Hof Amsterdam, 10-04-2008, nr. 106001311/01821/07
ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9212
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-04-2008
- Zaaknummer
106001311/01821/07
- LJN
BC9212
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9212, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑04‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JRV 2008, 488
JIN 2008/329
NbSr 2008/193
Uitspraak 10‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Het gaat in deze zaak om het verzoek van het Openbaar Ministerie om de Stichting Hells Angels Amsterdam verboden te verklaren en te ontbinden omdat volgens het Openbaar Ministerie de ‘werkzaamheid’ van de Stichting in strijd is met de openbare orde. De rechtbank te Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen. Door het Openbaar Ministerie is vervolgens hoger beroep ingesteld bij dit hof. De beschikking van de rechtbank wordt door het hof bekrachtigd. Het hof constateert dat zich rond de Stichting een aantal ernstige incidenten heeft voorgedaan die, zij het dat zij verspreid zijn over een periode van een ruim aantal jaren, aanwijzingen vormen dat de Stichting zich met enige regelmaat heeft schuldig gemaakt aan gedragingen die aanleiding konden zijn tot strafvervolging. Het hof constateert ook dat naast de Stichting sprake is van een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid, het Chapter Amsterdam met members, waarvan het handelen niet zonder meer aan de Stichting kan worden toegerekend. Van deze vereniging is geen ontbinding gevorderd. Naar het oordeel van het hof moeten aan het verbieden van een rechtspersoon, gezien de in de Grondwet en het Europees verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden gegeven waarborg van de vrijheid van vereniging, zware eisen worden gesteld. Nodig is dat de verweten gedragingen een structureel karakter hebben. Nadat het hof de verweten gedragingen heeft onderzocht, komt het tot de conclusie dat aan de wettelijke eisen die aan het verbieden van de Stichting als rechtspersoon worden gesteld, niet is voldaan.
zaaknummer 106.011.311/01
(rekestnummer 821/07)
10 april 2008
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
HET OPENBAAR MINISTERIE,
zetelend te Amsterdam,
APPELLANT,
procureur: mr. P.N. van Regteren Altena,
t e g e n
de stichting
STICHTING HELLS ANGELS AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. M.E. van der Werf.
Partijen worden hierna het OM en de Stichting genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Het OM is bij beroepschrift met bijlagen, dat op 10 juli 2007 ter griffie van het hof is ontvangen, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de rechtbank te Amsterdam onder zaaknummer/rekestnummer 355826/HA RK 06-845 op 11 april 2007 heeft gegeven tussen het OM als verzoeker en de Stichting als verweerster. Het beroepschrift, waarin zes grieven worden geformuleerd, strekt ertoe dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en de in eerste aanleg gedane verzoeken alsnog zal toewijzen.
Op 28 december 2007 is ter griffie van het hof van de zijde van het OM een aanvullend beroepschrift, (tevens) houdende rectificatie, met bijlage ontvangen.
Op (eveneens) 28 december 2007 is ter griffie van het hof van de zijde van de Stichting een verweerschrift ontvangen, waar-in, kort gezegd, de Stichting het hof verzoekt primair het OM niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van het OM in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep.
Op 15 januari 2008 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt doen toelichten, het OM door mr. R.H.J. de Vries, advocaat-generaal bij dit hof, en de Stichting door haar procureur, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen met bijlage.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en de uitspraak bepaald. De inhoud van alle bovengenoemde stukken geldt als hier ingevoegd.
2. De ontvankelijkheid van het OM in hoger beroep
2.1. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid zijn de volgende gegevens van belang:
a. de beschikking waarvan beroep is gegeven tussen ‘Het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket), zetelende te Rotterdam, locatie Schiphol, verzoeker, voor wie optreedt mr. G. Oldekamp’ enerzijds en de Stichting anderzijds;
b. het (binnen de beroepstermijn) ter griffie ontvangen be-roepschrift vermeldt dat het beroep is ingesteld door ‘Het Openbaar Ministerie, zetelende te Amsterdam, voor wie op-treedt mr. R.H.J. de Vries, advocaat-generaal, domicilie kiezende aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam’;
c. het aanvullend beroepschrift, (tevens) houdende rectificatie, is gesteld op naam van ‘Het Openbaar Ministerie, voor wie optreedt mr. G. Oldekamp, officier van justitie, krachtens artikel 136 lid 6 Wet RO tevens (plaatsvervangend) officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam, en voor wie optreedt mr. R.H.J. de Vries, advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam, voorts door het College van procureurs-generaal aangewezen als plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam, te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam aan de Jachthavenweg nr. 121 ten kantore van advocaat en procureur mr. P.N. van Regteren Altena (..), die tot procureur wordt gesteld en als zodanig dit (aanvullend) beroepschrift ondertekent en indient’.
2.2. Voorts staat, als gesteld en niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist, niet alleen vast dat mr. Oldekamp, in afstemming met het College van procureurs-generaal, heeft besloten om van de beschikking van de rechtbank hoger beroep in te stellen en dat in onderling overleg (daarna) het beroepschrift door advocaat-generaal mr. De Vries feitelijk is ondertekend, maar ook dat mr. De Vries ten tijde van het indienen van het beroepschrift de hoedanigheid had van plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.
2.3. Tenslotte stelt het hof vast dat het voor de Stichting, bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman, steeds duidelijk moet zijn geweest door welke partij terzake van welk geschil het hoger beroep (tijdig) werd ingesteld en dat de Stichting, in het bijzonder na hetgeen in het aanvullend beroepschrift van 28 december 2007 is meegedeeld en aangevuld, geen in rech-te te respecteren belang heeft bij haar beroep op niet-ontvankelijkheid.
2.4. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat voldaan is aan de artikelen 43 Rv. jº 358/359 Rv. en dat het OM ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. Anders dan de Stichting lijkt te stellen heeft zich geen verandering van een procespartij voorgedaan.
3. Feiten
3.1. Geen geschil bestaat over de feiten, zoals door de rechtbank opgesomd in de beschikking waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.15, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
3.2. Deze feiten zijn de volgende.
1) Onder de naam Hells Angels bestaat een wereldwijd verband van motorclubs (hierna: de Hells Angels), door hun leden aangeduid als Chapters. Jaarlijks vinden bijeenkomsten van de diverse Chapters plaats op World of Europe “runs” waarbij afspraken worden gemaakt omtrent diverse regels, waaronder ook de zogeheten “World Rules”.
In Nederland bestaan zeven van dergelijke Chapters, te weten in Amsterdam, IJmuiden, Haarlem, Harlingen, Kampen, Rotterdam en Oirsbeek. Het Chapter Amsterdam heeft op dit moment 23 zogeheten “full colour members” (hierna: de members). Het bestuur van het Chapter wordt gevormd door een aantal van haar members in de functies van President, Vi-ce-President, Sergeant at Arms en Road Captain.
2) In Nederland bestaan voorts negen met de Hells Angels verbonden rechtspersonen, - zeven stichtingen en twee verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid - te weten:
Stichting Hells Angels Holland,
Stichting Hells Angels Amsterdam,
Stichting Hells Angels MC, te Rotterdam,
Stichting Hells Angels Haarlem,
Stichting Hells Angels North Coast Harlingen,
Vereniging Rockers NorthCoast MC,
Stichting Hells Angels Zwolle,
Vereniging Westport Motorcycleclub te IJmuiden.
(hierna gezamenlijk: de HA rechtspersonen)
Het hof merkt op dat de Stichting Hells Angels Holland zichzelf inmiddels heeft ontbonden.
3) De Stichting is opgericht op 23 december 1975 en is gevestigd te Amsterdam. De Stichting is opstalgerechtigde op het terrein gelegen aan de H.J.E. Wenckebachweg 13 te Amsterdam. Op dit terrein staat onder meer het bij het Chapter Amsterdam in gebruik zijnde clubhuis (hierna: het clubhuis). De Stichting beschikt voorts over een tapvergunning voor het clubhuis alsmede een bankrekening met nummer [nummer] (hierna: de rekening).
4) Artikel 2 van de statuten van de Stichting luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(...)
DOEL EN MIDDELEN
Artikel 2.
1. De stichting heeft ten doel het bundelen en organiseren van aktiviteiten van en voor jongeren/motorliefhebbers en het werkzaam zijn in hun belang.
2. De stichting tracht dit doel te bereiken door:
a. het in stand houden van motorwerkplaatsen, motorgarages en motorstallingen;
b. het bekend maken van en propaganda maken voor het doel van de stichting, waaronder begrepen het streven naar verbetering van het imago van degenen in wier belang de stichting werkzaam is;
c. het in stand houden van een klubhuis en het uitgeven van een klubblad;
d. het bestuderen, voorbereiden, bewerken en voltooien van projecten, welke met het doel van de stichting verband houden of het bereiken daarvan kunnen bevorderen;
e. alle andere wettige middelen.
(...)”
5) Artikel 3 van de statuten van de Stichting luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(...)
GELDMIDDELEN
Artikel 3
1. De geldmiddelen van de stichting worden verkregen uit:
a. subsidies;
b. schenkingen, erfstellingen en legaten; erfstellingen mogen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving;
c. donaties en andere bijdragen;
d. overige baten.
(...)”
6) In de statuten van de overige Hells Angels rechtspersonen zijn overeenkomstige bepalingen opgenomen.
7) Het bestuur van de Stichting werd en wordt steeds gevormd door members van het Chapter Amsterdam.
8) Op 19 december 2000 hebben tien tot vijftien members zich vanuit het clubhuis naar de RTL studio in Hilversum begeven waar het televisieprogramma ‘Barend en Van Dorp’ werd opgenomen. Zij zijn de studio binnengedrongen en hebben onder bedreiging met geweld van de presentatoren geëist dat deze zich in de uitzending zouden excuseren voor het feit dat ze de Hells Angels in een eerdere uitzending als criminele organisatie hadden omschreven. Presentator Van Dorp is daarbij mishandeld.
9) Op 8 februari 2001 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel aan de Wenckebachweg 13 te Amsterdam en de zich daarop bevindende opstallen waaronder het clubhuis. Daarbij zijn verschillende wapens en toebehoren aangetroffen, te weten:
- drie pistolen met bijbehorende munitie,
- een machinepistool met bijbehorende munitie,
- een gaspistool met bijbehorende gaspatronen,
- een geluiddemper,
- 74 kogelpatronen,
- 21 hagelpatronen,
- vijf bussen traangas,
- een bus pepperspray.
Voorts is daarbij een hoeveelheid illegaal vuurwerk aangetroffen, alsmede een in Eindhoven ontvreemde schilderijverpakkingskist. Tijdens genoemde doorzoeking zijn tevens drie MDMA tabletten aangetroffen alsmede acht pakken van in totaal 1,82 kilogram hashish.
10) In juni 2003 is door de Nationale Recherche, onder leiding van het Landelijk Parket, een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Acroniem (hierna: het Acroniemonderzoek). Dit onderzoek richt zich op de vermoedelijke criminele activiteiten van de Stichting, de overige Hells Angels rechtspersonen, hun besturen alsmede individuele members van het Chapter Amsterdam en de overige Nederlandse Chapters.
11) Op 29 oktober 2003 is bij een doorzoeking van de woning van de toenmalige voorzitter van de Stichting en Sergeant at Arms van het Chapter Amsterdam, [toenmalige voorzit-ter], een pistool met 40 patronen aangetroffen.
Op 26 februari 2004 is bij een doorzoeking van de woning van de toenmalige vice-voorzitter van de Stichting, [toen-malige vice-voorzitter], een zogenaamde schiettelefoon aangetroffen alsmede 361 patronen, een seinpistool met twee lichtpatronen en tien hagelpatronen.
12) Blijkens een door opsporingsambtenaren van het korps lan-delijke politiediensten opgesteld proces-verbaal van 26 augustus 2004 heeft [A.] tegenover hen verklaard dat in 2003 ter gelegenheid van het 25-jarig jubileumfeest van de Hells Angels in Amsterdam met medeweten van de toenmalige president van het Chapter Amsterdam in het clubhuis pakjes cocaïne en joints zijn verkocht.
13) Op 17 oktober 2005 hebben in het kader van het Acroniemonderzoek doorzoekingen plaatsgevonden van de woningen van individuele members van het Chapter Amsterdam en het clubhuis.
In de woning van toenmalige vice-voorziter van de Stichting, [toenmalige vice-voorzitter], is daarbij een boks-beugel aangetroffen. Ook in de woning van toenmalige se-cretaris van de Stichting, [toenmalige secretaris], is een boksbeugel aangetroffen. Voorts zijn in de woningen van members [member 1], [member 2] en [member 3] respectieve-lijk een bus traangas en een boksbeugel, een boksbeugel en 45 patronen aangetroffen.
In het clubhuis is een geschrift aangetroffen waarop onder het opschrift “HAMC Amsterdam Bylaws Members” is vermeld “Geen N in de club”.
14) Bij het proces-verbaal van verhoor van 15 november 2005 van [president] door het Korps landelijke politiediensten, Nationale Recherche, Unit Randstand-Noord, Team 1, is een bijlage opgenomen. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(...)
HEREN,
BINNEN KORT KOMEN ER INVALLEN BIJ MEMBERS THUIS. MISSCHIEN OOK HIER
INFORMATIE BETROUWBAAR
PAS OP DUS.
(...)”
15) De World Rules bevatten een regel die luidt: “No Niggers in the Club”.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het verzoek van het OM om op de voet van artikel 2:20, lid 1, BW de Stichting verboden te verklaren en te ontbinden, om op de voet van artikel 2:23 BW een vereffenaar te benoemen en om overeenkomstig artikel 2:23b BW te bepalen dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat. In de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank deze verzoeken afgewezen, met veroordeling van het OM in de kosten van het geding.
4.2. Bij de beoordeling van het door het OM ingestelde hoger beroep strekt het hof tot uitgangspunt:
(i) Zowel in artikel 8 van de Grondwet als in artikel 11 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is een waarborg gegeven voor de vrijheid tot vereniging. Deze vrijheid is een van de pijlers van het Nederlandse staatsbestel. Het verbieden van een rechtspersoon vormt op dit grondrecht een ernstige inbreuk en van de in artikel 2:20 BW geboden mogelijkheid tot ontbinding van een rechtspersoon, waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare or-de, zal dan ook slechts gebruik gemaakt kunnen worden indien de ontbinding een noodzakelijke maatregel vormt tot voorkoming van gedragingen die – indien op grote schaal toegepast - een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.
(ii) Het hof stelt vast dat het in deze zaak niet gaat om een verzoek tot ontbinding van een politieke partij of van een politiek actieve rechtspersoon, hetgeen zou nopen tot een nog grotere terughoudendheid bij de toepassing van de eerdergenoemde maatstaf.
(iii) Grief 1 berust op een verkeerde lezing van de beschikking waarvan beroep en treft om die reden geen doel. Uit de beschikking kan immers niet worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel is dat artikel 2:20 BW slechts toepassing kan vinden na een strafrechtelijke veroordeling dan wel na of gelijktijdig met een strafrechtelijke vervolging.
(iv) Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het in artikel 2:20, eerste lid, BW gebezigde woord “werkzaamheid” in zijn gewone feitelijke betekenis is gebruikt en derhalve de daden omvat die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid. Ook blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de enkele overtreding van één of meer verboden voor een ontbinding niet voldoende is maar dat de verweten gedragingen een structureel karakter moeten hebben, anders gezegd, dat voor het aannemen van een “werkzaamheid” met betrekking tot de verweten gedraging(en) een zekere duurzaamheid en een consistente gedragslijn zijn vereist.
(v) Bij de beantwoording van de vraag welke gedragingen in het onderhavige geval als werkzaamheid van de Stichting hebben te gelden, heeft de rechtbank onderscheid gemaakt tussen de Stichting als onder meer opstalgerechtigde en tapvergunninghoudster (zie hierboven onder 3.2.3-5), de Chapter Amsterdam en de members van de Chapter Amsterdam. Tegen dat oordeel richten grief 2 en (in het voetspoor daarvan) de grieven 3 en 6 (deels) zich tevergeefs. Zowel de Stichting als de rechtbank als het OM gaan ervan uit dat het Chapter Amsterdam met zijn individuele leden (de members) een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid vormen. Het hof is met de rechtbank eens dat tegen die achtergrond niet zonder meer kan worden aangenomen dat gedragingen van de individuele members van het Chapter Amsterdam als onderdeel van de werkzaamheid van de Stichting moeten worden beschouwd en/of aan de Stichting kunnen worden toegerekend. In dit verband is tevens van belang dat geen (voldoende gespecificeerde en onderbouwde) grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat ‘geen concrete feiten of omstandigheden [zijn] gesteld waaruit kan volgen dat het Chapter en haar members zijn aan te merken als een met de Stichting Amsterdam te vereenzelvigen (informele) vereniging’. Als gevolg van dit een en ander kunnen in het kader van de beoordeling van artikel 2:20 lid 1 BW (slechts) de eigen werkzaamheid van de Stichting en haar bestuur worden betrokken en ten aanzien van de gedragingen van de members slechts die gedragingen waarover de Stichting uit hoofde van haar werkzaamheid daadwerkelijk zeggenschap heeft gehad, waaraan (het bestuur van) de rechtspersoon leiding heeft gegeven of waartoe (het bestuur van) de rechtspersoon gelegenheid heeft gegeven. Kennelijk ligt aan de grieven en aan de door het OM voorgestane vereenzelviging de - door het hof onjuist geachte - rechtsopvatting ten grondslag dat “een ‘chapter’ van de Hells Angels geen rechtspersoonlijkheid heeft en deswege niet op de voet van art. 2:20 BW verboden kan worden verklaard en ontbonden” (beroepschrift, 2.2.2);
(vi) Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het OM beroep gedaan op een groot aantal nieuwe feiten, die het OM ontleent aan het (aanvullend) proces-verbaal dat is opgemaakt in het zogenaamde Acroniem-onderzoek terzake van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Dit (naar het hof begrijpt: uit vele ordners bestaande) proces-verbaal van politie is niet in het geding gebracht. Nu de Stichting zich tegen deze nieuwe feiten niet heeft kunnen verweren, de juistheid ervan heeft betwist en het beroep op de nieuwe feiten in een zo laat stadium van het geding wordt gedaan, acht het hof het beroep op de nieuwe feiten door het OM in strijd met een goede procesorde. Bij de beoordeling van het hoger beroep zal het hof daarom deze nieuwe feiten buiten beschouwing laten. Gezien de grote omvang van het zogeheten Acroniem-dossier en de te verwachten vertraging van het geding indien dit dossier alsnog door het OM overgelegd en door partijen bediscussieerd zou worden, gaat het hof voorbij aan het aanbod van het OM om het dossier alsnog in het geding te brengen.
4.3.1. In grief 4 gaat het OM er terecht van uit dat ook het nalaten door een rechtspersoon, waaronder mede begrepen het bestuur van deze rechtspersoon en de pers(o)on(en) van wie het handelen aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, van betekenis kan zijn bij de bepaling van de werkzaamheid van die rechtspersoon. Anders dan het OM is het hof evenwel van oordeel dat het nalaten van afstand nemen van het handelen van anderen dan de rechtspersoon zelf - waarmee hier gedoeld wordt op het niet (publiekelijk) uitspreken van afkeuring - hoog-stens een indicatie kan vormen voor een werkzaamheid en in dit opzicht verschilt van het niet-nakomen van wettelijke verplichtingen (geboden), waarbij het nalaten de werkzaamheid (mede) vormt. Aan het nalaten van afstand nemen kan daarom betekenis toekomen, mits sprake is van een voldoende aantal concrete feiten en omstandigheden die het bestaan van een werkzaamheid in de zin van artikel 2:20, lid 1, BW op zichzelf rechtvaardigen.
4.3.2. Het hof deelt de zienswijze van het OM dat onduidelijk is waarom de rechtbank in haar beschouwingen slechts heeft betrokken het niet uitspreken van afkeuring door de Stichting van de bedreiging en de mishandeling van journalisten Barend en Van Dorp op 19 december 2000 en daarin niet mede heeft betrokken het ook afstand (moeten) nemen van ernstige gedragingen die plaatsvinden in zusterorganisaties in binnen- of buitenland, in welk verband het OM er niet alleen op heeft gewezen dat de Chapter Amsterdam c.q. de Stichting binnen de internationale organisatie/het internationale geheel van de Hells Angels geen zelfstandige en geïsoleerde positie inneemt maar daarvan actief onderdeel uitmaakt, maar ook op het grootschalig en intimiderend openbaar vertoon door de Hells Angels ter gelegenheid van de begrafenis van S. Klepper. Het hof is, mede op grond van hetgeen het OM, door de Stichting niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden, heeft aangevoerd, van oordeel dat de Hells Angels motorclubs wereldwijd een reputatie hebben opgebouwd betrokken te zijn bij criminele activiteiten waaronder handel in drugs en wapens, bedreiging met geweld en het daadwerkelijk plegen van geweld. De Stichting draagt eveneens de aanduiding Hells Angels in haar naam en het uiterlijk vertoon van de Hells Angels te Amsterdam heeft grote overeenkomsten met dat van Hells Angels in het buitenland. Niet is gebleken van een door de Stichting gewenst onderscheid ten aanzien van deze criminele reputatie. Dit zelfde geldt voor (het niet c.q. te laat uitspreken van afkeuring over) de zware mishandeling en beroving van leden van Renamed M.C. te Leusden door de afdeling Hells Angels te Kampen. Aldus levert dit een en ander een indicatie op dat ook bij de Stichting sprake is van een werkzaamheid in de zin van artikel 2:20, lid 1, BW.
4.3.3. In zoverre slaagt grief 4. Of het slagen van de grief kan leiden tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep is afhankelijk van de vraag of, zoals reeds onder 4.3.1. werd overwogen, sprake is van een voldoende aantal concrete feiten en omstandigheden die het bestaan van een werkzaamheid in de zin van artikel 2:20, lid 1, BW op zichzelf rechtvaardigen. Het hof zal thans onderzoeken of aan deze voorwaarde is voldaan.
het voorhanden hebben van wapens/vuurwerk
4.4.1. In de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank on-der 5.10 geoordeeld dat de aanwezigheid in het clubhuis van de tijdens de doorzoeking van 8 februari 2001 aangetroffen wapens (zie 3.2 onder 9) de Stichting moet worden toegerekend en dat zij daarvoor mede verantwoordelijk is.
4.4.2. Het hof acht dit oordeel juist. Het hof neemt over en maakt tot het zijne hetgeen de rechtbank onder 5.7 tot en met 5.10 heeft overwogen. In deze overwegingen ligt een verwerping van het door de Stichting gevoerde (en in hoger beroep niet nader geadstrueerde) verweer besloten.
4.4.3. In (een onderdeel van) grief 6 voert het OM aan dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan (de resultaten van) de hierboven onder 3.2.11 en 13 genoemde huiszoekingen op 29 oktober 2003 respectievelijk 17 oktober 2005 en aan het gegeven dat vice-voorzitter [toenmalige vice-voorzitter] te zien is op de Hells Angels kalender met een se-mi-automatisch hagelgeweer met afgezaagde/ingekorte loop. Het hof voegt daaraan, zoals door het OM ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep terecht is opgemerkt, toe
(i) dat bij de doorzoeking op 17 oktober 2005 in het clubhuis van de Stichting notulen zijn aangetroffen van een vergadering die in Amsterdam op 12 februari 1996 is gehouden. In deze notulen staat onder meer:
- “Vuurwapens worden afgeleverd bij de Sergeant at Arms, die ze in een metalen kast of iets dergelijks stoppen. De Sergeant at Arms moet nuchter blijven”,
- ”Er worden geen wapens gebruikt op de Holland Run”,
- “Bij het gebruiken, trekken van een vuurwapen bij een ruzie wordt de desbetreffende persoon streng aangepakt en gestraft door de club waar hij thuishoort. Een club is verantwoordelijk voor zijn leden”.
(ii) dat voorts bij de genoemde doorzoeking in het clubhuis te Amsterdam ook een computer in beslag is genomen. Hierin zijn ook notulen aangetroffen van een op 11 januari 1997 in Alkmaar gehouden vergadering. De notulen zijn opgemaakt met als briefhoofd Hells Angels Amsterdam. Hierin staat onder andere het volgende:
“Wapenregel is veranderd. Bij het toch meedragen van een vuurwapen zal dit discreet moeten gebeuren. Bij eventuele problemen waar een vuurwapen bij betrokken is, is de persoon en de club waar deze persoon toebehoort verantwoordelijk”.
4.4.4. Uit al deze gegevens wordt duidelijk dat, in ieder geval door de bestuurders van de Stichting en de members in pri-vé, veelal niet met wapens wordt omgegaan zoals het behoort en dat wapens binnen de Hells Angels geen vreemde ongebruikelijke voorwerpen zijn. Het hof benadrukt (wederom) dat privé-gedragingen van bestuurders en members niet zonder meer aan de Stichting kunnen worden toegerekend en dat feiten en omstandigheden moeten worden aangetoond waaruit blijkt dat deze pri-vé-gedragingen zijn aan te merken als werkzaamheid van de Stichting.
4.4.5. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de Stichting het (toestaan van het) voorhanden hebben van wapens tot haar werkzaamheid heeft gemaakt. Niet kan worden gezegd dat voor zover sprake is geweest van het voorhanden hebben wapens, zulks onder de zeggenschap van de Stichting, op structurele basis is gecontinueerd, noch dat (het bestuur van) de rechtspersoon met betrekking tot de aanwezigheid van wapens leiding heeft gegeven of dat (het bestuur van) de rechtspersoon daartoe gelegenheid heeft gegeven. Het hof betrekt in dit oordeel - even zoals de rechtbank heeft gedaan - dat bij de latere doorzoeking in het clubhuis in 2005 geen wapens zijn aangetroffen, hetgeen steun biedt aan het door de Stichting verdedigde standpunt dat, wat betreft de aanwezigheid van wapens in het clubhuis, op 8 februari 2001 sprake is geweest van een incident.
4.4.6. Het gegeven dat op 8 februari 2001 in het clubhuis verboden vuurwerk is aangetroffen, kan onvoldoende gewicht in de schaal leggen.
aanwezigheid van verdovende middelen in de opstallen
4.5.1. Tijdens de doorzoeking op 8 februari 2001 zijn in het clubhuis twee buisjes met twee respectievelijk drie MDMA pillen aangetroffen alsmede 1.82 kilogram hashish. Voorts zijn bij een van de members (in een als woning in gebruik zijnde stacaravan) vijf MDMA pillen aangetroffen. Ook heeft het OM gewezen op de vondst op 17 oktober 2005 van een in aanbouw zijnde hennepkwekerij in de woning van member [member] en de vondst van een wietkweekkas met hennepplanten in de woning van member [member]. Tenslotte is er de hierboven onder 3.2.12) gememoreerde verklaring van [A.] die tegenover opsporingsambtenaren heeft verklaard dat in 2003 ter gelegenheid van het 25-jarig jubileumfeest van de Hells Angels in Amsterdam met medeweten van de toenmalige president van het Chapter Amsterdam in het clubhuis pakjes cocaïne en joints zijn verkocht.
4.5.2. Ten aanzien van de aanwezigheid van verdovende middelen bij members in privé dient (wederom) te worden vastgesteld dat deze aanwezigheid niet zonder meer aan de Stichting kan worden toegerekend.
4.5.3. Met betrekking tot de verklaring van [A.] heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze verklaring, die door de Stichting gemotiveerd is bestreden, op geen enkele wijze wordt ondersteund. Nog daargelaten dat de verklaring betrekking heeft op een eenmalige gebeurtenis, is de daaraan te hechten betekenis daarom gering.
4.5.4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de op 18 februari 2001 aangetroffen verdovende middelen aan de Stichting dient te worden toegerekend omdat de Stichting voor die aanwezigheid geen goede verklaring heeft gegeven en heeft verzuimd aan te geven welke maatregelen zij heeft genomen ter voorkoming daarvan. Met de rechtbank is het hof ook van oordeel dat uit deze (enkele) gebeurtenis in februari 2001 geen (structurele) werkzaamheid van de Stichting met betrekking tot aanwezigheid van verdovende middelen kan worden afgeleid.
bedreiging en mishandeling van Barend en Van Dorp
4.6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat weliswaar het besluit om naar Hilversum te gaan niet door het bestuur van de Stichting is genomen maar dat het besluit wel tot stand gekomen is in het clubhuis, in aanwezigheid van een deel van de destijds fungerende bestuursleden van de Stichting en dat deze bestuursleden vervolgens ook bij de daadwerkelijke bedreiging en mishandeling in de RTL-studio aanwezig zijn geweest. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan (het bestuur van) de Stichting kan worden verweten dat zij zich aan de bedreiging en mishandeling niet heeft onttrokken en zich evenmin heeft ingespannen om deze te voorkomen.
4.6.2. Vastgesteld moet worden dat de bedreiging en mishandeling van Barend en Van dorp plaatsvonden in december 2000 en dat sedertdien van soortgelijke aan de Stichting toe te rekenen strafbare feiten niet is gebleken.
4.6.3. Tegen deze achtergrond moet ervan worden uitgegaan dat in december 2000 sprake is geweest van een incident en dat niet kan worden aangenomen dat bedreiging/mishandeling/lichamelijk geweld een werkzaamheid van de Stichting vormen.
onverklaarbare contante stortingen
4.7.1. Het OM heeft een overzicht verstrekt van de op het rekeningnummer van de Stichting in de periode van 12 januari 2000 tot en met 28 januari 2005 ontvangen betalingen. Het OM stelt dat de omvang van de bedragen én het gegeven dat de betalingen geen omschrijving kennen voldoende bewijs opleveren voor de stelling dat de bedragen een criminele herkomst hebben. De Stichting heeft deze stelling gemotiveerd betwist door aan te voeren dat de stortingen betrekking hebben op door de members ingezamelde bijdragen voor gezamenlijke deelname aan bijeenkomsten van Hells Angels, de zogeheten “runs”.
4.7.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van het OM dat de financiële bijdragen van de members op criminele wijze zijn verkregen, niet met feiten is onderbouwd.
4.7.3. Tegen dit oordeel komt grief 5 tevergeefs op. Ook het hof ziet op de enkele grond van deze betalingen zonder omschrijving, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Stichting, onvoldoende reden een vermoeden/voorshands bewezen oordeel aan te nemen dat de stortingen zijn gedaan met gelden die op criminele wijze zijn verkregen. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
discriminatie
4.8.1. In de memorie van grieven wordt niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het OM zijn stelling dat de Stichting zich schuldig maakt aan discriminatie omdat zij het lidmaatschap van zwarte of gekleurde mensen niet accepteert, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Stichting onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het OM nog wel enige opmerkingen over de aan deze Stichting verweten gedragingen gemaakt.
4.8.2. Voor zover het OM bedoeld heeft ook het oordeel van de rechtbank omtrent de discriminatie van het hof voor te leggen, is dat hoger beroep onvoldoende toegelicht. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het OM onvoldoende heeft onderbouwd dat discriminatie van zwarte of gekleurde mensen behoort tot de werkzaamheid van de Stichting.
criminele organisatie
4.9. Op grond van het thans ter beschikking staande dossier kan met betrekking tot de Stichting niet worden geconcludeerd dat sprake is van een criminele organisatie dan wel dat de Stichting, samen met de members, heeft deelgenomen aan een dergelijke organisatie. Voor een zodanige conclusie is, zo blijkt ook wel uit de vele verwijzingen naar dat dossier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, (tenminste) kennisname van het Acroniemdossier vereist.
gestolen schilderijverpakkingskist en strafbladen
4.10.1. Het OM verwijt de rechtbank dat zij geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat op 8 februari 2001 in het clubhuis een houten schilderijverpakkingskist is aangetroffen, gestolen dan wel verduisterd bij het Van Abben Museum in Eindhoven. Het hof acht dit verwijt niet terecht nu niet valt in te zien dat aan dit gegeven, dat niet verder is uitgediept, in het kader van het onderhavige geding zinvolle betekenis kan worden gegeven.
4.10.2. Hetzelfde geldt voor de strafbladen die 18 van de 23 members van de chapter Amsterdam hebben opgebouwd. Deze zijn voor de vaststelling van de werkzaamheid van de Stichting van onvoldoende betekenis. Het hof verwijst naar hetgeen in dit opzicht eerder werd overwogen.
verdere behandeling van de grieven 4 en 6
4.11.1. Uit deze overwegingen blijkt dat zich rond de Stichting een aantal ernstige incidenten heeft voorgedaan die, zij het dat zij verspreid zijn over een periode van een ruim aantal jaren, aanwijzingen vormen dat de Stichting zich met enige regelmaat heeft schuldig gemaakt aan gedragingen die aanlei-ding konden zijn tot strafvervolging.
4.11.2. Op grond van al het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderling verband in de beschouwingen betrokken, is het hof, tegen de achtergrond dat om een werkzaamheid als bedoeld in artikel 2:20 BW te kunnen aannemen een zekere duurzaamheid en een consistente gedragslijn vereist is (waaraan onvoldoende is voldaan) en dat, gegeven de in artikel 8 van de Grondwet en in artikel 11 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden opgenomen waarborg voor de vrijheid van vereniging, artikel 2:20 BW met terughoudendheid moet worden toegepast, evenwel van oordeel dat, ook met inachtneming van hetgeen het hof reeds met betrekking tot grief 4 heeft overwogen (4.3.1-4.3.4), in de onderhavige zaak niet voldaan is aan de aan de toepassing van artikel 2:20 BW te stellen (zware) eisen.
4.12. De grieven treffen daarom geen doel.
5. Slotsom
5.1. De door het OM aangevoerde grieven hebben geen succes. De beschikking waarvan beroep zal daarom worden bekrachtigd.
5.2. Het OM zal, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
6. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beschikking die de rechtbank te Amsterdam onder zaaknummer/rekestnummer 355826/HA RK 06-845 op 11 april 2007 tussen partijen heeft gegeven;
- veroordeelt het OM in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Stichting tot deze uitspraak begroot op € 300,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Visser, P.G. Wiewel en A.C. Faber en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 april 2008.