten.
Er door de Hells Angels vervolgens nog is gezegd: “de boodschap hoor je nog wel” en “we willen geen No Surrender in Haarlem”.
Dat hij, nadat de Hells Angels waren vertrokken, naar zijn club heeft gebeld om dit incident te melden.
[…]
Dat hij 4 weken later tijdens een clubavond zijn vestje terug heeft gekregen.
Dat hij niet precies weet hoe het vestje terug gekomen is maar dat dit overgedragen zou zijn door een Hells Angel in Heemstede aan een onbekende.
Dat na de teruggave er wel twee Hells Angels in zijn café zijn geweest en vertelden dat er verder geen problemen zouden zijn als hij zijn vestje maar niet meer zou dragen in Haarlem en respect zou tonen naar de Hells Angels.
[…]
Dat enige tijd hierna twee No Surrender leden in colours in zijn café zijn geweest en hij hiervan de Hells Angels op de hoogte heeft gesteld.
Dat er vervolgens Hells Angels naar zijn café zijn gegaan maar dat de No Surrender leden al weg waren.
Dat hij vervolgens op een avond, een week voor Haarlem Jazz, door twee leden van de Hells Angels die hij kent als “ [betrokkene 1] ” en “ [betrokkene 2] ” in zijn café werd aangesproken en naar buiten moest komen.
Dat “ [betrokkene 1] ” en “ [betrokkene 2] ” van hem wilden weten of twee mannen die voor café “ [F] ” stonden leden van No Surrender waren.
Dat hij de twee mannen die “ [betrokkene 1] ” en “ [betrokkene 2] ” aanwezen niet kende. Dat “ [betrokkene 1] ” en “ [betrokkene 2] ” vervolgens tegen hem zeiden dat ze volgende week zouden terugkomen en dan wilden horen dat hij geen lid meer was van No Surrender.
Dat een week later, tijdens Haarlem Jazz er 3 mannen in full colours van de Hells Angels zijn café binnen kwamen.
Dat er op dat moment 1 klant in hef café zat die van de Hells Angels buiten moest wachten met zijn biertje, hetgeen deze deed.
Dat hem vervolgens gevraagd werd of hij nog lid was van No Surrender.
Dat hij hierop bevestigend had geantwoord.
Hij vervolgens 1 klap tegen zijn gezicht kreeg en hij knock-out is gevallen op de grond en hij niet weet wie hem geslagen heeft.
(…)
18. Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek tussen NNVrouw5811 en [betrokkene 3] d.d. 20 juli 2015, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland (…)
Dit tapgesprek houdt onder meer het volgende in :
Datum: 20-07-2015 10:44:34
[betrokkene 3] WGD NNVrouw5811 (...)
NNVrouw5811: Nou ik weet het niet maar voor hetzelfde geld waren ze wel allemaal jouw kant opgegaan [betrokkene 3] . Want ze reden hier allemaal langs op een gegeven moment die kant op. Ik denk straks hebben ze je adres. Ze waren wel op zoek naar je.
[betrokkene 3] : Ze zoeken maar een end heen. (…) Was ff een persoonlijk dingetje wat ik met die jongen had dus ik vind het prima
NNVrouw5811: Zo zien ze het dus blijkbaar niet. Het krioelde in de stad gister. Ze reden met auto's, motoren. Jouw naam werd genoemd dus ik denk ik zal het ff zeggen voordat ze wel jouw kant [betrokkene 3] : Ze zijn altijd welkom. Dat weet je. Tuurlijk, goed dat je het zegt.
(…)
19. Een proces-verbaal van relaas van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 19 juli 2017 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Op 20 juli 2015 omstreeks 10.44 uur wordt [betrokkene 3] gebeld door [betrokkene 29] (NNVrouw5811) die gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer 6] . (...) Het telefoonnummer (...) staat blijkens een vordering identificerende gegevens op naam van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is full colour member van MC Hells Angels Haarlem (...). Uit onderzoek blijkt dat [betrokkene 29] de vriendin is van [medeverdachte 2] en de gebruiker is van genoemd telefoonnummer.
(…)
20. Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] d.d. 13 augustus 2015, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland (…)
Dit tapgesprek houdt onder meer het volgende in:
Datum 13-08-2015 13:37:13
[betrokkene 3] WGD [betrokkene 1] (...)
F: Hey even andere informatie. Ik kreeg net een appje van onze vriend [betrokkene 7] . [medeverdachte 2] heeft gevraagd hoe het met hem ging qua gezondheid en hij appt een hele lange tekst terug die hij ook naar mij gestuurd heeft. Maar hij zit zwaar in de shit, problemen. Hij woont in [plaats] nu etcetera. De club wordt gewoon niks meer. dat staat er 2x in dus dan weet je dat
L: Je weet wat we hebben afgesproken. Dat hoeft dan ook niet te wachten
F: dan weet je het ff. [medeverdachte 2] weet het ook. Zometeen heb ik het er met de gasten even over over het sms'je of appje dat ik gehad heb. Maar dan ben je in ieder geval op de hoogte. Hoef je me ook niet meer te bellen.
L: Zeker maar ook dat hij niet het respect heb om te wachten, weer gaat lopen mauwen en weet ik veel wat. weet je wat je te doen staat, ja toch?
(…)
21. Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek tussen [betrokkene 7] en [medeverdachte 2] (t.n.v. [medeverdachte 2] ) d.d. 18 augustus 2015, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland (…)
Dit tapgesprek houdt onder meer het volgende in:
Datum 18-08-2015 18:25:17
NN [betrokkene 7] BUM [medeverdachte 2] (…)
[medeverdachte 2] : Joehh .. [betrokkene 7]
: Ja, [medeverdachte 2] .. He [medeverdachte 2] , even een vraag aan jou … [medeverdachte 2] : Ja..
[betrokkene 7] : Hebben jullie aan de tafel besloten dat ik mijn motor moet inleveren? [medeverdachte 2] : Dat weet ik niet
[betrokkene 7] : Maar, laten we even heel duidelijk zijn [medeverdachte 2] : Ja?
[betrokkene 7] : Ik word nu door die 2 imbecielen afgeperst, stomp voor mijn hersens. Ik kan 2 dingen doen: of we kunnen het op een normale manier regelen of of ik ga gewoon aangifte doen, he. Ik laat me niet meer afpersen, ik laat me niet meer verrot schelden, laat me niet meer op mijn bek stompen door die kanker [betrokkene 3] . Ik wou hem doodschieten, maar ik doe het godverdomme niet..
Verbinding wordt verbroken.
(…)
22. Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek tussen [betrokkene 1] en Tattoo [medeverdachte 1] d.d. 17 december 2015 opgemaakt door Politie Eenheid Noord-HoIland (…)
Dit tapgesprek houdt onder meer het volgende in:
Datum 17-12-2015 17:38:18
[betrokkene 3] / [betrokkene 1] BUM [medeverdachte 1]
[betrokkene 3] geeft even zijn direct leidinggevende, alias [alias 1] aan de telefoon.
[betrokkene 1] moet lachen en zegt wat een teringleier he .. tegen [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] moet lachen
[medeverdachte 1] had gezegd, omdat hij morgen weggaat, dat hij niet kwam.
[betrokkene 1] : Naar aanleiding van gister is er geen aanleiding om te komen, maar er is vandaag wel wat voorgevallen, dus wij hebben wel koffie vanavond, laat maar zeggen.
[medeverdachte 1] : Ja
[betrokkene 1] : Euhh .. Je ken zeggen, van Ja euhh .. ik hoor het later, maar dan weet je in ieder geval wel, dat er zo wat besproken wordt.
[medeverdachte 1] : Oké .. en hoe laat is dat, de koffie? [betrokkene 1] : Koffie is altijd 9 uur he ..
[medeverdachte 1] vindt 9 uur wel erg laat en moet even kijken [medeverdachte 1] ziet [medeverdachte 6] en [betrokkene 12] morgen.
[betrokkene 1] zal [medeverdachte 6] informeren en dan hoort [medeverdachte 1] het morgen wel van [medeverdachte 6] . [...]
23. Een proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] vordering tot inbewaringstelling d.d. 1 februari 2017 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
U houdt mij voor dat [betrokkene 1] mij na de mishandeling van [betrokkene 6] heeft gebeld en dat hij heeft gezegd dat er vandaag jets is voorgevallen en dat er vanavond koffie is. Hij heeft ook gezegd: 'Dan weet je in ieder geval dat er zo wat besproken wordt'. Achteraf hebben wij gehoord dat dat incident had plaatsgevonden.
(…)
24. Een proces-verbaal van onderzoek wapen van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 26 juli 2016 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Op [...] 19 juli 2016 werden gedurende een zoeking in een woning op het adres [e-straat 1] te [plaats] een vuurwapen en munitie aangetroffen.
(…)
25. Een proces-verbaal van bevindingen beluisterde OVC gesprekken in het clubhuis Hells Angels, charter Haarlem van de datum 19-07-2016 van de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 7 december 2016 (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Door de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland en de rechtercommissaris van de Rechtbank Noord-HoIland zijn [....] een machtiging en bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel in het clubhuis van de Hells Angels, charter Haarlem, [a-straat 1] te Haarlem afgegeven. [...]
Identificatie gespreksdeelnemers OVC gesprekken. (...)
Deze deelnemers die vooralsnog zijn geïdentificeerd betreffen:
[betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] 1974. (...)
[betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] . (...)
[medeverdachte 6] , geboren [geboortedatum] 1965. (...)
[medeverdachte 4] , geboren [geboortedatum] 1972. (...)
OVC van [a-straat 1] te Haarlem (...) Uitwerking OVÇ gesprekken van 19-07-2016 (...)
12:04:56 uur komt [betrokkene 2] boven aan op het [betrokkene 2] : vuurwapen gevonden.
Nnman1: is ie mee. [betrokkene 2] : huh ... Nnman1: is ie mee.
[betrokkene 2] : zeg jij het maar pik ... onverstaanbaar... tip gehad veel geld veel wapens ... op zoek naar wapens en er moet veel geld in huis liggen ... onverstaanbaar.
Nnman1 : ik geeft ze geen ongelijk hahaha. (...)
[betrokkene 2] : ... onverstaanbaar ... [betrokkene 3] ... gister naar mijn moeder gereden en me moeder belde kom effe naar huis ... onverstaanbaar...
[betrokkene 2] ... Nokiatje
[betrokkene 3] : maar wat hadden ze nog meer gevonden. [betrokkene 2] : niks, een wapen en de tas ... onverstaanbaar.
[betrokkene 3] : ohh das kut voor haar, ja want het is natuurlijk een huurhuis of niet.
[betrokkene 2] : dan word je er toch niet uitgegooid want een huur huurhuis ... onverstaanbaar... vuurwapens ...
[betrokkene 3] : nee maar ze moet dan wel zeggen van wie die is natuurlijk.
[betrokkene 2] : onverstaanbaar. (...)
[betrokkene 3] : maar ze hebben t wel meegenomen, maar ze hebben alleen je wapen mee genomen [betrokkene 2] : jah alleen wapen (...)
12-15-34
[betrokkene 2] : onverstaanbaar... ze moesten blijven zitten en eh toen vroegen ze een nummer hun bellen naar mijn schoonzus ... onverstaanbaar ... en toen hebben ze vuurwapen gevonden
[betrokkene 3] : stond hier die hond bij
.. onverstaanbaar...
Nnman1: ik moest toen aan de keukentafel blijven zitten .. een keer....
onverstaanbaar ... er roept een nnman jongens ik ben aan het werk hoor, sorry. Er klinkt een ringtoon van een telefoon. De nnman neemt op en zegt met [medeverdachte 6] . (de stem van de NNman lijkt na stemvergelijking op de tap op de stem van [medeverdachte 6] )
[betrokkene 2] : onverstaanbaar ze waren naar geld op zoek en wapens
[betrokkene 2] : beloof me 1 ding beloof met gewoon effe 1 ding gooi die kankertelefoon in 't Noordzeekanaal Nnmannen: ja
[betrokkene 2] : al kost het 500 (...)
[betrokkene 2] : ik gooi hem gooi hem voor dat je vanavond gaat slapen regel je shit ouwe haal een nieuwe telefoon .. onverstaanbaar gooi em gooi em
Nnman2: maakt niet uit dat je hem kan delete
.. onverstaanbaar..
[betrokkene 3] : je moet hem echt weg gooien [betrokkene 12] onverstaanbaar ze kunnen alles terughalen je ken deleten maar ze vinden alles terug (…)
12.37.40 uur
[betrokkene 3] : maar goed gebarricadeerd pik als ze niet eens binnen kunnen komen
[betrokkene 2] : hij zat niet eens op nachtslot het is gewoon een aluminium deur … onverstaanbaar …
… er gaat een nnman (de stem van de NNman lijkt na stemvergelijking op de tap op de stem van [medeverdachte 4] ) weer werken en verder gaat het over een abonnement voor telefoon ook over dat ze de telefoons moeten vernietigen maar dat ze de sim kaartjes kunnen houden. Foto’s en adressen wissen van telefoon Icloud en skypen. [betrokkene 2] legt aan nnman uit hoe hij dat moet doen en zegt misschien weet [betrokkene 30] het wel. (…)
26. Een proces-verbaal aanvulling OVC clubhuis 19-07-2016 van Politie Eenheid Noord-Holland) d.d. 1 mei 2017 (…)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Op woensdag 7 december 2016, werd een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel in het clubhuis van de Hells Angels, charter Haarlem, [a-straat 1] te Haarlem.
De datum van opname van deze gesprekken betrof 19 juli 2016.
Gespreksdeelnemers van deze dag zijn:
Onder de kop “Gespreksdeelnemers van deze dag zijn:” staan onderstaande namen beschreven als gespreksdeelnemers van die dag:
[betrokkene 2]
[betrokkene 3] NNmannen
Hier moet echter staan als gespreksdeelnemers van die dag: [betrokkene 2]
[betrokkene 3] (…)
[medeverdachte 6] NNman ( [medeverdachte 4] )’
9. Ik attendeer erop dat bij de civiele kamer van Uw Raad het cassatieberoep aanhangig is tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin onder meer is beslist dat de in eerste aanleg uitgesproken verbodenverklaring en ontbinding van Hells Angels Motorcycle Club Holland in stand blijven.48.In die zaak spelen feiten en omstandigheden een rol die ook in deze strafzaak aan de orde zijn. Het gaat hier evenwel om een andere procedure, met andere rechtsvragen; ik zal in het navolgende niet aan deze zaak refereren. Ik vermeld voorts dat een deel van de vonnissen en arresten die gewezen zijn in de strafzaken tegen leden van het charter Hells Angels Haarlem zijn gepubliceerd.49.En ik wijs erop dat art. 140 Sr ook bij de strafvervolging van leden van andere Outlaw Motorcycle Gangs een belangrijke rol heeft gespeeld.50.
Het eerste middel
10. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof bij de bewezenverklaring blijk zou hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, de bewezenverklaring onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed is dan wel niet uit de bewijsvoering kan volgen. Voorts zou het hof zijn afgeweken van enkele uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zonder daarvoor de bijzondere redenen op te geven. Daartoe behoort onder meer het standpunt dat niet de Hells Angels charter Haarlem maar enkel de ‘jonge garde’ daarvan, gevormd door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , al dan niet samen met [betrokkene 4] , een organisatie met het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk vormden en Hells Angels charter Haarlem niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het middel valt in een aantal deelklachten uiteen. Een eerste groep deelklachten heeft betrekking op het bestaan van een (criminele) organisatie. Alvorens op die deelklachten in te gaan merk ik het volgende op.
11. Voor een veroordeling wegens art. 140 Sr is vereist dat sprake is van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van een organisatie is sprake bij een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.51.Van een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, kan ook worden gesproken als het plegen van die misdrijven het naaste doel of een nevendoel van de organisatie is; vereist is niet dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.52.
12. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake als dat standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. In verband met de mate waarin een beslissing nader dient te worden gemotiveerd komt betekenis toe aan onder meer de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. Daarbij kan zich het geval voordoen dat de nadere motivering in de bewijsmotivering besloten ligt.53.Naar het mij voorkomt kan het door de raadsvrouw aangevoerde, voor zover inhoudend dat enkel de ‘jonge garde’ een criminele organisatie vormde, bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
13. Het hof is met de bewezenverklaring van het bepleite standpunt afgeweken. Het hof heeft in de bewijsmotivering vooropgesteld dat er sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de leden van de Hells Angels Haarlem, de verdachte en [betrokkene 4] gedurende de tenlastegelegde periode. Het hof heeft inzake het oogmerk van de organisatie vervolgens (A) de bedreigende en gewelddadige reputatie van de organisatie, (B) het belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen, en (C) gepleegde misdrijven in aanmerking genomen. En het hof heeft vervolgens tegen deze achtergrond geconcludeerd dat de organisatie ‘een oogmerk’ heeft gericht op het plegen van (de in de bewezenverklaring omschreven) misdrijven. Aldus ligt in de bewijsmotivering van het hof besloten waarom het, in afwijking van het standpunt dat de raadsvrouw heeft betrokken, de leden van het charter Hells Angels Haarlem samen met de verdachte en [betrokkene 4] heeft aangemerkt als een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.54.De eerste deelklachten betreffen de begrijpelijkheid en toereikendheid van deze overwegingen.
14. In verband met die begrijpelijkheid wijs ik alvast op een arrest van Uw Raad van 22 januari 2008.55.In het betreffende arrest was ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij samen met vijf medeverdachten had deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van (nader omschreven) in de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven. Uw Raad was van oordeel dat het hof uit de bewijsmiddelen had kunnen afleiden dat (kort gezegd) de verdachte en een medeverdachte in gestructureerd verband hadden samengewerkt, dat de verdachte daarbij telkens een centrale rol vervulde en dat de verdachte en deze medeverdachte beiden hadden samengewerkt met een of meer van de andere medeverdachten van wie was bewezenverklaard dat zij deel uitmaakten van (kort gezegd) de criminele organisatie. Daarmee illustreert het arrest dat een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft kan bestaan uit enkele personen die (bij het plegen van misdrijven) een centrale positie innemen en andere personen. Ik wijs er voorts op dat uit de overwegingen in een arrest van 20 maart 2018 volgt dat van een criminele organisatie ook sprake kan zijn bij een samenwerkingsverband van één natuurlijke persoon en één rechtspersoon.56.
15. De steller van het middel voert in de eerste plaats aan dat uit de verklaringen van derden die het hof tot het bewijs bezigt in verband met de bedreigende en gewelddadige reputatie van het charter Hells Angels Haarlem niet kan worden afgeleid dat het oogmerk van dat charter het plegen van misdrijven was (randnummers 25-27). Zo zou uit ’s hofs overwegingen niet blijken dat de benadering van [betrokkene 16] meer was dan een individuele actie van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , en zou uit de ter zitting afgelegde verklaring van [betrokkene 19] naar voren komen dat wat zij gezegd had kennelijk betrekking had op [betrokkene 3] .
16. In de bewijsoverwegingen die het hof aan de bedreigende en gewelddadige reputatie van de Hells Angels Haarlem heeft gewijd, stelt het de verklaringen en tapgesprekken van slachtoffers voorop. Daarbij gaat het om de getuigen [betrokkene 16] , [betrokkene 17] , [betrokkene 7] , [betrokkene 18] , [betrokkene 19] , [betrokkene 9] en [betrokkene 20] . Anders dan de steller van het middel meen ik dat het hof uit de uitlatingen van deze getuigen heeft kunnen afleiden dat blijkt van (het hebben van angst voor) de Hells Angels als groep. Zo heeft [betrokkene 16] weliswaar verklaard dat er twee personen voor zijn deur stonden, te weten ‘ [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ’, maar verklaart hij ook: ‘Weet u, ik had niet te maken met de plaatselijke roeivereniging en ik wist niet wie ik tegenover mij had’. [betrokkene 19] heeft verklaard geen aangifte te willen doen omdat de Hells Angels dan ongetwijfeld langs komen en de ramen inschieten met mitrailleurs. [betrokkene 7] heeft aangegeven dat hij niet wilde dat de leden van de club erachter kwamen wat hij de politie had verteld en dat hij hen tot alles in staat achtte. [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij in het verleden betalingen heeft moeten doen aan de Hells Angels Haarlem en in die tijd doodsbang was.
17. Het hof heeft uit de verklaringen en tapgesprekken van de slachtoffers kunnen afleiden dat de Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie hadden. Daaraan doet niet af dat in veel verklaringen en tapgesprekken slechts melding wordt gemaakt van gedragingen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . En daaraan doet evenmin af dat het hof in de bewijsoverwegingen niet nader heeft uiteengezet wat bij enkele getuigen de aanleiding was voor de angst voor represailles.
18. De eerste deelklacht faalt.
19. De steller van het middel meent voorts dat zonder nadere motivering onbegrijpelijk zou zijn dat het hof uitsluitend op basis van de mening/visie van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over het chapter, zonder dat uit de bewijsvoering zou kunnen blijken dat andere leden die mening/visie deelden, daaraan een bedreigende en gewelddadige reputatie heeft toegedicht (randnummer 34).
20. Naar het mij voorkomt berust het middel in zoverre op een verkeerde lezing van de bewijsmotivering. Het hof leidt uit de uitlatingen van slachtoffers in diverse verklaringen en tapgesprekken af dat het charter een bedreigende en gewelddadige reputatie heeft. Dat de leden van de Hells Angels Haarlem zich bewust waren van deze reputatie leidt het hof vervolgens (onder meer) af uit een uitlating van [betrokkene 2] , de beschrijving door [betrokkene 1] van de gang van zaken op een clubavond en twee krantenberichten. De betreffende uitlating van [betrokkene 2] , inhoudend dat het chapter Haarlem in Holland bekend staat als kei- en keihard, is gedaan op de clubavond op 16 september 2016 waar de verdachte en de andere leden bij aanwezig waren, en draagt het karakter van een constatering. In beide krantenberichten komt de naam van [betrokkene 1] voor, maar wordt ook gesproken over het ‘beruchte chapter’, van het uit zijn op oorlog en van het hanteren van een harde lijn.
21. Het hof heeft uit de vermelde feiten en omstandigheden kunnen afleiden dat de leden bekend waren met de reputatie van het chapter. Daarvoor is niet vereist dat expliciet blijkt dat alle leden de opvattingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] deelden. Het hof behoefde dit oordeel voorts niet nader te motiveren.
22. De tweede deelklacht faalt.
23. De steller van het middel meent voorts dat de conclusie die het hof uit de oorkonde ‘Deathhead Purple Heart’, de patch ‘dequiallo’ en het symbool van de ‘ball peen hammer’ trekt, te weten dat daarmee strafbare gedragingen worden beloond en aangemoedigd, onvoldoende met redenen is omkleed (randnummer 39). Dat de oorkonde, de patch en het symbool in het bredere verband van de (wereldwijde) organisatie van de Hells Angels uitingen zijn waarmee geweld wordt beloond, zou nog niet betekenen dat dit ook binnen Hells Angels Haarlem gold noch dat daarnaar werd gehandeld.
24. Het hof wijst in de bewijsoverweging over ‘Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen’ eerst op de oorkonde ‘Deathhead Purple Heart’ die in het clubhuis hangt en stelt vast dat op die oorkonde in het Engels staat dat een ieder die dit heeft verdiend zijn bloed heeft gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels. Het hof heeft daaruit kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat de oorkonde een beloning is voor de toepassing van geweld en dat dit ook gold binnen de Hells Angels Haarlem. Geweldsdelicten zijn in de bewezenverklaring vermeld; bewezenverklaard is dat de organisatie onder meer het plegen van openlijke geweldpleging en de strafbaar gestelde vormen van mishandeling tot oogmerk heeft. De ‘ball peen hammer’ is, zo stelt het hof vast, een symbool bedoeld voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt en is op de motor van medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. Het hof heeft kunnen oordelen dat ook dit symbool aldus een beloning is voor een geweldsdelict en dat dit ook zo gold binnen de Hells Angels Haarlem.
25. Het hof leidt verder uit het dossier af dat de zogenaamde patch ‘dequiallo’ verdiend kan worden door geweld dat clubleden van Hells Angels hebben toegepast richting overheidspersoneel. Deze patch was in het clubhuis op de muur geschilderd en vier leden droegen deze patch. Het hof overweegt voorts dat een andere betekenis van de term ‘dequiallo’ niet aannemelijk is en wijst in die context op afgeluisterde gesprekken van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van [betrokkene 2] . Het hof heeft daaruit kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat de patch een beloning is voor het toepassen van geweld tegen een ambtenaar in functie. In de bewezenverklaring is onder de geweldsdelicten expliciet ook (gekwalificeerde) mishandeling van ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening opgenomen.
26. Aan de begrijpelijkheid en toereikendheid van ’s hofs overwegingen doet niet af dat het hof naar verklaringen en afgeluisterde gesprekken van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verwijst, waarvan door de verdediging is gesteld dat zij waar het ging om het plegen en beramen van misdrijven onafhankelijk van de Hells Angels Haarlem opereerden. Het hof heeft mede op basis van deze uitlatingen kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat ook binnen de Hells Angels Haarlem aan de oorkonde, de patch en het symbool de vermelde betekenis werd gehecht. Ik attendeer er daarbij op dat van de ‘oude garde’ [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] de patch droegen en dat de ‘ball peen hammer’ is aangetroffen op de motor van [medeverdachte 3] , eveneens lid van de ‘oude garde’. Dat door de verdediging zou zijn aangevoerd dat er steeds goed contact was tussen de Hells Angels Haarlem, de gemeente Haarlem en de politie doet evenmin af aan de begrijpelijkheid en toereikendheid van ’s hofs overwegingen. Uit de pleitnota (randnummer 60) leid ik af dat deze stelling ziet op de periode waarin medeverdachte [medeverdachte 6] president was. Dat de Hells Angels Haarlem in de bewezenverklaarde periode een goed contact zouden hebben gehad met de politie vindt zijn weerlegging in een voor het bewijs gebezigde uitlating van [betrokkene 1] tijdens de vergadering op 16 september 2016: ‘Wij zijn bij politie en justitie een doorn in het oog’.
27. De derde deelklacht faalt.
28. De steller van het middel voert voorts aan dat ’s hofs oordeel dat het organiseren van inzamelingen voor gedetineerde leden en de regel dat het niet de bedoeling is dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praten onder het belonen en aanmoedigen van geweld vallen onbegrijpelijk is (randnummer 44). Het hof zou ‘leunen’ op één inzameling voor [betrokkene 1] en op uitlatingen van [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering van 16 september 2016. Uit die uitlatingen zou voorts niet kunnen worden afgeleid dat de aanwezige leden met een voorstel zouden hebben ingestemd. Zonder nadere motivering zou uit ’s hofs overwegingen niet zijn af te [plaats] dat binnen het chapter sprake is (geweest) van inzamelingen, terwijl daaruit evenmin zou kunnen volgen dat die zouden zijn te scharen onder het belonen en aanmoedigen van geweld.
29. Het hof heeft onder het kopje ‘Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen’ overwogen dat ook uit de inzamelingen die voor gedetineerde leden worden georganiseerd, blijkt dat het plegen van strafbare feiten door de leden van de Hells Angels Haarlem volstrekt normaal wordt gevonden en geaccepteerd en daarmee indirect wordt aangemoedigd. Het hof wijst daarbij op ‘de zogenaamde Big House Crew’.57.Het hof wijst voorts op een inzameling die op 23 juli 2016 plaatsvindt voor [betrokkene 1] , die op dat moment gedetineerd zat. En het hof wijst op uitlatingen van [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering van 16 september 2016, waarin deze ingaat op het risico van vast komen te zitten. Van een voorstel waarmee de leden al dan niet zouden hebben ingestemd is geen sprake: het hof heeft de uitlatingen van [betrokkene 1] naar het mij voorkomt tot het bewijs gebezigd omdat zij wijzen op een staande praktijk waarin voor gedetineerde leden betaald wordt. Uit een proces-verbaal van bevindingen waarin verslag wordt gedaan van onderzoek naar bankafschriften van de Stichting Hells Angels Haarlem over de periode 1 januari 2013 t/m 10 juli 2015 blijkt dat in deze periode ‘diverse bedragen voor verschillende personen’ zijn overgemaakt naar verschillende penitentiaire inrichtingen. In 2013 is een bedrag van € 1.600,00 t.b.v. [betrokkene 24] overgemaakt. In 2014 is een bedrag van € 1.440,00 overgemaakt t.b.v. [medeverdachte 4] en [betrokkene 14] . En in 2015 is een bedrag van € 1.800,00 overgemaakt ten behoeve van [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] (bewijsmiddel 5). Anders dan de steller van het middel meen ik dat uit de bewijsvoering blijkt van meerdere inzamelingen (via de Big House Crew en op 23 juli 2016 voor [betrokkene 1] ) en tevens van het daadwerkelijk ophalen van geld voor en het betalen van geld aan gedetineerde leden.
30. Het hof heeft uit de inzamelingen voor (en betalingen aan) gedetineerde leden kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat de mogelijke financiële gevolgen van detentie voor de leden niet of in mindere mate een reden behoefden te zijn om van het plegen van misdrijven die met het charter verband hielden af te zien. Het hof heeft in dat licht mede uit de inzamelingen voor en betalingen aan gedetineerde leden kunnen afleiden dat het plegen van strafbare gedragingen, met name geweld, door de Hells Angels Haarlem werd aangemoedigd en beloond. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering.
31. De vierde deelklacht faalt.
32. De steller van het middel brengt ook bezwaren naar voren tegen ’s hofs overwegingen inzake een afspraak om niet (met de politie) te praten (randnummer 46). Dat er ‘een clubregel is dat wat er wordt besproken tussen de leden van de Hells Angels Haarlem blijft’ en dat het woord ‘omerta’ op de muur geschreven staat zou zonder nadere motivering bezwaarlijk kunnen worden geduid als beloning en aanmoediging van geweld. Ook zou niet zijn in te zien dat hetgeen [medeverdachte 6] in de arrestantenbus heeft gezegd (‘zwijgen...met alles’) te scharen zou zijn onder het belonen en aanmoedigen van geweld. En dat zou ook gelden voor het spreken in een ruimte en over de telefoon waarbij kennelijk het sterke vermoeden bestaat dat er wordt meegeluisterd. Dat het daarbij zou gaan om zaken die betrekking hebben op het plegen dan wel beramen van misdrijven zou uit de bewijsvoering van het hof niet kunnen worden afgeleid; daardoor zou ook hier van een toereikende onderbouwing dat daarmee geweld wordt beloond of aangemoedigd geen sprake zijn.
33. Het hof heeft onder het kopje ‘Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen’ overwogen dat de acceptatie van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels naar het oordeel van het hof eveneens blijkt uit de omstandigheid dat het niet de bedoeling was dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praatten. Het hof wijst daarbij in de eerste plaats op regel 12 van de clubregels en op de tekst ‘omerta’ die op de muur van het clubhuis is geschilderd. Anders dan de steller van het middel meen ik dat het hof aan deze omstandigheid betekenis heeft kunnen hechten in verband met het oordeel dat het plegen van strafbare gedragingen door de Hells Angels Haarlem wordt aangemoedigd en beloond. Dat het niet de bedoeling is dat de leden met de politie praten brengt mee dat de kans wordt verkleind dat strafbare feiten waar andere leden kennis van dragen tot een veroordeling [plaats] .58.Hetzelfde geldt voor het beleid inzake het spreken in een ruimte en over de telefoon in verband met het risico afgeluisterd te worden. Het hof heeft kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat van dat beleid, in samenhang met de andere vaststellingen inzake het criminele oogmerk van de organisatie, een aanmoediging uitgaat om (in het bijzijn van andere leden) strafbare feiten te plegen. Het hof heeft bij de vaststellingen inzake dit beleid ook de uitlating van medeverdachte [medeverdachte 6] in de arrestantenbus kunnen betrekken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 6] samen met [medeverdachte 1] in het compartiment achter in de bus was geplaatst (bewijsmiddel 14). De gefluisterde mededeling van [medeverdachte 6] was kennelijk voor medeverdachte [medeverdachte 1] bedoeld.
34. Uit ’s hofs overwegingen volgt voorts dat het hof – niet onbegrijpelijk – heeft geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht betrekking had op alle strafbare feiten. Regel 12 van de clubregels luidt: ‘Alles wat Hells Angels H’lem met elkaar bespreken blijft tussen ons; dus wordt op geen enkele manier naar buiten gebracht’. Juist dit algemene, ongeclausuleerde karakter van de zwijgplicht, en de handhaving via de clubregels, brengt mee dat het hof mede uit de zwijgplicht heeft kunnen afleiden dat het plegen van strafbare feiten door de organisatie werd aangemoedigd. Dat algemene karakter brengt voorts mee dat de zwijgplicht ook betrekking had op de in de bewezenverklaring omschreven misdrijven.
35. De vijfde deelklacht faalt.
36. De steller van het middel voert vervolgens aan dat de gepleegde misdrijven uitsluitend zien op door ‘de groep van [betrokkene 1] c.s. gepleegde strafbare feiten’ (randnummer 47). Het toerekenen van het oogmerk van het plegen van strafbare feiten dat bij drie van de leden bestond aan de organisatie zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting van art. 140 Sr en/of meebrengen dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed (randnummer 52).
37. Anders dan de steller van het middel meen ik dat de misdrijven die het hof bespreekt niet uitsluitend zijn gepleegd door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Ik wijs daarbij in het bijzonder op de afpersing van [betrokkene 17] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 17] heeft verklaard dat zijn vestje van No Surrender is afgepakt door zes leden van de Hells Angels, dat zij op een donderdagavond omstreeks 21:30 uur in zijn café kwamen, dat donderdagavond een clubavond van de Hells Angels is, dat zij in full colours het café binnenkwamen en dat de Hells Angels hebben gezegd dat zij geen No Surrender in Haarlem wilden (bewijsmiddel 17). Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid wie precies voor de afpersing van het betreffende vest verantwoordelijk waren. Wel volgt daaruit dat de afpersing in het teken stond van de doelstellingen van Hells Angels Haarlem en niet door alleen [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] is gepleegd.
38. Uit ’s hofs bewijsvoering volgt voorts dat [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bij hun criminele activiteiten niet op eigen houtje opereerden. De afpersing van [betrokkene 7] en daarmee de klap die in dat kader is uitgedeeld, was uitvloeisel van een clubbesluit. Dat geldt ook voor de afpersing van [betrokkene 9] . De gewelddadigheden tegen leden van andere motorclubs zijn een uitvloeisel van wat [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering van 16 september 2016 (bewijsoverwegingen onder het kopje ‘Afpersing, dwang, bedreiging en mishandeling’) omschrijft als ‘onze eigen houding’. Uit de bewijsvoering volgt ook dat meer leden van het charter bij acties in dit kader betrokken zijn. Als Mongols worden gespot in Zandvoort (dat de Hells Angels Haarlem als onderdeel van hun territorium zien) rijdt medeverdachte [medeverdachte 2] daar rond (bewijsmiddel 13). De vriendin van medeverdachte [medeverdachte 2] waarschuwt [betrokkene 3] nadat deze [betrokkene 21] , lid van Satudarah, heeft mishandeld, dat ‘ze’ naar hem op zoek zijn (bewijsmiddelen 18 en 19). Medeverdachte [betrokkene 1] wijst vier leden van het charter aan (waaronder zichzelf) die vast hadden gezeten als Van der Valk (waar een vechtpartij tussen de Hells Angels en de Mongols had plaatsgevonden) betere camera’s had gehad (bewijsoverweging onder het kopje ‘De koers/toekomst van de organisatie zelf en verhullen/afdekken’). Na de mishandeling van [betrokkene 6] (lid van No Surrender) vindt een vergadering plaats waarover in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 6] en medeverdachte [medeverdachte 1] worden geïnformeerd (bewijsmiddelen 22 en 23).
39. Ook bij de gang van zaken rond andere misdrijven zijn meer leden van het charter betrokken. [betrokkene 16] , die wordt gedwongen om zijn tattooshop te sluiten, belt medeverdachte [medeverdachte 1] , die in [plaats] een tattooshop heeft (bewijsmiddelen 15 en 16). [betrokkene 7] stuurt een appje naar medeverdachte [medeverdachte 2] en belt hem ook (bewijsmiddelen 20 en 21). Medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] krijgen na de inbeslagneming van een vuurwapen van medeverdachte [betrokkene 2] het advies om hun telefoon in het Noordzeekanaal te gooien (bewijsmiddelen 24, 25 en 26). En bij de andere misdrijven die het hof in aanmerking neemt ligt eveneens in de bewijsvoering besloten waarom deze met (het criminele oogmerk van) de organisatie verband houden. [betrokkene 20] is afgeperst uit hoofde van de positie die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] binnen de Hells Angels Haarlem hadden, en heeft klappen gekregen in het clubhuis; [betrokkene 3] verwijst bij de afpersing van [betrokkene 18] in telefoongesprekken naar de Hells Angels en geeft aan dat de club ermee gemoeid is. En het hof koppelt de in de open haard van het clubhuis aangetroffen kogel aan het vuurwapen dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] voorhanden hadden.
40. De enkele omstandigheid dat de misdrijven die het hof opsomt voor het overgrote deel zijn begaan door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] staat er in dit licht niet aan in de weg dat het hof het grotere verband van de Hells Angels Haarlem, samen met [betrokkene 4] en de verdachte, mede op grond van deze misdrijven heeft kunnen aanmerken als een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van toerekening van het oogmerk van deze drie medeverdachten aan de in de bewezenverklaring omschreven organisatie is gelet op ’s hofs overwegingen geen sprake. Ik attendeer er in dat verband ook op dat het hof de bewezenverklaring van het oogmerk tevens baseert op (vaststellingen inzake) de bedreigende en gewelddadige reputatie alsmede het belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen.
41. De zesde deelklacht faalt.
42. De steller van het middel klaagt voorts over ’s hofs afsluitende overweging inzake het oogmerk, inhoudend dat uit ‘het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier’ is gebleken dat door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet op persoonlijke titel. Uit het voorgaande zou niet kunnen volgen dat door ‘de’ leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd. Voor zover het hof zijn oordeel mede baseert op ‘bewijsmiddelen in het dossier’ zou dat volgens de steller van het middel kennelijk zien op bewijsmiddelen die niet in de overwegingen zijn genoemd noch in de aanvulling op het verkort arrest maar die zich wel in het dossier bevinden. Het (in hoger beroep bestreden) oordeel dat [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in het verband van het charter hebben gehandeld, zou daarmee op feiten en omstandigheden berusten die niet in het arrest zijn genoemd en waarbij het hof niet nader zou hebben aangegeven aan welk(e) bewijsmiddel(en) het die feiten en omstandigheden heeft ontleend. Ook in dat opzicht zou de bewezenverklaring derhalve onvoldoende met redenen zijn omkleed (randnummer 53).
43. Dat leden van de organisatie uit naam van het charter strafbare feiten hebben gepleegd heeft het hof uit de voorafgaande overwegingen kunnen afleiden. Uit de formulering van deze afsluitende overweging volgt mede in dat licht niet dat het hof met de ‘bewijsmiddelen in het dossier’ op andere bewijsmiddelen zou doelen dan die welke in de bewijsoverwegingen en de aanvulling zijn vermeld. Voor zover het middel daarvan uitgaat berust het op een onjuiste lezing van het arrest.
44. De zevende deelklacht faalt.
45. De eerste zeven deelklachten vormen een uitwerking van de (overkoepelende) klacht dat het hof ontoereikend gemotiveerd voorbij is gegaan aan het standpunt dat de Hells Angels charter Haarlem niet, samen met [betrokkene 4] en de verdachte, een criminele organisatie vormden. In verband met die meer algemene klacht wijs ik nog op het ook door het hof en de steller van het middel genoemde arrest van Uw Raad van 15 mei 2007.59.Uw Raad gaf in dat arrest aan dat voor het bewijs van dit oogmerk onder meer betekenis zal kunnen toekomen aan, kort gezegd (1) misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, (2) het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, en (3) de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel van de organisatie verrichte activiteiten. Het hof heeft in de bewijsoverwegingen uiteengezet welke betekenis het heeft gehecht aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd. Uit ‘s hofs overwegingen blijkt voorts dat de samenwerking een sterk gestructureerd karakter had. De verdachte vervulde een aantal functies, het charter had een strakke structuur met diverse functies, en er was structureel periodiek overleg waar beslissingen op democratische wijze werden genomen. De planmatigheid en stelselmatigheid van de met het oog op het plegen van misdrijven verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie komen alleen al uit de bewijsvoering inzake de bedreigende en gewelddadige reputatie van de Hells Angels Haarlem naar voren.
46. Al met al meen ik dat de bewezenverklaring van het criminele oogmerk van de organisatie en de afwijking van het omschreven standpunt ook in het licht van de vingerwijzing die Uw Raad in genoemd arrest heeft gegeven toereikend zijn gemotiveerd. Uit het verband tussen de door het hof in aanmerking genomen aanwijzingen en de vingerwijzing in dat arrest volgt ook reeds dat en waarom het hof, anders dan de steller van het middel bij enkele van de besproken deelklachten aanvoert, bij de bewijsvoering van het oogmerk aan die aanwijzingen betekenis kon hechten.
47. De steller van het middel formuleert vervolgens een aantal deelklachten die op de bewijsvoering van deelneming aan de in de bewezenverklaring omschreven criminele organisatie betrekking hebben. Alvorens op die deelklachten in te gaan merk ik het volgende op.
48. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr is sprake ‘indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk’.60.Ook betrekkelijk passieve gedragingen kunnen de kwalificatie ‘deelneming’ rechtvaardigen.61.Van het hebben van een aandeel in dan wel ondersteunen van dergelijke gedragingen is geen sprake als de vastgestelde activiteiten van de betrokkene verband houden met aspecten van de organisatie die los staan van het criminele oogmerk.62.A-G Hofstee heeft het wel aldus geformuleerd dat ‘de deelnemers aan een organisatie die in de criminele tak ervan geen enkele rol spelen buiten schot blijven’.63.
49. De steller van het middel meent dat uit ’s hofs bewijsvoering niet kan blijken dat de verdachte een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk (randnummer 60). In dit verband wordt herhaald dat de verdachte geen deel uitmaakte van het samenwerkingsverband van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] .
50. Het hof heeft geconcludeerd dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de leden van de Hells Angels Haarlem, de verdachte en [betrokkene 4] . Die gevolgtrekking wordt in cassatie niet bestreden. De steller van het middel heeft met diverse deelklachten bestreden dat deze organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. In het voorgaande is aangegeven dat en waarom deze deelklachten falen. Dat de verdachte geen deel uitmaakte van het door de steller van het middel genoemde viertal is niet van belang in verband met de beoordeling van de bewijsvoering inzake het deelnemen aan de genoemde organisatie.
51. De achtste deelklacht faalt.
52. De steller van het middel klaagt vervolgens (kort gezegd) dat de door het hof ‘als ‘deelnemingshandelingen’ genoemde feiten en omstandigheden niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd en dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat de organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven had (randnummer 68). Daarbij wordt verwezen naar de argumenten op grond waarvan is betoogd dat de bewijsvoering van het crimineel oogmerk niet toereikend is.
53. Het hof maakt in de bewijsvoering onderscheid tussen (overwegingen gewijd aan) het bestaan van een organisatie, het oogmerk van die organisatie en de deelneming aan die organisatie. Uit die systematiek volgt dat de bewijsvoering voor zover deze ziet op de deelnemingsgedragingen niet (met kans op succes) bestreden kan worden met een algemene verwijzing naar argumenten die tegen de bewijsvoering van het crimineel oogmerk naar voren zijn gebracht.
54. De negende deelklacht faalt.
55. De steller van het middel brengt vervolgens naar voren dat de enkele eigendom van het pand niet zou maken dat de verdachte daarmee een wezenlijk aandeel zou hebben gehad in de verwezenlijking van een crimineel oogmerk (randnummer 69). Het ter beschikking stellen van een pand aan personen die strafbare feiten plegen zou niet maken dat de eigenaar een criminele organisatie met de verdachten vormde.
56. Het hof heeft onder het kopje ‘De Stichting’ vastgesteld dat de verdachte eigenaar is van het pand [a-straat 1] te Haarlem. Onder het kopje ‘Handelingen’ leidt het hof uit de feitelijke gang van zaken af dat de verdachte het betreffende pand beschikbaar heeft gesteld aan de leden van het charter Hells Angels Haarlem teneinde dit als clubhuis te gebruiken. Niet gebleken is volgens het hof dat het charter een vergoeding betaalde voor het gebruik van het clubhuis. Onder het kopje ‘Aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen?’ overweegt het hof dat de verdachte naar ’s hofs oordeel ‘met de hiervoor beschreven handelingen (heeft) bijgedragen aan/ondersteund het criminele oogmerk van de Hells Angels Haarlem. Het pand dat zij ter beschikking stelt als clubhuis vormt immers het hart van het charter Hells Angels Haarlem. Dit clubhuis is een bolwerk van symbolen die in relatie staan tot het criminele oogmerk van de organisatie. Hier wordt door de leden vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, is/zijn (een) wapen(s) aanwezig en wordt geld ingezameld voor gedetineerde leden’.
57. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de leden samenkwamen in het clubhuis. In de bewijsoverwegingen onder de kopjes ‘B. Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen’ en ‘C. Misdrijven’ wordt gesproken over een clubvergadering gehouden op 16 september 2016. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze vergadering, waar onder meer werd gesproken over de vechtpartij met de Mongols in hotel Van der Valk in Rotterdam (en daarmee over strafbare feiten) werd gehouden in het clubhuis aan de [a-straat 1] (bewijsmiddel 11).64.[medeverdachte 6] heeft verklaard dat de vergaderingen één keer in de twee weken en soms één keer in de maand plaatsvonden (bewijsmiddel 7). Full colour leden wonen de vergaderingen bij en hebben stemrecht (bewijsmiddel 9). Het hof heeft uit deze bewijsmiddelen kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat de clubvergaderingen in het clubhuis plaatsvonden. Het hof stelt onder het kopje ‘Wapens en munitie’ vast dat met een vuurwapen dat medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 3] voorhanden hadden in het clubhuis is geschoten, nu daar in de open haard een kogel is aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat bij de doorzoeking op 26 januari 2017 in het clubhuis onder meer een lijst van BHC Holland wordt aangetroffen (bewijsmiddel 10). Mede tegen die achtergrond heeft het hof kennelijk – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat ook de inzamelingen voor gedetineerde leden in het clubhuis plaatsvinden (vgl. het onder kopje ‘B. Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen’ gestelde). Uit de bewijsoverwegingen onder dat kopje volgt voorts dat in het clubhuis een oorkonde met de tekst ‘Deathhead Purple Heart’ hangt en dat de termen ‘Dequiallo’ en ‘Omerta’ in het clubhuis op de muur zijn geschilderd.
58. Het hof heeft (mede) in het licht van deze onderdelen van de bewijsvoering kunnen oordelen dat het clubhuis het hart van het charter vormde, dat het een bolwerk van symbolen van het charter was (waar in verband met het criminele oogmerk een bijzondere betekenis aan toekwam), dat de leden daar hebben vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, dat er een wapen aanwezig is geweest en dat er geld is ingezameld voor gedetineerde leden. Het hof heeft het ter beschikking stellen van het pand op grond van deze vaststellingen kunnen aanmerken als het (hebben van een aandeel in dan wel) ondersteunen van gedragingen die (strekken tot of) rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dart. 140 Sr bedoelde oogmerk. Door het beschikbaar stellen van het clubhuis aan de leden is het gevaar van verwezenlijking van het criminele oogmerk vergroot.
59. Ik wijs er in dit verband ook op dat in art. 140 Sr expliciet is bepaald: ‘Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie’.65.Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat deze omschrijving niet afdoet aan de eis dat de betrokkene dient te behoren tot het samenwerkingsverband. De verduidelijking heeft volgens Uw Raad betrekking op het vereiste van een aandeel in of ondersteunen van bepaalde gedragingen.66.Zij kan naar het mij voorkomt aldus worden begrepen dat – volgens de wetgever – aan die eis voldaan is indien van één van de in dit lid genoemde handelingen sprake is, zonder dat nadere vaststellingen vereist zijn over een specifiek doel waarvoor de geldelijke of andere steun is aangewend dan wel de gelden of personen zijn geworven. Het om niet ter beschikking stellen van het clubhuis kan, meen ik, als het verlenen van stoffelijke steun worden aangemerkt.
60. Aan de toereikendheid van de bewijsvoering doet niet af dat op de momenten waarop het (voltallige) bestuur van de Stichting aanwezig is geweest in het pand geen strafbare feiten zouden zijn gepleegd. En dat als in het clubhuis al werd gesproken over strafbare gedragingen, deze gedragingen zich buiten het clubhuis hebben afgespeeld. In zoverre de steller van het middel aanvoert dat de verdachte geen weet had van de strafbare gedragingen, volsta ik met de vaststelling dat de medeverdachte [medeverdachte 6] bestuurder was van de verdachte. De wetenschap van deze medeverdachte kan naar het mij voorkomt in deze context als wetenschap van de verdachte worden aangemerkt. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat het bij (het bestuur van) de verdachte aan wetenschap met betrekking tot het leveren en afvuren van een wapen in het clubhuis heeft ontbroken, merk ik op dat voor een bewezenverklaring volstaat dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.67.Niet vereist is dat de verdachte enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven heeft gehad.
61. Ook doet aan de toereikendheid van de bewijsvoering niet af dat daaruit blijkt dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] veel dingen in hun auto, via de telefoon en ook buiten het clubhuis bespraken. Dat doet aan het belang van de clubvergaderingen niet af; daarbij baseert het hof het belang van het clubhuis ook op andere omstandigheden. En aan die toereikendheid doet ook niet af dat [betrokkene 1] in het clubhuis, zo begrijp ik de steller van het middel, zou zijn aangesproken op zijn gedrag. Als dat in het clubhuis zou zijn gebeurd, bevestigt het eerder dat het clubhuis het hart van het charter was.
62. De tiende deelklacht faalt.
63. De steller van het middel klaagt voorts dat is aangevoerd dat het door de verdachte aanhouden van een rekening en betalingen vanaf die rekening op generlei wijze verband hielden met strafbare feiten. Met betrekking tot de betaling aan gedetineerde leden zou zijn gewezen op het feit dat dit sporadisch plaatsvond en niet te maken had met strafbare feiten die in het kader van het charter waren gepleegd (randnummer 72). Het hof zou hebben verzuimd te reageren op dit verweer, dat bezwaarlijk anders dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zou zijn aan te merken (randnummers 73-74).
64. Het hof heeft onder het kopje ‘Handelingen’ vastgesteld dat de verdachte beschikte over diverse bankrekeningen, waaronder een ‘bestuurrekening’ en dat deze rekening werd gevoed door contante stortingen. Van deze rekening werden de betalingen voor vaste lasten van het pand gedaan. Het hof heeft gewezen op de verklaring van [medeverdachte 6] , die ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat de vaste lasten voor het clubhuis werden betaald uit de contributie van de leden van het charter Hells Angels Haarlem. Ook werden vanaf deze rekening bedragen overgemaakt naar verschillende personen in verschillende PI’s, waaronder de medeverdachten [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] . Het hof heeft vervolgens overwogen dat is gebleken dat binnen het charter Haarlem geld werd ingezameld voor gedetineerde leden. Onder het kopje ‘Aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen?’ heeft het hof vervolgens overwogen dat de Stichting de voorzieningen betaalde en andere vaste lasten voor het clubhuis en dat gedetineerde leden van het charter financieel werden ondersteund.
65. In verband met het crimineel oogmerk van de organisatie werd reeds de klacht naar voren gebracht dat uit ’s hofs overwegingen niet zou zijn af te [plaats] dat van inzamelingen voor gedetineerde leden sprake zou zijn geweest. En daar zou evenmin uit kunnen volgen dat die inzamelingen zouden zijn te scharen onder het belonen en aanmoedigen van geweld. Ik heb bij de bespreking van deze deelklacht gewezen op een proces-verbaal van bevindingen waarin verslag wordt gedaan van onderzoek naar bankafschriften van de Stichting Hells Angels Haarlem over de periode 1 januari 2013 t/m 10 juli 2015. Daaruit blijkt dat in deze periode ‘diverse bedragen voor verschillende personen’ zijn overgemaakt naar verschillende penitentiaire inrichtingen. Ik heb daarbij geconcludeerd dat uit de bewijsvoering blijkt van meerdere inzamelingen (via de Big House Crew en op 23 juli 2016 voor [betrokkene 1] ) en tevens van het daadwerkelijk ophalen van geld voor en het betalen van geld aan gedetineerde leden. Vervolgens is aangegeven dat het hof uit de inzamelingen voor (en betalingen aan) gedetineerde leden kennelijk heeft afgeleid en heeft kunnen afleiden dat de mogelijke financiële gevolgen van detentie voor de leden niet of in mindere mate een reden behoefden te zijn om van het plegen van misdrijven die met het charter verband hielden af te zien. En dat het hof mede in dat licht uit de inzamelingen voor en betalingen aan gedetineerde leden heeft kunnen afleiden dat het plegen van strafbare gedragingen, met name geweld, door de Hells Angels Haarlem werd aangemoedigd en beloond.
66. Uit de bespreking van de voorgaande deelklacht volgt voorts dat het hof het ter beschikking stellen van het pand heeft kunnen aanmerken als (het hebben van een aandeel in dan wel) ondersteunen van gedragingen die (strekken tot of) rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk.
67. Een en ander brengt mee dat het hof (het aanhouden van de betreffende rekening door de verdachte en) het via die rekening betalen van de voorzieningen en de vaste lasten van het pand alsmede de financiële ondersteuning van de gedetineerde leden heeft kunnen aanmerken als deelneming in de zin van art. 140 Sr. Dat oordeel behoefde ook in het licht van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv geen nadere motivering.68.
68. De elfde deelklacht faalt.
69. De steller van het middel klaagt verder dat uit het arrest noch de aanvulling daarop kan volgen dat [medeverdachte 6] de voor deelneming aan de criminele organisatie vereiste wetenschap en/of opzet had. Derhalve zou het oordeel dat de verdachte die wetenschap en/of opzet reeds uit dien hoofde had onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed zijn (randnummer 78). Daarbij wijst de steller van het middel erop dat in de pleitnota het standpunt is ingenomen dat [medeverdachte 6] geen wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie en evenmin aan de verwezenlijking bijdragende of ondersteunde handelingen heeft verricht (randnummer 79). Het hof is van dit standpunt afgeweken, maar zou hebben verzuimd daarvoor de bijzondere redenen op te geven (randnummer 80).
70. Onder het kopje ‘De Stichting’ heeft het hof vastgesteld dat [medeverdachte 6] voorzitter van de verdachte is en gezamenlijk bevoegd is met [betrokkene 15] . Onder het kopje ‘Handelingen’ heeft het hof vastgesteld dat de tenaamstelling van de rekening van de verdachte is ‘Stichting Hells Angels Haarlem t.a.v. [medeverdachte 6] ’. En dat door [medeverdachte 6] ter terechtzitting van het hof is verklaard dat de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald uit de contributie van de leden van het charter. Onder het kopje ‘Wie heeft de handelingen namens de Stichting verricht?’ heeft het hof overwogen dat [medeverdachte 6] full colour member is van het charter en dat [betrokkene 15] dat in het verleden is geweest maar inmiddels zes of zeven jaar weg is uit Haarlem. En dat [betrokkene 15] ‘weliswaar heeft verklaard dat hij nog contact met [medeverdachte 6] heeft en met hem spreekt over de financiële zaken en het onderhoud van het clubhuis, maar dat niet is gebleken van een directe bemoeienis van [betrokkene 15] bij de dagelijkse zaken binnen de Stichting’. Daarna heeft het hof erop gewezen dat [betrokkene 3] ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij ‘als ‘treasurer’ (penningmeester) van het charter Hells Angels Haarlem de gas- water- en lichtrekeningen betaalt’. Het hof heeft vervolgens overwogen dat de tenaamstelling van de rekening evenwel [medeverdachte 6] vermeldt en dat [medeverdachte 6] als bestuurder bevoegd is. Het hof heeft daarom [medeverdachte 6] als (mede)pleger aangemerkt van de ‘hiervoor omschreven namens de Stichting verrichte handelingen’. Onder het kopje ‘Kan dit handelen de Stichting worden toegerekend?’ heeft het hof overwogen dat het opzet van een rechtspersoon kan worden afgeleid ‘uit het opzet van de namens de rechtspersoon optredende natuurlijke persoon, maar ook uit bijvoorbeeld het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon’. Onder het kopje ‘Beoordeling door het hof’ heeft het hof geoordeeld dat de gedragingen van [medeverdachte 6] redelijkerwijs aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Onder het kopje ‘Conclusie met betrekking tot wetenschap’ heeft het hof ten slotte overwogen dat het er in feite op neerkomt dat er een grote verwevenheid is tussen de verdachte en het charter Hells Angels Haarlem. En dat gelet op ‘al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het hof van oordeel is dat de verdachte ‘weet heeft van het criminele oogmerk van de organisatie’.
71. Om een persoon als deelnemer aan de organisatie te kunnen aanmerken, is voldoende, zo bleek, dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Uit de rechtspraak volgt dat opzet van een natuurlijk persoon (onder omstandigheden) kan worden toegerekend aan een rechtspersoon.69.
72. Het hof heeft als deelnemingsgedraging in de eerste plaats het beschikbaar stellen van het pand [a-straat 1] aan de leden van het charter in aanmerking genomen. Daarbij heeft het overwogen dat het clubhuis het hart is van het charter Hells Angels Haarlem, bol staat van symbolen die in relatie staan tot het criminele oogmerk, dat in het clubhuis door de leden vergaderd is over te plegen strafbare feiten, dat er een wapen aanwezig was en dat er geld is ingezameld voor gedetineerde leden. Het hof heeft in de tweede plaats het betalen van de voorzieningen van de voorzieningen en andere vaste lasten voor het clubhuis en het financieel ondersteunen van gedetineerde leden als deelnemingsgedraging in aanmerking genomen. [medeverdachte 6] nam deel aan de vermelde vergaderingen. Mede in dat licht heeft het hof kennelijk aangenomen en kunnen aannemen dat [medeverdachte 6] in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en in het licht van de vaststellingen inzake de positie van [medeverdachte 6] binnen de rechtspersoon niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Aldus heeft het hof kunnen aannemen dat beide deelnemingsgedragingen plaatsvonden terwijl de verdachte (in zijn algemeenheid) wist van het criminele oogmerk van de organisatie. Voor zover van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met een tegenovergestelde strekking sprake is (de paragrafen 154-156 van de pleitnota waar de steller van het middel in dit verband naar verwijst kwalificeren naar het mij voorkomt bij gebrek aan onderbouwing nog niet als zodanig), vindt dat zijn weerlegging in de bewijsvoering.70.
73. De twaalfde deelklacht faalt.
74. Ten slotte voert de steller van het middel samenvattend aan dat uit de bewijsvoering niet zou volgen dat de verdachte in zijn algemeenheid wist (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie als oogmerk het plegen van misdrijven had. In zoverre er gedragingen zijn waarvan uit de bewijsvoering zou kunnen volgen dat zij door de verdachte zijn verricht, zouden deze niet kunnen strekken tot noch rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaande oogmerk. Mitsdien zou de bewezenverklaring van de deelneming van de verdachte aan een organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven onvoldoende met redenen zijn omkleed (randnummer 81). In het aldus aangevoerde ligt naar het mij voorkomt niet een klacht besloten die in het voorgaande niet reeds besproken is.
75. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
76. Het tweede middel klaagt over de verbeurdverklaring van het aan de verdachte in eigendom toebehorende pand met vergoeding van het verschil in zoverre de opbrengst het bedrag van € 80.000 te boven gaat. De oplegging van deze straf zou zonder nadere motivering en in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd onbegrijpelijk zijn. En het hof zou hebben verzuimd de bijzondere redenen op te geven voor de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte door oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het haar in eigendom toebehorende pand onevenredig wordt getroffen.
77. De overgelegde pleitnotities houden inzake de strafmaat onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘Strafmaat stichting
175. Ten aanzien van de strafmaat met betrekking tot de stichting merk ik graag het volgende op.
176. Het openbaar ministerie heeft uw hof verzocht het clubhuis volledig verbeurd te verklaren en heeft uw hof niet verzocht een straf op te leggen. De verdediging meent dat cliënte dient te worden vrijgesproken en daarmee komt uw hof dus niet toe aan strafoplegging of verbeurdverklaring.
177. Mocht uw hof echter toch menen dat een veroordeling in de rede ligt dan verzoek ik uw hof primair aan cliënte een straf op te leggen en geen verbeurdverklaring van het clubhuis uit te spreken. Subsidiair verzoek ik uw hof bij een verbeurdverklaring artikel 33c Sr. toe te passen en het overgrote deel van de waarde van het clubhuis aan de stichting te retourneren.
Primair verzoek een straf op te leggen
178. Mocht uw hof cliënte toch veroordelen voor een strafbaar feit, dan dient eerst de vraag te worden gesteld of cliënte dient te worden veroordeeld tot een straf. Normaalgesproken zou het openbaar ministerie een hoofdstraf eisen, maar dat heeft zij in onderhavige zaak niet gedaan.
179. Vandaar dat in hoger beroep wederom de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de verdediging - en niet het openbaar ministerie - uw hof gaat verzoeken om in plaats van verbeurdverklaring van het clubhuis, aan cliënte - bij een bewezenverklaring - een straf op te leggen, zijnde een geldboete.
180. Het openbaar ministerie heeft besloten geen geldboete te eisen, maar enkel de verbeurdverklaring van het clubhuis, want een eventueel geëiste geldboete gaat de waarde van het clubhuis niet te boven, aldus het openbaar ministerie.
181. Wellicht ten overvloede herinnert de verdediging uw hof eraan dat de doelstelling van verbeurdverklaring het treffen van de verdachte in de vermogenspositie is. In tegenstelling tot de maatregel van onttrekking aan het verkeer, welke maatregel ziet op ongecontroleerd bezit in strijd met de wet of het algemeen belang of anderszins schadelijke voorwerpen. Waarom wordt in dit geval dan niet gewoon om een geldboete verzocht? Omdat het openbaar ministerie cliënte niet wil raken in haar vermogen, maar cliënte wil raken in haar kern, haar kapot wil maken. Anders zou immers wel gewoon om een geldboete worden verzocht.
182. Door zich op dit standpunt te stellen wordt echter onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden en belangen van cliënte.
Bestuursrechtelijke en civielrechtelijke aanpak Hells Angels
183. Het beeld dat ontstaat is dat cliënte zo hard mogelijk getroffen dient te worden. En dat het openbaar ministerie dat boven alles stelt en daarom zelfs strafmaxima terzijde schuift. Daarmee wordt tekort gedaan aan de overige omstandigheden die op geen enkele wijze worden meegewogen. Ik meen dat die wél moeten worden meegewogen in het kader van de strafoplegging in deze zaak en ik zal daarbij stilstaan in het navolgende.
184. Al enkele jaren heeft de overheid nu ingezet op de aanpak van ‘criminele motorbendes’. Het openbaar ministerie pronkt door middel van nieuwsberichten op haar website over de intensieve samenwerking tussen lokaal bestuur, politie, belastingdienst, FIOD, het openbaar ministerie en de Koninklijke Marechaussee waardoor motorbendes zich niet meer in de openbare ruimtes laten zien. “Het opwerpen van barrières, zoals civiele verboden, sluiting van clubhuizen en handhaving door bestuur en politie dragen hier aan bij.”
185. En juist dát moet in ogenschouw worden genomen. Dat cliënte in strafrechtelijke zin hiervoor voor uw hof dient te verschijnen, is slechts één van de vele manieren waarop de cliënte (en de medeverdachten) wordt aangepakt.
186. Ernstige strafbare feiten en ondermijnende activiteiten gepleegd door outlaw motorcycle gangs vormen volgens de overheid een bedreiging voor de rechtstaat. Wat echter niet uit het oog verloren moet worden, is dat we hier in de rechtszaal te maken hebben met een stichting die de eigenaar is van een clubhuis zodat een aantal mensen samen kan doen waar hun passie ligt: motorrijden. Geen van hen heeft toen hij zich aansloot bij de club het oogmerk gehad, of wetenschap van dat oogmerk, om strafbare feiten te plegen. Als dat zo was geweest dan had hun jarenlange lidmaatschap en het jarenlange bestaan van cliënte wel geresulteerd in uitgebreide documentatie. Het tegengestelde is echter waar, cliënte heeft geen strafblad.
187. Cliënte en ook de individuele leden van de motorclub worden niet alleen in strafrechtelijke zin getroffen en aangepakt, maar ervaren ook van alle mogelijke kanten overheidsbemoeienis. Terecht, zullen sommigen misschien denken. Maar niet vergeten moet worden dat cliënte hierdoor al volledig financieel wordt uitgekleed en de doelen die beoogd worden met een strafrechtelijk ingrijpen zoals vergelding en preventie reeds zijn bereikt. Het clubhuis, het meest waardevolle bezit van cliënte is immers gesloten en zal nooit meer het doel kunnen hebben wat zij eerder had. Een verkoop ligt hoe dan ook in het verschiet.
188. De verdachten hebben allen als getuigen ten overstaan van uw hof verklaard over de impact die de sluiting van het clubhuis op hun heeft gehad. Stuk voor stuk verklaarden zij hoeveel het clubhuis voor hen betekent. Zij spraken over het gevoel van onrecht, het financieel leeglopen, de hoop verliezen, ijdele hoop, de gebrekkige medewerking van de burgemeester, de positieve kijk van de buurt en het feit dat het clubhuis nu staat te verpauperen.
189. Het clubhuis is voor deze mannen een ontmoetingspunt, een plek waar zij samen kunnen komen om een biertje te drinken en het vertrek punt van hun vele road trips. Dat ligt nu al jaren stil.
190. Cliënte wordt vanuit alle mogelijke juridische hoeken keihard aangepakt en is verwikkeld in tal van juridische procedures. De burgemeester blijft maar wijzen op verstoring van de openbare orde, ondanks dat deze verdachten daar geen aandeel in hebben gehad en alles uit de kast hebben getrokken om het tegendeel aan te tonen.
191. Het zal niemand ontgaan zijn dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgelopen maand de beschikking tot de civielrechtelijke verbodenverklaring van de Hells Angels heeft bekrachtigd; evident heeft dit ook betrekking op cliënte. Ook tot aan de Raad van State werd een procedure gevoerd; die achtte de sluiting van het clubhuis aan de [a-straat 1] voor onbepaalde tijd nog altijd noodzakelijk.
192. Juridische procedures die ondanks de veelal negatieve uitkomsten telkens met gegronde redenen worden gevoerd. De Hells Angels voelen zich immers in tot in de kern van hun identiteit aangevallen door de overheid en komen daar met rechte tegenop.
193. Het gerechtshof vernietigde bijvoorbeeld de uitvoerbaar bij voorraadverklaring gelet op het feit dat het belang van de leden - de vrijheid van vereniging en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer - nog altijd prevaleerde.
194. Verbeurdverklaring van het clubhuis puur en alleen omdat deze door cliënte ter beschikking is gesteld aan de leden en individuele leden hier vervolgens strafbare feiten zouden hebben gepleegd en dit in het algemeen belang verbeurd verklaren kan en mag dus niet aan de orde zijn.
195. De belangen die de overheid heeft met het willen sluiten of ontnemen van het clubhuis dienen dus niet mee te spelen en worden reeds op talloze andere wijzen gediend. Immers, is het pand van cliënte al ruim vier jaren gesloten en wordt het op alle mogelijke manieren belemmerd nog een individu of entiteit te zijn die aan de Hells Angels kan worden gelieerd. Van de hoogste instanties tot de Algemeen Plaatselijke verordening van Haarlem.
196. Het clubhuis zal nooit meer het clubhuis worden van de Hells Angels Haarlem, daar wordt al voor gezorgd, door die gevolgen is cliënte al getroffen. Die doelen zijn door het openbaar ministerie in samenwerking met al die andere partijen al bereikt.
197. Met voorgaande omstandigheden dient rekening te worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
Buitenproportioneel
198. Het openbaar ministerie weet dat de uitspraak van verbeurdverklaring van uw hof de club zal raken in het hart en zeker het effect heeft van een hele zware straf, de aller zwaarste straf denkbaar. Die weliswaar ook het vermogen van de club raakt, maar nog veel meer dan dat. Niet alleen cliënte, de stichting, zal worden geraakt door deze straf, maar ook alle individuele leden van de Hells Angels Haarlem en ook ver daar buiten zal deze eventuele uitspraak invloed hebben.
199. Daarmee zou het naar de mening van de verdediging niet alleen een buitenproportionele en onevenredig zware straf zijn, maar ook in strijd zijn met de kern van de ideeën achter de verbeurdverklaring.
200. Indien uw hof zou menen dat de cliënte in haar vermogen dient te worden geraakt – het doel van de verbeurdverklaring - kan ook simpelweg aan haar een geldboete worden opgelegd. Dan is het helemaal niet nodig om over te gaan tot verbeurdverklaring. Dat is echter voor het openbaar ministerie niet voldoende, er dient een statement te worden gemaakt in lijn met het hele (politieke) proces tegen deze motorclub, hun clubhuis dient te worden afgepakt.
201. Mocht uw hof onverhoopt van oordeel zijn dat cliënte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan verzoek ik uw hof het verzoek af te wijzen, omdat cliënte bij een verbeurdverklaring onevenredig zwaar wordt getroffen.
202. Mocht uw hof tot een veroordeling van cliënte komen dan is een geldboete de meest passende straf. Zeker nu het openbaar ministerie zelf aangaf dat zij ook van plan was een boete te eisen, maar probeert deze geldboete impliciet te verkrijgen door u te verzoeken het clubhuis verbeurd te verklaren.
(…)
210. In aanvulling op het voorgaande geldt bovendien dat cliënte door de verbeurdverklaring onevenredig zwaar wordt getroffen gelet op het volgende. Het clubhuis is aangeschaft in 1990 (overigens met een hypotheek) en de huidige waarde van het clubhuis is tot aan de ten laste gelegde periode - die in totaal 3 jaren beslaat - over een periode 24 jaren opgebouwd.
211. Indien het clubhuis nu verbeurd zou worden verklaard dan wordt geen recht gedaan aan de legale opbouw van het vermogen over de 24 jaren voorafgaand aan het ten laste gelegde waarin cliënte overigens vrij was van welke strafrechtelijke verdenking dan ook. Door verbeurdverklaring zou cliënte de waarde van het gehele clubhuis verliezen terwijl zij het clubhuis inmiddels 31 jaar in het bezit heeft en ‘slechts’ in een zeer beperkte tijd daarvan verdacht wordt van een strafbaar feit. Dat is niet rechtvaardig.
Boete bedrag
212. Bij een bewezenverklaring voor deelname aan een criminele organisatie kan een maximale geldboete van de vijfde categorie, te weten € 81.000,- worden opgelegd. Natuurlijke personen kunnen daarnaast een maximale gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opgelegd krijgen. De toepasselijkheid van artikel 23, zevende lid, Sr. - geen passende bestraffing mogelijk - is geenszins onderbouwd, noch aan de orde. Het betreft een stichting met louter baten uit contributie, huishoudelijke vaste lasten en één vermogensobject. Toepassing van dit lid zou mijns inziens louter plaats kunnen vinden bij rechtspersonen met een grote bedrijfseconomische winsten en vermogen.
213. Jegens de medeverdachten met eenzelfde verdenking, namelijk artikel 140 Sr. en een zelfde documentatie, is door het openbaar ministerie 20 maanden gevangenisstraf waarvan vijf voorwaardelijk geëist. Dat is minder dan een derde van het strafmaximum (zes jaren). Wat het openbaar ministerie nu tegen cliënte eist is daarmee volstrekt buiten alle proporties en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Een derde van de maximale geldboete die aan cliënte kan worden opgelegd bedraagt immers € 27.000,-. Gelet op de tenlastelegging aan cliënte vermag ik niet in te zien waarom de strafeis jegens cliënte zo onevenredig hoog zou moeten zijn.
214. Het clubhuis heeft een waarde van (minstens) € 485.000,- hetgeen zes keer boven de maximale geldboete uitkomt. Terwijl de verbeurdverklaring proportioneel dient te zijn: de waarde van het verbeurdverklaarde moet in verhouding staan tot de ernst van het delict en daarmee tot de te verwachten strafoplegging. Dat weet het openbaar ministerie en zij had dan ook simpelweg een geldboete moeten eisen in plaats van deze gekunstelde constructie.
215. Mocht uw hof tot een veroordeling van cliënte komen, wil ik u verzoeken de verbeurdverklaring af te wijzen, de teruggave van het inbeslaggenomen clubhuis aan cliënte te gelasten en een geldboete op te leggen van maximaal € 27.000,- waarvan € 6.750 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, hetgeen meer in verhouding staat tot de geëiste 20 maanden, waarvan vijf voorwaardelijk jegens de medeverdachten.
216. Het gaat veel te ver om gelet daarop om verbeurd verklaring van het clubhuis te verzoeken. Daarvoor vind ik ook steun in de jurisprudentie.
192. Jurisprudentie
192. 217. In zaken waarin rechtspersonen zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie worden namelijk uitsluitend geldboetes opgelegd. Ook is het in die zaken niet gebruikelijk dat panden verbeurd worden verklaard.
192. 218. Gelet hierop ligt het meer in de reden om aansluiting te zoeken bij een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Op 10 januari 2017 veroordeelde de rechtbank Rotterdam tot een geldboete van € 65.000,- voor een bedrijf dat zich meer dan drie jaar lang schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, valsheid in geschriften en deelname aan een criminele organisatie. In deze zaak werd de onderneming ingezet om de verweten gedragingen te bevorderen, waardoor zij een actieve en significante bijdrage had aan de verweten gedragingen.
219. In de onderhavige zaak heeft cliënte geen actieve en/of significante bijdrage geleverd aan enig misdrijf dat door het openbaar ministerie aan de criminele organisatie wordt gelinkt. Het enige wat cliënte mogelijk wordt verweten is namelijk de deelname en geen van de specifieke misdrijven die daaronder vallen.
Rekening houden artikel 33c Sr.
220. Mocht uw hof onverhoopt toch overgaan tot de verbeurdverklaring van het clubhuis, wil ik u verzoeken om rekening te houden met het bepaalde in artikel 33c Sr. (de compensatiebevoegdheid).
221. Overigens meen ik ten aanzien hiervan primair dat gelet op hetgeen ik hierover eerder naar voren heb gebracht met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep, dat het bezwaar van het openbaar ministerie tegen toepassing van dit artikel buiten beschouwing moet worden gelaten nu dit bezwaar tegen het vonnis op geen enkel moment voor het requisitoir naar voren is gebracht.
222. Subsidiair merk ik dan het volgende op. Niet blijkt dat het openbaar ministerie in haar verzoek tot verbeurdverklaring op enige wijze rekening houdt met de financiële situatie of andere omstandigheden van cliënte. Terwijl cliënte sinds het beslag van 30 januari 2017 opdraait voor de kosten van het clubhuis, zo betaalt zij de onroerende zaaksbelasting, de afvalstoffenheffing, de rioleringsbijdrage, kosten voor de verzekering, gas, water, licht en zijn er kosten geweest voor onderhoud dat echt niet meer kon worden uitgesteld. Daarmee moet naar de mening van de verdediging rekening worden gehouden.
223. Daarbij komt dat het pand weliswaar in waarde is gestegen, maar door het beslag is dat veel minder dan normaliter was gebeurd. Door het achterstallig onderhoud vertoont het pand de nodige gebreken. Zoals blijkt uit het taxatierapport wordt het achterstallig onderhoud geschat op 30.000 euro. Helaas wordt het cliënte echter niet toegestaan om iets aan dit onderhoud te doen.
224. Uitgangspunt is dat de rechter die de verbeurdverklaring van kostbare voorwerpen beveelt, op grond van artikel 33c Sr kan bepalen dat een deel van de verkoopopbrengst wordt teruggegeven aan de veroordeelde.
225. Het tweede lid van artikel 33c Sr. schrijft de rechter dwingend voor dat hij moet voorkomen dat de veroordeelde (of een derde) onevenredig in zijn vermogen wordt getroffen door de verbeurdverklaring. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 33 lid 2 Sr., dat de rechter er via artikel 24 Sr. op wijst dat rekening gehouden moet worden met de draagkracht van de veroordeelde.
226. De advocaat-generaal heeft de vraag opgeworpen of het draagkrachtbeginsel wel van toepassing is, nu het niet om een natuurlijk persoon gaat die daardoor moeite heeft zijn leven verder te leiden en trok de vergelijking met een ‘gezond’ bedrijf als ING. In tegenstelling tot de ING die een misstap hebben begaan (en deze heeft afgekocht), behoeft de stichting kennelijk niet voort te bestaan omdat de Hells Angels reeds zijn ‘aangemerkt als verboden organisatie’. Zo lang de Hells Angels niet onherroepelijk verboden zijn en de stichting rechtmatig de kern van haar bestaan mag en kan uitoefenen, mag zij mijns inziens niet onevenredig in het vermogen worden geraakt. En als de Hells Angels uiteindelijk verboden worden dan zal dit vanzelf civielrechtelijk zijn weerslag hebben op cliënte en het pand.
227. Gelet op al het voorgaande kan uw hof niet, conform het verzoek van het openbaar ministerie, overgaan tot volledige verbeurdverklaring van het pand aan de [a-straat 1] te Haarlem. Cliënte zou ten gevolge hiervan onevenredig zwaar in haar vermogen worden getroffen en bovendien niet worden gecompenseerd voor alle kosten in de afgelopen jaren.
228. Daarnaast wordt daarmee de maximum straf, een boete van € 81.000,- die door de wetgever op dit delict is gesteld, omzeild en dat kan (mede gelet op de redelijkheid en billijkheid) niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
229. De verdediging verzoekt uw hof indien u tot verbeurdverklaring van het pand beslist, met toepassing van het bepaalde in artikel 33c Sr., te bepalen dat de opbrengst van de verkoop van het pand als geldelijke tegemoetkoming aan cliënte moet worden betaald. De hoogte van de tegemoetkoming zou als volgt kunnen worden berekend. De opbrengst van de verkoop van het pand minus de € 27.000,- die redelijkerwijs als geldboete zou worden opgelegd, althans het equivalent van de straffen die uw hof eventueel oplegt aan de medeverdachten.
Conclusie
230. Concluderend moet mijns inziens rekening worden gehouden met al het voorgaande bij de oplegging van de straf. Bij een bewezenverklaring is een geldboete een meer adequate sanctie. Mocht uw hof echter toch tot een verbeurdverklaring overgaan dan verzoek ik u met klem artikel 33c Sr. toe te passen.’
78. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
‘De strafoplegging
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen hoofdstraf in de vorm van een geldboete dient te worden opgelegd, maar dat het gehele clubhuis dient te worden verbeurdverklaard. De advocaat-generaal heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het clubhuis is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het clubhuis toebehoort aan de Stichting en kan worden gezien als een voorwerp met betrekking tot en/of met behulp waarmee het feit is begaan of voorbereid. Daarnaast is het verbeurdverklaren een passende sanctie en niet onredelijk. Daartoe heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat in artikel 23, lid 7, Sr is bepaald dat aan een rechtspersoon een boete in de naast hogere categorie kan worden opgelegd, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat. Die naast hogere categorie is voor overtreding van het bepaalde in artikel 140 Sr de 6e categorie, die ten tijde van het begaan van het misdrijf een bedrag van € 670.000,00 als maximum had.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit aan de verdachte - ingeval van een bewezenverklaring - een hoofdstraf, zijnde een geldboete van maximaal € 27.000,00, waarvan € 6.750,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, op te leggen, nu daarmee rekening wordt gehouden met de omstandigheden en belangen van de verdachte. Toepassing van artikel 23, zevende lid, Sr, inhoudende dat geen passende bestraffing mogelijk is, is niet aan de orde.
De verdachte zou bij een verbeurdverklaring buitenproportioneel en onevenredig zwaar gestraft worden. Subsidiair heeft zij verzocht bij een verbeurdverklaring de compensatiebevoegdheid van artikel 33c Sr toe te passen. Ten aanzien van de overige in het clubhuis inbeslaggenomen goederen heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt.
Beoordeling door het hof
In het kader van de strafoplegging heeft het hof gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde. Het hof zal geen hoofdstraf opleggen omdat het zal komen tot oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het clubhuis. Hiermee wordt naar het oordeel van het hof recht gedaan aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Met betrekking tot deze verbeurdverklaring overweegt het hof het volgende.
Bijkomende straf: verbeurdverklaring pand [a-straat 1] te Haarlem
Vatbaar voor verbeurdverklaring
Onder de Stichting Hells Angels Haarlem is het pand waar zij eigenaar van is, de [a-straat 1] te Haarlem, in beslag genomen.
De Stichting was als rechtspersoon onderdeel van de criminele organisatie, die verder bestond uit de members van het charter van de Hells Angels Haarlem en [betrokkene 4] . De Stichting stelde als rechtspersoon het pand aan de [a-straat 1] te Haarlem ter beschikking aan de leden van het charter Haarlem. Het clubhuis was al jaren hypotheekvrij en de leden van het charter betaalden de vaste lasten via de rekening van de Stichting, ze hoefden voor het gebruik van het clubhuis verder geen huur of een andere vergoeding te betalen. De Stichting had door het ter beschikking stellen van een pand waarin de clubactiviteiten plaatsvonden een belangrijke rol als onderdeel van de criminele organisatie.
Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de Stichting en het charter Hells Angels Haarlem zodanig met elkaar zijn verweven dat de Stichting - via haar bestuurder [medeverdachte 6] - weet heeft van het criminele oogmerk van de organisatie. Daarmee heeft de Stichting het plegen van misdrijven door de (individuele leden van de) Hells Angels Haarlem gefaciliteerd. In het clubhuis werd over gepleegde misdrijven gesproken en zijn misdrijven gepleegd, zoals het voorhanden hebben van een vuurwapen waar tevens mee is geschoten in het clubhuis (zaaksdossier C-19 Boor) en de afpersing van [betrokkene 20] (zaaksdossier C-18 Wester).
Het clubhuis - overigens volledig geschilderd in de kleuren (rood-wit) van de Hells Angels en met vermelding van ‘81’ (de achtste letter ‘H’ en de eerste letter ‘A’ in het alfabet) in het patroon van de dakpannen op het clubhuis - was daarnaast de ontmoetingsplaats van de Hells Angels Haarlem en had een centrale plaats in de (criminele) organisatie. Het laatste kwam onder andere tot uitdrukking in het bewaken - door middel van wachtlopen - van het clubhuis en het gegeven dat de vergaderingen van de ‘full members’ plaatsvonden op het clubhuis.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit met behulp van het clubhuis is begaan. Het clubhuis is in eigendom bij de Stichting Hells Angels Haarlem en is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Stichting onevenredig getroffen?
Bij verbeurdverklaring dient op grond van artikel 33 Sr in verbinding met artikel 24 Sr rekening te worden gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.
Het pand aan de [a-straat 1] te Haarlem is recent getaxeerd op een bedrag van € 485.000,- en is vrij van hypotheek. Het taxatierapport van 13 januari 2021 bevindt zich bij de stukken.
De verdediging heeft gesteld dat indien het clubhuis verbeurd wordt verklaard, dit met zich brengt dat de Stichting door de verbeurdverklaring onevenredig zwaar wordt getroffen en dat de Stichting daarom een geldelijke compensatie toekomt gelet op het bepaalde in artikel 33c Sr.
Op grond van artikel 33c Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de verbeurdverklaarde voorwerpen toebehoren, door die verbeurdverklaring onevenredig zou worden getroffen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de vraag of de eigenaar van het voorwerp door - in dat geval - de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de verbeurdverklaring met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt (HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156 en 19 februari 2019, NJ 2019/329).
Het hof stelt bij de beoordeling of de Stichting onevenredig zwaar wordt getroffen bij verbeurdverklaring zonder geldelijke tegemoetkoming, het volgende voorop. Indien een hoofdstraf zou worden opgelegd dan zou oplegging van een hoge geldboete, gelet op de rol van de Stichting in de criminele organisatie en de deelname daaraan in een periode van twee jaar en acht maanden, zonder meer gerechtvaardigd zijn. De geldboete die maximaal is voorzien in artikel 140 Sr is een geldboete van de 5e categorie (ten tijde van het feit € 82.000,-). Het hof volgt de advocaat-generaal niet in haar standpunt dat deze maximale geldboete bij de Stichting geen passende bestraffing zou kunnen vormen.
Het hof is vervolgens met de verdediging van oordeel dat, gezien de discrepantie tussen de getaxeerde waarde van het clubhuis en de maximaal mogelijke geldboete, de Stichting onevenredig zou worden getroffen door verbeurdverklaring en om die reden toepassing moet worden gegeven aan artikel 33c, eerste lid, Sr. Het hof acht in dit geval een bedrag van € 80.000,- een maximaal aanvaardbaar redelijk bedrag waarmee de Stichting in haar vermogen wordt getroffen.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het clubhuis aan de [a-straat 1] te Haarlem verbeurd dient te worden verklaard. Het hof zal daarbij bevelen dat in het geval het verbeurdverklaarde clubhuis meer opbrengt dan € 80.000,- het verschil moet worden vergoed aan de Stichting Hells Angels Haarlem.’
79. De steller van het middel voert aan dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte door verbeurdverklaring van het pand onevenredig wordt getroffen en daartoe heeft aangevoerd dat ‘verhoudingsgewijs’, de strafoplegging aan de verdachte ernstig uit de pas zou lopen met de straffen die het openbaar ministerie tegen de medeverdachten, die van hetzelfde feit worden verdacht, heeft geëist’. Nu die eis minder dan een derde betreft van de aan hen maximaal op te leggen gevangenisstraf, is bepleit ook ten aanzien van de Stichting een verbeurdverklaring voor ten hoogste een derde van de maximale geldboete (waarvan de verdediging stelt dat zij € 81.000 bedroeg) op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk dat ‘verhoudingsgewijs gelijk is aan het aan de medeverdachten opgelegde voorwaardelijke deel’. Het hof zou zijn ingegaan op het verweer van de verdediging dat in het licht van de aan de Stichting maximaal op te leggen straf, een verbeurdverklaring van het pand zonder compensatie onevenredig zou zijn en die stelling ook hebben gevolgd. Maar het hof zou de verdediging niet zijn gevolgd in het standpunt dat de verbeurdverklaring er niet tot mag strekken dat feitelijk aan verdachte de maximale geldboete waarmee het strafbare feit wordt bedreigd, wordt opgelegd. Dit oordeel zou zonder nadere motivering onbegrijpelijk zijn. Aan de verdachte zou een ‘individual and excessive burden’ zijn opgelegd, ‘zodanig dat geen sprake is van de fair balance die op grond van art. 1 van het Eerste Protocol EVRM dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds’. Bovendien zou het hof van het door de verdediging betrokken uitdrukkelijk onderbouwde standpunt zijn afgeweken zonder dat het daarvoor de bijzondere redenen heeft opgegeven.
80. Vooropgesteld dient te worden dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan hem voorbehouden en zijn oordeel daaromtrent behoeft geen motivering. In cassatie kan dus niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte.71.
81. In HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, NJ 2019/328 m.nt. Kooijmans, waar ook de steller van het middel naar verwijst, heeft Uw Raad het volgende overwogen:
‘3.4.1. Ingevolge art. 33c, tweede lid, in verbinding met art. 36b, tweede lid, Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.
3.4.2. Die regeling is in overeenstemming met het in art. 1 EP neergelegde recht op 'ongestoord genot van eigendom'. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt immers dat, wanneer een inbreuk op het eigendom een 'individual and excessive burden' op de betrokken persoon legt, geen sprake is van de 'fair balance' die op grond van art. 1 EP dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Of sprake is van een 'individual and excessive burden' wordt mede bepaald door de wijze waarop de persoon aan wie het voorwerp toebehoort zich heeft gedragen, bijvoorbeeld de 'degree of fault or care' van die persoon. (Vgl. bijvoorbeeld EHRM 24 oktober 1986, nr. 9118/80, Agosi tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië.)’
82. Uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat Uw Raad in sommige gevallen een verplichting aanneemt om uit te leggen waarom geen toepassing is gegeven aan art. 33c, tweede lid, Sr. Die verplichting kan in verband worden gebracht met het maximum van de toepasselijke boetecategorie. De toepasselijke boetecategorie is een indicatie van de maximale vermogensstraf die de wetgever bij een strafbaar feit nog evenredig acht. Art. 33c, tweede lid, Sr brengt tegen die achtergrond mee dat het verklaring behoeft als de opgelegde vermogensstraffen, opgeteld, (duidelijk) boven dat maximum uitgaan.72.
83. Het hof heeft in het kader van de strafoplegging overwogen dat het zal komen tot oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het clubhuis omdat hiermee naar het oordeel van het hof recht wordt gedaan aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof is evenwel met de verdediging van oordeel dat, gezien de discrepantie tussen de getaxeerde waarde van het clubhuis en de maximaal mogelijke geldboete, de verdachte onevenredig zou worden getroffen door verbeurdverklaring. Om die reden heeft het hof toepassing gegeven aan art. 33c, tweede lid, Sr. Het hof acht in dit geval een bedrag van € 80.000 een maximaal aanvaardbaar redelijk bedrag waarmee de verdachte in haar vermogen wordt getroffen en heeft bevolen dat in het geval het verbeurdverklaarde clubhuis meer opbrengt dan € 80.000 het verschil moet worden vergoed aan de verdachte.
84. Naar het mij voorkomt heeft het hof door aldus te overwegen zijn beslissing tot verbeurdverklaring van het clubhuis niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In de toelichting op het middel wordt, als ik het goed zie, ook geen afzonderlijke klacht tegen de beslissing tot verbeurdverklaring geformuleerd. Voor het geval Uw Raad dat anders ziet, wijs ik op de vaststellingen van het hof dat de Stichting als rechtspersoon onderdeel was van de criminele organisatie, die verder bestond uit de members van het charter van de Hells Angels Haarlem en [betrokkene 4] , dat de Stichting door het ter beschikking stellen van het betreffende pand, waarin de clubactiviteiten plaatsvonden, een belangrijke rol had als onderdeel van de criminele organisatie en dat zij daarmee het plegen van misdrijven door de (individuele leden van de) Hells Angels Haarlem heeft gefaciliteerd. Op grond van deze verwijtbare betrokkenheid gedurende een periode van twee jaar en acht maanden heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat aard en ernst van het bewezenverklaarde de verbeurdverklaring van het clubhuis rechtvaardigen.
85. De klachten richten zich, zo begrijp ik, tegen de (motivering van de) toepassing die het hof aan art. 33c, tweede lid, Sr heeft gegeven. In het licht van het hiervoor genoemde arrest van Uw Raad van 10 juli 2018, alsmede hetgeen namens de verdediging is aangevoerd, zou het oordeel van het hof dat het via de verbeurdverklaring aan de verdachte opleggen van (bijna het equivalent van) de voor het strafbare feit maximaal op te leggen geldboete in dit geval passend en niet onevenredig is, zonder nadere motivering onbegrijpelijk zijn.
86. Door de raadsvrouw van de verdachte is bij pleidooi verzocht een geldboete van maximaal € 27.000 op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat tegen de medeverdachten minder dan een derde van de aan hen maximaal op te leggen gevangenisstraf is geëist. Indien het hof tot verbeurdverklaring zou komen, is verzocht art. 33c, tweede lid, Sr toe te passen en de hoogte van de tegemoetkoming te berekenen als de ‘opbrengst van de verkoop van het pand minus de € 27.000,- die redelijkerwijs als geldboete zou worden opgelegd, althans het equivalent van de straffen die uw hof eventueel oplegt aan de medeverdachten’.
87. Het hof heeft bij het beantwoorden van de vraag of de verdachte onevenredig is getroffen door de verbeurdverklaring vooropgesteld dat indien een hoofdstraf zou worden opgelegd, oplegging van een hoge geldboete, gelet op de rol van de verdachte in de criminele organisatie en de deelname daaraan in een periode van twee jaar en acht maanden, zonder meer gerechtvaardigd zou zijn. En dat de geldboete die maximaal is voorzien in art. 140 Sr ‘een geldboete van de 5e categorie betreft (ten tijde van het feit € 82.000)’. Dat het hof in dit geval een bedrag van € 80.000 een maximaal aanvaardbaar redelijk bedrag acht waarmee de Stichting in haar vermogen wordt getroffen is daarmee, ook in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd, en de verhouding van die straffen tot de maximaal op te leggen straffen van dezelfde soort, brengen niet mee dat ’s hofs motivering tekortschiet. Ik wijs er in dat verband op dat de gedragingen waarin de deelneming door de verdachte aan de criminele organisatie bestaat anders van karakter zijn, dat de verdachte (anders dan de medeverdachten) een rechtspersoon is, en dat ook de strafmodaliteit een andere betreft. Nu de opgelegde vermogensstraf onder het maximum van de toepasselijke boetecategorie is gebleven, meen ik dat ook art. 33c, tweede lid, Sr het hof niet noopte tot nadere motivering.
88. Van een schending van artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM is evenmin sprake. Anders dan in de toelichting op het middel met een beroep op EHRM 7 oktober 2021, appl. nr. 15572/17 (Djordjevic v. France) wordt aangevoerd, doet daaraan niet af dat niet is vastgesteld dat de verdachte met de strafbare feiten grote verdiensten heeft gegenereerd.73.
89. Voor zover het middel nog klaagt dat het hof van dit standpunt van de verdediging is afgeweken zonder dat het de bijzondere redenen daarvoor heeft opgegeven, faalt het eveneens. Het hof heeft in toereikende mate de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van het standpunt van de verdediging dat verdachte door oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het haar in eigendom toebehorende pand (mede in het licht van de toegekende vergoeding) onevenredig wordt getroffen. Ik wijs er daarbij nog op dat het hof niet gehouden is op elk detail van de argumentatie in te gaan.74.
90. Het tweede middel faalt.
Afronding
91. Het eerste en tweede middel falen en kunnen in beginsel met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
92. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2022
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 6] d.d. 11 mei 2017, p. H199.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 9 juli 2014, p. F0429.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 9 september 2014, p. F0592-0593 en proces-verbaal gesprek [betrokkene 17] van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 6] d.d. 22 mei 2017, p. H213-214.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 7] d.d. 22 augustus 2015, p. F1162-1163.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 5 januari 2016, p. F1199-1200.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] d.d. 7 juni 2017, p. F2429.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 3] d.d. 16 februari 2017, p. H175-178.
De verklaring van getuige [betrokkene 16] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2020, p. 65-66.
De verklaring van getuige [betrokkene 19] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2020, p. 61-65.
De verklaring van getuige [betrokkene 9] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2020, p. 111.
De verklaring van getuige [betrokkene 20] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020, p. 55-56.
Proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2020, p. 19.
De verklaring van getuige [betrokkene 7] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2020, p. 92.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 11] d.d. 7 maart 2017, p. H186.
De verklaring van getuige [betrokkene 5] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020, p 45-46.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC Clubhuis van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 6] d.d. 6 december 2016, p. K2.6/197.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC Brandaris van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 21] , p. K2.7/105, 106 en 111.
Proces-verbaal van bevindingen spoedtaps n.a.v. krantenbericht van verbalisant [verbalisant 13] d.d. 13 mei 2015, p F0006.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 14] d.d. 7 juni 2017, F2414-2415.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 15] d.d. 22 mei 2017, p. F2356.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 15] d.d. 22 mei 2017, p. F2363.
Zaaksrelaas C-27 Criminele Organisatie van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 1 augustus 2017, p C-27/66.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] d.d. 22 april 2016, p. L1.2/771-772.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC Arrestantenbus van verbalisanten [verbalisant 21] en [verbalisant 16] d.d. 20 februari 2018, p. K2.10/004.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC VW Golf van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 17] d.d. 10 november 2015, p. K2.3/0038.
De verklaring van getuige [betrokkene 2] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2020, p. 12.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC Clubhuis van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 6] d.d. 6 december 2016, p. K2.6/176.
Proces-verbaal van bevindingen bolhamers van verbalisant [verbalisant 11] d.d. 28 maart 2017, p. F1976 en 1981.
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 22 maart 2017, p. P/A en proces-verbaal van bevindingen bolhamers van verbalisant [verbalisant 11] d.d. 28 maart 2017, p. F1978-1980.
Proces-verbaal van bevindingen toezicht [a-straat 1] Haarlem van verbalisant [verbalisant 18] d.d. 2 augustus 2016, p. F0207.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC Clubhuis van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 6] d.d. 6 december 2016, p. K2.6/196.
Proces-verbaal van bevindingen uitsluisteren OVC Clubhuis van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 6] d.d. 6 december 2016, p. K2.6/199.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 3 april 2017, p. F1950.
Zaaksrelaas C-27 Criminele Organisatie van Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 1 augustus 2017, p. C-27/66.
Proces-verbaal bevindingen uitluisteren OVC Arrestantenbus van verbalisanten [verbalisant 21] en [verbalisant 16] d.d. 20 februari 2017, p. K2.10/012.
Proces-verbaal bevindingen uitluisteren OVC Clubhuis van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 6] d.d. 6 december 2016, p. K2.6/201-202.
Proces-verbaal van bevindingen uitluisteren OVC Clubhuis van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 6] d.d. 6 december 2016, p. K2.6/082 en een proces-verbaal van bevindingen aanvulling OVC Clubhuis van verbalisant [verbalisant 19] d.d. 1 mei 2017, p. K2.6/230-231.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek tussen [medeverdachte 5] en [alias 2] d.d. 14 januari 2017, p. L1.2/699-700 en proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 14] d.d. 28 februari 2017, p. F1854-1855.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 13 juni 2016, p. F1423.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een kadastraal bericht object van het Kadaster van 15 november 2016, p. F1430.
De verklaring van [medeverdachte 6] ter terechtzitting in hoger beroep van 19 en 21 januari 2021, p. 54.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 20] d.d. 25 augustus 2015, p. O202-203 en proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 20] d.d. 22 augustus 2016, p. O0462-0463.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 15] d.d. 22 mei 2017, p. F2358 en de verklaring van getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2021, p. 52.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 20] d.d. augustus 2016, p. O0467.
De verklaring van [betrokkene 15] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2018, p. 5.
De verklaring van getuige [betrokkene 3] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2020, p. 16.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10406. Zie de conclusie van A-G Assink van 25 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:296.
Zie Gerechtshof Amsterdam 10 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:636, 637, 639, 644, 645, 646 en Rechtbank Noord-Holland 18 juli 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:6115, 6181, 6188, 6251, 6252, 6260, 6266, 6268, 6273, 6277, 6280.
Rechtbank Limburg 9 juli 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:5442, 5443, 5458, 5465, 5484, 5488, 5489, 5490, 5491, 5492, 5505, 5512, 5524, 5525, 5533, 5544, 5546, 5570, 5571, 5572 (Bandidos); Rechtbank Noord Nederland 13 november 2020, ECLI:RBNNE:2020:3888, 3889, 3892, 3893 (No Surrender); Rechtbank Limburg 22 februari 2019, ECLI:RBLIM:2019:1676 (Satudarah).
HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, NJ 2008/72, rov. 4.3; HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5189, NJ 2010/687, rov. 4.3; HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2631, rov. 7.4; HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, NJ 2018/169, rov. 2.3.2. Het criterium is in de kern reeds te vinden in HR 16 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1248, NJ 1991/442 m.nt. Corstens (Mariënburcht), rov. 13.1-13.3.
HR 26 februari 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC8741, NJ 1991/499, rov. 5.3; HR 6 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:AB9524, NJ 1993/100, rov. 6.3; HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559 m.nt. Mevis; HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148, NJ 2010/357, rov. 2.3.4.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1, 3.8.1 en 3.8.2.
De bewezenverklaring spreekt van het charter Haarlem; het hof en de stellers van de middelen gebruiken ook de term chapter. Ik zal in deze conclusie ook beide termen gebruiken.
HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, NJ 2008/72. Vgl. ook eerdere arresten betreffende mededaders: HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9220 en HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9222.
HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, NJ 2018/169.
In de bewijsoverwegingen in het arrest inzake medeverdachten (onder meer [medeverdachte 3] ) is onder het kopje ‘Betalen voor een gedetineerd lid’ overwogen dat bij de doorzoeking van het clubhuis op 26 januari 2017 twee BHC-potten zijn aangetroffen, waarbij op één de naam ‘ […] ’ is vermeld, en waarover medeverdachte [medeverdachte 3] als getuige heeft verklaard: ‘dit is een pot met geld voor jongens die vastzitten’. ’s Hofs overweging kan naar het mij voorkomt tegen die achtergrond worden gelezen.
Vgl. in dat verband Gerechtshof Amsterdam 15 juni 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA7689, NJ 2009/370 m.nt. Buruma. Buruma beschrijft hoe de omerta er in deze zaak toe leidde dat twaalf leden van het Limburgse chapter van de Hells Angels werden vrijgesproken van het medeplegen van moord dan wel doodslag op drie clubgenoten. De omerta is een breder probleem bij opsporing in verband met Outlaw Motorcycle Gangs; vgl. de Voortgangsrapportage Outlaw Motorcycle Gangs 2017 van het Landelijk Strategisch Overleg Integrale aanpak OMG’s, p. 7.
ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559 m.nt. Mevis.
Vgl. onder meer HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998/225 m.nt. De Hullu, rov. 5.3; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4415, NJ 2011/21, rov. 3.5.2; HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, rov. 4.3 en HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:406, rov. 2.3.
Vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. Het hof leidde het vereiste opzet af uit het bewust een bedrijfscultuur laten ontstaan en voortbestaan waarin de regels omtrent het melden van ongebruikelijke transacties structureel niet werden nageleefd.
Vgl. HR 16 oktober 1990, NJB 1990, nr. 154. Zie daarover nader M.J.H.J. de Vries-Leemans, Art. 140 Wetboek van Strafrecht. Een onderzoek naar de strafbaarstelling van deelneming aan misdaadorganisaties, Arnhem: Gouda Quint 1995, p. 52. Zie ook HR 29 januari 1991, DD 91.169 (Vredesactiekamp). Ook in HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161, NJ 2012/657 m.nt. Keijzer werd de bewijsvoering van deelneming ontoereikend geoordeeld.
Conclusie voor HR 24 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:448, randnummer 86. Zie in verband met de reikwijdte van het begrip deelneming ook zijn conclusie voor HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:835, randnummer 12. Vgl. voor een weergave van opvattingen over de betekenis van het bestanddeel ‘deelneming’ in de literatuur A.N. Kesteloo, Deelneming aan een criminele organisatie, Nijmegen: WLP 2011, p. 57-61.
Ik wijs er nog op dat het hof in de bewijsoverwegingen in de tegen de medeverdachten gewezen arresten heeft vastgesteld dat in clubvergaderingen besloten is dat [betrokkene 7] zijn motor achter moest laten en dat aan [betrokkene 9] een boete werd opgelegd. Ingeval ’s hofs bewijsvoering ontoereikend zou zijn, zouden deze vaststellingen bij het beoordelen van het belang bij cassatie kunnen worden betrokken.
Deze begripsbepaling is als vierde lid aan art, 140 Sr toegevoegd door de Wet terroristische misdrijven, Stb. 2004, 290 en inmiddels vernummerd tot vijfde lid (Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, Stb. 2019, 311).
Zie HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413, NJ 2018/73, m.nt. Kooijmans.
Vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998/225, m.nt. De Hullu, rov. 5.4; HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651, NJ 2003/64, rov. 3.3 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814, rov. 2.3.1. Zie over deze eis nader A. Kesteloo, ‘Het bijzonder opzetvereiste bij deelneming aan een criminele organisatie: wetenschap (in de zin van onvoorwaardelijk opzet)’, TPWS 2016/38, met verwijzingen.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1, 3.8.1, 3.8.2 en 3.8.4.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 269.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1, 3.8.1 en 3.8.2.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in Strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 264-265.
Vgl. de conclusie voor HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1553 en de aldaar genoemde jurisprudentie.
Anders dan in onderhavige zaak ging het in genoemd arrest van het EHRM om de confiscatie van een pand zonder dat een vergoeding was toegekend om te voorkomen dat de verdachte onevenredig zou worden getroffen. Het Hof stelde geen schending van art. 1 Eerste protocol van het EVRM vast en nam daarbij onder meer in aanmerking dat rekening was gehouden met de omvang van de door de criminele organisatie verdiende winst onder leiding van de verdachte en er geen relatie kon worden vastgesteld tussen de door de verdachte opgebouwde vastgoedportefeuille en zijn beroepsinkomen.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
Beroepschrift 22‑10‑2021
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 21/01312
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
In de zaak van Stichting Hells Angels Haarlem, verzoekster van cassatie van een haar betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2021 (parketnummer 23-002769-18).
Verzoekster van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder betreft dit de artikelen 6 EVRM, 140 Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv
- *
doordat het gerechtshof bij de bewezenverklaring van een organisatie, bestaande uit
- —
verdachte, en
- —
Hells Angels, charter Haarlem (gevormd door: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6])en
en
- —
[betrokkene 4],
met als oogmerk het plegen van misdrijven en/of de deelneming daaraan door verzoekster, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of
- *
doordat, mede in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, het oordeel van het gerechtshof dat bij de organisatie waarvan verzoekster deel uitmaakte sprake was van het oogmerk tot het plegen van misdrijven en/of dat verzoekster aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven heeft deelgenomen, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed en/of dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat [medeverdachte 6], bestuurder van de Stichting, wiens gedragingen door het gerechtshof zijn aangemerkt als gedragingen die redelijkerwijs aan de Stichting kunnen worden toegerekend en waaruit de wetenschap van de Stichting ten aanzien van het criminele oogmerk van de organisatie en/of de bijdragende/ondersteunende handelingen voor de verwezenlijking is afgeleid, een dergelijke wetenschap had en/of aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende/ondersteunende handelingen heeft verricht en/of
- *
doordat het gerechtshof is afgeweken van het bezwaarlijk anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt te beschouwen verweer
- —
dat niet de Stichting Hells Angels Haarlem en de Hells Angels charter Haarlem, maar enkel de ‘jonge garde’ van laatstgenoemde, gevormd door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], al dan niet samen met [betrokkene 4], een organisatie met het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk vormden en de Stichting Hells Angels Haarlem en/of Hells Angels charter Haarlem niet als zodanig kan worden aangemerkt en/of dat verzoekster geen onderdeel van een criminele organisatie heeft uitgemaakt, en/of
- —
dat de handelingen van de Stichting — als door het gerechtshof in het arrest nader omschreven — niet zijn aan te merken als ‘deelnemingshandelingen’ en/of uit die handelingen niet de voor deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven vereiste wetenschap (in de zin van ‘onvoorwaardelijk opzet’) kan worden afgeleid, en/of
- —
dat [medeverdachte 6], wiens gedragingen door het gerechtshof zijn aangemerkt als gedragingen die redelijkerwijs aan de Stichting kunnen worden toegerekend, geen wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie en evenmin aan de verwezenlijking daarvan bijdragende of ondersteunende handelingen heeft verricht,
zonder dat het daarvoor de bijzondere redenen heeft opgegeven.
Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft onder 1 bewezen verklaard dat verzoekster heeft deelgenomen aan een organisatie die
‘bestond uit:
- —
verdachte
- —
Hells Angels, charter Haarlem (gevormd door: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]) en
- —
[betrokkene 4]
welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, te weten één of meer misdrijven omschreven in:
- —
artikel 141 van liet Wetboek van Strafrecht (het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen) en
- —
artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk brand stichten of een ontploffing te weeg brengen) en
- —
artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen of niet te doen of te dulden) en
- —
artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting) en
- —
artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling) en
- —
artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling gepleegd met voorbedachte raad)
- —
artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling) en
- —
artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) en
- —
artikel 304 aanhef en onder sub 2 van het wetboek van strafrecht (mishandeling, mishandeling met voorbedachte raad en/of zware mishandeling van een of meer ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn / hun bediening) en
- —
artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing) en
- —
artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van de categorie(ën) II en III Van de Wet wapens en munitie).’
2.
Het gerechtshof heeft het oordeel dat van een organisatie sprake was aldus gemotiveerd (de voetnoten worden weggelaten: daarvoor wordt hier en bij de andere weergaven van (de aanvulling op) het arrest, de aanvulling daarop en de pleitnota in deze schriftuur verwezen naar die stukken zelf):
‘Organisatie
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon — om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt — moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECL1:NL:HR:2018:378).
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. De Stichting Hells Angels Haarlem (hierna ook: de Stichting) staat ingeschreven op het adres aan de [a-straat 1] te Haarlem en is eigenaar van het aldaar gelegen pand. [medeverdachte 6] is voorzitter van de Stichting. Hells Angels, charter Haarlem (hierna ook: Hells Angels Haarlem), maakt gebruik van het pand aan de [a-straat 1] te Haarlem als clubhuis. De Stichting beschikt over een bankrekening, die wordt gevoed door contante stortingen en vanaf welke rekening de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald. De ‘treasurer’ (hof: penningmeester) van de Hells Angels Haarlem heeft de beschikking over de bankrekening van de Stichting. In de ten laste gelegde periode zijn [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [medeverdachte 5], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] allen lid van dit charter. Binnen het charter is sprake van een strakke structuur met diverse functies. [betrokkene 1] is president, [medeverdachte 1] is vice-president, [medeverdachte 2] is ‘road captain’, [betrokkene 3] is ‘treasurer’, [medeverdachte 3] is ‘secretary’ en [betrokkene 2] is de ‘sergeant at arms’. [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn ‘full colour member’.
De leden dragen een hesje, de zogenaamde ‘colours’, waardoor zichtbaar is dat zij lid zijn van Hells Angels, charter Haarlem. Zij betalen contributie voor het lidmaatschap, met welke contributie de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald, met uitzondering van [medeverdachte 5], die daar de laatste jaren van is vrijgesteld gelet op zijn leeftijd en zijn financiële situatie. Leden van de Hells Angels Haarlem overleggen structureel in periodieke overleggen en op basis van ad-hoc belegde bijeenkomsten.
Hells Angels Haarlem heeft eigen clubregels. De verdachte was bekend met deze regels. Beslissingen binnen het charter worden op democratische wijze genomen, waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
[betrokkene 4] is geen lid van Hells Angels, charter Haarlem. Ten tijde van de detentie van haar partner [betrokkene 1] was zij wel de cruciale schakel tussen [betrokkene 1] en andere leden van de Hells Angels Haarlem. Met name met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] onderhield zij telefonisch contact en zij had ontmoetingen met hen, onder meer over club gerelateerde zaken.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de leden van de Hells Angels Haarlem, zijnde [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [medeverdachte 5], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2], samen vormend Hells Angels, charter Haarlem, en de Stichting en [betrokkene 4] gedurende de ten laste gelegde periode. ’
3.
Ten aanzien van het bestaan van het criminele oogmerk overweegt het gerechtshof:
‘Oogmerk van de organisatie
Beoordelingskader
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
De organisatie bestond, zoals hiervoor is vastgesteld uit de full members van het charter Hells Angels Haarlem, [betrokkene 4] en de Stichting Hells Angels Haarlem. Het charter Hells Angels Haarlem vormde daarbij het middelpunt van de organisatie.
Bij het beantwoorden van de vraag of de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven komt naar het oordeel van het hof betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden.
A. Bedreigende en gewelddadige reputatie
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het charter Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie heeft. Uit diverse verklaringen en tapgesprekken blijkt dat slachtoffers van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels Haarlem geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles en dat getuigen niet of nauwelijks durven te verklaren. Zo heeft getuige [betrokkene 16] in het contact met de politie verklaard dat de Hells Angels nergens voor terugdeinzen en tot alles in staat zijn. Ook blijkt uit zijn gesprek met de politie dat hij zeer angstig is dat de club erachter komt dat hij contact heeft met de politie. Hij durft van meerdere voorvallen geen aangifte te doen. Ook getuige [betrokkene 17] wilde geen verklaring afleggen of aangifte doen, omdat hij geen lopende schietschijf wil zijn in Haarlem. Uit de gesprekken met de politie en de tapgesprekken blijkt dat de getuige [betrokkene 7], voormalig ‘hangaround’ van de Hells Angels Haarlem/angstig is, niet wil dat de leden van de club erachter komen wat hij de politie heeft verteld en hij hen tot alles in staat acht. Wanneer de politie bij de getuigen [betrokkene 18] en [betrokkene 19] langs komt, naar aanleiding van de mishandeling van [betrokkene 18], geeft [betrokkene 19] aan geen aangifte te willen doen, omdat de Hells Angels dan ongetwijfeld langs komen en de ramen inschieten met mitrailleurs. Getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij in het verleden betalingen heeft moeten doen aan de Hells Angels Haarlem en dat hij in die tijd doodsbang was. Tenslotte verklaart ook getuige [betrokkene 20], afgeperst en mishandeld door leden van de Hells Angels Haarlem, nauwelijks uit angst voor wat er kan gebeuren.
Voornoemde getuigen zijn, met uitzondering van [betrokkene 17], eveneens ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. Gelet op de in hoger beroep afgelegde verklaringen, bezien in samenhang met de eerder door hen afgelegde verklaringen, kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat een aantal van de getuigen nog steeds niet het achterste van hun tong heeft durven laten zien uit angst voor mogelijke represailles. Zo geeft getuige [betrokkene 16] enerzijds aan niet te weten van waaruit de opdracht om hem te dwingen zijn tattooshop te sluiten is gegeven, maar verklaart hij anderzijds: ‘Ik weet niet precies vanuit welke groep dit is gekomen, maar als er al twee aan je deur staan.’ Dit, nadat hij even ervoor had gezegd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan de deur stonden, daarbij doelend op [betrokkene 1] en [betrokkene 2], van wie hij wist dat ze lid waren van de Hells Angels Haarlem. Op de vraag of hij bang was antwoordt hij: ‘Weet u, ik had niet te maken met de plaatselijke roeivereniging en ik wist niet wie ik tegenover mij had.’ Getuige [betrokkene 19] geeft aan zich delen van het gesprek met de politie niet meer te kunnen herinneren en evenmin dat zij contact heeft gezocht met [betrokkene 3]. Getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij het geld dat hij heeft betaald niet zag als een boete en dat hij zich nooit afgeperst heeft gevoeld. Tegelijkertijd verklaart hij: ‘Ik heb twee ouders en meerdere zaken en als je auto in de brand wordt gestoken (…)’ [betrokkene 20] heeft verklaard dat het niet klopt dat hij bang was en dat de politie zoveel kan opschrijven. Voorts verklaart hij: ‘Als je een boete moet betalen, moet je het betalen. Ik wil er niets meer over verklaren. Ik ben er klaar mee. Ik heb ook tegen de agent gezegd dat ik geen represailles wilde’ Getuige [betrokkene 7] heeft voorafgaand aan het verhoor ter terechtzitting laten weten angstig te zijn te verklaren in het bijzijn van de verdachten. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij niet door tuig opgewacht wil worden vanwege het afleggen van een getuigenverklaring. Ook verklaarde hij op de vraag van medeverdachte [medeverdachte 2] of hij bang voor hem is: ‘Ik ben voor geen één van jullie individueel bang. Ik weet dat de club ver reikend kan zijn en een club waarmee ik niet op goede voet sta — en dat sta ik op dit moment niet — heeft de mogelijkheden om mij door anderen het leven zuur te laten maken.’ Ten slotte is in hoger beroep ook oud-lid van de Hells Angels Haarlem [betrokkene 5] als getuige gehoord. Hij verklaarde eerder bij de politie bang te zijn dat de Hells Angels er via de advocaten achter komen dat hij wat heeft verteld. Daarmee geconfronteerd ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde hij dat hij het niet zo tegen de politie heeft gezegd. Nadat wordt voorgehouden dat hij tot twee keer tegen de politie heeft gezegd dat hij angst had voor represailles, antwoordt hij dat dat misschien voor zichzelf was maar niet voor zijn vrouw en kinderen en dat hij het merkwaardig vindt dat de politie het zo heeft opgeschreven.
Dat de leden van de Heils Angels Haarlem zich ook bewust zijn van deze reputatie, blijkt onder meer uit een uitlating die [betrokkene 2] doet tijdens de clubvergadering op 16 september 2016, in aanwezigheid van de verdachte en de overige leden van de Hells Angels Haarlem, namelijk dat het chapter Haarlem in Holland bekend staat als kei- en keihard. Ook zegt [betrokkene 1] in een telefoongesprek met [betrokkene 4]: ‘Wij zijn het beestachtige chapter’ (…) ‘op een clubavond waar vier of vijf man van ons zijn, we steken de boel in de brand, gooien de krukken door de deur heen, ehhh … wat doen we niet, er wordt gewoon geschoten binnen in het clubhuis.’
De reputatie van de Hells Angels Haarlem komt tevens naar voren in een tweetal krantenberichten in het dossier van 30 april 2015 en 19 juni 2015. In het eerste bericht staat vermeld dat [betrokkene 1] de baas is van en nieuwkomer is binnen het beruchte chapter in Haarlem en hij in verband wordt gebracht met het plegen van strafbare feiten. In het tweede bericht staat vermeld dat Hells Angels Haarlem voorman [betrokkene 1] uit is op oorlog en een harde lijn hanteert.
B. Belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen
Voorts leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat het plegen van strafbare gedragingen, met name geweld, door de Heils Angels Haarlem wordt aangemoedigd en beloond.
In het clubhuis hangt een oorkonde met de tekst ‘Deathhead Purple Heart’. Op de oorkonde staat in het Engels dat een ieder die dit heeft verdiend zijn bloed heeft gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels. Het hof leidt uit het dossier af dat de zogenaamde patch ‘dequiallo’ verdiend kan worden door toegepast geweld door clubleden van Hells Angels richting overheidspersoneel. Deze term is in het clubhuis op de muur geschilderd. Vier leden van de Heils Angels Haarlem dragen deze patch: [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte 2] en verdachte. De pas ter zitting in hoger beroep naar voren gebrachte lezing die de verdachte hierover heeft gegeven, te weten dat leden van de Hells Angels die iets in hun leven hebben meegemaakt of overwonnen deze patch dragen, acht het hof gelet op het navolgende niet aannemelijk. In een afgeluisterd gesprek noemt [betrokkene 1] [betrokkene 3] een slappeling omdat hij nog geen ‘dequiallo’ heeft en zegt dat hij [wijkagent] (hof: de wijkagent) in elkaar moet stompen. In de arrestantenbus op 26 januari 2017 zegt [betrokkene 3] dat ze voor zijn neus stonden en dat hij dacht aan ‘dequiallo’. Ook in een ander gesprek zegt [betrokkene 3]: ‘Als ik aangehouden word, ga ik voor dequiallo.’ Ten slotte heeft [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat verzet bij arrestatie een betekenis van ‘dequiallo’ is.
Tijdens de clubvergadering van 16 september 2016 wordt het belang van het dragen van de patches door [medeverdachte 3] onderstreept: ‘Het is een sowieso een straf als jij je patch niet aan mag, of je nou een T-shirt mag dragen of niet het gaat om je patch.’
Ook gebruikt de Hells Angels Haarlem de ‘ball been hammer’ (bolhamer) als symbool. Dit symbool is bedoeld voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt. Op de motor van [medeverdachte 3] is een ‘ball peen hammer’ aangetroffen.
Dat het plegen van strafbare feiten door de leden van de Hells Angels Haarlem volstrekt normaal wordt gevonden en wordt geaccepteerd — en daarmee indirect wordt aangemoedigd — blijkt ook uit de inzamelingen die voor gedetineerde leden worden georganiseerd, de zogenaamde Big House Crew. Op 23 juli 2016 vindt een inzameling plaats voor [betrokkene 1] die op dat moment gedetineerd zit. In dat verband wijst het hof ook op de uitlatingen van [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering op 16 september 2016: ‘we moeten wel aan de toekomst denken en (…) laten we hopen van niet maar ik ken vast komen, hij ken vast komen als jij woorden krijgt met je buurman en je slaat hem achterstevoren dan ken je ook vast komen’, ‘We kennen allemaal vastkomen’ en ‘dan moet het niet zo zijn dat nu moeten jullie voor mij betalen maar als er twee of drie man vast zitten dan heb je een fucking probleem.’ Op diezelfde clubvergadering zegt [betrokkene 1]: ‘Hee als justitie zijn shit beter had geregeld en van der Valk betere camera's had gehad ja? Dan had hij vast gezeten, had hij vast gezeten, had hij vast gezeten en had ik vast gezeten ja?’
De acceptatie van strafbare gedragingen door leden van de Hells Angels blijkt naar het oordeel van het hof eveneens uit de omstandigheid dat het niet de bedoeling is dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praten. Dit volgt allereerst uit regel 12 van de clubregels van de Hells Angels Haarlem: ‘Alles wat Hells Angels H'lem met elkaar bespreken blijft tussen ons; dus wordt op geen enkele manier naar buiten gebracht.’ Op een muur in het clubhuis staat ook groot de tekst ‘omerta (hof: de geheimhoudingsplicht/zwijgplicht)’ geschilderd. Na de aanhouding van leden van de Hells Angels Haarlem op 26 januari 2017 fluistert [medeverdachte 6] in de arrestantenbus: ‘zwijgen … met alles.’ Tevens wordt op de clubvergadering van 16 september 2016 gesproken over het ‘sweepen van het clubhuis’, waarna [betrokkene 1] zegt: ‘je moet hier gewoon niet domme dingen lullen’ en ‘we zitten allemaal van hier niet praten en daar niet praten als er echt wat te bespreken, wat we echt niet willen gaan we weg. Gaan we ergens anders heen simpel zat. Die dagelijkse dingen en die club dingen daar kennen We gewoon over praten.’ Tijdens een andere clubvergadering wordt de verdachte aangesproken dat hij zijn telefoon moet weggooien en een nieuw nummer moet nemen, omdat ‘ze alles terug kunnen halen’. Ten slotte blijkt ook uit een afgeluisterd gesprek van [medeverdachte 5] dat hij, wanneer een vrouw contact met hem zoekt die ervan wordt beschuldigd verdovende middelen te hebben gestolen vanuit het clubhuis van de Hells Angels te Haarlem, niet wil dat dit soort dingen over de telefoon wordt besproken.
C. Misdrijven
Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen in het dossier dat leden van de Hells Angels Haarlem zich in de tenlastegelegde periode schuldig hebben gemaakt aan het plegen van misdrijven, die naar het oordeel van het hof rechtstreeks verband houden met het charter. Het hof maakt daarbij een onderscheid tussen delicten waarbij sprake is van (fysieke en/of verbale) intimidatie en feiten die verband houden met wapenbezit.
Afpersing, dwang, bedreiging en mishandeling
Het hof leidt uit het dossier af dat een aantal strafbare feiten zijn gepleegd jegens personen omdat zij lid zijn van een andere motorclub dan wel omdat concurrentie van andere motorclubs niet wordt geduld. De verhouding tussen de Hells Angels Haarlem en andere motorclubs komt onder meer een aantal keer ter sprake tijdens de clubvergadering van 16 september 2016. Zo zegt [betrokkene 2]: ‘wij kwamen er een paar weken geleden een tegen he? Ik dacht eerst No Surrender, ik rij de benzine pomp op, ik had bijna me stuur verbogen want er zaten een paar andere gasten, zat daar een Satu.’ Ook [betrokkene 1] zegt: ‘Onze club is het belangrijkste wij moeten met elkaar door een deur kennen en waarom moetje handjes schudden met Satudarah’ er? ‘ik vind dat we alle recht van spreken hebben omdat we met heel veel dingen het voortouw hebben genomen en als enigste stad kunnen zeggen dat wij die kanker honden hier niet hebben en dat komt alleen maar door onze eigen houding die we hebben en wij kennen gewoon zeggen van luister als er geflikkerd word met die Satudarah's, Bandidos, No Surender, Mongols, Outlaws die hele kanker zooi als Holland daar voor is dan krijgen we net als vorige keer gewoon weer tweestrijd’,
In zaaksdossier C-02 Alt is getuige [betrokkene 17] in zijn café door zes leden van de Hells Angels in full colours gedwongen om zijn No Surrender-vest af te geven. De Hells Angels hebben [betrokkene 17] duidelijk gemaakt dat ze geen No Surrender in Haarlem willen. Toen [betrokkene 17] zijn lidmaatschap bij No Surrender niet had beëindigd, zoals hem door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] was opgedragen, is hij in hun bijzijn geslagen.
In dossier C-13 Vuurduin is getuige [betrokkene 21], lid van de motorclub Satudarah, mishandeld door [betrokkene 3]. Volgens een getuige werd er ook ‘tering Satudarah’ geroepen: Na dit voorval is er contact tussen [betrokkene 2], als ‘sergeant at arms’ van de Hells Angels Haarlem, en de ‘national sergeant’ van Satudarah. Getuige [betrokkene 6], lid van No Surrender, wordt in zaaksdossier C-15 Martini (met voorbedachte raad) mishandeld door [betrokkene 2]. Deze mishandeling vindt plaats vlak nadat [betrokkene 2] door [betrokkene 22] öp de hoogte wordt gebracht van het feit dat hij een lid van No Surrender ziet rijden.
Ten slotte blijkt uit de zaaksdossiers C-04 Begles, C-05 Bornrif, C-07 Stereo en C-08 Kasteel dat [betrokkene 1] tweemaal opdracht gegeven heeft tot brandstichting bij sporthal [A] in [b-plaats]. Bij een van die brandstichtingen heeft hij de opdracht daartoe via [betrokkene 4] aan [betrokkene 3] gegeven, die voor de verdere uitvoering moest zorgdragen. [betrokkene 1] heeft ook op verschillende momenten dreigberichten naar [betrokkene 23], de eigenaar van sporthal [A], verstuurd. Door middel van deze dreigberichten en brandstichtingen heeft [betrokkene 1] [betrokkene 23] geprobeerd te dwingen om de jaarlijks georganiseerde choppershow van de motorclub Rogues MC geen doorgang te laten vinden.
Tevens hebben een aantal strafbare feiten plaatsgevonden tegen personen die (voorheen) gelieerd waren aan de Hells Angels Haarlem.
Toen de getuige [betrokkene 7] als ‘hangaround’ bij de Hells Angels Haarlem wilde stoppen, is geprobeerd hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen zijn motor af te geven, waarbij [betrokkene 3] [betrokkene 7] een klap in het gezicht heeft gegeven (zaaksdossier C-14 Uitkijk).
Ook [betrokkene 20] is door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgeperst (zaaksdossier C-18 Wester).
[betrokkene 20] was lid van Alcatraz Wanted, een supportclub van Hells Angels Haarlem, en had — in de ogen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] — nagelaten een envelop met ingezameld geld te bezorgen bij de vrouw van een gedetineerd lid van Alcatraz Wanted. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben daarin aanleiding gezien om aan [betrokkene 20] als lid van een supportclub een boete op te leggen. [betrokkene 20] moest om die reden een aantal keren naar het clubhuis komen, waar hij tevens klappen heeft gehad van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Tenslotte hebben ook een aantal strafbare feiten plaatsgevonden tegen willekeurige personen.
Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 3] [betrokkene 18] heeft mishandeld, nadat hij eerder heeft geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (zaaksdossier C-16 Westpoint). In de afgeluisterde telefoongesprekken verwijst [betrokkene 3] naar de Hells Angels en dat de club ermee gemoeid is. Tevens blijkt daaruit dat [betrokkene 3] zich na de mishandeling van [betrokkene 18] moet melden in Haarlem. Ten overvloede merkt het hof op dat uit het dossier nog blijkt dat wanneer [betrokkene 3] erachter komt dat de getuige bij een andere motorclub zit, hij het helemaal een legitieme reden vindt en dat er dan helemaal op hem gejaagd gaat worden.
Voorts blijkt uit het zaaksdossier C-17 Millennium dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] [betrokkene 9] hebben afgeperst door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van € 10.000,-. Uit gesprekken in het dossier blijkt dat deze beslissing er lag en dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hieraan uitvoering hebben gegeven.
Ten slotte is de getuige [betrokkene 16] door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gedwongen om zijn tattooshop in Haarlem te sluiten. Alhoewel [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor dit zaaksdossier (C-01 Budel) zijn vrijgesproken, nu het sluiten van de tattooshop door [betrokkene 16] niet in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden, blijkt naar het oordeel van het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat de getuige zich door de mededelingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], namelijk dat ze niet blij waren met de terugkomst van [betrokkene 16] in Haarlem en dat hij maar beter kon stoppen met zijn pas geopende tattooshop, genoodzaakt heeft gevoeld zijn tattooshop te sluiten.
Wapens en munitie
[betrokkene 1] en [betrokkene 3] hebben in het clubhuis van de Hells Angels Haarlem een vuurwapen en een geluiddemper voorhanden gehad (zaaksdossier C-19 Boor). Uit het dossier blijkt dat met dit wapen is geschoten, gelet op de kogel die in de openhaard van het Clubhuis is aangetroffen.
Conclusie met betrekking tot het oogmerk
Het hof constateert dat de Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie hebben en dat het plegen van strafbare feiten wordt aangemoedigd en beloond. Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier is tevens gebleken dat door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet, zoals door de verdediging betoogd, op persoonlijke titel.
Om die reden komt het hof tot de conclusie dat de organisatie een oogmerk heeft gericht op het plegen van misdrijven, namelijk openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Het hof acht onvoldoende bewijs aanwezig met betrekking tot het oogmerk ten aanzien van de overige tenlastegelegde misdrijven.’
4.
Ten aanzien van de deelneming aan een criminele organisatie door verzoekster overweegt het:
‘Deelneming
Beoordelingskader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als bedoeld artikel 140 Sr als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 lid 1 Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
De Stichting
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 13 juni 2016 betreffende de Stichting blijkt dat de statutaire naam is: Stichting Hells Angels Haarlem. Het bezoekadres is [a-straat 1] te Haarlem. De datum van oprichting is 19 november 1979. Activiteiten zijn: auto- en motorsport, motorsportverenigingen. [medeverdachte 6] is voorzitter en gezamenlijk bevoegd met [betrokkene 15], secretaris. Het adres van [betrokkene 15] is in [a-plaats], Duitsland. De Stichting is eigenaar van het pand [a-straat 1] te Haarlem.
Handelingen
Uit de feitelijke gang van zaken leidt het hof af, dat de Stichting het pand [a-straat 1] te Haarlem beschikbaar stelt aan de leden van het charter Hells Angels Haarlem, teneinde dit als clubhuis te gebruiken. Niet gebleken is dat het charter een vergoeding betaalt voor het gebruik van het pand.
De Stichting beschikt over diverse bankrekeningen, waaronder een ‘bestuurrekening’. De tenaamstelling van deze rekening is: ‘Stichting Hells Angels Haarlem t.a.v: de heer [medeverdachte 6]’. De rekening wordt gevoed door contante stortingen. Van deze rekening worden de betalingen voor vaste lasten van het pand [a-straat 1] te Haarlem gedaan, zoals UPC (communicatie), gemeentebelasting en NUON (GWL). Door [medeverdachte 6] is ter terechtzitting van het hof verklaard dat de vaste lasten voor het clubhuis worden betaald uit de contributie van de leden van het charter Hells Angels Haarlem. Ook worden vanaf deze rekening bedragen overgemaakt voor verschillende personen in verschillende Pi's, waaronder [medeverdachte 4] en [betrokkene 1]. Gebleken is dat binnen het charter Haarlem geld wordt ingezameld voor gedetineerde leden. Bij een overschrijving van 10 augustus 2015 naar PI Zwaag, bedoeld voor [betrokkene 1], staat vermeld: ‘broer ik mis je!!! Hou vol!!!’.
Wie heeft de handelingen namens de Stichting verricht?
Het hof overweegt als volgt. [medeverdachte 6] is full colour member van het charter Hells Angels Haarlem. [betrokkene 15] is dit in het verleden geweest maar is, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2018 heeft verklaard, sinds 6 of 7 jaar weg uit Haarlem en daarna lid geworden van de Hells Angels in Limburg. Het hof overweegt dat [betrokkene 15] weliswaar heeft verklaard dat hij nog contact met [medeverdachte 6] heeft en met hem spreekt over de financiële zaken en het onderhoud van het clubhuis, maar dat niet is gebleken van een directe bemoeienis van [betrokkene 15] bij de dagelijkse gang van zaken binnen de Stichting. [betrokkene 3] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij als ‘treasurer’ (penningmeester) van het charter Hells Angels Haarlem de gas- water- en lichtrekeningen betaalt. Evenwel vermeldt de tenaamstelling van de rekening waarmee deze betalingen worden gedaan de naam van [medeverdachte 6] en is [medeverdachte 6] als bestuurder bevoegd. Het hof merkt [medeverdachte 6], gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook aan als (mede)pleger van de hiervoor omschreven namens de Stichting verrichtte handelingen.
Kan dit handelen de Stichting worden toegerekend?
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- •
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- •
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- •
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- •
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Het opzet van een rechtspersoon kan afgeleid worden uit het opzet van de namens de rechtspersoon optredende natuurlijke persoon, maar ook uit bijvoorbeeld het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat [medeverdachte 6] voorzitter van de Stichting is. Naar het oordeel van het hof passen de gedragingen van [medeverdachte 6] ook in de sfeer van de Stichting. Daartoe overweegt het hof dat van geen andere wezenlijke activiteit van de Stichting is gebleken dan het in eigendom houden en ter beschikking stellen van het clubhuis en het betalen van de vaste lasten daarvoor, alsmede het betalen aan gedetineerde leden van het charter Haarlem. De gedragingen van [medeverdachte 6] namens de Stichting zijn de Stichting ook dienstig, terwijl de Stichting er voorts over mocht beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden.
Het hof is dan ook van oordeel dat de gedragingen redelijkerwijs aan de Stichting kunnen worden toegerekend.
Aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen?
Naar het oordeel van het hof heeft de Stichting met de hiervoor beschreven handelingen bijgedragen aan/ondersteund het criminele oogmerk van de Hells Angels Haarlem. Het pand dat zij ter beschikking stelt als clubhuis vormt immers het hart van het charter Hells Angels Haarlem. Dit clubhuis is een bolwerk van symbolen die in relatie staan tot het criminele oogmerk van de organisatie. Hier wordt door de leden vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, is/zijn (een) wapen(s) aanwezig en wordt geld ingezameld voor gedetineerde leden. De Stichting betaalt de voorzieningen en andere vaste lasten voor dit clubhuis en ondersteunt gedetineerde leden van het charter financieel.
Conclusie met betrekking tot wetenschap
In feite komt het erop neer, dat er een grote verwevenheid is tussen de Stichting Hells Angels Haarlem en het charter Hells Angels Haarlem. Gelet op al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de Stichting weet heeft van het criminele oogmerk van de organisatie. De stelling van de verdediging dat vastgesteld dient te worden dat (ook) het andere bestuurslid [betrokkene 15] weet heeft van dit criminele oogmerk, vindt geen steun in het recht.’
5.
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat voor zover er sprake was van een samenwerkingsverband dat tot oogmerk het plegen van misdrijven had, dit het samenwerkingsverband van het driemanschap [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] met [betrokkene 4] betrof (pleitnota pp. 33 e.v. onder 7 — 12). Een dergelijk oogmerk ontbrak bij het charter Hells Angels Haarlem en de daarmee verbonden Stichting Hells Angels Haarlem (hier nader te noemen: de Stichting) (pleitnota op de pp 2 — 5 onder 5–15 en, verderop, pp. 32 e.v. onder 4 — 64). Daarbij is gewezen op het feit dat uit het dossier volgt dat bij de daarin en de door het Openbaar Ministerie aan de in de tenlastelegging vermelde organisatie toegedichte (beoogde) misdrijven enkel [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4], ook wel aangeduid als ‘jonge garde’, betrokken waren en/of in ieder geval niet de ‘oude garde’, die werd gevormd door de overige leden van het charter, waaronder [medeverdachte 6], de bestuurder van de Stichting (verzoekster). De personen van de ‘oude garde’ hebben pas achteraf kennis gekregen van het feit dat één of meer personen van het driemanschap [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] strafbare feiten pleegden. De misdaden gepleegd door [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] zijn niet aan de Hells Angels charter Haarlem toe te schrijven (pp. 33 e.v. onder 13 — 36).
De positie van HAMC Holland en de daaronder ressorterende charters in de rechtspraak
Charter vooralsnog geen verboden organisatie: uitspraak gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 15 december 2020
6.
Op 15 december 2020 is de landelijke organisatie van de Hells Angels, de Hells Angels Motorcycle Club Holland (HAMC Holland), tot verboden organisatie verklaard en ontbonden. Daarbij heeft het gerechtshof overwogen, dat het verbod en de ontbinding niet gelden voor de (onder)afdelingen van de club, aangeduid als charters (waaronder charter Haarlem waarop de onderhavige strafprocedure betrekking heeft), nu die zelf alle kenmerken hebben van een (in)formele vereniging. Dit brengt mee dat deze charters de vrijheid hebben de gang van zaken op lokaal niveau te (blijven) regelen. De verbodenverklaring en ontbinding betekenen echter wel, aldus het gerechtshof, dat hun activiteiten als Hells Angels in Nederland verboden zijn waardoor zij bijvoorbeeld niet meer in het openbaar hun colors mogen dragen en de charters deze naam niet meer mogen gebruiken.1.
7.
Tegen de uitspraak is door zowel het Openbaar Ministerie als de HAMC Holland cassatieberoep aangetekend.2. De beslissing van het gerechtshof is daardoor nog niet onherroepelijk, waarbij bovendien wordt aangetekend dat het gerechtshof het verzoek van het Openbaar Ministerie om de door het gerechtshof te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren heeft afgewezen (r.o. 5.69) als gevolg waarvan het aangewende rechtsmiddel schorsende werking heeft.
8.
Eerdere verzoeken van het Openbaar Ministerie tot verbodenverklaring en ontbinding van met de Hells Angels verband houdende organisaties zijn (telkens) afgewezen.3.
9.
Hells Angels Holland en de daaronder ressorterende charters waren ten tijde van de aan verzoekster verweten feiten derhalve geen verboden en/of ontbonden organisatie.
Overwegingen met betrekking tot (charters van) Hells Angels in andere uitspraken:
10.
In een beslissing van 1 juli 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder verwijzing naar zijn uitspraak van 29 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3448, geoordeeld dat het enkele lidmaatschap van een van de charters van de Hells Angels en het daar binnen vervullen van een bestuursfunctie onvoldoende grond vormt voor ontslag om redenen van ongeschiktheid van een bij de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland werkzame brandweerman.4. Daarbij heeft de CRvB overwogen dat:
‘3.4
(…) (h)et dagelijks bestuur ter voorbereiding van het ontslagbesluit niet (heeft) onderzocht of, en zo ja in hoeverre, betrokkene direct of indirect betrokken is geweest bij — criminele — activiteiten verband houdende met, of voorvloeiende uit, zijn lidmaatschap en/of functie bij de Hells Angels die niet verenigbaar zijn met zijn functie bij de Veiligheidsregio. Evenmin heeft het dagelijks bestuur enig onderzoek verricht naar de activiteiten van het charter waarin betrokkene actief is. De stelling van betrokkene dat zijn functie van [functie 2] niet meer inhoudt dan het organiseren van reizen in groepsverband, heeft het dagelijks bestuur dan ook niet kunnen weerspreken.’
Dat had volgens de CRvB wel in de rede gelegen:
‘3.5
(…) Allereerst staat vast dat betrokkene gedurende vele jaren zijn werkzaamheden bij de brandweer naar volle tevredenheid heeft uitgeoefend naast zijn lidmaatschap en zijn functie van [functie 2] bij Hells Angels. Het dagelijks bestuur was van meet af aan op de hoogte van het lidmaatschap van betrokkene. Dit geldt ook voor zijn functie van [functie 2], Gedurende deze jaren heeft het lidmaatschap van Hells Angels kennelijk op geen enkel moment geleid tot ontoelaatbare of onwenselijke situaties in de functievervulling, vanwege (schijn van) belangenverstrengeling of andere ongewenste invloeden van dat lidmaatschap. Zoals ook de rechtbank heeft opgemerkt, heeft het door het dagelijks bestuur geschetste risico zich in al die jaren waarin betrokkene in zijn huidige en voorgaande functies werkzaam is geweest, feitelijk dus nooit verwezenlijkt.
3.6
Van belang is verder het volgende. Dat ook in het geval van lidmaatschap van een OMG, dat in de circulaire op zichzelf beschouwd al als zorgwekkend wordt betiteld, een op de omstandigheden van het geval toegesneden afweging moet plaatsvinden hangt, zo heeft de Raad overwogen in zijn uitspraak van 29 september 2016, mede samen met het gegeven dat het (ten tijde van die uitspraak) niet ging om verboden organisaties. Door de Raad is in dit verband verder van belang geacht dat niet alle OMG's over één kam kunnen worden geschoren en dat ook niet kan worden gezegd dat alle outlawbikers, charters of clubs crimineel actief zijn. Thans is Hells Angels nog steeds geen verboden organisatie. Immers, van uitvoerbaarheid bij voorraad van de onder 1.8 genoemde beschikking van 15 december 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is expliciet geen sprake. In dit verband wordt gewezen op de overwegingen van het gerechtshof hierover in de onder 1.7 genoemde schorsingsbeschikking van 28 januari 2020. Zo lang van een onherroepelijk verbod geen sprake is, heeft het gerechtshof onder meer het belang van de leden van Hells Angels om gevrijwaard te blijven van beperkingen in hun vrijheid van vereniging, van het niet meer mogen samenkomen als leden van een club, en van het niet meer zonder meer het dagelijkse werk kunnen doen vanwege ontslagen, op non-actiefstellingen en ‘stopgesprekken’ groter geacht dan het belang van het OM bij het direct ingaan van de verbodenverklaring en de ontbinding. Dit uitgangspunt heeft ook door te werken in de situatie van betrokkene. De enkele constatering van het lidmaatschap en de bestuursfunctie, zonder dat op enigerlei wijze van concrete bezwaren is gebleken, kunnen in dat licht bezien niet tot ontslag leiden. Dat wordt niet anders door de aard van de functie die betrokkene bij de Veiligheidsregio bekleedt. Pas als de verklaring voor recht ten aanzien van HAMC en de verbodenverklaring van HAMC Holland (eventueel) onherroepelijk zijn geworden, zo blijkt uit de onder 1.8 genoemde beschikking van het gerechtshof van 15 december 2020, staat het betrokkene niet meer vrij om zijn activiteiten in naam van Hells Angels voort te zetten, is het hem niet meer toegestaan in het openbaar de colors van de Hells Angels te dragen en mag het charter niet meer onder deze naam naar buiten treden. Zou betrokkene zijn lidmaatschap en activiteiten dan nog voortzetten, dan zou dat enkele feit het ontslag wel kunnen dragen. Nu het echter (nog) niet om een verboden organisatie gaat, noopte het gegeven dat niet alle outlawbikers, clubs of charters crimineel actief zijn, tot het op zijn minst doen van een poging tot het verkrijgen van enige kennis van zaken over het charter waartoe betrokkene behoort en over zijn specifieke positie en activiteiten daarbinnen. Die poging is achterwege gebleven. Het ontslag kan daarom geen stand houden.’
11.
Een beslissing met daarin overwegingen van dezelfde strekking is afkomstig van de Raad van State. Op 18 maart 20155. wordt daarin met betrekking tot een weigering van de Korpschef aan een ‘full member’ van de Hells Angels toestemming te verlenen tot het verrichten beveiligingswerkzaamheden het volgende overwogen:
‘3.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef zich op grond van de enkele omstandigheid dat [wederpartij] ‘full member’ is van de Hells Angels, waarmee hij zich zou bevinden in een circuit waar strafbare feiten gepleegd worden en waar bepaalde gedragsnormen gelden, in het licht van de toepasselijke beleidsregels niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [wederpartij] niet voldoende betrouwbaar is. Hiermee heeft de korpschef zijn aanname immers slechts gebaseerd op mogelijke toekomstige gevaren of risico's als gevolg van het lidmaatschap van een, niet verboden, club. Datzelfde geldt voor de aanname van de korpschef dat op grond van de geldende erecodes niet kan worden uitgesloten dat [wederpartij] bij conflicterende belangen, het belang van de club zal laten prevaleren boven het maatschappelijk belang. Bij dat oordeel betrekt de Afdeling dat is gebleken dat [wederpartij] reeds zes tot acht jaar werkzaam is geweest als portier, waarvan de laatste twee jaar als lid van de Hells Angels. Bij zijn werk als portier was hij gekleed in bedrijfskleding, voorzien van het logo van ‘[bedrijf]’. Bovendien heeft hij onbestreden gesteld dat de politie van Amersfoort goed contact met hem heeft.
3.5.
Voorts is niet gebleken dat tegen [wederpartij] enige verdenking wegens het plegen van een strafbaar feit heeft bestaan of thans bestaat. Weliswaar blijkt uit een dagrapportage van de politie dat er op 2 mei 2013 een melding is binnengekomen dat [wederpartij] en een clubgenoot van de Hells Angels een gesprek wilden hebben met een eigenaar van een café in verband met diens weigering om die clubgenoot in dat café toe te laten, doch de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze rapportage geen concreet aanknopingspunt biedt voor de aanname van de korpschef dat [wederpartij] er daarmee blijk van heeft gegeven enige rechtsregel naast zich neer te hebben gelegd waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Uit deze rapportage blijkt dat de melding slechts ter informatie bij de politie is gedaan en dat het gesprek met de eigenaar goed is verlopen. De omstandigheid dat de clubgenoot van [wederpartij] aan de eigenaar van het café heeft medegedeeld dat hij een en ander binnen de club zal bespreken, geeft, nog los van het feit dat deze mededeling niet door [wederpartij] is gedaan, er geen blijk van dat een rechtsregel is overtreden.’
Het bestaan van een (criminele) organisatie
12.
De in de bewezenverklaring genoemde personen, met uitzondering van [betrokkene 4], vormden het charter Haarlem van de Hells Angels. Verzoekster is de met dat charter verbonden Stichting die het clubhuis beheert.
13.
Ter zitting in hoger beroep is niet betwist dat verzoekster met de leden van het charter Haarlem deel uitmaakte van een organisatie. Wel is betwist dat die organisatie (mede) het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Aangevoerd is dat deze organisatie dient te worden onderscheiden van de organisatie die apart werd gevormd door [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en die (kennelijk) wél het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Zie de pleitnota onder 7 en 8, p. 33:6.
- ‘7.
De reden dat verdediging stelt dat geen sprake is van deelname aan een criminele organisatie is gelegen in het feit dat sprake is geweest van twee organisaties in het onderzoek Toren. Er kan namelijk worden gesproken over de Hells Angels Haarlem, een vereniging, een organisatie zonder een oogmerk tot het plegen van strafbare feiten. En een, kleinere, organisatie gevormd door drie leden van de Hells Angels Haarlem en een niet lid, die een dergelijk crimineel oogmerk wel hebben gehad en waartoe cliënten niet hebben behoord en waarvan zij geen lid van zijn geweest.
- 8.
Uit het onderzoek Toren volgt namelijk dat er vier hoofdverdachten zijn. [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].’
14.
Betoogd in dat verband is dat de start van het onderzoek Toren’, verband houdt met door de groep [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] gepleegde strafbare feiten en dat het onderzoek zich bijna twee jaar lang uitsluitend op hen heeft gericht, zie de pleitnota onder 9 — 12, p. 33-34:
- ‘9.
De eerste signalen die aanleiding gaven voor het onderzoek kwamen in 2014 binnen; waarop het onderzoek gericht op de hoofdverdachten vervolgens in maart 2015 is gestart. De reden daarvoor is bekend, deze hoofdverdachten waren betrokken bij alle incidenten. Het gehele onderzoek richtte zich bijna twee jaar lang op hen. Cliënten komen, als leden van de Hells Angels Haarlem, vervolgens vanzelfsprekend her en der voor in dat onderzoek. Het onderzoek richtte zich echter niet op hen. Pas aan het eind van het langdurige onderzoek wórden zij daar object van.
- 10.
Van belang daarbij is allereerst dat de groep hoofdverdachten in alle zaaksdossiers individueel of met elkaar worden verdacht van het plegen van de strafbare feiten met uitzondering, van het vermeende vuurwapenbezit van client [medeverdachte 6] en de vermeende deelname aan openlijk geweld door dient [medeverdachte 4].
- 11.
Daarnaast zijn de omstandigheden dat medeverdachte [betrokkene 4] geen lid was van het charter en dat de overige medeverdachten enkel deelname aan een criminele organisatie wordt verweten. Die twee omstandigheden maken dat het charter en ook de stichting niet automatisch, de organisatie is geweest die een oogmerk tot het plegen van misdrijven heeft gehad. De enige link tussen cliënten en drie van de vier hoofdverdachten is echter dat charter, meer niet.
- 12.
Gelet op het voorgaande is — primair — sprake geweest van twee verschillende groepen, twee organisaties.; De eerste wordt gevormd door het gehele charter Hells Angels Haarlem (en daar behoorde [betrokkene 4] niet toe) en de tweede bestond, uit de vier hoofdverdachten (inclusief [betrokkene 4]). Cliënten zijn alleen in verband te brengen met die eerste organisatie en bij die eerste organisatie kan de deelname aan criminele organisatie niet worden vastgesteld nu het criminele oogmerk bij een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs daartoe met kan worden aangenomen. Cliënten hebben slechts deelgenomen aan een organisatie, niet aan een criminele organisatie.’
Het (niet-criminele) oogmerk van de organisatie waarvan verzoekster deel uit maakte:
15.
De respectieve organisaties hebben ieder een verschillend oogmerk, aldus de verdediging in haar pleitnota onder 13–64, p. 34 — 47:
‘Twee organisaties, twee verschillende oogmerken
- 13.
De verdediging stelt zich allereerst op het standpunt dat het feit dat de vier hoofdverdachten al dan niet (gewelds)misdrijven hebben gepleegd en tegen de bepaalde personen kenbaar hebben gemaakt dat zij dat uit naam van het gehele charter c.q. de medeverdachten deden, niet maakt dat cliënten daarmee ook onderdeel hebben uitgemaakt van diezelfde organisatie die deze misdrijven tot het oogmerk heeft gehad.
- 14.
Simpeler gezegd, de vier hoofdverdachten kunnen met elkaar weliswaar een intensieve duurzame organisatie hebben gehad met het oogmerk tot het plegen van misdrijven en het opbouwen van een bepaalde gewelddadige reputatie van de Hells Angels in Haarlem et cetera , maar dat maakt niet dat dit dezelfde organisatie is geweest waartoe cliënten zouden behoren én dat cliënten derhalve ook onderdeel zijn geweest van de organisatie met zo'n oogmerk.
- 15.
Van belang om dit te kunnen beoordelen is het feit dat de vier hoofdverdachten gedurende de ten laste gelegde periode intensief onderling met elkaar hebben overlegd en contact hebben over het eventueel plegen van misdrijven. Nergens uit blijkt dat zij daarbij hulp of ondersteuning hebben gekregen vanuit de overige leden van het charter. Dit bevestigen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ook telkens tijdens de behandelingen van hun strafzaken in eerste aanleg en tijdens hun getuigenverhoren. Daarbij sprak geen van deze drie over een bijdrage van de andere leden aan de intensieve samenwerking die zij met zij drieën hadden. Tekenend zijn de verklaringen van [betrokkene 3]: ‘Ik vergaderde in besloten kring niet- de twee andere verdachten. […] Wij drieën hadden ponder overleg de vinger in de pap. Met de rest hadden we nauwelijks tot geen contact, niet over bepaalde dingen die besproken waren.’ en ‘Als mensen niets weten, horen of zien kunnen ze daar ook geen vragen over stellen.’
- 16.
Nergens blijkt uit dat cliënten op de hoogte zijn geweest van het plegen van strafbare feiten en dat deze feiten namens het charter werden gepleegd en derhalve ook op hen sloegen als lid van het charter. Sterker nog uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt juist dat het niet de bedoeling was dat andere members van de hoed en de rand wisten.
- 17.
Dat sprake is van twee organisaties, of beter gezegd: een kleine organisatie binnen een grotere organisatie, blijkt ook uit de verklaring van ex Hells Angels lid [betrokkene 5]: ‘[betrokkene 1] was van de jonge lichting in de club en in 2014 was er een duidelijke splitsing ontstaan tussen de oude en de jongere lichting clubleden. De rechtbank overweegt zelf. ‘In zijn verklaringen schetst [betrokkene 5] een beeld van de Hells Angels Haarlem, waarbij er vanaf 2014 met de komst van [betrokkene 1], die vervolgens president werd, een groep binnen de groep is ontstaan; de ‘oude ’ en de ‘nieuwe garde.’ Dit biedt beide ondersteuning voor het standpunt van de verdediging dat sprake is geweest van twee aparte organisaties met tevens verschillende oogmerken.
- 18.
Kortom, het enkele feit dat vier hoofdverdachten bezig zouden zijn geweest met het plegen van (gewelds)misdrijven (onderdeel A in de vonnissen) en een reputatie van de Hells Angels Haarlem hebben laten ontstaan ten opzichte van de (Haarlemse) maatschappij (onderdeel C in de vonnissen), maakt niet dat de overkoepelende organisatie waartoe cliënten zouden behoren hetzelfde oogmerk zouden hebben gehad. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
[Opm. JK: zie de grafische weergave op p. 36 van de pleitnota]
- 19.
De organisatie in de buitenste ring in het schema bestaat uit de groep personen die allemaal lid zijn van het charter. Deze groep heeft dezelfde organisatorische kenmerken die door de rechtbank zijn genoemd in haar vonnis, namelijk dat:
- a.
alle personen lid zijn van de club Hells Angels Haarlem;
- b.
de contributie wordt stort op de bankrekening van de Stichting Hells Angels Haarlem ten behoeve van de vaste lasten van het clubhuis;
- c.
op donderdagavond een vergadering is van het charter,
- d.
er eigen clubregels zijn
- e.
beslissingen op een democratische wijze wordt genomen waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
- 20.
Enkel op basis van deze kenmerken blijkt die groep personen, het charter zónder [betrokkene 4], geen organisatie te hebben gevormd met als oogmerk het plegen van misdrijven. De voornoemde kenmerken kunnen immers kenmerken zijn van iedere voetbalclub in Amsterdam en zijn geen kenmerken van een criminele organisatie.
- 21.
Dat een deel van de leden van een club (de hooligans) zich vervolgens schuldig maken aan allerlei strafbare feiten uit naam van die club maakt immers nog niet dat alle leden van die club daarvan wetenschap hebben, laat staan daarmee instemmen.
- 22.
In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, stelt de verdediging zich overigens op het standpunt dat medeverdachte [betrokkene 4] geen onderdeel heeft uitgemaakt van het charter en [betrokkene 4] derhalve ook geen deelnemer is geweest van dezelfde organisatie waartoe cliënten behoren. Daarvoor is ook geen enkel bewijs voorhanden. [betrokkene 4] had geen contact met andere leden anders dan de drie hoofdverdachten: [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en was geen lid van het charter. Dat is ook een ondersteuning voor het feit dat sprake is geweest van twee aparte organisaties, met verschillende oogmerken. [betrokkene 4] wordt niet gezien in het clubhuis, niet bij vergaderingen en heeft — anders dan aan ‘de drie’ — geen enkele boodschap aan het charter doorgegeven. Zij speelt derhalve ten aanzien van het charter geen enkele rol, hooguit een rol binnen de kleine organisatie met de drie hoofdverdachten waarvan zij wel deel leek uit te maken.
- 23.
Al de genoemde kenmerken maken weliswaar dat een samenwerkingsverband bestaat tussen cliënten en de hoofdverdachten (behalve [betrokkene 4]), maar niet dat dat samenwerkingsverband, het charter, ook het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Het samenwerkingsverband met zo'n oogmerk zou op basis van het dossier eerder hebben bestaan bij de organisatie tussen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], de kleinere zwarte cirkel in het schema. Cliënten behoren niet toe aan die organisatie. Dat er tussen de hoofdverdachten een intense relatie bestaat bevestigde [betrokkene 1] ook: ‘Voor mij is zij een fantastische vrouw en ik neem het mijzelf kwalijk dat zij door mij op een verkeerde manier in beeld is gebracht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn onze privévrienden. Wij komen op eikaars verjaardagen. Wij zijn er voor elkaar, ook al er iets vervelends aan de hand is.’
- 24.
En ook [betrokkene 3] wees ook op hun onderlinge verhoudingen: ‘Zij zijn mijn vrienden. Ik ging buiten de club met ze om. We hadden regelmatig contact, over schrijnende dingen maar ook over leuke dingen.’ En: ‘Ik had alleen contact met [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Zij zijn als familie voor mij.’
OVC-gesprek Mercedes — ‘één lijn’
- 25.
Kort zal ik in dit kader nog enkele opmerkingen plaatsen bij het OVC-gesprek van de heer [betrokkene 1] op 19 januari 2016 waarin hij ‘zijn lijn’ benoemde.
- 26.
Dat de heer [betrokkene 1] tegen een niet-lid van de Hells Angels Haarlem opschept over ‘zijn lijn’, maakt niet dat die lijn er a) daadwerkelijk is geweest b) die lijn is besproken met alle leden van de Hells Angels Haarlem en c) dit een lijn is die door het hele charter, dus ook cliënten, wordt gesteund.
- 27.
De stelling dat cliënten dit dus zouden weten, vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Sterker nog uit alle verhoren in hoger beroep is juist het tegendeel gebleken. [medeverdachte 1] antwoord op de vraag of de club als ‘kei en kei hard’ bekend stond: ‘In mijn beleving niet, in hun beleving misschien. Waarom moet dat, daar gaat het helemaal niet om. Ik ben voor de Oude-Jongens-Krentenbrood mentaliteit.’ [medeverdachte 3] kan zich de specifieke uitspraak niet herinneren, maar noemt het eveneens ‘grote praat’.
- 28.
Opmerkelijk in dit verband is ook dat dit niet blijkt uit enige feitelijke handeling of gesprek tussen de oudere garde binnen of buiten het clubhuis, hetgeen natuurlijk wel te verwachten zou zijn als dit clubbreed zou gelden. Kortom die lijn was er wellicht wel, maar niet binnen de Hells Angels Haarlem, maar slechts binnen de kleine op zichzelf staande organisatie van [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4].
- 29.
Een dergelijke organisatie bestond hooguit enkel uit de vier hoofdverdachten en stond los van hun lidmaatschap van het charter. Dat getuigen en anderen aannamen of is verteld dat deze vier hoofdverdachten werden gesteund in hun doen en laten door de overige leden van het charter, maakt dit niet anders. Die personen konden immers niet Van de hoed en de rand weten. Zulks is ook gebleken uit getuigenverklaringen waaruit naar voren kwam dat nimmer is gesteld dat dergelijk handelen vanuit de club werd gedaan, maar vaak ‘een persoonlijk dingetje’ was. [medeverdachte 6] heeft bijvoorbeeld verklaard dat [betrokkene 2] tegen hem heeft gezegd dat zijn aanvaring met [betrokkene 6] het een persoonlijk ding was. En [medeverdachte 3] wees uw hof erop dat getuige [betrokkene 7] slechts enkele weken hang around is geweest en dus geen weet kon hebben of bepaalde handelingen van de hoofdverdachten namens de club werden verricht.
- 30.
Het charter steunden de vier hoofdverdachten niet in hun criminele doen en laten en steunden hun ook niet in hun oogmerk strafbare feiten te plegen. Het verschil in strafbladen tussen de hoofdverdachten en de rest van de verdachten spreekt in dit kader voor zich. Ook is kenmerkend wat [betrokkene 1] hierover zegt ‘Ik zelf heb losse handjes en ben in het verleden gewelddadig geweest. Daar heb ik een straf voor gehad en daar heb ik van geleerd. Dat heeft niets met de club te maken. Veel leden hebben — naast de verdenking van deelname aan een criminele organisatie -geen andere feiten op hun tenlastelegging staan.’
- 31.
Alle verdachten hebben ten overstaan van uw hof bevestigd dat zij niet hebben geweten van de vreselijke dingen waarvan de vier hoofdverdachten verantwoordelijk waren totdat zij het dossier in handen kregen.
- 32.
Dat anderen uit naam van de club dergelijke strafbare handelingen zouden verrichten was ook alles behalve te verwachten. Immers, hebben alle verdachten ter zitting erkend dat ingrijpende beslissingen in de vergadering moesten worden besloten, of in elk geval werd gevraagd wat men er van vond. Niets in de dat verband is gebeurd. Het dossier bevat geen OVC-opnames die daar op wijzen. Daaruit blijkt ook dat zij op eigen houtje bezig waren.
- 33.
Dat aangevers zelf menen dat dit gedragingen zijn met goedkeuring van de ‘oude garde’, is een veronderstelling van de aangevers. Zij hebben het gevoel, veronderstellen, dat cliënten en overige oude leden niet zouden hebben kunnen ingrijpen en niets hebben kunnen doen tegen strafbare gedragingen die door de hoofdverdachten namens het chapter zouden zijn gepleegd. Al deze aangevers, op basis van wiens verklaringen de rechtbank tot verstrekkende conclusies komt, hebben echter geen enkele onderbouwing voor dat gevoel, die veronderstelling die zij hebben. Zij hebben geen enkele concrete aanwijzing, anders dan hun gevoel, dat de oude garde op enige wijze zou hebben kunnen én moeten ten aanzien van de hoofdverdachten. Zij hebben immers ook geen enkele concrete aanwijzing, anders dan hun gevoel, dat de gedragingen jegens hen namens het chapter werden gepleegd.
- 34.
Het is op basis van hun gevoel, hun veronderstelling, net zo goed mogelijk, al ware het een alternatief scenario, dat de hoofdverdachten de buitenwereld hebben laten veronderstellen dat zij handelde namens het chapter, terwijl dat eigenlijk helemaal niet het geval was, integendeel. In dit alternatief scenario, dat geenszins onaannemelijk is en niet haaks staat op bewijsmiddelen in het dossier, is het zeer wel mogelijk dat de hoofdverdachten ook tegenover cliënten slechts hebben doen blijken dat zij zelf persoonlijk bepaalde gedragingen hebben gepleegd, zoals ze ook zelf hebben verklaard en met dat zij deze gedragingen namens het chapter hebben gepleegd. Uit geen enkel OVC- gesprek in het clubhuis blijkt dat er is gestemd over ‘boetes’, gestemd over motoren die moeten worden ingeleverd of is gestemd over bepaalde incidenten met andere motorclubs.
Conclusie
- 35.
Kortom, de onderdelen (A, B en C) beschreven in het vonnis van de rechtbank, die kenmerkend zouden zijn voor het oogmerk van de vermeende organisatie van cliënten (grote cirkel), gaan wat de verdediging betreft niet op.
- 36.
Allereerst heeft de organisatie waartoe cliënten zouden toebehoren, enkel het charter zonder 1 rins, nimmer bijgedragen dan wel enige rol gehad bij een bedreigende en gewelddadige reputatie van het chapter (onderdeel A in het vonnis) dan wel bij enige strafbare feiten, gepleegd door de vier hoofdverdachten (onderdeel C in het vonnis). Die onderdelen hebben eerder betrekking op de organisatie bestaande uit [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Niet het charter waar cliënten lid van zijn. Dan blijft onderdeel B, het belonen van geweld door het charter, over. Ook dat kan niet aan cliënten worden gekeerd. Daartoe wijs ik op het volgende.
Beloning geweld gelieerd aan organisatie cliënten, het charter?
- 37.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overwegingen van de rechtbank omtrent een beloningssysteem voor het plegen van geweld feitelijke onderbouwing mist en derhalve niet het oogmerk van enige organisatie waartoe cliënten zouden behoren kan vaststellen.
- 38.
De rechtbank heeft het beloningssysteem — summier — vastgesteld op basis dat:
- a.
bepaalde uiterlijke kenmerken van de Hells Angels (Haarlem) zichtbaar waren en verdachten daar niets over zouden willen zeggen, dat Dequiallo, Deathhead Purple Heart, Pall Peen Hammer etc. (deel B in het vonnis) hoe dan ook in direct verband zouden hebben gestaan met het belonen van geweld binnen het charter Hells Angels Haarlem (en derhalve bij kenmerken van de buitenste ring zouden behoren) en;
- b.
cliënt [medeverdachte 6] zou hebben gefluisterd dat men moet zwijgen, cliënten dit ook doen en Omerta zou staan geschreven op de muur van het clubhuis.
Uiterlijke kenmerken
- 39.
De genoemde uiterlijke kenmerken en termen zouden een onderdeel vormen van het charter en onderbouwing bieden voor het oogmerk. De verdediging bestrijdt die onderbouwing, nog los van het feit dat het charter als geheel geen organisatie vormde die het oogmerk heeft gehad op het plegen van de verschillende strafbare feiten genoemd in de zaaksdossiers.
- 40.
Allereerst hebben cliënten en de medeverdachten wel degelijk verklaard — en is dus geen sprake van omerta — over de genoemde uiterlijke kenmerken. In eerste aanleg verklaarden zij namelijk al dat het hun niet zoveel zegt en als het ze wat zegt, het vooral kenmerken zijn die van oudsher al bij de Hells Angels horen.
- 41.
Ten overstaan van uw hof verklaarde [medeverdachte 3]: ‘Dequiallo betekent voor mij persoonlijk niks. Voor sommigen giet het op een tegenslag die gij hebben overwonnen en dat gij nu weer vol in het leven staan. Daar heeft het mee te maken. Ik ken wel een paar die dat dragen […] Ik ken niemand die geweld heeft gebruikt tegen de politie.’
- 42.
Ter terechtzitting ten overstaan van uw hof zijn alle verdachten uitgebreider ingegaan op hetgeen dergelijke patches en symbolen volgens hen én voor hen betekenen. Cliënt [medeverdachte 4] heeft uw hof uitgelegd waarom hij eerder op de oppervlakte bleef met betrekking tot de betekenis van de patch Dequiallo. Cliënt [medeverdachte 4] heeft een groot wantrouwen tegen iedereen en heeft al meermaals zaken ook hun context zien worden gehaald. Nu heeft hij het uitgelegd, het gaat voor hem over het overwinnen van heftige levensgebeurtenissen.
- 43.
Dat anderen daaraan mogelijk een andere betekenis geven, doet daar dan ook niks aan af.
- 44.
Daarnaast bestaan er ook objectieve contra-indicaties voor de betekenis van de genoemde termen zoals Dequiallo. Zo blijkt uit de strafbladen van de verdachten in het onderzoek Toren namelijk geen enkel verband tussen het plegen van een geweldshandeling en het dragen van een patch zoals Dequiallo of Deathhead Purple Heart. Sterker nog het openbaar ministerie heeft op geen enkele wijze onderbouwd noch aangetoond dat überhaupt door één of meer leden van Hells Angels verzet tegen gezagsdragers is gepleegd waarvoor een dergelijke patch zou zijn verstrekt. Datzelfde geldt voor de Deathhead Purple Heart, Wegens het ontbreken van dat verband kunnen die termen dan ook geen ondersteuning vormen voor een beloningssysteem binnen enig oogmerk van een organisatie waartoe cliënten behoorden.
- 45.
In dit kader merkt de verdediging op dat het openbaar ministerie ter onderbouwing van de betekenissen en de stelling dat de patches aantonen dat geweld beloond wordt, heeft gewezen op het arrest in de civiele zaak. Ter onderbouwing in die zaak is gewezen op een tap gesprek uit nota bene onderhavige strafzaak. Het laat zich overigens inmiddels wel raden uit welke groep de persoon komt die deze uitlating heeft gedaan. Het is echter aan uw hof om in deze strafzaak onder meer te oordelen over de vraag of in de organisatie van cliënten sprake is van beloning van geweld. Het oordeel van een ander hof in een civiele zaak over een aannemelijke betekenis is daarbij mijns inziens geenszins redengevend.
1%
- 46.
Het openbaar ministerie ziet ook in het 1%-teken een criminogene factor. Het staat op het clubhuis, op de colours, en diverse leden hebben het ook op hun lichaam getatoeëerd.
- 47.
Ten overstaan van uw hof hebben de verschillende getuigen daarover echter een verklaring afgelegd. De herkomst van de ‘1%’ is bekend en stamt van een uitspraak van meer dan 60 jaren geleden.
- 48.
Getuige [medeverdachte 3] verklaarde hierover dat hij het zag als geuzennaam, hetgeen het openbaar ministerie overigens onderschreef. En bovenal dat hij zich er niet mee associeerde. Getuige [medeverdachte 6] verklaarde het gezien te hebben als een onderscheid tussen Harleyrijders (de ‘echte’ motorrijders) en de motorrijders op bijvoorbeeld Japanse merken. Hij verklaarde: ‘In de loop de jaren wordt dat een ding, iedereen hecht er een andere betekenis aan’.’ Getuige [medeverdachte 2] verklaarde voorts er niet zoveel mee te hebben.
- 49.
Kortom, iedereen heeft zijn eigen interpretatie van dergelijke patches, tatoeages of muurschilderingen. Uit de inhoud van de verschillende verklaringen volgt dat deze uitingen geen eenduidige betekenis hebben waarmee cliënten zich associeerden. Als zij al wetenschap hadden van een van de mogelijke betekenissen, betekent dat nog geenszins dat zij hiermee in zijn algemeenheid hebben geweten van een oogmerk tot het plegen van misdrijven. Een vergelijking zou kunnen worden getrokken met het hijsen van een piratenvlag op een boot. Dragen die booteigenaren daarmee een oogmerk tot geweld uit? Of kan het voeren van deze vlag ook anders worden geïnterpreteerd
Tussenconclusie
- 50.
Conclusie, de betekenis die de rechtbank heeft toegekend enkel aan bepaalde uiterlijke kenmerken en termen, is niet objectief vast te stellen in de onderhavige zaak. Niet is immers vast te stellen dat daaruit het belonen van geweld kan worden aangenomen als zijnde een kenmerk van een organisatie waartoe cliënten behoorden. Het feit dat uit een onderzoek de betekenis zou volgen van verschillende termen, doet daar niets aan af. Het moet in de concrete casus wordt vastgesteld dat één van de verdachten met een patch zoals dequiallo deze patch dan zou hebben ‘verdiend’ door het plegen enig strafbaar feit. En dat blijkt uit geen enkel bewijsmiddel.
- 51.
Vooralsnog moet het er dus voor worden gehouden dat patches niet meer zijn dan een versiering zonder dat daaraan een bepaalde betekenis werd gehecht.
Omerta
- 52.
Ten aanzien van het tweede onderdeel, namelijk de bewoordingen van cliënt [medeverdachte 6] in de arrestantenbus en het woord Omerta, maakt ook dit niet dat kan worden geconcludeerd dat binnen het charter een beloningssysteem voor geweld/strafbare feiten zou bestaan. Uit het enkele feit dat er:
- a.
een woord op de muur zou staan, niet gerelateerd aan enige geweldshandeling, en;
- b.
dat cliënt voorts medeverdachten zou hebben geadviseerd over de proceshouding;
blijkt niet dat daaruit zou volgen dat geweld zou worden beloond binnen het charter en waaruit het criminele oogmerk zou kunnen worden afgeleid. Dat is te kort door de bocht en in het dossier bevindt zich geen enkele onderbouwing voor die conclusie.
- 53.
Bovendien is het niet zo dat alle verdachten zich integraal hebben beroepen op hun zwijgrecht tijdens het proces. Eigenlijk hebben alleen de verdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niets over de club willen verklaren, maar de overige leden van het charter juist wel. Over verschillende termen hebben bijna alle leden van het charter een verklaring afgelegd. In hoger beroep zijn in elk geval alle vragen van uw hof onder ede én als verdachte beantwoord.
- 54.
Dat zij eerder niet op alle vragen antwoord hebben gegeven, maakt niet dat daarmee omerta een essentieel onderdeel is van een beloningssysteem voor geweld in het charter. Ja het klopt, dat leden van de Hells Angels een soort erecode hebben en niet praten over wat er precies speelt binnen club, hoe de regels zijn, wie er wel en geen lid zijn. In dat verband moet ook de inmiddels achterhaalde opmerking van cliënt [medeverdachte 6] worden gezien. Maar geldt dat niet voor iedere vereniging? Sommige zaken zijn privé en gaan niemand verder wat aan, dat wil niet direct zeggen dat er dus strafbare feiten worden gepleegd.
- 55.
Cliënt [medeverdachte 4] — en overigens meerdere van de medeverdachten — heeft zoals eerder al opgemerkt ook aangegeven waarom hij in beginsel slechts weinig kwijt wilde over de club. Telkens worden zaken in een verkeerde context geplaats en verdraaid. Exemplarisch is het opgenomen gesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat het openbaar ministerie voorhield aan [medeverdachte 6] waarin werd gesproken over een ‘kutttijd om een motor te kopen’, ‘motor in de brand’, ‘het snel regelen door [naam 1]’ en ‘betalingen’. Cliënt [medeverdachte 6] heeft uw hof uitgelegd waar dit over ging. Hieruit zou volgens het openbaar ministerie moeten blijken dat de motor van voormalig member [betrokkene 8] zou zijn afgepakt. Uit de uitleg van cliënt [medeverdachte 6] bleek evident dat dit niet aan de orde was.
- 56.
Het is kenmerkend dat juist de drie hoofdverdachten niets over de club hebben willen verklaren en de overige leden van het charter meer openheid van zaken hebben gegeven. Kenmerkend ook voor het bestaan twee verschillende lijnen, twee verschillende organisaties.
- 57.
Daarmee loopt tot slot ook onderdeel B, het belonen van geweld, genoemd in het vonnis ter onderbouwing van het oogmerk van de organisatie waartoe cliënten zouden behoren (samen met het charter), spaak en zijn de overwegingen van de rechtbank te kort door de bocht. Geen enkele verdachte heeft in zijn verklaring bevestigd dat een dergelijke cultuur van het belonen voor het gebruik van geweld door leden, bestond binnen het charter. De rechtbank heeft de ontkenning over het bestaan van een dergelijke cultuur zonder enige onderbouwing ter zijde geschoven.
- 58.
Het feit dat de drie/vier hoofdverdachten wellicht een beloning voor geweld passend zouden vinden, betekent niet dat die zienswijze op het plegen van geweld toebehoort aan het chapter Hells Angels Haarlem. De overige leden van het charter hebben dat bovendien expliciet ontkend.
Conclusie
- 59.
Concluderend, de drie onderdelen waaruit volgens de rechtbank het oogmerk zou blijken van de vastgestelde organisatie waartoe cliënten zouden behoren, lopen ten aanzien van cliënten spaak. Zij hebben allereerst geen betrekking op het gehele charter, maar alleen op de vier hoofdverdachten (onderdelen A en C). Daarnaast mist onderdeel B feitelijke onderbouwing in het dossier, in ieder geval ten aanzien van cliënten. Dit leidt tot de conclusie dat de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het deelnemen aan een criminele organisatie met het oogmerk het plegen van strafbare feiten niet houdbaar zijn.
- 60.
De organisatie waartoe cliënten behoorden had geen crimineel oogmerk, louter het oogmerk tot het behouden van de motorclub met hun eigen club gerelateerde activiteiten zoals de Harley-dag, motorrijden, BBQ-en en bierdrinken. Dat dit oogmerk — en geen crimineel oogmerk — bestond blijkt ook wel uit de banden die de club had met de gemeente op het moment dat cliënt [medeverdachte 6] de president van de Hells Angels Haarlem is geweest.
- 61.
Vele getuigen waaronder [betrokkene 5] verklaarden over de club: ‘De gezelligheid uitte zich in clubavonden met andere clubs en leuke evenementen als motorshows, ‘de Harleydag, en de tattooconventie. Die evenementen gingen altijd in overleg met de gemeente Haarlem. Dat ging altijd goed. De verhouding tussen de Hells Angels en de gemeente was uitstekend toen.’ Ook benoemden verschillende getuigen het feit dat de burgemeester en wijkagent wel eens in het clubhuis kwamen en dat de burgemeester heeft opgetreden op de Harleydag.
- 62.
Dat cliënten onderdeel zijn geweest van het charter, maakt niet zij daarmee lid zijn geweest van een organisatie die het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Daarvoor moet ten aanzien van het charter voldoende bewijs bestaan en met louter ten aanzien van de drie hoofdverdachten die lid waren van het charter. Dat bewijs is echter niet voorhanden. Uit niets blijkt dat het charter in z'n geheel het criminele oogmerk had. Daarnaast is er een veelheid aan aanwijzingen voorhanden waaruit volgt dat de vier hoofdverdachten, niet allen lid van het charter, zelf een (criminele) organisatie hebben gevormd. Het openbaar ministerie noemde het ‘de donkere schaduwzijde’, wat de verdediging betreft een Compleet afzonderlijke criminele tak.
- 63.
Dat leden van het charter, cliënten, daar eventueel achteraf wetenschap van hebben gehad, maakt niet dat het charter in z'n geheel daarmee een oogmerk heeft gehad tot het plegen van die misdrijven. Dat oogmerk had het charter namelijk niet.
- 64.
Gelet daarop verzoek ik uw hof cliënten vrij te spreken wegens het ontbreken van de deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven. Cliënten hebben immers geen deelgenomen aan de criminele organisatie van de vier hoofdverdachten noch hebben zij het oogmerk gehad strafbare feiten te plegen. ’
16.
Aan het bewijs van ‘de organisatie’ heeft het gerechtshof de hiervoor onder 2. vermelde overwegingen gewijd. Die komen er op neer dat de Stichting Hells Angels Haarlem ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel en eigenaar is van een pand waarvan charter Haarlem van de Hells Angels (als clubhuis) gebruik maakt en waarvoor de vaste lasten via stortingen door leden van het charter op een op naam van de Stichting staande bankrekening worden bekostigd. Voornoemd charter Haarlem op haar beurt kenmerkt zich door eigen clubregels, een (bestuurs)structuur met diverse aan de leden toebedeelde functies alsmede structurele- en ad-hoc bijeenkomsten waarbij beslissingen op democratische wijze (elk lid een stem) worden genomen. Voor het lidmaatschap van het charter wordt contributie geheven en betaald. Het lidmaatschap is voor buitenstaanders kenbaar door het dragen van specifieke kleding.
17.
Het gerechtshof oordeelt op basis daarvan dat in de bewezenverklaarde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de Stichting Hells Angels (verzoekster), charter Hells Angels Haarlem (gevormd door de leden [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [medeverdachte 5], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2]) en [betrokkene 4]. Hoewel [betrokkene 4] ten tijde van de detentie van haar partner [betrokkene 1] geen lid van het charter was maar wel de cruciale schakel tussen [betrokkene 1] en andere leden van de Hells Angels Haarlem vormde en met [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] telefonisch contact onderhield en ontmoetingen met [betrokkene 1] had over onder meer club gerelateerde zaken, oordeelt het gerechtshof dat ook zij tot dit duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband behoorde. Het gerechtshof oordeelt daarbij dat het charter Hells Angels Haarlem het middelpunt van de organisatie vormde (zie voor wat betreft dit laatste de overweging onder ‘Oogmerk van de organisatie’ op p. 7 van het arrest, 4e alinea).
18.
Onderwerp van dit klachtonderdeel is dat het gerechtshof ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de organisatie de Stichting Hells Angels Haarlem/ Hells Angels charter Haarlem en een separate organisatie waarvan uitsluitend [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] deel uitmaakten en/of dat het gerechtshof het daarop betrekking hebbende verweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Omdat uit de bewijsmiddelen op zich kan volgen dat de leden van de Stichting Hells Angels Haarlem/Hells Angels charter Haarlem een organisatie vormden, richt dit klachtonderdeel zich niet op de bewijsvoering ten aanzien van het zijn van (die) organisatie, maar is/zijn speerpunt(en) het feit dat het oogmerk tot het plegen van misdrijven van de organisatie van [betrokkene 1] c.s. ten onrechte (ook) aan de organisatie van Stichting Hells Angels Haarlem/Hells Angels charter Haarlem is toegerekend en/of (de motivering van) het oordeel van het gerechtshof dat (de leden van de organisatie) Stichting Hells Angels Haarlem/ Hells Angels charter Haarlem als oogmerk het plegen van misdrijven had.
19.
Onder ‘oogmerk’ in art. 140 Sr wordt mede verstaan het ‘naaste doel’ van de organisatie, datgene wat men zich als direct gewild had voorgesteld.7. In deze zaak heeft het gerechtshof bewezen verklaard dat het oogmerk van de organisatie was het plegen van de artikelen 141 Sr (het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen), artikel 157 Sr (het opzettelijk brand stichten of een ontploffing te weeg brengen), artikel 284 Sr (een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen of niet te doen of te dulden), artikel 285 Sr (bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting), artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling), artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling gepleegd met voorbedachte raad), artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling), artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad), artikel 304 aanhef en onder sub 2 van het wetboek van. strafrecht (mishandeling, mishandeling met voorbedachte raad en/of zware mishandeling van een of meer ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn / hun bediening), artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing), artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van de categorie(en) II en III Van de Wet wapens en munitie).
20.
Voor de vaststelling van het oogmerk zal, aldus uw Raad in HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559 m.nt. P.A.M. Mevis:
‘onder meer betekenis (…) kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie’.
21.
Het moet gaan om ‘een ‘club’, die de misdaad praktisch en reëel nastreeft’ en om wat gelet op hetgeen de deelnemers bij de oprichting voor ogen stond, dan wel naderhand is gaan staan.8.
22.
In zijn overwegingen met betrekking tot het oogmerk van de organisatie zoals hiervoor onder 3. weergegeven, komt het gerechtshof tot de conclusie dat van een dergelijk oogmerk sprake is. Daartoe komt het door verwijzing naar de bedreigende en gewelddadige reputatie van het charter Hells Angels Haarlem (A), de vaststelling dat strafbare feiten worden beloond en aangemoedigd (B) en dat leden van de Hells Angels Haarlem zich in de tenlastegelegde periode hebben schuldig gemaakt aan het plegen van misdrijven die naar het oordeel van het gerechtshof rechtstreeks verband houden met het charter, te onderscheiden naar delicten waarbij sprake is van (fysieke of verbale) intimidatie en wapenbezit (C). Het maakt daarbij — wat verzoekster betreft ten onrechte — geen onderscheid tussen de groep van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en de overige leden van de Hells Angels Haarlem. Het overweegt slechts dat ‘door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet, zoals door de verdediging betoogd, op persoonlijke titel.’
23.
Tot bewijs van de bedreigende en gewelddadige reputatie van het charter Hells Angels Haarlem (A) gebruikt het gerechtshof verklaringen van derden (getuigen) waarvan uit gesprekken met de politie blijkt dat zij geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles en dat getuigen niet of nauwelijks durven te verklaren en daarvoor (telkens) verwijzen naar (leden van) ‘de Hells Angels’.
24.
Meer in het bijzonder overweegt het gerechtshof daarbij, dat het uit de verklaringen die door de getuigen ter zitting van het gerechtshof zijn gehoord de indruk heeft dat een aantal van hen ‘nog steeds niet het achterste van hun tong heeft durven laten zien uit angst voor mogelijke represailles.’ Het verwijst daarvoor naar de verklaringen van [betrokkene 16], die
‘enerzijds aan (geeft) niet te weten van waaruit de opdracht om hem te dwingen zijn tattooshop te sluiten is gegeven, maar anderzijds: ‘Ik weet niet precies vanuit welke groep dit is gekomen, maar als er al twee aan je deur staan.’ Dit, nadat hij even ervoor had gezegd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan de deur stonden, daarbij doelend op [betrokkene 1] [betrokkene 1] en [betrokkene 2], van wie hij wist dat ze lid waren van de Hells Angels Haarlem.’
25.
Hieruit is bezwaarlijk iets anders af te leiden dan dat het gerechtshof (en niet [betrokkene 16]) de gedragingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan de Hells Angels Haarlem toeschrijft omdat [betrokkene 16] volgens het gerechtshof ‘wist dat ze lid waren van de Hells Angels Haarlem‘. Uit hetgeen overigens is overwogen kan evenwel niet blijken dat de benadering van [betrokkene 16] meer was dan een individuele actie van genoemde personen, zoals ook is gesteld door de verdediging, meer in het bijzonder kan daaruit niet blijken dat Hells Angels charter Haarlem daarbij betrokken was. Dat wordt niet anders, en in zekere zin zelfs bevestigd, door het, op de vraag van het gerechtshof of hij bang was, door [betrokkene 16] gegeven antwoord dat hij ‘niet te maken had met de plaatselijke roeivereniging en (…) niet (wist) wie ik tegenover mij had.’
26.
Ook uit de ter zitting afgelegde verklaring van [betrokkene 19] komt naar voren dat wat zij had gezegd, kennelijk betrekking had op [betrokkene 3], die tot de groep van [betrokkene 1] c.s. behoorde. Niet kan daaruit blijken dat haar verklaring op het (gehele) charter van de Hells Angels Haarlem betrekking had: ‘Getuige [betrokkene 19] geeft aan zich delen van het gesprek met de politie niet meer te kunnen herinneren en evenmin dat zij contact heeft gezocht met [betrokkene 3]. ’
27.
Uit de door de andere getuigen ter zitting afgelegde en door het gerechtshof geciteerde verklaringen kan evenmin worden afgeleid wat de aanleiding was voor de door hen eerder geuite angst voor represailles ([betrokkene 7] en [betrokkene 5]) en/of dat die het charter van de Hells Angels betrof ([betrokkene 9] en [betrokkene 20]) dan wel personen die daarvan (ook) lid waren. Meer in het bijzonder kan uit die verklaringen niet worden afgeleid dat het oogmerk van het charter Haarlem van de Hells Angels het plegen van misdrijven was.
28.
Van belang in dit verband is dat wat de verdediging naar aanleiding van die verklaringen heeft aangevoerd in het licht van de vraag of de gedragingen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aan het gehele chapter en de Stichting kunnen worden toegerekend en waaruit door de verdediging wordt geconcludeerd dat dit niet kan:
‘De afpersing en mishandeling van hang around [betrokkene 7] (zaaksdossier — C14)
- 100.
Om te beginnen wil ik met uw hof het zaaksdossier rondom de heer [betrokkene 7] bespreken. Het incident met [betrokkene 7], die verklaarde door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te zijn afgeperst, is door de rechtbank en het openbaar ministerie eveneens beoordeeld als een clubaangelegenheid van de Hells Angels Haarlem. Dit wordt door cliënten en alle medeverdachten in hoger beroep uitdrukkelijk betwist. Geen van hen heeft ingestemd met, noch vooraf (concrete) wetenschap gehad van de afpersing en de mishandeling van [betrokkene 7]. Dat zij allen wèl wilden dat hij de club zou verlaten doet daaraan niets af.
- 101.
[betrokkene 7] is anderhalf jaar lid geweest van de Redliners en is daar president geweest. Hierna is [betrokkene 7] tweeëneenhalve maand hang around geweest bij de Hells Angeh Haarlem, waarna hij de club heeft moeten verlaten. Niet bad standing, zoals in het dossier wordt gesuggereerd. Dat zou ook niet logisch zijn. [betrokkene 7] was namelijk slechts hang around De gedachte achter de positie van een hang around is dat diegene geheel vrijblijvend kan ervaren hoe het is om lid te zijn van de Hells Angels. Omgekeerd biedt dit de bestaande members een kans om de hang around beter te leren kennen en op hun beurt een oordeel te vellen of de hang around, prospect mag worden.
- 102.
In het geval van [betrokkene 7] is na tweeëneenhalve maand democratisch besloten dat hij de club diende te verlaten. [betrokkene 7] had maling aan verschillende clubregels, verkeerde structureel onder invloed van drank en drugs en maakte een psychisch labiele indruk. Daarmee was de kwestie voor de full members van de Hells Angels Haarlem afgedaan. Althans dat dachten zij. Wat zij niet wisten en waarvan zij pas veel later kennis van hebben genomen, zijn de criminele activiteiten die [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hierna op eigen initiatief hebben ondernomen met [betrokkene 7] als slachtoffer. Uit geen bewijsmiddel in het dossier blijkt dat cliënten hiervan op de hoogte waren, dan wel konden of moesten zijn. Ook [betrokkene 7] zelf weet eigenlijk niet of zijn afpersing een clubaangelegenheid betrof of niet.
- 103.
[betrokkene 7] verklaarde als getuige wat hem was overkomen nadat hij niet meer welkom was als hang around. ‘Ik heb contact opgenomen met de politie vanwege de bedreigingen van [betrokkene 2]. U vraagt mij of dat vanuit hem kwam of vanuit de club de Hells Angels Haarlem. Dingen die worden opgelegd gaan volgens mij altijd via de club. ’ (…) ‘Ik weet niet of [betrokkene 2] en Heine dat op eigen initiatief hebben gedaan. Daar kan ik geen oordeel over vellen, maar ik kan wel vertellen dat het negen van de tien keerclubbesluiten zijn. En:‘Van man tot man is er weinig druk op mijn uitgeoefend. Het is een beetje in het geniep gegaan.’
- 104.
Dat de afpersing van [betrokkene 7] een clubbesluit was, wordt door cliënten uitdrukkelijk betwist en ontkend. Overigens verklaarde van [betrokkene 7] als getuige uitdrukkelijk dat hij nooit door [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] is afgeperst of aangesproken om zijn motor in te leveren. Daartoe bestond immers ook geen enkele reden. [betrokkene 7] was hang around en op enig moment is besloten dat hij niet meer welkom was bij de Hells Angels Haarlem. Op welke wijze de beslissing dat [betrokkene 7] niet langer hang around mocht zijn tot stand is gekomen en met hoeveel stemmen dit besluit al dan niet is genomen, is wat de verdediging betreft niet relevant. Relevant is dat de meerderheid het niet met [betrokkene 7] zag zitten en om die reden besloot niet met hem verder te willen gaan. Daarmee was voor de ‘oude garde’ de kous af.
- 105.
Van belang in dat verband, om het voorgaande beter te kunnen duiden, is dat de kleding die [betrokkene 7] moest overdragen aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2], waarbij hij door hen werd mishandeld en afgeperst, kleding betrof van de Redline. Niet van de Hells Angels Haarlem — dat kan ook niet anders was hij was geen member en had dus geen Hells Angels kleding. [betrokkene 2] verklaarde hierover als getuige: ‘Ik was bij die ontmoeting bij de Mac Donalds en er zijn kleren ingeleverd, maar dat waren Redline-kleren.’
- 106.
In dat verband wijst de verdediging u tevens op het navolgde citaat uit een telefoongesprek tussen [betrokkene 7] en een NN persoon: ‘Toen gat die gozer er met gijn klauwen tussen. Dus ik pak die zak van die Redline troep.
- 107.
Het inleveren van die Redline kleding, laat staan het opleggen van een boete of afpakken van een motor, betrof dan ook geen club aangelegenheid waarover diende te worden gestemd, zoals [betrokkene 7] veronderstelde. De Hells Angels Haarlem stonden hier volledig buiten en werden om die reden hier ook niet over geïnformeerd door ‘de jonge garde’.
- 108.
Het was voor [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dus relatief eenvoudig om de voormalig president van de door hun opgerichte supportclub het leven zuur te maken, buiten medeweten om van de overige leden van de Hells Angels Haarlem, die immers geen contact meer hadden met de voormalig hang around.
- 109.
In zijn verklaring als getuige bevestigt [betrokkene 7] dat cliënten, noch één van de medeverdachten in hoger beroep op enige wijze betrokken zijn geweest bij de afpersing door [betrokkene 3] en [betrokkene 2]. Wat hij de ‘oude garde’ vooral verwijt is dat zij niet zouden hebben ingegrepen. Dit verwijt kan cliënten enkel worden gemaakt, indien zij daadwerkelijk op de hoogte waren geweest van de afpersing van [betrokkene 7], hetgeen zij uitdrukkelijk betwisten. Voor de verklaring van-[betrokkene 7], dat hierover mogelijk zou gestemd binnen de Hells Angels Haarlem, ontbreekt ieder ondersteunend bewijs. Dat [betrokkene 7] hierover, nadat hij bij de Mac Donalds was afgeperst, kort telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 2], waarbij de verbinding werd verbroken, maakt dit niet anders.
- 110.
Het enkele feit dat [betrokkene 7] naar [medeverdachte 2] heeft gebeld en zou hebben gezegd dat hij is afgeperst en geslagen, is volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat daarom niet alleen [medeverdachte 2], maar ook alle andere leden van de Hells Angels Haarlem, waaronder cliënten, (vooraf) kennis hebben gehad van een strafbaar feit. Volledigheidshalve merk ik op dat uit de bewijsmiddelen overigens niet blijkt dat [betrokkene 7], na dit gesprek met [medeverdachte 2], op enig moment nogmaals is benaderd door [betrokkene 3] en [betrokkene 2], terwijl de poging tot poging tot afpersing had op dat moment al plaatsgevonden en [medeverdachte 2] dus ook niet meer had kunnen ingrijpen.
- 111.
Tot slot stelt de verdediging bovendien dat het handelen door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] jegens [betrokkene 7] geen rechtstreeks verband hield met de club Hells Angels Haarlem. Dat zou slechts anders zijn indien zij vooraf zouden hebben ingestemd met de afpersing en mishandeling van [betrokkene 7]. Dat is expliciet niet het geval geweest. De ‘oude garde’ heeft hiermee niet ingestemd. Cliënten wisten niets van de afpersing van [betrokkene 7] af, totdat zaaksdossier C-14 Uitkijk hen onder ogen kwam.
- 112.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, hield de afpersing van [betrokkene 7] geen rechtstreeks verband met de club Hells Angels Haarlem. Daaruit kan het oogmerk van die vermeende organisatie waaraan cliënten zouden hebben deelgenomen, dan ook niet worden afgeleid, noch kan worden bewezen dat cliënten — voorafgaand daaraan — wetenschap hadden van de afpersing van [betrokkene 7].’
29.
Over hetgeen [betrokkene 5] heeft gezegd, komt in het arrest en de aanvulling daarop niet meer tot uitdrukking dan dat hij heeft verklaard bang te zijn dat ‘de Hells Angels’ er via de advocaten achter komen dat hij wat heeft verteld, maar blijkt uit het arrest niet voor wie hij die angst specifiek had, waarom hij die angst had noch aan wat voor represailles dan gedacht zou moeten worden.
30.
Met betrekking tot de benadering van [betrokkene 9] door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft de verdediging aangevoerd dat hem door laatstgenoemden mogelijk de indruk is gegeven dat zij handelden uit naam van het charter, maar dat het charter daar geheel buiten stond. [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben daarbij gebruik gemaakt, zo is betoogd, van de methode waarbij hun slachtoffers, in het geniep en zonder medeweten van het charter werden benaderd (pleitnota p. 52 e.v., onder 85 – 95):
- ‘85.
Hoe het kan dat slachtoffers verklaarden dat zij bang waren voor de Hells Angels heb ik uw hof al eerder voorgehouden. Eén of meer leden van ‘de jonge garde’ hield een slachtoffer voor dat zij een probleem hadden met de club Hells Angels, terwijl dit feitelijk volstrekt onjuist was. De overige zes leden van de oude garde wisten hier in werkelijkheid helemaal niets van af.
- 86.
Uit het dossier blijkt dat de slachtoffers allen in het geniep, zonder medeweten van de overige members van de Hells Angels Haarlem zijn benaderd en buiten het clubhuis werden afgeperst, bedreigd en/of mishandeld. Dit is niet enkel verklaard door de leden van ‘de oude garde’. Ter terechtzitting hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bevestigd dat zij strafbare feiten pleegden zonder medeweten, laat staan instemming van de overige leden. In dat verband volgen hieronder enkele citaten. [betrokkene 1]. ‘Ik denk niet dat alle leden op de hoogte waren van alles wat er speelde. Ik ga er vanuit dat als mensen wisten dat er dingen zijn waarvan wij allemaal verdacht werden, we dat wel gehoord zouden hebben.’
- 87.
En ook [betrokkene 3] verklaarde: ‘U vraagt mij of er sprake was van een vergaderstructuur. Ik besprak veel met de andere twee verdachten ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]). De andere leden zag ik op de clubavonden. De clubavond was op donderdag. Ik vergaderde in besloten kring met de twee andere verdachten. Je praat dan met elkaar onder het genot van een drankje of BBQ, dat heeft niets met echt vergaderen te maken. Je kunt het niet als werkoverleg kwalificeren. Wij drieën hadden zonder overleg de vinger in de pap… Met de rest hadden we nauwelijks tot geen contact, niet over bepaalde dingen die er besproken waren.’
- 88.
En: ‘Zij ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) zijn mijn vrienden. Ik ging buiten de club ook dagelijks met om. We hadden regelmatig contact, over schrijnende dingen, maar ook over leuke dingen. Dat niet alle leden op de hoogte waren van alles wat er gebeurde is een terechte conclusie.’
- 89.
In al hiervoor door het openbaar ministerie aangehaalde zaaksdossiers hadden de slachtoffers enkel en alleen contact met van de leden van de ‘jonge garde.’ Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de ‘jonge garde’ daarbij steeds volgens twee vaste methodes te werk gingen. Bij de eerste methode werden slachtoffers buiten het clubhuis, bij voorkeur in hun eigen woning of onderneming opgezocht, bedreigd en/of mishandeld. Daarbij werd de suggestie gewekt dat dit een actie was die door de gehele club Hells Angels werd gesteund, terwijl de overige leden hier in werkelijkheid geen weet van hadden.
- 90.
Bij de tweede methode, de zogenoemde ‘Holleeder’ methode, onder meer toepast op olliebollenbakker [betrokkene 9], deed [betrokkene 1] zich voor als tussenpersoon en bemiddelaar tussen de Hells Angels Haarlem en het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer deed geloven dat hij hem juist probeerde te helpen. Een geraffineerde en valse truc, waarmee tevens direct werd voorkomen dat er rechtstreeks contact door het slachtoffer zou worden gezocht met een van de members van ‘de oude garde’.
- 91.
Indien uw hof de verklaringen van alle voornoemde slachtoffers nauwkeurig ontleed en tegen het licht houdt, blijkt dat in geen van die zaken direct of indirect contact is geweest met een van de leden van de ‘oude garde’. Hoe geraffineerd de ‘jonge garde’ daarbij te werk ging blijkt onder meer uit het verhoor van getuige [betrokkene 9], die in de veronderstelling verkeerde te worden afgeperst door de Hells Angels Haarlem, terwijl zijn ‘jeugdvriend’ [betrokkene 1] daarbij als bemiddelaar optrad: ‘Ik heb er met niemand van de Hells Angels over gesproken. Dat ging via iemand die ik ken. Ik heb daar geen boodschap aan. Als iemand geld van mij of ik word afgeperst, verwacht ik dat ze persoonlijk naar mij toekomen. Er is niemand naar mij toegekomen. U houdt mij voor dat Ljsander ook bij de Hells Angel zat en ik met hem over het geld heb gesproken. Nee, hij is vrijgekomen. Ik heb hem geld gegeven. U vraagt mij hoe ik het zo zeker weet dat [betrokkene 1] er niets mee te maken heeft dat ik hem geld heb betaald. (…) Van hem zou ik nooit verwachten dat hij dat zou doen.’
- 92.
Nadat de verdediging de getuige het tapgesprek van 12 december 2015 tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voorhield, waaruit evident bleek dat [betrokkene 1] niet zijn vriend was, verklaarde deze: ‘Dat is niet de [betrokkene 1] die ik ken. Nu u mij dit voorhoudt kun je erover gaan twijfelen of [betrokkene 1] er met mee te maken heeft. Mensen kunnen in korte tijd veranderen. Ik was heel goed met hem. Als wat ik nu hoor zo is, dan sta ik ervan te kijken.’
- 93.
De verklaring van [betrokkene 9], dat hij met niemand anders van de Hells Angels Haarlem dan [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] contact had over de afpersingen en aan wie was wijsgemaakt dat zij handelden namens de. Hells Angels Haarlem, stond niet op zichzelf.
- 94.
In al voornoemde zaaksdossiers werden slachtoffers op vergelijkbare wijze, buiten medeweten van de overige leden van de Hells Angels Haarlem, benaderd, afgeperst en/of mishandeld.
- 95.
Geen van hen heeft verklaard dat de overige leden van de Hells Angels Haarlem daarvan op de hoogte waren, dan wel konden zijn. Dit gebrek aan enig bewijs voor betrokkenheid en/of de wetenschap bij cliënten daarvan, heeft het openbaar ministerie getracht te ondervangen, door te volstaan dat het enkel lid zijn van de Hells Angels, in combinatie met het dragen van gewelddadige symbolen, voldoende is om deel te hebben genomen aan een criminele organisatie, dat het plegen van deze feiten tot oogmerk had. Alleen al gelet op al het voorgaande kan deze redenering echter geen stand houden. ’
31.
Ook voor de getuige [betrokkene 20] geldt dat. Hij heeft, zoals blijkt uit het arrest en de aanvulling daarop, kennelijk uitsluitend met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te maken gehad terwijl uit de bewijsvoering niet kan blijken van enige betrokkenheid van (andere leden van) het chapter in de vorm van deelname, besluitvorming, wetenschap of anderszins. Zie het arrest op p. 12, 2e alinea:
‘Ook [betrokkene 20] is door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgeperst (zaaksdossier C-18 Wester).
[betrokkene 20] was lid van Alcatraz Wanted, een supportclub van Hells Angels Haarlem, en had — in de ogen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] — nagelaten een envelop met ingezameld geld te bezorgen bij de vrouw van een gedetineerd lid van Alcatraz Wanted. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben daarin aanleiding gezien om aan [betrokkene 20] als lid van een supportclub een boete op te leggen. [betrokkene 20] moest om die reden een aantal keren naar het clubhuis komen, waar hij tevens klappen heeft gehad van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. ’
32.
Het oordeel van het gerechtshof, op basis van voormelde verklaringen, dat aan het chapter een bedreigende en gewelddadige reputatie kan worden toegekend terwijl in die verklaringen slechts melding wordt gemaakt van gedragingen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en bevestiging van betrokkenheid van (andere leden van) het chapter bij die gedragingen, in welke vorm dan ook, ontbreekt, is zonder nadere motivering, gelet hetgeen de verdediging heeft aangevoerd en meer in het bijzonder de verwijzing daarin naar de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zelf, onbegrijpelijk.
33.
Dat geldt ook voor de uitlatingen die door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] op de clubvergadering van 16 september 2016 resp. in een telefoongesprek met [betrokkene 4] zijn gedaan en naar aanleiding waarvan het gerechtshof oordeelt ‘dat de leden van de Hells Angels Haarlem zich ook bewust zijn van deze reputatie’. Zo is op de clubvergadering gezegd ‘dat chapter Haarlem in Holland bekend staat als kei- en keihard’ ([betrokkene 2]). In het telefoongesprek met [betrokkene 4] heeft [betrokkene 1] gezegd: ‘Wij zijn het beestachtige chapter’ (…) ‘op een clubavond waar vier of vijf man van ons zijn, we steken de boel in de brand, gooien de krukken door de deur heen, ehhh … wat doen we niet, er wordt gewoon geschoten binnen in het clubhuis’.
34.
Voor wat betreft de opmerking van [betrokkene 2] op de clubvergadering wordt gewezen op het feit dat uit dit bewijsmiddel blijkt dat is gezegd dat het chapter Haarlem in Holland bekend staat als kei- en keihard. Kennelijk wordt daarmee bedoeld: HAMC Holland, de landelijke organisatie van de Hells Angels, zie ook het citaat in het arrest op p. 11, 3e alinea. Verder is duidelijk dat het niet gaat om ‘de leden’ van Hells Angels charter Haarlem maar wederom (uitsluitend) om twee daarvan, [betrokkene 2] en [betrokkene 1], waarvan door de verdediging is gesteld dat zij, los van het charter, met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] een aparte groep/organisatie vormden (de ‘jonge garde’). Het op basis van uitsluitend hún mening/visie over het chapter — waarbij door de verdediging bovendien is gewezen op het feit dat dit niet de beleving is van de andere leden9. — en het feit dat het in bijzijn van andere leden op de clubvergadering is gezegd, aan Stichting Hells Angels Haarlem/Hells Angels chapter Haarlem toedichten van een dergelijke reputatie en het hebben van een oogmerk tot het plegen van misdrijven zonder dat uit de bewijsvoering kan blijken dat andere leden die mening/visie deelden, is eveneens zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
35.
Van de door het gerechtshof genoemde krantenberichten van 30 april 2015 en 19 juni 2015 waaruit de reputatie van de Hells Angels zou blijken, kan hetzelfde worden gezegd: die reputatie wordt, zo blijkt uit de tekst, opgehangen aan de reputatie van één van de leden van de groep van [betrokkene 1] c.s., te weten [betrokkene 1] zelf, die daarin als ‘baas (…) van en nieuwkomer (…) binnen het beruchte chapter in Haarlem’ wordt aangeduid en ‘in verband wordt gebracht met het plegen van strafbare feiten’ resp. ‘uit is op oorlog en een harde lijn hanteert.’ Dat een dergelijke reputatie ook uitstraalt op de organisatie van het chapter en de Stichting waarbij [betrokkene 1] betrokken is, is onmiskenbaar, maar zonder nadere motivering waaruit blijkt dat het chapter Haarlem met deze ‘reputatie’ van [betrokkene 1] kan worden vereenzelvigd of bewijsmiddelen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het chapter Haarlem in die tijd zelf berucht was/is, is de conclusie van het gerechtshof op basis van deze krantenberichten dat daaruit het oogmerk van chapter Haarlem van de Hells Angels tot het plegen van misdrijven kan worden afgeleid, onbegrijpelijk.
36.
Voor wat betreft het belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen (B) als stapelsteen voor de conclusie dat van het bestaan van een oogmerk tot het plegen van strafbare feiten sprake is, geldt het volgende. Het gerechtshof trekt uit
- —
het bestaan van de oorkonde ‘Death Head Purple Heart’, de patch ‘dequiallo’, het symbool van de ‘ball been hammer’ en de gewelddadige betekenis die deze volgens het gerechtshof hebben,
- —
het feit dat inzamelingen voor gedetineerde leden worden georganiseerd en
- —
de regel dat het niet de bedoeling is dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praten,
de conclusie dat Hells Angels charter Haarlem strafbare gedragingen beloonde en aanmoedigde.
37.
Dat de oorkonde, de patch en het symbool in het bredere verband van de (wereldwijde) organisatie van de Hells Angels uitingen zijn waarmee geweld wordt beloond, betekent niet dat dit ook binnen Hells Angels charter Haarlem gold, noch dat daar naar werd gehandeld. Nog los van het feit dat uit de overwegingen van het gerechtshof de daadwerkelijke betekenis die de regalia voor de leden van Hells Angels charter Haarlem hadden niet kan worden afgeleid, heeft het niet kunnen vaststellen dat de oorkonde ‘Death Head Purple’, de patch ‘dequaillo’ en het symbool van de ‘ball been hammer’ ooit in lijn met de gewelddadige betekenis die daaraan volgens het gerechtshof moet worden toegekend,10. dat wil zeggen als beloning voor gebruikt geweld, is verstrekt.
38.
Zie in dat verband ook het verweer van de verdediging, p. 42 van de pleitnota onder 44:
- ‘44.
Daarnaast bestaan er ook objectieve contra-indicaties voor de betekenis van de genoemde termen zoals Dequiallo. Zo blijkt uit de strafbladen van de verdachten in het onderzoek Toren namelijk geen enkel verband tussen het plegen van een geweldshandeling en het dragen van een patch zoals Dequiallo of Deathhead Purple Heart. Sterker nog het openbaar ministerie heeft op geen enkele wijze onderbouwd noch aangetoond dat überhaupt door één of meer leden van Hells Angels verzet tegen gezagsdragers is gepleegd waarvoor een dergelijke patch zou zijn verstrekt. Datzelfde geldt voor de Deathhead Purple Heart, Wegens het ontbreken van dat verband kunnen die termen dan ook geen ondersteuning vormen voor een beloningssysteem binnen enig oogmerk van een organisatie waartoe cliënten behoorden. ’
39.
Derhalve is de conclusie die het gerechtshof uit het bestaan van voornoemde regalia en hun betekenis trekt, te weten dat daarmee strafbare gedragingen worden beloond en aangemoedigd, onvoldoende met redenen omkleed.
40.
Daaraan doet niet af dat het gerechtshof de door Hells Angels charter Haarlem naar voren gebrachte alternatieve lezing van de betekenis van de patch ‘dequiallo’, te weten dat leden van de Hells Angels die iets in hun leven hebben meegemaakt of overwonnen deze patch dragen, niet aannemelijk heeft geacht. Het motiveert dat oordeel door te verwijzen naar een afgeluisterd telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] waarin [betrokkene 1] [betrokkene 3] een slappeling noemt omdat hij nog geen ‘dequiallo’ heeft en zegt dat hij [wijkagent] (hof: de wijkagent) in elkaar moet stompen. Ook haalt het gerechtshof aan dat [betrokkene 3] op 26 januari 2017 in de arrestantenbus zegt dat ze voor zijn neus stonden en dat hij dacht aan ‘dequiallo’ en een ander gesprek waarin [betrokkene 3] zegt: ‘Als ik aangehouden word, ga ik voor dequiallo,’ en dat [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat verzet bij arrestatie een betekenis van ‘dequiallo’ is.
41.
Hier geldt (wederom) dat het gerechtshof uitsluitend verwijst naar verklaringen en gedragingen van de groep van [betrokkene 1] c.s., in dit geval [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2], waarvan door de verdediging uitdrukkelijk is aangevoerd dat die, in ieder geval als het gaat om het plegen en beramen van misdrijven, onafhankelijk van het chapter Hells Angels Haarlem opereerden en wier handelen niet representatief was voor dat chapter en meer in het bijzonder niet voor verzoekster. Dat dit laatste anders was, kan uit de bewijsvoering niet blijken. In het licht van dat verweer, is het in de overwegingen besloten liggende oordeel van het gerechtshof dat het oogmerk van de groep [betrokkene 1] c.s. ook het oogmerk van Hells Angels Haarlem/Stichting Hells Angels is, dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
42.
Voorts is in dat verband van belang vast te stellen dat het betoog van de verdediging dat de leden van de ‘oude garde’ als getuigen hebben verklaard dat er steeds goed contact was tussen Hells Angels Haarlem, de gemeente Haarlem en ook de politie (zie onder 60., p. 46 van de pleitnota), niet is weersproken waardoor van de juistheid daarvan in cassatie moet worden uitgegaan. Nu dat betoog strijdig is met de betekenis die het gerechtshof aan ‘dequaillo’ heeft gegeven, is ook om die reden het oordeel van het gerechtshof dat Hells Angels Haarlem geweld beloonde en aanmoedigde, onbegrijpelijk.
43.
Opgemerkt wordt nog dat aan het hanteren c.q. dragen van de regalia een verheerlijking van geweld niet kan worden ontzegd, maar dat dit geen misdrijf is, in ieder geval niet onder de in de bewezenverklaarde misdrijven is te scharen en mitsdien niet onder het bewezenverklaarde oogmerk van het plegen van misdrijven kan worden begrepen.
44.
Ook het oordeel van het gerechtshof dat het organiseren van inzamelingen voor gedetineerde leden en de regel dat het niet de bedoeling is dat leden van de Hells Angels Haarlem (met de politie) praten onder het belonen en aanmoedigen van geweld vallen — en daarmee het bewezen verklaarde oogmerk tot het plegen van de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven valt — is onbegrijpelijk.
45.
Uit hetgeen ter motivering van dit oordeel is overwogen, volgt dat het gerechtshof daarvoor verwijst naar inzamelingen (curs. JK) die voor gedetineerde leden worden georganiseerd, de zogenaamde Big House Crew, waarbij het echter leunt op niet meer dan één inzameling voor (de reeds veelvuldig genoemde) [betrokkene 1] en op uitlatingen van deze [betrokkene 1] tijdens de clubvergadering van 16 september 2016, waarin hij een betoog houdt over de toekomst en het feit dat er mensen vast zouden kunnen komen te zitten, bijvoorbeeld als iemand woorden krijgt met zijn buurman en de buurman slaat.11. Nog los van het feit dat van het door hem gebruikte voorbeeld (slaan van de buurman) redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat het een uit naam van de organisatie gepleegd misdrijf betreft, kan uit zijn woorden noch overigens worden afgeleid dat de daar aanwezige leden van de vergadering met een mogelijk aan zijn betoog ten grondslag liggend voorstel — want meer dan dat het gaat om het aandragen van argumenten voor een door hem bepleite door de vergadering mogelijk te nemen beslissing waarvan hijzelf voornamelijk beter zal worden, is er niet uit af te leiden — hebben ingestemd volgens de bestaande (democratische) regels die de organisatie kent en die het gerechtshof in zijn arrest heeft vastgesteld. Zonder nadere motivering is uit de overwegingen dan ook niet af te leiden dat binnen het chapter sprake is (geweest) van inzamelingen, terwijl daaruit evenmin kan volgen dat die zouden zijn te scharen onder het belonen en aanmoedigen van geweld door Stichting Hells Angels Haarlem/Hells Angels charter Haarlem.
46.
Dat geldt ook voor de afspraak om niet (met de politie) te praten. Dat er een clubregel is dat wat er wordt besproken tussen de leden van de Hells Angels Haarlem blijft en het woord ‘omerta’ (‘de geheimhoudingsplicht/zwijgplicht’ volgens het gerechtshof) op de muur geschreven staat, kan, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, bezwaarlijk worden geduid als beloning en aanmoediging van geweld dan wel betrekking hebbend op een van de door het gerechtshof in de bewezenverklaring genoemde misdrijven die de organisatie tot oogmerk zou hebben. Ook valt niet in te zien dat [medeverdachte 6] in de arrestantenbus als — kennelijk — verdachte heeft gezegd (tegen wie c.q. in aanwezigheid van wie?) ‘zwijgen…met alles’ is te scharen onder het belonen en aanmoedigen van geweld, net zomin als dat bij het spreken in een ruimte en over de telefoon waarbij uit de citaten van het gerechtshof is af te leiden dat kennelijk het sterke (en naar later blijkt: gerechtvaardigde) vermoeden is dat er wordt meegeluisterd, er de voorkeur aan wordt gegeven bepaalde zaken buiten het gehoorbereik van niet uitgenodigde leden te laten plaats vinden. Dat het daarbij steevast zou gaan om zaken die betrekking hebben op het plegen dan wel beramen van misdrijven kan uit de bewijsvoering van het gerechtshof niet worden afgeleid, waardoor ook hier van een toereikende onderbouwing dat daarmee geweld wordt beloond of aangemoedigd geen sprake kan zijn.
47.
De gepleegde misdrijven (C) die volgens het gerechtshof verband houden met het charter en die (fysieke en/of verbale) intimidatie en wapenbezit betreffen, zien — ook hier weer — uitsluitend op door de groep van [betrokkene 1] c.s. gepleegde strafbare feiten.
48.
De overwegingen hebben betrekking op mededelingen die [betrokkene 2] in de clubvergadering van 16 september 2016 doet over wie hij (en enkele in het arrest niet nader genoemde anderen) tegen kwamen bij een benzinepomp, maar waar niet uit kan blijken dat er strafbare gedragingen hebben plaats gevonden, en de opmerkingen van [betrokkene 1] bij dezelfde vergadering over een tweestrijd tussen hem en ‘Holland’ (kennelijk betreft dit wederom Hells Angels Motorclub Holland) over de verhouding tussen de Hells Angels en andere motorclubs. Duidelijk wordt daaruit dat hij, [betrokkene 1], anders dan ‘Holland’ vindt dat zij gewoon kunnen zeggen dat er niet ‘geflikkerd word met die Satudarah's, Bandidos No Surender, Mongols Outlaws die hele kanker zooi als Holland daar voor is dan krijgen we nel als vorige keer gewoon weer tweestrijd.’ Dat (de leden van) het charter het daar ook mee eens zijn en net als hij een tweestrijd met ‘Holland’ zouden willen riskeren, kan op grond van de overwegingen echter niet worden vastgesteld. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de mening van [betrokkene 1] ook de mening van het chapter en haar leden is. En ook hier geldt voor, dat niet duidelijk is op grond waarvan moet worden aangenomen dat de opmerking over een ‘tweestrijd’ met Hells Angels Motorclub Holland ziet op het plegen van misdrijven.
49.
Voor wat betreft de door het gerechtshof gememoreerde misdrijven die het gerechtshof aan het chapter toedicht, geldt dat het ook daarbij [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zijn die [betrokkene 17], die zijn lidmaatschap bij No Surrender niet wilde beëindigen, hebben geslagen, dat het [betrokkene 3] is die [betrokkene 21] mishandelde waarbij ‘tering Satudarah’ werd geroepen en was het [betrokkene 2] die contact had met de ‘national sergeant’ van Satudarah nadat dit incident plaats had gevonden. Bij een ander door het gerechtshof genoemd incident is het diezelfde [betrokkene 2] die [betrokkene 6], lid van Satudarah, mishandelt. [betrokkene 1] blijkt verder tweemaal opdracht te hebben gegeven tot brandstichting bij sporthal [A] in [b-plaats] en heeft bij een van die brandstichtingen de opdracht daartoe via [betrokkene 4] aan [betrokkene 3] gegeven, die voor de uitvoering zorg moest dragen. Het is ook [betrokkene 1] die op verschillende momenten dreigberichten naar [betrokkene 23], de eigenaar van sporthal [A], heeft verstuurd en die door middel van deze dreigberichten en brandstichtingen [betrokkene 23] heeft geprobeerd te dwingen om de jaarlijks georganiseerde choppershow van de motorclub Rogues MC geen doorgang te laten vinden.
50.
Bij de kwesties met personen die (voorheen) gelieerd waren aan Hells Angels Haarlem ([betrokkene 7] en [betrokkene 20]), zijn ook uitsluitend [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] betrokken geweest. Datzelfde geldt voor strafbare feiten die tegen willekeurige personen hebben plaats gevonden: [betrokkene 3] heeft [betrokkene 18] mishandeld en geprobeerd af te persen, waarna [betrokkene 3] zich heeft moeten melden in Haarlem. Bij de afpersing van [betrokkene 9] zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betrokken en is [betrokkene 16] door hen gedwongen zijn tattooshop in Haarlem te sluiten.
51.
Als het gaat om wapens en munitie, zijn het volgens de overwegingen van het gerechtshof [betrokkene 1] en [betrokkene 3] die in het clubhuis in Haarlem een vuurwapen en geluiddemper voorhanden hebben gehad waarmee blijkens de kogel die in de open haard van het clubhuis is aangetroffen, is geschoten.
52.
Niettegenstaande het in de overwegingen van het gerechtshof ontbreken van aanwijzingen voor welke wetenschap, laat staan betrokkenheid, van (andere leden van) chapter Hells Angels Haarlem/Stichting Hells Angels Haarlem dan [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bij de in de overwegingen vermelde strafbare feiten waaruit volgens het gerechtshof het oogmerk van het chapter zou moeten worden afgeleid, concludeert het gerechtshof op grond daarvan toch dat het gehele chapter Hells Angels Haarlem/Stichting Hells Angels Haarlem en [betrokkene 4] dit oogmerk had(den), dat zij een bedreigende en gewelddadige reputatie hebben, dat het plegen van strafbare feiten wordt aangemoedigd en beloond en dat tevens (is) gebleken dat door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet, zoals door de verdediging betoogd, uit naam van de organisatie die — naast het chapter — werd gevormd door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], tezamen met [betrokkene 4]. Dat is gelet op wat hiervoor is aangevoerd, onbegrijpelijk. Het aldus aan het geheel toerekenen van het oogmerk van het plegen van strafbare feiten dat bij drie van hen — buiten het chapter om — kennelijk bestond en waarvan onvoldoende bewijs is dat (het naaste doel van) de in de bewezenverklaring genoemde organisatie datzelfde oogmerk had, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting van art. 140 Sr en/of brengt mee dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
53.
Daar komt bij dat, anders dan het gerechtshof overweegt, ‘uit het voorgaande’, noch uit ‘de bewijsmiddelen in het dossier’ kan blijken ‘(…) dat door de leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd uit naam van het charter en niet, zoals door de verdediging betoogd, op persoonlijke titel’. Voor wat betreft ‘het voorgaande’ is hier eerder geconcludeerd dat daaruit niet kan volgen dat door ‘de’ leden van de Hells Angels Haarlem strafbare feiten worden gepleegd. In zoverre het gerechtshof dat oordeel mede baseert op ‘bewijsmiddelen in het dossier’, ziet dat kennelijk (mede gelet op het onderscheid dat wordt gemaakt tussen ‘voorgaande’ en ‘bewijsmiddelen in het dossier’) op bewijsmiddelen die niet in de overwegingen zijn genoemd noch in de aanvulling op het verkort arrest, maar zich wel in het dossier bevinden. Het (in hoger beroep bestreden) oordeel dat [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in het verband van het charter, en niet op persoonlijke titel c.q. in het verband van de door hen gedrieën al dan niet met [betrokkene 4] gevormde criminele organisatie, hebben gehandeld, berust daarmee op feiten en omstandigheden die niet in het arrest zijn genoemd en waarbij het gerechtshof niet nader heeft aangegeven aan welk(e) bewijsmiddel(en) het die feiten en omstandigheden heeft ontleend.
54.
Ook in dat opzicht is de bewezenverklaring derhalve onvoldoende met redenen omkleed (HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4435). Dit klemt des te meer, nu het door de verdediging gevoerde verweer is aan te merken als een zgn. Meer- en Vaart- verweer en/of als uitdrukkelijk onderbouwd als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv, dat in casu niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen maar wel in strijd is met de bewezenverklaring, en voor het andersluidende oordeel van het gerechtshof, behoudens de enkele overweging van het gerechtshof dat de strafbare feiten niet, zoals door de verdediging is betoogd, zijn gepleegd op persoonlijke titel van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], de bijzondere redenen zijn opgegeven en ten onrechte niet nader is gemotiveerd.
Deelneming aan een criminele organisatie door verzoekster
55.
Door de verdediging is voorts betoogd dat van deelneming aan een criminele organisatie door verzoekster geen sprake is geweest, nu bij haar het onvoorwaardelijk opzet op door de organisatie gepleegde misdrijven heeft ontbroken en niet tot de conclusie kan worden gekomen dat zij een aandeel had in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie dan wel dergelijke gedragingen heeft ondersteund. Zie p. 47 e.v., onder 65 – 74 van de ter zitting in hoger beroep overgelegde pleitnota en, voor verzoekster meer in het bijzonder, hetgeen daarin op p. 71 e.v. onder 164 – 206 is opgenomen:
‘Subsidiair: geen wetenschap, geen duurzaam en gestructureerde samenwerking en dus geen deelname aan een criminele organisatie
- 65.
Mocht uw hof van oordeel zijn dat sprake is van een organisatie waartoe cliënten behoren én dat deze organisatie tevens het oogmerk had tot het plegen van misdrijven, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen bewijzen dat cliënten daar bewust aan hebben deelgenomen. Laat staan dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband op dit punt. Om die reden dienen cliënten dan ook subsidiair te worden vrijgesproken.
- 66.
Volgens vaste rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien zij behoort tot een organisatie en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De verdediging betwist dat voor voornoemde kenmerken voldoende bewijs voorhanden is.
- 67.
Ten aanzien van de deelname van cliënten spelen wat dat betreft twee aspecten een rol. Allereerst hebben zij geen wetenschap (achteraf) gehad over enige gepleegde strafbare feiten gelieerd aan het charter en ten tweede hebben zij ook geen wezenlijk aandeel gehad bij het laten voortbestaan van die criminele organisatie. Het is hierom dat de verdediging zich subsidiair op het standpunt stelt dat cliënten dienen te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ik zal de twee aspecten afzonderlijk bespreken.
Wetenschap (achteraf)
- 68.
De rechtbank heeft allereerst overwogen dat cliënten in z'n algemeenheid wetenschap zouden hebben gehad van een aantal strafbare feiten. Cliënten wordt door de rechtbank verweten dat zij geen vragen hebben gesteld of hun afkeuring over bepaalde uitlatingen zouden hebben uitgesproken ondanks deze wetenschap. Daarnaast zouden zij in z'n algemeenheid op de hoogte zijn geweest van teksten als dequallo, omerta en power is taken not given en daarmee van een beloningssysteem voor het gebruik van geweld door de Hells Angels Haarlem. 81 Cliënten ontkennen de. vastgestelde (algemene) wetenschap te hebben gehad over het strafbare oogmerk van de organisatie waartoe zij zouden hebben behoord, te weten slechts het charter Hells Angels Haarlem.
- 69.
Om te beginnen heeft te gelden dat géén van de leden van het charter tijdens de ten laste gelegde periode is veroordeeld voor strafbare feiten die gerelateerd waren aan het charter; de Hells Angels Haarlem. Cliënten ook niet.
- 70.
Op basis van de bewijsmiddelen is daarnaast zeer aannemelijk en kan niet worden uitgesloten van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] strafbare feiten hebben gepleegd uit naam van het charter zonder dat de andere leden, cliënten, daar enig aandeel in of enige wetenschap van zouden hebben gehad voorafgaand daaraan of tijdens de strafbare feiten.
De eventuele wetenschap achteraf maakt voorts niet dat de handelingen ‘die het daglicht niet kunnen verdragen daarmee in het kader van het charter zijn gepleegd, maar juist in het kader van de organisatie van de vier hoofdverdachten. Dat raakt direct de relevantie van die eventuele wetenschap achteraf bij cliënten.
- 71.
Dat cliënten in die situatie hun afkeuring niet kenbaar zouden hebben gemaakt, maakt niet dat zij daarmee de eventuele strafbare gedragingen van de vier hoofdverdachten hebben ondersteund. Dit, los van het feit dat op basis van het dossier en de getuigenverklaringen aannemelijk is dat cliënten naar aanleiding van krantenberichten over het incident bij Van der Valk wel degelijk met elkaar en [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben gesproken over hun activiteiten en dat zij dus wel zeker zijn aangesproken op dit mogelijk strafrechtelijk verwijtbare gedrag toen dat bekend werd. [betrokkene 1] heeft als getuige bovendien bevestigd tot de orde geroepen te zijn met betrekking tot het Van der Valk hotel.
- 72.
Bovendien zijn er ook andere aanwijzingen voor het feit dat [betrokkene 1] wel degelijk is aangesproken door andere leden op zijn gedragingen. Dat blijkt uit de mond van hem zelf tijdens een opname in een voertuig. Daarop is te horen dat portieren worden ontgrendeld en [betrokkene 1] instapt. Hij zegt ‘stelletje flikkers, vieze flikkers, bangepoepers, bleh’. Vervolgens zegt hij nog 'kankerflikkers’, ‘je moet dit niet, je moet dat niet, kankerhomo's bleh…’, ‘Kankerflkkers allemaal, bah’,.
‘helemaal misselijk van die kankerclub.’ Hieruit blijkt duidelijk dat hij is aangesproken op zijn gedrag en daarmee op z'n zachts gezegd niet blij is. Dat maakt het ook aannemelijk dat hij dingen uit rancune eventueel op eigen houtje is gaan doen, binnen zijn eigen kleine organisatie.
- 73.
Dat laatste blijkt ook uit het feit dat zodra cliënten en de rest van de leden van het-charter uit het dossier wetenschap krijgen van de stevige verdenkingen aan het adres van de drie heren [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2], zij direct een zogenaamde patch in the box hebben gekregen op 1 april 2017 en daarna de status out op 7 juni 2017. Dit betekent dat zij alle drie dus uit het charter zijn gezet door cliënten en de overige leden. Hieruit blijkt dat direct zelfregulerend is opgetreden door het charter en tevens de afkeuring van het criminele oogmerk dat de drie hoofdverdachten samen met [betrokkene 4] hadden.
- 74.
Geconcludeerd moet worden dat cliënten geen wetenschap hebben gehad van het eventuele criminele oogmerk van de organisatie van [betrokkene 1] en als die wetenschap er al was, is deze pas achteraf gekomen, waarna onverwijld is gehandeld door cliënten en de andere leden van het charter. Zo heeft het charter de drie leden, hoofdverdachten, uit het charter gezet. Dat zijn geen lichtzinnige beslissingen en staan hoe dan ook haaks op de veronderstelling van het openbaar ministerie dat de Hells Angels een criminele organisatie zou zijn. Dat is simpelweg niet het geval.
(…)
Aandeel stichting
- 164.
Dan tot slot met betrekking tot de verweten strafbare gedraging van de stichting nog het volgende. Indien uw hof onverhoopt toch net als de rechtbank zou oordelen dat cliënte enige wetenschap achteraf heeft gehad van strafbare feiten die in het kader van het charter zijn gepleegd, dan is het eveneens noodzakelijk dat de stichting ook daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in de criminele organisatie.
- 165.
De rechtbank heeft, net als het openbaar ministerie, dit aandeel geconstrueerd aan de hand van het feit dat cliënte het clubhuis en sporadisch haar bankrekening ter beschikking stelde aan het charter. Ik meen dat dit te kort door de bocht is om te stellen dat deze twee elementen strafrechtelijk verwijtbaar zijn voor deelname aan een criminele organisatie. Ik zal beide afzonderlijk bespreken.
Clubhuis
- 166.
Om te beginnen met het clubhuis. Zoals gezegd is cliënte eigenaar van het pand dat als clubhuis fungeert voor het charter Hells Angels Haarlem. Dit wordt ook bevestigd door de kosten die door haar worden voldaan voor onder meer UPC en de Nuon. De kosten daarvan worden afgeschreven van de bankrekening van cliënte en betreft geen ondersteuning voor strafbare gedragingen.
- 167.
Ten aanzien van onderhoud aan het pand bestond contact tussen het bestuur van cliënte en het bestuur van het charter. De bestuurders van cliënte zijn niet elke dag aanwezig in het pand. Integendeel. Eén van hen louter met enige regelmaat op clubavonden. De ander zo goed als nooit. Ook is het bestuur van cliënte niet aanwezig bij bestuursvergaderingen of overige vergaderingen van het charter (al dan niet in het clubhuis).
- 168.
Het enkele eigendom van het pand, dat al decennia en zonder enig probleem als clubhuis wordt gebruikt door het charter, maakt niet dat cliënte daarmee een wezenlijk aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van enig crimineel oogmerk. Op de momenten dat het bestuur van cliënte aanwezig is geweest in het clubhuis zijn geen strafbare gedragingen gepleegd aldaar en als werd gesproken over strafbare gedragingen zijn dit gedragingen die zich buiten het clubhuis en het charter afspeelden.
- 169.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het clubhuis geenszins is gebruikt bij de gepleegde strafbare feiten, zoals de rechtbank heeft overwogen. Het ter beschikking stellen van een pand aan personen die buiten hun wetenschap om strafbare feiten plegen, maakt niet dat de eigenaar van dat pand strafrechtelijk verwijtbaar is. Dat gaat te ver en vindt geen steun in het recht. Ook niet wanneer de eigenaar dat weet. Fijn zal diegene het niet vinden, maar het maakt niet dat de eigenaar van dat pand voorts een criminele organisatie met die verdachten vormt enkel door het pand ter beschikking te blijven stellen.
- 170.
Het ter beschikking stellen van het clubhuis heeft niet het plegen van misdrijven van de vier hoofdverdachten gefaciliteerd. Die hoofdverdachten hebben — naar weten van de bestuurders van cliënte — praktisch alleen maar buiten het clubhuis gehandeld en nimmer met wetenschap van cliënte het clubhuis daarvoor gebruikt.
- 171.
Als voorbeeld is zaaksdossier C19-Boor. Daar zou in het clubhuis een vuurwapen aan Alcatraz Wanted zijn geleverd. Bestuurders van cliënte zijn in geen velden of wegen te bekennen en hebben hier ook nimmer iets vanaf geweten. Desondanks wordt uitgerekend dit feit genoemd door de rechtbank als voorbeeld voor het faciliteren van het clubhuis voor strafbare feiten. Maar dan moet de bewustheid bij cliënte wel blijken. En dat blijkt nergens uit. Het werd juist achter hun rug om gedaan, hetgeen derhalve een contra-indicatie is voor het faciliteren van het clubhuis voor het plegen van misdrijven.
- 172.
Hetzelfde geldt voor het feit dat een vuurwapen zou zijn afgevuurd in het clubhuis. Ook daaruit blijkt geen enkele betrokkenheid/wetenschap bij de bestuurders van cliënte en is een voorbeeld voor het gebrek aan bewustheid van het faciliteren van het clubhuis. Daarnaast acht de rechtbank het bespreken van bepaalde dingen in het clubhuis relevant voor de deelname van cliënte.
OVC
- 173.
Wat werd er dan wel besproken in het clubhuis? Uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat alleen OVC-gesprekken zijn opgenomen in één van de ruimtes in het clubhuis.
Op basis van het dossier kan verder louter middels stemherkenningen blijken wie de aanwezige personen bij deze gesprekken zijn geweest op dat specifieke moment.
- 174.
Er zijn geen beelden van deze ruimte beschikbaar en het blijft dus gissen wie er op welke momenten aanwezig is geweest wanneer mogelijk over strafbare feiten is gesproken. Iemand kan immers net zo goed weglopen uit die ruimte zonder dat dit blijkt uit de OVC- gesprekken. Bij enkele OVC-gesprekken is bovendien te horen dat mensen continu af en aan lopen, zonder dat kan worden vastgesteld wie deze personen zijn geweest.
- 175.
Op basis daarvan conclusies trekken ten aanzien van de wetenschap van alle leden van het charter en/of het bestuur van cliënte, zoals het openbaar ministerie doet, kan niet worden, gedaan. Temeer als mensen, bestuursleden van cliënte, ontkennen enige wetenschap te hebben gehad van bepaalde uitspraken door personen die te horen zijn op de OVC-gesprekken.
- 176.
Het clubhuis was bovendien bij uitstek überhaupt geen plek was waar [betrokkene 1] blijkbaar sprak over niet-club gerelateerde c.q. strafbare zaken met [betrokkene 2] en [betrokkene 3], laat staan met anderen. Van dergelijke OVC-opnames is immers niets gebleken.
- 177.
Verder blijkt uit de grote hoeveelheid aan tapgesprekken en OVC- gesprekken van de hoofdverdachten dat zij met name dingen bespraken in hun auto, via de telefoon en ook afspraken maakten met elkaar buiten het clubhuis. Dat dit'clubhuis derhalve een zogenoemde spil was in een criminele organisatie wordt derhalve op basis daarvan weersproken.
- 178.
Kortom, de overweging van de rechtbank omtrent het faciliteren van de criminele organisatie (van de vier hoofdverdachten) door het beschikbaar stellen van het clubhuis is te kort door de bocht en van onvoldoende gewicht om het aandeel van cliënte daarmee te onderbouwen. Blijkt dat aandeel, de deelname, van cliënte dan uit het beschikbaar stellen van de bankrekening aan het charter? Ik meen van niet.
Financiën
- 179.
Dat brengt mij tot het tweede argument van de rechtbank, de financiën. Uit het financieel onderzoek naar cliënte blijkt dat vanaf de bankrekening van cliënte' betalingen werden verricht voor buitenlandreizen, alsmede enkele incidentele betalingen ten behoeve van het clubhuis, te weten een tafel, verzekeringen, UPC, gemeentebelasting en NUON. Geen van deze betalingen houdt op enigerlei wijze verband met enig (ten laste gelegd) strafbare feit. Dit zijn dan ook geen relevante bevindingen en geen bewijs voor een faciliterende deelname aan een criminele organisatie.
- 180.
Daarnaast zijn in de tenlastegelegde periode (1 mei 2014 tot en met 26 januari 2017) bedragen overgemaakt naar penitentiaire inrichtingen ter attentie van de heren [medeverdachte 4], [betrokkene 1] en [betrokkene 14].
- 181.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het overmaken van geld naar leden van de vereniging die het financieel moeilijk hebben, of dat nou detentie is, opname in een psychiatrisch ziekenhuis of schuldproblematiek, niet maakt dat met deze handeling een criminele organisatie wordt gefinancierd. Het sporadisch overmaken van geld ten behoeve van leden van een hechte groep, is geen strafbaar feit. Uit niets blijkt ook dat dit met zwart geld is gedaan dan wel op een stiekeme wijze wordt gedaan. Het betekent ook op geen enkele wijze dat het gedetineerd raken daarmee wordt gesteund of wordt bevorderd, zoals de rechtbank wel stelt.
- 182.
Wat hier hooguit mogelijk uit zou kunnen blijken is dat de rekening is gebruikt om betalingen te verrichten die via de bank diende te geschieden en dat cliënte deze gunst verleende nu het charter niet over een bankrekening beschikte.
- 183.
In dit kader acht ik het bovendien relevant aan uw hof voor te houden voor welk type feiten deze toenmalige leden gedetineerd zijn geraakt en dat dit geenszins te maken had met strafbare feiten die in het kader van het charter hebben plaatsgevonden. Het betrof in alle gevallen louter individuele feiten:
- a.
De heer [medeverdachte 4] zat gedetineerd vanwege een mishandelingszaak in IJmuiden.
- b.
De heer [betrokkene 1] zat destijds gedetineerd, omdat wapens waren aangetroffen in de woning van zijn schoonvader en zijn DNA was aangetroffen op één van deze wapens.
- 184.
Uit het voorgaande blijkt dan ook dat de detenties van de leden, waar sporadisch geld naar is overgemaakt vanaf de bankrekening van cliënte, niets te maken hadden met het plegen van strafbare feiten binnen de ten laste gelegde criminele organisatie en/of in enig verband stonden mét de Heli Angels Haarlem.
- 185.
Dat maakt dat ook niet kan worden gesteld, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat cliënte door deze overboekingen bewust een cultuur heeft laten ontstaan en laten voortbestaan waarin misdrijven werden gepleegd. De bankrekening is slechts sporadisch gebruikt en is op geen enkele wijze in rechtstreeks verband te brengen met een cultuur waarin misdrijven werden gepleegd binnen een criminele organisatie. Het type feiten waarvoor [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] destijds vast zaten zijn daarvoor kenmerkend en hebben niets te maken met de Hells Angels. Bovendien is [betrokkene 1] vaker gedetineerd geweest en heeft hij — zo blijkt — nooit een andere keer financiële steun gekregen. Er is — kort gezegd — geen vast patroon/cultuur te ontrafelen ten aanzien van de overboekingen.
- 186.
Concluderend stel ik mij op het standpunt dat tevens uit de financiële bevindingen van cliënte niet blijkt dat cliënte daarmee enig aandeel heeft gehad in enige criminele organisatie. De overwegingen van de rechtbank missen concrete onderbouwing in de bewijsmiddelen. In het bijzonder ontbreekt een direct verband met de overboekingen en het plegen van strafbare feiten in het kader van die organisatie.
Deelname cliënt [medeverdachte 6] ≠ deelname cliënte de stichting Hells Angels Haarlem
- 187.
Indien uw hof onverhoopt toch vaststelt dat de bestuurder, de heer [medeverdachte 6], wetenschap van en een aandeel bij een strafbare gedraging in het kader van het charter Hells Angels Haarlem heeft gehad, is er nog een belangrijk punt op basis waarvan uw hof- in tegenstelling tot de rechtbank — tot vrijspraak dient te komen. De deelname van één bestuurder betekent namelijk, wat de verdediging betreft, niet automatisch de deelname van cliënte als rechtspersoon.
- 188.
Zoals u weet heeft cliënte namelijk twee bestuursleden, de heer [medeverdachte 6] en de heer [betrokkene 15]. Wat mij betreft is het niet mogelijk vast te stellen dat, wanneer [medeverdachte 6] deel zou hebben genomen aan een criminele organisatie, hij dit automatisch ook als bestuurder van cliënte heeft gedaan en dat hij ook namens haar een criminele cultuur heeft gedoogd dan wel gesteund.
- 189.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het feit dat één van de bestuurders iets zou hebben vernomen van een strafbare gedraging door leden van het chapter (de huurder van het pand van cliënte), niet maakt dat hij voorts namens de gehele rechtspersoon, cliënte, dit zou hebben getolereerd en dat deze strafbare gedraging vervolgens ook binnen de sfeer van die rechtspersoon valt.
- 190.
Ten aanzien van dit standpunt wordt ondersteuning gevonden in de alom bekende IJzerdraadcriteria die in 1954 zijn ontwikkeld. Deze criteria kunnen tevens fungeren als criteria voor het toerekenen van gedragingen van een natuurlijk persoon, in casu het eventueel nalaten van [medeverdachte 6], aan een rechtspersoon zoals cliënte. De verdediging meent dat het nalaten van [medeverdachte 6] niet kan worden toegerekend aan cliënte. Op basis van het dossier volgt op geen enkel moment dat [medeverdachte 6] bepaalde handelingen, uitlatingen of nalatigheden heeft verricht die in de sfeer van rechtspersoon liggen.
- 191.
Wetenschap van strafbare feiten (achteraf) die niet gerelateerd worden aan de bankrekening en het clubhuis van cliënte, vallen hoe dan ook niet in de sfeer van cliënte als rechtspersoon en zijn derhalve niet relevant.
- 192.
De rechtbank heeft overwogen dat de vermeende stelling van de verdediging dat de wetenschap van [medeverdachte 6] over strafbare gedragingen niet de wetenschap van cliënte zouden impliceren, geen steun vindt in het recht. De verdediging heeft echter niet deze stelling geponeerd. Het betreft namelijk niet slechts de wetenschap van strafbare gedragingen, maar de deelname in zijn geheel aan een criminele organisatie. Die deelname van één van de twee bestuurders impliceert niet automatisch de deelname van de rechtspersoon. Die deelname van de rechtspersoon als geheel moet kunnen worden vastgesteld en daarvoor is enige mate van wetenschap en aandeel van alle bestuursleden noodzakelijk.
- 193.
De verdediging meent dat de deelname van cliënte pas zou kunnen worden vastgesteld, als uit enig bewijsmiddel zou blijken dat alle bestuurders van cliënte op de hoogte zouden zijn geweest — in algemene zin — van de strafbare gedragingen van leden van hun huurder van het pand, dit vervolgens hebben gedoogd en niet zouden hebben tegengesproken.
- 194.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de enkele wetenschap en aandeel van één bestuurder van cliënte, niet de deelname van cliënte aan de criminele organisatie bewijst. Voor deelname, hetgeen een actieve handeling dan wel bewust nalaten inhoudt, moet wat de verdediging betreft enige mate van gezamenlijkheid bestaan van alle leidinggevenden van een rechtspersoon.
- 195.
Simpel gezegd, als één bestuurder als privépersoon én bestuurder besluit linksaf te slaan, buiten medeweten van de andere bestuurder(s) om, betekent dat niet dat daarmee de gehele rechtspersoon linksaf is geslagen. Hooguit zou kunnen worden gesteld dat, in de situatie dat [medeverdachte 6] op de hoogte was van een bepaalde geweldscultuur binnen het chapter, [medeverdachte 6] aan [betrokkene 15] dit had moeten vertellen in het kader van cliënte. Door dit echter niet te doen (daarvoor ontbreekt immers ieder bewijs) kan cliënte het laten ontstaan en voortbestaan van een bepaalde geweldscultuur niet strafrechtelijk worden verweten.
- 196.
Het nalaten om te handelen door [medeverdachte 6], kan dan ook niet als nalaten van cliënte worden gezien. Uit niets blijkt dat [medeverdachte 6] twee petten op heeft gehad en met goedkeuren en. wetenschap van mede- bestuurder [betrokkene 15] niet heeft ingegrepen bij eventuele strafbare gedragingen of het laten ontstaan en voortbestaan bij een bepaalde geweldscultuur. Dat nalaten kan dan ook niet strafrechtelijk worden toegerekend aan cliënte.
- 197.
Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat [betrokkene 15] tijdens de ten laste gelegde periode bij enig overleg in het clubhuis is geweest en uit geen enkel OVC of tapgesprek blijkt dat de heer [medeverdachte 6] .of andere leden van de Hells Angels Haarlem met [betrokkene 15] hebben gesproken over strafbare feiten binnen de Hells Angels Haarlem. Ook kan niet worden gesteld dat de enkele wetenschap van en aandeel bij strafbare feiten bij één van de bestuurders van cliënte, maakt dat cliënte daar ook aan zou hebben deelgenomen.
- 198.
Kortom, als uw hof al zou vaststellen dat cliënt [medeverdachte 6] achteraf wetenschap zou hebben gehad van strafbare feiten en daarmee een bepaalde cultuur zou hebben ondersteund, dan is dit alsnog onvoldoende om cliënte te veroordelen voor deelname aan een criminele organisatie, nu [betrokkene 15] hier niets van af heeft geweten en geen enkel aandeel in heeft gehad. Ook dit dient te leiden tot vrijspraak van cliënte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor wat betreft het bestanddeel deelname.
Conclusie
- 199.
Kortom, uit al het voorgaande blijkt niet dat cliënte — uiterst subsidiair — daadwerkelijk enige wetenschap en enig aandeel heeft gehad in de vermeende criminele organisatie. Uit het enkele gegeven dat de stichting haar pand en sporadisch haar bankrekening ter beschikking stelde aan leden van het charter, kan niet de conclusie worden getrokken dat de stichting daardoor daadwerkelijk heeft deelgenomen aan die criminele organisatie.
- 200.
Mocht uw hof al vaststellen dat enkel [medeverdachte 6] heeft deelgenomen aan het laten ontstaan en voortbestaan aan enige geweldscultuur, dan kan dat alsnog niet worden toegerekend aan cliënte. Voor deelname van cliënte is wat de verdediging betreft noodzakelijk dat cliënte door béide bestuurders een aandeel heeft gehad bij het laten ontstaan en voortbestaan van een bepaalde cultuur. Dat is echter hoe dan ook niet het geval geweest en raakt derhalve het wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel deelname.
- 201.
En voor cliënten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] geldt dat nu zij hun lidmaatschap van het chapter Hells Angels niet hebben beëindigd na eventuele wetenschap achteraf van strafbare feiten van de hoofdverdachten, dat niet maakt dat zij daarmee, enig wezenlijk aandeel hebben gehad bij een eventuele deelname aan de criminele organisatie.
- 202.
Verder geven de OVC-gesprekken die er zijn geweest en voorhanden zijn in het dossier niet een beeld waaruit volgt dat de strafbare feiten waarvan wordt verondersteld dat cliënten wetenschap achteraf zouden hebben gehad. Het betreffen geen feiten waarvan cliënten zouden hebben geweten dat deze namens het chapter zouden zijn gepleegd. Nog daargelaten dat cliënten niet kunnen worden verweten hun lidmaatschap te hebben behouden in het geval slechts enkele leden in hun eigen tijd strafbare feiten zouden hebben gepleegd. Dat kan cliënten niet worden tegengeworpen in het kader van hun eventuele deelname aan een criminele organisatie.
- 203.
Tot slot is het zo dat het enkel aanwezig zijn bij gesprekken over criminele activiteiten — hetgeen overigens wordt betwist — op zichzelf onvoldoende is om deel te nemen een criminele organisatie. Uw eigen hof sprak namelijk op 22 juni 2017 een verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie, nu het enkel deelnemen aan gesprekken met medeverdachten geen blijk geeft van enige betrokkenheid bij het (beoogd) handelen van de medeverdachten of vereenzelviging met het samenwerkingsverband of gerichtheid van de verdachte op het oogmerk van dat samenwerkingsverband. De overwegingen van de rechtbank en de voorhanden zijnde bewijsmiddelen in de onderhavige zaak maken dat niet anders.
- 204.
Cliënten hebben nimmer bewust een cultuur laten ontstaan en laten voortbestaan waarin misdrijven werden gepleegd: De vier hoofdverdachten deden grotendeels alles achter de rug om van de overige leden van het charter.en de stichting om. Dat blijkt uit alle tap- en OVC-gesprekken en is een contra-indicatie van een bepaalde geweldscultuur binnen het hele charter en juist een indicatie voor een dergelijke cultuur binnen de kleine groep hoofdverdachten. Dat de club daarbij wordt genoemd, maakt niet die club daarmee de criminele organisatie vormt. Dit wordt ook integraal ontkend door alle verdachten in dit onderzoek Toren.
- 205.
Dat de hoofdverdachten — buiten weten van cliënten om — eventueel het clubhuis misbruikt hebben voor besprekingen en/of strafbare feiten, doet aan de conclusie niets af. Cliënten hebben niet — in zijn algemeenheid — geweten dat de hoofdverdachten een dergelijke cultuur hebben laten ontstaan en laten voortbestaan en hebben hierin ook geen aandeel gehad, laat staan van enig gewicht.
- 206.
Gelet op het voorgaande verzoek ik uw hof om cliënten dan ook — meer subsidiair — vrij te spreken van liet ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de deelname aan enige criminele organisatie.’
56.
Het gerechtshof heeft daar anders over geoordeeld. Uit de hiervoor onder 4. geciteerde bewijsoverwegingen volgt dat het oordeelt dat verzoekster met de nader door het gerechtshof aangeduide gedragingen aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie heeft bijgedragen en dat heeft ondersteund en dat daarin besloten ligt dat zij van dit oogmerk wetenschap had.
57.
Het opzetvereiste bij deelneming aan een criminele organisatie richt zich tot de deelnemer, waarbij voldoende is dat deze in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Welke misdrijven dat concreet zijn, is niet relevant en daarop hoeft het opzet van de deelnemer ook niet gericht te zijn. De strafbaarheid van de deelnemer zit in de betrokkenheid bij een criminele organisatie en het leveren van een bijdrage of bieden van ondersteuning aan gedragingen ter verwezenlijking van het criminele oogmerk van die organisatie. In het geval van art. 140 lid 1 Sr wordt alleen de eis gesteld dat de deelnemer weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het vereiste dat de deelnemer in zijn algemeenheid wetenschap heeft van het oogmerk van de organisatie wordt al snel verondersteld aanwezig te zijn bij een deelnemer die in de zin van art. 47–48 Sr heeft deelgenomen aan concrete door de organisatie beoogde misdrijven of aan andere misdrijven in het kader van de organisatie. Het bewijs van wetenschap bij een deelnemer die daaraan niet heeft deelgenomen zal uit andere bewijsmiddelen moeten blijken.12.
58.
In een beslissing van 3 juli 201213. heeft uw Raad geoordeeld, onder verwijzing naar HR 21 december 2011, ECLI:NL:HR:2010:BM4415, dat van deelneming aan een criminele organisatie slechts dan sprake kan zijn indien uit vastgestelde gedragingen kan blijken dat de verdachte daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisaties bestaande oogmerk en derhalve aan die organisaties heeft ‘deelgenomen’ in de zin van art. 140 en 140a Sr.
59.
Van de gedragingen die aan die uitspraak van 3 juli 2012 ten grondslag lagen, kon dat niet worden gezegd. Die betroffen het meermalen bijwonen van bijeenkomsten waarbij over de gewelddadige verspreiding van de islam werd gesproken en waarbij beeldmateriaal is vertoond waarop onthoofdingen en liquidaties te zien zijn, het verzamelen van geschriften en downloaden van documenten van internet met betrekking tot de gewelddadige jihad en deelneming aan elektronisch berichtenverkeer waarin die gewelddadige jihad wordt gepropageerd en het verzamelen van beeldmateriaal en vlaggen die met de gewelddadige jihad in verband te brengen zijn.
60.
Zo in de onderhavige zaak al zou moeten worden aangenomen dat er sprake is van een samenwerkingsverband dat als oogmerk het plegen van misdrijven heeft, kan uit de bewijsvoering van het gerechtshof niet blijken dat verzoekster een aandeel gehad heeft in dan wel heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van dat oogmerk.
61.
Net als in het klachtonderdeel betrekking hebbend op het oogmerk, wordt ook hier benadrukt dat het gerechtshof heeft miskend, dat er buiten het chapter Hells Angels Haarlem/Stichting Hells Angels Haarlem om een samenwerkingsverband bestond dat werd gevormd door drie van de acht leden van het chapter Hells Angels Haarlem, te weten [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2]. Deze leden hielden zich al dan niet samen met de vriendin van [betrokkene 1] ([betrokkene 4]) bezig met het plegen en beramen van misdrijven. Verzoekster maakte van dát samenwerkingsverband nadrukkelijk geen deel uit.
62.
De verdediging heeft in dat verband ook gewezen op de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waarin zij bevestigen met elkaar besloten te hebben vergaderd (p. 35 pleitnota):
- ‘15.
Van belang om dit te kunnen beoordelen is het feit dat de vier hoofdverdachten gedurende de ten laste gelegde periode intensief onderling met elkaar hebben overlegd en contact hebben over het eventueel plegen van misdrijven. Nergens uit blijkt dat zij daarbij hulp of ondersteuning hebben gekregen vanuit de overige leden van het charter. Dit bevestigen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ook telkens tijdens de behandelingen van hun strafzaken in eerste aanleg en tijdens hun getuigenverhoren. Daarbij sprak geen van deze drie over een bijdrage van de andere leden aan de intensieve samenwerking die zij met zij drieën hadden. Tekenend zijn de verklaringen van [betrokkene 3]: ‘Ik vergaderde in besloten kring met de twee andere verdachten. […] Wij drieën hadden zonder overleg de vinger in de pap. Met de rest hadden we nauwelijks tot geen contact, niet over bepaalde dingen die besproken waren.’ en ‘Als mensen niets weten, horen of zien kunnen ze daar ook geen vragen over stellen.’
- 16.
Nergens blijkt uit dat cliënten op de hoogte zijn geweest van het plegen van strafbare feiten en dat deze feiten namens het charter werden gepleegd en derhalve ook op hen sloegen als lid van het charter. Sterker nog uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt juist dat het niet de bedoeling was dat andere members van de hoed en de rand wisten.’
63.
Volgens de overwegingen van het gerechtshof bestonden de deelnemingshandelingen van verzoekster, de Stichting, uit
- —
het feitelijk ter beschikking stellen van het pand aan de [a-straat 1] in Haarlem aan ‘de leden’ van het charter van de Hells Angels Haarlem zodat zij dit als clubhuis konden gebruiken en zonder dat daartegenover een vergoeding van de clubleden bestond;
- —
het aanhouden van een rekening, genaamd ‘bestuur rekening’, die werd gevoed door contante stortingen en waarvan de betalingen voor vaste lasten van het pand [a-straat 1] te Haarlem werden gedaan, zoals UPC (communicatie), gemeentebelasting en NUON (GWL);
- —
vanaf die rekening verschillende bedragen zijn overgemaakt voor verschillende personen in de PI's waaronder [medeverdachte 4] en [betrokkene 1], waarbij met betrekking tot een overboeking van 10 augustus 2015 aan [betrokkene 1] als omschrijving staat vermeld ‘‘broer ik mis je!!! Hou vol!!!’.
64.
Omdat die handelingen werden verricht door [medeverdachte 6], full colour member van het chapter en bestuurder van de Stichting, merkt het gerechtshof [medeverdachte 6] aan als medepleger van die handelingen (p. 14 arrest, 1e alinea).
65.
Het gerechtshof is voorts van oordeel dat de handelingen in redelijkheid aan de Stichting kunnen worden toegerekend, gelet op het feit
- —
dat [medeverdachte 6] de voorzitter van de Stichting is en de gedragingen van [medeverdachte 6] passen in de sfeer van de Stichting;
- —
de gedragingen die [medeverdachte 6] namens de Stichting heeft verricht, dienstig zijn aan de Stichting, terwijl de Stichting er voorts over mocht beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en van geen andere wezenlijke activiteit van de Stichting is gebleken dan het in eigendom houden en ter beschikking stellen van het clubhuis en het betalen van de vaste lasten daarvoor, alsmede het verrichten van betalingen aan gedetineerde leden van het charter Haarlem (p. 14 arrest, 4e alinea).
66.
Deze handelingen zijn te kenmerken, aldus het gerechtshof tot slot, als aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen: het overweegt dat het pand dat de Stichting ter beschikking stelt als clubhuis het hart van het charter Hells Angels Haarlem vormt, het een bolwerk van symbolen is dat in relatie staat tot het criminele oogmerk van de organisatie terwijl er door de leden wordt vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, er (aldaar) (een) wapen(s) aanwezig is/zijn en geld wordt ingezameld voor gedetineerde leden. De Stichting betaalt de voorzieningen en andere vaste lasten voor dit clubhuis en ondersteunt gedetineerde leden van het charter financieel.
67.
Eerder in deze schriftuur is reeds gemotiveerd betwist dat van een crimineel oogmerk bij de organisatie die door (de ‘oude garde’ van) het charter en de Stichting werd gevormd sprake is geweest. Daarbij is betoogd dat de bewijsvoering niet toereikend is voor het bewijs van het verband tussen de gebruikte symbolen en een crimineel oogmerk van het charter in zoverre het die ‘oude garde’ en de Stichting betreft (zie hiervoor onder 36–42) en dat dit ook geldt voor het plaatsvinden in het clubhuis van ‘(een) vergadering(en) over (te plegen) strafbare feiten’ (zie hiervoor onder 47–49) en ‘het inzamelen van geld voor gedetineerde leden’ (curs. JK) (zie hiervoor onder 43– 44). Voorts is betoogd dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat in het clubhuis sprake is geweest van aanwezigheid van (een) wapen(s), in ieder geval niet dat dit met medeweten en/of bewustheid is geweest van andere leden van het charter — waaronder [medeverdachte 6] (bestuurder van de Stichting) — dan [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zie hiervoor onder 50).
68.
De daar aangevoerde argumenten dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Op basis daarvan moet tot de conclusie worden gekomen dat de door het gerechtshof als ‘deelnemingshandelingen’ genoemde feiten en omstandigheden niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd en/of dat die handelingen niet als aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handelingen kunnen worden aangemerkt en/of, meer in het bijzonder, dat daaruit noch overigens de conclusie kan worden getrokken dat de Stichting in zijn algemeenheid wist (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat ‘de’ organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven had.
69.
Daar komt bij, dat met betrekking tot specifiek de Stichting de verdediging heeft gesteld dat het enkele eigendom van het pand, dat al decennia en zonder enig probleem als clubhuis wordt gebruikt door het charter, niet maakt dat de Stichting daarmee een wezenlijk aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van enig crimineel oogmerk. Op de momenten dat het bestuur van de Stichting aanwezig is geweest in het clubhuis, zijn geen strafbare gedragingen gepleegd aldaar. Als al werd gesproken over strafbare gedragingen, zijn dit gedragingen die zich buiten het clubhuis en het charter afspeelden. Het ter beschikking stellen van een pand aan personen die strafbare feiten plegen zonder dat de eigenaar daarvan weet had, maakt niet dat dit aan die eigenaar strafrechtelijk kan worden verweten. Zelfs als de eigenaar het wel weet, maakt het enkele ter beschikking (blijven) stellen niet dat de eigenaar een criminele organisatie met die verdachten vormt. Ook is aangevoerd dat de ter beschikkingstelling niet het plegen van misdrijven van de vier hoofdverdachten heeft gefaciliteerd, waarbij onder verwijzing naar twee voorbeelden, de vermeende levering van een wapen in het clubhuis en afvuren van een vuurwapen in het clubhuis, is aangevoerd dat het aan wetenschap van (het bestuur van) de Stichting heeft ontbroken (zie pp. 71 en 72 van de pleitnota, onder 168 – 172).
70.
Weersproken is voorts dat het clubhuis een spil was in een criminele organisatie: zulks blijkt niet uit de OVC-gesprekken in het clubhuis zelf, terwijl uit tap- en OVC- gesprekken tussen de hoofdverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] juist blijkt dat zij met name dingen bespraken in hun auto, via de telefoon en ook afspraken maakten met elkaar buiten het clubhuis (pleitnota pp. 72–74, onder 173 – 178).
71.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat er aanwijzingen zijn voor het feit dat [betrokkene 1] is aangesproken door andere leden op gedrag waarvan zij wél wisten, aan de hand van een opname in een voertuig waarin hij zegt: ‘stelletje flikkers, vieze flikkers, bangepoepers, bleh’. Vervolgens zegt hij nog ‘kankerflikkers’, ‘je moet dit niet, je moet dat niet, kankerhomo's bleh…’, ‘Kankerflkkers allemaal, bah’,. 'helemaal misselijk van die kankerclub.’14.
72.
Over de financiën, te weten de door de Stichting aangehouden rekening waarvan af betalingen voor buitenlandreizen, alsmede enkele incidentele betalingen ten behoeve van het clubhuis, te weten een tafel, verzekeringen, UPC, gemeentebelasting en NUON en drie gedetineerde leden werden betaald, heeft de verdediging aangevoerd dat die rekening en betalingen op generlei wijze verband hielden met strafbare feiten en derhalve geen bewijs vormen voor faciliterende deelname aan een organisatie (pleitnota p. 74 onder 180). Daarbij is met betrekking tot de betaling aan gedetineerde leden gewezen op het feit dat dit sporadisch plaats vond en geenszins te maken hadden met strafbare feiten die in het kader van het charter zijn gepleegd (pleitnota p. 74–75 onder 181 en 183)
73.
Het gerechtshof heeft in zijn overwegingen deze argumenten van de verdediging niet betrokken. Dat maakt dat zijn oordeel, waarin tot uitdrukking komt dat de door het gerechtshof genoemde handelingen zonder meer hebben te gelden als handelingen waaruit wetenschap van de Stichting van het criminele oogmerk van ‘de’ organisatie kan volgen en als deelnemingshandelingen kunnen worden aangemerkt, onbegrijpelijk.
74.
Het ontbreken van een nadere motivering betekent voorts dat, gelet op art. 359 lid 2 jo lid 8 Sv, het gerechtshof heeft verzuimd de bijzondere redenen op te geven voor de afwijking van dit bezwaarlijk anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken verweer van de verdediging. Dat lijdt tot nietigheid van de bestreden uitspraak.
75.
Met betrekking tot het oordeel van het gerechtshof dat de Stichting in zijn algemeenheid wetenschap zou hebben gehad van het oogmerk van de organisatie, geldt verder nog het volgende.
76.
Het gerechtshof heeft overwogen dat
‘(h)et opzet van een rechtspersoon kan afgeleid worden uit het opzet van de namens de rechtspersoon optredende natuurlijke persoon, maar ook uit bijvoorbeeld het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.’
77.
Het gerechtshof merkt vervolgens de gedragingen van de voorzitter van de Stichting, [medeverdachte 6], aan als gedragingen die redelijkerwijs aan de Stichting kunnen worden toegerekend.15.
78.
Nu echter uit het arrest, noch de aanvulling daarop kan volgen dat [medeverdachte 6] — door het gerechtshof onder het kopje ‘Wie heeft de handelingen namens de Stichting verricht?’ als ‘(mede)pleger’ van de namens de Stichting vermelde handelingen aangemerkt — de voor deelneming aan de/een criminele organisatie vereiste wetenschap en/of opzet had, is het oordeel dat de Stichting die wetenschap en/of opzet (wel) had reeds uit dien hoofde onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
79.
Bovendien geldt, dat in de pleitnota uitgebreid is stil gestaan bij de vraag of bewezen kan worden verklaard dat [medeverdachte 6] aan een criminele organisatie heeft deelgenomen. Dat verweer is aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Zie in dat verband de pleitnota waarin wordt geconcludeerd dat [medeverdachte 6] geen wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie en evenmin aan de verwezenlijking bijdragende of ondersteunende handelingen heeft verricht, zoals weergegeven in de pleitnota op p. 47 onder 65 e.v., en meer in het bijzonder ook op p. 55 onder 98 en op p. 56 t/m 68 onder 100 – 153, met als conclusie op p. 68 onder 154 – 156:
‘Conclusie wetenschap oo basis van de genoemde strafbare feiten
- 154.
Kortom de vermeende wetenschap op basis van de vier genoemde strafbare feiten en ook de andere in het dossier genoemde strafbare feiten zijn volstrekt niet aan de orde en van een dergelijke wetenschap, al dan met achteraf, is geen sprake geweest bij cliënten.
- 155.
Mocht uw hof ten aanzien van al het voorgaande toch van oordeel zijn dat cliënten achteraf wetenschap hebben gehad over enige strafbare gedragingen door anderen, dan kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat zij deze niet-club gerelateerde gedragingen hebben ondersteund op enige wijze. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen vaststellen dat de strafbare gedragingen zijn ontstaan door en voortkomen uit het lidmaatschap van de hoofdverdachten bij het chapter. Als sprake is geweest van strafbare gedragingen zijn die ontstaan door de hoofdverdachten zelf en vonden deze plaats buiten de club. In die gevallen waarin zij aangaven dat zij dit namens of in het kader van de club hebben gedaan, is tegelijkertijd vastgesteld dat zij misbruik hebben gemaakt van die club. Cliënten hebben echter nooit wetenschap -gehad van dit misbruik, hooguit van de strafbare gedragingen die de hoofdverdachten vanuit zichzelf hebben gepleegd. Ook hebben zij geen wetenschap gehad van strafbare gedragingen in het clubhuis of anderszins direct club gerelateerd.
- 156.
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat cliënt wegens gebrek aan wetenschap integraal dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.’
80.
Het gerechtshof is van dit uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afgeweken, maar heeft verzuimd in het arrest de bijzondere redenen daarvoor op te geven. Die redenen zijn bovendien niet uit de bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkort arrest te destilleren. Daarmee heeft het gerechtshof het op straffe van nietigheid bepaalde in art. 359 lid 2 Sv niet nageleefd.
81.
Voor wat betreft de deelneming geldt dan ook dat niet bewezen is verklaard dat verzoekster deelneemster is geweest, in de zin van art. 47–48 Sr, aan de concrete door de organisatie beoogde misdrijven of aan andere misdrijven in het kader van de organisatie. Voorts kan uit de bewijsvoering niet volgen dat verzoekster in zijn algemeenheid wist (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie als oogmerk het plegen van misdrijven had. In zoverre er gedragingen zijn waarvan uit de bewijsvoering zou kunnen volgen dat zij door verzoekster zijn verricht, kunnen zij niet strekken tot noch rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaande oogmerk. Mitsdien is de bewezenverklaring van de deelneming van verzoekster aan een organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven onvoldoende met redenen omkleed.
82.
Het arrest lijdt aan nietigheid.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder betreft dit de artikelen 1, Eerste Protocol EVRM, 6 EVRM, 33, 33a en 33c Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv doordat
- —
de oplegging aan verzoekster van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het aan haar in eigendom toebehorende pand met vergoeding van het verschil in zoverre de opbrengst het bedrag van € 80.000,- te boven gaat, zonder nadere motivering en in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, onbegrijpelijk is en/of
- —
doordat het gerechtshof heeft verzuimd de bijzondere redenen op te geven voor de afwijking van het bezwaarlijk anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken verweer dat verzoekster door oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het haar in eigendom toebehorende pand onevenredig wordt getroffen.
Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
De verdediging heeft in haar subsidiaire verweer het gerechtshof verzocht het Openbaar Ministerie niet te volgen in zijn vordering tot het uitsluitend opleggen van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van het aan verzoekster in eigendom toebehorende pand aan de [a-straat 1] in Haarlem, en om aan haar uitsluitend een (hoofd)straf op te leggen.
2.
De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd:
‘Primair verzoek een straf op te leggen
- 178.
Mocht uw hof cliënte toch veroordelen voor een strafbaar feit, dan dient eerst de vraag te worden gesteld of cliënte dient te worden veroordeeld tot een straf. Normaal gesproken zou het openbaar ministerie een hoofdstraf eisen, maar dat heeft zij in onderhavige zaak met gedaan.
- 179.
Vandaar dat in hoger beroep wederom de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de verdediging — en niet het openbaar ministerie — uw hof gaat verzoeken om in plaats van verbeurdverklaring van het clubhuis, aan cliënte — bij een bewezenverklaring — een straf op te leggen, zijnde een geldboete.
- 180.
Het openbaar ministerie heeft besloten geen geldboete te eisen, maar enkel de verbeurdverklaring van het clubhuis, want een eventueel geëiste geldboete gaat de waarde van het clubhuis niet te boven, aldus het openbaar ministerie.
- 181.
Wellicht ten overvloede herinnert de verdediging uw hof eraan dat de doelstelling van verbeurdverklaring het treffen van de verdachte m de vermogenspositie is. In tegenstelling tot de maatregel van onttrekking aan het verkeer, welke maatregel ziet op ongecontroleerd bezit in strijd met de wet of het algemeen belang of anderszins schadelijke voorwerpen. Waarom wordt in dit geval dan niet gewoon om een geldboete verzocht? Omdat het openbaar ministerie cliënte niet wil raken in haar vermogen, maar cliënte wil raken in haar kern, haar kapot wil maken. Anders zou immers wel gewoon om een geldboete worden verzocht.
- 182.
Door zich op dit standpunt te stellen wordt echter onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden en belangen van cliënte.
Bestuursrechtelijke en civielrechtelijke aannak Hells Angels
- 183.
Het beeld dat ontstaat is dat cliënte zo hard mogelijk getroffen dient te worden. En dat het openbaar ministerie dat boven alles stelt en daarom zelfs strafmaxima terzijde schuift. Daarmee wordt tekort gedaan aan de overige omstandigheden die op geen enkel wijze worden meegewogen. Ik meen dat die wél moeten worden meegewogen in het kader van de strafoplegging in deze zaak en ik zal daarbij stilstaan in het navolgende.
- 184.
Al enkele jaren heeft de overheid nu ingezet op de aanpak van ‘criminele motorbendes’. Het openbaar ministerie pronkt door middel van nieuwsberichten op haar website over de intensieve samenwerking tussen lokaal bestuur, politie, belastingdienst, FIOD, het openbaar ministerie en de Koninklijke Marechaussee waardoor motorbendes zich niet meer in de openbare ruimtes laten zien. ‘Het opwerpen van barrières, zoals civiele verboden, sluiting van clubhuizen en handhaving door bestuur en politie dragen hier aan bij.’
- 185.
En juist dat moet in ogenschouw worden genomen. Dat cliënte in strafrechtelijk zin hiervoor voor uw hof dient te verschijnen, is slechts één van de vele manieren waarop de cliënte (en de medeverdachten) wordt aangepakt.
- 186.
Ernstige strafbare feiten en ondermijnende activiteiten gepleegd door outlaw motorcycle gangs vormen volgens de overheid een bedreiging voor de rechtstaat. Wat echter niet uit het oog verloren moet worden, is dat we hier in de rechtszaal te maken hebben met een stichting die de eigenaar is van een clubhuis zodat een aantal mensen samen kan doen waar hun passie ligt: motorrijden. Geen van hen heeft toen hij zich aansloot bij de club het oogmerk gehad, of wetenschap van dat oogmerk, om strafbare feiten te plegen. Als dat zo was geweest dan had hun jarenlange lidmaatschap en het jarenlange bestaan van cliënte wel geresulteerd in uitgebreide documentatie. Het tegengestelde is echter waar, cliënte heeft geen strafblad.
- 187.
Cliënte en ook de individuele leden van de motorclub worden niet alleen in strafrechtelijk zin getroffen en aangepakt, maar ervaren ook van alle mogelijke kanten overheidsbemoeienis. Terecht, zullen sommigen misschien denken. Maar niet vergeten moet worden dat cliënte hierdoor al volledig financieel wordt uitgekleed en de doelen die beoogd worden met een strafrechtelijk ingrijpen zoals vergelding en preventie reeds zijn bereikt. Het clubhuis, het meest waardevolle bezit van cliënte is immers gesloten en zal nooit meer het doel kunnen hebben wat zij eerder had. Een verkoop ligt hoe dan ook in het verschiet.
- 188.
De verdachten hebben allen als getuigen ten overstaan van uw hof verklaard over de impact die de sluiting van het clubhuis op hun heeft gehad. Stuk voor stuk verklaarden zij hoeveel het clubhuis voor hen betekent. Zij spraken over het gevoel van onrecht, het financieel leeglopen, de hoop verliezen, ijdele hoop, de gebrekkige medewerking van de burgemeester, de positieve kijk van de buurt en het feit dat het clubhuis nu staat te verpauperen.
- 189.
Het clubhuis is voor deze mannen een ontmoetingspunt, een plek waar zij samen kunnen komen om een biertje te drinken en het vertrek punt van hun vele road trips. Dat ligt nu al jaren stil.
- 190.
Cliënte wordt vanuit alle mogelijke juridische hoeken keihard aangepakt en is verwikkeld in tal van juridische procedures. De burgemeester blijft maar wijzen op verstoring van de openbare orde, ondanks dat deze verdachten daar geen aandeel in hebben gehad en alles uit de kast hebben getrokken om het tegendeel aan te tonen.
- 191.
Het zal niemand ontgaan zijn dat het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden afgelopen maand de beschikking tot de civielrechtelijke verbodenverklaring van de Heli's Angels heeft bekrachtigd; evident heeft dit ook betrekking op cliënte. Ook tot aan de Raad van State werd een procedure gevoerd; die achtte de sluiting van het clubhuis aan de Baljuwslaan voor onbepaalde tijd nog altijd noodzakelijk.
- 192.
Juridische procedures die ondanks de veelal negatieve uitkomsten telkens met gegronde redenen worden gevoerd. De Hells Angels voelen zich immers in tot in de kern van hun identiteit aangevallen door de overheid en komen daar met rechte tegenop.
- 193.
Het gerechtshof vernietigde bijvoorbeeld de uitvoerbaar bij voorraadverklaring gelet op het feit dat het belang van de leden — de vrijheid van vereniging en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer — nog altijd prevaleerde.
- 194.
Verbeurdverklaring van het clubhuis puur en alleen omdat deze door cliënte ter beschikking is gesteld aan de leden en individuele leden hier vervolgens strafbare feiten zouden hebben gepleegd en dit in het algemeen belang verbeurd verklaren kan en mag dus niet aan de orde zijn.
- 195.
De belangen die de overheid heeft met het willen sluiten of ontnemen van het clubhuis dienen dus niet mee te spelen en worden reeds op talloze andere wijzen gediend. Immers, is het pand van cliënte al ruim vier jaren gesloten en wordt het op alle mogelijke manieren belemmerd nog een individu of entiteit te zijn die aan de Hells Angels kan worden gebeerd. Van de hoogste instanties tot de Algemeen Plaatselijke verordening van Haarlem.
- 196.
Het clubhuis zal nooit meer het clubhuis worden van de Hells Angels Haarlem, daar wordt al voor gezorgd, door die gevolgen is cliënte al getroffen. Die doelen zijn door het openbaar ministerie in samenwerking met al die andere partijen al bereikt.
- 197.
Met voorgaande omstandigheden dient rekening te worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
Buitenproportioneel
- 198.
Het openbaar ministerie weet dat de uitspraak van verbeurdverklaring van uw hof de club zal raken in het hart en zeker het effect heeft van een hele zware straf, de aller zwaarste straf denkbaar. Die weliswaar ook het vermogen van de club raakt, maar nog veel meer dan dat. Niet alleen cliënte, de stichting, zal worden geraakt door deze straf, maar ook alle individuele leden van de Hells Angels Haarlem en ook ver daar buiten zal deze eventuele uitspraak invloed hebben.
- 199.
Daarmee zou het naar de mening van de verdediging niet alleen een buitenproportionele en onevenredig zware straf zijn, maar ook in strijd zijn met de kern van de ideeën achter de verbeurdverklaring.
- 200.
Indien uw hof zou menen dat de cliënte in haar vermogen dient te worden geraakt — het doel van de verbeurdverklaring — kan ook simpelweg aan haar een geldboete worden opgelegd. Dan is het helemaal niet nodig om over te gaan tot verbeurdverklaring. Dat is echter voor het openbaar ministerie niet voldoende, er dient een statement te worden gemaakt in lijn met het hele (politieke) proces tegen deze motorclub, hun clubhuis dient te worden afgepakt.
- 201.
Mocht uw hof onverhoopt van oordeel zijn dat cliënte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan verzoek ik uw hof het verzoek af te wijzen, omdat cliënte bij een verbeurdverklaring onevenredig zwaar wordt getroffen.
- 202.
Mocht uw hof tot een veroordeling van cliënte komen dan is een geldboete de meest passende straf. Zeker nu het openbaar ministerie zelf aangaf dat zij ook van plan was een boete te eisen, maar probeert deze geldboete impliciet te verkrijgen door u te verzoeken het clubhuis verbeurd te verklaren.
(…)
- 210.
In aanvulling op het voorgaande geldt bovendien dat cliënte door de verbeurdverklaring onevenredig zwaar wordt getroffen gelet op het volgende. Het clubhuis is aangeschaft in 1990 (overigens met een hypotheek) en de huidige waarde van het clubhuis is tot aan de ten laste gelegde periode — die in totaal 3 jaren beslaat — over een periode 24 jaren opgebouwd.
- 211.
Indien het clubhuis nu verbeurd zou worden verklaard dan wordt geen recht gedaan aan de legale opbouw van het vermogen over de 24 jaren voorafgaand aan het ten laste gelegde waarin cliënte overigens vrij was van welke strafrechtelijke verdenking dan ook. Door verbeurdverklaring zou cliënte de waarde van het gehele clubhuis verliezen terwijl zij het clubhuis inmiddels 31 jaar in het bezit heeft en ‘slechts’ in een zeer beperkte tijd daarvan verdacht wordt van een strafbaar feit. Dat is niet rechtvaardig.
Boete bedrag
- 212.
Bij een bewezenverklaring voor deelname aan een criminele organisatie kan een maximale geldboete van de vijfde categorie, te weten € 81.000,- worden opgelegd. Natuurlijke personen kunnen daarnaast een maximale gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opgelegd krijgen. De toepasselijkheid van artikel 23, zevende lid, Sr. — geen passende bestraffing mogelijk — is geenszins onderbouwd, noch aan de orde. Het betreft een stichting met louter baten uit contributie, huishoudelijke vaste lasten en één vermogensobject. Toepassing van dit lid zou mijns inziens louter plaats kunnen vinden bij rechtspersonen met een grote bedrijfseconomische winsten en vermogen.
- 213.
Jegens de medeverdachten met eenzelfde verdenking, namelijk artikel 140 Sr. en een zelfde documentatie, is door het openbaar ministerie 20 maanden gevangenisstraf waarvan vijf voorwaardelijk geëist. Dat is minder dan een derde van het strafmaximum (zes jaren). Wat het openbaar ministerie hu tegen cliënte eist is daarmee volstrekt buiten alle proporties en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Een derde van de maximale geldboete die aan cliënte kan worden opgelegd bedraagt immers € 27.000,- Gelet op de tenlastelegging aan cliënte vermag ik niet in te zien waarom de strafeis jegens cliënte zo onevenredig hoog zou moeten zijn.
- 214.
Het clubhuis heeft een waarde van (minstens) € 485.000,- hetgeen zes keer boven de maximale geldboete uitkomt. Terwijl de verbeurdverklaring proportioneel dient te zijn: de waarde van het verbeurdverklaarde moet in verhouding staan tot de ernst van het delict en daarmee tot de te verwachten strafoplegging. Dat weet het openbaar ministerie en zij had dan ook simpelweg een geldboete moeten eisen in plaats van deze gekunstelde constructie.
- 215.
Mocht uw hof tot een veroordeling van cliënte komen, wil ik u verzoeken de verbeurdverklaring af te wijzen, de teruggave van het inbeslaggenomen clubhuis aan cliënte te gelasten en een geldboete op te leggen van maximaal € 27.000,- waarvan € 6.750 voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren, hetgeen meer in verhouding staat tot de geëiste 20 maanden, waarvan vijf voorwaardelijk jegens de medeverdachten.
- 216.
Het gaat veel te ver om gelet daarop om verbeurd verklaring van het clubhuis te verzoeken. Daarvoor vind ik ook steun in de jurisprudentie.
Jurisprudentie
- 217.
In zaken waarin rechtspersonen zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie worden namelijk uitsluitend geldboetes opgelegd. Ook is het in die zaken niet gebruikelijk dat panden verbeurd worden verklaard.
- 218.
Gelet hierop ligt het meer in de reden om aansluiting te zoeken bij een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Op 10 januari 2017 veroordeelde de rechtbank Rotterdam tot een geldboete van € 65.000,- voor een bedrijf dat zich meer dan drie jaar lang schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, valsheid in geschriften en deelname aan een criminele organisatie. In deze zaak werd de onderneming ingezet om de verweten gedragingen te bevorderen, waardoor zij een actieve en significante bijdrage had aan de verweten gedragingen.
- 219.
In de onderhavige zaak heeft cliënte geen actieve en/of significante bijdrage geleverd aan enig misdrijf dat door het openbaar ministerie aan de criminele organisatie wordt gelinkt. Het enige wat cliënte mogelijk wordt verweten is namelijk de deelname en geen van de specifieke misdrijven die daaronder vallen.
(…)
- 229.
De verdediging verzoekt uw hof indien u tot verbeurdverklaring van het pand beslist, met toepassing van het bepaalde in artikel 33c Sr., te bepalen dat de opbrengst van de verkoop van het pand als geldelijke tegemoetkoming aan cliënte moet worden betaald.
De hoogte van de tegemoetkoming zou als volgt kunnen worden berekend. De opbrengst van de verkoop van het pand minus de € 27.000,- die redelijkerwijs als geldboete zou worden opgelegd, althans het equivalent van de straffen die uw hof eventueel oplegt aan de medeverdachten.
Conclusie
- 230.
Concluderend moet mijns inziens rekening worden gehouden met al het voorgaande bij de oplegging van de straf. Bij een bewezenverklaring is een geldboete een meer adequate sanctie. Mocht uw hof echter toch tot een verbeurdverklaring overgaan dan verzoek ik u met klem artikel 33c Sr. toe te passen.’
3.
Aldus heeft de verdediging ter onderbouwing van haar standpunt dat verzoekster door verbeurdverklaring van het pand onevenredig wordt getroffen, aangevoerd dat alsdan, verhoudingsgewijs, de strafoplegging aan de Stichting ernstig uit de pas zou lopen met de straffen die het Openbaar Ministerie tegen de medeverdachten, die van hetzelfde feit worden verdacht, heeft geëist, te weten 20 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Die eis ziet op minder dan een derde van de aan hen maximaal op te leggen gevangenisstraf (zes jaren).
4.
De verdediging bepleit dan ook ten aanzien van de Stichting om, ingeval van bewezenverklaring, een verbeurdverklaring voor ten hoogste een bedrag van € 27.000,- waarvan € 6.750,- voorwaardelijk op te leggen, dat wil zeggen een derde van de maximale geldboete die aan cliënte kan worden opgelegd (€ 81.000,-)16. gecombineerd met een voorwaardelijk deel dat verhoudingsgewijs gelijk is aan het aan de medeverdachten opgelegde voorwaardelijke deel. Een andere benadering zou verzoekster onevenredig treffen.
5.
Uit de overwegingen van het gerechtshof volgt, dat het is ingegaan op het verweer van de verdediging dat in het licht van de aan de Stichting maximaal op te leggen straf, een verbeurdverklaring van het pand zonder compensatie onevenredig zou zijn. Het volgt die stelling ook:
‘Het hof is vervolgens met de verdediging van oordeel dat, gezien de discrepantie tussen de getaxeerde waarde van het clubhuis en de maximaal mogelijke geldboete, de Stichting onevenredig zou worden getroffen door verbeurdverklaring en om die reden toepassing moet worden gegeven aan artikel 33c, eerste lid, Sr.’
6.
Het gerechtshof volgt de verdediging echter niet in het gemotiveerde standpunt dat de verbeurdverklaring er niet toe mag strekken dat feitelijk aan verzoekster de maximale geldboete waarmee het strafbare feit wordt bedreigd, wordt opgelegd.
7.
Dit kan blijken uit de overweging, achtereenvolgens, de overwegingen:
‘Het hof volgt de advocaat-generaal niet in haar standpunt dat deze maximale geldboete bij de Stichting geen passende bestraffing zou kunnen vormen’
en
‘Het hof acht in dit geval een bedrag van € 80.000,- een maximaal aanvaardbaar redelijk bedrag waarmee de Stichting in haar vermogen wordt getroffen.’
8.
Het gerechtshof motiveert niet nader waarom het van oordeel is dat via de verbeurdverklaring aan de Stichting (bijna het equivalent van) de voor het strafbare feit maximaal op te leggen geldboete17. in dit geval passend en niet onevenredige is.
9.
In het licht van HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, en meer in het bijzonder hetgeen daar is overwogen onder 3.4.218., alsmede hetgeen namens de verdediging is aangevoerd, is dat oordeel zonder een nadere motivering onbegrijpelijk.
10.
Met de verbeurdverklaring ter hoogte van (bijna) de maximale straf waarmee het strafbare feit wordt bedreigd, legt het gerechtshof aan verzoekster immers een individual and excessive burden op, zodanig dat geen sprake is van de fair balance die op grond van art. 1 van het Eerste Protocol EVRM dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds.
11.
Zie in dit verband ook de beslissing van het EHRM van 7 oktober 2021 in de zaak Djordjević v. France (application no. 15572/17). In die zaak, die ook een (gedeeltelijke) confiscatie van een pand betrof, werd weliswaar niet tot onevenredigheid en een schending van art. 1, Eerste Protocol EVRM geconcludeerd19., maar is gelet op de overwegingen van het EHRM ook wel begrijpelijk waarom: de verdachte was leider van een organisatie waarbinnen bij herhaling ernstige strafbare feiten werden gepleegd, hij had een omvangrijk (en uitdijend) strafblad en meer in het bijzonder kon worden vastgesteld dat die strafbare feiten grote verdiensten genereerden terwijl er bovendien geen relatie kon worden vastgesteld tussen de door de verdachte inmiddels opgebouwde onroerend goed-portefeuille en zijn beroepsmatige inkomsten.20.
12.
Nu dergelijke omstandigheden, en meer in het bijzonder de door het EHRM in dit verband belangrijk geachte grote verdiensten, ten aanzien van verzoekster niet kunnen worden vastgesteld en gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de maximaal op te leggen straf en de aan de medeverdachten opgelegde straf, is de verbeurdverklaring zoals die door het gerechtshof in de onderhavige zaak is opgelegd niet als evenredig aan te merken.
13.
Bovendien kan hetgeen namens de verdediging is betoogd bezwaarlijk anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv worden aangemerkt. Het gerechtshof is van dat standpunt in de besluitvorming met betrekking tot de op te leggen straf afgeweken, zonder dat het evenwel de bijzondere redenen daarvoor heeft opgegeven. Dat heeft ingevolge art. 359 lid 8 Sv nietigheid tot gevolg.
Belang:
14.
Uit de strafmaatoverwegingen rijst het ernstige vermoeden dat het gerechtshof bij de strafoplegging geen rekening heeft gehouden met het verweer van de verdediging en dat de aan verzoekster opgelegde straf lager zou zijn uitgevallen als dat wel het geval zou zijn geweest. Daarmee is haar belang bij vernietiging als bedoeld in art. 80a RO gegeven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster van cassatie.
Amsterdam, 22 oktober 2021
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑10‑2021
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10406)
Zie Voortgangsrapportage Outlaw Motorcycle Gangs 2020 Landelijk Strategisch Overleg integrale aanpak OMG's, LIEC 2021, p. 17, te vinden op: https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/onderwerpen/outlaw-motorcycle-gangs/voortgangsrapportage-omg-2020-def.pdf
Zie Gerechtshof's‑Hertogenbosch 25 april 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD0560; Gerechtshof Amsterdam 10 april 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9212; Gerechtshof Leeuwarden 12 december 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007:BB9782 (gevolgd door uitspraak van uw Raad van 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124(Hells Angels Northcoast Harlingen))
Opm. JK: de pleitnota heeft betrekking op drie verdachten: [medeverdachte 6], [medeverdachte 4] en de Stichting Hells Angels Haarlem, reden waarin in het hier geciteerde algemene deel van de pleitnota dat deze drie verdachten betreft wordt gesproken over ‘cliënten’.
HR 6 oktober 1992, ECLI:NL:PHR:1992: AB 9524, NJ 1993/100 waaruit is af te leiden dat van ‘oogmerk’ cfm. art. 140 Sr niet slechts sprake is wanneer een organisatie/rechtspersoon in het leven is geroepen tot het plegen van misdrijven, maar ook wanneer dat pas naderhand is nagestreefd.
Fokkens in NLR, art. 140, aant. 2 (actueel t/m 15-09-2019)
zie pleitnota onder 22, p. 38
‘Death Head Purple’: een ieder die dit heeft verdiend heeft zijn bloed gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels‘Dequiallo’: kan verdiend worden door toegepast geweld door clubleden van Hells Angels richting overheidspersoneel‘ball been hammer’: voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt
‘we moeten wel aan de toekomst denken en (…) laten we hopen van niet maar ik ken vast komen, hij ken vast komen als jij woorden krijgt met je buurman en je slaat hem achterstevoren hem ken je ook vast komen’, ‘We kennen allemaal vastkomen’ en ‘dan moet het niet zo zijn dat nu moeten jullie voor mij betalen maar als er twee of drie man vast zitten dan heb je een fucking probleem,’ Op diezelfde clubvergadering zegt [betrokkene 1]: ‘Hee als justitie zijn shit beter had geregeld en van der Valk betere camera's had gehad ja? Dan had hij vast gezeten, had hij vast gezeten, had hij vast gezeten en had ik vast gezeten ja?’
Zie A. Kesteloo, Het bijzondere opzetvereiste bij deelneming aan een criminele organisatie: wetenschap (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) in: TPWS 2016/38
HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161
Pleitnota p. 49, onder 72.
Zie ook de overwegingen van het gerechtshof bij de strafoplegging:‘Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de Stichting en het charter Hells Angels Haarlem zodanig met elkaar zijn verweven dat de Stichting — via haar bestuurder [medeverdachte 6] — weet heeft van het criminele oogmerk van de organisatie’
Op 1 mei 2014 bedroeg de maximaal op te leggen geldboete € 81.000,-, op 26 januari 2017 € 82.000, het gerechtshof gaat uit van € 82.000,-: ‘De geldboete die maximaal is voorzien in artikel 140 Sr is een geldboete van de 5e categorie (ten tijde van het feit € 82.000,-).’ (p. 18 arrest, 3e alinea)
Zie noot 16, het gerechtshof gaat uit van € 82.000,-
‘3.4.2. Die regeling is in overeenstemming met het in art. 1 EP neergelegde recht op 'ongestoord genot van eigendom’. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt immers dat, wanneer een inbreuk op het eigendom een ‘individual and excessive burden’ op de betrokken persoon legt, geen sprake is van de ‘fair balance’ die op grond van art. 1 EP dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Of sprake is van een ‘individual and excessive burden’ wordt mede bepaald door de wijze waarop de persoon aan wie het voorwerp toebehoort zich heeft gedragen, bijvoorbeeld de ‘degree of fault or care’ van die persoon. (Vgl. bijvoorbeeld EHRM 24 oktober 1986, nr. 9118/80, Agosi tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië.)
Het verzoekschrift werd niet-ontvankelijk verklaard
‘32. En l'espèce, la Cour relève d'abord que les juridictions internes ont estimé que le requérant avait joué un rôle prépondérant dans une organisation criminelle responsable d'un nombre considérable de cambriolages. Elles ont souligné celle-ci avait limité le risque pénal encouru par ses membres en exploitant des jeunes femmes parfois mineures et en opérant de manière transfrontalière et itinérante. Dans le choix des peines a appliquer, les juges internes ont pris en compte la particulière gravité des faits imputables au requérant, ses lourds antécédents judiciaires et son état de santé. La Cour convient du caractère hautement répréhensible du comportement du requérant, que son état de récidive vient renforcer.33. La Cour constate ensuite que les juges internes se sont efforcés d’évaluer le produit criminel. Ils ont rappelé que l'une des personnes mises en cause avait évalué le produit des seuls vols auxquels avait participé depuis qu'elle avait rejoint l'organisation à 860 000 EUR (paragraphe 4 ci-dessus). La cour d'appel s'est attachée à corroborer ses affirmations par divers éléments issus du dossier pénal. Par ailleurs, elle a relevé que le requérant avait constitué un patrimoine immobilier significatif, sans corrélation avec ses revenus professionnels passés.’