ABRvS, 18-03-2015, nr. 201408616/1/A3
ECLI:NL:RVS:2015:870
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-03-2015
- Zaaknummer
201408616/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:870, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑03‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de korpschef een aanvraag van [wederpartij] om toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden afgewezen.
201408616/1/A3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2014 en de uitspraak van 9 september 2014 in zaak nr. 13/5283 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de korpschef een aanvraag van [wederpartij] om toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank de korpschef in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij brief van 26 mei 2014 heeft de korpschef het besluit van 10 september 2013 van een aanvullende motivering voorzien.
Bij uitspraak van 9 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 10 september 2013 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door A.L.J. Becker, bijgestaan door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr), stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ter uitvoering van de Wpbr heeft de minister van Justitie criteria voor het bepalen van bekwaamheid en betrouwbaarheid als hiervoor bedoeld neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, Stcrt. 1999, nr. 60, p. 28 (hierna: de circulaire).
Volgens paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire, zoals die circulaire gold ten tijde van belang, wordt de toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr onthouden indien:
c. op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten of de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
In paragraaf 2.1 wordt verder vermeld dat bij de toetsing van het hiervoor onder c bepaalde het erom gaat dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen, aldus de circulaire, slechts sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Volgens de circulaire kunnen voorts tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag)rapporten ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken, waarbij het van belang is dat tegen betrokkene nog een serieuze verdenking bestaat.
2. Aan de in het besluit op bezwaar gehandhaafde weigering toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr te verlenen, heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat [wederpartij] "full member" is van de Hells Angels en om die reden kan worden aangenomen dat hij niet voldoende betrouwbaar is. In de aanvullende motivering verwijst de korpschef naar een dagrapport waaruit blijkt dat [wederpartij] met een clubgenoot in "full colours" verhaal is gaan halen bij een café-eigenaar nadat deze de clubgenoot de toegang tot het café had geweigerd. Volgens de korpschef illustreert dit incident de wijze waarop [wederpartij] aan het belang van de club voorrang verleent boven het maatschappelijk belang. De korpschef sluit niet uit dat [wederpartij], indien hij te maken krijgt met conflicterende belangen, het belang van de club zal laten prevaleren boven het maatschappelijk belang. Verder heeft de korpschef aangevoerd dat [wederpartij] tijdens het zienswijzegesprek de vragen die aan hem zijn gesteld in het kader van zijn aanvraag, onvoldoende heeft beantwoord. Daaruit blijkt volgens de korpschef dat [wederpartij] de erecode van de Hells Angels serieus neemt. De antwoorden die [wederpartij] nadien op de vragen ter zitting heeft gegeven, hebben de twijfel over zijn betrouwbaarheid niet weg kunnen nemen, in die zin dat [wederpartij] er volgens de korpschef weinig blijk van heeft gegeven eventuele conflicten met de Hells Angels in het werk onbevooroordeeld en in goede samenwerking met politie en justitie te kunnen benaderen.
3. De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mogelijke toekomstige gevaren of risico’s die zijn gekoppeld aan het lidmaatschap van de Hells Angels niet specifiek zien op de persoon van [wederpartij]. De korpschef stelt hiertoe dat [wederpartij] deel uitmaakt van een organisatie die weliswaar niet bij wet is verboden, maar waarvan algemeen bekend is dat deze met name bestaat uit criminele netwerken die zich schuldig maken aan diverse strafbare feiten en waarvan de ideologie in de weg staat aan een goede samenwerking met politie en justitie. De aard van de organisatie van deze club en de daarbinnen geldende erecodes maken volgens de korpschef dat het lidmaatschap niet is los te koppelen van de individuele betrouwbaarheid en integriteit van [wederpartij] en dat daarom in redelijkheid kan worden aangenomen dat zijn betrouwbaarheid en integriteit niet boven iedere twijfel is verheven.
Verder voert de korpschef aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet kan worden uitgesloten dat [wederpartij], indien hij zich geconfronteerd ziet met conflicterende belangen, het belang van de club zal laten prevaleren boven het maatschappelijk belang. De korpschef stelt dat een lid van de club aan de erecodes, waaronder de zwijgplicht, altijd voorrang zal verlenen.
Voorts betoogt de korpschef dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het dagrapport van 2 mei 2013 niet blijkt dat [wederpartij] rechtsregels naast zich heeft neergelegd. [wederpartij] had volgens de korpschef redelijkerwijs moeten begrijpen dat de komst van twee personen, gekleed in "full colours", tot onrust zou kunnen leiden.
Tevens voert de korpschef aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat [wederpartij] geen antwoord heeft gegeven op vragen gesteld in het kader van de aanvraag, onvoldoende grond oplevert om op basis daarvan te concluderen dat [wederpartij] niet voldoende betrouwbaar is. [wederpartij] heeft geweigerd om vragen van de politie te beantwoorden en is er niet in geslaagd de bij de politie bestaande twijfels weg te nemen. Bovendien heeft [wederpartij] verklaard dat hij niet op voorhand kan aangeven of hij medewerking zou verlenen aan de politie bij voorvallen waar leden van zijn club bij betrokken zijn. Hieruit blijkt volgens de korpschef niet van een attitude van samenwerking met de politie zoals die van een beveiliger mag worden verlangd.
Ten slotte betoogt de korpschef dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat ingevolge de op 1 mei 2014 in werking getreden Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus het lidmaatschap van de Hells Angels een grond is om de aanvraag te weigeren.
3.1. De bestuursrechter dient de rechtmatigheid van het bij hem bestreden besluit te beoordelen naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ten tijde van het besluit van 10 september 2013 de op 1 mei 2014 in werking getreden Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus niet van toepassing waren. De brief van 26 mei 2014 dient te worden aangemerkt als een nadere motivering van het besluit van 10 september 2013. De Afdeling is daarom van oordeel dat de rechtbank op die nadere motivering terecht de circulaire van toepassing heeft geacht.
3.2. Niet is gebleken dat [wederpartij] binnen de in paragraaf 2.1, aanhef en onder a en b, van de circulaire bedoelde terugkijktermijnen bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf. Het geschil is beperkt tot de vraag of de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [wederpartij] niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk, omdat op grond van andere omtrent [wederpartij] bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 oktober 2004 in zaak nr. 200400867/1) komt de korpschef beoordelingsvrijheid toe bij de beoordeling of betrokkene voldoende betrouwbaar is en is de invulling die in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven niet kennelijk onredelijk of rechtens onjuist. Voorts mogen, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 april 2014 in zaak nr. 201305389/1/A3), aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
3.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef zich op grond van de enkele omstandigheid dat [wederpartij] "full member" is van de Hells Angels, waarmee hij zich zou bevinden in een circuit waar strafbare feiten gepleegd worden en waar bepaalde gedragsnormen gelden, in het licht van de toepasselijke beleidsregels niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [wederpartij] niet voldoende betrouwbaar is. Hiermee heeft de korpschef zijn aanname immers slechts gebaseerd op mogelijke toekomstige gevaren of risico’s als gevolg van het lidmaatschap van een, niet verboden, club. Datzelfde geldt voor de aanname van de korpschef dat op grond van de geldende erecodes niet kan worden uitgesloten dat [wederpartij] bij conflicterende belangen, het belang van de club zal laten prevaleren boven het maatschappelijk belang. Bij dat oordeel betrekt de Afdeling dat is gebleken dat [wederpartij] reeds zes tot acht jaar werkzaam is geweest als portier, waarvan de laatste twee jaar als lid van de Hells Angels. Bij zijn werk als portier was hij gekleed in bedrijfskleding, voorzien van het logo van "[bedrijf]". Bovendien heeft hij onbestreden gesteld dat de politie van Amersfoort goed contact met hem heeft.
3.5. Voorts is niet gebleken dat tegen [wederpartij] enige verdenking wegens het plegen van een strafbaar feit heeft bestaan of thans bestaat. Weliswaar blijkt uit een dagrapportage van de politie dat er op 2 mei 2013 een melding is binnengekomen dat [wederpartij] en een clubgenoot van de Hells Angels een gesprek wilden hebben met een eigenaar van een café in verband met diens weigering om die clubgenoot in dat café toe te laten, doch de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze rapportage geen concreet aanknopingspunt biedt voor de aanname van de korpschef dat [wederpartij] er daarmee blijk van heeft gegeven enige rechtsregel naast zich neer te hebben gelegd waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Uit deze rapportage blijkt dat de melding slechts ter informatie bij de politie is gedaan en dat het gesprek met de eigenaar goed is verlopen. De omstandigheid dat de clubgenoot van [wederpartij] aan de eigenaar van het café heeft medegedeeld dat hij een en ander binnen de club zal bespreken, geeft, nog los van het feit dat deze mededeling niet door [wederpartij] is gedaan, er geen blijk van dat een rechtsregel is overtreden.
3.6. Evenmin heeft de korpschef uit de antwoorden van [wederpartij] op vragen over de verhouding tussen zijn werkzaamheden en het lidmaatschap van de club in redelijkheid kunnen afleiden dat [wederpartij] niet voldoende betrouwbaar is. Anders dan de korpschef heeft gesteld, biedt het verslag van het zienswijzegesprek geen grond voor het oordeel dat [wederpartij] heeft geweigerd de vragen van de politie te beantwoorden. Weliswaar heeft hij een ontwijkend antwoord gegeven op een vraag van de korpschef, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat [wederpartij] niet zal samenwerken met de politie. Bovendien heeft [wederpartij] tijdens de hoorzitting in bezwaar van 2 september 2013 het volgende verklaard: "wanneer ik als portier werk voer ik mijn functie zo goed mogelijk uit (…) als er wat gebeurt, doe ik wat ik moet doen." De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de korpschef niet in redelijkheid de gevraagde toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden in bezwaar heeft kunnen weigeren.
De betogen falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de korpschef te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [wederpartij], slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat tegen het door de korpschef te nemen besluit op het bezwaar van [wederpartij] slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
III. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij
[wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,24 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro en vierentwintig cent), waarvan € 735,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van de korpschef van politie een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
280-816.