Zie HR 1 juni 2010, LJN BL6692, HR 15 december 2009, LJN BK0679 en HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008, 69.
HR, 28-06-2011, nr. 09/05098
ECLI:NL:HR:2011:BQ4435
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-06-2011
- Zaaknummer
09/05098
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ4435
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4435, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4435
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4435
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijs opzet. In de nadere bewijsoverweging genoemde feiten en omstandigheden. In de bewijsoverweging heeft het Hof feiten en omstandigheden opgenomen die het redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Nu de gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden omtrent deze feiten en omstandigheden en het Hof niet het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten en omstandigheden heeft ontleend, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
28 juni 2011
Strafkamer
nr. 09/05098
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 november 2009, nummer 23/003099-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn cassatieberoep wat betreft de onder 2 bewezenverklaarde overtreding, tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het Hof heeft de verdachte ter zake van feit 2, een overtreding (overtreding van art. 5 WVW 1994), veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. In zoverre kan de verdachte, gelet op art. 427, tweede lid, Sv niet in zijn beroep in cassatie worden ontvangen.
3. Beoordeling van het bij schriftuur voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 mei 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, door met een personenauto tegen het lichaam van [slachtoffer] te rijden, waardoor de hand van [slachtoffer] bekneld is geraakt tussen het portier van haar dienstbus, welk portier werd geblokkeerd door verdachtes auto, en voornoemde Veldhoven letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik reed (het hof begrijpt: op 17 mei 2007 te Amsterdam) achteruit met mijn auto en zag toen plotseling een busje staan."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Mijn auto is gebotst tegen het busje van parkeerbeheer."
c. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik was vandaag 17 mei 2007 (het hof begrijpt: te Amsterdam) werkzaam als parkeercontroleur en medewerker van de Dienst Stadstoezicht. In die hoedanigheid ben ik gemeenteambtenaar (het hof begrijpt: te Amsterdam). Ik verrichtte mijn dienst in uniform gekleed. Collega [betrokkene 1] was bezig om de auto, waarin verdachte werd aangehouden, te voorzien van een wielklem. [Betrokkene 1] plaatste een gedeelte van de wielklem op de rechterachterband van het voertuig. Verdachte keek daarnaar.
Daarop zag ik dat verdachte terug ging naar de bestuurderszijde van zijn auto. Ik ben in onze bus gestapt en zette onze bus een klein stukje naar achteren. Dit deed ik om te voorkomen dat verdachte met zijn voertuig weg zou rijden. Ik stapte uit. Toen hoorde ik dat verdachte zijn motorvoertuig in beweging bracht. Ik hoorde collega [betrokkene 2] luidkeels tegen [betrokkene 1] schreeuwen dat hij daar weg moest gaan. [Betrokkene 1] zat op dat moment op zijn knieën naast het voertuig van verdachte. Ik voelde dat de auto van verdachte tegen mijn benen aan reed. Ik voelde hevige pijn in mijn beide knieën. Ik voelde dat mijn hand pijn deed en ik zag dat mijn hand klem zat tussen de deur en de deurstijl. Ik zag dat de auto van verdachte tegen de deur van mijn dienstbus stond. Zelf hing ik, met mijn hand beklemd aan de deur, over zijn achterbak heen. Ik hoorde mijn collega schreeuwen dat verdachte vooruit moest rijden met zijn auto.
Verdachte deed dit niet en bleef staan. Daardoor duurde het ontzettend lang dat ik pijn leed.
Ik hoorde aan het geluid van de motor dat verdachte heel veel gas gaf.
Ten gevolge van de handelingen van verdachte heb ik een zwaar gekneusde rechterhand. Ik heb daarbij verwondingen aan mijn ringvinger, duim en bovenop mijn hand. Ik heb ook zichtbaar letsel op mijn onderlichaam. Daarnaast heb ik ook op dit moment ontzettende spierpijn in mijn knieën en onderrug."
d. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 17 mei 2007 bevond ik mij op de Zieseniskade te Amsterdam. Aldaar was ik in de hoedanigheid van parkeercontroleur bezig met een parkeercontrole. Ik stond te praten met een man met een donkerkleurige Volvo met kenteken [AA-00-BB]. Ik legde de man in duidelijke taal uit dat hij de auto diende te verwijderen op straffe van een wielklem.
Ik legde de man uit dat: hij een wielklem kon voorkomen door weg te rijden of een kaartje te kopen. Ik zag dat de man hier niet op reageerde. Ik zag dat de man zag dat collega [betrokkene 1] aan kwam lopen met de wielklem. Ik zag dat de man vervolgens snel in zijn auto stapte en daar vervolgens bleef zitten. Ik zag dat collega [slachtoffer] het dienstvoertuig een stukje naar achteren reed en de Volvo blokkeerde. Zo verhinderde zij dat de man in de Volvo wegreed. Nadat zij het dienstvoertuig achter de Volvo had gezet was zij uitgestapt en bleef zij achter de Volvo staan. Plotseling hoorde ik de man in de Volvo de auto starten en een flinke dot gas geven. Ik zag [slachtoffer] nog achter de auto en [betrokkene 1] nog rechtsachter de auto staan. Ik heb hem (het hof begrijpt: de verdachte) achteruit zien kijken. Ik zag dat de Volvo over de wielklem heen reed en vol gas in de deur van ons dienstvoertuig reed. Op dat moment hoorde ik luid gegil afkomstig uit de richting van [slachtoffer]. Ik zag daarna dat [slachtoffer] haar rechterhand tussen het portier was gekomen. Ik zag dat zij haar hand niet weg kon trekken omdat de Volvo in onze bus stond. Pas na een minuut zag ik dat de bestuurder opnieuw zijn auto startte en naar voren reed. Al die tijd heb ik [slachtoffer] horen schreeuwen en krijsen van de pijn."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gesteld dat de verdachte, toen hij achteruit reed, het busje van de Dienst Stadstoezicht niet heeft gezien en daarom geen opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - kan hebben gehad op het intreden van het veroorzaakte gevolg de mishandeling van ambtenaar [slachtoffer].
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof is van oordeel dat de verdachte nu hij zelf heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een wielklem werd aangelegd aan zijn auto door ambtenaren van Stadstoezicht/Parkeerbeheer en voorts dat een busje van Stadstoezicht in de buurt van zijn auto aanwezig was, er naar algemene ervaringsregelen de aanmerkelijke kans aanwezig is geweest dat hij door achteruit te rijden één of meer van deze ambtenaren zou aanrijden met alle gevolgen van dien.
De gedraging van de verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het bewezenverklaarde van het onder 1 tenlastegelegde gevolg - de beknelling van een ambtenaar die uit het busje van Stadstoezicht/Parkeerbeheer stapte - dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de hand van deze ambtenaar bekneld raakte tussen de sponning van de deur van het busje en de achteruitrijdende auto van de verdachte. Hieraan kan niet afdoen dat de verdachte tijdens het achteruitrijden als zodanig het busje niet heeft gezien."
3.3. Blijkens zijn onder 3.2.3 weergegeven bewijsoverweging heeft het Hof aan de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet kan hebben gehad en aan de vaststelling dat de verdachte wel opzet heeft gehad, mede ten grondslag gelegd dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een wielklem werd aangelegd aan zijn auto door ambtenaren van Stadstoezicht/Parkeerbeheer en voorts dat een busje van Stadstoezicht in de buurt van zijn auto aanwezig was. Het Hof heeft deze feiten en omstandigheden daarmee redengevend geacht voor de bewezenverklaring. Nu de gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden omtrent deze feiten en omstandigheden en het Hof in zijn bewijsoverweging niet het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten en omstandigheden heeft ontleend, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, wat betreft de onder 2 bewezenverklaarde overtreding;
vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 juni 2011.
Conclusie 26‑04‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. ‘mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en wegens 2. ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,-- .Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Namens verdachte heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur van 8 september 2010, één middel van cassatie voorgesteld. Voorts heeft mr. P. Scholte bij schriftuur van 1 oktober 2010 — derhalve binnen de in art. 437, tweede lid, Sv bedoelde termijn — één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Alvorens ik tot de bespreking van de middelen overga, merk ik met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep het volgende op. Het namens verdachte ingestelde cassatieberoep is blijkens de akte rechtsmiddel onbeperkt ingesteld. Het Hof heeft de verdachte ter zake van feit 2, een overtreding (art. 5 juncto 177 lid 1 sub a juncto 178 lid 2 Wegenverkeerswet 1994), veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,--. De verdachte kan, gelet op het bepaalde in art. 427, tweede lid, sub b Sv, in zoverre niet in zijn beroep in cassatie worden ontvangen.
4.
Het bij schriftuur van 8 september 2010 voorgestelde middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1, voor wat betreft het (voorwaardelijk) opzet, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
5.
Het Hof heeft ten laste van verdachte — na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep — onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 mei 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, door met een personenauto tegen het lichaam van [slachtoffer] te rijden, waardoor de hand van [slachtoffer] bekneld is geraakt tussen het portier van haar dienstbus, welk portier werd geblokkeerd door verdachtes auto, en voornoemde Veldhoven letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
6.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een proces-verbaal met nummer 2007134739-12 van 18 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierpagina 29 e.v..
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik reed (het hof begrijpt: op 17 mei 2007 te Amsterdam) achteruit met mijn auto en zag toen plotseling een busje staan..
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
- 2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn auto is gebotst tegen het busje van parkeerbeheer.
- 3.
Een proces-verbaal met nummer 2007134739-1 van 17 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde dossierpagina 10 e.v..
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als aangifte van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik was vandaag 17 mei 2007 (het hof begrijpt: te Amsterdam) werkzaam als parkeercontroleur en medewerker van de Dienst Stadstoezicht. In die hoedanigheid ben ik gemeenteambtenaar (het hof begrijpt: te Amsterdam). Ik verrichtte mijn dienst in uniform gekleed. Collega [betrokkene 1] was bezig om de auto, waarin verdachte werd aangehouden, te voorzien van een wielklem. [Betrokkene 1] plaatste een gedeelte van de wielklem op de rechterachterband van het voertuig. Verdachte keek daarnaar. Daarop zag ik dat verdachte terug ging naar de bestuurderszijde van zijn auto. Ik ben in onze bus gestapt en zette onze bus een klein stukje naar achteren. Dit deed ik om te voorkomen dat verdachte met zijn voertuig weg zou rijden. Ik stapte uit. Toen hoorde ik dat verdachte zijn motorvoertuig in beweging bracht. Ik hoorde collega [betrokkene 2] luidkeels tegen [betrokkene 1] schreeuwen dat hij daar weg moest gaan. [Betrokkene 1] zat op dat moment op zijn knieën naast het voertuig van verdachte Ik voelde dat de auto van verdachte tegen mijn benen aan reed. Ik voelde hevige pijn in mijn beide knieën. Ik voelde dat mijn hand pijn deed en ik zag dat mijn hand klem zat tussen de deur en de deurstijl. Ik zag dat de auto van verdachte tegen de deur van mijn dienstbus stond. Zelf hing ik, met mijn hand beklemd aan de deur, over zijn achterbak heen. Ik hoorde mijn collega schreeuwen dat verdachte vooruit moest rijden met zijn auto. Verdachte deed dit niet en bleef staan. Daardoor duurde het ontzettend lang dat ik pijn leed.
Ik hoorde aan het geluid van de motor dat verdachte heel veel gas gaf. Ten gevolge van de handelingen van verdachte heb ik een zwaar gekneusde rechterhand. Ik heb daarbij verwondingen aan mijn ringvinger, duim en bovenop mijn hand. Ik heb ook richtbaar lestel op mijn onderlichaam. Daarnaast heb ik ook op dit moment ontzettende spierpijn in mijn knieën en onderrug.
- 4.
Een proces-verbaal met nummer 2007134739-6 van 17 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde dossierpagina 15 e.v..
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op 17 mei 2007 bevond ik mij op de Zieseniskade te Amsterdam. Aldaar was ik in de hoedanigheid van parkeercontroleur bezig met een parkeercontrole. Ik stond te praten met een man met een donkerkleurige Volvo met kenteken [AA-00-BB]. Ik legde de man in duidelijke taal uit dat hij de auto diende te verwijderen op straffe van een wielklem. Ik legde de man uit dat: hij een wielklem kon voorkomen door weg te rijden of een kaartje te kopen. Ik zag dat de man hier niet op reageerde. Ik zag dat de man zag dat collega [betrokkene 1] aan kwam lopen met de wielklem. Ik zag dat de man vervolgens snel in zijn auto stapte en daar vervolgens bleef zitten. Ik zag dat collega [slachtoffer] het dienstvoertuig een stukje naar achteren reed en de Volvo blokkeerde. Zo verhinderde zij dat de man in de Volvo weg wegreed. Nadat zij het dienstvoertuig achter de Volvo had gezet was zij uitgestapt en bleef zij achter de Volvo staan. Plotseling hoorde ik de man in de Volvo de auto starten en een flinke dot gas geven. Ik zag [slachtoffer] nog achter de auto en [betrokkene 1] nog rechtsachter de auto staan. Ik heb hem (het hof begrijpt: de verdachte) achteruit zien kijken. Ik zag dat de Volvo over de wielklem heen reed en vol gas in de deur van ons dienstvoertuig reed. Op dat moment hoorde ik luid gegil afkomstig uit de richting van [slachtoffer]. Ik zag daarna dat [slachtoffer] haar rechterhand tussen het portier was gekomen. Ik zag dat zij haar hand niet weg kon trekken omdat de Volvo in onze bus stond. Pas na een minuut zag ik dat de bestuurder opnieuw zijn auto startte en naar voren reed. Al die tijd heb ik [slachtoffer] horen schreeuwen en krijsen van de pijn.
Nadere bewijsoverwegingen
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn — ook in hun onderdelen — telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. ’
7.
Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gesteld dat de verdachte, toen hij achteruit reed, het busje van de Dienst Stadstoezicht niet heeft gezien en daarom geen opzet — ook niet in voorwaardelijke vorm — kan hebben gehad op het intreden van het veroorzaakte gevolg de mishandeling van ambtenaar [slachtoffer].
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof is van oordeel dat de verdachte nu hij zelf heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een wielklem werd aangelegd aan zijn auto door ambtenaren van Stadstoezicht/Parkeerbeheer en voorts dat een busje van Stadstoezicht in de buurt van zijn auto aanwezig was, er naar algemene ervaringsregelen de aanmerkelijke kans aanwezig is geweest dat hij door achteruit te rijden één of meer van deze ambtenaren zou aanrijden met alle gevolgen van dien.
De gedraging van de verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het bewezenverklaarde onder het 1 tenlastegelegde gevolg — de beknelling van een ambtenaar die uit het busje van Stadstoezicht/Parkeer-beheer stapte — dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de hand van deze ambtenaar bekneld raakte tussen de sponning van de deur van het busje en de achteruitrijdende auto van de verdachte. Hieraan kan niet afdoen dat de verdachte tijdens het achteruitrijden als zodanig het busje niet heeft gezien.’
8.
In de toelichting op het middel wordt onder meer aangevoerd dat de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheden niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgen, en het Hof eveneens heeft nagelaten aan te geven op welke verklaring van verdachte het Hof doelt.
9.
Vooropgesteld moet worden dat indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, de rechter die zich aldus — al dan niet in reactie op een bewijsverweer — beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten en omstandigheden dient aan te duiden, en het wettig bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.1.
10.
Het Hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging over het opzet van verdachte betrokken dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een wielklem werd aangelegd aan zijn auto door ambtenaren van Stadstoezicht/Parkbeheer, en voorts dat een busje van Stadstoezicht in de buurt van zijn auto aanwezig was. Genoemde feiten volgen echter niet uit de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaringen van verdachte, noch blijkt daarvan uit verdachtes ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen. Het Hof heeft mitsdien verzuimd het wettig bewijsmiddel aan te geven waaraan genoemde feiten zijn ontleend.
11.
Ten overvloede merk ik op dat het Hof in zijn overwegingen niet alle elementen van het voorwaardelijk opzet heeft betrokken. Zie bijvoorbeeld HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003, 552 m. nt. Y. Buruma, rov. 3.6.
12.
Het middel slaagt.
13.
Het bij schriftuur van 1 oktober 2010 voorgestelde middel klaagt dat het bestreden arrest in strijd met het bepaalde in art. 359, eerste lid, Sv niet het aan verdachte ten laste gelegde bevat.
14.
Het verkorte arrest in onderhavige zaak houdt onder het kopje ‘tenlastelegging’ in dat van de inleidende dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging — zoals toegewezen ter terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2009 — kopieën in het arrest zijn gevoegd, en dat de daarin vermelde tenlastelegging op genoemde plaats wordt overgenomen. Hoewel zich bij de aan de Hoge Raad op voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken kopieën van de inleidende dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging bevinden, zijn deze niet — zoals in het verkorte arrest vermeld — in het verkorte arrest gevoegd.
15.
In aanmerking genomen dat blijkens de akte van uitreiking de inleidende dagvaarding in persoon aan de verdachte is betekend, en verdachte en zijn raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2009 omtrent de door de Advocaat-Generaal gevorderde wijziging tenlastelegging zijn gehoord en blijkens genoemd proces-verbaal een gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan de verdachte ter hand is gesteld, en mitsdien de inhoud van de (gewijzigde) tenlastelegging de verdachte kenbaar was, noopt het niet vermelden van de inhoud van de tenlastelegging in het verkorte arrest niet tot cassatie.
16.
Het middel is tevergeefs voorgedragen en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
18.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn cassatieberoep voor wat betreft de onder 2 bewezenverklaarde overtreding, tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2011