Ik merk op dat het Hof het bestanddeel “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” uit de bewezenverklaring van feit 2 heeft weggestreept. Aldus wijken de bewezenverklaring en de kwalificatie van elkaar af. Daarover wordt evenwel niet geklaagd.
HR, 17-10-2017, nr. 16/01746 A
ECLI:NL:HR:2017:2631
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
16/01746 A
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2631, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:786, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:786, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2631, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0438
NbSr 2018/6
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak, Sint Maarten. 1. Wijziging van wetgeving, art. 1:1.2 SrM. 2. Medeplegen van witwassen van een geldbedrag, 2:404.1.b SrM. 3. Ontoelaatbare conclusies in verklaring van verbalisanten tot bewijs gebezigd. 4. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 146 SrNA. Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de in de bewezenverklaring genoemde personen? Ad 1. HR merkt op dat art. 2:404 SrM t.o.v. art. 435a SrNA een wijziging van wetgeving is t.a.v. toepasselijke regels van het sanctierecht van Sint Maarten. Ingevolge art. 1:2.2 SrM dient de rechter de voor verdachte gunstigste bepaling, te weten art. 2:404 SrM, toe te passen. Ad 2. Uit bewijsvoering kan niet volgen dat verdachte het geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat "het geld [was] verpakt in een zwart plastic tasje, zodat zonder het openen daarvan de inhoud niet zichtbaar was" en dat de bewijsvoering niets inhoudt waaruit kan volgen dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het geldbedrag. Ad 3. Tot het bewijs gebezigde inhoud van p-v’s behelst onderdelen die niet kunnen worden aangemerkt als een mededeling van feiten en omstandigheden die verbalisanten zelf hebben waargenomen of ondervonden of ten aanzien waarvan niet kan blijken op welke feiten en omstandigheden de verbalisanten hun wetenschap hebben gebaseerd, op welke onderdelen de bewezenverklaring klaarblijkelijk in doorslaggevende mate steunt. Ad. 4. Voor een veroordeling t.z.v. art. 140.1 Sr is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Er bestaat geen grond t.a.v. de vergelijkbare bepaling van het WvSv NA anders te oordelen. Ook de wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor zo’n andersluidende wetsuitleg. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is ’s Hofs oordeel dat verdachte d.m.v. een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan een organisatie onbegrijpelijk. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/01746 A
DAZ/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 29 oktober 2015, nummer H-202/2014, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden strafvonnis, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard:
"1.
dat hij op 17 september 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad een pistool, merk Glock, model 36, kaliber.45 ACP (voorzien van het serienummer [001] ) zijnde een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en een of meer (scherpe) patronen, zijnde munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
3.
dat hij op 17 september 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 1130 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960;
4.
dat hij op 17 september 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van USD 25.300,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was van enig misdrijf;
5.
dat hij in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 6 december 2013 in Sint Maarten heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van personen, waartoe hij, verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- Het opzettelijk handelen in strijd met verbodsbepalingen van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
• Het opzettelijk binnen het grondgebied van Sint Maarten brengen en/of
• Het opzettelijk verkopen en/of verstrekken en/of afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960,
Parketnr. 100.00372/14
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 december 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders telkens voorwerpen en geldbedragen, te weten:
- een auto van het merk Dodge Caravan (in of omstreeks de periode juni 2012 tot en met oktober 2013) en/of
- vijf, althans een of meer, auto's van het merk Hyundai I30 (in of omstreeks de periode van juni 2012 tot en met oktober 2013) en/of
- $ 18.995,00 (achttienduizend negenhonderdvijfennegentig US dollars) (op of omstreeks 26 juni 2012) en/of
- $ 23.845,- (drie en twintig duizend achthonderdvijfenveertig US dollars) (in of omstreeks de periode van 17 december 2012 tot en met 18 december 2012) en/of
- een auto van het merk Hyundai Sonata (in of omstreeks de periode van 17 december 2012 tot en met 28 maart 2013) en/of
- $ 5.000,- (vijfduizend US dollars) (op of omstreeks 28 maart 2013) en/of
- $ 67.000,- (zevenenzestigduizend US dollars) (in of omstreeks de periode van 17 april 2013 tot en met 19 juni 2013) en/of
- $ 17.400,- (zeventienduizendvierhonderd US dollars) (op of omstreeks de periode van 22 april 2013 tot en met 2 oktober 2013) en/of
- $ 2500,- (tweeduizendvijfhonderd US dollars) (op of omstreeks 10 mei 2013) en/of
- $ 500,- (vijfhonderd US dollars) (op of omstreeks 10 mei 2013) en/of
- $ 1.000,- (duizend US dollars) (op of omstreeks 13 mei 2013) en/of
- $ 325,- (driehonderdvijfentwintig US dollars) (op of omstreeks 27 mei 2013) en/of
- $ 1893,07 (duizend achthonderddrieennegentig, zeven US dollars) (op of omstreeks 10 juni 2013) en/of
- $ 943,- (negenhonderddrieenveertig US dollars) (op of omstreeks 13 juni 2013) en/of
- $ 3100,- (drieduizendeenhonderd US dollars) (op of omstreeks 16 juni 2013) en/of
- $ 5000,- (vijfduizend US dollars) (op of omstreeks 21 juni 2013) en/of
- $ 8887,14 (3x $ 2962,38) (achtduizend achthonderdachtenzeventig, veertien US dollars) (op of omstreeks 16 juli 2013) en/of
- $ 3100,- (drieduizend honderd US dollars) (op of omstreeks 16 juli 2013) en/of
- $ 3000,- (drieduizend US dollars) (op of omstreeks 29 juli 2013) en/of
- $ 2487,13 (tweeduizendvierhonderd en zevenentachtig, dertien US dollars) (op of omstreeks 29 juli 2013) en/of
- een auto van het merk Hyundai, type HD 65 (in of omstreeks de periode van 31 juli 2013 tot en met 29 augustus 2013) en/of
- $ 10.000,- (tienduizend US dollars) (op of omstreeks 31 juli 2013) en/of
- $ 500,- (vijfhonderd US dollars) (op of omstreeks 11 augustus 2013) en/of
- $ 45.000,- (vijfenveertig duizend US dollars) (in of omstreeks de periode van 19 augustus 2013 tot en met 13 september 2013) en/of
- $ 556,04 (vijfhonderd zesenvijftig, vier US dollars) (op of omstreeks 20 augustus 2013) en/of
- $ 1126,73 (duizendeenhonderdzesentwintig, drieenzeventig US dollars) (op of omstreeks 20 augustus 2013) en/of
- $ 50.000,- (vijftigduizend US dollars) (op of omstreeks 27 augustus 2013) en/of
- $ 1.300,- (duizend drie honderd US dollars) (op of omstreeks 29 augustus 2013) en/of
- $ 1.000,- (duizend US dollars) (op of omstreeks 29 augustus 2013) en/of
- $ 3.500,- (drieduizend vijfhonderd US dollars) (op of omstreeks 6 september 2013) en/of
- $ 900,- (negenhonderd US dollars) (op of omstreeks 11 september 2013) en/of
- $ 943,40 (negenhonderddrieenveertig, veertig US dollars) (op of omstreeks 12 september 2013) en/of
- $ 5322,- (2 x $ 2661,-) (vijfduizend driehonderd twee en twintig US dollars) (op of omstreeks 14 september 2013) en/of
- $ 500,- (vijfhonderd US dollars) (op of omstreeks 30 september 2013) en/of
- $ 7.250,- (zevenduizend tweehonderd en vijftig US dollars) (op of omstreeks 4 oktober 2013) en/of
- $ 10.000,- (tienduizend US dollars) (op of omstreeks 4 oktober 2013) en/of
- een auto van het merk Toyota Corolla (in of omstreeks de periode van 4 oktober 2013 tot en met 6 december 2013) en/of
- $ 1893,07 (duizendachthonderddrieennegentig, zeven
- een auto van het merk Mercedes GLK 300 en/of
- een auto van het merk Hyundai Elantra GLK en/of
- een auto van het merk Volkswagen Touareg en/of
- $ 426,00 (vierhonderd zesentwintig US dollars) (op of omstreeks 4 december 2013) en/of
- $ 7.336,18 (zevenduizend driehonderdzesendertig, achttien US dollars) (op of omstreeks 4 december 2013) en
- $ 240,- (tweehonderdveertig US dollars) (op of omstreeks 4 december 2013), voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat deze voornoemd(e) geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren van enig misdrijf;
7.
dat hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 december 2013 in Sint Maarten heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van personen, waartoe hij, verdachte en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het witwassen van voorwerpen, te weten auto's, en geldbedragen, als bedoeld in artikel 435a van het Wetboek van Strafrecht."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Feiten 1, 3 en 4
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 8 oktober 2015, voor zover inhoudende:
Op 17 september 2013 was ik in Sint Maarten. Ik werd opgehaald in een personenauto Toyota Corolla [AA-00-BB] . We reden naar The Keys. Daar stopten we. Op enig moment kwam de politie. De politie vroeg mij om mijn identiteitsbewijs. Ik liep toen naar de passagierskant van de Toyota Corolla om mijn identiteitsbewijs te pakken.
2. Proces-verbaal van 4 april 2014, getiteld "Relaas van Onderzoek Bromelia" (Map 1, Zaaksdossier, voorin, niet doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, maar met aan de onderzijde paginanummering 1 tot en met 38; daarvan p. 1-9):
Aanleiding onderzoek en aanhouding verdachten
Op 17 september 2013 bevonden zich politieambtenaren op de openbare weg The Key's Road te Sint Maarten. Ter plaatse zagen zij een personenauto Hyundai Tucson. Zij benaderden de auto en zagen dat er drie mannen snel uit deze auto stapten. Een van hen bleek later [verdachte] te zijn.
In de directe nabijheid van de Hyundai Tucson stond een personenauto Toyota Corolla, kenteken [AA-00-BB] . In deze auto zat een persoon die later [betrokkene 3] bleek te zijn. [verdachte] moest zich legitimeren en haalde zijn identiteitspapieren uit deze Toyota Corolla. In dit voertuig werd een onderzoek ingesteld waarbij onder andere een grote hoeveelheid geld werd aangetroffen. Later bleek dit een geldbedrag van $ 25.300 te zijn. Voorts werd er in dit voertuig een blok cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 1130 gram.
Door de TOHD van de politie werd nader onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen auto's. In alle drie personenauto's, waaronder de Toyota Corolla, werd een vuurwapen aangetroffen.
Nieuw feit voor de verdachte [verdachte]
Het in de Toyota Corolla aangetroffen vuurwapen betrof een Glock 36, type Austria, kaliber .45, wapennummer [001] . In het wapen werd een patroonhouder aangetroffen met zes scherpe patronen van het kaliber .45. Het vuurwapen werd op DNA bemonsterd. In het proces-verbaal pvnr 134 wordt deze bemonstering beschreven, SIN nummer AAAO4456NL. Uit onderzoek van het NFI bleek dat er op het spoor twee DNA-profielen zijn aangetroffen, waaronder een DNA-nevenprofiel van [verdachte] .
Aangetroffen geld in Toyota Corolla
In de Toyota Corolla werd een plastic tas aangetroffen. Hierin zaten 203 biljetten van 100 US dollar en 100 biljetten van 50 US dollar. In totaal dus25.300 US dollar.
3. Proces-verbaal van 5 november 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant Philip(Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 13-14):
Ik zag op de grond voor de bijrijdersstoel van deToyota Corolla een zwarte tas liggen, bij controle zag ik dat een grote hoeveelheid geld in deze tas zat. Bij verdere controle zag ik dat op de achterbank, achter de passagiersstoel, een zwart vierkant blok lag, een gedeelte van het blok was verpakt in doorzichtig plastic. Ik zag dat er in dit blok een wit poeder zat dat sterk op cocaïne leek. Het blok is weergegeven in het proces-verbaal van de TOHD nr. 48, op foto's, aangeduid als blok 2.
4. Proces-verbaal van wegen en testen van 25 september 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van een politieambtenaar (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 59-62):
Proces-verbaalnummer 48. De partij in beslag genomen verdovende middelen bestond uit drie pakketten en zes pakjes. Pakket nr. 2 woog 1130 gram. De field test reageerde positief voor cocaïne.
Alsmede de in de bijlage daarbij opgenomen foto 1.
5. Een NFI-rapport van 4 februari 2014, voor zover inhoudende (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 63-67):
Kenmerk AADR2379NL bevat cocaïne.
AADR2379NL representatief monster (2).
6. Proces-verbaal van technisch onderzoek van 16 oktober 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van politieambtenaren van de TOHD (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's,p. 126-139):
Bij een onderzoek aan Toyota Corolla, kenteken [AA-00-BB] , werd door ons aangetroffen en waargenomen:
- aan de bestuurderszijde rechts van het gaspedaal op de middenbalk achter de radioconsole zat een zwartkleurige op een vuistvuurwapen gelijkend voorwerp (foto's 3-6). Vastgelegd op foto's 23-27: een zwart vuurwapen met het opschrift Glock 36 Austria .45 Auto, [001] , inclusief een patroonhouder, inhoudende zes scherpe patronen.
SIN-nummer AAAO4456NL: bemonstering van overige van Glock .45.
Alsmede de in de bijlage daarbij opgenomen foto's 3-6 en 23-27.
7. Proces-verbaal van technisch onderzoek van 22 oktober 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van een politieambtenaar van de TOHD (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's,p. 144-148):
Het in de Toyota Corolla [AA-00-BB] aangetroffen vuurwapen is een Glock 36 Austria .45 Auto, [001] . Het pistool vertoonde geen waarneembare mankementen en was voor direct gebruik gereed. Tijdens het testen deden zich geen storingen voor. Bij het wapen werd de bijbehorende patroonhouder en zes scherpe patronen aangeboden.
8. NFI-rapport van 29 november 2013 (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 191-193):
AAAO4456NL#01, DNA-hoofdprofiel van onbekende vrouw, en DNA-nevenprofiel van verdachte [verdachte] , matchkans kleiner dan een op een miljard.
9. Proces-verbaal van 19 september 2013, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] (Map 2, Persoonsdossiers & BOB Middelen, p. 206-210):
Ik reed op 17 september 2013 met de Toyota Corolla op Sint Maarten. Ik heb [verdachte] opgepikt. Ik heb de auto in "The Keys" geparkeerd. Ik stond bij de bestuurdersdeur. [verdachte] is ook uitgestapt. Toen kwam opeens de politie. Die doorzocht de Toyota Corolla.
10. Kennisgeving van beslagneming van 25 september 2013 (Map 4, Beslag & Huiszoekingen, p. 13-15):
Datum en plaats van inbeslagneming: 17 september 2013 The Keys Road, in Toyota Corolla:
$25300,-.
203 X 100,-.
100 X 50,-.
Feit 5
14. Proces-verbaal van 4 april 2014, getiteld "Relaas van Onderzoek Bromelia" (Map 1, Zaaksdossier, voorin, niet doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, maar met aan de onderzijde paginanummering 1 tot en met 38; daarvan p. 1-2, 15, 20, 22):
Aanleiding onderzoek en aanhouding verdachten
Op 17 september 2013 bevonden zich politieambtenaren op de openbare weg The Key's Road te Sint Maarten. Ter plaatse zagen zij een personenauto Hyundai Tucson. Zij benaderden de auto en zagen dat er drie mannen snel uit deze auto stapten. Dit bleken later onder meer[verdachte] en [betrokkene 2] te zijn. Een man bleef achter in de auto. Dit bleek later [betrokkene 1] te zijn. De politie zag dat [betrokkene 1] met een tas in zijn hand bukte en zonder tas in zijn handen in de richting van de politie liep. Later werd onder de Hyundai Tucson een zwarte tas met 2714 gram cocaïne aangetroffen.
In de directe nabijheid van de Hyundai Tucson stond een personenauto Toyota Corolla. In deze auto zat een persoon die later [betrokkene 3] bleek te zijn. In dit voertuig werd een hoeveelheid geld aangetroffen, later bleek het in totaal US$ 25.300 te zijn en een blok cocaïne met een totaalgewicht van 1.130 gram.
Tevens stond er in de directe nabijheid een personenKia Cerato. [betrokkene 2] haalde hieruit zijn identiteitspapieren.
Later werd in de alle drie de auto's een vuurwapen aangetroffen.
Mobiele telefoons [verdachte]
Bij de aanhouding van [verdachte] werden in zijn broekzakken vijf Blackberry's aangetroffen. Deze werden voorzien van de codes B.B.1 tot en met B.B.5.
Geplande vliegreis Curaçao
Tijdens het nader onderzoek van Toyota Corolla [AA-00-BB] , werden drie retourtickets Sint Maarten-Curaçao aangetroffen, 18 september 2013 heen, 20 september 2013 terug, op naam van [verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
Uit onderzoek van mobiele telefoon BB3 blijkt dat met die telefoon per chat is gevraagd naar persoonsgegevens van [betrokkene 2] , waarna diens volledige naam en de geboortedatum op die telefoon werden ontvangen.
Verdovende middelen transport Dominica
In telefoon B.B.4 werden chatsessies tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] aangetroffen.
15. Proces-verbaal van technisch onderzoek van16 oktober 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van politieambtenaren van de TOHD (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's,p. 126-139):
Bij een onderzoek aan Toyota Corolla, kenteken [AA-00-BB] , werd door ons aangetroffen en waargenomen:
- in het handschoenenkastje een vliegbiljet (foto 14).
Alsmede de in de bijlage daarbij opgenomen foto 14.
16. Proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen goederen van 13 februari 2014 (Map 3, Digitaal beslag, p. 26-43, m.n. 40 e.v.):
Chatserie 8
29B603E3, 16 september 2013: Luister, stuur me snel je naam en je geboortedatum, alsjeblieft.
2AFE9B27: [betrokkene 2] , [geboortedatum] 1990.
17. Proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2014 (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 307-315):
In telefoon BB4 van [verdachte] zijn chatsessies aangetroffen. Zij beslaan een tijdsbestek van 29 juni 2013 tot en met 28 juli 2013. Op 29 juni 2013 geeft [betrokkene 2] aan [verdachte] door dat hij om vier uur moet inchecken. Hij vraag waar hij een .45 kan ophalen. [verdachte] geeft een nummer uit Dominica. Op 1 juli vraagt [verdachte] aan [betrokkene 2] of Diane al met haar mensen heeft gesproken. [betrokkene 2] zegt dat op het vliegveld een scanner aanwezig is. [verdachte] geeft aan [betrokkene 1] door dat zij vermoedelijk voor 55.000 150 aan "food" willen aanschaffen. [betrokkene 1] zegt [verdachte] het te nemen om vertrouwen te kweken onder voorwaarde dat deze week de helft betaald wordt en volgende week de andere helft. Op 2 juli vertelt [betrokkene 2] aan [verdachte] dat sommige pakketten nat zijn geworden. [betrokkene 2] zegt dat tussen het plastic en de blok (brick) olie zit, dat het goed lijkt, maar dat je dat pas weet als je het kookt of snuit (snoot), en dat er iets verzonnen moet worden om het weg te krijgen. Op 4 juli zegt [betrokkene 1] dat hij het geld heeft, maar dat hij nog 50 nodig heeft. Op 6 juli zegt [betrokkene 2] tegen [verdachte] dat het hen gaat lukken (we getting tru). Op 8 juli bericht [betrokkene 2] aan [verdachte] dat C van plan is het ding dit weekend te verplaatsen. Op 9 juli zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] "the food" van de boot kan halen. Op 12 juli zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] met "the Stuff" moet komen. Op 14 juli bericht [betrokkene 2] [verdachte] dat er een probleem is. [betrokkene 8] wil niet alles in een keer doen, maar in twee keer. Het moet meekomen met een grote machine. Op 16 juli zegt [verdachte] tegen [betrokkene 2] dat hij nog $ 6.000 moet verzenden. Op 16 juli maken[betrokkene 3] en nog iemand geld over naar Dominica via Western Union. Op 17 juli geeft [betrokkene 2] aan [verdachte] door dat $ 24.000 is ontvangen. Op 18 juli geeft [betrokkene 2] door dat hij wacht tot de rest wordt verzonden. Op 20 juli geeft [betrokkene 2] aan [verdachte] door dat de man dinsdag de rest zal doen (fix up). Op 22 juli zegt [verdachte] dat C bezig is met het geld. Op 24 juli zegt [betrokkene 2] tegen [verdachte] dat hij het zondag zou moeten krijgen. Op 25 juli vraagt [betrokkene 2] wat hij met de 45 moet doen, in zijn huis verstoppen? [verdachte] geeft een antwoord waarin hij over de andere twee spreekt. Op 28 juli zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] [betrokkene 2] moet ontmoeten in Simpson Bay, Sint Maarten.
Feiten 6 en 7
18. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 8 oktober 2015, voor zover inhoudende:
Mijn onderneming heet [A] . Ik heb veel cash-transacties verricht. De onderneming staat niet op mijn naam. Mijn vader en broer hebben alles op hun naam staan. Hiernaast heb ik cash geld. Ik laat mijn broer wel eens geldelijke transacties verrichten.
19. Proces-verbaal van 18 juli 2014 van vermoeden witwassen [verdachte] (Map 1 Financieel,p. 1, 2, 6, 10), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant:
Witwassen
In de periode vanaf juni 2012 tot en met 6 december 2013:
1. heeft [A] , de eigen onderneming van [verdachte] , in samenwerking met [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , via Safe Connection, $ 50.000 als omzet teruggekregen, waarbij een invoice van[A] aan Safe Connection is opgemaakt om een illegale geldstroom af te dekken;
2. heeft [A] $ 12.300 witgewassen door een aanbetaling en een lease van een Hyundai HD65;
3. heeft [verdachte] via zijn broer [betrokkene 5]$ 41.745 witgewassen door de aankoop van eenHyundai Sonata, die later wordt ingeruild bij de aanbetaling en lease van een Mercedes GLK 300;
4. heeft [verdachte] via zijn vriendin[betrokkene 7] , dan wel haar onderneming[B] , $ 148.757,18 witgewassen door (aan)betaling en lease van acht personenauto's;
5. heeft [verdachte] op naam van derden door middel van moneytransfers geld overgemaakt naar het buitenland, o.m. Dominica en Guyana;
6. heeft [verdachte] op naam van derden door middel van moneytransfers geld ontvangen uit het buitenland,
o.m. Canada.
Doel en opbouw van het proces-verbaal
Op 8 november 2012 is [verdachte] vrijgelaten na het uitzitten van een langere gevangenisstraf opSint Maarten.
Samenvatting privé-vermogen [verdachte]
- er is weinig tot niets bekend over legaal vermogen en/of schulden (uit het verleden);
- gedurende zijn gevangenisstraf is hij niet in staat geweest om legaal vermogen op te bouwen;
- na zijn vrijlating heeft hij volgens zijn accountant in een periode van een halfjaar ongeveer USD 12.000,00 verdiend;
- hij heeft geen bankrekeningen op zijn naam staan, ook geen zakelijke;
- hij heeft geen auto's op zijn naam staan;
- officieel staat zijn onderneming [A] niet op zijn naam.
Witwassen van [verdachte] via (ondernemingen van) familie en vriendin
In de directe omgeving van [verdachte] hebben verschillende mensen grotere cashbedragen uitgegeven, die niet in verhouding staan tot hun legale inkomsten en vermogen. Overzicht:
1.1
Via [A] , invoice d.d. 27 aug. 2013 $ 50.000;
1.2 1
Hyundai HD65, aanbetaling $ 10.000;
2. Via [betrokkene 5] $23.845,00 contant betaald voor een Hyundai Sonata; $ 5.000 betaald bij inruil voor een Mercedes GLK300, $17.400 leasetermijnen;
3. Via [betrokkene 7] 5 Hyundai i30, $ 45.000 contant betaald (19 augustus-13 september 2013, p. 21);
1 Dodge Caravan $ 10.000 contant betaald (op 4 oktober 2013, p. 21);
1 Hyundai Elantra GLK $ 18.995 contant betaald (op26 juni 2012, p. 21);
1 Volkswagen Touareg $67.000 contant betaald (op17-19 april 2013, p. 21);
een reparatie voor $426 (op 4 december 2013, p. 21)
een reparatie voor $7.336,18 (op 4 december 2013, p. 21)
20. Proces-verbaal van onderzoek gegevensDHL/Western Union van 7 december 2013 (Map 1 Financieel, p. 174-180), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant:
p. 177
DHL/Western Union heeft t.av. [betrokkene 3] de volgende MOT-meldingen gedaan:
10 mei 2013: $ 2.500 en $500.
16 juli 2013: $ 3.100
DHL/Western Union heeft t.av. [betrokkene 7] de volgende MOT-meldingen gedaan:
6 september 2013: $ 3.500.
DHL/Western Union heeft t.av. [betrokkene 2] de volgende MOT-meldingen gedaan:
28 juli 2013 $3.000
21 juni 2013 $5.000
p. 178 (spreadsheet)
29 juli 2013: [betrokkene 2] aan [betrokkene 8] : $ 3.000
10 juni 2013: [betrokkene 3] aan [betrokkene 9] : $ 1.893,07
16 juli 2013: [betrokkene 3] aan [betrokkene 10] : $ 2.962,38 (deel van $ 8.887,14)
20 augustus 2013: [betrokkene 3] aan [betrokkene 11] : $ 566,0420 augustus 2013: [betrokkene 3] aan [betrokkene 12] : $ 1.126,73 12 september 2013: [betrokkene 3] aan [betrokkene 13] : $943,4014 september 2013: [betrokkene 14] aan [betrokkene 3] : $ 2.6616 september 2013: [betrokkene 7] aan [betrokkene 11] : $ 3.500
30 september 2013: [betrokkene 7] aan [betrokkene 11] : $ 500
13 juni 2013: [betrokkene 5] aan [betrokkene 11] : $ 943.
16 juli 2013: [betrokkene 5] aan [betrokkene 8] : $ 2.962,38 (deel van $ 8.887,14)
29 juli 2013: [betrokkene 5] aan [betrokkene 15] : $ 2.487,13
14 september 2013 [betrokkene 16] aan [verdachte] : $ 2.661,00 (deel van $ 5.322).
21. Proces-verbaal Administratie van[A] van 3 juni 2014 (Map 2 Financieel, p. 207-270, m.n. p. 231), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant, met bijlagen:
[A] is op 23 mei 2013 officieel van start gegaan en actief vanaf november 2013. De onderneming wordt gedreven voor rekening van[verdachte] , terwijl op papier zijn vader en zijn broer eigenaar zijn. Volgens [betrokkene 17] is in de periodemei-november 2013 een winst voor belasting gemaakt van$ 11.225. Door hoge uitgaven is het werkelijke resultaat is echter negatief, tussen $ 26.549 en $ 76.410 verlies.
22. Proces-verbaal Administratie van D-Tech Solutions van 31 mei 2014 (Map 2 Financieel, p. 271-279,
m.n. p. 276-277), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant, met bijlagen:
D-Tech is op 17 april 2013 opgericht en gedreven voor rekening van [betrokkene 5] (broer van verdachte).
Vanaf de oprichtingsdatum heeft de onderneming verlies geleden.
23. Proces-verbaal vermoeden witwassen [betrokkene 7] van 17 juli 2014 (Map 2 Financieel, p. 329-535,
m.n. p. 343 en 350-351), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant, met bijlagen:
Samenvatting van aankoop/lease/onderhoud van personenauto's[betrokkene 7]
26 juni 2012 contante betaling Hyundai Elantra GLS$ 18.995
17 april tot 19 juni 2013 contante betalingVolkswagen Touareg $ 67.000
4 december 2013 contante betaling reparatieVolkswagen Touareg $ 426
[B]
19 en 26 augustus/12 en 13 september 2013 contante aanbetaling lease 5 Hyundai i30 $ 45.000
4 oktober 2013 contante aanbetaling lease Dodge Caravan $ 10.000
4 december 2013 contante betaling leasetermijn/reparatie $ 7.338,16
Vermoeden witwassen
In de periode juni-december 2013 was [betrokkene 7] van het autoverhuurbedrijf [B] op de Franse kant van Sint Maarten. Haar uitgaven staan niet in verhouding tot haar inkomsten en de herkomst van het door haar uitgegeven geld is niet verklaarbaar uit de winst van het autoverhuurbedrijf.
24. Proces-verbaal witwassen [betrokkene 18] van 3 juni 2014 (Map 2 Financieel, p. 388-405, m.n. p. 388 en 395), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant, met bijlage:
Witwassen
Op of omstreeks 27 augustus 2013 heeft [betrokkene 18]$ 51.000 contant van [verdachte] ontvangen. Hij heeft diezelfde dag het bedrag gestort op de RBC-bankrekening van zijn bedrijf [C] NV. Meteen daarna heeft hij een RBC-cheque van $ 50.000 uitgeschreven met als begunstigde [betrokkene 5] (de broer van [verdachte] met verkeerd gespelde achternaam). De cheque is op27 augustus 2013 geïnd door [betrokkene 5] . Meteen daarna is er een contant bedrag van $ 50.000 op de bankrekeing van [betrokkene 5] / [A] gestort. Door de medewerking van [betrokkene 18] en [betrokkene 5] heeft [A] binnen een dag een bedrag als omzet teruggekregen. Invoice 6 van [A] ad $ 75.000 is opgemaakt om de illegale geldstroom af te dekken.
Eerste verhoor [betrokkene 18]
Dembrook verklaarde: [verdachte] ( [verdachte] ) heeft mij verteld dat hij het geld heeft verdiend en dat hij het niet kon verantwoorden. Toen heeft hij mij het geld gegeven en heb ik het op de bank gestort.
Derde verhoor [betrokkene 18]
Getoond/vraag: factuur d.d. 27-08-2013 nummer 6 van[A] ad $ 75.000 met een deposit van $ 50.000. Bedoelt u deze factuur? Antwoord: ik heb het document niet gezien.
25. Proces-verbaal witwassen [betrokkene 5] van 3 juni 2014 (Map 2 Financieel, p. 295-328, m.n. p. 314), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisant, met bijlage:
Lease van een Hyundai HD65 (vrachtwagentje) door[A]
Samenvattend is er het volgende betaald voor de truck Hyundai HD65:
Aanbetaling S 10.000
Termijn 29 augustus 2013 $ 1.300
Termijn 29 augustus 2013 $ 1.000."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 100.00379/13
De verdediging heeft voor feit 1 vrijspraak bepleit bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is- zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het in de auto aangetroffen vuurwapen en de munitie. Het vuurwapen en de munitie waren niet van de verdachte, maar van de medeverdachte [betrokkene 3] , en de verdachte was zich ook niet bewust van de aanwezigheid daarvan in de auto, aldus de raadsvrouw.
Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Op 17 september 2013 is verdachte aanwezig geweest in een personenauto, de Toyota Corolla [AA-00-BB] . Na onderzoek is in de deze auto een rechts van het gaspedaal op de middenbalie, achter de radioconsole verborgen vuurwapen met zes scherpe patronen aangetroffen. Het bleek te gaan om een pistool, merk Glock 36, type Auskia kaliber .45. Verder werden op de achterbank van deze auto een blok cocaïne met een totaalgewicht van 1130 gram en voor de bijrijdersstoel een geldbedrag van USD 25.300,00 aangetroffen (zie daarover nader de bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 3 en 4). Op het vuurwapen werd een DNA-nevenprofiel aangetroffen, dat zeer waarschijnlijk afkomstig is van de verdachte.
Gelet op de omstandigheden waaronder het vuurwapen en de munitie in de auto zijn aangetroffen, in onderling verband gezien met de voor iedere inzittende waarneembare plastic zak met daarin geld en de door de verpakking zichtbare cocaïne die in de auto zijn aangetroffen, acht het Hof bewezen dat zowel de verdachte als medeverdachte [betrokkene 3] wist van de aanwezigheid van het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen munitie in de auto en er beschikkingsmacht over had, zodat zij het vuurwapen en de munitie tezamen en vereniging voorhanden hebben gehad. De verdachte heeft geen afdoende verklaring gegeven voor zijn op het wapen aangetroffen DNA-nevenprofiel. De verklaring van de medeverdachte [betrokkene 3] , dat het zijn wapen was, doet niet af aan de wetenschap van en de beschikkingsmacht over het wapen aan de kant van de verdachte.
(...)
Ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 100.00379/13
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat in de Toyota Corolla [AA-00-BB] 1130 gram cocaïne is aangetroffen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte hier geen wetenschap/bewustheid van had.
Dit verweer wordt verworpen. De stelling dat zich in de auto geen cocaïne bevond, vindt haar weerlegging in twee door verbalisant [verbalisant] op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en in de door haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Het aangetroffen blok cocaïne was verpakt met plakband en plastic waar men op sommige plaatsen doorheen kon kijken. Gelet daarop en op de overige omstandigheden waaronder de cocaïne in de auto is aangetroffen, in het bijzonder dat in de auto ook een groot bedrag aan geld en een vuurwapen met munitie zijn aangetroffen, acht het Hof bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [betrokkene 3] de aangetroffen cocaïne voorhanden heeft gehad in die zin dat zij zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van die cocaïne en hier een beschikkingsmacht over konden uitoefenen.
Ten aanzien van feit 4 in de zaak met parketnummer 100.00379/13
De verdediging heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het in deToyota Corolla [AA-00-BB] inbeslaggenomen geldbedrag vanUSD 25.300,00 voorhanden heeft gehad noch dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is en verdachte dit wist of begreep.
Het Hof verwerpt dit verweer.
Het aangetroffen geld lag op een voor iedereen direct zichtbare plek in de auto, namelijk direct op de vloer voor de bijrijdersstoel. Weliswaar was het geld verpakt in een zwart plastic tasje, zodat zonder het openen daarvan de inhoud niet zichtbaar was, maar gelet op de overige omstandigheden waaronder het geld in de auto is aangetroffen, in het bijzonder dat in de auto ook cocaïne en een vuurwapen met munitie zijn aangetroffen, acht het Hof bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [betrokkene 3] het aangetroffen geld voorhanden heeft gehad in die zin dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van dat geld en hier beschikkingsmacht over kon uitoefenen.
De verdachte heeft voor de aanwezigheid en/of de herkomst van het inbeslaggenomen geldbedrag geen enkele verklaring gegeven. Het is niet aannemelijk geworden dat het inbeslaggenomen geld onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld uit enig misdrijf afkomstig is, kan bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet op de hiervoor bedoelde omstandigheden waaronder het geld in de auto is aangetroffen, doet die situatie zich hier voor en acht het Hof eveneens bewezen dat de verdachte wist dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf.
Ten aanzien van feit 5 in de zaak met parketnummer 100.00379/13 en van feit 7 in de zaak met parketnummer 100.00372/14
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen, door middel van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had de handel in verdovende middelen, in die zin dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel had in, dan wel ondersteuning gaf aan gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van dat oogmerk. De verdachte wist dat de organisatie het oogmerk had misdrijven te plegen en de verdachte verrichtte zelf gedragingen die stelden tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Ten aanzien van feit 6 in de zaak met parketnummer 100.00372/14
Het Hof acht bewezen dat de voorwerpen en de geldbedragen vermeld in de bewezenverklaring van misdrijf afkomstig zijn. Het is niet aannemelijk geworden dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
Het verweer dat verdachte het geld heeft verdiend met tijdens en in de korte tijd na zijn detentie uitgevoerde houtbewerkingsopdrachten, wordt verworpen. Deze gestelde legale herkomst is onvoldoende concreet en verifieerbaar en het is op voorhand hoogst onwaarschijnlijk dat een gedetineerde in staat is om de zeer aanzienlijke bedragen als hier aan de orde te verdienen vanuit de gevangenis. Nu ook van een andere legale bron van inkomen van de verdachte en zijn medeverdachten niet is gebleken en mede gelet op de overige bewezenverklaarde feiten in dit vonnis kan het niet anders zijn dan dat de gelden afkomstig zijn geweest uit misdrijf en dat de verdachte dit wist."
3. Wettelijk kader
3.1.
De tenlastelegging onder 4 en onder 6 is toegesneden op art. 435a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA), zoals die bepaling luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit:
"1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van ten hoogste een miljoen gulden:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp- onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."
3.2.
Art. 2:404 van het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten (hierna: SrM) is ingevoerd bij Landsverordening van13 december 2012 (houdende vaststelling van een nieuwWetboek van Strafrecht, AB 2013, 2) en in werking getreden op 1 juni 2015 (Landsverordening van 21 april 2015 tot wijziging van de Staatregeling en andere landsverordeningen vanwege de invoering van het Wetboek van Strafrecht en tot wijziging van dat wetboek naar aanleiding van de uitspraak van het Constitutioneel Hof, AB 2015, 9). Dit artikel luidt:
"1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig is uit enig misdrijf. (...)"
3.3.
Art. 1:1, tweede lid, SrM komt overeen met art. 1:1, tweede lid, SrNA. Het luidt:
"Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast."
3.4
De invoering van art. 2:404 SrM houdt een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van het sanctierecht van Sint Maarten. In zo een geval dient de rechter op grond van art. 1:1, tweede lid, SrM bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de verdachte gunstigste bepalingen toe te passen. Ingevolge art. 2:404, eerste lid, SrM is op dit feit een strafmaximum van ten hoogste zes jaren gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie gesteld, terwijl het strafmaximum van art. 435a SrNA is gesteld op gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van ten hoogste een miljoen gulden.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt onder meer dat uit de bewijsvoering van het Hof niet kan volgen dat de verdachte het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was (feit 4).
5.2.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder
4 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander "een geldbedrag (...) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was van enig misdrijf", niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat "het geld [was] verpakt in een zwart plastic tasje, zodat zonder het openen daarvan de inhoud niet zichtbaar was" en dat de bewijsvoering niets inhoudt waaruit kan volgen dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het geldbedrag.
5.3.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
6. Beoordeling van het derde middel en de eerste klacht van het vierde middel
6.1.
Het derde middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 6 onvoldoende met redenen is omkleed. Het vierde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 7 onvoldoende met redenen is omkleed. Daartoe wordt in de toelichting op de middelen aangevoerd dat het Hof processen-verbaal tot bewijs heeft gebezigd die als verklaring van de verbalisanten ontoelaatbare vermoedens, veronderstellingen, speculaties en conclusies behelzen.
6.2.
De tot het bewijs gebezigde inhoud van de processen-verbaal (onder 19 en 24) behelst onderdelen die niet kunnen worden aangemerkt als een mededeling van feiten en omstandigheden die de verbalisanten zelf hebben waargenomen of ondervonden of ten aanzien waarvan niet kan blijken op welke feiten en omstandigheden de verbalisanten hun wetenschap hebben gebaseerd, op welke onderdelen de bewezenverklaring klaarblijkelijk in doorslaggevende mate steunt.
6.3.
De bewezenverklaring van feiten 6 en 7 is, gelet op het evenoverwogene, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
6.4.
De middelen zijn in zoverre terecht voorgesteld.
7. Beoordeling van de tweede klacht van het vierde middel
7.1.
Het vierde middel bevat voorts de klacht dat het onder
5 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, nu daaruit niet kan blijken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de in de bewezenverklaring genoemde personen.
7.2.
Art. 146 SrNA luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:
"Deelneming aan eene organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. (...)"
7.3.
Deze bepaling komt overeen met art. 140, eerste lid, Sr, dat luidt:
"Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie."
7.4.
Voor een veroordeling ter zake van voormeld art. 140, eerste lid, Sr is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Er bestaat geen grond ten aanzien van de vergelijkbare bepaling van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen anders te oordelen. Ook de wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor zo een andersluidende wetsuitleg.
7.5.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat de verdachte door middel van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan een organisatie onbegrijpelijk. De uitspraak is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De klacht is terecht voorgesteld.
8. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
9. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 09‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak, Sint Maarten. 1. Wijziging van wetgeving, art. 1:1.2 SrM. 2. Medeplegen van witwassen van een geldbedrag, 2:404.1.b SrM. 3. Ontoelaatbare conclusies in verklaring van verbalisanten tot bewijs gebezigd. 4. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 146 SrNA. Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de in de bewezenverklaring genoemde personen? Ad 1. HR merkt op dat art. 2:404 SrM t.o.v. art. 435a SrNA een wijziging van wetgeving is t.a.v. toepasselijke regels van het sanctierecht van Sint Maarten. Ingevolge art. 1:2.2 SrM dient de rechter de voor verdachte gunstigste bepaling, te weten art. 2:404 SrM, toe te passen. Ad 2. Uit bewijsvoering kan niet volgen dat verdachte het geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat "het geld [was] verpakt in een zwart plastic tasje, zodat zonder het openen daarvan de inhoud niet zichtbaar was" en dat de bewijsvoering niets inhoudt waaruit kan volgen dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het geldbedrag. Ad 3. Tot het bewijs gebezigde inhoud van p-v’s behelst onderdelen die niet kunnen worden aangemerkt als een mededeling van feiten en omstandigheden die verbalisanten zelf hebben waargenomen of ondervonden of ten aanzien waarvan niet kan blijken op welke feiten en omstandigheden de verbalisanten hun wetenschap hebben gebaseerd, op welke onderdelen de bewezenverklaring klaarblijkelijk in doorslaggevende mate steunt. Ad. 4. Voor een veroordeling t.z.v. art. 140.1 Sr is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Er bestaat geen grond t.a.v. de vergelijkbare bepaling van het WvSv NA anders te oordelen. Ook de wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor zo’n andersluidende wetsuitleg. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is ’s Hofs oordeel dat verdachte d.m.v. een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan een organisatie onbegrijpelijk. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/01746 A Zitting: 9 mei 2017 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij strafvonnis van 29 oktober 2015 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof), wegens 1. en 2. telkens “medeplegen van overtreding van een bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 gesteld verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening”1., 3. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid sub C, van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening”, 4. “medeplegen van witwassen, strafbaar gesteld bij artikel 435a van het Wetboek van Strafrecht”, 5. en 7. telkens “deelneming aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 146 van het Wetboek van Strafrecht” en 6. “medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken, strafbaar gesteld bij artikel 435b van het Wetboek van Strafrecht” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek als bedoeld in art. 31 SrNA (oud). Het Hof heeft tevens beslist tot onttrekking aan het verkeer, verbeurdverklaring en teruggave aan de rechthebbende van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat het Hof ontoereikend heeft gemotiveerd dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid in de auto van het vuurwapen met de munitie (feit 1) en de cocaïne (feit 3).
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 3 bewezenverklaard:
“1.
dat hij op 17 september 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad een pistool, merk Glock, model 36, kaliber .45 ACP (voorzien van het serienummer [001] ) zijnde een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en een of meer (scherpe) patronen, zijnde munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(…)
3.
dat hij op 17 september 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 1130 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960;”
5. Deze bewezenverklaringen steunen onder meer op de volgende bewijsmiddelen:2.
“Feiten 1, 3 en 4
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 8 oktober 2015, voor zover inhoudende:
Op 17 september 2013 was ik in Sint Maarten. Ik werd opgehaald in een personenauto Toyota Corolla [AA-00-BB] . We reden naar The Keys. Daar stopten we. Op enig moment kwam de politie. De politie vroeg mij om mijn identiteitsbewijs. Ik liep toen naar de passagierskant van de Toyota Corolla om mijn identiteitsbewijs te pakken.
2. Proces-verbaal van 4 april 2014, getiteld "Relaas van Onderzoek Bromelia" (Map 1, Zaaksdossier, voorin, niet doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, maar met aan de onderzijde paginanummering 1 tot en met 38; daarvan p. 1-9):
Aanleiding onderzoek en aanhouding verdachten
Op 17 september 2013 bevonden zich politieambtenaren op de openbare weg The Key's Road te Sint Maarten. Ter plaatse zagen zij een personenauto Hyundai Tucson. Zij benaderden de auto en zagen dat er drie mannen snel uit deze auto stapten. Een van hen bleek later [verdachte] te zijn.
In de directe nabijheid van de Hyundai Tucson stond een personenauto Toyota Corolla, kenteken [AA-00-BB] . In deze auto zat een persoon die later [betrokkene 3] bleek te zijn. [verdachte] moest zich legitimeren en haalde zijn identiteitspapieren uit deze Toyota Corolla. In dit voertuig werd een onderzoek ingesteld waarbij onder andere een grote hoeveelheid geld werd aangetroffen. Later bleek dit een geldbedrag van $ 25.300 te zijn. Voorts werd er in dit voertuig een blok cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 1130 gram.
Door de TOHD van de politie werd nader onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen auto's. In alle drie personenauto's, waaronder de Toyota Corolla, werd een vuurwapen aangetroffen.
Nieuw feit voor de verdachte [verdachte]
Het in de Toyota Corolla aangetroffen vuurwapen betrof een Glock 36, type Austria, kaliber .45, wapennummer [001] . In het wapen werd een patroonhouder aangetroffen met zes scherpe patronen van het kaliber .45. Het vuurwapen werd op DNA bemonsterd. In het proces-verbaal pvnr 134 wordt deze bemonstering beschreven, SIN nummer AAAO4456NL. Uit onderzoek van het NFI bleek dat er op het spoor twee DNA-profielen zijn aangetroffen, waaronder een DNA-nevenprofiel van [verdachte] .
Aangetroffen geld in Toyota Corolla
In de Toyota Corolla werd een plastic tas aangetroffen. Hierin zaten 203 biljetten van 100 US dollar en 100 biljetten van 50 US dollar. In totaal dus 25.300 US dollar.
3. Proces-verbaal van 5 november 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant] (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 13-14):
Ik zag op de grond voor de bijrijdersstoel van de Toyota Corolla een zwarte tas liggen, bij controle zag ik dat een grote hoeveelheid geld in deze tas zat. Bij verdere controle zag ik dat op de achterbank, achter de passagiersstoel, een zwart vierkant blok lag, een gedeelte van het blok was verpakt in doorzichtig plastic. Ik zag dat er in dit blok een wit poeder zat dat sterk op cocaïne leek. Het blok is weergegeven in het proces-verbaal van de TOHD nr. 48, op foto's, aangeduid als blok 2.
(…)
6. Proces-verbaal van technisch onderzoek van 16 oktober 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van politieambtenaren van de TOHD (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 126-139):
Bij een onderzoek aan Toyota Corolla, kenteken [AA-00-BB] , werd door ons aangetroffen en waargenomen:
- aan de bestuurderszijde rechts van het gaspedaal op de middenbalk achter de radioconsole zat een zwartkleurige op een vuistvuurwapen gelijkend voorwerp (foto's 3-6). Vastgelegd op foto's 23-27: een zwart vuurwapen met het opschrift Glock 36 Austria .45 Auto, [001] , inclusief een patroonhouder, inhoudende zes scherpe patronen.
SIN-nummer AAA04456NL: bemonstering van overige van Glock .45.
Alsmede de in de bijlage daarbij opgenomen foto's 3-6 en 23-27.
(…)
8. NFI-rapport van 29 november 2013 (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 191-193):
AAAO4456NL#01, DNA-hoofdprofiel van onbekende vrouw, en DNA-nevenprofiel van verdachte [verdachte] , matchkans kleiner dan een op een miljard.
9. Proces-verbaal van 19 september 2013, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] (Map 2, Persoonsdossiers & BOB Middelen, p. 206-210):
Ik reed op 17 september 2013 met de Toyota Corolla op Sint Maarten. Ik heb [verdachte] opgepikt. Ik heb de auto in "The Keys" geparkeerd. Ik stond bij de bestuurdersdeur. [verdachte] is ook uitgestapt. Toen kwam opeens de politie. Die doorzocht de Toyota Corolla.
(…)”
6. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het bewijs van feit 1 en 3 het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 100.00379/13
De verdediging heeft voor feit 1 vrijspraak bepleit bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is — zakelijk weergegeven — aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het in de auto aangetroffen vuurwapen en de munitie. Het vuurwapen en de munitie waren niet van de verdachte, maar van de medeverdachte [betrokkene 3] , en de verdachte was zich ook niet bewust van de aanwezigheid daarvan in de auto, aldus de raadsvrouw.
Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Op 17 september 2013 is verdachte aanwezig geweest in een personenauto, de Toyota Corolla [AA-00-BB] . Na onderzoek is in de deze auto een rechts van het gaspedaal op de middenbalk, achter de radioconsole verborgen vuurwapen met zes scherpe patronen aangetroffen. Het bleek te gaan om een pistool, merk Glock 36, type Auskia kaliber .45.
Verder werden op de achterbank van deze auto een blok cocaïne met een totaalgewicht van 1130 gram en voor de bijrijdersstoel een geldbedrag van USD 25.300,00 aangetroffen (zie daarover nader de bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 3 en 4). Op het vuurwapen werd een DNA-nevenprofiel aangetroffen, dat zeer waarschijnlijk afkomstig is van de verdachte.
Gelet op de omstandigheden waaronder het vuurwapen en de munitie in de auto zijn aangetroffen, in onderling verband gezien met de voor iedere inzittende waarneembare plastic zak met daarin geld en de door de verpakking zichtbare cocaïne die in de auto zijn aangetroffen, acht het Hof bewezen dat zowel de verdachte als medeverdachte [betrokkene 3] wist van de aanwezigheid van het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen munitie in de auto en er beschikkingsmacht over had, zodat zij het vuurwapen en de munitie tezamen en vereniging voorhanden hebben gehad. De verdachte heeft geen afdoende verklaring gegeven voor zijn op het wapen aangetroffen DNA-nevenprofiel. De verklaring van de medeverdachte [betrokkene 3] , dat het zijn wapen was, doet niet af aan de wetenschap van en de beschikkingsmacht over het wapen aan de kant van de verdachte.
(…)
Ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 100.00379/13
De verdediging heeft — zakelijk weergegeven — aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat in de Toyota Corolla [AA-00-BB] 1130 gram cocaïne is aangetroffen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte hier geen wetenschap/bewustheid van had.
Dit verweer wordt verworpen. De stelling dat zich in de auto geen cocaïne bevond, vindt haar weerlegging in twee door verbalisant [verbalisant] op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en in de door haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Het aangetroffen blok cocaïne was verpakt met plakband en plastic waar men op sommige plaatsen doorheen kon kijken. Gelet daarop en op de overige omstandigheden waaronder de cocaïne in de auto is aangetroffen, in het bijzonder dat in de auto ook een groot bedrag aan geld en een vuurwapen met munitie zijn aangetroffen, acht het Hof bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [betrokkene 3] de aangetroffen cocaïne voorhanden heeft gehad in die zin dat zij zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van die cocaïne en hier een beschikkingsmacht over konden uitoefenen.”
7. Bij de beoordeling van het middel moet worden voorop gesteld dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie en voor een veroordeling ter zake van het aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van dat wapen of die munitie dan wel die verdovende middelen.3.
8. Ten aanzien van feit 1 heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten van de aanwezigheid van het aangetroffen vuurwapen met munitie in de auto. In de hiervoor onder 6 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de onwetendheid van de verdachte over de aanwezigheid van het vuurwapen met de munitie niet is te rijmen met het feit dat op het wapen celmateriaal is aangetroffen dat zeer waarschijnlijk voor een deel afkomstig is van de verdachte.
9. In het middel wordt erop gewezen dat het aantreffen van dit celmateriaal niets zegt over het bewustzijn van de verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van het wapen in de auto op de bewezenverklaarde datum en dat uit de DNA-match hoogstens kan worden afgeleid dat de verdachte het wapen op enig moment heeft vastgehouden.
10. Ter verklaring van de aanwezigheid van verdachtes celmateriaal op het vuurwapen, heeft de steller van het middel dus de mogelijkheid geopperd dat de verdachte het wapen op enig ander moment dan tijdens het bewezenverklaarde delict heeft vastgehouden. Die mogelijkheid behoefde het Hof evenwel alleen uit te sluiten indien die in feitelijke aanleg ook aan het Hof zou zijn voorgehouden. Dat is echter niet het geval. In het onderhavige geval heeft het Hof juist benadrukt dat de verdachte geen afdoende (alternatieve) verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn celmateriaal op het wapen.4.Reeds gelet op het voorgaande is het oordeel van het Hof dat de verdachte wist van de aanwezigheid in de auto van het vuurwapen met de munitie niet onbegrijpelijk en heeft het Hof dat oordeel toereikend gemotiveerd. Dat het Hof bij dit oordeel voorts heeft betrokken de omstandigheden dat in de auto ook cocaïne en een groot geldbedrag zijn aangetroffen, acht ik bovendien niet onbegrijpelijk.5.
11. Ten aanzien van feit 3 heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van de cocaïne. Het Hof heeft daartoe vastgesteld dat het blok cocaïne is aangetroffen op de achterbank van de auto en dat het was verpakt met plastic en plakband waar men op sommige plaatsen doorheen kon kijken. Gelet op het voorgaande is ook het oordeel van het Hof dat de verdachte wist van de aanwezigheid in de auto van de cocaïne niet onbegrijpelijk en heeft het Hof dit toereikend gemotiveerd. Dat het Hof bij dit oordeel heeft betrokken de omstandigheden dat in de auto ook een vuurwapen met munitie en een groot geldbedrag zijn aangetroffen, acht ik bovendien niet onbegrijpelijk.
12. Het eerste middel faalt.
13. Het tweede middel komt met diverse deelklachten op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde en het klaagt bovendien dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het onder 4 bewezenverklaarde was strafbaar gesteld in art. 435a SrNA (oud).
14. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard:
“dat hij op 17 september 2013 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van USD 25.300,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was van enig misdrijf;”
15. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven onder 5. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het bewijs van feit 4 het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 4 in de zaak met parketnummer 100.00379/13
De verdediging heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het in de Toyota Corolla [AA-00-BB] inbeslaggenomen geldbedrag van USD 25.300,00 voorhanden heeft gehad noch dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is en verdachte dit wist of begreep.
Het Hof verwerpt dit verweer.
Het aangetroffen geld lag op een voor iedereen direct zichtbare plek in de auto, namelijk direct op de vloer voor de bijrijdersstoel. Weliswaar was het geld verpakt in een zwart plastic tasje, zodat zonder het openen daarvan de inhoud niet zichtbaar was, maar gelet op de overige omstandigheden waaronder het geld in de auto is aangetroffen, in het bijzonder dat in de auto ook cocaïne en een vuurwapen met munitie zijn aangetroffen, acht het Hof bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [betrokkene 3] het aangetroffen geld voorhanden heeft gehad in die zin dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van dat geld en hier beschikkingsmacht over kon uitoefenen.
De verdachte heeft voor de aanwezigheid en/of de herkomst van het inbeslaggenomen geldbedrag geen enkele verklaring gegeven. Het is niet aannemelijk geworden dat het inbeslaggenomen geld onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld uit enig misdrijf afkomstig is, kan bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet op de hiervoor bedoelde omstandigheden waaronder het geld in de auto is aangetroffen, doet die situatie zich hier voor en acht het Hof eveneens bewezen dat de verdachte wist dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf.”
16. De eerste deelklacht klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte het in de auto aangetroffen geldbedrag van $ 25.300,- ‘voorhanden heeft gehad’ als bedoeld in art. 435a SrNA (oud). Daartoe is aangevoerd dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen met de munitie en de cocaïne nog niet kan worden afgeleid dat hij ook wist van de aanwezigheid van het geldbedrag. Dat bevond zich immers in een gesloten tas in de auto.
17. Omtrent de Nederlandse witwasbepalingen leert de wetsgeschiedenis dat het delictsbestanddeel ‘voorhanden hebben’ in art. 420bis Sr dezelfde betekenis heeft als in de helingsbepalingen.6.Dat is op Sint Maarten niet anders. Het onderwerpelijke delictsbestanddeel strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook.7.‘Voorhanden hebben’ veronderstelt feitelijke zeggenschap ten aanzien van het betreffende voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid van de betrokkene bevindt.8.Daarin ligt mijns inziens ook besloten dat de verdachte een zekere bewustheid van de aanwezigheid (al dan niet in zijn fysieke nabijheid) van dat specifieke voorwerp moet hebben gehad. Het laat zich immers moeilijk denken dat men een bepaalde mate van zeggenschap over een voorwerp kan uitoefenen zonder dat men zich van de aanwezigheid van dat voorwerp in meer of mindere mate bewust is.9.
18. Het Hof heeft vastgesteld dat het geld op een voor iedereen zichtbare plek in de auto lag, namelijk direct op de bodem vóór de bijrijdersstoel. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het geld, hierover beschikkingsmacht kon uitoefenen en dat de verdachte aldus (tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte) het aangetroffen geld voorhanden heeft gehad.
19. Het Hof heeft voorts echter vastgesteld dat het geld was verpakt in een zwart plastic tasje, zodat zonder het openen daarvan de inhoud niet zichtbaar was. ’s Hofs vaststellingen wijzen dus uit dat de aanwezigheid van het geld in het tasje niet (door de verdachte) uit de enkele aanwezigheid van dat tasje kon worden afgeleid. Nu uit de bewijsvoering evenmin anderszins volgt dat de verdachte met de inhoud van het tasje bekend was, is het bewijsoordeel van het Hof omtrent verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van het geld niet zonder meer begrijpelijk. Dat het Hof bij zijn oordeel voorts heeft betrokken de omstandigheid dat in de auto ook cocaïne en een vuurwapen met munitie zijn aangetroffen, maakt dat niet anders. Niet valt in te zien waarom uit die omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte met het in de tas aanwezige geldbedrag bekend was.
20. De eerste deelklacht van het tweede middel slaagt dus, hetgeen meebrengt dat het bestreden strafvonnis wat betreft de beslissingen ter zake het onder 4 tenlastegelegde niet in stand kan blijven. Gelet daarop volsta ik voor wat betreft de klacht dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het onder 4 bewezenverklaarde was strafbaar gesteld in art. 435a SrNA (oud) met een verwijzing naar de bespreking van het vijfde middel. Op de gronden als daar vermeld, faalt ook deze klacht. De overige deelklachten behoeven mijns inziens geen bespreking. Indien Uw Raad zulks gewenst acht, sta ik uiteraard paraat aanvullend te concluderen.
21. Het derde middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde. Het valt in twee deelklachten uiteen. Bovendien klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het onder 6 bewezenverklaarde was strafbaar gesteld in art. 435b SrNA (oud).
22. Ten laste van de verdachte is, kort gezegd, bewezenverklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het van het plegen van witwassen een gewoonte maken door de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en auto’s10.voorhanden te hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze geldbedragen11.afkomstig waren van enig misdrijf. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage behorend bij het strafvonnis van 29 oktober 2015.12.
23. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het bewijs van feit 6 het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 6 in de zaak met parketnummer 100.00372/14
Het Hof acht bewezen dat de voorwerpen en de geldbedragen vermeld in de bewezenverklaring van misdrijf afkomstig zijn. Het is niet aannemelijk geworden dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het verweer dat verdachte het geld heeft verdiend met tijdens en in de korte tijd na zijn detentie uitgevoerde houtbewerkingsopdrachten, wordt verworpen. Deze gestelde legale herkomst is onvoldoende concreet en verifieerbaar en het is op voorhand hoogst onwaarschijnlijk dat een gedetineerde in staat is om de zeer aanzienlijke bedragen als hier aan de orde te verdienen vanuit de gevangenis. Nu ook van een andere legale bron van inkomen van de verdachte en zijn medeverdachten niet is gebleken en mede gelet op de overige bewezenverklaarde feiten in dit vonnis kan het niet anders zijn dan dat de gelden afkomstig zijn geweest uit misdrijf en dat de verdachte dit wist.”
24. De eerste deelklacht van het middel voert aan dat het Hof (delen van) processen-verbaal tot bewijs van feit 6 heeft gebezigd die geen mededeling behelzen van door de verbalisanten zelf waargenomen of ondervonden feiten en omstandigheden, maar die voor het bewijs ontoelaatbare ‘vermoedens, veronderstellingen, speculaties en conclusies’ inhouden.
25. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De inhoud van processen-verbaal van opsporingsambtenaren kunnen slechts tot het bewijs bijdragen voor zover zij daarin mededelingen doen van feiten of omstandigheden die door hen zelf zijn waargenomen of ondervonden. Het trekken van conclusies uit de waarnemingen en ondervindingen die in een proces-verbaal zijn gerelateerd is aan de rechter voorbehouden.13.
26. Het komt mij – met de steller van het middel – voor dat het Hof een proces-verbaal tot het bewijs heeft gebezigd dat voor het bewijs ontoelaatbare conclusies bevat. In bewijsmiddel 19 is gerelateerd dat “een invoice van [A] aan [C] is opgemaakt om een illegale geldstroom af te dekken”, dat “[A] […] $ 12.300 [heeft] witgewassen”, dat de verdachte “$ 41.745 [heeft] witgewassen” en dat de verdachte “$ 148.757,18 [heeft] witgewassen”. Dit zijn evident conclusies die zijn voorbehouden aan de rechter.
27. Daarnaast heeft het Hof in overwegende mate14.– in processen-verbaal vervatte – mededelingen van verbalisanten tot het bewijs gebezigd, waarvan niet kan worden vastgesteld waarop de verbalisanten hun wetenschap dienaangaande hebben gebaseerd. Mogelijk behelzen deze mededelingen van de verbalisanten hun gevolgtrekkingen uit de voor hen beschikbare gegevens, maar bewijsmiddelen die blijk geven van deze onderliggende feiten en omstandigheden, zijn door het Hof niet in de bewijsvoering betrokken. Dat belet een toetsing van de (on)toelaatbaarheid van die gevolgtrekkingen en laat de mogelijkheid open dat deze mededelingen geen gevolgtrekkingen, maar enkel vermoedens, veronderstellingen dan wel speculaties betreffen.
28. De eerste deelklacht van het middel is terecht voorgesteld. Er doet zich niet de situatie voor dat de verdachte geen belang heeft bij het slagen van de klacht, omdat de bewijsconstructie niet wordt gedragen door de overige bewijsmiddelen.15.Het voorgaande brengt mee dat het bestreden strafvonnis wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 6 tenlastegelegde niet in stand kan blijven. Gelet daarop volsta ik voor wat betreft de klacht dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het onder 6 bewezenverklaarde was strafbaar gesteld in art. 435b SrNA (oud) met een verwijzing naar de bespreking van het vijfde middel. Op de gronden als daar vermeld, faalt ook deze klacht. De tweede deelklacht van het middel behoeft mijns inziens geen bespreking. Ook hier geldt dat ik desgewenst bereid ben aanvullend te concluderen.
29. Het vierde middel komt in het eerste onderdeel op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde. In het tweede onderdeel komt het middel op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 7 tenlastegelegde. Beide onderdelen vallen uiteen in twee deelklachten. In het derde onderdeel klaagt het middel bovendien dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het onder 5 en 7 bewezenverklaarde was strafbaar gesteld in art. 146 SrNA (oud).
30. Ten laste van de verdachte is onder 5 en onder 7 bewezenverklaard:
“5.
dat hij in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 6 december 2013 in Sint Maarten heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van personen, waartoe hij, verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- Het opzettelijk handelen in strijd met verbodsbepalingen van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
• Het opzettelijk binnen het grondgebied van Sint Maarten brengen en/of
• Het opzettelijk verkopen en/of verstrekken en/of afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960
(…)
7.
dat hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 december 2013 in Sint Maarten heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van personen, waartoe hij, verdachte en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het witwassen van voorwerpen, te weten auto’s, en geldbedragen, als bedoeld in artikel 435a van het Wetboek van Strafrecht.”
31. De bewezenverklaring van feit 5 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Feit 5
14. Proces-verbaal van 4 april 2014, getiteld "Relaas van Onderzoek Bromelia" (Map 1, Zaaksdossier, voorin, niet doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, maar met aan de onderzijde paginanummering 1 tot en met 38; daarvan p. 1-2, 15, 20, 22):
Aanleiding onderzoek en aanhouding verdachten
Op 17 september 2013 bevonden zich politieambtenaren op de openbare weg The Key's Road te Sint Maarten. Ter plaatse zagen zij een personenauto Hyundai Tucson. Zij benaderden de auto en zagen dat er drie mannen snel uit deze auto stapten. Dit bleken later onder meer [verdachte] en [betrokkene 2] te zijn. Een man bleef achter in de auto. Dit bleek later [betrokkene 1] te zijn. De politie zag dat [betrokkene 1] met een tas in zijn hand bukte en zonder tas in zijn handen in de richting van de politie liep. Later werd onder de Hyundai Tucson een zwarte tas met 2714 gram cocaïne aangetroffen.
In de directe nabijheid van de Hyundai Tucson stond een personenauto Toyota Corolla. In deze auto zat een persoon die later [betrokkene 3] bleek te zijn. In dit voertuig werd een hoeveelheid geld aangetroffen, later bleek het in totaal US $ 25.300 te zijn en een blok cocaïne met een totaalgewicht van 1.130 gram.
Tevens stond er in de directe nabijheid een personen Kia Cerato. [betrokkene 2] haalde hieruit zijn identiteitspapieren.
Later werd in de alledrie de auto's een vuurwapen aangetroffen.
Mobiele telefoons [verdachte]
Bij de aanhouding van [verdachte] werden in zijn broekzakken vijf Blackberry's aangetroffen. Deze werden voorzien van de codes B.B.1 tot en met B.B.5.
Geplande vliegreis Curaçao
Tijdens het nader onderzoek van Toyota Corolla [AA-00-BB], werden drie retourtickets Sint Maarten-Curaçao aangetroffen, 18 september 2013 heen, 20 september 2013 terug, op naam van [verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
Uit onderzoek van mobiele telefoon BB3 blijkt dat met die telefoon per chat is gevraagd naar persoonsgegevens van [betrokkene 2] , waarna diens volledige naam en de geboortedatum op die telefoon werden ontvangen.
Verdovende middelen transport Dominica
In telefoon B.B.4 werden chatsessies tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] aangetroffen.
15. Proces-verbaal van technisch onderzoek van 16 oktober 2013, voor zover inhoudende als bevindingen van politieambtenaren van de TOHD (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 126-139):
Bij een onderzoek aan Toyota Corolla, kenteken [AA-00-BB] , werd door ons aangetroffen en waargenomen:
- in het handschoenenkastje een vliegbiljet (foto 14).
Alsmede de in de bijlage daarbij opgenomen foto 14.
16. Proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen goederen van 13 februari 2014 (Map 3, Digitaal beslag, p. 26-43, m.n. 40 e.v.):
Chatserie 8
29B603E3, 16 september 2013: Luister, stuur me snel je naam en je geboortedatum, alsjeblieft.
2AFE9B27: [betrokkene 2] , [geboortedatum] 1990.
17. Proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2014 (Map 1, Zaaksdossier, doorgenummerd aan de bovenzijde van de pagina's, p. 307-315):
In telefoon BB4 van [verdachte] zijn chatsessies aangetroffen. Zij beslaan een tijdsbestek van 29 juni 2013 tot en met 28 juli 2013. Op 29 juni 2013 geeft [betrokkene 2] aan [verdachte] door dat hij om vier uur moet inchecken. Hij vraag waar hij een .45 kan ophalen. [verdachte] geeft een nummer uit Dominica. Op 1 juli vraagt [verdachte] aan [betrokkene 2] of [D] al met haar mensen heeft gesproken. [betrokkene 2] zegt dat op het vliegveld een scanner aanwezig is. [verdachte] geeft aan [betrokkene 1] door dat zij vermoedelijk voor 55.000 150 aan "food" willen aanschaffen. [betrokkene 1] zegt [verdachte] het te nemen om vertrouwen te kweken onder voorwaarde dat deze week de helft betaald wordt en volgende week de andere helft. Op 2 juli vertelt [betrokkene 2] aan [verdachte] dat sommige pakketten nat zijn geworden. [betrokkene 2] zegt dat tussen het plastic en de blok (brick) olie zit, dat het goed lijkt, maar dat je dat pas weet als je het kookt of snuit (snoot), en dat er iets verzonnen moet worden om het weg te krijgen. Op 4 juli zegt [betrokkene 1] dat hij het geld heeft, maar dat hij nog 50 nodig heeft. Op 6 juli zegt [betrokkene 2] tegen [verdachte] dat het hen gaat lukken (we getting tru). Op 8 juli bericht [betrokkene 2] aan [verdachte] dat C van plan is het ding dit weekend te verplaatsen. Op 9 juli zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] "the food" van de boot kan halen. Op 12 juli zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] met "the Stuff' moet komen. Op 14 juli bericht [betrokkene 2] [verdachte] dat er een probleem is. [E] wil niet alles in een keer doen, maar in twee keer. Het moet meekomen met een grote machine. Op 16 juli zegt [verdachte] tegen [betrokkene 2] dat hij nog $ 6.000 moet verzenden. Op 16 juli maken [betrokkene 3] en nog iemand geld over naar Dominica via Western Union. Op 17 juli geeft [betrokkene 2] aan [verdachte] door dat $ 24.000 is ontvangen. Op 18 juli geeft [betrokkene 2] door dat hij wacht tot de rest wordt verzonden. Op 20 juli geeft [betrokkene 2] aan [verdachte] door dat de man dinsdag de rest zal doen (fix up). Op 22 juli zegt [verdachte] dat C bezig is met het geld. Op 24 juli zegt [betrokkene 2] tegen [verdachte] dat hij het zondag zou moeten krijgen. Op 25 juli vraagt [betrokkene 2] wat hij met de 45 moet doen, in zijn huis verstoppen? [verdachte] geeft een antwoord waarin hij over de andere twee spreekt. Op 28 juli zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] [betrokkene 2] moet ontmoeten in Simpson Bay, Sint Maarten.”
De bewezenverklaring van feit 7 steunt op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage behorend bij het strafvonnis van 29 oktober 2015.16.
32. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het bewijs van feit 5 en feit 7 het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 5 in de zaak met parketnummer 100.00379/13 en van feit 7 in de zaak met parketnummer 100.00372/14
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen, door middel van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had de handel in verdovende middelen, in die zin dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel had in, dan wel ondersteuning gaf aan gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van dat oogmerk. De verdachte wist dat de organisatie het oogmerk had misdrijven te plegen en de verdachte verrichtte zelf gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.”
33. De eerste deelklacht van het eerste onderdeel van het middel beoogt te klagen over de redengevendheid van de in de gebezigde bewijsmiddelen (feit 5) opgenomen gegevens en de foto die betrekking hebben op de in de Toyota Corolla aangetroffen vliegtickets.
34. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 17 september 2013 in de Toyota Corolla drie retourtickets Sint Maarten-Curaçao werden aangetroffen, op 18 september 2013 heen en op 20 september 2013 terug, op naam van de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Uit onderzoek is gebleken dat met de telefoon van de verdachte per ‘chat’ is gevraagd naar persoonsgegevens van [betrokkene 2] , waarna deze ook werden ontvangen (bewijsmiddelen 14, 15 en 16). Het Hof heeft onder meer de voornoemde gegevens en de foto kennelijk redengevend geacht – en kunnen achten – voor het bestaan van een samenwerkingsverband tussen de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
35. De eerste deelklacht van het eerste onderdeel van het middel faalt aldus.
36. Voorts wordt geklaagd over het oordeel van het Hof dat sprake was van “een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband” (feit 5).
37. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. In de periode van 29 juni 2013 tot en met 28 juli 2013 zijn er tussen de verdachte, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] chatsessies geweest over het binnen Sint Maarten brengen van verdovende middelen.17.Het komt mij – met de steller van het middel – voor dat de chatberichten, gelet op de inhoud daarvan en de betrekkelijk korte periode waarin deze berichten zijn verstuurd, betrekking hebben op één enkele zending. Daarnaast volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zich op 17 september 2013 in of bij een tweetal auto’s bevonden, waarin geld, cocaïne en vuurwapens werden aangetroffen. Ook werden in één van de auto’s drie retourtickets Sint Maarten-Curaçao, op 18 september 2013 heen en op 20 september 2013 terug, op naam van de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat met de telefoon van de verdachte per ‘chat’ is gevraagd naar persoonsgegevens van [betrokkene 2] , waarna deze ook werden ontvangen.
38. Uit het voorgaande volgt wel dat een zeker samenwerkingsverband tussen de verdachte, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] heeft bestaan, maar dat dat samenwerkingsverband meer dan een incidenteel karakter had, kan daaruit mijns inziens niet zonder meer worden afgeleid.18.Daarbij neem ik mede in aanmerking dat het Hof in het midden heeft gelaten of de op 17 september 2013 aangetroffen partij verdovende middelen dezelfde was als de partij (vermoedelijk) verdovende middelen waarover de verdachten in de chatsessies van 29 juni 2013 tot en met 28 juli 2013 contact hebben gehad of dat het een andere partij betrof. Het oordeel van het Hof dat het samenwerkingsverband een duurzaam karakter had, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
39. De tweede deelklacht van het eerste onderdeel van het middel is terecht voorgesteld.
40. De eerste deelklacht van het tweede onderdeel van het middel verwijst naar het derde middel, nu het Hof ter zake van de feiten 6 (middel 3) en 7 hetzelfde bewijsmateriaal heeft gebezigd. Ook thans wordt geklaagd dat het Hof (delen van) processen-verbaal tot het bewijs (nu van feit 7) heeft gebezigd die geen mededeling behelzen van door de verbalisanten zelf waargenomen of ondervonden feiten en omstandigheden, maar die voor het bewijs ontoelaatbare ‘vermoedens, veronderstellingen, speculaties en conclusies’ inhouden.
41. Ook ik volsta hier met een verwijzing naar de bespreking van de eerste deelklacht van het derde middel. Op de gronden als daar vermeld, is ook deze klacht terecht voorgesteld.
42. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden strafvonnis wat betreft de beslissingen ter zake het onder 5 en 7 tenlastegelegde niet in stand kan blijven. Gelet daarop volsta ik voor wat betreft de klacht dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het onder 5 en 7 bewezenverklaarde was strafbaar gesteld in art. 146 SrNA (oud) met een verwijzing naar de bespreking van het vijfde middel. Op de gronden als daar vermeld, faalt ook deze klacht. De tweede deelklacht van het tweede onderdeel van het middel behoeft geen bespreking. Ook hier geldt dat ik desgewenst bereid ben aanvullend te concluderen.
43. Het vijfde middel klaagt dat art. 401, vierde lid, SvNA is geschonden, doordat het Hof heeft verzuimd de (juiste) wettelijke voorschriften te vermelden waarop de aan de verdachte opgelegde straffen en maatregel (mede) zijn gegrond. Het Hof had niet de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen,19.maar uit het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten dienen te vermelden, aldus de steller van het middel.
44. Het middel steunt kennelijk op de opvatting dat de strafoplegging berust op de strafbepalingen die gelden ten tijde van het wijzen van het strafvonnis. Die opvatting is onjuist. Gelet op het legaliteitsbeginsel20.en de daardoor beschermde rechtszekerheid van de verdachte, dient in het materiële strafrecht in beginsel de ten tijde van het plegen van het strafbare feit geldende wetgeving te worden toegepast.21.Ik merk nog op dat er wel ruimte is voor toepasselijkheid van na het plegen van het strafbare feit ingevoerde wetgeving, indien en voor zover dat in het voordeel van de verdachte is,22.maar dat wordt in het middel niet gesteld.
45. Het vijfde middel faalt.
46. Het eerste middel faalt. De eerste deelklacht van het tweede middel slaagt, de laatste deelklacht van het tweede middel faalt en de overige deelklachten van het tweede middel kunnen buiten bespreking blijven. De eerste deelklacht van het derde middel slaagt, de tweede deelklacht van het derde middel kan buiten bespreking blijven en de laatste deelklacht van het derde middel faalt. De eerste deelklacht van het eerste onderdeel van het vierde middel faalt, de tweede deelklacht van het eerste onderdeel en de eerste deelklacht van het tweede onderdeel van het vierde middel slagen, de tweede deelklacht van het tweede onderdeel van het vierde middel behoeft geen bespreking en het derde onderdeel van het vierde middel faalt. Het vijfde middel faalt.
47. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 5 november 2015 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de voorgestelde partiële vernietiging en terugwijzing kan dit echter onbesproken blijven.
48. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden strafvonnis, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2017
Ook de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit steunt op deze bewijsmiddelen. Daarover gaat het tweede middel.
Vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999: ZD1169, NJ 1999/537 m.nt. Schalken, herhaald in o.m. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370, HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4507 en HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:680, NJ 2016/229 (met betrekking tot WWM) en vgl. HR 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1175, NJ 1999/203 (met betrekking tot Opiumwet).
In hoger beroep is namens de verdachte slechts aangevoerd dat niet zonder meer is uit te sluiten dat dit celmateriaal via indirecte overdracht op het vuurwapen is terechtgekomen (zie p. 6 van de pleitnota). Dat heeft het Hof, niet onbegrijpelijk, waarschijnlijk als een speculatie beschouwd, als een gesuggereerde mogelijkheid die verder niet wordt ondersteund.
In de toelichting op het middel wordt het Hof verweten een cirkelredenering te hebben toegepast: als de verdachte van het wapen wist dan wist hij ook van de cocaïne en het geld, als de verdachte van de cocaïne wist dan wist hij ook van het wapen en het geld, als de verdachte van het geld wist dan wist hij ook van het wapen en de cocaïne. Ik acht dit standpunt van de verdediging onjuist, op de grond dat ’s Hofs bewijsoordeel omtrent verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van het wapen mede steunt op het aantreffen van verdachtes celmateriaal op het wapen, en niet uitsluitend op de aanwezigheid van cocaïne en geld.
Kamerstukken II 1989/90, 21 565, nr. 3, p. 4. Zie ook HR 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1754, NJ 2000/736, m.nt. T.M. Schalken.
Kamerstukken II 1999/00, 27 159, nr. 3, p. 15. Zie ook HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6053 (art. 416 Sr) en HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2009, NJ 2014/76 (art. 420bis Sr).
Zoals bij de bespreking van het eerste middel reeds aan bod is gekomen, geldt voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie het vereiste dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van dat wapen of die munitie. Ik merk op dat in zijn algemeenheid de wetsgeschiedenis geen steun biedt voor het standpunt dat de betekenis van het delictsbestanddeel ‘voorhanden hebben’ in art. 420bis Sr moet worden gelijkgeschakeld met die van datzelfde delictsbestanddeel in bijzondere wetten, zoals de WWM. Zie daarover de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt van 7 januari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:151 onder 3.8. Daarmee is niet gezegd dat de betekenis van het delictsbestanddeel ‘voorhanden hebben’ in bijzondere wetten en de betekenis van het delictsbestanddeel ‘voorhanden hebben’ in art. 420bis Sr geen gelijkenissen kunnen vertonen.
Het gaat om in totaal twaalf auto’s (genoemd onder acht gedachtestreepjes) en 36 uiteenlopende geldbedragen in US dollars. De bewezenverklaring is opgenomen op p. 10-14 van het strafvonnis.
In de toelichting op het middel wordt (onder 19) opgemerkt dat uit de bewezenverklaring lijkt te moeten worden afgeleid dat het Hof niet bewezen heeft geacht, of in elk geval niet in de bewezenverklaring tot uitdrukking heeft gebracht, dat de verdachte en zijn mededaders wisten dat de auto’s van misdrijf afkomstig waren. Ik laat dit punt verder rusten, omdat hierover niet uitdrukkelijk wordt geklaagd en het bovendien voor de bespreking van het middel geen verschil maakt.
Zie de bewijsmiddelen 18 t/m 25 in de bijlage.
Vgl. G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 777-780.
Ik verwijs naar de bewijsmiddelen 19 t/m 25.
Hoewel daarover niet wordt geklaagd, merk ik voorts op dat een aantal van de bewezenverklaarde geldbedragen én een auto (met de daaraan gekoppelde pleegdata) bovendien niet zijn terug te vinden in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Het gaat om de volgende geldbedragen: $ 1.000,- (gedachtestreepje 11), $ 325,- (gedachtestreepje 12), 1x $ 2962,38 (gedachtestreepje 17), $ 500,- (gedachtestreepje 23), $ 900,- (gedachtestreepje 31), $ 7.250,- (gedachtestreepje 35), $ 1.893,07 (gedachtestreepje 38) en $ 240,- (gedachtestreepje 44) en een auto van het merk Toyota Corolla (gedachtestreepje 37).
Zie de bewijsmiddelen 18 t/m 25 in de bijlage.
Zo lijkt het althans, want hoewel het voor de hand lijkt te liggen dat het hier om verdovende middelen gaat, heeft het Hof zulks niet uitdrukkelijk vastgesteld.
Het gaat om art. 31, 35, 38b, 38c, 49, 59 en 96 SrNA (oud).
Het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten is in werking getreden op 1 juni 2015 (vgl. Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht, AB 2015, no. 9). De in de onderhavige zaak ten tijde van het plegen van de strafbare feiten (in 2012 en 2013) geldende wetgeving betreft het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, NJ 2012/78. Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 134.