Door de rolraadsheer is toegestaan dat op de ontvankelijkheidsverweren met spoed wordt beslist. Een bespreking van de overige door partijen aangevoerde en toegelichte middelonderdelen laat ik daarom achterwege.
HR, 13-09-2013, nr. 11/00860
ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-09-2013
- Zaaknummer
11/00860
- Roepnaam
Yukos
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑09‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5668, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, Contrair
ECLI:NL:HR:2012:BU5630, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU5630
ECLI:NL:PHR:2012:BU5630, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU5630
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑04‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑01‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
TvI 2014/6 met annotatie van J.R. Berkenbosch
Ondernemingsrecht 2014/41 met annotatie van M.L.H. Reumers
JWB 2013/344
NJ 2014/454 met annotatie van Th.M. de Boer
JOR 2014/50 met annotatie van mr. R.I.V.F. Bertrams
JBPr 2014/16 met annotatie van mr. dr. T.M. Bos
TvI 2014/6 met annotatie van Mr. J.R. Berkenbosch
JWB 2013/344
JOR 2014/50 met annotatie van mr. R.I.V.F. Bertrams
JBPr 2014/16 met annotatie van mr. dr. T.M. Bos
TvI 2014/6 met annotatie van Mr. J.R. Berkenbosch
JWB 2013/344
JOR 2013/287
Uitspraak 13‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Internationaal faillissementsrecht. Vervolg op HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424 (Yukos). Rechtsgevolgen buitenlands faillissement. Omvang handelingsbevoegdheid buitenlandse curator ten aanzien van tot de boedel behorende vermogensbestanddelen gelegen in Nederland, werking territorialiteitsbeginsel (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456). Proceskostenveroordeling, kosten in de zin van art. 237 lid 1 Rv.
Partij(en)
13 september 2013
Eerste Kamer
nr. 11/00860
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. De rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
2. YUKOS FINANCE B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]),
gevestigd te Amsterdam,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, en mr. P.A. Ruig, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
3. YUKOS FINANCE B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1] en [verweerder 2]),
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het incidentele cassatieberoep,
advocaten: aanvankelijk mr. K.G.W. van Oven, thans mr. R.J. van Galen en mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna tezamen worden aangeduid als Promneftstroy c.s. en [verweerders]; verweerders afzonderlijk ook als [verweerder 1], [verweerder 2] en Yukos Finance.
1. Het verdere verloop van het geding in cassatie
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424.
Na de uitspraak van het voornoemde arrest is de zaak nader toegelicht door de advocaten van partijen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt i) in het principale beroep tot verwerping, ii) in het door [verweerder 1] en [verweerder 2] ingestelde incidentele beroep tot verwerping, iii) in het door [verweerders] ingestelde incidentele beroep tot verwerping.
De advocaat van Promneftstroy c.s. heeft bij brief van 5 april 2013 op de conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten als weergegeven in het hiervoor in 1 vermelde arrest van 29 juni 2012 onder 3.1.
2.2
Bij het in cassatie bestreden arrest heeft het hof de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen in alle onderdelen afgewezen en voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden. Samengevat weergegeven, en voor zover in cassatie nog van belang, heeft het hof daartoe met name het volgende overwogen.
Volgens het Nederlandse internationaal privaatrecht kan het in gezag van gewijsde gegane vonnis van een buitenlandse rechter hier te lande niet worden erkend indien (voor zover thans van belang) hetzij de uitvoering van het buitenlandse vonnis tot een inbreuk op de Nederlandse (internationale) openbare orde zou leiden, hetzij dat buitenlandse vonnis tot stand is gekomen in een procedure waarin naar Nederlandse maatstaven op onaanvaardbare wijze tekort is gedaan aan de beginselen van een behoorlijke rechtspleging (rov. 3.3.1).
Wanneer het Russische faillissementsvonnis hier te lande kan worden erkend, is de vraag naar het bestaan en de inhoud van bevoegdheden van de vreemde curator een vraag van faillissementsrecht die wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende faillissement, in dit geval het Russische recht. Nu geen internationale regeling bestaat die anders bepaalt, moet worden onderzocht of het naar Nederlands internationaal privaatrecht geldende beginsel van de territoriale werking van het faillissement eraan in de weg staat dat de curator bepaalde – hem naar Russisch recht toekomende – bevoegdheden uitoefent. (rov. 3.3.2)
Het Russische faillissementsvonnis heeft territoriale werking, niet alleen in die zin dat het faillissementsbeslag op het vermogen van Yukos Oil zich niet uitstrekt tot haar in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege dat de naar Russisch recht aan het faillissement verbonden rechtsgevolgen in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover die rechtsgevolgen ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van (het voormalige) Yukos Oil. (rov. 3.3.3)
Het territorialiteitsbeginsel is gebaseerd op het souvereiniteitsbeginsel, dat de handhaving met dwang van het gezag van de ene staat op het grondgebied van een andere souvereine staat belet. Het beginsel strekt tot bescherming van crediteuren maar beoogt niet (mede) de failliet te beschermen tegen de gevolgen van een insolventieprocedure in een land waarmee Nederland geen verdrag tot erkenning van een aldaar uitgesproken faillissement heeft. Het territorialiteitsbeginsel is dan ook een regel van openbare orde. Dit brengt mee dat aan het Russische faillissementsvonnis elk gevolg moet worden onthouden dat het territorialiteitsbeginsel van zijn effectiviteit zou beroven. (rov. 3.3.4)
Tegen deze achtergrond rustte het Russische faillissementsbeslag niet op de aan Yukos Oil toebehorende aandelen Yukos Finance, die zich in Nederland bevonden ten tijde van de verkoop en levering daarvan door [betrokkene 3]. Weliswaar vormt het in het Nederlandse recht aanvaarde territorialiteitsbeginsel voor de buitenlandse curator geen absoluut beletsel om ten aanzien van de in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de failliet beheers- en beschikkingsbevoegdheden uit te oefenen, maar die bevoegdheidsuitoefening kan niet zó ver gaan dat de curator die vermogensbestanddelen mag liquideren teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het Russische faillissement erkende crediteuren. Dusdoende zouden immers activa die naar Nederlands recht niet onder het faillissementsbeslag vallen, toch feitelijk in de vereffening van de boedel worden betrokken waardoor het faillissementsbeslag een breder bereik krijgt dan het territorialiteitsbeginsel toestaat. (rov. 3.4.1)
Daarbij komt dat door die verkoop en levering van de zich in Nederland bevindende aandelen Yukos Finance, de verhaalsmogelijkheden van onvoldane crediteuren – tijdens of na afloop van het faillissement – worden beperkt. [verweerders] hebben gemotiveerd gesteld dat er ook in het onderhavige geval dergelijke onvoldane crediteuren zijn, of redelijkerwijs kunnen zijn. Dit is door Promneftstroy c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist (rov. 3.4.2).
3. Verdere beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1
Onderdeel I van het middel is al behandeld in het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012.
Onderdeel II van het middel richt diverse klachten tegen rov. 3.3.2–3.4.5 van het bestreden arrest. Bij de beoordeling daarvan dient het volgende tot uitgangspunt.
3.2.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456, geoordeeld dat, voor zover niet bij een Nederland bindende internationale regeling anders is bepaald, een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking heeft, niet alleen in die zin (a) dat het daar op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege (b) dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde. (c) Aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement staat dit territorialiteitsbeginsel niet in de weg.
3.2.2
Deze regels, waarin de beslissing van een drietal eerdere arresten werd herhaald (respectievelijk HR 2 juni 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3520, NJ 1968/16; HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2091, NJ 1998/108 en HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2468, NJ 1999/316), brengen ten aanzien van een in het buitenland uitgesproken faillissement mee (aangenomen dat die uitspraak niet tot stand is gekomen op een wijze die in strijd is met de Nederlandse openbare orde, zie hierna in 3.3.4) dat de curator in dat faillissement in beginsel ook met betrekking tot in Nederland aanwezig vermogen dat tot de failliete boedel behoort – maar waarop het faillissementsbeslag niet rust –, beheers- en beschikkingshandelingen kan verrichten, mits de curator daartoe naar het recht van dat andere land (de lex concursus) bevoegd is (regel (c)). De buitenlandse curator kan derhalve, indien hij de bevoegdheid daartoe aan de lex concursus ontleent, de zich in Nederland bevindende vermogensbestanddelen vervreemden en de opbrengst daarvan ten goede laten komen aan de faillissementsboedel, met dien verstande dat ingevolge regel (a) tot aan het moment van levering gelegde beslagen moeten worden gerespecteerd, aangezien die vermogensbestanddelen niet onder het faillissementsbeslag vallen.
Regel (b) staat aan het vorenstaande niet in de weg. Om die regel tot zijn recht te laten komen is voldoende dat, zolang tijdens of na afloop van het faillissement vermogensbestanddelen toebehorend aan de (voormalige) gefailleerde in Nederland aanwezig zijn, onvoldane schuldeisers zich daarop kunnen verhalen.Regel (b) gaat niet zover dat die vermogensbestanddelen geheel buiten de normale afwikkeling van het buitenlandse faillissement zouden moeten blijven. Het territorialiteitsbeginsel verzet zich niet ertegen dat de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar overgaat op de buitenlandse curator, zodat deze ook de in Nederland gelegen boedelbestanddelen – met respectering van daarop inmiddels gelegde beslagen – ten bate van de gezamenlijke schuldeisers te gelde kan maken.
3.3.1
Het hof heeft in rov. 3.4.1 geoordeeld dat de bevoegdheidsuitoefening door de buitenlandse curator niet zó ver kan gaan dat de curator de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen mag liquideren – waarmee het hof heeft gedoeld op de verkoop en levering door de curator van de aandelen in Yukos Finance aan een derde – teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het Russische faillissement erkende crediteuren. Dit oordeel, dat het hof kennelijk heeft gebaseerd op hiervoor vermelde regel (b), geeft gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.2
In rov. 3.4.2 heeft het hof hieraan toegevoegd dat door die verkoop en levering van de aandelen Yukos Finance, de verhaalsmogelijkheden van onvoldane crediteuren – tijdens of na afloop van het faillissement – worden beperkt. Volgens het hof hebben [verweerders] gemotiveerd gesteld dat er ook in het onderhavige geval dergelijke onvoldane crediteuren zijn, of redelijkerwijs kunnen zijn, hetgeen door Promneftstroy c.s. onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dit oordeel berust op de hiervoor bedoelde onjuiste rechtsopvatting; het is bovendien onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat Promneftstroy c.s. hebben aangevoerd dat tot op heden geen andere schuldeisers van Yukos Oil bekend zijn die stellen dat zij nog vorderingen hebben op de (voormalige) gefailleerde dan twee andere tot het Yukos-concern behorende vennootschappen, die beide al voor de levering door de curator van de aandelen in Yukos Finance, conservatoir beslag op die aandelen hebben gelegd.
3.3.3
De op het voorgaande gerichte klachten van onderdeel II zijn gegrond. De overige klachten van dit onderdeel behoeven geen behandeling. Dit laatste geldt, op grond van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.17, ook voor de klachten van de onderdelen III-V.
3.3.4
Opmerking verdient ten slotte nog het volgende.De rechtbank heeft, zeer verkort samengevat, geoordeeld dat het Russische faillissementsvonnis waarbij [betrokkene 3] tot curator in het faillissement van Yukos Oil is benoemd, is tot stand gekomen op een wijze die strijdig is met de Nederlandse openbare orde, zodat de curator de bevoegdheden die voortvloeien uit zijn benoeming, niet in Nederland kan uitoefenen. Promneftstroy c.s. hebben hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. Het hof heeft bij de beoordeling van de vorderingen van Promneftstroy blijkens rov. 3.3.2 in het midden gelaten of het Russische faillissementsvonnis inderdaad tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de Nederlandse openbare orde, omdat naar zijn oordeel reeds het territorialiteitsbeginsel meebrengt dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, en dat haar vorderingen als tussenkomende partij moeten worden afgewezen. Omdat de tegen dit oordeel van het hof gerichte, voormelde, klachten van onderdeel II doel treffen, zal het verwijzingshof voor zover nodig alsnog mede de gegrondheid hebben te beoordelen van de tegen voormeld oordeel van de rechtbank gerichte grieven.
4. Verdere beoordeling van de middelen in de incidentele beroepen
4.1
Onderdeel 1 van het middel in beide beroepen is al behandeld in het in deze zaak uitgesproken arrest van 29 juni 2012. De onderdelen 4-6 van het incidentele beroep van [verweerder 2] en Yukos Finance en de onderdelen 5 en 6 van het incidentele beroep van [verweerder 1] blijven buiten behandeling op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.17 vermelde gronden.
4.2.1
De klachten van de onderdelen 2.1-2.3 van het door [verweerder 2] en Yukos Finance voorgedragen middel, en de klachten van onderdeel 2 van het middel van [verweerder 1], betogen naar de kern genomen dat het hof bij de beoordeling van de omvang van de bevoegdheden van de curator een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd aangezien het territorialiteitsbeginsel zonder meer een beletsel vormt voor het uitoefenen van de beheers- en beschikkingshandelingen door de curator ten aanzien van de aandelen Yukos Finance.
Deze klachten falen op de hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 vermelde gronden.
4.2.2
De motiveringsklacht van onderdeel 2.4 van het middel van [verweerder 2] en Yukos Finance stuit af op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.23 vermelde grond.
4.2.3
Onderdeel 2.5 van het door [verweerder 2] en Yukos Finance voorgedragen middel en onderdeel 3 van het middel van [verweerder 1] zijn gericht tegen rov. 3.4.5 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat de vorderingen van [verweerders] moeten worden afgewezen voor zover het betreft de bepaling dat het te bekrachtigen vonnis ook tegen Promneftstroy zal gelden.
Deze klacht, ten aanzien waarvan Promneftstroy c.s. zich hebben gerefereerd, treft doel, gezien het slagen van onderdeel II in het principale beroep en de samenhang die bestaat tussen het daardoor bestreden oordeel van het hof, en het onderhavige oordeel.
4.3
Onderdeel 3 van het door [verweerder 2] en Yukos Finance voorgedragen middel, en onderdeel 4 van het middel van [verweerder 1], klagen dat het hof in rov. 3.3.1 en 3.5.1 een onjuist toetsingskader heeft aangelegd omtrent de voorwaarden waaronder het Russische faillissementsvonnis in Nederland kan worden erkend.
Voor zover deze klachten zelfstandige betekenis hebben naast de hiervoor in 4.2.1 behandelde klachten van de onderdelen 2.1-2.3, kunnen zij niet tot cassatie leiden omdat het hof blijkens rov. 3.3.2 bij de beoordeling van de vorderingen van Promneftstroy slechts veronderstellenderwijs ervan is uitgegaan dat het Russische faillissementsvonnis hier te lande kan worden erkend (zie ook hiervoor in 3.3.5).
4.4.1
Onderdeel 7.1 van het middel van [verweerder 2] en Yukos Finance, en onderdeel 7 van het middel van [verweerder 1], voeren aan dat het hof ten onrechte, en zonder enige motivering, Promneftstroy c.s. niet heeft veroordeeld tot betaling van de kosten van vertalingen, die zijn gespecificeerd op € 505.195,47.
De onderdelen falen. Het hof heeft kennelijk, en geenszins onbegrijpelijk, de processtukken aldus uitgelegd dat deze vertaalkosten, die betrekking hebben op belastingdossiers die mogelijk betekenis kunnen hebben in het kader van de door het hof nog niet beoordeelde vraag of de erkenning van het Russische faillissementsvonnis in strijd komt met de (internationaal privaatrechtelijke) openbare orde, worden gevorderd op de voet van art. 237 lid 1 Rv. Daarvan uitgaande heeft het hof dit onderdeel van de vordering afgewezen. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat zodanige kosten niet zijn te begrijpen onder de in art. 237 lid 1 Rv bedoelde kosten. Het had geen nadere motivering nodig om begrijpelijk te zijn.
4.4.2
Onderdeel 7.2 van het middel van [verweerder 2] en Yukos Finance is gericht tegen de door het hof uitgesproken proceskostenveroordeling, voor zover deze mede Yukos Finance betreft, zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Deze kostenveroordeling kan volgens het onderdeel geen stand houden op de grond dat uit het bestreden arrest blijkt dat Yukos Finance in die hoedanigheid een spookpartij is.
Het onderdeel behoeft geen behandeling omdat de door het hof aangenomen grond voor de onderhavige kostenveroordeling met succes is bestreden door onderdeel II van het middel in het principale beroep, en het verwijzingshof voor zover nodig de door het onderdeel bedoelde kwestie kan beoordelen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep en in de incidentele beroepen:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 2010;
verwijst het geding naar dat gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing;
in het principale beroep:
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Promneftstroy c.s. begroot op € 881,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris,
in de incidentele beroepen:
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verweerder 1] op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, aan de zijde van [verweerder 2] en Yukos Finance op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Promneftstroy c.s. op nihil aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 13 september 2013.
Conclusie 22‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Internationaal faillissementsrecht. Vervolg op HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424 (Yukos). Rechtsgevolgen buitenlands faillissement. Omvang handelingsbevoegdheid buitenlandse curator ten aanzien van tot de boedel behorende vermogensbestanddelen gelegen in Nederland, werking territorialiteitsbeginsel (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456). Proceskostenveroordeling, kosten in de zin van art. 237 lid 1 Rv.
Zaak 11/00860
Mr. P. Vlas
Zitting, 22 maart 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
1) de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OOO Promneftstroy,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]),
gevestigd te Amsterdam
(hierna gezamenlijk: Promneftstroy c.s.)
tegen
1) [verweerder 1],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
2) [verweerder 2],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
3) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1] en [verweerder 2]),
gevestigd te Amsterdam
(hierna gezamenlijk: [verweerders])
In deze (bodem)zaak komt in het kader van de afwikkeling van het Russische faillissement van Yukos Oil de vraag aan de orde naar de beperkingen van de bevoegdheden van de buitenlandse curator ten aanzien van de hier te lande gelegen vermogensbestanddelen van (het voormalige) Yukos Oil, welke beperkingen voortvloeien uit de territoriale werking van het buitenlandse faillissement.
1. Feiten en procesverloop(1)
1.1 In cassatie zijn de relevante feiten als volgt. De vennootschap naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil), is bij uitspraak van het Moskow City Arbitrazh Court van 1 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard. Daarbij werd [betrokkene 3] tot curator benoemd.
1.2 Bij uitspraak van 15 november 2007 heeft het genoemde Arbitrazh Court de insolventieprocedure beëindigd. [betrokkene 3] heeft de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 doen inschrijven in een daartoe bestemd register. Met die inschrijving is Yukos Oil naar Russisch recht opgehouden te bestaan.
1.3 Yukos Oil hield tijdens haar bestaan alle aandelen in Yukos Finance B.V. (hierna: Yukos Finance), een vennootschap naar Nederlands recht.
1.4 [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn medio november 2005 gaan fungeren als bestuurders van Yukos Finance. Bij aandeelhoudersbesluit van 11 augustus 2006 heeft mr. Gispen, handelend in opdracht van [betrokkene 3] en daarmee als vertegenwoordiger van de enige aandeelhouder van Yukos Oil, [verweerder 1] en [verweerder 2] met onmiddellijke ingang als bestuurders van Yukos Finance ontslagen. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat dit besluit nietig is.
1.5 [betrokkene 3] heeft namens Yukos Oil bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 [betrokkene 4] en [betrokkene 5] benoemd tot bestuurders van Yukos Finance. Vervolgens heeft [betrokkene 3] namens Yukos Oil bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tot bestuurders van Yukos Finance benoemd en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum aan [betrokkene 4] en [betrokkene 5] kwijting verleend van hetgeen zij als gewezen bestuurders van de vennootschap hebben gedaan.
1.6 [betrokkene 3] heeft de aandelen Yukos Finance op een door hem uitgeschreven openbare veiling te Moskou verkocht aan Promneftstroy en geleverd bij akte van 10 september 2007, verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.
1.7 In de onderhavige procedure vorderen [verweerders], kort gezegd, i) een verklaring voor recht dat alle door [betrokkene 3] of in diens naam met betrekking tot Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten alsmede de besluiten die [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben genomen als door [betrokkene 3] benoemde bestuurders van Yukos Finance nietig zijn dan wel vernietigd zullen worden, ii) een bevel aan [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] om mee te werken aan het ongedaan maken van de gevolgen van de door hen genomen aandeelhoudersbesluiten en bestuursbesluiten, en iii) een verbod aan [betrokkene 3] om nog enig recht met betrekking tot de aandelen Yukos Finance uit te oefenen en aan [betrokkene 4] en [betrokkene 5] om enig recht uit te oefenen uit hoofde van hun vermeende bevoegdheid tot vertegenwoordiging van Yukos Finance, een en ander op straffe van een dwangsom.(2)
1.8 Bij vonnis van 31 oktober 2007(3) heeft de rechtbank Amsterdam het merendeel van de vorderingen van [verweerders] toegewezen. Samengevat heeft de rechtbank overwogen dat het Russische vonnis waarbij [betrokkene 3] tot curator in het faillissement van Yukos Oil is benoemd, tot stand is gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de Nederlandse beginselen van een behoorlijke procesorde en aldus strijdig is met de Nederlandse openbare orde. Het faillissementsvonnis kan om die reden niet worden erkend en de daaruit naar Russisch recht voortvloeiende bevoegdheden van de curator kunnen door [betrokkene 3] in Nederland niet worden uitgeoefend. Dit brengt mee dat [betrokkene 3] niet bevoegd was Yukos Oil in Nederland te vertegenwoordigen ter zake van de uitoefening van het stemrecht op de door haar gehouden aandelen Yukos Finance. De door [betrokkene 3] namens Yukos Oil genomen aandeelhoudersbesluiten, waaronder het besluit tot ontslag van [verweerder 1] en [verweerder 2] en de besluiten tot benoeming van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als bestuurders van Yukos Finance, zijn dan ook niet genomen door het daartoe door de wet aangewezen orgaan van de vennootschap en derhalve nietig. Dit brengt voorts mee dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] nooit tot bestuurders van Yukos Finance zijn benoemd, zodat ook alle door hen in die hoedanigheid genomen besluiten nietig zijn, aldus de rechtbank (rov. 3.21).
1.9 [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben ieder afzonderlijk tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. [verweerders] hebben in het door [betrokkene 3] ingestelde hoger beroep ontslag van instantie gevorderd. Promneftstroy c.s. hebben gezamenlijk in de beide door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ingestelde appelprocedures een incidentele memorie tot tussenkomst/voeging genomen.
1.10 Bij tussenarrest van 24 februari 2009 heeft het hof Amsterdam het door [verweerders] gevorderde ontslag van instantie afgewezen, de beide appelprocedures gevoegd en Promneftstroy c.s. toegestaan daarin tussen te komen.
1.11 Promneftstroy c.s. hebben als tussenkomende partij vernietiging van het vonnis van de rechtbank en afwijzing van de vorderingen van [verweerders] gevorderd, alsmede verklaringen voor recht dat het ontslag van [verweerder 1] en [verweerder 2] en de daaropvolgende benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn, en voorts dat de overdracht van de aandelen Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is. [verweerders] hebben vervolgens hun eis vermeerderd en in incidenteel appel gevorderd dat [betrokkene 3] alsnog ontslag van instantie wordt verleend althans dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat zijn vorderingen wegens gebrek aan belang worden afgewezen, en voorts een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, een bevel aan Promneftstroy om medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten en een verbod om enig recht uit te oefenen met betrekking tot die aandelen.
1.12 Bij arrest van 19 oktober 2010(4) heeft het hof Amsterdam in het principale en het incidentele beroep de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen afgewezen, voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte nadat door het EHRM uitspraak is gedaan in de belastingprocedure tussen Yukos Oil en de Russische Federatie (rov. 3.6.11), en voor het overige iedere verdere beslissing aangehouden.
1.13 Tegen het arrest van 19 oktober 2010 hebben [betrokkene 3], [betrokkene 4], Promneftstroy en Yukos Finance (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) (hierna: [betrokkene 3] c.s.) cassatieberoep ingesteld. In het principale cassatieberoep hebben [verweerder 2] en Yukos Finance (vertegenwoordigd door [verweerder 1] en [verweerder 2]) (hierna: [verweerder 2] c.s.) jegens [betrokkene 3] geconcludeerd tot ontslag van instantie en jegens [betrokkene 3] c.s. tot niet-ontvankelijkheid van het door hen ingestelde cassatieberoep. Zij hebben daarnaast incidenteel cassatieberoep ingesteld. [verweerder 1] heeft in het door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ingestelde cassatieberoep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, subsidiair tot verwerping van het cassatieberoep. In het door Promneftstroy ingestelde cassatieberoep heeft [verweerder 1] geconcludeerd tot verwerping. Daarnaast heeft hij incidenteel cassatieberoep ingesteld. [betrokkene 3] c.s. hebben in de incidenteel ingestelde cassatieberoepen geconcludeerd tot verwerping.(5)
1.14 Bij tussenarrest van 29 juni 2012(6) heeft de Hoge Raad [betrokkene 3] in het principale cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat [betrokkene 3] door het verlies van de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil hangende het hoger beroep, de bevoegdheid heeft verloren in die hoedanigheid cassatieberoep in te stellen (rov. 4.1.1 t/m 4.1.5). [betrokkene 4] is eveneens niet-ontvankelijk verklaard in het principale cassatieberoep, omdat het bestreden arrest in de procedure tussen [verweerders] en [betrokkene 4] heeft te gelden als een tussenarrest waartegen geen tussentijds cassatieberoep is opengesteld (rov. 4.2.1 t/m 4.2.3). In de incidentele cassatieberoepen is het bestreden arrest vernietigd voor zover [betrokkene 3] daarbij in zijn hoger beroep ontvankelijk is geoordeeld; [betrokkene 3] is alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Iedere verdere beslissing is aangehouden, zowel in het principale cassatieberoep als in de incidentele cassatieberoepen. Met dit tussenarrest is onderdeel I van het principale cassatieberoep afgedaan, evenals de onderdelen 1 van de incidentele cassatieberoepen.
1.15 Na het tussenarrest van 29 juni 2012 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten schriftelijk toe te lichten voor zover het de middelonderdelen betreft die thans behandeld kunnen worden, te weten de onderdelen die zich keren tegen de in het bestreden arrest vervatte overwegingen die hebben geleid tot de eindbeslissing van het hof. Het arrest bevat een eindbeslissing voor zover het hof daarin in principaal en in incidenteel appel:
i) heeft afgewezen de door Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen gevorderde verklaring voor recht betreffende de rechtsgeldigheid van de overdracht van de aandelen in Yukos Finance alsmede van het ontslag van [verweerder 1] en [verweerder 2] en de benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (rov. 3.4.4 en rov. 4), en
ii) heeft toegewezen de door [verweerders] bij eisvermeerdering in appel ingestelde vordering dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden (rov. 3.4.5 en rov. 4).(7)
1.16 Inzet van de onderhavige cassatieprocedure vormen de klachten die zijn gericht tegen de hierboven onder 1.15 genoemde eindbeslissing van het hof. De klachten zijn vervat in onderdeel II van het principale cassatieberoep, in de onderdelen 2, 3 en 7 van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2] c.s. en in de onderdelen 2 t/m 4 en 7 van het incidentele cassatieberoep van [verweerders] Deze klachten hebben in het bijzonder betrekking op het op grond van rov. 3.3 t/m 3.4.3 gegeven eindoordeel van het hof in rov. 3.4.4 en 3.4.5 omtrent de territoriale werking van het Russische faillissement en de gevolgen hiervan voor [betrokkene 3] om in zijn hoedanigheid van curator de hem krachtens het Russische faillissementsrecht toekomende bevoegdheden in Nederland uit te oefenen met betrekking tot de hier te lande gelegen vermogensbestanddelen van Yukos Oil.
1.17 De overige klachten van het principale cassatiemiddel (de onderdelen III t/m V) en van de incidentele cassatieberoepen (de onderdelen 4 t/m 6 van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2] c.s. en de onderdelen 5 en 6 van het incidentele cassatieberoep van [verweerders]) blijven in de onderhavige cassatieprocedure buiten beschouwing, omdat zij betrekking hebben op door [betrokkene 3] ingenomen standpunten en/of dat deel van het bestreden arrest raken waarin het hof een tussenbeslissing heeft gegeven tot aanhouding van de zaak in afwachting van de uitspraak van het EHRM in een door Yukos Oil tegen de Russische Federatie ingestelde procedure wegens schending van in het EVRM gewaarborgde rechten, terwijl tegen deze tussenbeslissing geen tussentijds cassatieberoep is opengesteld (vgl. rov. 4.2.3 van HR 29 juni 2012). Deze klachten hebben betrekking op rov. 3.5 t/m 3.6.13 en keren zich tegen de overwegingen van het hof over de vraag of erkenning aan het Russische faillissementsvonnis moet worden onthouden omdat het vonnis tot stand is gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de Nederlandse beginselen van een behoorlijke procesorde.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
Inleiding
2.1 Vooraf merk ik op dat de 'hamvraag' van de Yukos-zaak, te weten de vraag of het Russische faillissementsvonnis voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, buiten de grenzen van de onderhavige cassatieprocedure valt. Het antwoord op deze vraag is echter wel bepalend voor de vraag of [betrokkene 3] bevoegd was om in Nederland op te treden in zijn hoedanigheid van curator en, onder andere, bestuurders van Yukos Finance te ontslaan en nieuwe bestuurders te benoemen. Wordt het Russische faillissementsvonnis niet erkend, dan heeft dat tot gevolg dat [betrokkene 3] niet bevoegd was hier te lande op te treden; aldus ook rov. 3.6.10 van het bestreden arrest:
'(...) Aangenomen - hetgeen het hof nog zal moeten onderzoeken - dat het Russische Faillissementsvonnis (...) niet kan worden erkend, zal vaststaan dat [betrokkene 3] hier te lande onbevoegd namens Yukos Oil is opgetreden, en dus onbevoegd de (...) power of attorney heeft verleend [op grond waarvan mr. Gispen namens Yukos Oil alle rechten kon uitoefenen verbonden aan de aandelen Yukos Finance, A-G], en evenzeer onbevoegd de (...) aandeelhoudersbesluiten [tot ontslag en benoeming van de bestuurders van Yukos Finance, A-G] heeft genomen. Daarmee staat dan tevens vast dat de besluitvorming bij die gelegenheden nietig is geweest. (...).'
Zoals gezegd, heeft het hof zijn eindoordeel op dit punt aangehouden in afwachting van de beslissing van het EHRM in de zaak tussen Yukos Oil en de Russische Federatie. Het EHRM heeft inmiddels op 20 september 2011 uitspraak gedaan(8), maar voor zover mij bekend heeft het hof Amsterdam nog geen eindarrest gewezen over de vraag naar de erkenning van het Russische faillissementsvonnis.
2.2 Indien het Russische faillissementsvonnis niet wordt erkend, heeft dat tot gevolg dat [betrokkene 3] in zijn hoedanigheid van curator niet bevoegd was om de aandelen Yukos Finance te verkopen en bij akte van 10 september 2007 te leveren aan Promneftstroy, met als gevolg dat Promneftstroy deze aandelen niet rechtsgeldig heeft verkregen.(9) In de bestreden beslissing heeft het hof gemeend dat de vraag of Promneftstroy rechthebbende is geworden op de aandelen Yukos Finance reeds beantwoord kan worden zonder af te wachten of, na de beslissing van het EHRM in de hierboven genoemde EVRM-procedure, het faillissementsvonnis voor erkenning in aanmerking kan komen. Het hof heeft immers overwogen dat '(w)anneer het Russische faillissementsvonnis hier te lande kan worden erkend' (rov. 3.3.2), zulks niet wegneemt dat het faillissementsvonnis krachtens Nederlands internationaal privaatrecht territoriale werking heeft (rov. 3.3.3 en 3.3.4) op grond waarvan [betrokkene 3] niet de bevoegdheid had om de in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil te liquideren (rov. 3.4.1 en 3.4.2), en Promneftstroy dus geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden (rov. 3.4.4 en 3.4.5). Het is hoofdzakelijk dit oordeel van het hof, waarbij dus veronderstellenderwijs van de erkenbaarheid van het Russische faillissementsvonnis is uitgegaan, dat in de onderhavige cassatieprocedure wordt bestreden.
2.3 Verder merk ik op dat in de verhouding tussen Nederland en de Russische Federatie geen verdrag bestaat waarin de erkenning van (de gevolgen van) faillissementen is geregeld, zodat het onderhavige geschil wordt beheerst door het Nederlandse commune internationaal privaatrecht. De vraag naar het bestaan en de inhoud van de bevoegdheden van een faillissementscurator moet worden gekwalificeerd als een vraag van faillissementsrecht die wordt beheerst door het op het desbetreffende faillissement toegepaste faillissementsrecht (lex concursus). Aldus ook het hof in rov. 3.3.2 van het bestreden arrest:
'(...) De vraag naar het bestaan en de inhoud van bevoegdheden van de vreemde curator is een vraag van faillissementsrecht en wordt beheerst door het recht dat op het desbetreffende faillissement toepasselijk is, te weten in dit geval het Russische recht. (...)'.
Dit betekent evenwel niet dat de curator alle hem krachtens de lex concursus toekomende bevoegdheden ook zonder meer in Nederland kan uitoefenen, aangezien ons commune internationaal privaatrecht aan een in het buitenland uitgesproken faillissement territoriale werking toekent, niet alleen in die zin dat het in het buitenland op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de gefailleerde.(10) In deze zin ook rov. 3.3.3 van het bestreden arrest.
2.4 Hierbij verdient aantekening dat het territorialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement. Het staat de buitenlandse curator dan ook vrij hier te lande in of buiten rechte bevoegdheden uit te oefenen die hem krachtens de lex concursus toekomen en die geen afbreuk doen aan het recht van onvoldane crediteuren om zich te verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de gefailleerde.(11) Zo staat het de buitenlandse faillissementscurator vrij om, ondanks de territoriale werking van het buitenlandse faillissement, in Nederland een faillissementspauliana in te stellen.(12) Verder is in de Yukos-zaak eerder door de Hoge Raad beslist dat de territoriale werking van het Russische faillissement niet eraan in de weg staat dat [betrokkene 3] in zijn hoedanigheid van curator de stemrechten uitoefent op de aandelen Yukos Finance die vóór het faillissement aan Yukos Oil toekwamen, omdat 'gesteld noch aannemelijk is dat uitoefening van de stemrechten op de aandelen Yukos Finance door [betrokkene 3] tot gevolg zal hebben dat onvoldane crediteuren van Yukos zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos'.(13)
2.5 In het commune Nederlandse internationaal privaatrecht geldt derhalve op basis van de genoemde rechtspraak van de Hoge Raad dat een buitenlands faillissement hier te lande een beperkt territoriale werking heeft, maar dat aan dit faillissement extraterritoriale werking kan worden toegekend voor zover de uitoefening van de aan de lex concursus ontleende bevoegdheden van de buitenlandse curator geen afbreuk doet aan het recht van onvoldane crediteuren om zich te verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de gefailleerde.
2.6 Tegen deze achtergrond gaat het hof in het bestreden arrest uit van een juiste maatstaf waar het in rov. 3.3.2 overweegt dat, bij gebreke van een in dit geval toepasselijke internationale regeling, onderzocht moet worden 'of het naar Nederlands internationaal privaatrecht geldende beginsel van territoriale werking van het faillissement eraan in de weg staat dat de curator bepaalde - hem naar Russisch recht toekomende - bevoegdheden uitoefent, vgl. HR 19 december 2008, NJ 2009, 456', en voorts in rov. 3.3.3 dat de territoriale werking van het Russische faillissement onder andere inhoudt dat 'de rechtsgevolgen die naar Russisch recht aan het faillissement zijn verbonden in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van (het voormalige) Yukos Oil'. Het hof komt tot de conclusie dat [betrokkene 3] als curator niet bevoegd was hier te lande op te treden namens (het voormalige) Yukos Oil, in het bijzonder tot het ontslaan van [verweerder 1] en [verweerder 2] en het benoemen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsmede tot het verkopen en leveren van de aandelen Yukos Finance aan Promneftstroy (rov. 3.4.4 en 3.4.5). Deze eindbeslissing is gebaseerd op twee gronden in rov. 3.4.1 en rov. 3.4.2, die in samenhang gelezen dat oordeel kunnen dragen.
2.7 In de eerste grond in rov. 3.4.1 stelt het hof voorop dat de (voorheen) aan Yukos Oil toebehorende aandelen Yukos Finance zich bevinden in Nederland (ook ten tijde van de verkoop en levering door [betrokkene 3]), zodat het Russische faillissementsbeslag op het vermogen van Yukos Oil ingevolge het territorialiteitsbeginsel niet op die aandelen is komen te rusten. Vervolgens overweegt het hof dat de in het Nederlandse recht aanvaarde territorialiteit voor de elders benoemde curator geen absoluut beletsel vormt om ten aanzien van de vermogensbestanddelen in Nederland beheers- en beschikkingsbevoegdheden uit te oefenen, maar dat die bevoegdheidsuitoefening niet zó ver kan gaan dat [betrokkene 3] deze vermogensbestanddelen als curator mag liquideren teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het Russische faillissement erkende crediteuren. Daarmee zou immers worden bereikt dat activa die naar Nederlands recht niet onder het faillissementsbeslag vallen, door de verkoop ervan niettemin feitelijk wel in de vereffening van de boedel worden betrokken, zodat het faillissementsbeslag een breder bereik krijgt dan het territorialiteitsbeginsel ten opzichte van in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen toestaat, aldus het hof.
2.8 In de tweede grond in rov. 3.4.2 overweegt het hof dat de verhaalsmogelijkheden van onvoldane crediteuren - tijdens of na afloop van het faillissement - op de zich in Nederland bevindende aandelen Yukos Finance door de verkoop en levering van deze aandelen aan Promneftstroy worden beperkt. Dat er ook in het onderhavige geval dergelijke onvoldane crediteuren zijn of redelijkerwijs kunnen zijn, is door [verweerders] gemotiveerd gesteld en door ([betrokkene 3] c.s. en) Promneftstroy c.s. niet voldoende gemotiveerd betwist, aldus het hof. Daarmee heeft het hof de hierboven genoemde in de rechtspraak van de Hoge Raad neergelegde maatstaf aangelegd dat de rechtsgevolgen die naar Russisch recht aan het faillissement zijn verbonden in Nederland niet kunnen worden ingeroepen wanneer dat ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op (tijdens of na afloop van het faillissement) in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil.
Principaal cassatiemiddel zijdens Promneftstroy c.s.
2.9 Ik kom toe aan de behandeling van het principale cassatiemiddel. Onderdeel II keert zich met verschillende rechts- en motiveringsklachten tegen rov. 3.3.2 t/m 3.4.5 van het bestreden arrest, waarin het hof op grond van de territoriale werking van het Russische faillissement tot de conclusie komt, onder meer, dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden (rov. 3.4.4). Onderdeel II valt uiteen in vijf subonderdelen. Subonderdeel II.1 klaagt dat onjuist althans onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, gelet op i) de regel van Nederlands internationaal privaatrecht dat het bestaan en de inhoud van de bevoegdheden van [betrokkene 3] als buitenlandse curator worden beheerst door Russisch recht en ii) de bevoegdheid van [betrokkene 3] volgens dat recht om over alle in en buiten de Russische Federatie gelegen vermogensbestanddelen van Yukos Oil te beschikken. Het onderdeel faalt, omdat het eraan voorbijgaat dat het hof in rov. 3.4.2 terecht de in de rechtspraak van de Hoge Raad geformuleerde maatstaf heeft aangelegd dat naar commuun Nederlands internationaal privaatrecht grenzen worden gesteld aan de krachtens de lex concursus (volgens het middel) bestaande bevoegdheid van [betrokkene 3] om te beschikken over alle in en buiten Rusland gelegen vermogensbestanddelen van de gefailleerde. De uitoefening van deze bevoegdheid mag immers niet ertoe leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de gefailleerde. Anders gezegd miskent het onderdeel dat de (door het middel gestelde) universele geldingspretenties van het Russische faillissementsbeslag aanlopen tegen de grenzen van de territoriale beperking van dit faillissement krachtens het commune Nederlandse internationaal privaatrecht.
2.10 Subonderdeel II.2 keert zich tegen rov. 3.3.4, waarin het hof heeft geoordeeld dat het territorialiteitsbeginsel - dat is geworteld in de soevereiniteitsleer - strekt tot bescherming van crediteuren maar niet beoogt (mede) de failliet te beschermen tegen de gevolgen van een insolventieprocedure in een land waarmee Nederland geen verdrag tot erkenning van een aldaar uitgesproken faillissement heeft, voorts dat het territorialiteitsbeginsel zich laat kwalificeren als 'een regel van openbare orde', om vervolgens tot de slotsom te komen dat 'het Russische faillissementsvonnis elk gevolg, waardoor het territorialiteitsbeginsel van haar effectiviteit zou worden beroofd, moet worden onthouden'. Het onderdeel brengt hiertegen in dat i) het territorialiteitsbeginsel niet strekt tot bescherming van crediteuren of andere particulieren, ii) onjuist en/of onbegrijpelijk is dat het Russische faillissementsvonnis elk gevolg waardoor het territorialiteitsbeginsel van zijn effectiviteit zou worden beroofd, wegens strijd met een regel van openbare orde, moet worden onthouden, iii) onjuist is de kwalificatie van het territorialiteitsbeginsel als een regel van openbare orde, en iv) onbegrijpelijk is hoe het Russische faillissementsvonnis een gevolg zou inhouden dat het territorialiteitsbeginsel rechtstreeks van zijn effectiviteit zou beroven.
2.11 De klacht onder i) faalt omdat uit het bestreden arrest, en in het bijzonder rov. 3.4.2, valt af te leiden dat het hof de in rov. 3.3.4 genoemde strekking van het territorialiteitsbeginsel vooral heeft willen plaatsen in de sleutel van de in de rechtspraak van de Hoge Raad aanvaarde maatstaf dat de rechtsgevolgen die naar buitenlands recht aan het faillissement zijn verbonden in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de gefailleerde. De aan het territorialiteitsbeginsel door het hof toegedeelde strekking, de bescherming van crediteuren, is vanuit deze optiek bezien niet onjuist of onbegrijpelijk. De klacht mist feitelijke grondslag voor zover wordt betoogd dat het territorialiteitsbeginsel volgens het hof strekt tot bescherming van andere particulieren.
2.12 De overige klachten onder ii) t/m iv) betreffen met name de door het hof aan het territorialiteitsbeginsel gegeven kwalificatie als zijnde een regel van openbare orde en de gevolgen hiervan voor de beheers- en beschikkingsbevoegdheden van [betrokkene 3] ten aanzien van de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Het hof beschouwt het territorialiteitsbeginsel 'als een regel van openbare orde' omdat het strekt tot bescherming van statelijke belangen, en verbindt daaraan de conclusie 'dat het Russische faillissementsvonnis elk gevolg, waardoor het territorialiteitsbeginsel van haar effectiviteit zou worden beroofd, moet worden onthouden'. Daargelaten of de kwalificatie van het territorialiteitsbeginsel 'als een regel van openbare orde' voor juist kan worden gehouden, berusten de klachten op een verkeerde lezing van het arrest en is het oordeel van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk. Het oordeel van het hof in rov. 3.4.1 dient in samenhang te worden gelezen met de tweede grond in rov. 3.4.2, waaruit blijkt dat het hof niet heeft miskend dat de territoriale werking van het Russische faillissement op zichzelf niet eraan in de weg staat dat [betrokkene 3] de hem krachtens de lex concursus toekomende bevoegdheden uitoefent ten aanzien van de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van Yukos Oil (waarmee de door het buitenlandse vonnis in het leven geroepen gevolgen in zoverre dus extraterritoriale werking hebben), voor zover zulks niet tot gevolg heeft dat het verhaalsrecht van onvoldane crediteuren wordt aangetast. Het hof heeft erop gewezen dat er in het onderhavige geval dergelijke onvoldane crediteuren zijn of kunnen zijn en dat zulks door [verweerders] gemotiveerd is gesteld en door Promneftstroy c.s. niet voldoende is betwist. Hierop stuiten de klachten onder ii) t/m iv) af.
2.13 Subonderdeel II.3 komt met vier afzonderlijke klachten op tegen rov. 3.4.1 van het bestreden arrest waarin het hof heeft geoordeeld dat de in het Nederlandse recht aanvaarde territorialiteit voor de elders benoemde curator geen absoluut beletsel vormt om ten aanzien van de in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen beheers- en beschikkingsbevoegdheden uit te oefenen, maar die bevoegdheidsuitoefening niet zó ver kan gaan dat [betrokkene 3] deze vermogensbestanddelen als curator mag liquideren teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het Russische faillissement erkende crediteuren.
2.14 De eerste klacht van dit subonderdeel (onder 3.1) betoogt, kort gezegd, dat onduidelijk is welk criterium het hof voor ogen stond bij het onderscheid tussen wel en niet met het territorialiteitsbeginsel verenigbare uitoefening van beschikkingsbevoegdheid. De klacht faalt, omdat het hof in rov. 3.4.1 voortbouwt op de in rov. 3.3.2 en 3.3.3 geformuleerde uitgangspunten over de territoriale werking van het Russische faillissement. Het hof heeft in rov. 3.3.3 uitdrukkelijk de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf vermeld dat de rechtsgevolgen die naar Russisch recht aan het faillissement zijn verbonden in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van het (voormalige) Yukos Oil. In rov. 3.4.1 herhaalt het hof deze uitgangspunten en past het hof in rov. 3.4.2 de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf toe. Dit is naar mijn mening niet onjuist en/of onbegrijpelijk.
2.15 De tweede klacht van dit subonderdeel (onder 3.2) houdt in dat de territoriale werking van het Russische faillissement niet impliceert dat de in Nederland gelegen goederen van de failliet in die zin buiten de faillissementsboedel vallen dat diens buitenlandse curator daarover niet zou mogen beschikken. De klacht gaat eraan voorbij dat de territoriale werking van het Russische faillissement tot gevolg heeft dat (zoals het hof ook terecht heeft geoordeeld in rov. 3.3.3 en 3.4.2) geen van de krachtens de lex concursus bestaande bevoegdheden van de buitenlandse curator hier te lande kunnen worden uitgeoefend voor zover zulks ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de failliet.
2.16 De derde klacht van dit subonderdeel (onder 3.3) gaat ten onrechte ervan uit dat de beslissing van het hof ertoe leidt dat de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van degene die naar buitenlands recht failliet is verklaard, hier te lande onbeheerd zullen blijven liggen, omdat noch de beschikkingsonbevoegde failliet noch diens beschikkingsbevoegde curator over deze vermogensbestanddelen zou kunnen beschikken. Gelet op de territoriale werking van het buitenlandse faillissement kan de failliet in Nederland vrijelijk over zijn vermogensbestanddelen beschikken, zolang hij ook niet hier te lande failliet is verklaard of op zijn vermogen beslag is gelegd door schuldeisers dan wel de buitenlandse curator daarover beschikkingsbevoegd is binnen de door de territoriale werking van het faillissement gestelde grenzen. Dat dit onder omstandigheden tot ongewenste resultaten kan leiden, ligt voor de hand, maar is nu eenmaal het gevolg van het ontbreken van een verdragsregeling tussen Nederland en de Russische Federatie waarin de erkenning van faillissementen wordt geregeld.
2.17 De vierde klacht van dit subonderdeel (onder 3.4) behoeft geen afzonderlijke bespreking.
2.18 Subonderdeel II.4 bestrijdt rov. 3.4.2 waarin de tweede grond is opgenomen voor het eindoordeel in rov. 3.4.4 en 3.4.5 dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden. Naar mijn mening gaat het middel ten onrechte uit van een te beperkte strekking van de territoriale werking van het Russische faillissement. Waar het op aankomt is dat de buitenlandse curator geen van de hem krachtens de lex concursus toekomende bevoegdheden ten aanzien van in Nederland gelegen activa van de failliet mag uitoefenen voor zover deze bevoegdheidsuitoefening ertoe zou leiden dat - en ik herhaal de reeds eerder geciteerde maatstaf - 'onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op - tijdens of na afloop van het faillissement - in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde'.(14) De strekking van deze regel is dat crediteuren die een vordering hebben of krijgen op de in het buitenland failliet verklaarde (rechts)persoon, niet in hun verhaalsmogelijkheden beperkt mogen worden door de uitoefening van de aan de lex concursus ontleende bevoegdheden van de buitenlandse curator ten aanzien van in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de failliet. Het faillissementsbeslag omvat immers niet de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen. Daarbij is, zo lijkt mij, niet van belang of de crediteuren, vóór of na het buitenlandse faillissement, (conservatoir) beslag hebben laten leggen op de vermogensbestanddelen in Nederland.(15) In confesso is het bestaan van twee nog onvoldane crediteuren, te weten de kleindochters van Yukos Oil: Glendale en Yukos Capital, die belang erbij hebben dat de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van Yukos Oil beschikbaar blijven voor verhaal. Hieraan doet de onder 4.2 van het onderdeel gegeven argumentatie voor andere verhaalsmogelijkheden niet af. Ik meen dan ook dat de tegen rov. 3.4.2 gerichte klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
2.19 Subonderdeel II.5 bevat klachten tegen de overwegingen van het hof in rov. 3.4.3 omtrent de kwalificatie van het territorialiteitsbeginsel als 'een regel van openbare orde' en de door Promneftstroy aan de orde gestelde vraag of bij een eventuele inbreuk op de openbare orde een afweging moet worden gemaakt tussen de binnen de Nederlandse rechtsorde beschermde belangen die in het geding zijn en het belang van degene die in vertrouwen op een regelmatige afwikkeling van het buitenlandse faillissement transacties is aangegaan. Het subonderdeel bouwt op de voorgaande klachten voort en moet het lot daarvan delen.
2.20 Gelet op het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat de door Promneftstroy c.s. in het principale cassatieberoep voorgestelde klachten falen.
Incidenteel cassatieberoep zijdens [verweerder 2] c.s.
2.21 Het incidentele cassatieberoep zijdens [verweerder 2] c.s. is wat betreft de onderdelen 2 en 3 ingesteld onder de voorwaarde dat, voor zover van belang, onderdeel II van het principale cassatieberoep van Promneftstroy c.s. slaagt. Onderdeel 7 van het incidentele cassatieberoep is daarentegen onvoorwaardelijk ingesteld. Nu naar mijn oordeel onderdeel II van het principale cassatieberoep faalt, kan bespreking van de onderdelen 2 en 3 van het incidentele cassatieberoep achterwege blijven. Voor het geval Uw Raad zou menen dat onderdeel II van het principaal beroep niettemin slaagt, merk ik kort het volgende op.
2.22 De in de subonderdelen 2.1 t/m 2.3 geformuleerde klachten berusten op een onjuiste uitleg van de territoriale werking die naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt toegekend aan een in het buitenland uitgesproken faillissement. De door het middel voorgestane opvatting komt in wezen erop neer dat het territorialiteitsbeginsel een absoluut beletsel vormt voor de uitoefening van bevoegdheden door de buitenlandse curator in Nederland. Deze opvatting zou ertoe leiden dat de curator de aan de lex concursus ontleende bevoegdheden nimmer zou kunnen uitoefenen ten aanzien van in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de failliet, hetgeen niet in overeenstemming is met de op dit punt geldende rechtspraak van de Hoge Raad, zoals uiteengezet in nr. 2.3 t/m 2.5 van mijn conclusie.
2.23 De motiveringsklacht in subonderdeel 2.4 faalt reeds omdat het betrekking heeft op de vraag naar de bevoegdheid van [betrokkene 3] tot uitoefening van stemrechten op de aandelen Yukos Finance en dus dat deel van het bestreden arrest betreft waarin geen eindbeslissing maar een (tussentijds niet voor cassatieberoep opgestelde) tussenbeslissing is gegeven.
2.24 Subonderdeel 2.5 keert zich tegen rov. 3.4.5 waarin het hof heeft beslist dat met het tot nu toe overwogene tevens vast staat dat de vorderingen van [verweerders] moeten worden afgewezen voor zover het betreft de bepaling dat het te bekrachtigen vonnis ook tegen Promneftstroy zal gelden. Dat oordeel is gebaseerd op het in cassatie tevergeefs bestreden oordeel van het hof in rov. 3.4.4, zodat de klacht faalt.
2.25 Onderdeel 3 klaagt in de kern genomen erover dat het hof met het in rov. 3.5.1 en 3.3.1 overwogene omtrent de voorwaarden waaronder een buitenlands faillissementsvonnis in Nederland kan worden erkend, miskend heeft dat voor de erkenning van buitenlandse faillissementsvonnissen een ander regime geldt dan voor de erkenning van andere constitutieve vonnissen, met name in de personen- en familierechtelijke sfeer. Aan buitenlandse faillissementsvonnissen komt in Nederland in beginsel geen gezag van gewijsde toe en de Nederlandse rechter dient in elk bijzonder geval te beoordelen of en in hoeverre aan dat buitenlandse vonnis gezag moet worden toegekend, aldus het middel.
2.26 Het onderdeel faalt wegens gebrek aan belang, omdat het hof aan de thans in cassatie ter toetsing voorgelegde eindbeslissing veronderstellenderwijs ten grondslag heeft gelegd dat 'het Russische faillissementsvonnis hier te lande kan worden erkend' (rov. 3.3.2). De discussie naar de voorwaarden voor de erkenning van het Russische faillissementsvonnis en hetgeen het hof daaromtrent in rov. 3.3.1 en 3.5.1 heeft overwogen, is in de onderhavige cassatieprocedure niet aan de orde. Het hof heeft immers de definitieve beantwoording van de vraag naar de erkenning van het Russische faillissement aangehouden in afwachting van de EHRM-procedure (zie ook rov. 3.6.10). Hetgeen het hof overweegt in rov. 3.3.1 heeft bovendien slechts te gelden als een inleiding op de bespreking van de vraag of het territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen de verkoop en levering van de aandelen Yukos Finance aan Promneftstroy waarbij, zoals gezegd, veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de erkenbaarheid van het Russische faillissementsvonnis, terwijl rov. 3.3.1 noch rov. 3.5.1 dragend is voor het door het hof op deze vraag gegeven antwoord in rov. 3.4.4 en 3.4.5.
2.27 Onderdeel 7 is onvoorwaardelijk voorgesteld en heeft betrekking op de kostenveroordeling door het hof. Subonderdeel 7.1 voert aan dat het hof ten onrechte, en zonder enige motivering, niet heeft toegewezen de gevraagde veroordeling van Promneftstroy c.s. tot betaling van de kosten van vertaling die zijn gespecificeerd op € 505.195,47. Uit het petitum, sub 1, van de Memorie van antwoord tevens houdende vermeerdering van eis en voor zover nodig incidenteel appel van 14 juli 2009, blijkt dat in dit verband is gevorderd om 'appellanten en tussenkomende partijen hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding (...), daaronder begrepen de aanzienlijke vertaalkosten van de belastingdossiers (...)'. Nu hieruit blijkt dat de vertaalkosten (uitsluitend) betrekking hebben op 'de belastingdossiers' die hooguit betekenis kunnen hebben in het kader van de door het hof in afwachting van een beslissing van het EHRM in de eerdergenoemde procedure aangehouden vraag naar de erkenning van het Russische faillissementsvonnis, is het niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof in het met een eindbeslissing afgesloten deel van de procedure (nog) geen oordeel heeft gegeven over de gevraagde veroordeling in de vertaalkosten, zodat het onderdeel faalt.
2.28 Subonderdeel 7.2 voert aan dat hof [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (en/of de advocaat van Yukos Finance) in de proceskosten had moeten veroordelen in plaats van Yukos Finance, omdat uit het arrest volgt dat Yukos Finance niet kon worden vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Het onderdeel faalt, omdat het hof kennelijk geen aanleiding heeft gezien art. 245 Rv toe te passen. Het hof heeft immers nog niet definitief beslist over de erkenning van het Russische faillissementsvonnis, waarmee de vraag naar de rechtmatigheid van het ontslag van [verweerder 1] en [verweerder 2] en de benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] samenhangt. Voor de onderhavige procedure geldt dat nog niet kan worden gezegd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] Yukos Finance onbevoegd hebben vertegenwoordigd.
Incidenteel cassatieberoep zijdens [verweerders]
2.29 De onderdelen 2 t/m 5 van het incidentele cassatiemiddel van [verweerder 1] zijn voorgesteld onder de voorwaarde, voor zover van belang, dat het principale cassatieberoep van Promneftstroy c.s. slaagt. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, kan de bespreking van deze klachten achterwege blijven. Voor het geval Uw Raad zou menen dat het principale beroep niettemin slaagt, bespreek ik de onderdelen van het incidentele cassatieberoep zijdens [verweerders] in het kort. Onderdeel 2 komt in de kern overeen met (een deel van) de klachten van het zijdens [verweerder 2] c.s. aangevoerde incidentele cassatiemiddel. De door [verweerders] aangevoerde klachten falen om dezelfde redenen als genoemd bij de bespreking van het incidentele cassatiemiddel van [verweerder 2] c.s. Onderdeel 3 bevat geen klacht. Onderdeel 4 faalt bij gebrek aan belang om dezelfde redenen als is aangegeven ten aanzien van onderdeel 3 van het zijdens [verweerder 2] c.s. aangevoerde incidentele cassatiemiddel. Onderdeel 5 faalt eveneens bij gebrek aan belang, omdat het hof in het bestreden arrest nog geen definitief oordeel heeft gegeven over de erkenbaarheid van het Russische faillissementsvonnis en de beslissing daaromtrent heeft aangehouden in afwachting van de beslissing van het EHRM in de genoemde EVRM-procedure.
2.30 Onderdeel 6 is gericht tegen rov. 2.2.7 waarin het hof heeft overwogen dat diverse juristen/adviseurs van Yukos Oil de stukken die aan het naheffingsbesluit ten grondslag liggen hebben ingezien. Het onderdeel vermeldt niet of het voorwaardelijk is ingesteld, zodat er vanuit moet worden gegaan dat dit niet het geval is. Het onderdeel faalt bij gebrek aan belang, omdat de vraag of de documenten die de juristen/adviseurs op 18 en 19 mei 2004 op het belastingministerie mochten inzien dezelfde waren als het bewijsmateriaal dat aan het naheffingsbesluit ten grondslag ligt, voor de beoordeling van de thans in cassatie aan de orde zijnde vragen niet van betekenis is.
2.31 Onderdeel 7 heeft betrekking op de kosten van vertalingen en is, zo moet worden aangenomen, ook onvoorwaardelijk ingesteld. Volgens het onderdeel heeft het hof verzuimd te beslissen over de vordering tegen Promneftstroy tot betaling van de vertaalkosten in hoger beroep, althans heeft het hof die vordering zonder enige motivering afgewezen. Het onderdeel faalt om dezelfde reden als genoemd bij de bespreking van subonderdeel 7.1 van het incidentele cassatiemiddel van [verweerder 2] c.s.
3. Conclusie
De conclusie strekt i) in het principaal beroep tot verwerping, ii) in het zijdens [verweerder 2] c.s. ingestelde incidenteel beroep tot verwerping, iii) in het zijdens [verweerders] ingestelde incidenteel beroep tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 3.1 e.v. van HR 29 juni 2012, LJN: BU5630, NJ 2012/424, alsmede rov. 2.1 e.v. van het bestreden arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
2 Het geding in eerste aanleg was gericht tegen [betrokkene 3] (in zijn hoedanigheid van curator van Yukos Oil), [betrokkene 5] en [betrokkene 4].
3 LJN: BB6782; JOR 2008/56, m.nt. P.M. Veder; Ondernemingsrecht 2008/60, m.nt. M.A. Broeders.
4 LJN: BO1035, JOR 2011/27, m.nt. P.M. Veder.
5 Zie ook rov. 2 en 3.4 van HR 29 juni 2012.
6 LJN: BU5630, NJ 2012/424.
7 Blijkens HR 29 juni 2012 geldt de toegewezen verklaring voor recht alleen ten opzichte van Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) en niet ten opzichte van [betrokkene 4] (rov. 4.2.2).
8 Zaaknummer 14902/04, LJN: BU7982, EHRC 2011/160, m.nt. B. Wessels, FED 2012/27, m.nt. E. Thomas.
9 In deze zin ook HR 7 januari 2011, LJN: BP0015, NJ 2011/304, m.nt. H.B. Krans, i.h.b. rov. 3.4.3 en 3.4.4, zie ook nr. 19 van de conclusie van A-G Strikwerda vóór dit arrest.
10 Zie de volgende rechtspraak: HR 2 juni 1967, LJN: AB3520, NJ 1968/16, m.nt. HB (Chiotakis); HR 31 mei 1996, LJN: ZC2091, NJ 1998/108, m.nt. ThMdB (De Vleeschmeesters), rov. 3.4; HR 24 oktober 1997, LJN: ZC2468, NJ 1999/316, m.nt. ThMdB (Gustafsen) rov. 3.5.2-3.5.3; HR 19 december 2008, LJN: BG3573, NJ 2009/456, m.nt. Th.M. de Boer, rov. 3.4.3 (Yukos). Onjuist is overigens dat het territorialiteitsbeginsel mede beoogt de gefailleerde te beschermen tegen de gevolgen van een buitenlandse faillissementsprocedure die geopend is in een land waarmee Nederland geen verdrag tot erkenning van zodanig faillissement heeft gesloten (zie HR 19 december 2008, rov. 3.4.3).
11 Zie ook nr. 21 van de conclusie van A-G Strikwerda vóór HR 19 december 2008, LJN: BG3573, NJ 2009/456, m.nt. Th.M. de Boer.
12 HR 24 oktober 1997, LJN: ZC2468, NJ 1999/316, m.nt. ThMdB (Gustafsen).
13 Zie rov. 3.4.3 (slot) van het genoemde arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008.
14 Zie o.a. HR 19 december 2008, LJN: BG3573, NJ 2009/456, m.nt. Th.M. de Boer, rov. 3.4.3.
15 Anders Veder in zijn noot onder het thans in cassatie bestreden arrest, JOR 2011/27. De opvatting van Veder wordt m.i. op goede gronden bestreden door A.J. Berends, Insolventie in het internationaal privaatrecht, tweede druk, 2011, p. 76-77.
Uitspraak 29‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in cassatie, hoedanigheid procespartij. Tussenarrest, art. 401a Rv. Belang bij vordering en verweer, art. 3:302 en 303 BW. Ontvankelijkheid in hoger beroep, verlies van hoedanigheid tijdens instantie.
Partij(en)
29 juni 2012
Eerste Kamer
11/00860
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
In zijn hoedanigheid als (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company,
wonende te [woonplaats], Russische Federatie,
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats], Russische Federatie,
3. De rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
4. YUKOS FINANCE B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]),
gevestigd te Amsterdam,
EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats], Hawaï, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, thans mr. P.A. Ruig,
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats], Texas, Verenigde Staten van Amerika,
3. YUKOS FINANCE B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1] en [verweerder 2]),
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid: eisers tezamen als [eisers] en afzonderlijk als [eiser 1], [eiser 2], Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]); alle verweerders tezamen als [verweerders], en verweerders onder 2 en 3 tezamen als [verweerder 2 en 3], en alle verweerders afzonderlijk als [verweerder 1], [verweerder 2] en Yukos Finance.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 355622/HA ZA 06-3612 van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007;
- b.
de arresten in de zaken 200.002.097/01 en 200.002.104/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009 en 19 oktober 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 19 oktober 2010 van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder 2 en 3] hebben in het principale cassatieberoep geconcludeerd tot ontslag van instantie jegens [eiser 1] en tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1], [eiser 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]).
Zij hebben daarnaast incidenteel cassatieberoep ingesteld. [verweerder 1] heeft in het door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde cassatieberoep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Subsidiair heeft hij daarin geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. In het door Promneftstroy ingestelde cassatieberoep heeft [verweerder 1] geconcludeerd tot verwerping. Daarnaast heeft hij incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Eisers] hebben in de incidenteel ingestelde cassatieberoepen geconcludeerd tot verwerping.
De cassatiedagvaarding en de conclusies van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door hun advocaat en voor [verweerder 1] door mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, advocaat te Amsterdam en voor [verweerder 2 en 3] door mrs. R.J. van Galen en F.E. Vermeulen, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1] en [eiser 2] in hun cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 2010.
De advocaten van [eisers], [verweerder 1] en [verweerder 2 en 3] hebben bij brief van 2 december 2011 op die conclusie gereageerd.
Op 6 april 2012 heeft de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent in het principaal cassatieberoep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] en tot verwerping ten aanzien van Promneftstroy c.s.; in de incidentele cassatieberoepen strekt de conclusie voorts tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009 en 19 oktober 2010 en tot afdoening als in de conclusie onder 2.10 vermeld.
De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 23 april 2012 op de nadere conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
Voorzover thans van belang kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan:
Het faillissement van Yukos Oil
- (i)
De vennootschap naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company, hierna Yukos Oil, is bij uitspraak van het Moskow City Arbitrazh Court van 1 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard; daarbij werd [eiser 1] tot curator benoemd.
- (ii)
Bij uitspraak van 15 november 2007 heeft het genoemde Arbitrazh Court de insolventieprocedure beëindigd. [Eiser 1] heeft de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 doen inschrijven in een daartoe bestemd register. Met die inschrijving is Yukos Oil naar Russisch recht opgehouden te bestaan.
De bestuurders van Yukos Finance
- (iii)
Yukos Oil hield tijdens haar bestaan alle aandelen in Yukos Finance, een vennootschap naar Nederlands recht.
- (iv)
[Verweerder 1] en [verweerder 2] zijn medio november 2005 gaan fungeren als bestuurders van Yukos Finance.
Bij aandeelhoudersbesluit van 11 augustus 2006 heeft mr. Gispen, handelend in opdracht van [eiser 1] en daarmee als vertegenwoordiger van de enige aandeelhouder Yukos Oil, [verweerder 1] en [verweerder 2] met onmiddellijke ingang als bestuurders van Yukos Finance ontslagen. [Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat dit besluit nietig ("null and void") is.
- (v)
Namens Yukos Oil heeft [eiser 1] bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 [eiser 2] en [betrokkene 3] benoemd tot bestuurders van Yukos Finance.
- (vi)
[Eiser 1] heeft vervolgens namens Yukos Oil bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hierna [betrokkene 1] respectievelijk [betrokkene 2], tot bestuurders van Yukos Finance benoemd en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum aan [eiser 2] en [betrokkene 3] kwijting verleend van hetgeen zij als gewezen bestuurders van de vennootschap hebben gedaan.
Promneftstroy als nieuwe aandeelhouder van Yukos Finance
- (vii)
[Eiser 1] heeft de aandelen Yukos Finance op een door hem uitgeschreven, openbare veiling te Moskou verkocht aan Promneftstroy en geleverd bij akte van 10 september 2007, verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.
De vorderingen over en weer
3.2
[Verweerders] vorderen in deze procedure, kort gezegd:
- -
een verklaring voor recht dat alle door [eiser 1] of in diens naam met betrekking tot Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten alsmede de besluiten die [eiser 2] en [betrokkene 3] hebben genomen als door [eiser 1] benoemde bestuurders van Yukos Finance, nietig zijn dan wel vernietigd zullen worden;
- -
een bevel aan [eiser 1] en aan [eiser 2] en [betrokkene 3] mee te werken aan ongedaanmaking van de gevolgen van de door hen genomen aandeelhouders- respectievelijk bestuursbesluiten;
- -
een verbod aan [eiser 1] om nog enig recht met betrekking tot de aandelen in Yukos Finance uit te oefenen en aan [eiser 2] en [betrokkene 3] enig recht uit hoofde van hun vermeende bevoegdheid tot vertegenwoordiging van Yukos Finance uit te oefenen, een en ander op straffe van een dwangsom.
De rechtbank heeft de vorderingen voor het merendeel toegewezen.
Het hoger beroep
3.3.1
[Eiser 1] en [eiser 2] hebben, ieder afzonderlijk, tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld en gevorderd dat vonnis te vernietigen en de vorderingen van [verweerders] alsnog af te wijzen.
[Verweerders] hebben in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep ontslag van instantie gevorderd.
Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) hebben gezamenlijk in de beide door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde appelprocedures een incidentele memorie tot tussenkomst/voeging genomen.
Het hof heeft bij tussenarrest van 24 februari 2009 het door [verweerders] gevorderde ontslag van instantie afgewezen, de beide appelprocedures gevoegd en Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) toegestaan daarin tussen te komen.
Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) hebben als tussenkomende partijen bij memorie van grieven vernietiging van het vonnis van de rechtbank en afwijzing van de vorderingen van [verweerders] gevorderd en voorts verklaringen voor recht dat het ontslag van [verweerder 1] en [verweerder 2] en de daaropvolgende benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is.
[Verweerders] hebben vervolgens hun eis vermeerderd en gevorderd
- -
dat [eiser 1] alsnog ontslag van instantie wordt verleend althans dat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat zijn vorderingen wegens gebrek aan belang worden afgewezen;
- -
een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, een bevel aan Promneftstroy medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten en een verbod enig recht uit te oefenen met betrekking tot die aandelen.
3.3.2
Het hof heeft bij arrest van 19 oktober 2010 in het principale en het incidentele hoger beroep de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen afgewezen, voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, de zaken naar de rol verwezen voor het nemen van een akte zoals omschreven in rov. 3.6.11 van het arrest en voor het overige iedere verdere beslissing aangehouden.
De in cassatie te beoordelen preliminaire verweren en klachten
3.4
In het principale cassatieberoep hebben [eisers] opnieuw het belang van [verweerders] bij hun vorderingen en hun verweren tegen de vorderingen van [eisers] bestreden.
In het principale beroep hebben [verweerder 2 en 3] jegens [eiser 1] geconcludeerd tot ontslag van instantie en jegens [eisers] tot niet-ontvankelijkheid van het door hen ingestelde cassatieberoep. In hun incidentele beroep komen [verweerder 2 en 3] met middelonderdeel 1.1 op tegen de afwijzing door het hof van het tegen [eiser 1] gevorderde ontslag van instantie en met onderdeel 1.2 tegen het oordeel van het hof dat [eiser 1] in zijn hoger beroep ontvankelijk is.
In het principale beroep heeft [verweerder 1] primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] en subsidiair alsmede ten aanzien van het beroep van Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) tot verwerping. In het incidenteel beroep bestrijdt [verweerder 1] met onderdeel 1 het oordeel van het hof dat [eiser 1] voldoende belang bij het hoger beroep heeft en daarin ontvankelijk is.
In de beide incidentele cassatieberoepen hebben [eisers] geconcludeerd tot verwerping.
3.5
Op verzoek van partijen heeft de Hoge Raad beslist dat thans de hiervoor in 3.4 genoemde preliminaire verweren en middelonderdelen in het principale en de incidentele beroepen zullen worden beoordeeld.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] in het principale beroep
De ontvankelijkheid van [eiser 1]
4.1.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser 1] geldt het volgende als uitgangspunt. Naar vaste rechtspraak komt de bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel in beginsel slechts toe aan degene die in de vorige instantie als procespartij is opgetreden. Is in de vorige instantie een partij uitsluitend opgetreden in een bepaalde hoedanigheid, zoals die van faillissementscurator, dan is zij slechts in die hoedanigheid bevoegd een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitspraak van de rechter in die instantie en verliest zij die bevoegdheid met het verlies van die hoedanigheid.
4.1.2
In eerste aanleg is [eiser 1] uitsluitend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil opgetreden en als zodanig heeft hij tegen het daarin gewezen vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft in rov. 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 vastgesteld dat [eiser 1] het hoger beroep heeft ingesteld bij dagvaarding van 15 november 2007 en dat hij op 21 november 2007 de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil heeft verloren als gevolg van de inschrijving van het beëindigingsvonnis van dit faillissement. Deze vaststelling wordt in cassatie niet bestreden.
Evenmin wordt in cassatie bestreden de vaststelling door het hof in rov. 2.5.1 van het arrest van 19 oktober 2010, dat de toenmalige procureur van [eiser 1] aan onder anderen [verweerder 1] en [verweerder 2] de hiervoor in 3.1 (ii) genoemde uitspraak van 15 november 2007 van het Arbitrazh Court, waarbij de insolventieprocedure met betrekking tot Yukos Oil werd beëindigd, heeft laten betekenen met aanzegging dat door de inschrijving van deze uitspraak de bevoegdheid van de curator om als zodanig (in en buiten rechte) in Nederland op te treden, is geëindigd. Nu de juistheid van dit laatste ook niet is bestreden, moet ervan worden uitgegaan dat die aanzegging overeenstemt met het recht van de Russische Federatie, welk recht ten aanzien van de bevoegdheden van [eiser 1] als curator in het faillissement van Yukos Oil van toepassing is.
4.1.3
Uit het voorgaande volgt dat [eiser 1] door het verlies van de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil hangende het hoger beroep, de bevoegdheid heeft verloren in die hoedanigheid beroep in cassatie in te stellen. Voor zover [eiser 1] beoogt in cassatie op te treden als "voormalig curator" of, zoals in de schriftelijke toelichting wordt betoogd, in privé, staan deze hoedanigheden aan zijn ontvankelijkheid in het cassatieberoep in de weg aangezien [eiser 1] in vorige instantie niet in die hoedanigheden heeft geprocedeerd.
4.1.4
Anders dan [eiser 1] betoogt, levert hetgeen waartoe [eiser 1] door de rechtbank is veroordeeld - proceskosten, en eventueel verbeurde dwangsommen - geen zodanig belang op om hem niettegenstaande het voorgaande ontvankelijk te achten in zijn cassatieberoep, reeds omdat naar Nederlands recht die veroordelingen niet tegen hem als curator, "voormalig curator" of in privé ten uitvoer kunnen worden gelegd. Bij gebreke van enige in deze procedure gegeven indicatie van het tegendeel wordt tot uitgangspunt genomen dat, evenals naar Nederlands internationaal privaatrecht het geval is, naar het internationaal privaatrecht van de Russische Federatie aan een uitspraak van de buitenlandse - in dit geval Nederlandse - rechter niet meer werking toekomt dan daaraan wordt toegekend door het recht van het land waarin de beslissing is gegeven (vgl. HR 12 maart 2004, LJN AO1332, NJ 2004/284; HR 11 juli 2008, LJN BC9766, NJ 2008/417). Bij dit uitgangspunt kan niet worden aangenomen dat [eiser 1] naar het recht van de Russische Federatie ondanks zijn defungeren als curator aansprakelijk kan worden gesteld voor deze veroordelingen als "voormalig curator" of in privé, afgezien van de eventuele erkenning en de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging in de Russische Federatie van de uitspraken in deze procedure. Bovendien moet blijkens hetgeen is betoogd door [verweerders] bij conclusie van antwoord in het principale beroep onder 24 en 25, en door [verweerder 2 en 3] bij conclusie van antwoord in het principale beroep onder 42, in cassatie worden aangenomen dat de genoemde kosten en dwangsommen niet op [eiser 1] zullen worden verhaald.
4.1.5
De slotsom is dat [eiser 1] niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De ontvankelijkheid van [eiser 2]
4.2.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser 2] geldt als uitgangspunt dat overeenkomstig art. 401a lid 2 Rv. slechts cassatieberoep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindarrrest van het hof, tenzij - behoudens de hier niet terzake doende uitzondering van art. 75 Rv. - de rechter verlof heeft gegeven tot het instellen van tussentijds cassatieberoep.
4.2.2
In rov. 3.4.4 van het arrest van 19 oktober 2010 heeft het hof geoordeeld dat de door Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) gevorderde verklaring voor recht dat de overdracht van de aandelen Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is, moet worden geweigerd.
In rov. 3.4.5 overweegt het hof onder meer dat met het "tot nu toe overwogene" vaststaat dat de door [verweerders] bij eisvermeerdering in hoger beroep ingestelde vordering dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, kan worden toegewezen. In rov. 3.6.13 overweegt het hof dat het inzake het door [eiser 2] ingestelde hoger beroep alle verdere beslissingen aanhoudt en dat op de vorderingen van Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) terstond kan worden beslist.
Overeenkomstig een en ander heeft het hof in het dictum van het arrest van 19 oktober 2010 de vorderingen van Promneftstroy en Yukos ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) als tussenkomende partijen in alle onderdelen afgewezen, voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden en elke verdere beslissing aangehouden.
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat het hof kennelijk heeft aangenomen - anders dan [eiser 2] het arrest van 19 oktober 2010 op dit punt leest - dat [verweerders] de toegewezen verklaring voor recht, hoewel geformuleerd zonder onderscheid te maken tussen de wederpartijen, slechts hebben gevorderd ten opzichte van Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) en niet mede ten opzichte van [eiser 2]. Ten aanzien van laatstgenoemde spreekt dit te meer nu, naar in cassatie als uitgangspunt heeft te gelden, hij (tezamen met zijn medebestuurder [betrokkene 3]) als bestuurder van Yukos Finance is ontslagen (en vervangen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) voordat de overdracht van de aandelen aan Promneftstroy plaatsvond.
4.2.3
Nu in het dictum van het arrest van 19 oktober 2010 dus geen beslissingen voorkomen waarbij in de procedure tussen [verweerders] en [eiser 2] omtrent het over en weer gevorderde een einde aan het geding wordt gemaakt, heeft genoemd arrest in zoverre te gelden als een tussenarrest. Aangezien niet is gebleken dat het hof op de voet van art. 401a lid 2 Rv. [Eiser 2] heeft toegestaan beroep in cassatie in te stellen tegen dat tussenarrest, kan hij niet in zijn beroep worden ontvangen.
5. Beoordeling van onderdeel 1 van het principale cassatieberoep
5.1.1
De niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] brengt mee dat onderdeel 1 van het principale cassatieberoep, dat is gericht tegen rov. 3.2.1 van het arrest van 19 oktober 2010, slechts kan worden behandeld voorzover de door het onderdeel bestreden beslissingen van het hof betrekking hebben op het geschil tussen [verweerders] enerzijds en Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) - hierna verder te noemen Promneftstroy c.s. - anderzijds. Dit betekent dat aan onderdeel 1.A moet worden voorbijgegaan want dat betreft enkel het verweer van [eiser 1] en [eiser 2] dat [verweerders] geen belang hebben bij hun verweren en vorderingen.
5.1.2
Onderdeel 1.B betoogt, kort gezegd, dat het hof in rov. 3.2.1 geen aandacht heeft besteed aan het betoog van Promneftstroy c.s. in hoger beroep dat [verweerders] zowel bij hun verweer tegen de door Promneftstroy c.s. in hoger beroep ingestelde vorderingen als bij hun tegen Promneftstroy c.s. in hoger beroep gerichte vorderingen geen voldoende belang in de zin van art. 3:302 en 303 BW hebben.
5.2.1
Het hof overweegt in rov. 3.2.1:
"De vordering dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is, stellen [verweerders], die pretenderen (nog altijd) bestuurders van die vennootschap te zijn, onmiskenbaar in als onmiddellijk rechthebbende bij de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd. Zij hebben daarbij dus voldoende belang in de zin van art. 3:302 BW. Met hetgeen zij overigens vorderen stellen [verweerders] niet slechts, zoals [eisers] kennelijk veronderstellen, aan de orde of zij al dan niet terecht zijn ontslagen, maar beogen zij de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon waarvan zij bestuurders beweren te zijn. Mede met het oog op het bepaalde in de art. 2:9, 2:239 en 2:240 BW hebben [verweerders] in die gepretendeerde hoedanigheid een zelfstandig belang bij het ongedaan maken van nietige besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon. Daarbij moet ook bedacht worden dat de beslissing op hun in dit geding ingestelde vorderingen voor [verweerders] van belang kan zijn in geval zij in volgende procedures zouden worden aangesproken op hetgeen zij na 11 augustus 2006 (het onder 2.4.2 genoemde aandeelhoudersbesluit), al dan niet bevoegd, als bestuurders van Yukos Finance hebben verricht of juist nagelaten. In zoverre hebben zij bij hun vorderingen ook voldoende belang als bedoeld in art. 3:303 BW. Daarbij komt bovendien dat ook Yukos Finance (vertegenwoordigd door [verweerder 1] en [verweerder 2]) als procespartij optreedt, en als rechtspersoon een zelfstandig belang heeft bij het ongedaan maken van besluiten die ten onrechte in haar naam genomen zouden zijn. De grief faalt."
5.2.2
In rov. 3.2, dat een inleiding vormt op deze overwegingen, vat het hof alleen de eerste appelgrief van [eiser 1] en [eiser 2] samen, zodat rov. 3.2.1 slechts betrekking lijkt te hebben op die grief. Echter, duidelijk wordt dat hetgeen het hof overweegt, betrekking heeft op alle in dit geding gevoerde verweren en ingestelde vorderingen van [verweerders] Daaronder is, zoals blijkt uit de eerste zin van rov. 3.2.1, begrepen de vordering van [verweerders] dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is, welke vordering door het onderdeel wordt aangemerkt als spiegelbeeldig ten opzichte van de vordering van Promneftstroy c.s. dat de aandelenoverdracht geldig is. Hetgeen het hof in rov. 3.2.1 overweegt moet dan ook aldus worden begrepen dat het hof ook het door Promneftstroy c.s. gevoerde verweer dat [verweerders] bij haar verweren en vorderingen geen belang hebben, op de in rov. 3.2.1 vervatte gronden verwerpt. Onderdeel 1.B gaat dus uit van een onjuiste lezing van het arrest, voor zover het klaagt dat het hof niet (kenbaar) op dit verweer heeft beslist, zodat het faalt.
Voorzover onderdeel 1.B beoogt aan te sluiten bij de inhoudelijke klachten van onderdeel 1.A tegen rov. 3.2.1, falen de klachten op de gronden zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal van 6 april 2012 onder 1.9 - 1.20.
6. Beoordeling van de onderdelen 1 van de incidentele cassatieberoepen
6.1
[Verweerder 1] en [verweerder 2 en 3] hebben in de onderdelen 1 van hun incidentele middelen klachten gericht tegen rov. 3.1 en 3.1.1 van het arrest van 19 oktober 2010. Daarnaast hebben [verweerder 2 en 3] in onderdeel 1.1 van hun incidentele middel ook klachten gericht tegen rov. 4.1.1 van het tussenarrest van het hof van 24 februari 2009.
6.2.1
In rov. 4.1.1 van dat tussenarrest overweegt het hof:
"[Verweerders] zijn in hoger beroep gedagvaard door [eiser 1], in zijn toenmalige hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil, tegen de roldatum 21 februari 2008. Op die roldatum heeft zich een procureur voor [eiser 1] gesteld.
Daarmee is artikel 123 Rv niet meer aan de orde. Of en in hoeverre het einde van het faillissement van Yukos Oil gevolgen heeft voor de procespositie (ontvankelijkheid) van [eiser 1], dient in de hoofdzaak te worden beslist."
6.2.2
Onderdeel 1.1 van het incidentele middel van [verweerder 2 en 3] dat hiertegen opkomt, wil de opvatting ingang doen vinden dat voor ontslag van instantie op de voet van (overeenkomstige toepassing van) art. 123 Rv ook plaats is indien advocaat (destijds: procureur) wordt gesteld door een eiser of appellant die in een hoedanigheid procedeert die hij niet of niet meer bezit. Die opvatting is echter onjuist, omdat art. 123 Rv. geen betrekking heeft op de vraag of de eiser of appellant bevoegd is tot het instellen van de desbetreffende rechtsvordering of van het desbetreffende rechtsmiddel, maar enkel op de advocaat- (procureur-)stelling in verband met de verplichte procesvertegenwoordiging.
Het onderdeel faalt dus.
6.3.1
Rov. 3.1 en 3.1.1 van het arrest van 19 oktober 2010 luiden:
"3.1
[Verweerders] vorderen in incidenteel appel (petitum onder a) dat [eiser 1] ontslag van instantie zal worden verleend, althans [eiser 1] in diens appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans zijn vorderingen bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen. [Verweerders] leggen aan die vordering ten grondslag dat [eiser 1] de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde inmiddels heeft verloren. In het verlengde daarvan vorderen [verweerders] dat eveneens zal worden bepaald dat Promneftstroy c.s. in het door een non-existente procespartij aanhangig gemaakte hoger beroep niet kunnen optreden.
3.1.1
Het hof stelt vast dat [eiser 1] de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde heeft verloren bij het (doen) inschrijven van het onder 2.3.11 bedoelde beëindigingsvonnis, derhalve op 21 november 2007. Het exploot waarmee [eiser 1] tegen de bestreden uitspraak hoger beroep instelde en aldus de zaak met zaaknummer 200.002.097/01 aanhangig maakte, is betekend op 15 november 2007. [Eiser 1] heeft het geding in hoger beroep derhalve aanhangig gemaakt toen hij nog over de hoedanigheid beschikte waarin hij in eerste aanleg heeft geprocedeerd en waarin hij is veroordeeld. Daarom kan [eiser 1] in dit appel worden ontvangen. De omstandigheid dat hij deze hoedanigheid kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren voert niet tot een ander oordeel, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt."
6.3.2
Onderdeel 1 van het incidentele middel van [verweerder 1] en onderdeel 1.2 van het incidentele middel van [verweerder 2 en 3] bestrijden deze overwegingen. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij betogen kort gezegd dat [eiser 1] de hoedanigheid van curator van Yukos Oil, waarin hij in eerste aanleg optrad, hangende het hoger beroep, namelijk reeds voor het aanbrengen van het geding bij het hof op 21 februari 2008, heeft verloren, en dat hij in die hoedanigheid geen (rechts)opvolger heeft noch de appelprocedure kan voortzetten als gewezen curator of als privépersoon. Daarom heeft het hof ten onrechte geweigerd [eiser 1] in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3.3
De klachten slagen. Zoals hierboven in 4.1.2 is overwogen, heeft [eiser 1] op 21 november 2007, toen het door hem ingestelde hoger beroep aanhangig was, de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil verloren en daarmee tevens de bevoegdheid om in rechte namens Yukos Oil op te treden. Aangezien [eiser 1] in eerste aanleg en hoger beroep enkel in genoemde hoedanigheid optrad, kan, zoals hiervoor in 4.1.4 is uiteengezet, na het verlies van die hoedanigheid, geen enkele veroordeling in deze procedure tegen hem, hetzij als 'voormalig curator' hetzij in privé, in Nederland ten uitvoer worden gelegd en moet worden aangenomen dat zulks evenmin mogelijk is in de Russische Federatie, afgezien van de eventuele erkenning en de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging aldaar van de uitspraken in deze procedure. Nu [eiser 1] aldus hangende het hoger beroep belang verloor bij voortzetting van de procedure, had het hof hem in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Slotsom
6.4
Al het voorgaande leidt ertoe dat in het principale beroep [eiser 1] en [eiser 2] daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dat in de beide incidentele beroepen het arrest van 19 oktober 2010 dient te worden vernietigd en dat [eiser 1] alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
[Eiser 1] zal in hoger beroep in de kosten worden veroordeeld, niet in privé maar in zijn hoedanigheid van curator, omdat hij bevoegd was in die hoedanigheid het hoger beroep in te stellen. Het beroep in cassatie moet hij worden geacht in privé te hebben ingesteld, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 4.1.3 is overwogen. Daarom zal hij in privé in de kosten van het geding in cassatie worden verwezen.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verklaart [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [eiser 1] in privé en [eiser 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] begroot op € 365,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder 2 en 3] begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de incidentele beroepen:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 2010, echter uitsluitend voor zover [eiser 1] daarbij in zijn hoger beroep ontvankelijk is geoordeeld;
verklaart [eiser 1] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [eiser 1] (in hoger beroep in de hoedanigheid van curator van Yukos Oil en in cassatie in privé) in de kosten van de procedure, welke kosten tot op deze uitspraak worden begroot aan de zijde van [verweerder 1]:
- -
in hoger beroep op € 2.385,--;
- -
in cassatie op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
en aan de zijde van [verweerder 2 en 3]:
- -
in hoger beroep op € 2.385,--;
- -
in cassatie op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser , en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 29 juni 2012.
Conclusie 29‑06‑2012
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 11/00860
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 6 april 2012
Conclusie inzake:
1. [Eiser 1], in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company
2. [Eiser 2]
3. de rechtspersoon naar het recht van de Russische federatie OOO Promneftstroy
4. Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2])
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerder 2]
- 3.
Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2])
Het gaat in deze conclusie om het eerste onderdeel van het principale cassatieberoep (het procesbelang van [verweerders]) en het eerste onderdeel van de beide incidentele cassatieberoepen (de ontvankelijkheid van [eiser 1] in appel). In mijn conclusie van 18 november 2011 heb ik de relevante feiten en het procesverloop1. vermeld, waarvan ik ook thans uitga. Ik handhaaf voorts de wijze waarop ik partijen in die conclusie heb aangeduid.
- 1.
Bespreking van onderdeel 1 van het principale cassatiemiddel
- 1.1.
Onderdeel I van het principale cassatiemiddel is gericht tegen rechtsoverweging 3.2.1 van het arrest van 19 oktober 2010, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"3.2.1
De vordering dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is, stellen [verweerders], die pretenderen (nog altijd) bestuurders van die vennootschap te zijn, onmiskenbaar in als onmiddellijk rechthebbende bij de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd. Zij hebben daarbij dus voldoende belang in de zin van art. 3:302 BW. Met hetgeen zij overigens vorderen stellen [verweerders] niet slechts, zoals [eisers] kennelijk veronderstellen, aan de orde of zij al dan niet terecht zijn ontslagen, maar beogen zij de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon waarvan zij bestuurders beweren te zijn. Mede met het oog op het bepaalde in de art. 2:9, 2:239 en 2:240 BW hebben [verweerders] in die gepretendeerde hoedanigheid een zelfstandig belang bij het ongedaan maken van nietige besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon. Daarbij moet ook bedacht worden dat de beslissing op hun in dit geding ingestelde vorderingen voor [verweerders] van belang kan zijn in geval zij in volgende procedures zouden worden aangesproken op hetgeen zij na 11 augustus 2006 (het onder 2.4.2 genoemde aandeelhoudersbesluit), al dan niet bevoegd, als bestuurders van Yukos Finance hebben verricht of juist nagelaten. In zoverre hebben zij bij hun vorderingen ook voldoende belang als bedoeld in art. 3:303 BW. Daarbij komt bovendien dat ook Yukos Finance (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]) als procespartij optreedt, en als rechtspersoon een zelfstandig belang heeft bij het ongedaan maken van besluiten die ten onrechte in haar naam genomen zouden zijn. De grief faalt."
- 1.2.
Blijkens de daaraan voorafgaande rechtsoverweging 3.2 heeft het hof in de bestreden rechtsoverweging de eerste grief van [eisers] beoordeeld:
"3.2
[Eisers] stellen met hun eerste grief dat de vorderingen van [verweerders] moeten worden afgewezen omdat zij daarbij geen belang hebben. Voor zover [verweerders] beogen hun ontslag als bestuurders van Yukos Finance aan te vechten, spreken zij de verkeerde (rechts)persoon aan, en overigens hebben zij niet duidelijk gemaakt welk financieel of ander belang zij hebben bij het voortduren van hun bestuurderschap, aldus [eisers] "
- 1.3.
Deze eerste grief is door [eiser 1] en [eiser 2] bij memorie van grieven van 10 juli 2008 aangevoerd en luidt: "Ten onrechte heeft de rechtbank verzuimd vast te stellen dat [verweerders] geen althans onvoldoende belang hadden bij de door hen gevraagde voorzieningen."
[Eiser 1] en [eiser 2] hebben daartoe betoogd2. dat zij in eerste aanleg het verweer hadden gevoerd dat [verweerders] om diverse redenen geen voldoende belang hadden bij hun vorderingen, althans niet een processueel voldoende belang, nu art. 3:303 BW vereist dat het belang van de eisende partij voldoende moet zijn om een rechtsvordering te rechtvaardigen.
- 1.4.
Alvorens op het onderdeel in te gaan, stel ik voorop dat ik in mijn conclusie van 18 november 2011 heb uiteengezet dat [eiser 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep wegens het ontbreken van procesbevoegdheid en dat [eiser 2] niet in zijn cassatieberoep tegen het arrest van 19 oktober 2010 kan worden ontvangen omdat dit arrest ten opzichte van hem geen einduitspraakcomponent bevat en hij geen verlof heeft tot het instellen van tussentijds cassatieberoep.
De niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] in hun cassatieberoep brengt mee dat de bespreking van onderdeel 1 van het principale cassatieberoep alleen Promneftstroy c.s. (dat zijn Promneftstroy en Yukos Finance zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]) kan betreffen en dat de door het onderdeel bestreden rechtsoverweging van het hof slechts kan worden beoordeeld aan de hand van hetgeen Promneftstroy c.s. (en, uiteraard, [verweerders]) in appel hebben betoogd.
- 1.5.
Zoals in mijn conclusie van 18 november 2011 onder 1.11 en 1.15-1.17 vermeld, hebben Promneftstroy c.s. het hof bij akte van 6 maart 20083. primair verzocht tot toelating als tussenkomende partijen en subsidiair tot toelating als gevoegde partijen in het hoger beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen [verweerder 1], [verweerder 2] en Yukos Finance.
Nadat het hof Promneftstroy c.s. bij arrest in de incidenten van 24 februari 2009 had toegestaan tussen te komen en de zaak naar de rol had verwezen voor het nemen van een memorie van grieven, hebben Promneftstroy c.s. bij memorie van grieven van 7 april 20094. twaalf grieven tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd en - kort gezegd - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, de vorderingen van [verweerders], ook voor zover zij die in hoger beroep wensen te vermeerderen, alsnog zullen worden afgewezen, voor recht zal worden verklaard, ten eerste dat het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en ten tweede dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is, een en ander met veroordeling van [verweerders] in de kosten van het hoger beroep en uitvoerbaar bij voorraad5..
- 1.6.
[Verweerders] hebben bij "memorie van antwoord tevens houdende vermeerdering van eis en voorzoveel nodig incidenteel appel" de door Promneftstroy c.s. aangevoerde grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof voor recht zal verklaren dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (petitum onder d), dat het hof Promneftstroy zal gebieden onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten (petitum onder e), dat het Promneftstroy zal worden verboden enig recht uit te (doen) oefenen met betrekking tot de aandelen Yukos (petitum onder f) en dat het hof de vorderingen van Promneftstroy c.s. zal afwijzen (petitum onder h).
- 1.7.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens houdende akte uitlating producties van 20 oktober 20096. hebben Promneftstroy c.s. uitvoerig7. betoogd dat [verweerders] een voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW missen, zowel met betrekking tot de in appel voor het eerst tegen Promneftstroy c.s. gerichte vorderingen, als bij hun verweer tegen de vorderingen die Promneftstroy c.s. als in hoger beroep tussenkomende partij heeft ingesteld8.. Zij hebben er daarbij op gewezen dat de rechter juist bij vorderingen strekkende tot een verklaring voor recht en algemeen geformuleerde verboden en geboden - zelfs ambtshalve - moet toezien op deze eis van een 'voldoende eigen belang' en voorts dat bij de toetsing aan het belangvereiste van art. 3:303 BW nog niet de vraag naar het uiteindelijke gelijk van een partij speelt9..
Ten betoge dat [verweerders] belang missen, hebben Promneftstroy c.s. - samengevat - aangevoerd dat:
- -
het enige directe slachtoffer van de door [verweerders] gestelde schending van fundamentele rechten, Yukos Oil, al in november 2007 heeft opgehouden te bestaan; voor de aldus verdwenen belangen van Yukos Oil kunnen zij alleen daarom al niet meer opkomen. Zij stellen ook geen titel op grond waarvan zij zouden mogen opkomen voor de beweerde crediteurs en voormalige aandeelhouders10.;
- -
de aandelen Yukos Finance nooit aan [verweerders] zelf hebben toebehoord en dat een bevoegdelijk verleende volmacht of last om in dezen namens Yukos Oil op te treden door hen nooit is gesteld11.;
- -
de evenredigheidseis van 3:303 BW er aan in de weg staat dat het beroep op schending van fundamentele rechten of 'onteigening' van Yukos Oil tegen Promneftstroy wordt gericht, nu zij slechts koper van de aandelen is12.;
- -
de ontbinding van Yukos Oil een 'fait accompli' is dat niet meer kan worden teruggedraaid13.;
- -
[verweerders] niet stellen op te komen voor een eigen belang14.;
- -
Yukos Finance niet zelf (als vennootschap) betrokken is als handelende of benadeelde partij bij de transactie tussen Promneftstroy en [eiser 1]15.;
- -
[verweerders] geen voldoende belang hebben bij hun bezwaar tegen [eiser 1]s gebruik van Yukos Oil's stemrecht, dat onder meer tot hun ontslag als bestuurder heeft geleid16.;
- -
bestuurders van een vennootschap niet zelf een voldoende en rechtmatig belang hebben bij verzet tegen het optreden van een nieuwe aandeelhouder vanwege de wijze waarop zij die aandelen heeft verkregen en/of haar rechten daaruit wil benutten17.;
- -
hun ontslag niet gemotiveerd was met enig voor [verweerders] 'oneervol' argument, terwijl hun feitelijke werkzaamheden door dit ontslag geen relevante wijziging hebben ondergaan18.;
- -
Yukos Finance in beide instanties niets heeft gesteld over een eigen rechtens relevant belang bij haar verzet tegen de erkenning van Promneftstroy als haar aandeelhouder. Een vennootschap kan slechts oordelen en handelen door haar organen en niet zelf bepalen wie die organen beheersen en haar beleid bepalen19..
- 1.8.
[Verweerders] zijn in hun nadere memorie ingegaan op het belangvereiste20. en hebben met betrekking tot hun belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat de besluiten om [verweerder 1 en 2] als bestuurder te ontslaan nietig zijn, gesteld dat:
- (i)
zij er belang bij hebben dat wordt vastgesteld dat zij nog steeds bestuurders zijn (dat bepaalt immers hun eigen rechtspositie);
- (ii)
indien zij bestuurders zijn gebleven zij zijn gehouden de hun opgedragen taak naar behoren te vervullen (art. 2:9 BW) en zij bovendien aansprakelijkheidsrisico's lopen als zij die taak niet naar behoren vervullen (zij wijzen daarbij op de verplichtingen voor bestuurders van een BV voortvloeiend uit art. 2:10, 239, 240, 248 en 394 BW);
- (iii)
indien zij bestuurders zijn, zij er belang bij hebben dat vastgesteld wordt dat [eiser 1] geen andere bestuurders naast hen kon benoemen;
- (iv)
indien zij nog bestuurders zijn, zij het vennootschappelijk belang en de belangen van stakeholders in Yukos Finance hebben na te streven;
- (v)
zij ook als bestuurders van Yukos Finance en als zaakwaarnemers een taak en een verantwoordelijkheid hebben om het vermogen van Yukos Oil Company ten goede te laten komen aan respectievelijk haar crediteuren en aandeelhouders;
- (vi)
uit het voorgaande volgt dat [verweerder 1 en 2] als bestuurders van de drie Nederlandse entiteiten er belang bij hebben zich te verzetten tegen de aandelenverkrijging door Promneftstroy;
- (vii)
het te dezen niet om een vernietigbaar, maar om een nietig ontslagbesluit gaat, en ook als het wel om een vernietigbaar ontslagbesluit zou gaan, [verweerder 1 en 2] nog steeds voldoende belang zouden hebben omdat het om hun ontslag gaat.
Met betrekking tot het belang van Yukos Finance hebben [verweerders] voorts gesteld dat het grootste deel van de vorderingen de besluiten van de aandeelhoudersvergadering van Yukos Finance zelf betreft en dat de rechtspersoon vanzelfsprekend zelf belang heeft bij de vaststelling van de nietigheid of geldigheid van haar besluiten.
Hun belang bij een beslissing op de voorvraag of Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance heeft verkregen is erin gelegen, aldus [verweerders], dat in rechte wordt vastgesteld of Promneftstroy als gevolg van de beweerdelijke aandelenverwerving aandeelhoudersbesluiten kan nemen, zoals de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders.
Juridisch kader (art. 3:302 en 3:303 BW)
- 1.9.
Art. 3:302 BW bepaalt dat de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreekt. Volgens de toelichting valt niet in het algemeen te zeggen wanneer een persoon "onmiddellijk betrokken" is bij een rechtsverhouding21..
In zijn arrest van 22 januari 199322. heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een verklaring voor recht slechts kan worden uitgesproken op vordering van één van de bij een bepaalde rechtsverhouding onmiddellijk betrokkenen en enkel kan dienen tot het op jegens andere bij de rechtsverhouding betrokkenen bindende wijze vaststellen van de rechtsverhouding of het preciseren van haar inhoud.
Indien de rechtsverhouding waarop de gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft tussen partij A en B geldt en een van die partijen geen partij is in het geding waarin de verklaring voor recht wordt gevorderd, kan die gevorderde verklaring dus niet strekken tot op bindende wijze vaststellen van het bestaan van de rechtsverhouding of het preciseren van haar inhoud jegens de bij die rechtsverhouding betrokkenen.
- 1.10.
De eis van onmiddellijke betrokkenheid sluit in ieder geval ongevraagde bemoeienis van derden uit, terwijl de eis van een rechtsverhouding meebrengt dat aan de verklaring enig rechtsgevolg moet kunnen worden verbonden23.. Een enkel ideëel belang kan derhalve niet gelden als voldoende belang voor een vordering tot verklaring voor recht24..
- 1.11.
Art. 3:303 BW bepaalt dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
De wetgever heeft er op gewezen dat de in art. 3:302 BW bedoelde categorie van personen niet samenvalt met de in art. 3:303 BW bedoelde personen. Iemand die belang heeft bij de rechtsvordering is niet steeds een onmiddellijk betrokkene bij de rechtsverhouding als bedoeld in art. 3:302 BW, terwijl omgekeerd een onmiddellijk bij de rechtsverhouding betrokken persoon niettemin geen belang kan hebben bij het instellen van de rechtsvordering25.. Of zoals mijn ambtgenoot Langemeijer in zijn conclusie vóór HR 9 oktober 1998 (onder 2.9) het heeft omschreven:
"wie aan de rechter verzoekt in een verklaring voor recht vast te leggen wat tussen hem en zijn contractspartner rechtens geldt in een toekomstige of anderszins denkbeeldige situatie, kan heel wel voldoen aan de eis van onmiddellijke betrokkenheid en bovendien aan de eis dat de verklaring rechtsgevolg heeft: zodra de bedoelde toestand intreedt is de wederpartij immers aan die vaststelling gebonden. Toch is daarmee niet gegeven dat de eisende partij een reëel belang heeft bij de gevraagde vaststelling zolang die denkbeeldige situatie nog geen werkelijkheid is geworden. Umsonst wordt niet geprocedeerd."
- 1.12.
In de parlementaire geschiedenis op art. 3:303 BW is over het belangvereiste onder meer het volgende opgemerkt26.:
"Ook deze regel is niet met zoveel woorden in de huidige wetgeving opgenomen en ook hier heeft de rechtspraak niettemin zich steeds naar deze regel gedragen. Point d'intérêt, point d'action. Ook bij het gebruik maken van rechtsmiddelen tegen een vonnis of verweermiddelen tegen een eis wordt de regel algemeen toegepast. (...)
Om te kunnen uitmaken of aan de eiser de rechtsvordering op deze grond moet worden ontzegd, moet de rechter niet alleen nagaan of de eiser enig belang bij de vordering heeft, maar ook, of dit belang voldoende is om een procedure te rechtvaardigen, In het algemeen mag voldoende belang voor de eiser worden verondersteld. Slechts bij uitzondering zal de eiser moeten bewijzen, dat hij voldoende belang heeft. Tot die uitzonderingen behoort de rechtsvordering tot verklaring van recht en als die bedoeld in artikel 1 lid 2. Ook voor het tegenwoordige recht zal men dat moeten aannemen. Er is geen reden waarom het in het ontwerp anders zou moeten zijn."
- 1.13.
Uit dit citaat blijkt dat niet al te snel mag worden geconcludeerd dat het belang als bedoeld in art. 3:303 BW ontbreekt. Ook Ras is deze mening toegedaan. In zijn noot onder HR 17 september 1993, LJN ZC1058 (NJ 1994, 118) merkt hij het volgende op:
"Ik proef in dit arrest dat de Hoge Raad vindt dat de "zonder voldoende belang"- bepaling van art. 3:303 met terughoudendheid moet worden gehanteerd. Dit lijkt mij juist. Het afsnijden van een vordering is, gelet op de geschetste gevolgen, een ingrijpend middel. Het is ook onjuist het belang op een goudschaaltje te wegen." 27.
- 1.14.
Samengevat is voor de ontvankelijkheid van een vordering tot verklaring voor recht vereist dat eiser een concreet belang in de zin van art. 3:303 BW bij die vordering heeft en dient voor toewijzing van een dergelijke vordering daarnaast te zijn voldaan aan art. 3:302 BW waarin is bepaald dat de verklaring slechts wordt gegeven op vordering van een bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon28.. Wanneer een verklaring voor recht wordt gevorderd, moet de eiser zijn belang bij het declaratoir aantonen29.. De Hoge Raad heeft deze eis aldus uitgewerkt dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn gesteld of gebleken die het wenselijk maken dat de aanspraken van eiser door een verklaring voor recht worden veiliggesteld30..
- 1.15.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.2.1 bij de beoordeling van de gevorderde verklaringen voor recht zowel aan het voorschrift van art. 3:302 BW als aan dat van art. 3:303 BW getoetst. Gelet op het hiervoor geschetste juridisch kader geeft deze beoordeling niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
- 1.16.
Hoewel niet met zoveel woorden gemotiveerd, ligt in het oordeel van het hof een weging van het door [verweerders] aangevoerde belang en de door Promneftstroy daartegen aangevoerde stellingen besloten. Het hof heeft in de eerste volzin gerespondeerd op de stelling van Promneftstroy c.s. dat de rechter juist bij vorderingen strekkende tot een verklaring voor recht en algemeen geformuleerde verboden en geboden - zelfs ambtshalve - moet toezien op de eis van een 'voldoende eigen belang'31.. Het hof oordeelt dat de pretense bestuurders van een vennootschap (i.c.: [verweerder 1 en 2]) onmiddellijk betrokkenen in de zin van art. 3:302 BW zijn bij de overdracht van de aandelen van die vennootschap (de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd).
- 1.17.
Het hof heeft vervolgens - in zoverre in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat [verweerders] niet slechts aan de orde wensen te stellen of zij al dan niet terecht zijn ontslagen - hun belang bij de verklaring voor recht dat zij ten onrechte zijn ontslagen is m.i. evident -, maar beogen de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon waarvan zij bestuurders beweren te zijn en voorts dat zij mede met het oog op het bepaalde in de art. 2:9, 2:239 en 2:240 BW in die gepretendeerde hoedanigheid (curs. W-G) een zelfstandig belang hebben bij het ongedaan maken van nietige besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon. Daartoe heeft het hof doorslaggevend gewicht toegekend aan de hiervoor onder 1.8 onder (ii) geciteerde stelling van [verweerders]
Ten slotte heeft het hof de stelling van Promneftstroy c.s. dat het belang van Yukos Finance ontbreekt (zie hiervoor onder 1.7) verworpen in zijn oordeel dat Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]) als rechtspersoon een zelfstandig belang heeft bij het ongedaan maken van besluiten die ten onrechte in haar naam zouden zijn genomen.
- 1.18.
Het hof heeft aldus met betrekking tot alle verweerders in cassatie beoordeeld of voldoende belang bij de gevorderde verklaringen voor recht bestaat en heeft daarbij de argumenten uit het partijdebat genoemd die het doorslaggevend achtte. Het hof was daarbij niet gehouden op alle argumenten van partijen in te gaan.
Subonderdeel 1A, dat klaagt over de wijze waarop het hof het verweer van Promneftstroy c.s. dat [verweerders] geen belang hebben bij de door hen gevorderde verklaringen voor recht heeft beoordeeld, stuit hierop af.
- 1.19.
Subonderdeel 1B betreft de spiegelbeeldige vorderingen van Promneftstroy c.s. dat voor recht zal worden verklaard dat (i) het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en (ii) de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is. Het subonderdeel klaagt dat het hof onjuist althans niet kenbaar heeft geoordeeld over de stelling van Promneftstroy c.s. dat [verweerders] geen belang hebben bij hun verweer tegen deze vordering van Promneftstroy c.s.
- 1.20.
Uit de hiervoor onder 1.12 geciteerde parlementaire toelichting blijkt dat het belangvereiste van art. 3:303 BW eveneens ziet op het voeren van verweer. Ook hier geldt echter dat het belangvereiste - gezien zijn vergaande strekking: uitsluiting van de toegang tot de rechter - met terughoudendheid moet worden toegepast. Het recht op verweer zal partijen niet licht mogen worden ontzegd.
Zoals ook in het cassatiemiddel wordt vooropgesteld, zijn de door [verweerders] en Promneftstroy c.s. gevorderde verklaringen voor recht elkaars spiegelbeeld. Het verweer dat [verweerders] voeren tegen de vorderingen van Promneftstroy c.s. ziet derhalve ook op hun eigen vorderingen. Met het belang bij hun vorderingen is het belang bij hun verweer tegen de vorderingen van Promneftstroy c.s. derhalve gegeven. Het hof behoefde mitsdien niet meer met zoveel woorden in te gaan op bovengenoemde stelling van Promneftstroy c.s. Subonderdeel 1B faalt derhalve.
- 1.21.
Het vorenstaande leidt ertoe dat [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk zijn in het principaal cassatieberoep en dat het principaal cassatieberoep voor het overige, voor zover thans aan de orde, dient te worden verworpen.
- 2.
Bespreking van de onderdelen 1 van de incidentele cassatieberoepen
- 2.1.
Onderdeel 1 van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2 en 3]32. is gericht tegen rechtsoverweging 4.1.1 van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009 en de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.1.1 van het arrest van 19 oktober 2010 van dat hof. De desbetreffende rechtsoverwegingen luiden als volgt:
"4.1.1. Ontslag van instantie
[Verweerders] zijn in hoger beroep gedagvaard door [eiser 1], in zijn toenmalige hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil, tegen de roldatum 21 februari 2008. Op die roldatum heeft zich een procureur voor [eiser 1] gesteld.
Daarmee is artikel 123 Rv niet meer aan de orde. Of en in hoeverre het einde van het faillissement van Yukos Oil gevolgen heeft voor de procespositie (ontvankelijkheid) van [eiser 1], dient in de hoofdzaak te worden beslist."
"Procespositie [eiser 1]
- 3.1.
[Verweerders] vorderen in incidenteel appel (petitum onder a) dat [eiser 1] ontslag van instantie zal worden verleend, althans [eiser 1] in diens appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans zijn vorderingen bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen. [verweerders] leggen aan die vordering ten grondslag dat [eiser 1] de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde inmiddels heeft verloren. In het verlengde daarvan vorderen [verweerders] dat eveneens zal worden bepaald dat Promneftstroy c.s. in het door een non-existente procespartij aanhangig gemaakte hoger beroep niet kunnen optreden.
- 3.1.1.
Het hof stelt vast dat [eiser 1] de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde heeft verloren bij het (doen) inschrijven van het onder 2.3.11 bedoelde beëindigingsvonnis, derhalve op 21 november 2007. Het exploot waarmee [eiser 1] tegen de bestreden uitspraak hoger beroep instelde en aldus de zaak met zaaknummer 200.002.097/01 aanhangig maakte, is betekend op 15 november 2007. [Eiser 1] heeft het geding in hoger beroep derhalve aanhangig gemaakt toen hij nog over de hoedanigheid beschikte waarin hij in eerste aanleg heeft geprocedeerd en waarin hij is veroordeeld. Daarom kan [eiser 1] in dit appel worden ontvangen. De omstandigheid dat hij deze hoedanigheid kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren voert niet tot een ander oordeel, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt."
- 2.2.
Het onderdeel bevat vier subonderdelen.
Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof (in rov. 4.1.1) heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het door [verweerder 2 en 3] verzochte ontslag van instantie te weigeren op de grond dat zich voor [eiser 1] (tijdig) een procureur heeft gesteld. Het subonderdeel betoogt daartoe dat een met de tekst van art. 123 Rv. en de eisen van een efficiënte rechtspleging strokende uitleg van dit artikel meebrengt dat als een appellant ten tijde van het aanbrengen van de appeldagvaarding niet meer bestaat, aan de geïntimeerde op diens verzoek ontslag van instantie wordt verleend.
Subonderdeel 1.2 is gericht tegen de oordelen van het hof onder 3.1.1 en klaagt dat [eiser 1] al in hoger beroep niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat (i) [eiser 1] op het tijdstip waarop hij de zaak aanbracht niet meer over de hoedanigheid van curator beschikte en hij dus geen instructies meer kon geven; (ii) het hof heeft miskend dat het de ontvankelijkheid van [eiser 1] diende te beoordelen naar het tijdstip waarop hij daarover (dus in zijn arrest van 19 oktober 2010) besliste en/of dat ook een verlies van hoedanigheid van curator nadat het appel door betekening van de appeldagvaarding aanhangig is gemaakt, in de weg staat aan zijn ontvankelijkheid in hoger beroep; (iii) de kostenveroordeling rechtens geen veroordeling jegens [eiser 1] in privé is, waarmee niet valt in te zien hoe hij belang kan hebben bij een hem in privé niet regarderende veroordeling in proceskosten als curator; (iv) voor zover het hof heeft geoordeeld dat [eiser 1] als voormalig curator in appel is opgevolgd door [eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator of [eiser 1] pro se, dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of dat het hof zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
- 2.3.
Onderdeel 1 van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 1] is gericht tegen - de hiervoor geciteerde - rechtsoverweging 3.1.1 van het arrest van 19 oktober 2010.
Het onderdeel klaagt - voor zover thans van belang - onder a. dat het oordeel rechtens onjuist is omdat [eiser 1] hangende het hoger beroep de hoedanigheid van curator heeft verloren en een niet bestaande procespartij geen procesbevoegdheid heeft en dus niet in een gerechtelijke procedure kan optreden. Daarnaast is, aldus het onderdeel onder b., het oordeel dat [eiser 1] een rechtens te respecteren belang houdt in verband met de proceskostenveroordeling, rechtens onjuist, nu deze kostenveroordeling hem in privé niet raakt en hij in zijn hoedanigheid van curator niet meer bestaat.
- 2.4.
De hiervoor genoemde klachten van de twee incidentele cassatieberoepen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
- 2.5.
Met betrekking tot de bevoegdheid tot het instellen van appel geldt hetgeen ik onder 3.4 van mijn conclusie van 18 november jl. al heb opgemerkt, te weten dat de bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel in beginsel alleen toekomt aan degene die in de vorige instantie procespartij was en dat in het geval een procespartij niet meer bestaat of als de betrekking waarin een partij het geding in de vorige instantie voerde, is opgehouden te bestaan, men als zodanig geen rechtsmiddel meer kan instellen.
- 2.6.
Het beoordelingsmoment is - in de dagvaardingsprocedure - de dag is waarop de appel- of cassatiedagvaarding wordt uitgebracht33.. Tussen partijen staat vast dat het faillissement van Yukos Oil en daarmee het curatorschap van [eiser 1] op 21 november 2007 is beëindigd34. en dat de appeldagvaarding op 15 november 2007 is betekend35.. Ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding was [eiser 1] nog curator. Het oordeel van het hof dat [eiser 1] het geding in hoger beroep aanhangig heeft gemaakt toen hij nog over de hoedanigheid beschikte waarin hij in eerste aanleg heeft geprocedeerd en waarin hij is veroordeeld, is derhalve juist.
- 2.7.
Echter, ook na het instellen van het rechtsmiddel blijft noodzakelijk dat er procesbevoegdheid aan de eisende en verwerende kant bestaat. Voorkomen moet worden dat na een wijziging in de hoedanigheid van een procespartij een vonnis wordt gewezen ten gunste of tegen een niet meer bestaande (rechts)persoon en daarmee over een rechtsverhouding die niet meer bestaat36..
Doordat het faillissement van Yukos Oil op 21 november 2007 is beëindigd en niet kan worden heropend37., een failliete rechtspersoon niet kan herleven en een curator, anders dan een gefuseerde vennootschap en formele procespartij, geen rechtsopvolger of materiële voortzetter heeft38., is de procesbevoegdheid in appel van [eiser 1] na 21 november 2007 opgehouden te bestaan.
- 2.8.
Het hof heeft een en ander weliswaar onderkend maar heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat [eiser 1] zijn hoedanigheid van curator kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren niet tot een ander oordeel voert, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt.
Dit oordeel is m.i. onjuist.
Zoals ik in mijn conclusie van 18 november 2011 onder 3.8 e.v. heb besproken, is [eiser 1] in eerste aanleg gedagvaard in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil en heeft hij in deze hoedanigheid ook het hoger beroep ingesteld. Er is geen sprake van een proceskostenveroordeling van [eiser 1] in privé, zodat hij daartegen dan ook niet in privé kan opkomen. Voor zover het hof van oordeel is dat [eiser 1] in privé kan opkomen tegen een proceskostenveroordeling die hem in eerste aanleg in zijn hoedanigheid van curator is opgelegd, geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het hof van oordeel zou zijn dat er omstandigheden zijn die dit anders maken, is zijn oordeel (in het geheel) niet gemotiveerd. Daarenboven geldt dat inmiddels vaststaat dat de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling ten laste van [eiser 1] als curator niet is geïnd en ook niet bij [eiser 1] in privé zal worden geïnd39..
- 2.9.
Het hof had [eiser 1] mitsdien niet-ontvankelijk moeten verklaren op de grond dat hij hangende de appelprocedure belang bij een uitspraak heeft verloren.
De incidentele cassatieberoepen slagen in zoverre. De overige klachten behoeven om die reden geen behandeling meer. Dit geldt ook voor subonderdeel 1c van het door [verweerder 1] ingestelde incidentele cassatieberoep dat voorwaardelijk is voorgesteld voor het geval [eiser 1] toch een belang aan de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling kan ontlenen en voor subonderdeel 1d van datzelfde incidentele cassatieberoep, dat opkomt tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 3.1.2 dat aangenomen kan worden dat [eiser 1] na ommekomst van de door de rechter bepaalde periode geen andere keus had dan aansturen op formele beëindiging van zijn werkzaamheden als "receiver".
- 2.10.
M.i. kan Uw Raad dit gedeelte van de zaak zelf afdoen door de bestreden arresten in zoverre te vernietigen en [eiser 1] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem als curator ingestelde hoger beroep.
- 3.
Conclusie in het principaal cassatieberoep (onderdeel 1) en de incidentele cassatieberoepen (onderdelen 1)
De conclusie strekt:
in het principaal cassatieberoep: tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] en ten aanzien van Promneftstroy c.s. tot verwerping;
in de incidentele cassatieberoepen: tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009 en 19 oktober 2010 en tot afdoening als onder 2.10 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie voor het procesverloop sindsdien de in het griffiedossier opgenomen correspondentie tussen de betrokken raadslieden en de voorzitter van de civiele kamer.
2 Memorie van grieven van [eiser 1] en memorie van grieven van [eiser 2], beide nr. 7. In het A-dossier ontbreken in de mvg van [eiser 2] de eerste 7 pagina's.
3 A-dossier, stuk 16.
- 4.
B-dossier, stuk 33 (ontbreekt in A-dossier).
- 5.
Samenvatting door hof in zijn arrest van 19 oktober 2009, rov. 1, p. 3-4.
- 6.
Hierna aangeduid als mva Promneftstroy c.s.
- 7.
B-dossier, stuk 36 (ontbreekt in A-dossier), nr. 58-106.
- 8.
Mva Promneftstroy c.s., nr. 60.
- 9.
Mva Promneftstroy c.s., nr. 62 en 63.
- 10.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 69, 71 laatste zin, 73, 80, 84, 97.
- 11.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 72.
- 12.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 73, 106.
- 13.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 74-82, 90-92, 95, 104.
- 14.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 70, 77, 84, 86, 97, 105.
- 15.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 86.
- 16.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 98.
- 17.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 99.
- 18.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 100.
- 19.
MvA Promneftstroy c.s., nr. 101.
- 20.
Nadere Memorie [verweerders] d.d. 19 januari 2010, nr. 60 e.v.
- 21.
TM, C.J. van Zeben, J.W. du Pon, M.M. Olthof, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen, 1981 (hierna: PG NBW Boek 3), p. 915; Vermogensrecht (A.W. Jongbloed) art. 302, aant. 6.
- 22.
LJN ZC0833 (NJ 1994, 734 m.nt. C.J.H. Brunner).
- 23.
A-G Langemeijer in zijn conclusie vóór HR 9 oktober 1998, LJN ZC2735 (NJ 1998, 853), onder 2.5.
- 24.
HR 3 januari 1992, LJN ZC0464 (NJ 1994, 627).
- 25.
TM, PG NBW Boek 3, p. 915.
- 26.
PG NBW Boek 3, p. 915.
- 27.
Zie ook A-G Vranken in zijn conclusie vóór HR 20 januari 1995, LJN ZC1620 (NJ 1995, 273). Hij verwijst daartoe naar de volgende uitspraken: HR 19 maart 1993, LJN ZC0896 (NJ 1993, 304); HR 16 april 1993, LJN ZC0927 (NJ 1993, 444); HR 14 mei 1993, LJN ZC0959 (NJ 1993, 445); HR 3 september 1993, LJN ZC1050 (NJ 1993, 714) en HR 18 februari 1994, LJN ZC1272 (NJ 1994, 406). Zie daarnaast A-G Bakels in zijn conclusie vóór HR 27 november 1998, LJN ZC2600 (NJ 1998, 764); B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, hoofdstuk 3.
- 28.
Zie P-G Hartkamp in zijn conclusie vóór HR 21 december 2001, LJN ZC3693 (NJ 2002, 217) onder 7 met verdere verwijzingen; PG NBW Boek 3, p. 915.
- 29.
Vermogensrecht (A.W. Jongbloed) art. 3:303 BW, aant. 6.
- 30.
HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29 m.nt. Ph. Houwing.
- 31.
Mva in inc. appel tevens houdende akte uitlating producties, nr. 62.
- 32.
Dat zijn dus [verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]), zie 1.20 van mijn conclusie van 18 november 2011.
- 33.
Zie HR 30 juni 1967, LJN AC4768 (NJ 1968, 36); HR 3 maart 1989, LJN AB8340 (NJ 1989, 568) (verzoekschriftprocedure); HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (JBPr 2004, 21 m.nt. A.S. Rueb; NJ 2005, 222); HR 10 september 2004, LJN AO9053 (JBPr 2005, 2 m.nt. M.O.J. de Folter onder JBPr 2005, 11; NJ 2005, 223); HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48 en 51; Snijders/Wendels, 2009, nr. 94, p. 93.
- 34.
S.t. [eisers] over de ontvankelijkheidsverweren en de principale en incidentele onderdelen I/1 van 24 juni 2011, nr. 48-49.
- 35.
Zie ook de in cassatie op dit punt niet bestreden rov. 3.1.1 van het arrest 19 oktober 2010.
- 36.
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48; Burgerlijke Rechtsvordering, Ynzonides en Van Geuns, art. 332, aant. 11 en 16.
- 37.
S.t. [eisers] 24 juni 2011, p. 26-27; Mva Promneftstroy c.s., nr. 25 zoals geciteerd in evengenoemde s.t. op p. 43.
- 38.
Borgersbrief [eisers] van 2 december 2011, nr. 2.5.
- 39.
Zie mijn conclusie van 18 november 2011 onder 3.12-3.14. Hetzelfde geldt voor de dwangsommen.
Zaaknr. 11/00860
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 18 november 2011 (spoed en bij vervroeging)
Conclusie inzake:
- 1.
[Eiser 1], in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company
- 2.
[Eiser 2]
- 3.
de rechtspersoon naar het recht van de Russische federatie OOO Promneftstroy
4.
Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2])
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerder 2]
- 3.
Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2])
Het gaat in deze zaak thans uitsluitend1. om de door verweerders in cassatie opgeworpen ontvankelijkheidsverweren. Ik volsta daarom met vermelding van de feiten die de rol van de diverse procespartijen verduidelijken2. alsmede met een korte schets van het procesverloop.
- 1.
Feiten3. en procesverloop4.
- 1.1.
De Russische vennootschap OAO Neftyanaya Kompaniya YUKOS ofwel OAO YUKOS Oil Company (hierna: Yukos Oil), voorheen een staatsbedrijf, is in 1995-1996 geprivatiseerd en is vervolgens gaan fungeren als een houdstermaatschappij met dochterondernemingen in en buiten de Russische Federatie.
- 1.2.
Yukos Oil is bij vonnis van het Arbitrazh Court van 4 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser tot cassatie onder 1, [eiser 1], tot curator.
- 1.3.
Eén van de onder 1.1 genoemde dochterondernemingen van Yukos Oil was Yukos Finance, waarvan Yukos Oil alle aandelen hield.
- 1.4.
Sinds medio 2005 fungeerden verweerders in cassatie onder 1 en 2, [verweerder 1 en 2], die ook bestuursfuncties bekleedden of hadden bekleed bij Yukos Oil, als bestuurders van Yukos Finance. Bij aandeelhoudersbesluit van Yukos Finance van 11 augustus 2006 heeft mr. Gispen, optredend als door [eiser 1] aangewezen attorney en aldus als vertegenwoordiger van de aandeelhouder, [verweerder 1 en 2] met onmiddellijke ingang als bestuurders ontslagen.
- 1.5.
Bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 heeft [eiser 1] namens Yukos Oil eiser tot cassatie onder 2, [eiser 2], en [betrokkene 3] tot bestuurders van Yukos Finance benoemd. Vervolgens heeft [eiser 1] bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 namens Yukos Oil [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1 en 2]) tot bestuurders van Yukos Finance benoemd, en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum [betrokkene 3] en [eiser 2] kwijting verleend van hetgeen zij als gewezen bestuurders van de vennootschap hebben gedaan.
- 1.6.
[Eiser 1] heeft de aandelen Yukos Finance te Moskou op een door hem uitgeschreven openbare veiling verkocht aan eiseres tot cassatie onder 3, Promneftstroy en bij akte, op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam, aan Promneftstroy geleverd.
- 1.7.
Yukos Oil is naar Russisch recht op 21 november 2007 opgehouden te bestaan door inschrijving van de beëindiging van haar faillissement van 15 november 2007 in een daartoe bestemd register.
- 1.8.
Bij inleidende dagvaarding van 27 september 2006 hebben [verweerder 1], [verweerder 2] en verweerster in cassatie onder 3, Yukos Finance (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]), hierna gezamenlijk: [verweerders], [eiser 1], [betrokkene 3] en [eiser 2] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Zij hebben daarbij gevorderd, verkort weergegeven, dat voor recht zal worden verklaard dat alle aandeelhoudersbesluiten die [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil heeft genomen of heeft doen nemen, waaronder die tot ontslag van [verweerder 1 en 2] als bestuurders en die tot benoeming van [eiser 2] en [betrokkene 3] als bestuurders, nietig zijn, althans dat die besluiten zullen worden vernietigd, met gebod aan [eiser 1], [eiser 2] en [betrokkene 3] om hun medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van (de gevolgen van) die besluiten en verbod aan hen om bepaalde rechten jegens Yukos Finance uit te oefenen5..
[Eiser 1], [betrokkene 3] en [eiser 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
- 1.9.
Bij vonnis van 31 oktober 2007 heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerders] grotendeels toegewezen.
- 1.10.
[Eiser 1] en [eiser 2] zijn ieder afzonderlijk van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam6.. Zij hebben beidenZij - zakelijk weergegeven - gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders] alsnog zal afwijzen.
- 1.11.
Promneftstroy en eiseres tot cassatie onder 4, Yukos Finance (vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]), samen te noemen: Promneftstroy c.s., hebben in de door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde hoger beroepen een incidentele memorie tot tussenkomst/voeging genomen.
Bij afzonderlijke incidentele memories hebben [eiser 1], [eiser 2] en [verweerders] geantwoord in het incident tot tussenkomst/voeging.
- 1.12.
Promneftstroy heeft, onder aanvoering van twaalf grieven, eveneens hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 oktober 20077. en daarbij gevorderd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders] alsnog zal afwijzen.
[Verweerders] hebben een incidentele memorie tot niet-ontvankelijkverklaring van Promneftstroy genomen, waarop Promneftstroy vervolgens bij incidentele memorie heeft geantwoord.
- 1.13.
Voor zover in cassatie van belang hebben [verweerders] in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep een incidentele memorie tot ontslag van instantie genomen. In het door [eiser 1] en in het door [eiser 2] ingestelde hoger beroep hebben zij voorts een incidentele memorie tot rolvoeging genomen.
[Eiser 1] heeft bij afzonderlijke incidentele memories geantwoord in het incident tot ontslag van instantie en in het incident tot rolvoeging.
Promneftstroy heeft een memorie genomen met betrekking tot de verzochte rolvoeging.
- 1.14.
Bij rolbeslissing van 28 augustus 2008 heeft het hof bepaald eerst op de incidentele vorderingen in de door [eiser 1], [eiser 2] en Promneftstroy ingestelde hoger beroepen een beslissing te zullen nemen alvorens de hoofdzaak zal worden voortgezet.
- 1.15.
Bij arrest in de incidenten van 24 februari 2009 heeft het hof in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep de incidentele vordering van [verweerders] tot ontslag van instantie afgewezen.
Het hof heeft voorts de zaken waarin door [eiser 1] en [eiser 2] hoger beroep is ingesteld, gevoegd, in deze zaken Promneftstroy c.s. toegestaan tussen te komen en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van grieven.
Het hof heeft in beide zaken iedere verdere beslissing aangehouden.
Tot slot heeft het hof Promneftstroy niet-ontvankelijk verklaard in het door haar zelfstandig ingestelde hoger beroep.
- 1.16.
Vervolgens zijn de gevoegde procedures voortgezet8..
Promneftstroy c.s. hebben in de door het hof gevoegde hoger beroepen van [eiser 1] en [eiser 2] bij memorie van grieven gevorderd, kort gezegd, dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders], ook voor zover zij die in hoger beroep wensen te vermeerderen, alsnog zal afwijzen. Zij hebben voorts gevorderd dat het hof voor recht verklaart dat het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is.
- 1.17.
[Verweerders] hebben in één memorie verweer gevoerd tegen de door [eiser 1], [eiser 2] en Promneftstroy c.s. aangevoerde grieven. Zij hebben daarnaast hun eis vermeerderd en, "voor zoveel nodig", incidenteel hoger beroep ingesteld.
Voor zover van belang hebben zij in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep geconcludeerd dat [eiser 1] alsnog ontslag van instantie wordt verleend, althans dat het hof [eiser 1] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel zijn vorderingen bij gebrek aan belang zal afwijzen (petitum onder a).
[Verweerders] hebben verder - voor zover thans van belang9. - geconcludeerd dat het hof voor recht zal verklaren dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (petitum onder d), dat het hof Promneftstroy zal gebieden onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten (petitum onder e), dat het Promneftstroy zal worden verboden enig recht uit te (doen) oefenen met betrekking tot de aandelen Yukos (petitum onder f) en dat het hof de vorderingen van Promneftstroy c.s. zal afwijzen (petitum onder h).
- 1.18.
Bij arrest van 19 oktober 2010 heeft het hof in de gevoegde zaken van [eiser 2] en [eiser 1], zowel in het principaal als het incidenteel hoger beroep:
- -
de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen in alle onderdelen afgewezen;
- -
voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden;
- -
de zaken naar de rol verwezen voor het nemen van een akte als omschreven in rechtsoverweging 3.6.1110. en ten slotte iedere verdere beslissing aangehouden.
- 1.19.
[Eiser 1], [eiser 2], Promneftstroy en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]), hierna tezamen te noemen: [eisers], hebben tegen het arrest van 19 oktober 2010 tijdig11. beroep in cassatie ingesteld.
- 1.20.
[Verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]), hierna: [verweerder 2 en 3], hebben in het principaal cassatieberoep geconcludeerd tot ontslag van instantie jegens [eiser 1] en tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1], [eiser 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]). Zij hebben daarnaast incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Verweerder 1] heeft in het door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde cassatieberoep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Subsidiair heeft hij daarin geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. In het door Promneftstroy ingestelde cassatieberoep heeft [verweerder 1] geconcludeerd tot verwerping. Daarnaast heeft hij incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Eisers] hebben in de incidenteel ingestelde cassatieberoepen geconcludeerd tot verwerping.
- 1.21.
Ter rolle van 13 mei 2011 heeft mr. Meijer verzocht om de ontvankelijkheidsverweren niet afzondelijk te behandelen. Voorts heeft hij verzocht om een spoedbehandeling van de zaak.
Mrs. Duk en Van Oven hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Uit de rolkaart kan niet worden afgeleid hoe de beslissing van de rolraadsheer op het verzoek precies luidde. Onder 2 van zijn schriftelijke toelichting schrijft mr. Meijer dat de rolraadsheer ter rolle van 13 mei 2011 heeft beslist "tot een versnelde behandeling van alleen de ontvankelijkheidsverweren". [verweerder 1 en 2] c.s. hebben dit in hun conclusies van dupliek niet weersproken.
Bij e-mailbericht van 16 mei 2011 heeft de griffier de advocaten van partijen bericht dat bij de schriftelijke toelichting op de ontvankelijkheidsverweren tevens onderdeel 1 van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep kan worden behandeld indien beide partijen dat wensen. Ik vat de gang van zaken zo op dat de spoedbehandeling als bedoeld in artikel 17.2 van het rolreglement van toepassing is verklaard op de verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid in cassatie.
- 1.22.
Partijen hebben vervolgens hun standpunten inzake de ontvankelijkheidsverweren en onderdeel 1 van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep schriftelijk toegelicht.
[Eisers] hebben gerepliceerd.
[Verweerder 2 en 3] en [verweerder 1] hebben gedupliceerd.
- 2.
De verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid in cassatie
- 2.1.
[Verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]) hebben in hun conclusie van antwoord, tevens houdende incidenteel cassatieberoep de volgende verweren gevoerd12.:
- -
(i) [Eiser 1] is een spookpartij, nu hij ten tijde van het uitbrengen van de cassatiedagvaarding niet meer de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil bezat. In die hoedanigheid kan hij dus geen cassatieberoep instellen tegen het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010, zodat 1. hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en 2. [verweerder 2 en 3] jegens [eiser 1] van de cassatie-instantie dienen te worden ontslagen;
- -
(ii) [Eiser 1] kan niet in cassatie komen in de hoedanigheid van voormalig curator van Yukos Oil, aangezien dat een andere hoedanigheid is dan die waarin hij eerst procedeerde. Niet gesteld en overigens ondenkbaar is dat [eiser 1] de procedure in andere hoedanigheid heeft overgenomen. Er is daarnaast geen sprake van een vordering tegen [eiser 1] in privé;
- -
(iii) [Eiser 1] en [eiser 2] hebben geen (voldoende) belang. Voor [eiser 1] vloeit dit voort uit het zijn van spookpartij, waarbij voorts heeft te gelden dat een kostenveroordeling tegen hem q.q. niet in privé kan worden verhaald en datzelfde geldt voor dwangsommen. Voor [eiser 2] geldt dat hij reeds vóór de overdracht van de aandelen in Yukos Finance als pretens bestuurder van Yukos Finance is afgetreden en dat hij ook overigens geen belang heeft bij een antwoord op de vraag of de aandelen van Yukos Finance geldig zijn overgedragen aan Promneftstroy. De verklaring voor recht dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden, heeft dan geen rechtsgevolgen voor [eiser 2], zodat hij niet-ontvankelijk is, althans geen belang heeft bij het principaal cassatieberoep. Ook niet wat betreft de kosten aangezien de kostenveroordeling van de rechtbank niet berustte op het in appel uitgesproken declaratoir dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden en dat een toekomstige kostenveroordeling daarop ook niet kan berusten.
Mede gelet op de daarop in de literatuur geuite kritiek verdient de rechtspraak van de Hoge Raad over de proceskostenveroordeling als voldoende belang, heroverweging, althans moet dit uitgangspunt worden genuanceerd in gevallen als het onderhavige waar reeds van te voren vaststaat dat de werkelijke kosten van het instellen van het rechtsmiddel het belang bij de totale geliquideerde kosten zullen overstijgen;
- -
(iv) Het cassatieberoep van [eiser 1] en [eiser 2] dient er in werkelijkheid slechts toe cassatieklachten te kunnen richten tegen de overwegingen 3.5-3.6.12 van het hof. Dit is geen beschermenswaardig belang en levert misbruik van procesrecht op;
- -
(v) [Eiser 1] en [eiser 2] zijn niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep omdat zij geen verlof hebben voor het tussentijds instellen van cassatieberoep en het arrest van het hof van 19 oktober 2010 jegens hen een zuiver tussenarrest is.
- 2.2.
[Verweerder 1] heeft in zijn conclusie van antwoord tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep de volgende ontvankelijkheidsverweren aangevoerd13.:
- (1)
[Eiser 1] is niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde cassatieberoep op de grond dat hij in de feitelijke instanties heeft geprocedeerd in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil. Nu het hof in cassatie niet bestreden heeft vastgesteld dat door inschrijving van het beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de curator om als zodanig (in en buiten rechte) in Nederland op te treden is geëindigd en Yukos Oil is opgehouden te bestaan (rov. 2.5.1), kan [eiser 1] naar Nederlands recht niet procederen in een hoedanigheid die hij niet (langer) bezit. Voor zover [eiser 1] cassatieberoep instelt als voormalig curator doet hij dat in een andere hoedanigheid dan waarin hij in de feitelijke instanties heeft geprocedeerd, hetgeen evenmin is toegestaan;
- (2)
Nu [eiser 1] niet in zijn hoedanigheid van curator kan procederen, heeft hij geen belang bij het cassatieberoep. Voor zover [eiser 1] in het voetspoor van rov. 3.1.1 van het arrest van het hof zou willen stellen dat hij belang heeft vanwege de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling geldt dat die niet is geïnd en ook niet langer kan worden geïnd. Voor zover nodig verzoekt [verweerder 1] de Hoge Raad terug te komen op zijn rechtspraak inzake kostenveroordeling als voldoende belang;
- (3)
[Eiser 1] en [eiser 2] zijn voorts niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep omdat het bestreden arrest voor zover tegen hen gewezen, een (zuiver) tussenarrest is.
- 2.3.
[Eisers] hebben de hiervoor weergegeven ontvankelijkheidsverweren in hun schriftelijke toelichting bestreden14..
- 2.4.
Hoewel het ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot art. 401a lid 2 Rv. zowel de ontvankelijkheid van [eiser 1] als van [eiser 2] raakt, ga ik eerst in op de procesbevoegdheid van [eiser 1] als (voormalig) curator in verband met de mogelijke doorwerking van enkele aspecten daarvan voor de ontvankelijkheid van [eiser 1] in het door hem ingestelde hoger beroep en daarmee voor het verdere verloop in cassatie en nadien - na terugwijzing - weer in appel.
- 3.
Bespreking van de ontvankelijkheid van [eiser 1] in cassatie (a) in zijn hoedanigheid van curator en (b) in zijn hoedanigheid van voormalig curator
- 3.1.
Ik stel voorop dat de procesbevoegdheid van partijen ambtshalve door de rechter dient te worden beoordeeld15. en voorts dat deze procesbevoegdheid per instantie wordt beoordeeld16.. In geval van appel of cassatie is het tijdstip van het instellen van het rechtsmiddel daarbij doorslaggevend17.. Hoewel het verweer dat iemand niet de bevoegdheid heeft in rechte op te treden en derhalve de legitima persona standi in iudicio mist, als een principaal verweer wordt gezien, is de beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij van openbare orde die in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid aan de orde komt18.. Voorbeeld van een dergelijk verweer is het door [verweerder 2 en 3] en [verweerder 1] gevoerde verweer dat [eiser 1] een zogenaamde spookpartij is19..
- 3.2.
Met betrekking tot het optreden van [eiser 1] in Nederland als curator in het Russische faillissement van Yukos Oil geldt in het algemeen dat de Hoge Raad reeds lang geleden de positie van de buitenlandse curator ten behoeve van het beheer en de beschikking over het in het buitenland gelegen vermogen van de debiteur en in die functie als procespartij namens de failliete boedel optredend, heeft erkend20.. Die hoedanigheid heeft [eiser 1] echter, naar het hof in rechtsoverweging 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 - in cassatie niet bestreden - heeft vastgesteld, op 21 november 2007 verloren. Als onvoldoende weersproken staat tussen partijen tevens vast dat ten minste één lopende Russische procedure is beëindigd omdat [eiser 1] zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company had verloren21.. Ook naar Russisch recht22. brengt verlies van de hoedanigheid van curator derhalve mee dat [eiser 1] als zodanig ook niet meer in rechte kan optreden.
- 3.3.
De vraag welke gevolgen het verlies van zijn hoedanigheid van curator voor zijn procesbevoegdheid in cassatie heeft, wordt vervolgens beheerst door Nederlands recht. De vraag betreft immers een procedurele voorwaarde die is verbonden aan het instellen van rechtsmiddelen en derhalve meer in het algemeen de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter. Dergelijke procesrechtelijke kwesties worden in het internationale privaatrecht van oudsher beheerst door de lex fori23., welke regel op 1 januari a.s. als art. 10:3 BW tot het geschreven Nederlandse recht behoort24..
- 3.4.
De bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel komt in beginsel alleen toe aan degene die in de vorige instantie procespartij was25.. Als een procespartij niet meer bestaat of als de betrekking waarin een partij het geding in de vorige instantie voerde is opgehouden te bestaan, dan kan men als zodanig geen rechtsmiddel meer instellen26..
- 3.5.
Nu [eiser 1] ook zelf heeft verklaard dat door de inschrijving van het beëindigingsvonnis zijn bevoegdheid om als curator (in en buiten rechte) in Nederland op te treden is geëindigd en Yukos Oil is opgehouden te bestaan27. - zie (de in cassatie niet bestreden) rechtsoverweging 2.5.1 van het arrest van 19 oktober 2010 - slaagt het verweer dat [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil in cassatie niet in zijn vordering kan worden ontvangen28..
- 3.6.
[Verweerder 2 en 3] en [verweerder 1] hebben er voorts op gewezen dat [eiser 1] in de cassatiedagvaarding wordt aangeduid als (voormalig) curator en stellen vervolgens dat [eiser 1], voor zover hij cassatieberoep instelt als voormalig curator, hij dat in een andere hoedanigheid doet dan waarin hij in de feitelijke instanties heeft geprocedeerd, hetgeen niet mogelijk is.
- 3.7.
Die stelling is juist. Beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid een eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie wordt ingeleid29.. Bij die uitleg mag de rechter letten op de vraag op welke wijze de identiteit en de hoedanigheid van - in dit geval - eiser tot cassatie in de cassatiedagvaarding is omschreven en hoe de wederpartijen daarop hebben gereageerd. De cassatiedagvaarding laat geen andere uitleg toe dan dat [eiser 1] cassatieberoep heeft ingesteld in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil dan wel als voormalig curator in dat faillissement. Uit de hiervoor genoemde rechtspraak en literatuur volgt dat men zich in een volgende instantie geen hoedanigheid kan aanmeten die men als procespartij in de vorige instantie niet bezat. Ook in de hoedanigheid van voormalig curator dient [eiser 1] dus niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep. Overigens kent het Nederlands procesrecht - de vraag of een voormalig curator in rechte kan optreden, is wederom een vraag die aan de hand van de lex fori dient te worden beantwoord - geen procesbevoegdheid toe aan een voormalig curator. Evenmin kan naar Nederlands recht een curator in privé een tegen hem q.q. aanhangige procedure overnemen.
- 3.8.
In zijn schriftelijke toelichting stelt [eiser 1] evenwel dat met de aanduiding (voormalig) curator wordt bedoeld dat hij zich, ondanks het feit dat hij geen curator meer is, als natuurlijk persoon wil blijven verweren tegen op zijn handelen als curator gebaseerde aanspraken die zouden kunnen leiden tot privéaansprakelijkheid, voorts met het oog op de eventueel te verbeuren dwangsommen die hem pro se zijn aangezegd en ten slotte in verband met de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling30..
- 3.9.
Met betrekking tot de reactie van [eiser 1] dat hij zich in privé wil blijven verweren, geldt hetgeen ik hiervoor onder 3.7 heb opgemerkt, te weten dat men zich bij het instellen van een rechtsmiddel op straffe van niet-ontvankelijkheid niet een hoedanigheid kan aanmeten die men als procespartij in de vorige instantie niet bezat.
[Eiser 1] is in eerste aanleg gedagvaard in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil en in deze hoedanigheid heeft hij ook het hoger beroep ingesteld. Er is geen sprake van een vordering tegen [eiser 1] in privé, zodat hij daartegen dan ook niet in privé kan opkomen. Hooguit is denkbaar dat de curator pro se zich (tijdig) op grond van een dreigend aansprakelijkheidsrisico of een ander concreet belang in die hoedanigheid voegt of tussenkomt in een tegen hem q.q. aanhangige procedure. Dat is in deze zaak niet gebeurd.
- 3.10.
Ook de door de rechtbank op straffe van het verbeuren van dwangsommen uitgesproken geboden en verboden betreffen [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator. Daartegen kan hij dus in privé niet opkomen.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de proceskostenveroordeling. Algemeen wordt erkend dat de failliete boedel als een afgescheiden vermogen moet worden aangemerkt, dat wil zeggen als een op zichzelf staand vermogen met eigen rechten en verplichtingen31.. Het is de failliete boedel die materiële procespartij is, terwijl de curator in hoedanigheid als formele procespartij optreedt32.. Indien in een geding sprake is van een materiële procespartij en een formele procespartij komen de proceskosten ten laste van de materiële procespartij33.. Er zijn geen rechten en verplichtingen van de curator zelf in het geding en het te wijzen vonnis raakt ook niet zijn eigen aanspraken en zijn eigen vermogen. De failliete boedel wordt gedurende het faillissement rechtstreeks gebonden: de uitspraak heeft rechtskracht ten opzichte van de failliete boedel als materiële partij. De proceskosten waarin de curator wordt veroordeeld komen dan ook uitsluitend ten laste van de boedel34..
- 3.11.
Voor het overige wijs ik er op dat [eisers] in hun schriftelijke toelichting hebben gesteld dat juist is dat [eiser 1] geen opvolger heeft na de definitieve ontbinding van Yukos Oil als rechtspersoon en dat er volgens Russisch recht ook bij nagekomen baten geen heropening van de liquidatie kan plaatsvinden35..
- 3.12.
[Verweerder 1] heeft gesteld dat voor zover [eiser 1] in het voetspoor van rechtsoverweging 3.1.1 van het arrest van het hof zou willen stellen dat hij belang heeft bij zijn cassatieberoep vanwege de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling, geldt dat die niet is geïnd en ook niet langer kan worden geïnd36.. [Eiser 1] heeft deze stelling niet weersproken. In de stelling ligt besloten dat de kostenveroordeling ook te zijner tijd niet zal worden geïnd. Reeds om die reden kan de proceskostenveroordeling in eerste aanleg geen belang vormen om een rechtsmiddel in te stellen.
- 3.13.
Voor zover zou moeten worden aangenomen dat [eiser 1] thans in privé procedeert, derhalve niet in hoedanigheid, stellen [verweerder 1]37. en [verweerder 2 en 3]38. dat [eiser 1], nog afgezien van het feit dat hij in privé geen partij is bij de procedure in feitelijke instanties en reeds om die reden geen cassatieberoep kan instellen tegen het arrest van het hof, door de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling in privé niet wordt geraakt. Ook die kan en zal niet bij hem in privé worden geïnd.
- 3.14.
In zijn schriftelijke toelichting stelt [eiser 1] onder 58 dat er wel sprake is van "het dreigende verhaal op hem in privé van de proceskosten en de dwangsom". Onder 76 stelt hij: "Ook al zouden de proceskostenveroordeling en bevelen-met-dwangsom primair tegen [eiser 1] als (nog fungerend) curator zijn gevorderd en uitgesproken, uit de formulering ervan en uit de stuitings- en betalingsbevelexploten blijkt dat [verweerders] menen gerechtigd te zijn tot de invordering ervan op [eiser 1] in privé." Klaarblijkelijk gaat het hier om exploten die dateren van vóór de conclusies van antwoord in cassatie. Thans is de duidelijke toezegging gedaan dat de eerder in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling niet op [eiser 1] in privé zal worden verhaald. In hun conclusie van dupliek hebben [verweerder 2 en 3] gesteld dat de reden dat de dwangsomexploten ook aan [eiser 1] in persoon zijn betekend uitsluitend is gelegen in het feit dat [eiser 1] het dictum van het vonnis van de rechtbank zo uitlegt dat hij daarin ook in privé zou zijn veroordeeld. Nu [verweerder 2 en 3] die uitleg niet voorstaan, ga ik ervan uit dat de hiervoor genoemde toezegging over de proceskostenveroordeling ook voor de dwangsommen geldt39..
- 3.15.
Een en ander leidt tot de slotsom dat [eiser 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep wegens het ontbreken van procesbevoegdheid. De overige weren ten aanzien van [eiser 1] behoeven daarom geen bespreking meer. Het hierna te bespreken ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot art. 401a lid 2 Rv. is evenwel ook op [eiser 1] van toepassing.
4.
Bespreking van de ontvankelijkheid van [eiser 2] in verband met het ontbreken van verlof als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv.
4.1
Zoals hiervoor vermeld, hebben zowel [verweerder 2 en 3] als [verweerder 1] gewezen op het ontbreken van verlof tot het instellen van tussentijds cassatieberoep, hetgeen h.i. meebrengt dat [eiser 2] en [eiser 1] niet in hun cassatieberoep kunnen worden ontvangen, nu het bestreden arrest een tussenarrest is.
4.2
Tenzij de rechter anders heeft bepaald, kan op de voet van art. 401a lid 2 Rv. slechts tussentijds cassatieberoep tegen een tussenarrest worden ingesteld indien het hof zich onbevoegd verklaart en de zaak naar de lagere rechter verwijst als bedoeld in art. 75 Rv. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake en evenmin van een verlof van het hof tot het instellen van tussentijds cassatieberoep. Tussentijds cassatieberoep is dan slechts mogelijk indien het bestreden arrest ten opzichte van [eiser 2] (en [eiser 1]) een eindarrestcomponent bevat.
4.3
Of een arrest een tussenarrest dan wel een (gedeeltelijk) eindarrest is, wordt bepaald door het dictum. Indien er aan de eisende of verwerende kant meer dan één procespartij optreedt, is voor de vraag of sprake is van een einduitspraak/deeluitspraak doorslaggevend of het dictum beslissingen inhoudt die ten opzichte van een of meer van die partijen een einde maakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde40.. De omstandigheid dat de vordering tegen de ene partij in het dictum van het bestreden arrest wordt afgewezen, rechtvaardigt in beginsel niet dat een andere partij tussentijds cassatieberoep instelt tegen het tussenuitspraakgedeelte van het bestreden arrest41..
4.4
Het dictum van het bestreden arrest luidt als volgt:
"4. Beslissing
Het hof:
in de beide gevoegde zaken, in principaal en in incidenteel appel
wijst de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen in alle onderdelen af;
verklaart voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden;
verwijst Promneftstroy c.s. in de met hun tussenkomst gepaard gaande proceskosten (...);
verwijst de zaken naar de rol van 5 april 2011 voor akte als omschreven onder 3.6.11;
bepaalt dat na een akte waarbij, al dan niet onder bijvoeging van de door [verweerders] verwachte uitspraak van het EHRM, wederom arrest wordt verzocht, de wederpartij bij antwoordakte zal kunnen reageren binnen een termijn van vier weken;
houdt elke verdere beslissing aan."
4.5
Uit de opbouw van het arrest blijkt dat het hof in de rechtsoverwegingen 3.4-3.4.5 een beoordeling heeft gegeven van de vorderingen van Promneftstroy c.s. (dat zijn Promneftstroy en Yukos Finance zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]42.) en de daarmee corresponderende vorderingen van [verweerders]43. (dat zijn [verweerder 1], [verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]). In de rechtsoverwegingen 3.4.4 en 3.4.5 heeft het hof aan die beoordeling de volgende gevolgtrekking verbonden:
"3.4.4
Het tot dusverre overwogene brengt mee dat de door Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht betreffende de overdracht van de aandelen Yukos Finance moet worden geweigerd. Daar vloeit onmiddellijk uit voort dat de andere gevorderde verklaring voor recht (betreffende de geldigheid van het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2]) evenmin gegeven kan worden, en Promneftstroy c.s. geen belang hebben bij het derde onderdeel van hun vordering (tot vernietiging van de bestreden uitspraak en afwijzing van de door [verweerders] ingestelde vorderingen).
(...)
3.4.5
Met het tot nu toe overwogene staat tevens vast dat de vorderingen van [verweerders] (...) kunnen worden toegewezen voor zover het gaat om een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden (petitum onder d)."
4.6
In de direct aan het dictum voorafgaande rechtsoverweging 3.6.13 heeft het hof vervolgens als volgt geoordeeld:
"In afwachting van de in de voorgaande overwegingen bedoelde akte(s) zal het hof alle verdere beslissingen inzake het door [eiser 1] en door [eiser 2] ingestelde hoger beroep aanhouden. Op de vorderingen van Promneftstroy kan terstond worden beslist."
4.7
Het dictum, gelezen tegen de achtergrond van de hiervoor geciteerde rechtsoverwegingen, bevat dus een afwijzing van alle vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen, dus ook een afwijzing van de vordering tot verklaring voor recht dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy rechtsgeldig is, met daaraan gekoppeld in het derde onderdeel van het dictum een kostenveroordeling ten laste van Promneftstroy c.s.
De verklaring voor recht in het tweede onderdeel van het dictum is de met de afwijzing van de door Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht corresponderende vordering van [verweerders] tot verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Tot zover het einduitspraakgedeelte van het bestreden arrest van 19 oktober 2010.
4.8
Het tussenuitspraakgedeelte betreft alle beslissingen in de door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde appellen. Dienaangaande heeft het hof in rechtsoverweging 3.6.11 de tussenstand opgemaakt en geoordeeld dat in elk geval hun grieven 1 tot en met 5 en 8 tot en met 13 stranden - dit is een bindende eindbeslissing - en dat de resterende klachten zullen worden beoordeeld nadat de in de rechtsoverwegingen 3.6.11 en 3.6.12 bedoelde aktes zijn genomen.
4.9
Ten opzichte van [eiser 1] en [eiser 2] bevat het dictum dus louter een tussenuitspraak. Het einduitspraakgedeelte regardeert hen niet. Zoals hiervoor vermeld, rechtvaardigt de omstandigheid dat de vordering tegen de ene partij in het dictum van het bestreden arrest wordt afgewezen, in beginsel niet dat een andere partij tussentijds cassatieberoep instelt tegen het tussenuitspraakgedeelte van het bestreden arrest. Niet kan worden gezegd dat tussen beide gedeeltes zoveel samenhang bestaat dat in het onderhavige geval toch tussentijds cassatieberoep tegen het tussenuitspraakgedeelte mogelijk zou moeten zijn.
4.10
[Eiser 2] is mitsdien niet-ontvankelijk in zijn (tussentijdse) cassatieberoep wegens het ontbreken van verlof daartoe. Hetzelfde zou gelden voor [eiser 1] indien hij procesbevoegdheid zou hebben gehad.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1] en [eiser 2] in hun cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 2010.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2012
Zie de rov. 2.1.1, 2.1.2, 2.3.8, 2.3.12, 2.4.2, 2.4.3, 2.4.5, 2.4.8 en 2.4.10 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
Zie voor een volledig overzicht van de feiten de rov. 2.1.1-2.5.1 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
Zie voor het volledige procesverloop het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 en de arresten van het hof Amsterdam van 24 februari 2009 en van 19 oktober 2010, rov. 1.
Zie voor deze samenvatting rov. 2.4 van het tussenarrest van het hof Amsterdam van 24 februari 2009.
Het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep heeft 200.002.097/01 als zaaknummer gekregen. Het hoger beroep dat door [eiser 2] is ingesteld, heeft als zaaknummer 200.002.104/01 gekregen.
Dit hoger beroep heeft 200.005.434/01 als zaaknummer gekregen.
Zie het arrest van het hof van 19 oktober 2010 onder 1.
Zie voor een opsomming van het gehele petitum p. 4 van het bestreden arrest.
Het hof overwoog daarin onder meer dat het de resterende klachten zal beoordelen nadat bij akte wederom arrest is verzocht, hetzij een akte van [verweerders] waarbij zij de verwachte einduitspraak van het EHRM inzake de klacht van Yukos Oil tegen de Russische Federatie in het geding brengen, hetzij een akte van de meeste gerede partij waarin wordt medegedeeld dat die uitspraak langer op zich laat wachten dan voorzien, en de belangen van partijen, althans van één hunner, zich tegen verder oponthoud verzetten. Zie voorts hierna onder 4.8.
De cassatiedagvaarding is op 19 januari 2011 uitgebracht.
Zie de cva onder 23-26, 28-29, 40-41, 45 en 47-50.
Cva onder 2 e.v., 23, 27-30.
Het verweer m.b.t. het ontbreken van verlof op de voet van art. 401a lid 2 Rv. komt onder 17-31 aan de orde; de procesbevoegdheid van [eiser 1] als (voormalig) curator wordt onder nr. 48 e.v. besproken, en in de kern bestreden onder 75 en 76.
HR 28 januari 1994, LJN ZC1246 (NJ 1994, 687 m.nt. JdB); Asser Procesrecht/Van Schaick, 2011, nr. 30, p. 43; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 42; Snijders/Wendels, 2009, nr. 83 en 113.
HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders), rov. 4; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 48.
Vaste rechtspraak. Zie HR 30 juni 1967, LJN AC4768 (NJ 1968, 36 m.nt. D.J.V.); HR 3 maart 1989, LJN AB8340 (NJ 1989, 568 m.nt. WHH), verzoekschriftprocedure; HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (JBPr 2004,21 m.nt. A.S. Rueb; NJ 2005, 222); HR 10 september 2004, LJN AO9053 (JBPr 2005/2 m.nt. M.O.J. de Folter onder JBPr 2005,11; NJ 2005, 223 m.nt. HJS onder NJ 2005, 224); HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders).
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 60.
Zie hierover R.P. Cleveringa, Spookpartijen, Mededelingen KNAW, 1967, p. 65 e.v.; Snijders/Wendels, nr. 113-116.
Zie T.M. Bos, Grensoverschrijdend faillissementsrecht in Europees perspectief, diss. VU 2000, p. 48 met verdere verwijzingen (o.a. naar HR 23 februari 1917, NJ 1917, p. 347); J.G. Sauveplanne, Elementair internationaal privaatrecht, 1989, nr. 54.
Zie de s.t. van [verweerder 2 en 3] onder 7, noot 2, waarin wordt verwezen naar de pleitnotities van mr. Rumora-Scheltema van 20 januari 2009 onder 8 en prod. 104. Prod. 104 betreft een uitspraak van het Arbitrazh Court van 26 december 2007.
Welk recht met betrekking tot de vraag of een Russische curator in een Nederlandse procedure kan optreden als lex concursus doorslaggevend is. Zie over dit begrip onder meer: A.J. Berends, Insolventie in het internationaal privaatrecht, 2011, p. 8 en 9. Zie hierover in Europese Unie-verband Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, PB L 160 van 30 juni 2000, blz. 1-18. In de Preambule staat onder 23 het volgende: 'Deze verordening moet voor haar werkingssfeer uniforme conflictregels vaststellen die, voorzover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn (lex concursus). Deze conflictregels moeten voor zowel de hoofdprocedure als de territoriale procedures gelden. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure.' Zie verder art. 4 lid 1 van de Verordening.
Sauveplanne, a.w., nr. 55; E. Spiro, Forum regit processum, JSTOR The International and Comparative Law Quarterly, Vol. 18, No. 4, Oct., 1969, p. 949; G. van Hecke en K. Lenaerts, Internationaal privaatrecht, 1986, m.n. nrs. 815 en 816.
Zie over art. 10:3 BW Vonken 2011 (T&C Burgerlijk Wetboek, art. 10:3 BW, aant. 1 en 2 met verwijzingen; A.V.M. Struycken, Boek 10 BW - een grote stap in de codificatie van het internationaal privaatrecht, in: Vermogensrechtelijke Analyses, p. 3-40; D. Kokkini-Iatridou en K. Boele-Woelki, 'Opmerkingen over de 'Schets van een algemene wet betreffende het IPR', NIPR 1992, p. 518.
Zie o.m. HR 27 juni 1975, LJN AC5608 (NJ 1976, 128); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 42 en Hammerstein 2010 (T&C Rv), art. 332 Rv, aant. 7 en Winters 2010 (T&C Rv), art. 398 Rv, aant. 2.
Vaste rechtspraak, zie HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (NJ 2005, 222), rov. 3.4.3 en de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Verkade vóór dit arrest, onder 5.5-5.7 en HR 10 september 2004, LJN AO9053 (NJ 2005, 223), beide met noot van H.J. Snijders onder NJ 2005, 224; HR 19 januari 2007, LJN AZ0129 (NJ 2007, 450 m.nt. H.J. Snijders); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48 e.v.; Snijders/Wendels, 2009, nr. 113 e.v.; Burgerlijke Rechtsvordering, Ynzonides en Van Geuns, art. 332, aant. 11 en 12 en Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nr. 46.
Onder 4 van de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep stelt [verweerder 1] dat [eiser 1] in een door hem op 28 november 2007 uitgebracht schorsingsexploot het volgende heeft verklaard: 'Dat door de Inschrijving van het Beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de Curator om als zodanig (in en buiten rechte in Nederland op te treden is geëindigd en dat Yukos Oil Company is opgehouden te bestaan; Dat eventuele overblijvende rechten en verplichtingen van Yukos Oil Company niet overgaan op andere partijen en er geen grond bestaat tot herleving of voortbestaan van Yukos Oil Company'. Ik heb het schorsingsexploot niet kunnen terugvinden in de door partijen overgelegde procesdossiers. Als ik het goed zie wordt de weergegeven stelling van [verweerder 1] door [eiser 1] echter niet betwist in de s.t.
[Verweerder 2 en 3] wijzen er terecht op dat bij een defungerende curator - anders dan bij de ouders van de meerderjarig geworden minderjarige - per definitie is uitgesloten dat hij na verlies van zijn wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn procesbevoegdheid kan handhaven door zich een volmacht te laten geven van de materiële procespartij, bij gebreke van een (te beheren) faillissementsboedel, zie de cva tevens houdende incidenteel cassatieberoep, par. 29.
Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 59 met verwijzing naar HR 22 oktober 2004, LJN AP1435 (NJ 2006, 202 m.nt. H.J. Snijders) en HR 11 februari 2005, LJN AR4474 (NJ 2006, 44).
Zie de s.t. onder 58 e.v. en m.n. onder 76.
Zie hiervoor E.M.J. Verstijlen, De faillissementscurator. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de taak, bevoegdheden en persoonlijke aansprakelijkheid van de faillissementscurator, 1998, p. 42, met verwijzingen in noot 4, en M.B. de Boer, Voor wie treedt de faillissementscurator q.q. als procespartij op?, WPNR 04/6589, pp. 674-679 en 04/6590, pp. 700-708.
De Boer, t.a.p., p. 676.
Losbl. Burgerlijke Rechtsvordering, art. 237, aant. 14 (Numann).
Zie voor een uitzondering art. 28 lid 3 Fw.
Zij wijzen er wel op dat (dat verschil) in deze zaak niet relevant is omdat de 'focus van de rechtsstrijd' geheel lag en ligt op de al dan niet geldigheid van de bestuurswisseling in augustus 2006 en de aandelenlevering in september 2007, en dat die focus niet wordt beïnvloed door het ontbreken van zo'n rechtsopvolger.
Zie de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep, par. 23-25.
Zie voor de stelling van [verweerder 1] dienaangaande de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep, par. 25.
Zie voor de impliciete stelling van [verweerder 2] m.b.t. dit punt de cva tevens houdende incidenteel cassatieberoep, par. 28.
Zie onder 11.
Door de rolraadsheer is toegestaan dat op de ontvankelijkheidsverweren met spoed wordt beslist. Een bespreking van de overige door partijen aangevoerde en toegelichte middelonderdelen laat ik daarom achterwege.
Zie de rov. 2.1.1, 2.1.2, 2.3.8, 2.3.12, 2.4.2, 2.4.3, 2.4.5, 2.4.8 en 2.4.10 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
Zie voor een volledig overzicht van de feiten de rov. 2.1.1-2.5.1 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
Zie voor het volledige procesverloop het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 en de arresten van het hof Amsterdam van 24 februari 2009 en van 19 oktober 2010, rov. 1.
Zie voor deze samenvatting rov. 2.4 van het tussenarrest van het hof Amsterdam van 24 februari 2009.
Het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep heeft 200.002.097/01 als zaaknummer gekregen. Het hoger beroep dat door [eiser 2] is ingesteld, heeft als zaaknummer 200.002.104/01 gekregen.
Dit hoger beroep heeft 200.005.434/01 als zaaknummer gekregen.
Zie het arrest van het hof van 19 oktober 2010 onder 1.
Zie voor een opsomming van het gehele petitum p. 4 van het bestreden arrest.
Het hof overwoog daarin onder meer dat het de resterende klachten zal beoordelen nadat bij akte wederom arrest is verzocht, hetzij een akte van [verweerders] waarbij zij de verwachte einduitspraak van het EHRM inzake de klacht van Yukos Oil tegen de Russische Federatie in het geding brengen, hetzij een akte van de meeste gerede partij waarin wordt medegedeeld dat die uitspraak langer op zich laat wachten dan voorzien, en de belangen van partijen, althans van één hunner, zich tegen verder oponthoud verzetten. Zie voorts hierna onder 4.8.
De cassatiedagvaarding is op 19 januari 2011 uitgebracht.
Zie de cva onder 23-26, 28-29, 40-41, 45 en 47-50.
Door de rolraadsheer is toegestaan dat op de ontvankelijkheidsverweren met spoed wordt beslist. Een bespreking van de overige door partijen aangevoerde en toegelichte middelonderdelen laat ik daarom achterwege.
Zie de rov. 2.1.1, 2.1.2, 2.3.8, 2.3.12, 2.4.2, 2.4.3, 2.4.5, 2.4.8 en 2.4.10 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
Cva onder 2 e.v., 23, 27-30.
Het verweer m.b.t. het ontbreken van verlof op de voet van art. 401a lid 2 Rv. komt onder 17-31 aan de orde; de procesbevoegdheid van [eiser 1] als (voormalig) curator wordt onder nr. 48 e.v. besproken, en in de kern bestreden onder 75 en 76.
HR 28 januari 1994, LJN ZC1246 (NJ 1994, 687 m.nt. JdB); Asser Procesrecht/Van Schaick, 2011, nr. 30, p. 43; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 42; Snijders/Wendels, 2009, nr. 83 en 113.
HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders), rov. 4; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 48.
Vaste rechtspraak. Zie HR 30 juni 1967, LJN AC4768 (NJ 1968, 36 m.nt. D.J.V.); HR 3 maart 1989, LJN AB8340 (NJ 1989, 568 m.nt. WHH), verzoekschriftprocedure; HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (JBPr 2004,21 m.nt. A.S. Rueb; NJ 2005, 222); HR 10 september 2004, LJN AO9053 (JBPr 2005/2 m.nt. M.O.J. de Folter onder JBPr 2005,11; NJ 2005, 223 m.nt. HJS onder NJ 2005, 224); HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders).
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 60.
Zie hierover R.P. Cleveringa, Spookpartijen, Mededelingen KNAW, 1967, p. 65 e.v.; Snijders/Wendels, nr. 113-116.
Zie T.M. Bos, Grensoverschrijdend faillissementsrecht in Europees perspectief, diss. VU 2000, p. 48 met verdere verwijzingen (o.a. naar HR 23 februari 1917, NJ 1917, p. 347); J.G. Sauveplanne, Elementair internationaal privaatrecht, 1989, nr. 54.
Zie de s.t. van [verweerder 2 en 3] onder 7, noot 2, waarin wordt verwezen naar de pleitnotities van mr. Rumora-Scheltema van 20 januari 2009 onder 8 en prod. 104. Prod. 104 betreft een uitspraak van het Arbitrazh Court van 26 december 2007.
Welk recht met betrekking tot de vraag of een Russische curator in een Nederlandse procedure kan optreden als lex concursus doorslaggevend is. Zie over dit begrip onder meer: A.J. Berends, Insolventie in het internationaal privaatrecht, 2011, p. 8 en 9. Zie hierover in Europese Unie-verband Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, PB L 160 van 30 juni 2000, blz. 1-18. In de Preambule staat onder 23 het volgende: 'Deze verordening moet voor haar werkingssfeer uniforme conflictregels vaststellen die, voorzover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn (lex concursus). Deze conflictregels moeten voor zowel de hoofdprocedure als de territoriale procedures gelden. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure.' Zie verder art. 4 lid 1 van de Verordening.
Sauveplanne, a.w., nr. 55; E. Spiro, Forum regit processum, JSTOR The International and Comparative Law Quarterly, Vol. 18, No. 4, Oct., 1969, p. 949; G. van Hecke en K. Lenaerts, Internationaal privaatrecht, 1986, m.n. nrs. 815 en 816.
Zie over art. 10:3 BW Vonken 2011 (T&C Burgerlijk Wetboek, art. 10:3 BW, aant. 1 en 2 met verwijzingen; A.V.M. Struycken, Boek 10 BW - een grote stap in de codificatie van het internationaal privaatrecht, in: Vermogensrechtelijke Analyses, p. 3-40; D. Kokkini-Iatridou en K. Boele-Woelki, 'Opmerkingen over de 'Schets van een algemene wet betreffende het IPR', NIPR 1992, p. 518.
Zie o.m. HR 27 juni 1975, LJN AC5608 (NJ 1976, 128); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 42 en Hammerstein 2010 (T&C Rv), art. 332 Rv, aant. 7 en Winters 2010 (T&C Rv), art. 398 Rv, aant. 2.
Vaste rechtspraak, zie HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (NJ 2005, 222), rov. 3.4.3 en de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Verkade vóór dit arrest, onder 5.5-5.7 en HR 10 september 2004, LJN AO9053 (NJ 2005, 223), beide met noot van H.J. Snijders onder NJ 2005, 224; HR 19 januari 2007, LJN AZ0129 (NJ 2007, 450 m.nt. H.J. Snijders); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48 e.v.; Snijders/Wendels, 2009, nr. 113 e.v.; Burgerlijke Rechtsvordering, Ynzonides en Van Geuns, art. 332, aant. 11 en 12 en Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nr. 46.
Onder 4 van de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep stelt [verweerder 1] dat [eiser 1] in een door hem op 28 november 2007 uitgebracht schorsingsexploot het volgende heeft verklaard: 'Dat door de Inschrijving van het Beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de Curator om als zodanig (in en buiten rechte in Nederland op te treden is geëindigd en dat Yukos Oil Company is opgehouden te bestaan; Dat eventuele overblijvende rechten en verplichtingen van Yukos Oil Company niet overgaan op andere partijen en er geen grond bestaat tot herleving of voortbestaan van Yukos Oil Company'. Ik heb het schorsingsexploot niet kunnen terugvinden in de door partijen overgelegde procesdossiers. Als ik het goed zie wordt de weergegeven stelling van [verweerder 1] door [eiser 1] echter niet betwist in de s.t.
[Verweerder 2 en 3] wijzen er terecht op dat bij een defungerende curator - anders dan bij de ouders van de meerderjarig geworden minderjarige - per definitie is uitgesloten dat hij na verlies van zijn wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn procesbevoegdheid kan handhaven door zich een volmacht te laten geven van de materiële procespartij, bij gebreke van een (te beheren) faillissementsboedel, zie de cva tevens houdende incidenteel cassatieberoep, par. 29.
Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 59 met verwijzing naar HR 22 oktober 2004, LJN AP1435 (NJ 2006, 202 m.nt. H.J. Snijders) en HR 11 februari 2005, LJN AR4474 (NJ 2006, 44).
Zie de s.t. onder 58 e.v. en m.n. onder 76.
Zie hiervoor E.M.J. Verstijlen, De faillissementscurator. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de taak, bevoegdheden en persoonlijke aansprakelijkheid van de faillissementscurator, 1998, p. 42, met verwijzingen in noot 4, en M.B. de Boer, Voor wie treedt de faillissementscurator q.q. als procespartij op?, WPNR 04/6589, pp. 674-679 en 04/6590, pp. 700-708.
De Boer, t.a.p., p. 676.
Losbl. Burgerlijke Rechtsvordering, art. 237, aant. 14 (Numann).
Zie voor een uitzondering art. 28 lid 3 Fw.
Zij wijzen er wel op dat (dat verschil) in deze zaak niet relevant is omdat de 'focus van de rechtsstrijd' geheel lag en ligt op de al dan niet geldigheid van de bestuurswisseling in augustus 2006 en de aandelenlevering in september 2007, en dat die focus niet wordt beïnvloed door het ontbreken van zo'n rechtsopvolger.
Zie de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep, par. 23-25.
Zie voor de stelling van [verweerder 1] dienaangaande de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep, par. 25.
Zie voor de impliciete stelling van [verweerder 2] m.b.t. dit punt de cva tevens houdende incidenteel cassatieberoep, par. 28.
Zie onder 11.
HR 18 februari 2005, LJN: AS3640 (NJ 2005, 575; JBPr 2005, 37 m.nt. H.W. Wiersma onder JBPr 2005, 45).
Zie HR 23 januari 2004, LJN: AL7051 (NJ 2005, 510 m.nt. DA onder NJ 2005, 511; JBPr 2004/22 m.nt. H.W. Wiersma).
Bestreden arrest, p. 3, direct boven rov. 1.
Zie hiervoor onder 1.17.
Beroepschrift 22‑04‑2011
CONCLUSIE VAN ANTWOORD, TEVENS HOUDENDE INCIDENTEEL CASSATIE-BEROEP
inzake:
- 1.
[verweerder 1] (‘[verweerder 1]’),
wonende te [woonplaats], Texas, Verenigde Staten,
- 2.
YUKOS FINANCE B.V. (‘Yukos Finance’),
gevestigd te Amsterdam,
gezamenlijk Yukos Finance c.s.,
verweerders in het principaal cassatieberoep,
eisers in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat bij de Hoge Raad: mr. K.G.W. van Oven
advocaten: mrs. R.J. van Galen en F.E. Vermeulen
en
[verweerder 3] (‘[verweerder 3]’),
wonende te [woonplaats], Hawaii, Verenigde Staten,
verweerder in het principaal cassatieberoep,
eiser in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat bij de Hoge Raad: mr. R.A.A. Duk advocaat: mr. J. De Bie Leuveling Tjeenk
tegen
- 1.
[eiser 1], in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van OAO Yukos Oil Company (‘[eiser 1]’), wonende te [woonplaats], Russische Federatie
- 2.
[eiser 2] (‘[eiser 2]’),
wonende te [woonplaats], Russische Federatie,
- 3.
OOO PROMNEFTSTROY (‘Promneftstroy’),
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
- 4.
een partij die zich uitgeeft voor YUKOS FINANCE B.V., (hierna ook ‘‘Yukos Finance’’, inclusief vetgemarkeerde aanhalingstekens),
eisers in het principaal cassatieberoep,
verweerders in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat bij de Hoge Raad: mr. R.S. Meijer
Inleiding
1.
Yukos Finance c.s. concluderen in het principaal cassatieberoep tot ontslag van instantie jegens [eiser 1] en tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1], [eiser 2] en principaal eiseres tot cassatie sub 4 ‘Yukos Finance’, alsmede tot verwerping van het principaal cassatieberoep. Yukos Finance c.s. stellen incidenteel cassatieberoep in, gedeeltelijk onder hierna te formuleren voorwaarden.
2.
Yukos Finance c.s. verzoeken de Hoge Raad bij voorrang te willen beslissen op hun hieronder uiteen te zetten exceptieve en preliminaire principale verweren en, voor zover de Hoge Raad dat dienstig acht, ook op enkele daarmee samenhangende klachten in het incidenteel cassatieberoep. Yukos Finance c.s. hebben belang bij een beslissing bij voorrang op hun preliminaire verweren en klachten. Als dit preliminaire beloog slaagt, behoeven partijen, parket en de Hoge Raad het overgrote deel van de inhoudelijke principale en incidentele klachten niet meer te behandelen. Eventuele vertraging van de procedure is volgens Yukos Finance c.s. van onvoldoende gewicht om hun preliminaire verweren niet bij voorrang te behandelen. Bovendien is het maar de vraag of enige reële vertraging valt te verwachten. Een tijdige rechtsstrijdbeperking zal immers de tijdsduur van de cassatieprocedure substantieel kunnen beperken.
3.
Het hof heeft bij dictum van zijn arrest van 19 oktober 2010 de vorderingen van Promneftstroy en ‘Yukos Finance’ afgewezen en de daarmee corresponderende (spiegelbeeldige) vorderingen van Yukos Finance c.s. en [verweerder 3] toegewezen op grond van het internationaalprivaatrechtelijke territorialiteitsbeginsel. Deze vorderingen betreffen met name de vraag of Promneftstroy aandeelhouder is geworden van de door [eiser 1] aan haar verkochte aandelen in Yukos Finance. Het principale middel klaagt hierover in onderdeel II (p. 17–24 cassatiedagvaarding). Yukos Finance c.s. stellen een voorwaardelijke klacht voor in hun incidenteel cassatieberoep. Dit is de kwestie waar het partijen om te doen is.
4.
De resterende vorderingen betreffen in hoofdzaak de besluitvorming door (vooral) [eiser 1] in Yukos Finance. Het hof heeft daarover geen einduitspraak gedaan. Wel heeft het hof op de grieven van [eiser 1] en [eiser 2] een reeks van eindbeslissingen en voorlopige oordelen gegeven. Het hof heeft zijn beslissing op het appel van [eiser 1] en [eiser 2] aangehouden tot nadat het EHRM uitspraak zal hebben gedaan in een procedure tegen de Russische Federatie. Met zijn beslissingen in het tussenuitspraakgedeelte van zijn arrest,heeft het hof richting gegeven aan een partijdebat, dat (verder) zal worden gevoerd als de EHRM-uitspraak zal zijn gewezen.
5.
De (dreigende) besluitvorming van [eiser 1] was actueel bij aanvang van de onderhavige procedure bij de Amsterdamse rechtbank. Voordat de rechtbank vonnis wees, verkocht en leverde [eiser 1] echter de aandelen in Yukos Finance c.s. aan Promneftstroy. Daarmee verschoof het belang in deze zaak naar de vraag of Promneftstroy die aandelen heeft verkregen. Het belang bij de vraag over de geldigheid van [eiser 1]'s besluiten werd gereduceerd tot het belang van [verweerder 3] en [verweerder 1] om zeker te stellen dat zij altijd bestuurder zijn gebleven van Yukos Finance en het belang van Yukos Finance om zeker te stellen dat de door [eiser 1] als haar pretense aandeelhouder genomen besluiten, tot (onder meer) vervanging van bestuurders en wijziging van de statuten, en de door [eiser 2] en Hogerbrugge als haar pretense bestuurders genomen besluiten en verrichte vertegenwoordigingshandelingen, ongeldig zijn.
6.
Het werkelijke belang van principaal eisers [eiser 1] en [eiser 2] bij hun klachten over het openbare orde thema, is om koper Promneftstroy te faciliteren voor het geval haar klachten over, kort gezegd, het territorialiteitsbeginsel zouden slagen. Immers, hoewel de tussenuitspraak over het openbare orde thema niet is gewezen tegen Promneftstroy en haar dus ook niet bindt, wil zij voorkomen dat zij wordt gesteld voor het fait accompli van een ‘materieel’ ongunstige (tussen)uitspraak, die haar in de wielen zou rijden na de door haar in cassatie nagestreefde vernietiging en verwijzing.
7.
Yukos Finance c.s. menen dat de Hoge Raad om diverse redenen niet zal toekomen aan een behandeling van de klachten van [eiser 1] en [eiser 2] over de tussenuitspraakcomponent van 's hofs arrest. [eiser 1] en [eiser 2] behoren niet-ontvankelijk te worden verklaard althans dient hun cassatieberoep bij gebrek aan (voldoende) belang te worden verworpen althans dient tegen [eiser 1] ontslag van instantie verleend te worden. Yukos Finance c.s. verzoeken de Hoge Raad in aanvulling hierop in het incidenteel cassatieberoep te verstaan dat [eiser 1] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is of geen (voldoende) belang heeft. Yukos Finance c.s. achten overigens een behandeling van die klachten ook niet opportuun, omdat een adequate toetsing in cassatie van de daarin gegeven beslissingen van het hof kennisneming van de relevante feiten en van de verwachte EHRM-uitspraak vergt.
Het hof heeft zich daar nog niet over uitgelaten.
8.
Indien [eiser 1] en [eiser 2] in hun cassatieberoep niet ontvankelijk worden verklaard en Promneftstroy vervolgens het (beperkte) cassatieberoep verliest zodat vaststaat dat Promneftstroy geen houder van de aandelen in Yukos Finance is geworden, is voorts onaannemelijk dat [eiser 1] en [eiser 2] het hoger beroep nog zullen voortzetten en eventueel van een later arrest in dat hoger beroep nog in cassatie zullen komen. [eiser 1] is immers niet langer curator en [eiser 2] is niet langer bestuurder en geen van beiden heeft dan nog enig materieel belang bij voortzetting van de procedure. Zouden zij die procedure nog wel voortzetten dan zullen de daarmee gemoeid gaande werkelijke proceskosten een veelvoud belopen van de proceskostenveroordeling, zodat ook in die proceskostenveroordeling geen aanleiding gelegen kan zijn om door te procederen. Overigens hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet aan de proceskostenveroordeling in eerste aanleg voldaan, is niet aannemelijk dat zij zullen voldoen aan een proceskostenveroordeling in hogere instantie en zal deze ook niet verhaalbaar blijken in de Russische Federatie.
9.
Voordat Yukos Finance c.s. hun preliminaire verweren uiteenzetten, wordt eerst stilgestaan bij het voor die verweren relevante procesverloop in feitelijke instanties.
Het procesverloop in feitelijke instanties
10.
Bij vonnis van 1 augustus 2006 (productie 1) heeft de faillissementsrechtbank te Moskou de Russische vennootschap OAO Yukos Oil Company in staat van faillissement verklaard. Tevens benoemde de Moskouse faillissementsrechtbank in dat vonnis [eiser 1] tot curator in het faillissement van Yukos Oil Company. Yukos Oil Company was 100% aandeelhoudster van de Nederlandse vennootschap Yukos Finance.
11.
[eiser 1] heeft op 11 augustus 2006 besluiten genomen als aandeelhouder van Yukos Finance waarbij hij de bestuurders van Yukos Finance, [verweerder 1] en [verweerder 3], ontsloeg. Tevens nam hij besluiten waarbij hij [betrokkene 3] (‘[betrokkene 3]’) en [eiser 2] benoemde tot bestuurders van Yukos Finance.
12.
Yukos Finance was (en is nog steeds) houdster van alle certificaten van aandelen in de Nederlandse vennootschap Yukos International UK B.V. De aandelen in die vennootschap worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor Yukos International. Onder Yukos International UK B.V. hingen vennootschappen die vrijwel alle niet-Russische activa van de Yukos groep bezaten. Deze activa zijn inmiddels vrijwel allemaal verkocht en de opbrengst (na voldoening van enkele schulden van Yukos Oil Company en Yukos International UK B.V.) beloopt circa USD 750 miljoen.
13.
Bij dagvaarding in eerste aanleg in de onderhavige procedure hebben [verweerder 1], [verweerder 3] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 3] en [verweerder 1]) [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company, [eiser 2] en [betrokkene 3] gedagvaard, zich op het standpunt stellende dat hun ontslagen nietig waren en dat [eiser 1] niet bevoegd was besluiten te nemen met betrekking tot de aandelen in Yukos Finance of daarover te beschikken. Bij vonnis van 31 oktober 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam de vorderingen van [verweerder 3], [verweerder 1] en Yukos Finance toegewezen, onder matiging van de dwangsommen, als volgt:
‘De rechtbank:
- —
verklaart voor recht dat alle aandeelhoudersbesluiten met betrekking tot Yukos Finance, voor zover genomen door [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator van Yukos Oil, daaronder begrepen doch niet beperkt tot het besluit tot ontslag van [verweerder 3] en [verweerder 1] als bestuurder van Yukos Finance B.V. d.d. 11 augustus 2006 alsmede de beweerdelijke besluiten tot benoeming van [eiser 2] en [betrokkene 3] als bestuurder van Yukos Finance, nietig zijn;
- —
verklaart voor recht dat alle besluiten genomen door [eiser 2] en/of [betrokkene 3] in hun vermeende hoedanigheid van bestuurder van Yukos Finance B.V. nietig zijn;
- —
gebiedt [eiser 1] om onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door hem in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere afzonderlijke overtreding en van € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, tot een maximum van € 500.000,00;
- —
verbiedt [eiser 1] enig recht met betrekking tot de aandelen Yukos Finance uit te oefenen of te doen uitoefenen zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere afzonderlijke overtreding en van € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, tot een maximum van € 500.000,00;
- —
gebiedt [eiser 2] en [betrokkene 3], zowel tezamen als elk afzonderlijk om onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door elk van hen of door hen gezamenlijk in Yukos Finance genomen bestuursbesluiten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere afzonderlijke overtreding en van € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, tot een maximum van € 500.000,00;
- —
verbiedt [eiser 2] en [betrokkene 3] enig recht met betrekking tot hun vermeende vertegenwoordigingsbevoegdheid in Yukos Finance uit te oefenen of te doen uitoefenen zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere afzonderlijke overtreding en van € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, tot een maximum van € 500.000,00;
- —
veroordeelt [eiser 1], [eiser 2] en [betrokkene 3] hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van [verweerder 3] c.s.. tot dit vonnis begroot op € 332.87 aan verschotten en € 1.808,00 aan salaris procureur;
- —
veroordeelt [eiser 2] in de kosten van de vertaling van de dagvaarding in de Russische taal, zijnde € 10.882,06;
- —
verklaart voornoemde ge- en verboden alsmede de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- —
wijst het meer of anders gevorderde af.’
14.
De kernoverwegingen van de rechtbank in dat vonnis waren:
‘3.8
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven gang van zaken slechts tot de conclusie kan leiden dat de wijze waarop de (omvang van de) de door Yukos Oil verschuldigde naheffingsaanslag door eerst de Russische belastingautoriteit en vervolgens de belastingrechtbank is vastgesteld de toets der kritiek niet kan doorstaan. Vastgesteld moet worden dat de Russische belastingautoriteit in weerwil van haar eerdere mededelingen dat Yukos Oil geen verdere belasting over 2000 en 2001 verschuldigd was op basis van een hercontrole binnen drie weken tot de conclusie is gekomen ‘dat Yukos Oil over 2000 nog € 2.29 miljard aan belastingen verschuldigd was.
De daarop gevolgde behandeling door de belastingrechtbank en het hoger beroep zijn in strijd met de fundamentele beginselen van een behoorlijke rechtspleging zoals die in Nederland algemeen worden aanvaard en zijn neergelegd in artikel 6 EVRM, doch die ook buiten het toepassingsgebied van dat verdragsartikel gelding hebben. Met name heeft Yukos Oil niet kunnen beschikken over de tijd en de faciliteiten, die mede gelet op de omvang van de opgelegde naheffingsaanslagen en de aard en omvang van de aan haar overgelegde stukken redelijkerwijs noodzakelijk waren voor de voorbereiding van haar verdediging, terwijl zij anders dan de belastingrechtbank en de Russische belastingautoriteit niet de beschikking heeft gekregen over de stukken op basis waarvan de tegen haar ingestelde vordering werd behandeld. De conclusie moet dan ook zijn dat Yukos Oil bij de vaststelling van (de omvang van) de door haar aan de Russische Staat verschuldigde belastingen een eerlijk proces is onthouden’
en
‘3.21
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Russische faillissementsvonnis waarbij [eiser 1] tot curator in het faillissement van Yukos Oil is benoemd lot stand is gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de Nederlandse beginselen van een behoorlijke procesorde en aldus strijdig is met de Nederlandse openbare orde. Het faillissementsvonnis kan om die reden niet worden erkend en de daaruit naar Russisch recht voortvloeiende bevoegdheden van de curator kunnen door [eiser 1] in Nederland niet worden uitgeoefend. Dit brengt mee dat [eiser 1] niet bevoegd was Yukos Oil in Nederland te vertegenwoordigen ter zake van de uitoefening van het stemrecht op de door haar gehouden aandelen in Yukos Finance. De door [eiser 1] namens Yukos Oil genomen aandeelhoudersbesluiten, waaronder het besluit tot ontslag van [verweerder 3] en [verweerder 1] van 11 augustus 2006 en de besluiten tot benoeming van [eiser 2] en [betrokkene 3] als bestuurders van Yukos Finance, zijn dan ook niet genomen door het daartoe door de wet aangewezen orgaan van de vennootschap en derhalve nietig.
Dit brengt voorts mee dat [eiser 2] en [betrokkene 3] nooit tot bestuurders van Yukos Finance zijn benoemd, zodat ook alle door hen in die hoedanigheid genomen besluiten nietig zijn.’
15.
Nadat in eerste instantie was gepleit (op 12 juli 2007), maar voordat de rechtbank op 31 oktober 2007 vonnis wees, verkocht [eiser 1] de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy en werd een leveringsakte gepasseerd voor een Nederlandse notaris. De als ‘veiling’ gepresenteerde, maar in feite vooraf georkestreerde, verkoop van de aandelen aan Promneftstroy vond plaats op 15 augustus 2007 en de leveringsakte werd gepasseerd op 10 september 2007.
Op of voor 10 september 2007 zijn [betrokkene 3] en [eiser 2] afgetreden als beweerdelijke bestuurders van Yukos Finance.
16.
Promneftstroy speculeerde klaarblijkelijk op een andere uitkomst in het vonnis van 31 oktober 2007, althans op een schikking met partijen in die procedure. Zij verwierf de aandelen immers in de wetenschap dat de Nederlandse procedure over de vraag naar (erkenning van) [eiser 1]s bevoegdheid in Nederland in staat van wijzen was. Zoals de Hoge Raad later in zijn kort geding-arrest van 7 januari 2011 (zaaknr 09/02232, r.o. 3.4.4) zou overwegen, volgde uit dat bodemvonnis dat Promneftstroy geen aandeelhoudster was geworden. [eiser 1] had zelf geen relevant belang meer bij een hoger beroep tegen het vonnis omdat het faillissement van Yukos Oil Company teneinde liep (zie hierna) en omdat daarmee ook zijn taak om de boedel van Yukos Oil Company te beheren eindigde. [eiser 2] en [betrokkene 3] hadden evenmin een wezenlijk belang, omdat zij inmiddels waren afgetreden (en zij geen vergoeding van Yukos Finance hadden ontvangen die zou hebben moeten worden terugbetaald).
17.
Het was aldus klaarblijkelijk in het belang van Promneftstroy en niet van [eiser 1], [betrokkene 3] en [eiser 2] dat hoger beroep werd ingesteld tegen het vonnis van 31 oktober 2007. Promneftstroy stelde hoger beroep in, maar vertrouwde er vermoedelijk niet op dat haar appel ontvankelijk zou zijn en daarom, zo menen Yukos Finance c.s., stelden [eiser 1] en [eiser 2] hoger beroep in ([betrokkene 3] niet). Aldus werd voor Promneftstroy de mogelijkheid geschapen in dat hoger beroep tussen te komen. De gang van zaken tussen het vonnis van 31 oktober 2007 en het aanbrengen van de zaak was als volgt:
2 november 2007 | [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company brengt een appeldagvaarding uit tegen het vonnis van 31 oktober 2007 tegen 7 februari 2008. Deze appeldagvaarding wordt bij het hierna te noemen exploot van 15 november 2007 weer ingetrokken. |
12 november 2007 | De Moskouse faillissementsrechtbank beëindigt op verzoek van [eiser 1] het faillissement van Yukos Oil Company (de volledige tekst van het vonnis wordt uitgegeven op 15 november 2007) (productie 92). |
15 november 2007 | [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company brengt, in verband met een ander adres van één van de geïntimeerden, een nieuwe appeldagvaarding uit tegen 21 februari 2008 (onder intrekking van de eerdere dagvaarding). Ook [eiser 2] brengt een appeldagvaarding uit tegen dezelfde datum. |
21 november 2007 | [eiser 1] schrijft het beëindigingsvonnis in in het Russische vennootschapsregister. Daarmee eindigt het faillissement. |
28 november 2007 | De procureur van [eiser 1] (mr. Van Regteren Altena) brengt een exploot uit (productie 93) waarin hij sub 5 aanzegt: ‘Dat door de Inschrijving van het Beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de Curator om als zodanig (in en buiten rechte) in Nederland op te treden is geëindigd en dat Yukos Oil Company is opgehouden te bestaan.’ Voorts zegt hij sub 8 aan dat daarom zijn bevoegdheid om als procureur op te treden is geëindigd en noemt hij in dit verband onder 9 sub (C) het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 31 oktober 2007. Aan dat exploot hecht mr. Van Regteren Altena het beëindigingsvonnis van 12/15 november 2007 en een affidavit van [naam 1] waarin deze verklaart (sub 7) ‘Therefore, upon termination of the receivership proceedings, the authority of the receiver also terminates ex nunc’. Uit die affidavit blijkt tevens dat de bevoegdheden van de Russische curator eindigen op het moment van inschrijving van het faillissementsvonnis in het register en dat de curator dan ook niet meer in rechte kan optreden (affidavit sub 7 en 8). |
21 februari 2008 | Niettemin bracht mr. Van Regteren Altena op 21 februari 2008 het hoger beroep namens [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company aan. Tevens werd op die datum het hoger beroep van [eiser 2] aangebracht. |
Zie over deze processuele feiten de Incidentele Conclusie inzake onbegrijpelijke proceshandelingen sub 1–7 (ook overgelegd als productie 101) en de Memorie van Antwoord tevens houdende vermeerdering van eis en voor zoveel nodig incidenteel appel (hierna ‘Memorie van Antwoord’ of ‘MvA’) sub 28–39. Productie 101 beslaat overigens uit een groot aantal stukken. Zie voor een overzicht daarvan waarin de stukken op volgorde zijn vermeld de lijst van stukken.
18.
Yukos Finance c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen het op naam van [eiser 1] ingestelde appel. Immers, niet viel in te zien hoe [eiser 1], als hij zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company had verloren, toch in die hoedanigheid een appel kon aanbrengen en uitprocederen. Evenmin viel in te zien welk rechtens relevant en voldoende processueel belang hij bij het door hem ingestelde hoger beroep zou kunnen hebben.
19.
Op 20 maart 2008 werd namens Yukos Finance c.s. een Incidentele conclusie inzake onbegrijpelijke proceshandelingen genomen, met de strekking dat [eiser 1] q.q. niet meer bestond en dat het op zijn naam ingestelde hoger beroep daarom niet was aangebracht althans niet-ontvankelijk was. Partijen hebben in dit incident geconcludeerd en op 29 april 2008 heeft een door de rolraadsheer gelaste mondelinge rolzitting plaatsgevonden. De rolraadsheer besliste ter zitting ‘dat de ‘Incidentele conclusie inzake onbegrijpelijke proceshandelingen’ alsnog wordt geweigerd, aangezien de beoordeling van de hoofdzaak onlosmakelijk is verbonden met de beoordeling van de door geïntimeerden in die conclusie opgeworpen kwestie en het in strijd met een goede procesorde is om dat ene punt in dit stadium van het geding afzonderlijk te behandelen’ (proces-verbaal van de zitting van 29 april 2008, productie 101). Yukos Finance c.s. houden het er voor dat de rolraadsheer aldus niet heeft bedoeld te oordelen dat het stuk geen deel uitmaakt van de gedingstukken. Immers, de rolraadsheer kon vanzelfsprekend niet de reeds genomen conclusie buiten de gedingstukken houden, nadat daarop al door de wederpartijen was gereageerd in bovendien door de rolraadsheer niet ‘geweigerde’ stukken. Yukos Finance c.s. gaan er daarom vanuit dat hun ‘Incidentele conclusie inzake onbegrijpelijke proceshandelingen’ niet alleen als productie 101, maar ook als processtuk deel uitmaakt van het procesdossier in hoger beroep.
20.
Yukos Finance c.s. hebben vervolgens op 15 mei 2008 een incidentele conclusie genomen (laatste stuk van productie 102). Na protesten van de zijde van Promneftstroy en [eiser 1] en [eiser 2] heeft het hof ook deze conclusie geweigerd (op 29 mei 2008) en gelast dat deze conclusie werd gesplitst in een aantal incidentele conclusies. Dat is ook gebeurd en op 12 juni 2008 namen Yukos Finance c.s. — voor zover hier van belang — een incidentele conclusie tot ontslag van instantie ten aanzien van [eiser 1] en een incidentele conclusie van antwoord in het (door Promneftstroy en ‘Yukos Finance’ opgeworpen) incident ex artikel 217 Rv. Bij Memorie van Antwoord hebben Yukos Finance c.s. sub 28–40 bovendien de niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] nogmaals aangevoerd en tevens aangevoerd dat [eiser 2] niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Het hof heeft de incidentele vordering tot ontslag van instantie ten aanzien van [eiser 1] verworpen in zijn arrest van 24 februari 2009. Daartegen is subonderdeel 1.1. in het incidenteel cassatieberoep gericht. Het hof hield een beslissing op de niet-ontvankelijkheidsverweren van Yukos Finance c.s. aan.
21.
Bij Memorie van Antwoord hebben Yukos Finance c.s. aangevoerd dat [eiser 1] alsnog ontslag van instantie verleend diende te worden althans dat hij niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep althans dat zijn vorderingen afgewezen dienden te worden bij gebrek aan belang (MvA sub 28–39 en petitum sub a). Het hof heeft deze stellingen in r.o. 3.1.1 verworpen en heeft het petitum sub a) afgewezen. Het heeft daartoe — kort samengevat — overwogen dat [eiser 1] het hoger beroep aanhangig heeft gemaakt op een moment waarop hij nog curator was (namelijk op 15 november 2007) en dat hij nog een belang had te voorkomen dat de te zijnen aanzien uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk werd. Daartegen richt zich incidenteel onderdeel 1.2.
In het principaal cassatieberoep
A. Preliminair verweer
Eerste verweer: [eiser 1] is een spookpartij
22.
[eiser 1] heeft zijn cassatieberoep ingesteld ‘in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO YUKOS OIL COMPANY’ (cassatiedagvaarding, blz. 1). Dit betekent dat hij het cassatieberoep alternatief of subsidiair heeft ingesteld:
- (a)
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company;
- (b)
in zijn hoedanigheid van voormalig curator in het faillissement van Yukos Oil Company.
23.
Yukos Finance c.s. verzoeken met analogische toepassing van art. 123 Rv dat zij jegens [eiser 1] van de cassatie-instantie worden ontslagen, althans dat [eiser 1] in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voor de gronden voor ontslag van instantie verwijzen Yukos Finance c.s. kortheidshalve naar incidenteel subonderdeel 1.1 hieronder in deze conclusie van antwoord.
Ad (a) Geen hoedanigheid van curator
24.
Het hof heeft in r.o. 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 — in cassatie onbestreden — geoordeeld dat [eiser 1] zijn hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde (de hoedanigheid van curator van Yukos Oil Company) heeft verloren bij het (doen) inschrijven van het vonnis waarbij dat faillissement werd beëindigd, derhalve op 21 november 2007. Daaruit volgt dat hij die hoedanigheid ten tijde van het uitbrengen van de cassatiedagvaarding op 19 januari 2011 niet meer bezat en dat hij ook niet meer in die hoedanigheid cassatieberoep kon instellen. Het oordeel dat [eiser 1] door de inschrijving van het faillissementsvonnis zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company verloor is overigens rechtens en feitelijk juist. Uit het verlies van die hoedanigheid volgt ook dat hij niet meer in die hoedanigheid in en buiten rechte kon en kan optreden en dat hij de boedel van Yukos Oil Company niet meer kan vertegenwoordigen. Zie hierover:
- —
Exploot van mr. Van Regteren Altena d.d. 28 november 2007 (productie 93) sub 5 e.v. Mr. van Regteren Altena is advocaat van [eiser 1] en [eiser 2].
- —
Affidavit van [naam 1] d.d. 25 november 2007 aangehecht aan het exploot van mr. Van Regteren Altena sub 7–11 en 15.1.
- —
Brief van mr. Warringa, advocaat van [eiser 1], d.d. 14 december 2007 (productie 94).
- —
Brief van mr. Warringa, advocaat van [eiser 1], d.d. 7 december 2007 (productie 95).
- —
Incidentele conclusie inzake onbegrijpelijke proceshandelingen d.d. 20 maart 2008 (productie 101) sub 1–7.
- —
Brief van 26 maart 2008 van mr. Gispen (productie 101), blz. 2: ‘Weliswaar kan de heer [eiser 1] niet langer als curator in het faillissement van Yukos optreden (…)’.
- —
Incidentele memorie van antwoord d.d. 24 april 2008 sub 2.3,4.1 en 4.15 (productie 101).
- —
De artikelen 127 en 149 van de Russische faillissementswet zoals overgelegd door mr. Rumora-Scheltema bij brief van 27 maart 2008 (productie 101). Zie met name artikel 127-2.
- —
Incidentele conclusie houdende vordering tot ontslag van instantie sub 2–10, 23.
- —
Antwoordconclusie in het incident betreffende het ontslag van instantie sub 7.21, 7.63.
- —
Affidavit van [naam 2] d.d. 4 augustus 2008, overgelegd door [eiser 1] als productie HB-28, sub 16 en 29.
- —
Affidavit of [naam 3] d.d. 9 januari 2009 (productie 103) sub 32–36.
- —
Pleitnotities mr. B.F.H. Rumora-Scheltema d.d. 20 januari 2009 sub 5–11.
- —
[eiser 1]'s Memorie van Antwoord in het incidenteel appel sub 12.12.
Het hof heeft in r.o. 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 geoordeeld dat, omdat [eiser 1] ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding nog de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company bezat en de zaak door het uitbrengen van de appeldagvaarding aanhangig werd hij in het appel ontvangen kon worden. Ten tijde van het uitbrengen van de cassatiedagvaarding bezat [eiser 1] deze hoedanigheid echter niet meer. Aldus kan [eiser 1] niet in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company beroep in cassatie instellen tegen het arrest van 19 oktober 2010.
Ad (b) Geen hoedanigheid van voormalig curator
25.
Het hof heeft — in cassatie door [eiser 1] onbestreden — vastgesteld dat [eiser 1] hoger beroep heeft ingesteld in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company. Dat is ook zo door [eiser 1] gesteld in de Incidentele Memorie van Antwoord d.d. 24 april 2008 sub 2.3, 2.7 en 4.10 en in [eiser 1]'s Memorie van Antwoord in het incidenteel appel sub 12.4. Naar het oordeel van het hof kon [eiser 1] dat doen omdat hij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding — en daarmee van het aanhangig maken van de zaak — die hoedanigheid nog bezat. Dat is ook de grond die [eiser 1] aanvoert in zijn memorie van antwoord d.d. 24 april 2008 sub 2.7 (productie 101) en de brief van mr. Gispen van 26 maart 2008, blz. 2 (productie 101). Onder 4.21 van die memorie lijkt [eiser 1] zich er echter, onder verwijzing naar de Affidavit van [naam 1] (productie 93), kennelijk op te beroepen dat hij zich zou mogen verweren tegen vorderingen die tegen hem privé zijn ingesteld. Zie voorts de antwoordconclusie in het incident betreffende het ontslag van instantie sub 7.25 e.v. Van een dergelijke vordering tegen [eiser 1] privé is in deze zaak geen sprake. [eiser 1] onderschrijft dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van 20 januari 2009, blz. 4: ‘Mr. Gispen stelt dat er onderscheid moet worden gemaakt in de positie van [eiser 1] en van [eiser 2]. De laatste is ook in persoon veroordeeld.’
26.
Nu [eiser 1] in eerste aanleg in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company is gedagvaard kan hij niet in cassatie (of hoger beroep) die hoedanigheid wijzigen of in een andere hoedanigheid — de hoedanigheid van voormalig curator — in hogere instantie dagvaarden. In het onderhavige geval heeft het hof het arrest van 19 oktober 2010 gewezen tegen [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator (zie bladzijde 1 van het arrest), althans heeft [eiser 1] de procedure in hoger beroep aanhangig gemaakt, aangebracht en/of gevoerd in zijn hoedanigheid van curator. Hij kan aldus niet tegen dat arrest in cassatie opkomen in zijn beweerdelijke andere hoedanigheid van voormalig curator noch kan hij daartegen opkomen pro se.
27.
Een zodanige wijziging van hoedanigheid van een procespartij tijdens de procedure is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet mogelijk. [eiser 1] behoort reeds op deze grond niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn gewijzigde hoedanigheid van voormalig curator. De vraag of een in een Nederlandse procedure betrokken partij een rechtsmiddel in gewijzigde hoedanigheid kan instellen, wordt louter beheerst door Nederlands recht als de toepasselijke lex fori. Voor deze vraag is niet rechtens relevant of het Russische faillissementsrecht voorziet in resterende bevoegdheden van een defungerende curator of, zoals [eiser 1] zich vanaf de Incidentele conclusie inzake onbegrijpelijke proceshandelingen tot aan de cassatiedagvaarding placht aan te duiden, insolventiefunctionaris.
28.
Verlies van hoedanigheid brengt met zich dat de persoon die de hoedanigheid bekleedde niet langer in rechte kan optreden.1. De rechtspraak hierover is vooral gevormd in zaken waarin (wettelijke) vertegenwoordigers defungeerden. Die rechtspraak kan dienen tot richtsnoer voor de daarvan wel te onderscheiden situatie waarin een faillissementscurator — die naar Nederlands recht geen vertegenwoordiger is — zijn hoedanigheid tijdens een procedure verliest.
Een (wettelijke) vertegenwoordiger, die deze hoedanigheid na het instellen van appel verloor, zal geen cassatieberoep kunnen instellen van een tegen hem als formele procespartij in appel gewezen uitspraak, zoals ook een (per abuis) tegen hem ingesteld rechtsmiddel niet-ontvankelijk is.2. Anders dan bij een partijwisseling door rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel, heeft de gewezen (wettelijke) vertegenwoordiger er ook geen belang bij te kunnen opkomen in appel of cassatie, teneinde een kostenveroordeling te bestrijden of in stand te houden.3. Immers, als een procespartij procedeert op naam van een ander, wordt geen kostenveroordeling ten gunste of ten laste van zo'n formele procespartij uitgesproken. Die kostenveroordeling gaat uitsluitend de materiële procespartij aan. De gewezen (voormalige) wettelijke vertegenwoordiger verdwijnt dus onherroepelijk uit de procedure.
29.
Dat geldt a fortiori voor een faillissementscurator die zijn hoedanigheid verliest, omdat het faillissement is beëindigd en na inschrijving van dat beëindigingsvonnis de gefailleerde rechtspersoon in den vreemde onherroepelijk is opgehouden te bestaan. Immers, waar een als wettelijke vertegenwoordiger optredende formele procespartij na verlies van zijn wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn procesbevoegdheid kan handhaven door zich een volmacht te laten geven van de materiële procespartij, is dat bij een defungerende curator per definitie uitgesloten bij gebreke van een (te beheren) faillissementsboedel. Er is geen rechtsopvolging. Die faillissementsboedel als afgescheiden vermogen geldt naar Nederlands burgerlijk procesrecht als de materiële procespartij.4. Nu die onherroepelijk is opgehouden te bestaan, is er dus geen materiële procespartij meer aanwijsbaar, voor wie de (gewezen) curator nog als formele procespartij zou kunnen optreden (zie ook de affidavit van [naam 1], gehecht aan productie 93, onder 13). Ook naar Nederlands recht bestaat niet een ‘hoedanigheid van voormalig curator’ in de door eisers bedoelde zin.
30.
Daarbij valt te bedenken dat een overname van de procedure (door [eiser 1] in een andere hoedanigheid) niet is gesteld en overigens rechtens ook niet denkbaar is. Immers, indien een schuldeiser een vordering cedeert kan de cedent de procedure overnemen. In dat geval heeft de wederpartij/gedaagde geen zeggenschap over de vermogensovergang en moet hij daarom de nieuwe rechthebbende op de vordering accepteren. Hetzelfde geldt indien een vordering of schuld overgaat onder algemene titel zoals bij een juridische fusie of erfopvolging. Echter, niet is mogelijk dat een procedure wordt overgenomen door een partij die beweert een schuld te hebben overgenomen. Daaraan staat artikel 6:155 BW, dat bepaalt dat voor wisseling van debiteur uitdrukkelijke toestemming van de schuldeiser is vereist, in de weg. In de rechtspraak wordt streng de hand gehouden aan de vereisten van artikel 6:155 BW.5. De achtergrond van die bepaling is dat een schuldeiser niet tegen zijn wil geconfronteerd mag worden met een nieuwe schuldenaar. Overigens geldt dat ook een partij die naast de gedagvaarde schuldenaar aansprakelijk is de procedure niet kan overnemen (hij kan wel voegen of tussenkomen). Ook naar Russich recht bestaat in een geval als het onderhavige geen overgang van procesbevoegdheid (zie affidavit van [naam 3] d.d. 9 januari 2009 (productie 103) sub 14 e.V.).
31.
Voorts is door [eiser 1] in de onderhavige procedure niet gesteld dat hij in privé of — als dat wat anders is — zijn hoedanigheid van voormalig curator aansprakelijk zou zijn voor hetgeen waartoe hij in zijn hoedanigheid van curator in eerste aanleg is veroordeeld. [eiser 1] is in deze procedure niet in privé aangesproken en [eiser 1] heeft ook niet gesteld dat hij in privé of in zijn hoedanigheid van voormalig curator aansprakelijk zou (kunnen) zijn. Deze aansprakelijkheidsvraag wordt mogelijk beheerst door het recht van de Russische Federatie. Aan een exegese van het Russische recht behoeft de Hoge Raad echter niet toe te komen bij gebreke van (tijdige) stellingen van [eiser 1] dat hij in appel en cassatie moet kunnen opkomen vanwege een voor hem in persoon dreigende aansprakelijkheid en ter vermijding van verhaal van proceskosten op hem in privé. Yukos Finance c.s. gaan ten overvloede in op het Russische en Nederlandse recht dienaangaande.
32.
Een Nederlandse curator kan niet in privé een tegen hem q.q. aanhangige procedure overnemen (zie HR 8 mei 2009, RvdW 2009, 621 en JOR 2009, 211). Hooguit is denkbaar dat de curator pro se zich (tijdig) op grond van een dreigend aansprakelijkheidsrisico of een ander concreet belang in die (pro se) hoedanigheid voegt of tussenkomt in een legen hem q.q. aanhangige procedure.6. Naar het recht van de Russische Federatie is dat niet anders.
33.
[naam 1] schrijft in zijn affidavit (productie 93) sub 10:
‘The only potential legal echo of the receiver's authority after termination of the bankruptcy case and liquidation of the debtor is the receiver's liability (under Section 4 of Article 24 of the RF Bankruptcy Law) to compensate damages inflicted by him to bankruptcy creditors or third parties in the course of performance of his professional duties, provided such damages are confirmed by the effective court judgment.’
Uit het vervolg van de passage in deze affidavit blijkt overigens dat het daarbij dan moet gaan om wanbeheer:
‘Creditors and other persons may file a claim against the bankruptcy receiver if they have incurred losses as a result of the receiver's misconduct.’
Bedacht moet worden dat [naam 1] zijn affidavit schreef ter ondersteuning van het exploot van mr. Van Regteren Altena en zijn opmerkingen waren erop gericht te betogen dat [eiser 1] juist geen enkele (residuele) bevoegdheid meer had.
34.
Uit deze passage, waarnaar vervolgens veelvuldig wordt verwezen, onder meer in de brief van 26 maart 2008 (productie 101) blz. 3, de Incidentele Memorie van Antwoord d.d. 24 april 2008 sub 4.21, de Antwoordconclusie in het incident betreffende het ontslag van instantie d.d. 21 augustus 2008 sub 7.28 en [eiser 1]'s Memorie van Antwoord in het incidenteel appel sub 13.4, blijkt geenszins dat er een overgang van aansprakelijkheid van de curator op ‘[eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator’ zou zijn of ‘een overblijvende bevoegdheid van de curator’. [eiser 1] heeft overigens ook later geen verklaringen van Russische rechtsgeleerden overgelegd waarin werd betoogd dat er dergelijke overblijvende bevoegdheden van de voormalige curator of een overgang van aansprakelijkheid zouden zijn. Ook uit de hierna nog te bespreken verklaring van [naam 2] volgt dat niet.
35.
Ten onrechte beriep [eiser 1] zich in feitelijke instanties dan ook op zodanige overblijvende bevoegdheid (Incidentele Memorie van Antwoord d.d. 24 april 2008 sub 2.4, 4.22, Antwoordconclusie in het incident betreffende het ontslag van instantie d.d. 21 augustus 2008 sub 7.28–7.30, 7.36, 7.50, pleitnota mr. Gispen en mr. Verbunt d.d. 20 januari 2009 sub 5.3, [eiser 1]'s Memorie van Antwoord in het incidenteel appel sub 8.8,13.5 e.v. en 14.13). Het gaat in de passage van [naam 1] om de privé aansprakelijkheid van een curator voor wanbeheer zoals die ook onder Nederlands recht zou bestaan.
36.
De door [eiser 1] in feitelijke instanties geconsulteerde [naam 2] (Affidavit van [naam 2] d.d. 4 augustus 2008, productie [eiser 1] HB-28) onderkent dan ook dat er geen Russische wettelijke bepaling is waaraan een dergelijke hoedanigheid (‘van voormalig curator’) kan worden ontleend. Hij leidt de bevoegdheid van [eiser 1] om na beëindiging van het curatorschap door te procederen af uit algemene principes van Russisch recht. De redenering van [naam 2] wordt grondig weerlegd door [naam 3] in zijn affidavit van 9 januari 2009, productie 103. Overigens geldt dat zelfs als onder Russisch burgerlijk procesrecht een door [naam 2] verdedigd beginsel zou bestaan dat een ieder van elk vonnis in hoger beroep moet kunnen gaan, er geen grond is voor toepassing van zo'n regel van Russisch procesrecht in Nederland. In feite heeft de hele redenering van [naam 2] niets te maken met Russisch faillissementsrecht, bevoegdheden van een Russische curator of het bestaan van een faillissementsrechtelijke ‘hoedanigheid van voormalig curator’ naar Russisch recht.
37.
Bovendien bestaat onder Russisch recht niet het instituut ‘hoedanigheid van voormalig curator’, laat staan in de zin dat [eiser 1] in die hoedanigheid over enig afgescheiden vermogen zou beschikken of enige vertegenwoordigingshandeling zou kunnen verrichten voor de gefailleerde of voormalig gefailleerde (zie ook de Affidavit van [naam 3] d.d. 9 januari 2009, productie 103, sub 16–26 en 32–36). Uit de door [eiser 1] in hoger beroep genomen conclusies en de affidavits van [naam 1] en [naam 2] waar hij zich voor het bestaan van zodanige hoedanigheid op beroept, valt zulks ook bepaald niet af te leiden, in tegendeel — zie de affidavit van [naam 1] onder 13.
38.
Tot slot, het in feitelijke instanties door [eiser 1] aangevoerde argument dat iemand toch ten behoeve van de boedel moet kunnen opkomen tegen eerst het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 (en nu het arrest van het hof), of dat [eiser 1] die bevoegdheid moet kunnen uitoefenen omdat hij destijds de gewraakte aandeelhoudersbesluiten (q.q.) heeft genomen, is onjuist. Zie voor dat argument de brief van 26 maart 2008 (productie 101) blz 3, Incidentele Memorie van Antwoord d.d. 24 april 2008 sub 4.16, 4.25, Antwoordconclusie in het incident betreffende het ontslag van instantie d.d. 21 augustus 2008 sub 7.62 – 7.72, pleitnota van mr. Gispen en mr. Verbunt d.d. 20 januari 2009 sub 5.3, [eiser 1]'s Memorie van Antwoord in het Incidenteel Appel sub 8.7 en 14.25–14.26, 14.29 e.v. Na de beëindiging van het faillissement van Yukos Oil Company is er immers geen boedelbelang meer gemoeid met de bestrijding van vonnis en arrest. De enige die nog een belang heeft bij bestrijding van deze uitspraken is Promneftstroy.
39.
[eiser 1] q.q. is in eerste aanleg veroordeeld in de proceskosten. Bij deze proceskostenveroordeling en voor zover in appel een proceskostenveroordeling volgt heeft [eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator geen belang dat een cassatieberoep rechtvaardigt. Naar Nederlands recht is [eiser 1] niet in privé aansprakelijk voor deze proceskostenveroordeling. Naar Russisch recht is het niet anders. Bij gebreke van een faillissementsboedel is er eenvoudigweg geen schuldenaar meer voor de in eerste aanleg door de rechtbank ten laste van (toen nog) [eiser 1] q.q. uitgesproken kostenveroordeling.
40.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company en [eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator in het faillissement van Yukos Oil Company spookpartijen zijn die geen standi in iudicio hebben, althans dat, indien de hoedanigheid van voormalig curator in werkelijkheid een optreden pro se behelst, hij niet bevoegd is de procedure pro se over te nemen. In beide hoedanigheden dient het ten name van [eiser 1] ingestelde cassatieberoep daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tweede verweer: [eiser 1] en [eiser 2] hebben geen (voldoende) belang
41.
Noch [eiser 2] noch [eiser 1] heeft enig reëel laat staan voldoende belang bij het cassatieberoep. Het komt Yukos Finance c.s. voor dat het in deze zaak dienstig is om ook dit sinds HR 9 juli 2010, NJ 2010, 403, als principaal verweer aan te merken verweer bij voorrang te behandelen. Op dit verweer kan worden beslist, zonder kennisneming van de klachten in het principaal cassatieberoep. Bovendien hangt het verweer voor wat [eiser 1] betreft nauw samen met het hierboven aangevoerde exceptieve verweer dat [eiser 1] in zijn beide hoedanigheden als spookpartij niet-ontvankelijk is. Zoals in de inleiding is uiteengezet, hangt voorts de omvang van de rechtsstrijd in cassatie in sterke mate af van de vraag of [eiser 1] en [eiser 2] ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde cassatieberoep.
42.
Voor [eiser 1] geldt dat hij is gedefungeerd als curator en persoonlijk geen belang heeft bij de vraag of de aandelen in Yukos Finance geldig zijn overgedragen aan Promneftstroy. Zoals hierboven in randnrs. 25 en 31 e.v. is uiteengezet, is [eiser 1] niet in privé aangesproken in deze procedure. Naar Nederlands procesrecht kan de in eerste aanleg door de Amsterdamse rechtbank ten laste van [eiser 1] q.q. uitgesproken kostenveroordeling niet op hem in privé worden verhaald en dat zal ook gelden voor een eventuele (toekomstige) kosten veroordeling in hoger beroep. Omdat [eiser 1] ondanks zijn defungeren in hoger beroep kwam, hebben Yukos Finance c.s. zekerheidshalve wel exploten tot stuiting van een eventuele verjaring van dwangsommen aan [eiser 1] in persoon betekend. Dat laat echter onverlet dat, aannemende dat [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator niet vereenzelvigd kan worden met [eiser 1] in privé-hoedanigheid, geen dwangsommen op hem in privé verhaalbaar zijn. Voorts heeft [eiser 1] in appel niet gesteld dat hij in privé dwangsommen zou kunnen verbeuren of proceskosten zou moeten betalen. Hij heeft louter geschermd met een rijkelijk vage residuele bevoegdheid naar Russisch recht om nog te kunnen optreden in deze procedure. Zoals incidenteel onderdeel 1.2 betoogt, heeft het hof in r.o. 3.1.1. van zijn arrest van 19 oktober 2010 ten onrechte geoordeeld dat [eiser 1] als gewezen partij er belang bij heeft dat de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt.
43.
Voor [eiser 2] geldt dat hij reeds vóór de overdracht van de aandelen in Yukos Finance als pretens bestuurder van Yukos Finance is afgetreden en ook overigens geen belang heeft bij (een antwoord op) de vraag of de aandelen in Yukos Finance geldig zijn overgedragen aan Promneftstroy. Anders dan ten aanzien van [verweerder 3] en [verweerder 1], heeft de verklaring voor recht dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden geen rechtsgevolgen voor de al vóór de overdracht van de aandelen afgetreden [eiser 2]. Dit betekent dat voor zover het einduitspraakgedeelte van 's hofs arrest van 19 oktober 2010 al mede tegen [eiser 2] zou zijn gewezen en het principaal cassatieberoep daartegen mede zou zijn ingesteld door [eiser 2], [eiser 2] daarin in zoverre niet-ontvankelijk is althans dat hij geen belang heeft bij de daarin aangevoerde klachten. Daarbij zij aangetekend dat de kostenveroordeling van de rechtbank niet berustte op het in appel uitgesproken declaratoir dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden en dat ook een toekomstige kostenveroordeling daarop niet kan berusten.
44.
Voor zowel [eiser 1] als [eiser 2] geldt bovendien dat zij sowieso geen reëel laat staan voldoende belang hebben bij hun cassatieberoep in verband met de proceskosten. Het bedrag dat de cassatieprocedure hun in werkelijkheid kost is, ook als zij die procedure zouden winnen, een veelvoud van hun belang bij de geliquideerde proceskosten in alle instanties. In zo'n geval is er geen sprake van enig belang dat een cassatieprocedure rechtvaardigt. Yukos Finance c.s. realiseren zich dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een veroordeling in de proceskosten een voldoende belang oplevert voor het instellen van een rechtsmiddel. Zij menen, mede gelet op de daarop in de literatuur geuite kritiek, dat deze vaste rechtspraak thans heroverweging verdient.7.
In elk geval menen Yukos Finance c.s. dat dit uitgangspunt dient te worden genuanceerd in gevallen als het onderhavige waar reeds van te voren vast staat dat de werkelijke kosten van het instellen van het rechtsmiddel het belang bij de totale geliquideerde kosten zullen overstijgen, zeker indien daar, zoals in het onderhavige geval, het volgende bijkomt.
45.
Indien [eiser 1] en [eiser 2] geen beroep in cassatie zouden hebben ingesteld, daarin niet-ontvankelijk zullen worden verklaard of daarbij rechtens onvoldoende belang hebben, wordt de rechtsstrijd in cassatie zeer aanzienlijk beperkt. In essentie gaat het dan in het principale cassatieberoep alleen nog maar om de vraag of het hof op juiste gronden het territorialiteitsbeginsel heeft toegepast en of Yukos Finance c.s. en [verweerder 3] voldoende belang hebben bij hun vorderingen en om zich te verdedigen tegen de vorderingen van Promneftstroy. R.oo. 3.5 – 3.6.12 kunnen aldus geen onderwerp zijn van het principaal cassatieberoep, omdat het hier geen beslissingen betreft die gegeven zijn op het appel van Promneftstroy. Het cassatieberoep van [eiser 2] en [eiser 1] dient er dan ook in werkelijkheid alleen maar toe ook tegen deze overwegingen ten behoeve van Promneftstroy cassatieklachten te kunnen richten en dit is geen beschermenswaardig belang. In tegendeel, de complicaties van het cassatieberoep die hierdoor worden veroorzaakt leveren misbruik van procesrecht op, wat een — zelfstandige — reden vormt om het cassatieberoep van [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
46.
Yukos Finance c.s. laten hun vordering ter zake van proceskosten en vertaalkosten ten aanzien van [eiser 2] varen, waarbij Yukos Finance c.s. ervan uitgaan dat deze nevenvorderingen hem in de onderlinge verhouding met Promneftstroy en [eiser 1] niet aangaat.
Uitwerking en derde verweer: geen verlof voor tussentijds cassatieberoep
47.
Het hof heeft met zijn arrest van 19 oktober 2010 ten aanzien van de vorderingen over de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy een eindarrest gewezen. Ten aanzien van de vorderingen die onderwerp waren van de procedure in eerste aanleg is dat arrest een tussenarrest. Bij een dergelijke ‘deeluitspraak’ kan van het tussenarrestgedeelte volgens het wettelijk uitgangspunt van art. 401a leden 1 en 2 Rv slechts met verlof van de lagere rechter beroep in cassatie worden ingesteld. Op dit uitgangspunt is in (onder meer) HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510 Ponteecen/Stratex een uitzondering geaccepteerd indien voldoende samenhang bestaat tussen de vorderingen waarop in het eindarrestgedeelte is beslist en de vorderingen ten aanzien waarvan slechts een tussenarrest is gewezen:
‘Naar het thans geldende procesrecht, waarin — juist omgekeerd — ook in dagvaardingsprocedures tussentijds beroep van rechtswege is uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat dit wettelijk verbod om tussentijds beroep in te stellen wordt doorbroken in een geval zoals in eerstgenoemd arrest aan de orde was, waarin tussen dezelfde partijen meer vorderingen ter beoordeling stonden en de in eerste aanleg oordelende rechter aan een gedeelte van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde had gemaakt, maar voor een ander gedeelte een interlocutoir tussenvonnis wees. In een zodanig geval moet ook naar het thans geldende recht worden aangenomen dat tussentijds beroep tegen dit vonnis, ook wat betreft het interlocutoire gedeelte daarvan, steeds mogelijk is omdat een ander stelsel ten gevolge kan hebben dat de berechting van met elkaar samenhangende vorderingen zou worden gesplitst, hetgeen onwenselijk is, onder andere omdat dit kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen.’
Op deze uitzondering is weer een uitzondering geformuleerd:
‘In de onderhavige zaak is echter sprake van gedeeltelijk dezelfde en gedeeltelijk uiteenlopende vorderingen tegen twee van elkaar te onderscheiden procespartijen. Hoewel ook in deze zaak samenhang tussen die vorderingen bestaat, moet niettemin worden geoordeeld dat de omstandigheid dat de vordering tegen de ene partij, Van Straten, in het dictum van het bestreden arrest aanstonds is afgewezen, niet rechtvaardigt om, ondanks het verbod van art. 401a lid 2 Rv, tussentijds cassatieberoep in te stellen tegen het tussenarrest dat is gewezen tegen de andere partij, Stratex. De wenselijkheid tegenstrijdige beslissingen te voorkomen is in gevallen als hier aan de orde minder klemmend, aangezien beslissingen die in het geschil tegen de ene partij zijn genomen, in beginsel geen bindende kracht hebben in het geschil, voor zover aanhangig tegen de andere partij. Voorts is het niet goed mogelijk een uitzondering op deze regel te formuleren in gevallen waarin daaraan mogelijk behoefte zou bestaan; meer in het bijzonder is de maatstaf van ‘voldoende samenhang’ met de aanstonds afgewezen vordering tegen de medegedaagde partij, onvoldoende scherp omlijnd om daarmee een uitzondering op deze regel te kunnen afbakenen.’
48.
Het tussenuitspraakgedeelte van 's hofs arrest van 19 oktober 2010 (over het openbare orde thema) is uitsluitend tegen [eiser 1] en [eiser 2] gewezen.
Voor zover Promneftstroy en ‘Yukos Finance’ al beogen van dit uitspraakgedeelte cassatieberoep in te stellen, zijn zij daarin niet-ontvankelijk omdat zij daarbij geen ‘partij’ zijn en zij klaarblijkelijk ook geen klachten over dit uitspraakgedeelte hebben aangevoerd. Zij zijn uitsluitend partij bij het einduitspraakgedeelte van 's hofs arrest. Het ligt voorts in de rede dat het hof zijn op de qua partijen ongespecificeerde vordering van Yukos Finance c.s. uitgesproken declaratoir in het dictum dat Promneftstroy niet de aandelen in Yukos Finance heeft verkregen, heeft uitgesproken jegens Promneftstroy en ‘Yukos Finance’. Als dat het geval is, is dit einduitspraakgedeelte slechts tegen Promneftstroy en ‘Yukos Finance’ gewezen. Bij deze lezing zijn de einduitspraak- en tussencomponenten van 's hofs arrest tegen verschillende partijen gewezen. Nu geen verlof is gevraagd en verkregen is dan reeds daarom het (tussentijds) cassatieberoep van de tussenuitspraakcomponent niet-ontvankelijk.
49.
Maar ook als [eiser 1] wel ‘partij’ zou zijn bij het einduitspraakgedeelte, doch de Hoge Raad enerzijds op grond van de hiervoor aangevoerde ontvankelijkheidsverweren [eiser 1] niet-ontvankelijk acht, maar anderzijds meent dat die verweren niet aan ontvankelijkheid van [eiser 2] in de weg staan, is [eiser 2]'s cassatieberoep van het tussenuitspraakgedeelte niet-ontvankelijk bij gebreke van door [eiser 2] gevraagd en verkregen verlof om daarvan tussentijds cassatieberoep in te stellen. De vorderingen van Yukos Finance c.s. en [verweerder 3] die in hoger beroep zijn ingesteld richten zich niet tegen [eiser 2]. Deze vorderingen betreffen immers de pretense overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy en ten tijde van die pretense overdracht was [eiser 2] al geen pretense bestuurder meer van Yukos Finance. In dat geval is uitsluitend Promneftstroy (effectief) opgekomen van het einduitspraakdeel en [eiser 2] alleen van de tussenuitspraakcomponent van 's hofs arrest. Ook in deze situatie dreigt geen gezag van gewijsde jegens verschillende partijen van dezelfde uitspraakdelen, zodat er volgens de ‘uitzondering op de uitzondering’ van Ponteecen/Stratex verlof is vereist voor tussentijds cassatieberoep van de tussenuitspraakcomponent. Yukos Finance c.s. menen dat nu [eiser 2] in elk geval geen belang heeft bij zijn cassatieberoep voor zover dat zou zijn ingesteld van het einduitspraakgedeelte, hij ook op die grond bij gebreke van verlof niet ontvankelijk is voor zover hij opkomt van het tussenuitspraakgedeelte.
50.
Tussen de vorderingen die in respectievelijk einduitspraak- en tussenuitspraakcomponent van 's hofs arrest aan de orde zijn bestaat ook overigens rechtens onvoldoende verband om aan [eiser 1] en/of [eiser 2] zonder verlof cassatieberoep toe te staan. Het gaat immers om vorderingen die in geen enkel opzicht een gelijktijdige berechting vergen en er niet toe dwingen om, in afwijking van het wettelijke uitgangspunt van art. 401a Rv, een uitzondering op het verlofvereiste te aanvaarden. Er is geen sprake van met elkaar samenhangende objectief cumulerende vorderingen van en tegen dezelfde partijen. Er is geen risico dat tegenstrijdige uitspraken zouden kunnen worden gewezen bij een gesplitste berechting van de verschillende vorderingen. Ook daarom is het principaal cassatieberoep niet-ontvankelijk, voor zover dat tegen de beslissingen van het hof in het tussenuitspraakdeel van zijn arrest van 19 oktober 2010 is gericht.
B. Voor het overige in het principaal cassatieberoep
51.
Yukos Finance c.s. concluderen tot verwerping van het principaal cassatieberoep, tot niet-ontvankelijkverklaring van ‘Yukos Finance’ alsmede tot een kostenveroordeling op de voet van artikel 245 Rv voor zover ‘Yukos Finance’ niet-ontvankelijk wordt verklaard.
In het incidenteel cassatieberoep
Yukos Finance c.s. stellen incidenteel cassatieberoep in tegen het arrest van 24 februari 2009 en tegen het arrest van 19 oktober 2010 met het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof ten onrechte heeft geoordeeld en beslist zoals vermeld in de hiervoor genoemde arresten.
Onderdeel 1: Preliminaire appelverweren tegen [eiser 1]
1.
Het hof heeft in rov. 4.1.1 van zijn arrest van 24 januari 2009 en rov. 3.1 t/m 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 geweigerd aan Yukos Finance c.s. ontslag van instantie te verlenen ten aanzien van [eiser 1] en het hof heeft verworpen het verweer van Yukos Finance c.s. dat [eiser 1] in hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard althans dat het door hem ingestelde hoger beroep bij gebrek aan belang dient te worden verworpen.
Het hof oordeelde, kort gezegd, dat zich een procureur voor [eiser 1] heeft gesteld en dat daarom geen ontslag van instantie kan worden verleend aan Yukos Finance c.s. Het hof oordeelde voorts dat [eiser 1] ontvankelijk is, omdat hij ten tijde van het instellen van hoger beroep nog de hoedanigheid van curator had. De omstandigheid dat hij deze hoedanigheid kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren voert het hof niet tot een ander oordeel, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken kostenveroordeling onherroepelijk wordt. Aldus heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of heeft het hof een onbegrijpelijke en/of ontoereikend gemotiveerde beslissing gegeven.
Subonderdeel 1.1: Ontslag van instantie
1.1
Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het door Yukos Finance c.s. verzochte ontslag van instantie (het door [eiser 1] ingestelde appel) te weigeren op de grond dat zich voor [eiser 1] (tijdig) een procureur heeft gesteld. Een met de tekst van het (op grond van art. 353 lid 1 Rv) in hoger beroep toepasselijke art. 123 Rv en de eisen van een efficiënte rechtspleging strokende uitleg van dit artikel, brengt met zich dat als de eiser (appellant) niet meer bestaat ten tijde van het aanbrengen van de dagvaarding, aan de geïntimeerde op diens verzoek ontslag van instantie wordt verleend.
1.1.1
Artikel 123-1 en 2 Rv bepaalden destijds:
- 1.
Indien echter de eiser ten onrechte geen procureur heeft gesteld, biedt de rechter hem (…) de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn alsnog procureur te stellen.
- 2.
Indien de eiser van de hem ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid om alsnog procureur te stellen, geen gebruik maakt, wordt de gedaagde van instantie ontslagen (…)
Uit deze bepaling, althans uit een analogische toepassing ervan, volgt dat het rechtens niet voldoende is dat een procureur (advocaat) zich stelt, maar dat geëist wordt dat de eiser een advocaat stelt. Indien de eiser niet bestaat kan hij ook geen advocaat stellen en kan hij ook niet vertegenwoordigd worden. Tussen partijen was en is in confesso dat [eiser 1] zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company had verloren (zie hiervoor sub 17, 18 en 24) en het hof heeft zulks inmiddels in r.o. 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 vastgesteld. Het appel kon dus niet aangebracht zijn door degene die de dagvaarding had uitgebracht (eiser) en de procureur kon zich niet gesteld hebben voor eiser. Evenmin kon eiser een advocaat stellen.
1.1.2
Het heeft volgens Yukos Finance c.s. ook goede zin om art. 123 Rv in zijn taalkundig en logisch-systematisch voor de hand liggende betekenis uit te leggen. Immers, juist de daarin voorziene mogelijkheid om ontslag van instantie te vragen, voorkomt dat — zoals in casu — tot het einde van een procedure moet worden gewacht totdat een niet meer (in haar procederende hoedanigheid) bestaande partij buiten het geding kan worden gesteld. Het doet zonder meer recht aan de gerechtvaardigde belangen van de gedaagde/ geïntimeerde om in zo'n situatie, ter voorkoming van (verdere) kosten en een langdurige procedure, reeds dadelijk van de instantie te kunnen worden ontslagen. Zie onder meer Rechtbank Amsterdam 20 december 1938, NJ 1939, 906 en Rechtbank Rotterdam 25 juni 1943, NJ 1944, 63. Daarbij dient te worden bedacht dat het rechtsmiddelenverbod van art. 123 lid 5 Rv de partij, ten laste van wie ontslag van instantie wordt uitgesproken, niet de mogelijkheid van appel resp. cassatieberoep ontneemt. Overigens strekt dit rechtsmiddelenverbod van arikel 123 lid 5 Rv zich niet uit tot het onderhavige geval, omdat het hof niet een beslissing als bedoeld in artikel 123 leden 1 en 2 Rv heeft genomen, maar deze juist heeft geweigerd.
Subonderdeel 1.2: [eiser 1] al in hoger beroep niet-ontvankelijk
1.2
Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat [eiser 1] ontvankelijk is, omdat hij ten tijde van het instellen van hoger beroep nog de hoedanigheid van curator had en dat de omstandigheid dat hij deze hoedanigheid kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren, niet tot een ander oordeel voert, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken kostenveroordeling onherroepelijk wordt.
1.2.1
Dit oordeel is in de eerste plaats rechtens onjuist, omdat [eiser 1] op het tijdstip waarop hij de zaak aanbracht (21 februari 2008) niet meer over de hoedanigheid van curator beschikte. Het hof heeft vastgesteld dat [eiser 1] zijn hoedanigheid van curator op 21 november 2007 verloor. De procespartij [eiser 1] q.q. was daarmee opgehouden te bestaan en hij kon dus geen instructies meer geven, terwijl er ook geen opvolger van [eiser 1] q.q. als procespartij was. [eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator was in ieder geval geen (geldige) opvolger in het geding. Bovendien heeft het hof aldus miskend dat het hof de ontvankelijkheid van [eiser 1] diende te beoordelen naar het tijdstip waarop hij daarover (dus in zijn arrest van 19 oktober 2010) besliste en/of dat ook een verlies van hoedanigheid van curator nadat het appel door betekening van de appeldagvaarding aanhangig is gemaakt, in de weg staat aan zijn ontvankelijkheid in hoger beroep.
1.2.2
's Hofs oordeel dat [eiser 1] er als gewezen procespartij in elk geval nog een (rechtens) te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken kostenveroordeling onherroepelijk wordt, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. De kostenveroordeling in eerste aanleg is immers uitsluitend tegen [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator toegewezen. Deze kostenveroordeling is rechtens geen veroordeling jegens [eiser 1] in privé. Reeds daarom valt niet in te zien welk belang [eiser 1] in privé zou kunnen hebben bij ongedaanmaking in appel van een hem niet in privé regarderende kostenveroordeling van de rechtbank.
[eiser 1] heeft daarop dan ook geen beroep gedaan tegenover het verweer van Yukos Finance c.s., zodat het hof in strijd met art. 24 en/of art. 149 Rv de stellingen van [eiser 1] heeft aangevuld met dit ‘belang’ bij ongedaanmaking van de kostenveroordeling in eerste aanleg. 's Hofs oordeel is in elk geval onbegrijpelijk of tegenover de stellingen van Yukos Finance c.s.8. ontoereikend gemotiveerd. 's Hofs oordeel is te meer onbegrijpelijk, omdat het hof in het duister laat wat dan het gevolg is van het verlies van [eiser 1]'s hoedanigheid als curator en het hof [eiser 1] kennelijk in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company als procespartij is blijven beschouwen (zo blijkt bijvoorbeeld uit de aanduiding van [eiser 1] op de eerste bladzijde van het arrest van 19 oktober 2010).
1.2.3
Voor zover het hof — ondanks de vermelding van [eiser 1] op de eerste bladzijde van zijn arrest van 19 oktober 2010 als partij in hoedanigheid van curator — (impliciet) heeft toegelaten dat [eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator of [eiser 1] pro se, [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in appel is opgevolgd, heeft het hof het recht geschonden althans is dit (impliciete) oordeel van het hof onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd, immers, het hof heeft geen grondslag aangewezen voor zo'n door [eiser 1] in appel ook niet gestelde opvolging in een andere hoedanigheid en zo'n grondslag voor opvolging in een andere hoedanigheid bestaat ook rechtens niet, zoals in het antwoord in het principaal cassatieberoep in randnrs. 27–38 is uiteengezet. Het hof had in elk geval (gemotiveerd) dienen te responderen op het betoog van Yukos Finance c.s. dat zowel naar Nederlands als naar Russisch recht van een dergelijke overname van de procedure in hoger beroep geen sprake kan zijn.9.
N.B.: De klachten van onderdeel 1 worden onvoorwaardelijk voorgesteld. Yukos Finance c.s. verzoeken de Hoge Raad deze klachten bij voorrang te behandelen en de zaak in zoverre zelf af te doen, door bij dictum te verstaan dat Yukos Finance c.s. van het door [eiser 1] aangangig gemaakte hoger beroep worden ontslagen, althans door te verstaan dat [eiser 1] (ook) in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Onderdeel 2: territorialiteitsbeginsel (voorwaardelijk)
2.
Het hof overweegt in r.o. 3.3.4 eerst dat in de rechtspraak naar voren komt dat het territorialiteitsbeginsel is gebaseerd op het souvereiniteitsbeginsel, dat belet dat het gezag van de ene staat met dwang wordt gehandhaafd op het grondgebied van een andere souvereine staat. Het hof oordeelt vervolgens dat het territorialiteitsbeginsel strekt tot bescherming van crediteuren, maar dat dit beginsel niet (mede) beoogt de failliet te beschermen tegen de gevolgen van een insolventieprocedure die geopend is in een land waarmee Nederland geen verdrag tot erkenning van een aldaar uitgeproken faillissement heeft. In r.o. 3.4.1 overweegt het hof vervolgens dat het territorialiteitsbeginsel voor de elders benoemde curator geen absoluut beletsel oplevert om ten aanzien van in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen beheers- en beschikkingsbevoegdheden uit te oefenen. In r.o. 3.4.5 oordeelt het hof dat met het tot nu toe overwogene tevens vast staat dat de vorderingen van [verweerder 3] c.s. moeten worden afgewezen voor zover het betreft de bepaling dat het te bekrachtigen vonnis ook tegen Promneftstroy zal gelden.
Het hof heeft aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.10. Dit onderdeel wordt ingesteld onder de voorwaarde dat hetzij [eiser 1] of [eiser 2] ontvankelijk wordt verklaard, hetzij onderdeel II van het cassatiemiddel van Promneftstroy c.s. slaagt.
2.1
Het territorialiteitsbeginsel bestaat, zoals ook Promneftstroy c.s. in de cassatiedagvaarding onder onderdeel II sub 1 e.v. (blz. 18 e.v.) toelichten uit twee regels:
- (a)
het buitenlandse (i.c. Russische) faillissementsbeslag op het vermogen van de gefailleerde (i.c. Yukos Oil Company) omvat niet haar in Nederland aanwezige baten;
- (b)
de rechtsgevolgen die naar Russisch recht aan het faillissement zijn verbonden kunnen in Nederland niet worden ingeroepen voor zover dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op — tijdens of na afloop van het faillissement — in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de gefailleerde.
Deze regels zijn, zoals blijkt uit HR 2 juni 1967, NJ 1968, 16 (Me Hiret/ Chiotakis), HR 31 mei 1996, NJ 1998, 108 (Vleeschmeesters) en HR 19 december 2008, NJ 2009 456 (KG Yukos l), nevengeschikt in die zin dat het territorialiteitsbeginsel niet alleen beperking (b) met zich brengt, maar, ongeacht of (b) zich voordoet, telkens ook beperking (a). Regel (b) strekt ter bescherming van de crediteuren, maar regel (a) strekt niet (uitsluitend) ter bescherming van crediteuren althans laat een beroep daarop toe door (belanghebbende) derden, zoals de schuldenaar. Uit het souvereiniteitsbeginsel waarvan het territorialiteitsbeginsel een sequeel is, volgt geenszins dat de regel dat het buitenlandse faillissementsbeslag niet de in Nederland aanwezige baten omvat slechts zou strekken ter bescherming van de belangen van de crediteuren en slechts zou werken voor zover de bescherming van crediteuren zulks zou vereisen. Het is ook ongerijmd dat het (volgens het hof) op het volkenrechtelijke souvereiniteitsbeginsel gebaseerde territorialiteitsbeginsel wel zou strekken tot bescherming van de belangen van de schuldeisers en niet ook tot bescherming van belanghebbende derden, zoals de schuldenaar. Een moderne regeling zoals de UNCITRAL Model Law on Cross Border Insolvency, die eveneens is gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel, bevat dan ook voorschriften voor de erkenning van en assistentie aan buitenlandse insolventieprocedures, die eisen dat niet alleen de belangen van schuldeisers, maar ook de belangen van de schuldenaar afdoende beschermd worden.11. Deze Modelwet is in een significant aantal landen overgenomen.
2.2
Het voorgaande brengt met zich dat een buitenlandse curator op grond van regel (a) bevoegdheden die samenhangen met het faillissementsbeslag, dat wil zeggen met de overgang van beheers- en beschikkingsbevoegdheden althans van beschikkingsbevoegdheden op de curator onder het buitenlandse faillissementsrecht, niet kan uitoefenen met betrekking tot goederen van de gefailleerde in Nederland, althans dat het verbod op uitoefening van zodanige bevoegdheden niet slechts geldt indien aangetoond wordt dat door die uitoefening de belangen van crediteuren (kunnen) worden geschaad. Bij gebreke van een verdrag, internationale regeling of wet die de erkenning van het buitenlandse faillisssement regelt is de Nederlandse rechter niet gehouden bij de toepassing van regel (a) te onderzoeken of de uitoefening van bevoegdheden door de buitenlandse curator de crediteuren in hun verhaalsmogelijkheden beperkt. Het hof heeft in r.o. 3.4.1 terecht geoordeeld dat de bevoegdheidsuitoefening van een elders benoemde curator niet zo ver mag gaan dat hij in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen als curator mag liquideren teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het buitenlandse faillissement erkende crediteuren. Dit volgt echter, anders dan het hof oordeelt, reeds uit regel (a) en de niet tot bescherming van crediteuren beperkte strekking van deze regel.
2.3
Uit het voorgaande volgt dat met het Russische faillissementsbeslag samenhangende bevoegdheden niet in Nederland kunnen worden uitgeoefend. In elk geval de bevoegdheid om de aandelen in Yukos Finance B.V. te verkopen of over te dragen is zo'n bevoegdheid. Zulks is ook niet onverenigbaar met de beslissing van de Hoge Raad in zijn kort geding-arrest van 19 december 2008, NJ 2009,456. Immers, dat arrest betrof niet de verkoop en overdracht, maar het nemen van aandeelhoudersbesluiten. Bovendien lijkt in dat arrest regel (b) te zijn toegepast, wellicht omdat de Hoge Raad van oordeel was dat het nemen van zodanige besluiten niet valt onder de beheers- en/of beschikkingsdaden waaraan regel (a) in de weg staat. Yukos Finance c.s. menen dat regel (a) ook in de weg staat aan het nemen van de gewraakte aandeelhoudersbesluiten en voor zover het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008 een toepassing van regel (a) behelst verzoeken zij de Hoge Raad van zijn in dat arrest gegeven oordeel terug te komen. Ten eerste valt niet goed in te zien welk rechtmatig belang de buitenlandse curator zou (kunnen) hebben bij het nemen van aandeelhoudersbesluiten ten aanzien van een Nederlandse vennootschap, indien die aandelen niet onder het faillissementsbeslag vallen en hij ze daarom niet mag vervreemden.
Ten tweede zijn dergelijke aandeelhoudersbevoegdheden zeer ingrijpend, al was het maar omdat de curator er mee kan bewerkstelligen dat het (door hem benoemde) bestuur alle onderliggende activa verkoopt en de gehele waarde van de vennootschap die niet onder het beslag valt niettemin uitkeert aan de curator. Ten derde brengt regel (a) niet mee dat de geldigheid van dergelijke beheers- of beschikkingshandelingen afhangt of kan afhangen van de vraag of daardoor de schuldeisers zijn benadeeld en ten vierde brengt een andersluidende opvatting met zich dat de schuldenaar gedwongen wordt te bewijzen dat het buitenlandse faillissement in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen of de openbare orde. Anders dan in het geval van Yukos zullen de meeste buitenlandse gefailleerden niet in staat zijn de zeer aanzienlijke kosten die daarmee gepaard gaan te dragen, waar nog bijkomt dat partijdigheid en afhankelijkheid van de buitenlandse rechterlijke macht en (andere) overheidscorruptie zich veelal niet laten bewijzen, omdat zij zich doorgaans achter gesloten deuren afspelen.12.
2.4
's Hofs oordeel is in elk geval ontoereikend gemotiveerd in het licht van de stellingen van Yukos Finance c.s. dat de door [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator verrichte uitoefening van het stemrecht op de aandelen in Yukos Finance was gericht op het te gelde maken van een tot de boedel van Yukos Oil Company behorend actief en dat [eiser 1] de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van Yukos Oil Company bij het stemmen op de aandelen in Yukos Finance heeft uitgeoefend voor het beheer en de vereffening van de boedel van Yukos Oil Company.13. Door deze essentiële stelling niet in zijn beoordeling te betrekken, heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Althans valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen dat het territorialiteitsbeginsel geen absoluut beletsel zou vormen voor de uitoefening van het stemrecht op de aandelen in Yukos Finance nu [eiser 1] dat heeft gedaan in het kader van het beheer en de vereffening van de boedel van Yukos Oil Company.
2.5
In r.o. 3.4.5 overweegt het hof dat met het tot nu toe overwogene tevens vast staat dat de vorderingen van [verweerder 3] c.s. moeten worden afgewezen voor zover het betreft de bepaling dat het te bekrachtigen vonnis ook tegen Promneftstroy zal gelden. Indien de Hoge Raad een van de klachten van principaal onderdeel II gegrond acht, kan deze overweging van het hof geen stand houden, omdat dan het gevorderde in het petitum sub b weer relevant wordt.
Onderdeel 3: Te liberaal toetsingskader voor erkenning (voorwaardelijk)
3.
In r.o. 3.5.1 oordeelt het hof dat geen doel treft de derde grief van [eiser 1] c.s., dat de rechtbank uit het oog heeft verloren dat erkenning van een buitenlands vonnis een regel behoort te zijn die slechts weinig uitzonderingen toelaat, en het Russische faillissementsvonnis in te vergaande mate heeft onderzocht. De door de rechtbank gekozen formulering niettegenstaande, heeft de rechtbank het volgens het hof juiste toetsingskader gevolgd. In rov, 3.3.1 heeft het hof het door hem aangelegde toetsingskader voor de erkenning van een buitenlands faillissementsvonnis weergegeven. Voor zover het hof aldus heeft geoordeeld dat de rechtbank een juist toetsingskader heeft gevolgd, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zulks klemt te meer indien het oordeel van het hof aldus dient te worden opgevat dat de rechtbank niet uit het oog heeft verloren dat erkenning van een buitenlands vonnis een regel behoort te zijn die slechts weinig uitzonderingen toelaat.
3.1
Zoals in de MvA sub 583- 601, Nadere Memorie sub 82–84 is betoogd valt het (hoofdzakelijk in familiezaken gehanteerde) toetsingskader voor de erkenning van buitenlandse vonnissen, niet (zonder meer) van toepassing te worden geacht op zaken als de onderhavige, waarin het gaat om de erkenning van de rechtsgevolgen van een buitenlands faillissementsvonnis. Volgens het Bontmantelarrest van 14 november 1924, NJ 1925, blz. 91, komt aan buitenlandse vonnissen in Nederland geen gezag van gewijsde toe en dient de Nederlande rechter in elk bijzonder geval te beoordelen of en in hoeverre aan een buitenlands vonnis gezag moet worden toegekend.
Dit ‘Bontmantel regime’ geeft blijk van de vooronderstelling dat, als een solide basis in verdrag of EG-verordening ontbreekt, niet a priori van de deugdelijkheid van elders gewezen (faillissements)vonnissen mag worden uitgegaan. Dit regime strookt met het feit dat er een groot aantal landen is dat inmiddels volop deelneemt aan het (internationale) rechtsverkeer, maar waarvan de rechterlijke instanties niet (meer) voldoen aan elementaire eisen, die daaraan in een moderne rechtsstaat dienen te worden gesteld.
3.2
Hieruit volgt dat rechtens onjuist is dat de erkenning van een buitenlands (faillissements)vonnis een regel behoort te zijn die slechts weinig uitzonderingen toelaat, en dat er geen a priori restricties voor (de mate en diepgang van) het onderzoek naar de vraag of de rechtsgevolgen van een buitenlands (faillissements)vonnis in Nederland kunnen worden erkend. Zulks klemt te meer, indien onderdeel 2 zou falen en er dus geen a priori beletsel is om de gevolgen van de dwangmaatregel van een buitenlands faillissement in Nederland te weren. Immers, juist bij gebreke van zo'n a priori beletsel op grond van het territorialiteitsbeginsel, zal het erkenningsregime de sleutel (moeten) vormen, waarin recht wordt gedaan aan de in onderdeel 2 ingeroepen belangen.
Dit middelonderdeel wordt ingesteld onder de voorwaarde dat hetzij [eiser 1] of [eiser 2] ontvankelijk zou zijn in zijn cassatieberoep, hetzij het cassatieberoep van Promneftstroy of ‘Yukos Finance’ zou slagen.
Onderdeel 4: Betekenis van EVRM-schending (voorwaardelijk)
4.
In r.o. 3.6.1 overweegt het hof:
‘Gelet op de specifieke aard van de diverse door het EVRM beschermde fundamentele rechten en, daar tegenover, het vertrouwen dat in het (internationale) handelsverkeer in rechterlijke uitspraken en daarop gebaseerde rechtshandelingen moet kunnen worden gesteld, zal, ook nadat is vastgesteld dat de buitenlandse procedure een schending van (een) in het EVRM gewaarborgde recht(en) heeft vertoond, nader onderzocht moeten worden of de aard en de ernst van de gemaakte inbreuk(en) en het nadeel dat daardoor is toegebracht aan degene die zich hier tegen de erkenning van het vreemde vonnis verzet, rechtvaardigen dat elke rechtskracht aan het buitenlandse vonnis wordt onthouden, dan wel, mede gelet op de belangen van degene die op het gezag van dat gewijsde heeft vertrouwd, met minder verstrekkende consequenties kan worden volstaan.’
Deze overweging getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende gemotiveerd.14.
4.1
Artikel 1 EVRM draagt de verdragsluitende partijen op de naleving van de mensenrechten te verzekeren. De Nederlandse rechter is gehouden deze bescherming ook te geven als de (primaire) schendingen niet zijn begaan door de Nederlandse overheid, maar door (in casu) de Russische overheid. Daarbij dient als uitgangspunt dat, behoudens hier irrelevante uitzonderingen, aan handelingen van vreemde staten waardoor mensenrechten geschonden worden of die in strijd zijn met de Nederlandse (internationale) openbare orde, geen gevolgen worden verbonden in Nederland. 's Hofs oordeel dat de rechter aan de hand van aard, ernst en nadeel van de schending de door die schending veroorzaakte gevolgen in stand zou kunnen laten, is dan ook rechtens onjuist. Het vertrouwen van het (internationale) handelsverkeer in rechterlijke uitspraken en daarop gebaseerde rechtshandelingen kan er niet toe leiden dat de Nederlandse rechter het resultaat van buitenlandse mensenrechtenschendingen in zijn rechtsorde effect geeft. Dat internationale handelsverkeer is er overigens juist minstens evenzeer bij gebaat dat handelingen gepleegd door vreemde staten waardoor schendingen van fundamentele rechtsbeginselen en mensenrechtenbepalingen plaatsvinden geen consequenties hebben in Nederland. Uitgangspunt zal moeten zijn dat aan handelingen van vreemde staten waardoor mensenrechten geschonden worden of die in strijd zijn met de Nederlandse (internationale) openbare orde geen gevolgen worden verbonden in Nederland.
Slechts in uitzonderlijke gevallen zal dit anders zijn. Voor zover nodig richt dit onderdeel zich ook tegen r.o. 3.3.1, waarin het hof de rol en betekenis van artikel 1 EVRM en de (overige) rechtstreeks werkende bepalingen van dat verdrag ten onrechte buiten beschouwing laat.
4.2
Door toe te laten dat onder omstandigheden, mede gelet op de belangen van degene die op het gezag van dat gewijsde heeft vertrouwd, met minder verstrekkende consequenties (dan weigering van erkenning) kan worden volstaan, geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, niet valt in te zien dat met minder vergaande maatregelen de import in Nederland van buitenlandse mensenrechtenschendingen (effectief en adequaat) gecorrigeerd zou kunnen worden. Juist ook omdat de mogelijkheid voor zo'n correctie vrijwel steeds zal ontbreken, dient de erkenning van een met schending van mensenrechten tot stand gekomen buitenlands (faillissements-) vonnis in beginsel integraal te worden geweigerd.
Dit onderdeel wordt voorgesteld onder de voorwaarde dat [eiser 1] of [eiser 2] ontvankelijk zou zijn in zijn cassatieberoep.
Onderdeel 5: Ontoelaatbare beperking tot faillissementsvonnis (voorwaardelijk)
5.
In r.o. 3.6.9 overweegt het hof:
‘Die benadering, waarin besloten ligt dat al hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de gegrondheid van de aan Yukos Oil opgelegde (naheffings)aanslagen en de verschuldigdheid van de daaraan verbonden (bestuurlijke) boetes, rente en invorderingsheffingen, in de onderhavige zaak geen zelfstandig onderwerp van geschil kunnen vormen, acht het hof — los van de inhoudelijke waarderingen die de rechtbank heeft gemaakt en waaraan het hof thans nog niet toekomt — juist. In de onderhavige zaken gaat het alleen om defecten in het Russische faillissenientsvonnis en in de procedure waarin dat vonnis is gewezen. Schendingen van Russische rechtsregels in de daaraan voorafgegane fiscale procedures kunnen in beginsel slechts van belang zijn voor zover zij tot de conclusie voeren dat Yukos Oil daardoor nodeloos in staat van faillissement is geraakt. Ook om deze reden zal de inhoudelijke uitspraak van het EHRM inzake de door Yukos ingediende klachten niet noodzakelijk doorslaggevend zijn voor de afdoening van de onderhavige zaken.’
Deze rechtsoverweging van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting of is onvoldoende gemotiveerd.
5.1
Het hof heeft aldus in strijd met art. 24 Rv de grondslagen voor de vorderingen van Yukos Finance c.s. te beperkt uitgelegd. Yukos Finance c.s. hebben hun vorderingen er immers niet uitsluitend op gebaseerd dat het faillissement in strijd is met de openbare orde en het gevolg is van de schendingen van mensenrechten en beginselen van een behoorlijke rechtspleging in de fiscale procedures. Sterk verkort samengevat, hebben Yukos Finance c.s. gesteld15. dat een groot aantal handelingen neerkwam op een onteigening die in strijd is met artikel 1 EVRM en talloze ernstige schendingen opleveren van mensenrechten, fundamentele beginselen en de openbare orde. Daarbij gaat het onder meer om de belastingaanslagen, de freezing orders, de verkoop van Yuganskneftegaz (een kernactiviteit van Yukos), het vervolgens stilzitten van de Russische belastingdienst, de opening van het faillissement, het toelaten van enorme pseudovorderingen van het Russische staatsoliebedrijf Rosneft en de Russische staat in het faillissement, de verkopen van alle activa in transacties die niet in een vrije markt plaatsvonden, het doorgaan met die verkopen zelfs toen voldoende baten waren gerealiseerd om alle schuldeisers te voldoen (ook de Yukos Finance aandelen werden verkocht terwijl er al voldoende actief was gerealiseerd), de verlenging van het faillisssement door middel van een vonnis waaruit zelfs van het overschot bleek en waarin geen deugdelijke grond voor de voortzetting werd aangevoerd en de verdeling van vrijwel alle opbrengsten onder de Russische belastingdienst en het Russische staatsbedrijf Rosneft.
5.2
's Hofs oordeel dat schendingen van Russische rechtsregels in de daaraan voorafgegane fiscale procedures in beginsel slechts van belang kunnen zijn voor zover zij tot de conclusie voeren dat Yukos Oil daardoor nodeloos in staat van faillissement is geraakt, is in het licht van subonderdeel 5.1 bovendien onjuist. Het faillissement van Yukos Oil Company is immers, naar Yukos Finance c.s. hebben betoogd, niet alleen het onrechtmatige gevolg van de onrechtmatige aanslagen en fiscale procedures, maar is ook zelf een onrechtmatig instrument geweest in het kader van een onrechtmatige onteigening. Bovendien heeft het hof miskend dat de ernst en omvang van de schendingen in het kader van de fiscale procedures een rol spelen, omdat die omvang en de nepvorderingen van Rosneft, die Rosneft ongehinderd in het faillissement van Yukos Oil Company kon indienen, de de facto onteigening hebben teweeggebracht. Ten slotte geldt dat de beoordeling van de fiscale procedures ook in zoverre van belang is dat, indien de onrechtmatigheid daarvan wordt vastgesteld en/of de onrechtmatige motieven die daarbij een rol hebben gespeeld worden vastgesteld, zulks bewijs oplevert van het boos opzet van de Russische staat en/of van de onrechtmatigheid van de overige elementen, waaronder het faillissement. In het licht hiervan is 's hofs aangehaalde overweging, althans de door het hof aangebrachte beperking dan ook onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
5.3
Onjuist en/of onbegrijpelijk is dan ook 's hofs oordeel in r.o. 3.6.9 dat het in de onderhavige zaak uitsluitend gaat om defecten in het Russische faillissementsvonnis. Daarbij dient nog te worden bedacht dat, naar ook [eiser 1] althans in eerste aanleg heeft gesteld16. en ook volgt uit de door hem overgelegde affidavit van [naam 1]17. de Russische faillissementsrechter niet de vrijheid had de beslissingen in de fiscale procedures te toetsen en moest uitgaan van de toestand van opgehouden te betalen, die overigens door de aanslagen en freezing orders was veroorzaakt. Voor zover hieraan de conclusie verbonden zou moeten worden dat de openingsprocedure van het faillisssement zelf geen defect vertoont, doet dat er niet aan af dat dit deel uitmaakt van een proces van onrechtmatige onteigeningen, nu immers
- (a)
dat faillissement een onvermijdelijk gevolg was van de eerdere mensenrechtenschendingen en
- (b)
dat faillissement deel uitmaakte van een met grootschalige en zeer ernstige mensenrechtenschendingen uitgevoerd confiscatieprocedé en derhalve erkenning van de gevolgen van dit faillissement in strijd zou komen met de Nederlandse openbare orde.
Dit onderdeel wordt ingesteld onder de voorwaarde dat [eiser 1] en/of [eiser 2] ontvankelijk is in zijn principaal cassatieberoep en incidenteel onderdeel 1 faalt.
Onderdeel 6: Bewijsmateriaal naheffingsbesluit
6.1
In r.o. 2.2.7 overweegt het hof:
‘Op een volgende zitting, op 14 mei 2004, heeft het Arbitrazh Court op verzoek van Yukos Oil het Ministerie gelast haar aan het naheffingsbesluit ten grondslag liggende (omvangrijke) bewijsmateriaal ter beschikking te stellen, waarna de verdere behandeling is aangehouden tot 21 mei 2004. Op 17 mei 2004 heeft het Ministerie Yukos Oil bericht dat inzage in het bewijsmateriaal kon plaatsvinden in een gebouw van het Ministerie. Diverse juristen/adviseurs van Yukos Oil hebben die stukken op 18 en 19 mei 2004 ingezien.’
6.2
Voor zover het hof met de laatste zin bedoeld heeft vast te stellen dat juristen/adviseurs van Yukos Oil het aan het naheffingsbesluit ten grondslag liggende en/of in de fiscale procedure overgelegde bewijsmateriaal hebben ingezien, is 's hofs oordeel onbegrijpelijk en/of is zij onvoldoende gemotiveerd in het licht van de uitgebreide stellingen van Yukos Finance c.s. Zie onder meer Memorie van Antwoord onder 48, 717–726 en Nadere memorie onder 211–212, waar Yukos Finance c.s., kort gezegd, hebben aangevoerd dat niet viel na te gaan of de ongeordende in komkommerkratten gepresenteerde documenten die de juristen/adviseurs op 18 en 19 mei 2004 op het belastingministerie mochten inzien dezelfde waren als het aan het naheffingsbesluit ten grondslag liggende en in de procedure overgelegde bewijsmateriaal.
Onderdeel 7: Kostenveroordeling in appel
7.1
In de Memorie van Antwoord (petitum sub i) en de Nadere Memorie sub 557 is veroordeling gevraagd tot betaling van de kosten van vertalingen die in de Nadere Memorie sub 557 zijn gespecificeerd ad EUR 505.195,47. Deze vordering is door Promneftstroy, ‘Yukos Finance’, [eiser 1] en [eiser 2] niet betwist. Het hof heeft ten onrechte deze vordering, zonder enige motivering, niet toegewezen tegen Promneftstroy en evenmin tegen degenen die gehouden zijn de proceskosten van ‘Yukos Finance’ zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te voldoen ([betrokkene 1], [betrokkene 2] of mr. Ouwehand).
7.2
Het hof heeft in zijn dictum Promneftstroy c.s. veroordeeld in de proceskosten. Onder Promneftstroy c.s. valt ook Yukos Finance zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Uit het arrest volgt echter dat ‘Yukos Finance’ in die hoedanigheid een spookpartij is. Het hof had derhalve op de voet van art. 245 Rv [betrokkene 1] en [betrokkene 2] of mr. Ouwehand, de voor die partij gestelde advocaat in die kosten moeten veroordelen.
Yukos Finance c.s. concluderen in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging van 's hofs arrest, met veroordeling van
- (i)
Promneftstroy,
- (ii)
[betrokkene 1], [betrokkene 2] of mr Meijer die ‘Yukos Finance’ ‘vertegenwoordigen’,
- (iii)
Rebgun en
- (iv)
[eiser 2] in de kosten.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑04‑2011
Zie onder meer HR 19 januari 2007, NJ 2007,450, HR 6 december 2002, NJ 2004, 162, HR 20 december 1996, NJ 1997,220 en HR 5 februari 1971, NJ 1971,209.
Zie daarover o.m. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 53. Zoals in HR 19 januari 2007, NJ 2007,450 is aanvaard, laat zich wel denken dat de materiële procespartij alsnog een volmacht verleent, om op die grond als vertegenwoordiger de procedure te kunnen voortzetten. Dat veronderstelt wel een existerende materiële procespartij, die er in deze zaak niet is.
Zie daarover bijv. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48, slot.
Zie o.m. M.B. de Boer, WPNR 04/6589.
Zie bijvoorbeeld Gerechtshof 's‑Hertogenbosch 22 mei 2007, LJN BA6988, Gerechtshof Arnhem 24 april 2007, LJN BA4926, Rechtbank Rotterdam 8 februari 2006, LJN AV3944, Rechtbank Arnhem 24 maart 2004, LJN AP1366. Centrale Raad van Beroep 7 oktober 2003, USZ 2003,339, HR 25 januari 2002, JOL 2002,51 en Rechtbank Utrecht 2 juni 1999, JOR 1999,274.
Vgl. HR 2 april 1993. NJ 1993, 573.
Ook in het licht van het thans bij de Tweede Kamer onder nr. 32576 aanhangige Wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak en de daarin voorgestelde restricties voor toegang tot de cassatierechter, lijkt deze rechtspraak aan herziening toe. Het valt niet langer in te zien dat een louter belang bij instandhouding of ongedaanmaking van een (forfaitaire) kostenveroordeling een voldoende belang oplevert voor het instellen van het rechtsmiddel van cassatie.
Zie o.m. Incidentele conclusic ontslag van instantie onder 9, 10 en 35, Incidentele conclusies voorwaardelijke voeging en antwoord in tussenkomst onder 9 en 10, Memorie van Antwoord onder 36,37 en 39 en Nadere Memorie onder 451.
Zie o.m. Incidentele conclusic ontslag van instantie onder 24 en 35, Incidentele conclusies voorwaardelijke voeging en antwoord in tussenkomst onder 24, Pleitaantekeningen mr. Rumora-Scheltema d.d. 20 januari 2009 onder 11 en 20–22, Memorie van Antwoord onder 28 e.v. en Nadere Memorie onder 446–457.
Zie voor het betoog hierover van Yukos Finance c.s. in feitelijke instanties onder meer: Dagvaarding 4.1–5.28. Conclusie van repliek sub 28–43, Pleitnotities Mr. Van Galen van 12 juli 2007 sub 2–3, MvA sub 45, 569, 650. Nadere Memorie sub 38,74–81,466–468.
Zie artikel 22 van die regeling.
Aldus het Hof Amsterdam in zijn exequalurbcschikking van 28 april 2009, kenbaar uit RvdW 2010, 804 en JBPr 2010, 55 en overgelegd als productie 139.
Memorie van antwoord onder 579 en Nadere memorie onder 462.
Zie aldus ook pleitnota appel 9 september 2010 sub 124–138.
De gehele toedracht is uitvoerig geschetst in Dagvaarding sub 2.1.2.2‘ 6.1.2,6.2,6.3,6.4,6.5,6.6,6.7,6.8, Conclusie van repliek sub 11, 17, 18,54,60,64 e.v., pl,eitnotiities Mr. Van Galen van 12 juli 2007 sub 13–19,21–33,45–62 MvA sub 44–128,401–520,705–735, Nadere Memorie sub 351, 374. De kwalificaties van de schendingen zijn te vinden in Dagvaarding sub 8, Conclusie van repliek sub 53 e.v., Pleitnotities Mr. Van Galen van 12 juli 2007 sub 7 en 63, MvA 166–176, 178,370,380,401,412–414,421,540–557,562–569,645–648, Nadere Memorie sub 25, 51, 343–344, pleitnota 9 september 2010 sub 104,141–148.
Zie conclusie van antwoord sub 16.
Affidavit van [naam 1], productie 14 zijdens [eiser 1] sub 65–66.
Beroepschrift 19‑01‑2011
Na op 7 januari 2011 van de rolraadsheer bij de Hoge Raad schriftelijk verkregen verlof om op een verkorte termijn van vier weken te dagvaarden
Op de negentiende januari tweeduizendelf, op verzoek van
- 1.
[requirant 1],
in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO YUKOS OIL COMPANY, wonende te [woonplaats], Russische Federatie (‘[requirant 1]’);
- 2.
[requirant 2],
wonende te [woonplaats], Russische Federatie (‘[requirant 2]’);
[requirant 1] en [requirant 2] worden hierna tevens tezamen aangeduid als [requirant 1] c.s.;
- 3.
OOO PROMNEFTSTROY,
een rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie, gevestigd te Moskou, Russische Federatie (‘Promneftstroy’); en
- 4.
YUKOS FINANCE B.V.,
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Amsterdam (‘Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2])’),
Promneftstroy en Yukos Finance ([betrokkene 1]/[betrokkene 2]) worden hierna tevens tezamen aangeduid als Promneftstroy c.s.,
die woonplaats kiezen aan het Noordeinde 33 te (2514 GC) Den Haag, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. R.S. Meijer, die door [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. is aangewezen om als zodanig hen te vertegenwoordigen in na te melden cassatie-procedure,
[Heb ik. SABRINA ZUIDERVAART. al toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van DENNIS JOUSTRA, gerechtsdeurwaarder met vestigings plaats Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan het Kon. Wilhelminplein 30;]
1.
[gerequireerde 1],
wonende te ([postcode]) [woonplaats], Hawaï, Verenigde Staten van Amerika, op [adres], zonder bekende woonplaats binnen Nederland (‘[gerequireerde 1]’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te Amsterdam aan de Strawinskylaan 1999 (1077 XV), ten kantore van de advocaat mr. R.J. van Galen op laatstvermeld adres exploot gedaan op voet van art. 63 lid 1 Rv en een afschrift hiervan latende aan:
[mevrouw B.F.H. Rumora-Scheltema,]
[aldaar werkzaam;]
exploot gedaan door twee afschriften hiervan, en van de Engelse vertalingen daarvan, te laten aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad te Den Haag aan de Kazernestraat 52 (2514 CV), bij/aan:
— aan wie twee afschriften bij afzonderlijk exploot zijn of zullen worden betekend —
aldaar ten parkette werkzaam, met het verzoek dat van dit exploit overeenkomstig de artikelen 3–6 van het verdrag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (Trb. 1966, 91) betekening moet worden gedaan, en met de opgave dat verlangd wordt betekening door eenvoudige afgifte, en indien een eenvoudige afgifte niet mogelijk mocht zijn, met inachtneming van de vormen in de wetgeving van de Staat voorgeschreven voor de betekening van stukken die daar zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen;
de kosten ten bedrage van USD 95 worden tijdig overgemaakt naar de Wells Fargo Bank, account no. [accountnummer], onder vermelding van Swift Code: WFBIUS6S, 1763 4th Ave South, Seattle, Washington 98134 USA onder vermelding van [gerequireerde 1], wonende te ([postcode]) [woonplaats], Hawaï, Verenigde Staten van Amerika, op [adres];
terwijl een derde afschrift van dit exploot, alsmede de Engelse vertaling hiervan door mij terstond per aangetekende post aan [gerequireerde 1] is verzonden.
2.
[gerequireerde 2],
wonende te ([postcode]) [woonplaats], Texas, Verenigde Staten van Amerika, op [adres], zonder bekende woonplaats binnen Nederland (‘[gerequireerde 2]’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te Amsterdam aan de Strawinskylaan 1999 (1077 XV), ten kantore van de advocaat mr. R.J. van Galen op laatstvermeld adres exploot gedaan op voet van art. 63 lid 1 Rv en een afschrift hiervan latende aan:
[mevrouw B.F.H. Rumora-Scheltema],
[aldaar werkzaam;]
exploot gedaan door twee afschriften hiervan, en van de Engelse vertalingen daarvan, te laten aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad te Den Haag aan de Kazernestraat 52 (2514 CV), bij/aan:
— aan wie twee afschriften bij afzonderlijk exploot zijn of zullen worden betekend —
aldaar ten parkette werkzaam; met het verzoek dat van dit exploit overeenkomstig de artikelen 3–6 van het verdrag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (Trb. 1966, 91) betekening moet worden gedaan, en met de opgave dat verlangd wordt betekening door eenvoudige afgifte, en indien een eenvoudige afgifte niet mogelijk mocht zijn, met inachtneming van de vormen in de wetgeving van de Staat voorgeschreven voor de betekening van stukken die daar zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen;
de kosten ten bedrage van USD 95 worden tijdig overgemaakt naar de Wells Fargo Bank, account no. [accountnummer], onder vermelding van Swift Code:sss WFBIUS6S, 1763 4th Ave South, Seattle, Washington 98134 USA onder vermelding van [gerequireerde 2], wonende te ([postcode]) [woonplaats], Texas, Verenigde Staten van Amerika, op [adres];
terwijl een derde afschrift van dit exploot, alsmede de Engelse vertaling hiervan door mij terstond per aangetekende post aan [gerequireerde 2] is verzonden.
3.
YUKOS FINANCE B.V.,
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Amsterdam (‘Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2])’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te Amsterdam aan de Strawinskylaan 1999 (1077 XV), ten kantore van de advocaat mr. R.J. van Galen op laatstvermeld adres exploot gedaan op voet van art. 63 lid 1 Rv en een afschrift hiervan latende aan:
[mevrouw B.F.H. Rumora-Scheltema,]
[aldaar werkzaam]
Partijen 1–3 worden hierna tezamen aangeduid als ‘[gerequireerde 1] c.s.’
- 1.
aangezegd dat [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. beroep in cassatie instellen tegen het arrest (‘het arrest’) van het Gerechtshof te Amsterdam (‘het hof’), gewezen in de gevoegde zaken met zaaknummers 200.002.097/01 en 200.002.104/01 tussen [requirant 1] c.s. als appellanten in het principaal appèl, partijen in de tussenkomst van Promneftstroy c.s. en geïntimeerden in het incidenteel appèl van [gerequireerde 1] c.s., [gerequireerde 1] c.s. als geïntimeerden in het principaal appèl van [requirant 1] c.s., verweerders in de tussenkomst van Promneftstroy c.s. en incidenteel appellanten, alsmede Promneftstroy c.s. als tussengekomen eisende partijen tevens verweerders in het incidenteel appèl van [gerequireerde 1] c.s., uitgesproken op 19 oktober 2010;
- 2.
gedagvaard om op vrijdag vijfentwintig februari tweeduizendelf, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
- 3.
met aanzegging dat indien een gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- 4.
met aanzegging dat indien ten minste één verweerder in het geding is verschenen en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tegen de niet verschenen verweerder(s) verstek wordt verleend en tussen eisers en de verschenen verweerder(s) wordt voortgeprocedeerd, mits ten aanzien van de niet verschenen verweerder(s) de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, waarna tussen alle partijen in de gevoegde zaken arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
- 5.
met aanzegging dat bij verschijning in het geding [gerequireerde 1] een griffierecht verschuldigd is van € 294,-, [gerequireerde 2] van € 294,- en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2]) van € 710,-, met dien verstande dat
- (1)
indien twee of meer verweerders waaronder Yukos Finance bij dezelfde advocaat bij de Hoge Raad verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, van hen één gezamenlijk griffierecht wordt geheven van € 710,-, althans in het geval [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] wel bij dezelfde advocaat bij de Hoge Raad verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, maar Yukos Finance (Godfrey/[gerequireerde 2]) niet, van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] één gezamenlijk griffierecht wordt geheven van € 294,-, en dat
- (2)
van een persoon die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 294,-, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd
- (1o)
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 WRb, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in art. 24 lid 2 WRb, dan wel
- (2o)
een verklaring van de raad voor de rechtsbijstand als bedoeld in art. 1 WRb, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in art. 35 leden 3 en 4 WRb, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e WRb (thans neergelegd in art. 2 leden 1 en 2, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
- 6.
met aanzegging dat het griffierecht binnen vier weken nadat een verweerder in het geding is verschenen door hem moet zijn betaald, bij gebreke waarvan zijn recht vervalt om in cassatie te komen;
- 7.
[requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. — die, voor zover rechtens nodig en overigens ter onderlinge ondersteuning, ook elkaar bij deze over en weer doen oproepen en toezeggen om in deze cassatieprocedure te verschijnen, voor welk doel zij tevens, zoals hierboven vermeld, allen woonplaats hebben gekozen ten kantore van mr. R.S. Meijer en hem als advocaat bij de Hoge Raad hebben aangewezen om als zodanig hen te vertegenwoordigen in deze cassatieprocedure — voeren tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Onderdeel I. [gerequireerde 1] c.s. hebben geen voldoende belang — in de zin van de artt. 3:302 en 303 BW — bij hun vorderingen (rov. 3.2–3.2.1; grief 1 van [requirant 1] c.s.1., Inc MvA § 4–5 en Plta II § 3–4; Promneftstroy: MvG § 178, Inc MvA § 23–30 en 58–106 en Plta II § 2 (t en u) en § 3)
A. Geen belang bij oorspronkelijke vorderingen, zoals gehandhaafd in appèl
Inleiding
[requirant 1] c.s. hebben tegen de oorspronkelijke, door de rechtbank toegewezen en in appèl onverkort gehandhaafde vorderingen van [gerequireerde 1] c.s. tot — kort gezegd2. — nietigverklaring althans vernietiging van alle door [requirant 1] qq namens Yukos Oil als enig aandeelhouder in Yukos Finance genomen besluiten — waaronder m.n. het ontslag van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] als bestuurders van Yukos Finance — als preliminair verweer aangevoerd dat [gerequireerde 1] c.s.
- (a)
daarbij geen voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW hebben althans niet hebben gesteld en
- (b)
deze vorderingen, gelet op de artt. 2:14–16 en 3:302 BW, tegen de verkeerde wederpartij hebben ingesteld.
Op grond daarvan hebben [requirant 1] c.s. tot niet-ontvankelijkverklaring van [gerequireerde 1] c.s. althans afwijzing van hun vorderingen geconcludeerd.3.
Het hof heeft deze verweren in rov. 3.2 — kort maar correct — als onderdelen van grief 1 van [requirant 1] c.s. weergegeven. 's Hofs verwerping ervan in rov. 3.2.1 is onjuist althans onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd. Deze algemene klacht wordt hieronder nader uitgewerkt en toegelicht.
Klachten, uitwerking en toelichting
1. Ad (b): ‘vordering tegen verkeerde wederpartij’ (artt: 2:15 en 3:302 BW)
1.1
Bij Plta I § 6; MvG § 7.10; Inc. MvA § 5.5 en 17.8 en Plta II § 3.2–3.3, 3.9, 3.11 en 3.14 is door [requirant 1] c.s. gemotiveerd gesteld dat [gerequireerde 1] c.s. hun vordering tot nietigverklaring althans vernietiging van — onder meer — het besluit tot ontslag met onmiddellijke ingang van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] als bestuurders van Yukos Finance, zoals genomen door [requirant 1] op 11 augustus 2006 als curator en wettelijk vertegenwoordiger van Yukos Oil als enig aandeelhouder van Yukos Finance (vgl. rov. 2.4.2) niet tegen [requirant 1] in zijn voornoemde hoedanigheid hadden moeten instellen, maar tegen de vennootschap (Yukos Finance) zelf. Volgens dit betoog van [requirant 1] c.s. had dit bovendien moeten gebeuren op de in art. 2:15 BW voor vernietigingsvorderingen voorgeschreven, echter ook op een nietigverklaringsvordering als de onderhavige toepasselijke wijze.4. Vaststaat echter dat Yukos Finance niet door [gerequireerde 1] c.s. als gedaagde is aangesproken en dat, waar zij zelf als eiseres in eerste aanleg optrad, niet voldaan is aan de vereisten van art. 2:15 lid 3, sub b; evenmin is door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] als eisers voldaan aan de vereisten van lid 4 van dat artikel. Bovendien, aldus nog steeds dit preliminaire verweer, was en is [requirant 1] — anders dan indertijd wellicht Yukos Oil — in de zin van art. 3:302 jo. 303 BW geen onmiddellijk betrokken partij bij de rechtsverhouding in geschil, zodat bij een enkel tegen [requirant 1] c.s. uitgesproken declaratoir (laat staan een vernietiging) onvoldoende baat respectievelijk belang bestaat. Die rechtsverhouding en dat geschil:hebben immers betrekking op het — al dan niet — voortbestaan van de bestuurdersfunctie van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] bij Yukos Finance. De aandeelhouder van die vennootschap, hoewel die hier handelde als haar orgaan, zou men hierbij wellicht als direct betrokken partij kunnen aanmerken maar dat geldt in elk geval niet voor de persoon die slechts optrad als vertegenwoordiger van die aandeelhouder.
1.2
In 's hofs rov. 3.2.1 zoekt men tevergeefs naar enige als zodanig kenbare beslissing op het onder 1.1 samengevatte verweer van [requirant 1] c.s. 's Hofs geheel impliciete verwerping van dit verweer — als onderdeel van grief 1 — is dan ook onjuist althans mist een begrijpelijke motivering. Dit gebrek is temeer onjuist en/of onbegrijpelijk nu het hof in rov. 3.2.1 spreekt over ‘een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon’ (3e volzin); ‘besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon’ (4e volzin); ‘het onder 2.4.2 genoemde aandeelhoudersbesluit’ (5e volzin) en ‘besluiten die ten onrechte in haar naam genomen zouden zijn’ (slotzin), maar geen kenbare aandacht besteedt aan het niet gedaagd zijn van Yukos Finance (als de betrokken vennootschap) en evenmin van Yukos Oil (als de betrokken aandeelhouder).
1.3
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is (ook) 's hofs oordeel in de 2e volzin van rov. 3.2.1 dat [gerequireerde 1] c.s. bij hun vordering tegen [requirant 1] c.s. een voldoende belang hebben in de zin van art. 3:302 BW. Immers,
- 1)
het voor de toepassing van art. 302 geldende criterium is niet ‘het zijn van ‘onmiddellijk rechthebbende’ bij de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd’;
- 2)
überhaupt is onduidelijk wat het hof met een ‘rechthebbende bij een rechtsverhouding’ bedoelt;
- 3)
de partijen bij de al dan niet geldig beëindigde rechtsverhouding ‘vennootschap-bestuurder(s)’, waaromtrent door [gerequireerde 1] c.s. een declaratoir wordt verlangd zijn alleen de drie oorspronkelijke eisers zelf; [requirant 1] is daarbij ‘rechthebbende’ noch ‘onmiddellijk betrokkene’, want hij trad slechts op als wettelijk vertegenwoordiger van de enig aandeelhouder van Yukos Finance; en
- 4)
het hof miskent in de eerste twee volzinnen van rov. 3.2.1 dat het met het hoofdonderwerp van de oorspronkelijke vordering van [gerequireerde 1] c.s. in feitelijke zin samenvallende onderwerp van grief 1 van [requirant 1] c.s. bestond uit door [requirant 1] qq als wettelijk vertegenwoordiger van Yukos Finance's aandeelhouder genomen besluiten, in het bijzonder het ontslagbesluit ten aanzien van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] van 11 augustus 2006; in elk geval maakte van die oorspronkelijke vordering en grief 1 géén deel uit de kwestie rond het aandeelhouderschap van Promneftstroy in Yukos Finance.
2. Verwarring van chronologie en/of inhoud vorderingen ontneemt grondslag aan belang-oordeel
2.1
Het hierboven in § 1.3 sub 4) gewraakte oordeel van het hof is voorts onjuist en/of onbegrijpelijk omdat bij het alsnog honoreren van het bovenbedoelde preliminaire verweer van [requirant 1] c.s., [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] vanaf 11 augustus 2006 (in elk geval jegens [requirant 1] c.s.) geen beroep meer zou toekomen op de hoedanigheid van Yukos Finance-bestuurder, zodat de (volgens het vervolg van rov. 3.2.1) juist in die (pretense) hoedanigheid gelegen grond om een voldoende belang van [gerequireerde 1] c.s. in de zin van de artt. 302 én 303 BW aan te nemen, al zou zijn weggevallen vóór de verkoop van de Yukos Finance aandelen in augustus 2007 van [requirant 1] qq aan Promneftstroy, en — a fortiori — vóór de pas in het appèl terzake door Promneftstroy c.s. en [gerequireerde 1] c.s. ‘spiegelbeeldig’ ingestelde declaratoire vorderingen.
2.2
De bovenbedoelde verwarring van de oorspronkelijke en in appèl toegevoegde vorderingen van [gerequireerde 1] c.s. vitiëert ook daarom de verwerping van grief 1, omdat het hof in rov. 3.4–3.4.5 en het dictum reeds alle vorderingen van Promneftstroy c.s. afwijst en de negatieve verklaring van recht ten aanzien van Promneftstroy's verkrijging van de aandelen in Yukos Finance toewijst, zulks op grond van alleen het territorialiteitsbeginsel.5. Hieruit blijkt immers, dat de volgens o.a. rov. 3.6 nog in een volgend arrest te beantwoorden vraag of [requirant 1] als wettelijke vertegenwoordiger van aandeelhouder Yukos Oii besluiten mocht nemen, zoals het in naam van Yukos Finance ontslaan van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] als haar bestuurders, geheel los staat van de volgens het hof ongeldige aandelenoverdracht.
3. Ad (a): ‘geen voldoende belang bij vordering’ (artt. 303 jo. 302 BW)
3.1
Bij CvA § 14.9, 21.6 en 22.6; CvD § 8.3 e.v.; Plta I § 2.2 en 5; MvG § 7 (grief 1); Inc: MvG § 5; Plta II § 3 is door [requirant 1] c.s.6. het preliminaire verweer gevoerd dat [gerequireerde 1] c.s. bij hun vordering tot nietigverklaring van het door [requirant 1] qq aan [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] als bestuurders van Yukos Finance op 11 augustus 2006 gegeven ontslag7. geen althans onvoldoende belang in de zin van art. 3:303 BW (gesteld) hebben, temeer nu een verklaring voor recht wordt gevorderd en het bestaan van zo'n belang door [requirant 1] c.s. gemotiveerd is betwist.
Art. 303 eist in beginsel voor elke vordering — ook indien het om het constateren van een nietigheid gaat — een eigen concreet — niet louter ideëel, emotioneel of algemeen — vermogensrechtelijk en — in verhouding tot de van de vordering uitgaande druk op de wederpartij en rechter — voldoende belang bij de eiser. Volgens [requirant 1] c.s. schieten de stellingen terzake van [gerequireerde 1] c.s. wezenlijk tekort, onder meer omdat:
- (i)
[gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] terecht geen eigen financieel belang hebben gesteld bij het continueren van hun bestuurdersfunctie in Yukos Finance, noch beroep hebben gedaan op aantasting van hun reputatie of verlies van werkervaring of — contacten e.d. en evenmin geklaagd hebben over de ontslaggronden of — wijze als zodanig;
- (ii)
door Yukos Finance niets is gesteld waaruit valt af te leiden dat zij — mede gezien de bevoegdheden terzake van Yukos Oil als enig aandeelhouder — een ‘303’-belang heeft bij het continueren van het bestuurderschap van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] in plaats van de door [requirant 1] qq als enige toenmalige vertegenwoordiger van de aandeelhouder benoemde vervangers;
- (iii)
door [gerequireerde 1] c.s. in al hun processtukken (aanvankelijk) als enige resp (laatstelijk in NM en Plta II) als voornaamste beweegreden voor hun vorderingen tegen [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. wordt genoemd
- (1)
het zoveel mogelijk bestrijden van de (beweerdelijk) wederrechtelijke bejegening van Yukos Oil door de Russische belastingautoriteiten en rechterlijke macht en
- (2)
het daarmee dienen van de belangen van Yukos Oil, althans — vanwege haar definitieve ontbinding in november 2007 — die van haar nog onbetaalde crediteuren en voormalige aandeelhouders, de zgn ‘stakeholdere’.8.
- (iv)
[gerequireerde 1] c.s., ondanks uitdrukkelijke vragen terzake geen beroep hebben gedaan op een last, volmacht, andere wettelijke titel o.i.d., waaruit een bevoegdheid zou kunnen worden afgeleid om voor die — volgens hen — ‘werkelijke belanghebbenden’ in deze procedure(s) op te treden;
- (v)
het dienen van de belangen van Yukos Oil of haar stakeholders niet onder het statutaire doel van Yukos Finance of de taak van haar bestuur valt en dit ook niet door het ‘concernrecht’ werd gerechtvaardigd;
- (vi)
de keuze van [gerequireerde 1] c.s. om de (beweerde) rechtsschendingen door de Russische Federatie tegen Yukos Oil — ergo: niet (mede) tegen [gerequireerde 1] c.s. zelf — te bestrijden en de belangen van de stakeholders van Yukos Oil — ergo: niet (mede) die van [gerequireerde 1] c.s zelf — te dienen, onder meer door het instellen van de onderhavige vorderingen tegen [requirant 1] c.s (en Promneftstroy c.s.) als zodanig voor hen geen belang in de zin van art. 3:303 BW schept, ook niet achteraf, omdat — kort gezegd — hun verzet resp. vordering van meet af aan niet hun eigen belang diende maar dat van Yukos Oil resp haar stakeholders;
- (vii)
[gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] deze procedure bewust uitsluitend pro se — dus niet (mede) in hun pretense hoedanigheid van Yukos Finance bestuurders — zijn ingegaan, kunnen zij zich voor het bij hen vereiste art. 303-belang niet alsnog naderhand beroepen op die (pretense) hoedanigheid;
- (viii)
[gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] in het verlengde hiervan zich dusook niet kunnen beroepen op (beweerdelijk) door die vennootschap en haar bestuur te dienen belangen van derden, zoals die van Yukos Oil en haar stakeholders, terwijl van voor hen pro se op te lossen onduidelijkheid over de identiteit van de aandeelhouder van Yukos Finance geen sprake is: Yukos Oil is in november 2007 onomkeerbaar ontbonden en zij hebben net als Yukos Finance — mede vanwege hun verdelingsplan via de StAK — nooit behoefte getoond aan een ‘nieuwe’(vertegenwoordiger van de) aandeelhouder van Yukos Finance;
- (ix)
aan de stellingen van Yukos Finance ‘zoals vertegenwoordigd door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2]’ geen andere betekenis kan toekomen dan aan die van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] zelf, en het ontbreken van voldoende belang bij [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] voor het bestrijden van het ontslagbesluit daarom impliceert dat Yukos Finance in casu niet bevoegdelijk door hen of door hun advocaat vertegenwoordigd is.
3.2
Door in rov 3.2.1 het beroep van [requirant 1] c.s. op het ontbreken van een voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW bij [gerequireerde 1] c.s. voor hun tegen o.a. het ontslagbesluit gerichte vordering te verwerpen, heeft het hof, gezien de voor dit verweer door [requirant 1] c.s. aangevoerde — hierboven in § 3.1 onder (i) t/m (ix) samengevatte — argumenten, het recht — m.n. art. 303 — geschonden en/of zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd door die argumenten niet, althans niet op een voldoende inzichtelijke en controleerbare wijze in zijn ovenwegingen te verdisconteren. Die argumenten staan immers, zeker bezien in hun onderlinge samenhang, in de weg aan het aannemen van een voldoende art. 303-belang voor [gerequireerde 1] c.s.
3.3
De bovenstaande klachten klemmen temeer nu de door het hof in rov. 3.2.1 gegeven motivering zijn verwerping van het art. 303-verweer van [requirant 1] c.s., mede. bezien in het licht van de in § 3.1 genoemde argumenten, niet — laat staan, zonder nadere, echter ontbrekende motivering — kan dragen.'s Hofs motivering t.a.p. houdt — samengevat — in:
- a.
[gerequireerde 1] en [gerequireerde 2]9. beogen de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon [lees: het ontslagbesluit dd 11 augustus 2006 van de AVA van Yukos Finance] waarvan zij bestuurders beweren te zijn, en stellen niet slechts aan de orde of zij terecht zijn ontslagen;
- b.
Mede gezien de artt. 2:9, 239 en 240 BW hebben [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] in die gepretendeerde hoedanigheid [van Yukos Finance's bestuurders] bij het ongedaan maken van zo'n nietig besluit [van Yukos Finance's AVA] een zelfstandig belang;
- c.
[gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] hebben in zoverre een voldoende art. 303-belang bij hun vorderingen dat een beslissing daarover in dit geding van belang kan zijn indien zij in volgende procedures zouden worden aangesproken op hetgeen zij na het ontslagbesluit, al dan niet bevoegd, als bestuurders van Yukos Finance hebben verricht of nagelaten;
- d.
Ook Yukos Finance, zoals vertegenwoordigd door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2], heeft als rechtspersoon een zelfstandig belang bij het ongedaan maken van beweerdelijk ten onrechte in haar naam genomen besluiten.
3.3.1.
Ad a en b. In deze overwegingen miskent het hof dat [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] in dezen niet in hun (gepretendeerde) hoedanigheid van Yukos Finance-bestuurder maar pro se ageren (zie § 3.1 (vii)). Voorts miskent het Hof hier dat het hebben van een ‘zelfstandig’ belang bij de betreffende vordering niet het criterium is van art. 3:303 BW, waarvan [requirant 1] c.s. gemotiveerd stellen dat het door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] in casu niet is vervuld, hoewel het ook voor nietigheids- en ongedaanmakingsacties geldt (zie § 3.1, aanhef tweede alinea).
De verwijzing naar de artt. 2:9, 239 en 240 BW (met de hoofdregels inzake de taken, verplichtingen en bevoegdheden van bestuurders) maakt in elk geval niet duidelijk hoe/waarom, in afwijking van de steeds door [gerequireerde 1] c.s. centraal gestelde belangen van Yukos Oil en/of haar stakeholders (zie § 3.1(iii)), met die vorderingen een voldoende, eigen en concreet vermogensrechtelijk belang van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] zelf zou worden gediend. Dit klemt temeer, nu gesteld noch gebleken is dat zij zelf relevant nadeel zouden ondervinden van het ontslag(besluit) (zie § 3.1 (i)) of dat zij jegens derden verplicht zouden zijn daartegen te ageren in plaats van daarin te berusten (zie § 3.1 (vi)); ook van een last of bevoegdheid om in een procedure voor Yukos Oil of haar stakehoiders op te treden, is niet gebleken (zie § 3.1 (tv)). Met het enkele zelf willen dienen van belangen van derden of het zich zonder voldoende eigen belang verzetten tegen zo'n besluit, is het belang-vereiste van art. 3:303 BW nog niet vervuld (zie § 3.1(v) en § 3.1 (vi)).
3.3.2.
Ad c. Volgens deze enige overweging waarin het hof expliciet van een voldoende art. 303-belang van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] spreekt, zou dat liggen in de betekenis die een beslissing over hun onderhavige vorderingen zou kunnen hebben, indien zij in volgende procedures zouden worden aangesproken op hetgeen zij na het ontslagbesluit, al dan niet bevoegd, als Yukos Finance-bestuurders hebben verricht of nagelaten. Dit ‘belang’ is zodanig vaag en hypothetisch dat het — zonder nadere motivering, die ontbreekt — niet als vervulling van het art. 303-vereiste kan gelden. Gesteld nog gebleken is immers dat dergelijke aanspraken werkelijk zouden dreigen — laat staan vanuit welke ‘hoek’, op welke grondslag en terzake van welk handelen of nalaten10., noch ook dat [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] niet vrijwillig in het ontslag(besluit) hadden kunnen berusten zonder jegens de vennootschap of derden enige verplichting te schenden. Bedacht moet bovendien worden dat Yukos Finance al in april 2005 al haar invloed en activa heeft ondergebracht in de StAK en Yukos International, onder het bestuur van o.a. [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] zelf en ten behoeve van Yukos Oil en haar stakeholders.11.
3.3.3.
Ad d. In deze overweging heeft het hof onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd gereageerd op de stelling van [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.), dat ‘deze’ Yukos Finance wordt vertegenwoordigd door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] zelf, zodat als deze heren geen (voldoende) belang hebben (gesteld) om zich tegen het ontslag(besluit) in rechte te verzetten, de ‘ware’ Yukos Finance reeds daarom in dit geding niet door die beide heren bevoegd vertegenwoordigd kan zijn (zie § 3.1 (ix)). Bovendien laat het hof hier ten onrechte geheel onbenoemd of dit beweerde ‘zelfstandige" belang van Yukos Finance, zoals vertegenwoordigd door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2], tevens een voldoende, eigen en concreet, vermogensrechtelijk belang in de zin van art. 303 oplevert. Gelet op het door [requirant 1] c.s. hierover gestelde, mocht het hof hiervan in elk geval niet zonder nadere motivering uitgaan (zie § 3.1 (v)).
B. Geen belang van [gerequireerde 1] c.s. bij (1) hun verweer tegen het door Promneftstroy c.s. gevorderde declaratoir inzake haar geldige verkrijging van de Yukos Finance aandelen (c.a.), noch bij (2) het door hen gevorderde spiegelbeeldige declaratoir (c.a.)
1.
Promneftstroy C.S. hebben hun bovenbedoelde vordering als tussenkomende partijen ingesteld bij MvG § 177 en voor wat betreft het ‘geen belang’-thema m.b.t. het verweer van [gerequireerde 1] c.s. nader uitgewerkt en toegelicht bij Inc. MvA § 23–30 en 58–106 en Plta II § 3 jo. § 2 sub t en u en § 7 sub q. Hetzelfde geldt voor hun daarmee verknochte declaratoir inzake de geldigheid van het ontslag van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] resp. de benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als Yukos Finance bestuurders door [requirant 1] qq, dat weer correspondeert met het verweer/appèl van [requirant 1] c.s., zoals hierboven besproken bij onderdeel I.A. Daarbij hebben Promneftstroy c.s. in die laatste twee processtukken tegelijk hun overeenkomstige ‘geen belang’-verweer gevoerd tegen het spiegelbeeldig declaratoir, zoals gevorderd door [gerequireerde 1] c.s.
[requirant 1] c.s. hebben zich zowel verenigd met het door Promneftstroy c.s. gevorderde declaratoir als met hun verweer tegen de spiegelbeeldige declaratoire vordering van [gerequireerde 1] c.s., zoals voor wat betreft het tegen [gerequireerde 1] c.s. geschetste, ‘geen belang’-betoog, blijkt uit R-Inc. MvA § 5 (jo. § 3.5) en R-Plta II § 3 (jo. § 1.3), zulks in het verlengde van hun eigen eerdere verweer bij CvA § 14.0–10.10, CvD § 8 en R-Plta I § 2 en 5.
2.
Het hof heeft voor wat betreft de spiegelbeeldige declaratoire vorderingen van Promneftstroy c.s. en [gerequireerde 1] c.s. inzake de al dan niet geldigheid van de verkoop en levering door [requirant 1] qq van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geen enkel woord gewijd aan het bovenbedoelde — dubbele — ‘geen belang’-betoog van Promneftstroy c.s., zoals gesteund door [requirant 1] c.s. De vermoedelijke reden hiervan is dat het hof het geschil over de geldigheid van de bedoelde aandelenoverdracht — geheel in het nadeel van Promneftstroy c.s. — heeft afgehandeld in rov. 3.3.2–3.4.5 op basis van het zgn. territorialiteitsbeginsel.
3.
Tegen die wijze van afdoening is onderdeel II gericht. Dit onderdeel I.B klaagt over het gegeven dat het hof ten onrechte, althans zonder enige kenbare motivering, niet eerst over het hierboven met vindplaatsen gedocumenteerde preliminaire ‘geen belang’-betoog van Promneftstroy c.s. en [requirant 1] c.s. heeft beslist. Ook al leidt een ‘geen belang’-betoog niet (meer) tot de niet-ontvankelijkheid van de betreffende vordering of weer, maar ‘gewoon’ tot de verwerping ervan12., dit doet niet af aan het preliminaire karakter van zo'n betoog. Als het belang-vereiste meebrengt dat een partij een bepaald(e) vordering dan wel verweer niet mag aanvoeren, dan kan zij daarin niet toch slagen doordat de rechter het ‘geen belang’-betoog stilzwijgend passeert.
Onderdeel II. Territorialiteitsbeginsel belette niet overdracht van YF-aandelen aan Promneftstroy en/of ontslag resp. benoeming van YF-bestuurders door [requirant 1] (rov. 3.3.2 t/m 3.4.5)
Inleiding
Op grond van hetgeen in rov. 3.3.2–3.4.3 is overwogen inzake de werking van het territorialiteitsbeginsel, heeft het hof beslist en dienovereenkomstig in het dictum onder 4 van zijn arrest verwerkt (kort gezegd):
- a.
(rov. 3.4.4) dat de door Promneftstroy c.s. gevorderde verklaringen voor recht inzake de geldigheid van
- (i)
de overdracht door [requirant 1] van de aandelen in Yukos Finance en
- (ii)
het ontslag van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] resp. de benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door [requirant 1] als bestuurders van Yukos Finance, niet gegeven kunnen worden en dat ook haar overige vorderingen daarom wegens gebrek aan belang moeten worden afgewezen, zonder verdere behandeling van haar grieven en bewijsaanbod;
- b.
(rov. 3.4.5) dat de door [gerequireerde 1] c.s. in appèl gevorderde — spiegelbeeldige — verklaring voor recht, nl dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, daarom zal worden toegewezen.
Voor de eerdere stellingen van eisers over de algemene strekking en concrete toepassing van het territorialiteitsbeginsel, zoals door 's hofs bovenbedoelde beslissingen miskend, wordt hier verwezen naar de ook indertijd geïntegreerd gepresenteerde clusters terzake in plaats van naar afzonderlijke paragrafen per stelling:
- —
[requirant 1] c.s.: CvA § 4.12–4.14 en 8–13; CvD § 8–10; Plta I § 8.6–10; MvG Grief 2, i.h.b. § 11; Inc. MvA § 6 en 18 e.V., i.h.b. 20–21; Plta II § 2.3–2.6.
- —
Promneftstroy c.s.: MvG Grief VI, § 122 e.v. en. 174–176; Inc. MvA § 113–129; Plta II § 4.
Zie voor de (door het hof gevolgde) stellingen van [gerequireerde 1] c.s.: lnl. dgv. § 4–5; CvR § 27–43(-51); Plta I § 1–3; MvA § 45, 566 e.V. en 650; NM § 74–81 en 466–468.
Klachten, uitwerking en toellchting
1.
Uitgaande
- (i)
van de Nederlandse ipr-regel dat het bestaan en de inhoud van de bevoegdheden van een buitenlandse curator als in casu [requirant 1] worden beheerst door Russisch recht als de lex concursus van Yukos Oil,13. en
- (ii)
van [requirant 1]'s bevoegdheid volgens het Russische faillissementsrecht14. om als haar curator en wettelijk vertegenwoordiger — net als haar voormalige bestuur — over alle in en buiten de Russische Federatie gelegen vermogensbestanddelen van Yukos Oil te beschikken, is onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk, 's hofs oordeel dat Promneftstroy door [requirant 1]'s levering niet Yukos Oils aandelen in Yukos Finance heeft verkregen. Het hof baseert dit oordeel op het territorialiteitsbeginsel, meer i.h.b. op twee terzake aan uitspraken van de Hoge Raad15. ontleende, door het hof in rov. 3.3.3 in een op dit geschil toegespitste vorm weergegeven regels;
- regel (a):
het Russische faillissementsbeslag op het vermogen van Yukos Oil strekt zich niet uit tot haar in Nederland aanwezige baten, zoals de Yukos Finance aandelen, en
- regel (b):
de rechtsgevolgen die naar Russisch recht aan het faillissement zijn verbonden kunnen in Nederland niet worden ingeroepen voor zover dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op — tijdens of na afloop van het faillissement — in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van (het voormalige) Yukos Oil.
2.
Anders dan het hof in rov. 3.3.4 oordeelt en aan zijn hier bestreden beslissingen mede ten grondslag legt, strekt het territorialiteitsbeginsel (als geworteld in de volkenrechtelijke soevereiniteitsleer) niet tot bescherming van crediteuren of andere particulieren, zoals de failliet, ook al kunnen zij onder omstandigheden als neveneffect hiervan baat hebben. Onjuist en/of onbegrijpelijk is voorts 's hofs hiermee samenhangende oordeel t.a.p. dat het Russische faillissementsvonnis elk (bijv. voor in Nederland verhaal zoekende crediteuren nadelig) gevolg waardoor het territorialiteitsbeginsel van zijn effectiviteit zou worden beroofd, wegens strijd met een regel van openbare orde, moet worden onthouden. Onjuist is de kwalificatie van het territorialiteitsbeginsel als een ‘regel van openbare orde’,16. onder meer omdat hierbij geen sprake is van een ‘voorrangsregel’17. en niets zo'n daardoor benadeelde crediteur belet zich bij een ‘inbreuk’ op dit beginsel neer te leggen en de rechter dit dus ook niet ambtshalve mag ‘corrigeren’. Onbegrijpelijk is voorts hoe dit faillissementsvonnis (zelf) een gevolg zou inhouden dat — behoudens correctie — het territorialiteitsbeginsel rechtstreeks van zijn effectiviteit zou beroven.
3.
Onjuist en/of zonder nadere motivering onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 3.4.1 dat, hoewel ‘de territorialiteit’ voor de elders benoemde curator geen absoluut beletsel vormt om ten aanzien van de in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de failliet, zoals in casu Yukos Oils aandelen in Yukos Finance, beheersen beschikkingsbevoegdheden uit te oefenen, die uitoefening niet zó ver kan gaan dat in casu [requirant 1] als curator van Yukos Oil deze vermogensbestanddelen mag liquideren om de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het Russische faillissement erkende crediteuren, omdat daarmee zou worden bereikt dat [deze] activa die naar Nederlands recht niet onder het faillissementsbeslag vallen, door zo'n verkoop ervan niettemin feitelijk wel — in strijd met [ [regel (a) van] het territorialiteitsbeginsel — in de vereffening van de boedel worden betrokken.
3.1
Ontoelaatbaar onduidelijk is welk criterium het hof voor ogen stond bij dit onderscheid tussen een wél resp. níet met het territorialiteitsbeginsel verenigbare uitoefening van beschikkingsbevoegdheid — in overeenstemming met de lex concursus — door een buitenlandse curator ten aanzien van een in Nederland aanwezig vermogensbestanddeel van de failliet. Onjuist en/of onbegrijpelijk is in elk geval 's hofs niet nader toegelichte oordeel dat [requirant 1] niet over de ‘Nederlandse’ Yukos Finance aandelen van Yukos Oil mocht beschikken, als dit er toe zou strekken om de opbrengst ervan uit te keren aan de erkende faillissementscrediteuren van Yukos Oil Immers, het volgens het hof niet toelaatbare liquideren of verkopen van in Nederland aanwezige activa van de failliet om diens schulden — met inachtneming van de betreffende regels — zoveel mogelijk te voldoen, is zowel naar Russisch als Nederlands recht het hoofddoel van elk faillissement en de ratio van de beschikkingsbevoegdheid van curatoren, naast het met dergelijke verkoopopbrengsten voldoen van zgn boedelschulden.
3.2
Voorts/althans is onjuist 's hofs opvatting dat door het hier toelaten van zo'n op uitkering resp vereffening gerichte verkoop [en levering] het Russische faillissementsbeslag zich in strijd met het territorialiteitsbeginsel over Yukos Oil's Nederlandse vermogensbestanddelen zou uitstrekken. Immers, regel (a) belet met name dat dit ‘algemene’ Russische faillissementsbeslag al eerder door individuele crediteuren op de Nederlandse goederen van de failliet gelegde beslagen doet vervallen of het later leggen van dergelijke beslagen dan wel een Nederlandse failliet verklaring blokkeert. Regel (a) impliceert met name niet dat in Nederland gelegen goederen van de failliet in die zin buiten de faillissementsboedel (lees: verhaalsaansprakelijk vermogen) vallen dat diens buitenlandse curator, ondanks de volgens de lex concursus van de failliet op hem overgegane bevoegdheid daartoe, daarover niet — met inachtneming van de hierop toepasselijke Nederlandse m.n. goederen- en beslagrechtelijke regels — zou mogen beschikken.
3.3
's Hofs visie is (ook/althans) daarom onjuist, omdat zij leidt tot het ongerijmde resultaat dat — gemeten naar de lex concursus — noch de beschikkingsonbevoegde failliet noch diens beschikkingsbevoegde curator over die in Nederland gelegen goederen zou kunnen beschikken, zodat die hier onbeheerd zouden blijven ‘liggen’ in — wellicht zeer lange of zelfs nimmer vervulde — afwachting van eventuele verhaalsmaatregelen van eventuele individuele crediteuren conform regel (b) of een nieuw Nederlands faillissement. Dit klemt in casu nog te meer nu onbetwist is18. dat naar Russisch recht met het intreden van het faillissement alle hier relevante beslissings- en beschikkingsbevoegdheden van het (voormalige) bestuur van Yukos Oil over zijn gegaan op [requirant 1] als curator Indien het hof bedoeld zou hebben dat (het (voormalig) bestuur van) de failliet zelf vrijelijk en geldig over die in Nederland gelegen goederen zou kunnen blijven beschikken zolang daarop geen beslag door een crediteur is gelegd of een Nederlands faillissement is uitgesproken, getuigt dat van een — door het aldus autoriseren van onttrekkingen aan de boedel ten bate van de failliet zelf of diens vrienden — minstens even onaanvaardbare, niet door het territorialiteitsbeginsel gedicteerde en daarom eveneens onjuiste visie op de gevolgen in Nederland van een elders uitgesproken faillissement.
3.4
Het conform de lex concursus aannemen van ook hier te lande uitoefenbare beschikkingsbevoegdheid van een buitenlandse curator, is voorts in overeenstemming met de leer van de Hoge Raad dat het territorialiteitsbeginsel — afgezien van de door regels (a) en (b) gestelde beperkingen — niet in de weg staat aan de werking alhier van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement.19.
4.
Van een onjuist en/of een — zonder nadere motivering — onbegrijpelijk oordeel getuigt (ook) rov. 3.4.2, waar het hof beslist dat als gevolg van een (kennelijk ook daarom alhier ontoelaatbaar geachte poging tot) verkoop en levering door [requirant 1] aan Promneftstroy van Yukos Oils ‘Nederlandse’ aandelen in Yukos Finance, de verhaalsmogelijkheden van haar onvoldane crediteuren daarop zouden worden beperkt in strijd met de op het territorialiteitsbeginsel gebaseerde regel (b).
4.1
Voorzover dit oordeel is gebaseerd op 's hofs aanname t.a.p. dat er in casu (redelijkerwijs) dergelijke onvoldane crediteuren (kunnen) zijn, nu dit door [gerequireerde 1] c.s. gemotiveerd gesteld resp. door [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. niet voldoende gemotiveerd betwist zou zijn, is het onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd. Door [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. is namelijk wel degelijk gemotiveerd gesteld20. dat er — zoveel jaren na de faillietverklaring van Yukos Oil in augustus 2006 en de afhandeling van de ook in 2006 reeds bekende vorderingen en beslagen van Rosneft, Yuganskneftegaz en Moravel in voorjaar 200821. — geen andere nog onvoldane pretense crediteuren bekend zijn dan twee ‘kleindochters’ van Yukos Oil (Yukos Capital en Glendale) die beide al vóór de veiling van de Yukos Finance-aandelen in augustus 2007 daarop conservatoir beslag hebben gelegd.22. Is het reeds gelet op alle publiciteit rond het Russische faillissement en de vele Amsterdamse procedures hoogst onaannemelijk dat zich hier alsnog crediteuren van Yukos Oil zullen melden, door [gerequireerde 1] c.s. is — anders dan het hof in de 2e volzin van rov. 3.4.2 suggereert — nooit gemotiveerd of concreet (met vermelding van namen, vorderingen e.d.) gesteld dat er toch nog andere (beweerdelijk) onvoldane crediteuren van Yukos Oil bestaan.23.
4.2
Primair heeft overigens te gelden, hetgeen door het hof in rov. 3.4.2 is miskend, dat het enkele (eventuele) bestaan van nog andere (beweerdelijk) onvoldane maar niet door een vóór de levering ervan aan. Promneftstroy gelegd beslag op de Yukos Finance-aandelen ‘gedekte’ crediteuren niet op grond van regel (b) aan het succes van die overdracht in de weg kan staan. Ter nadere toelichting van deze rechtsklacht diene het volgende.
- a.
Regel (b) is, mede gezien de formulering en bron ervan,24. qua reikwijdte beperkt tot gevallen waarin een regel van de vreemde lex concursus rechtstreeks een rechtsgevolg aan het buitenlandse faillissement verbindt, waardoor de verhaalsmogelijkheden van crediteuren (ook) op in Nederland gelegen activa van de (ex-)failliet zouden worden beperkt. Dergelijke ‘vreemde’ verhaalsbeperkingen zet regel (b) opzij.25. In casu is echter geen sprake van enige (laat staan door [requirant 1] c.s. of Promneftstroy c.s. ingeroepen) regel van Russisch faillissementsrecht waardoor verhaalsmogelijkheden van Yukos Oils crediteuren op de Yukos Finance-aandelen, zijn beperkt.
- b.
Regel (b) heeft ook geen functie bij het tegengaan van eventuele pogingen om door verkoop en levering van de Nederlandse assets in een buitenlands faillissement reeds voordien gelegde beslagen te omzeilen. Dat wordt immers geblokkeerd door het verbod van art. 474e Rv, bovendien ontbreekt in casu zo'n omzeilingsdoel zoals blijkt uit het bepaalde in de verkoopovereenkomst (SPA) en de leveringsakte m.b.t. de Yukos Finance-aandelen,26. nl. dat reeds gelegde beslagen door de koper moeten worden gerespecteerd.
- c.
Regel (b) mist in casu ook toepassing omdat enerzijds een eerder beslag op de aandelen in Yukos Finance niet had geleid tot beschikkingsonbevoegdheid van (vóór het faillissement) het toenmalige bestuur of (nadien) [requirant 1] als curator van Yukos Oil, en anderzijds de verhaalsmogelijkheden van eerdere beslagleggers niet door zo'n levering aan Promneftstroy worden beperkt, omdat zij deze slechts verkreeg onder bezwaar van eerdere beslagen.
- d.
Regel (b) beoogt ook in die zin geen beletsel te vormen voor een geldige overdracht van de Yukos Finance aandelen aan Promneftstroy, dat eventuele onvoldane crediteuren zonder eerder beslag daarop (van wier bestaan volgens § 4.1 supra niet mag worden uitgegaan) ná zo'n levering door [requirant 1] sowieso daarop geen verhaal meer kunnen nemen. De bescherming van dergelijke crediteuren wordt namelijk beoogd noch bewerkstelligd door het territorialiteitsbeginsel, net zo min als zij (behoudens hier niet relevante uitzonderingen, zoals een ‘Pauliana’-verwijt) op zo'n bescherming aanspraak hadden kunnen maken indien die aandelen vóór haar faillissement door het ‘oude’ bestuur van Yukos Oil zouden zijn overgedragen. In beide situaties behoren de aandelen vanaf die overdracht niet meer toe aan Yukos Oil en zijn dus geen ‘vermogensbestanddeel van de failliet’ in de zin van regel (b).
5.1
Hetgeen het hof in rov. 3.4 (conclusie vooraf), rov. 3.4.3 (geen nuancering van gevolgen van als inbreuk op de openbare orde aan te merken strijd met het territorialiteitsbeginsel), rov. 3.4.4 (afwijzing van alle vorderingen van Promneftstroy c.s. zonder verdere behandeling van haar grieven en bewijsaanbod) en rov. 3.4.5 (toewijzing van het door [gerequireerde 1] c.s. gevorderde declaratoir dat Promneftstroy geen rechthebbende op de Yukos Finance, aandelen is) heeft overwogen en beslist, kan met de daarop berustende eerste drie beslissingen in het dictum sub 4, als rechtstreeks voortbouwend op de door de bovenstaande klachten bestreden oordelen, bij het slagen van één of meer daarvan, evenmin in stand blijven.
5.2
Ook als zodanig onjuist en/of onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 3.4.3 waarbij het — kort gezegd — Promneftstroys beroep op een preliminaire rechterlijke afwegingsplicht bij een gestelde inbreuk op de openbare orde27. afwijst, omdat
- (1)
het karakter van het territorialiteitisbeginsel als ‘regel van openbare orde’ daaraan in de weg staat en omdat
- (2)
uit bepaalde SPA-clausules blijkt dat Promneftstroy al vooraf bekend was met het risico van ongeldigverklaring van haar aandelenverwerving door de Nederlandse rechter.
Het hof miskent hier (ad 1) dat Promneftstroys betoog met juistheid inhield dat — kort gezegd — een te geringe aanraking met (beschermde belangen binnen) de Nederlandse rechtsorde en/of beschermingswaardig vertrouwen in het rechtsverkeer ertoe kan leiden dat aan een toepassinging van de openbare orde-exceptie überhaupt niet wordt toegekomen28. alsmede dat het territorialiteitsbeginsel geen ‘regel van openbare orde’ inhoudt is,29. en (ad 2) dat uit de door het hof genoemde SPA-clausules slechts blijkt dat partijen rekening hielden met de (hierboven als onjuist bestreden en t.a.p. in de SPA reeds zoveel mogelijk vermeden) mogelijkheid dat hun aandelentransactie als een ongeoorloofde ‘evasion of the shares’ (i.e. onttrekking van de aandelen aan reeds geldig gelegde beslagen) zou worden gezien.
5.3
Bovendien is ook als zodanig onbegrijpelijk 's hofs oordeel in de 2e volzin van rov.3.4.4. Niet valt namelijk in te zien waarom uit de (beweerde) ongeldigheid van [requirant 1]'s overdracht van de Yukos Finance aandelen aan Promneftstroy wegens strijd met het territorialiteitsbeginsel ‘onmiddellijk voortvloeit’ dat evenmin de door Promneftstroy c.s.30. gevorderde verklaring voor recht gegeven kan worden inzake de geldigheid van
- (i)
het ontslag van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] (d.d. 11 augustus 2006; rov. 2.4.2) en
- (ii)
de benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (d.d. 10 september 2007; rov. 2.4.5) als bestuurders van Yukos Finance.
Daartoe was immers door [requirant 1] besloten in zijn hoedanigheid van Yukos Oils curator en daarmee volgens de lex concursus tevens haar enig bevoegd vertegenwoordiger, in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van Yukos Finance. Het ontslagbesluit maakt bovendien deel uit van het door [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. met grieven bestreden eerste dictum van het rechtbankvonnis a quo, zodat evenmin valt in te zien waarom Promneftstroy c.s. geen belang zouden hebben bij het ‘derde’ [volgens P-MvG p. 80: eerste] onderdeel van hun vordering en hun grieven en bewijsasnbod buiten behandeling kunnen blijven. De onbegrijpelijkheid van de hier bestreden oordelen van rov. 3.4.4 klemt nog temeer nu het hof
- 1e)
[requirant 1]'s appèl tegen de nietigverklaring van het door hem aan [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] gegeven, ontslag nog geenszins heeft verworpen en
- 2e)
uit het door [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. vaker ingeroepen arrest van de Hoge Raad inzake Yukos Finance c.s./[requirant 1] (NJ 2009/456)31. nu juist volgt dat het territorialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan dergelijke besluiten van [requirant 1] qq.
Onderdeel III. Geen voldoende relevant raakvlak (mate van verbondenheid) met, resp. geen voldoende ernstige inbreuk op, de Nederlandse rechtsorde of daardoor beschermde belangen voor toepassing van de openbare orde-exceptie (rov. 3.5.2; [requirant 1]'s grief 4)
Inleiding
(i)
[requirant 1] c.s. bestreed onder meer met grief 4 het oordeel van de rechtbank in rov. 3.5–3.21 — kort gezegd — dat ‘erkenning’ in Nederland van het faillissementsvonnis inzake Yukos Oil en van de voor [requirant 1] — als haar curator — daaruit naar Russisch recht voortvloeiende bevoegdheden ten aanzien van haar aandelen Yukos Finance, afstuit op strijd met de Nederlandse openbare orde.
De rechtbank paste de openbare orde-exceptie toe, omdat naar haar oordeel — kort gezegd — de wijze waarop door de Russische belastingrechter de aan Yukos Oil opgelegde naheffingsaanslagen en —invorderingsmaatregelen waren vastgesteld en vervolgens het ontbreken van een inhoudelijke toetsing door de Russische faillissementsrechter daarvan en van de daardoor veroorzaakte financiële nood van Yukos Oil, strijdig zouden zijn met Nederlandse fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde/rechtspleging.
(ii)
Grief 4 verweet de rechtbank bij dit oordeel te hebben miskend dat er geen plaats is voor toepassing van deze ‘procedurele’ openbare orde-exceptie, indien de Nederlandse rechtsorde en/of daardoor beschermde belangen in concreto onvoldoende raakvlak hebben met dan wel onvoldoende ernstig geraakt worden door (‘erkenning’ van) de gevolgen van de — beweerde — inbreuk op fundamentele procedurele beginselen in een buitenlands vonnis. Aangezien een schending elders van volgens Nederlandse maatstaven fundamentele procedurele beginselen, ook indien er enig raakvlak met de Nederlandse rechtssfeer of Nederlandse belangen bestaat, geenszins eo ipso een schending van de Nederlandse openbare orde impliceert, had volgens grief 4 de rechtbank dus moeten onderzoeken of (de gevolgen van) het faillissementsvonnis daadwerkelijk een onaanvaardbare inbreuk maakt (maken) op de harde kern van de Nederlandse rechtsorde of daardoor beschermde belangen.
Volgens [requirant 1] c.s. zou ‘erkenning’ van zijn bevoegdheid om als de Russische curator en wettelijk vertegenwoordiger32. van Yukos Oil ‘in Nederland’ namens haar te stemmen op haar aandelen in Yukos Finance, wat er ook zij van de (overigens door hen met klem bestreden) bezwaren tegen bedoelde Russische rechterlijke uitspraken, geen strijd met de Nederlandse openbare orde opleveren, bij gebreke van een daaruit voortvloeiende voldoende nauwe verbondenheid met, resp. voldoende ernstige inbreuk op de Nederlandse rechtsorde of daardoor beschermde belangen.
Zie voor de vindplaatsen van dit betoog in de eerdere processtukken van [requirant 1] c.s.: CvA § 20; Plta I § 13; MvG § 14 (grief 4) jo. § 12.7 e.V. (grief 2); Inc. MvA § 25; Plta II §5.
Zie tevens, nu [requirant 1] c.s. bij Inc. MvA § 3.5 en Plta 11 § 1.3 uitdrukkelijk de stellingen van Promnetstroy c.s. als hun eigen stellingen hebben overgenomen: P-MvG § 134 t/m 140 (grief IX); P-Inc. MvA § 165–172; P-Plta II § 7, j t/m n.
Relevante literatuur en rechtspraak die dit betoog van [requirant 1] c.s. ondersteunt, is genoemd in o.a. R-MvG § 14.5 t/m 14.9; P-MvG. § 137; P-lnc. MvA § 165.
(iii)
Door [requirant 1] c.s. is het ontbreken van een voor toepassing van de openbare orde-exceptie rechtens voldoende relevant raakvlak tussen de door [gerequireerde 1] c.s. ingeroepen — beweerde — schendingen van fundamentele Nederlandse processuele beginselen in de in Rusland tegen Yukos Oil gevoerde fiscale en faillissementsprocedures en de Nederlandse rechtssfeer resp. Nederlandse belangen, althans het ontbreken van een daartoe voldoende ernstige inbreuk op die rechtssfeer en belangen, feitelijk onderbouwd door er — als zodanig onweersproken — op te wijzen dat:
- (a)
de litigieuze procedures werden gevoerd tegen een Russische onderneming (Yukos Oil) ten overstaan van Russische rechters en met toepassing van Russisch recht, waarbij het enerzijds in de fiscale procedures ging om door de Russische belastingdienst wegens frauduleuze ontduiking van het Russische belastingrecht opgelegde naheffingen c.a. en anderzijds in de faillissementsprocedure om de vaststelling door de Russische rechter op basis van de Russische Faillissementswet van het door Yukos Oil onbetaald laten van haar hoofdzakelijk Russische crediteuren (m.n. de belastingdienst, Rosneft en Yuganskneftegaz),33. terwijl de voornaamste in de onderhavige zaak in geschil zijnde besluiten (ontslag van [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] en benoeming van [betrokkene 3] en [requirant 2] als bestuurders van Yukos Finance) genomen zijn door [requirant 1] ‘qq’ als de Russische curator en wettelijk vertegenwoordiger van de Russische rechtspersoon Yukos Oil in het kader van zijn management- en afwikkelingstaken ten aanzien van haar onderneming en vermogen volgens het Russische faillissemehtsrecht.
Zie voor deze accentuering van het overwegend intern-Russische karakter van de (beweerde) schendingen resp. besluiten o.a.: R-MvG § 14:11–14.13; P-MvG § 166 e.V.; en
- (b)
het enige verband van deze geschillen met de Nederlandse rechtssfeer bestaat uit de louter door fiscale motieven bepaalde, formele statutaire zetel van Yukos Finance in Amsterdam en haar deswege rechtens in Nederiand ‘gelegen’ aandelen. Yukos Finance had in Nederland namelijk geen kantoor (slechts een door TMF beheerde postbus), geen aandeelhouders (Yukos Oil was en bleef in 2006 de enige aandeelhouder), geen personeel, geen bestuurlijke of economische activiteiten, geen vermogen (alle vroegere activa waren al in april 2005 ondergebracht in een andere vennootschap die onder controle van een stichting stond, zonder directe inspraak of zelfs dividendaanspraak voor Yukos Finance),34. terwijl ook haar bestuurders noch in Nederland woonden of werkten noch de Nederlandse nationaliteit hadden.
Zie voor deze accentuering van het ontbreken van reële Nederlandse banden van Yukos Finance (terwijl Yukos Oil zelf geen andere Nederlandse ‘band’ had dan haar aandelen in Yukos Finance) o.a.: R-MvG § 14.14–14.20 en 14.23;.P- MvG § 137–138; R-Inc. MvA § 25.7–25.8; P-Inc. MvA § 169–171.
Klachten, uitwerking en toelichting
In het licht van de in bovenstaande inleiding sub (ii) en (iii) weergegeven juridische argumenten resp. feitelijke stellingen van [requirant 1] c.s., heeft, het hof door in rov. 3.5.2 terzake slechts te overwegen:
- A.
dat grief 4 is gebaseerd op een regel dat strijdigheid met de openbare orde geen belemmering voor erkenning van een buitenlands vonnis mag zijn, indien de daardoor geraakte belangen te weinig banden met de Nederlandse rechtssfeer hebben;
- B.
dat de grief faalt aangezien in de stellingen van [gerequireerde 1] c.s. besloten ligt dat de geldigheid van de besluitvorming van een in Nederland gevestigde rechtspersoon in het geding is;
- C.
dat daarmee [geldigheid besluitvorming van een Nederlandse rechtspersoon] een voldoende verband met de door de Nederlandse rechtsorde beschermde belangen aanwezig is om die stelling te onderzoeken en aan de eventuele juistheid ervan de noodzakelijke gevolgen te verbinden;
ten onrechte en/of zonder toereikende motivering grief 4 van [requirant 1] c.s. verworpen. Deze algemene klacht wordt hieronder nader uitgewerkt en toegelicht.
1.
's Hofs A-overweging behelst blijkens de in de inleiding sub (ii) weergegeven juridische kern ervan, een onbegrijpelijke uitleg van grief 4 en een onjuiste uitleg van de daarin ingeroepen ‘regel’. Immers, volgens grief 4 en de daaraan ten grondslag liggende rechtsleer is er van strijd met de Nederlandse openbare orde geen sprake, indien door de ‘erkenning’ (van de gevolgen) van een — beweerdelijk — met schending van volgens Nederlandse maatstaven fundamentele procedurele beginselen totstandgekomen buitenlands vonnis niet een daadwerkelijke, onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de kern van de Nederlandse rechtsorde of daardoor beschermde belangen. In 's hofs A-overweging wordt ‘strijdigheid met de [Nederlandse] openbare orde’ echter reeds als (hypothetisch) gegeven van de beweerdelijk door [requirant 1] c.s. ingeroepen ‘regel’ vooropgesteld, zodat daarmee tevens al dit volgens grief 4 bestaande vereiste voor toepassing van de openbare orde-exceptie is vervuld. Bovendien is hiermee niet of moeilijk te verenigen — en daarom ook als zodanig onjuist althans ontoelaatbaar onduidelijk — de veronderstelling dat ondanks de (in 's hofs uitleg ‘gegeven’) strijdigheid van het litigieuze vonnis met de (Nederlandse) openbare orde de daardoor geraakte belangen ‘te weinig banden met de Nederlandse rechtssfeer’ hebben.
2.
's Hofs B- en C-overwegingen miskennen dat de enkele — door [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) gemotiveerd betwiste en volgens het hof dan ook eerst nog te onderzoeken — stelling van [gerequireerde 1] c.s. dat ‘de geldigheid van de besluitvorming van een in Nederland gevestigde rechtspersoon [lees: Yukos Finance] in het geding is’, niet kan rechtvaardigen om reeds dadelijk grief 4 van [requirant 1] c.s. te verwerpen. Dit klemt temeer omdat ook over het bestaan, en a fortiori over de aard en ernst van de door [gerequireerde 1] c.s. gestelde — maar door [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) gemotiveerd bestreden — rechtsschendingen in de Russische belasting- en/of faillissementsprocedures tegen Yukos Oil, het hof blijkens zijn rov. 3.6 eerst nog onderzoek moet doen alvorens — na verdere uitlatingen door partijen — daarover een beslissing te kunnen nemen. Ook over de aard van ‘de aan de eventuele juistheid van de stelling te verbinden noodzakelijke gevolgen’, biedt rov. 3.5.2 geen uitsluitsel. 's Hofs rov. 3.5.2 lijkt daarom per saldo slechts op het bestaan van een gerechtvaardigd ‘onderzoeksbelang’ te wijzen. Wat daarvan ook zij, een daarop gebaseerde verwerping van [requirant 1]'s grief 4 is onjuist, althans minst genomen prematuur en/of ontoereikend gemotiveerd.
3.
's Hofs B- en C-overwegingen zijn voorts/althans onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd, omdat uit de eventuele schending jegens Yukos Oil als Russische onderneming van Nederlandse fundamentele beginselen in de Russische belasting- en/of faillissementsprocedures, nog geenszins vanzelfsprekend volgt dat daarmee ook de Nederlandse rechtsorde of daardoor beschermde belangen worden geraakt, laat staan op een zodanig concrete en ernstige wijze, dat op grond van de openbare orde-exceptie in Nederland elke vorm van ‘erkenning’ moet worden onthouden aan [requirant 1]'s uit het Russische faillissementsvonnis voortvloeiende bevoegdheid om namens Yukos Oil als enig aandeelhouder in Yukos Finance besluiten te nemen. Deze klacht klemt temeer, nu het hof, naast het feit van de Nederlandse statutaire vestiging van Yukos Finance, de in de inleiding onder (ii) en (iii) bedoelde juridische argumenten resp. feitelijke stellingen niet — althans niet voldoende inzichtelijk en controleerbaar — heeft verdisconteerd.
4.
's Hofs hierboven bestreden oordeel in rov. 3.5.2 kan ook daarom niet in stand blijven, omdat het onverenigbaar is met zijn oordeel in rov. 3.6.1, 3e en 4e zin, dat ook ‘bij gebleken schendingen van die fundamentele EVRM-rechten in een buitenlandse procedure of uitspraak niet zonder meer kan worden vastgesteld dat elke betekenis aan het in die buitenlandse procedure gewezen vonnis moet worden ontzegd, [omdat] gelet op de specifieke aard van die rechter en het vertrouwen dat in het internationale handelsverkeer in rechterlijke uitspraken en daarop gebaseerde rechtshandelingen moet kunnen worden gesteld, nader onderzocht zal moeten worden of de aard en ernst in de gemaakte inbreuk(en) en het nadeel dat daardoor is toegebracht aan degene die zich hier tegen de erkenning van het vreemde vonnis verzet, rechtvaardigen dat elke rechtskracht aan het buitenlandse vonnis wordt onthouden, dan wel, mede gelet op de belangen van degene die op het gezag van dat gewijsde heeft vertrouwd, met minder verstrekkende consequenties kan worden volstaan.’
Dit onderdeel van rov. 3.6.1, 3e en 4e zin, correspondeert bovendien ten nauwste met het in rov. 3.5.2 — ten onrechte en/of zonder toereikende van motivering — verworpen betoog van grief 4 van [requirant 1] c.s. Dit klemt te meer, nu [gerequireerde 1] c.s., als de partij die zich tegen erkenning verzet, als zodanig zelf geen nadeel ondervinden van de tegen Yukos Oil gewezen belasting- en faillissementsuitspraken.35.
Onderdeel IV. Niet-uitputting van rechtsmiddelen belet wel beroep op openbare orde-exceptie tegen ‘erkenning’ van het faillissementsvonnis (rov. 3.5.3; [requirant 1]'s grief 5)
Inleiding
Volgens grief 5 van [requirant 1] c.s. had het beroep van [gerequireerde 1] c.s. op de openbare orde exceptie tegen ‘erkenning’ van het faillissementsvonnis reeds moeten afstuiten op de regel van o.a. HR NJ 2004, 17036. vanwege — kort gezegd — het in casu door Yukos Oil nodeloos niet benut zijn van de tegen haar faillietverklaring in Rusland openstaande rechtsmiddelen van cassatie en hoger beroep bij het Supreme Arbitrazh Court. Tegen 's hofs verwerping van deze grief 5 in rov. 3.5.3 is dit middelonderdeel gericht.
De onderstaande klachten moeten worden bezien binnen het kader waarin grief 5 is voorgesteld en dienovereenkomstig door het hof in rov. 3.5.3 is beoordeeld.
- —
In grief 5 is opportuniteitshalve geabstraheerd van de bezwaren van [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) tegen de figuur van ‘erkenning’ van het faillissementsvonnis als voorwaarde voor aanvaarding in Nederland van [requirant 1]'s bevoegdheden ten aanzien van de Yukos Finance aandelen (vgl. grief 2) en tegen de figuur van ‘besmetting’ van een faillissementsvonnis met een openbare orde-gebrek vanwege doorwerking van eventuele ‘causale’ fundamentele gebreken bij de eerdere vaststelling en invordering van Yukos Oils belastingschulden (vgl. grieven 6 en 7).
- —
Voor de toepassing van de uitputtingsleer van HR NJ 2004/170 mogen voor de beoordeling van grief 5 haar toenmalige aandeelhouders met Yukos Oil als de door het faillissementsvonnis ‘bezwaarde procespartij’ gelijk gesteld worden, mede omdat [gerequireerde 1] c.s. geen partij waren in de faillissementsprocedure en in deze procedure(s) stellen op te komen voor de belangen van Yukos Oil en/of haar stakeholders.37.
- —
De bovenbedoelde uitputtingsleer leidt slechts niet tot ‘verwerking’ van het beroep op de openbare orde-exceptie, indien(i) de ‘bezwaarde partij’ niet in staat is geweest een beschikbaar rechtsmiddel tegen de litigieuze buitenlandse uitspraak aan te wenden of (ii) dat rechtsmiddel niet tot herstel van de aan de litigieuze uitspraak toegeschreven fundamentele tekortkomingen had kunnen leiden. 's Hofs rov. 3.5.3 is uitsluitend toegespitst op geval (i).38.
De onderstaande klachten tegen rov. 3.5.3 zijn gebaseerd op de navolgende stellingen van [requirant 1] c.s., zoals mede toegelicht door Promneftstroy c.s.39.
- a.
Het intrekken door [requirant 1] — kort na het begin van de zgn. liquidatiefase — van alle door Yukos Oils vroegere management aan de advocaten van Yukos Oil verleende volmachten, met inbegrip van die voor haar appèl tegen het faillissementsvonnis van 1 (4) augustus 2006, was een geboden althans gebruikelijke uitvoering van zijn taak. Op grond van art. 129 van de Russische faillissementswet40. werd [requirant 1] namelijk tevens Yukos Oils enige bestuurder en vermeed zo misverstand in en over de verhouding cliënt-advocaat. Zo'n intrekking van volmachten verschilt dan ook niet wezenlijk van het bij Nederlandse faillissementen ex lege (art. 3:72 BW) vervallen van alle door de failliet gegeven volmachten.
Zie voor vindplaatsen van stelling a onder meer: CvD § 5.1–5.3 en § 10.11; MvG § 15.16 jo. prod. HB-7 p. 4, noot 4, Affidavit van Rozenberg d.d. 11 juli 2007; Plta II § 11.10 (A); voorts P-Inc. MvA § 444.
Door [gerequireerde 1] c.s. en hun expert [Holiner] is noch in eerste aanleg, noch in appèl, enig deel van stelling a weersproken, behoudens een ongemotiveerde betwisting van het intrek-gebruik in NM § 377.
- b.
[requirant 1] heeft van het oude management of aandeelhouders van Yukos Oil nimmer een verzoek gehad tot handhaving of herstel van de volmacht voor haar eerdere advocaten ter verdere bestrijding van de faillietverklaring in appèl of nadien in cassatie. Zo'n verzoek was zonder meer mogelijk en inwilligbaar geweest; in feite hebben ook ‘oude’ advocaten hun werk voor Yukos Oil na haar faillissement voortgezet. Bovendien had (zie nader stelling c) iedere aandeelhouder tegen de intrekking van deze volmachten formeel bij de rechter bezwaar kunnen maken.
Zie voor vindplaatsen van stelling b onder meer: CvD § 5.6 en 10.11; MvG § 15.21; Plta II § 11.10 (C) en 11.11 jo. CvA-prod. 18; voorts P-Inc. MvA § 445 en 448.
Geen enkel deel van stelling b is ooit door [gerequireerde 1] c.s. of hun expert [Holiner] betwist. Bij NM § 376–378 is slechts gesteld dat [requirant 1] geen spontaan aanbod tot herstel van de volmacht heeft gedaan, dat het moeten vragen om zo'n herstel onaanvaardbaar zou zijn en dat verdere bestrijding van de faillietverklaring sowieso zinloos was wegens de partijdigheid en/of de beperkte toetsingsruimte van Russische (faillissements)rechters.41.
- c.
Iedere aandeelhouder van Yukos Oil had gedurende de gehele liquidatiefase de wettelijke bevoegdheid ex artt. 126 lid 3 jo. 34 RF-Fw42. om op gelijke voet als of in de plaats van Yukos Oil zelf tegen alle (voorgenomen) besluiten van de curator bezwaar bij de rechter aan te tekenen alsmede om tegen alle rechterlijke beslissingen, incl. die inzake de faillietverklaring zelf, rechtsmiddelen in te stellen, met inbegrip van het voortzetten of overnemen van Yukos Oils eerste appèl.
Zie voor vindplaatsen van stelling c onder meer: CvD § 5.7; Plta I § 16.6–16.8; MvG § 15.8 en 15.17–15.19; Inc. MvA § 32.19; Plta II § 11.10 (D) en 11.12–11.13; voorts P-Inc. MvA § 449–450.
Geen enkel deel van stelling c is door [gerequireerde 1] c.s. of hun expert [Holiner] betwist; zie bijv. de in dit kader irrelevante stelling in MvA § 632 dat de aandeelhouders niet als vertegenwoordiger of vervanger van Yukos Oil konden optreden. Slechts/pas in de mondelinge dupliek bij appèlpleidooi43. is namens [gerequireerde 1] c.s. betwist dat de aandeelhouders konden voortprocederen ‘omdat zij in de vorige aanleg geen partij waren’; hierbij ontbrak zowel een bronvermelding als een verklaring hoe die betwisting zich verhoudt tot de duidelijke tekst van de artt. 126 lid 3 en 34 RF-Fw, het eerdere stilzwijgen op stelling c en de eigen stelling dat van doorprocederen was afgezien juist vanwege de partijdigheid en/of beperkingen van de rechter.44.
Klachten, uitwerking en toelichting
In het licht van de in bovenstaande inleiding beschreven uitgangspunten en stellingen, heeft het hof door terzake slechts te overwegen (samengevat):
- A.
waar [requirant 1] na het instellen van het appèl door Yukos Oil tegen het faillissementsvonnis het mandaat van Yukos Oils toenmalige advocaten heeft ingetrokken en dit appèl toen zonder haar verschijning [bij de mondelinge behandeling]45. is behandeld, is de stelling van [gerequireerde 1] c.s. aannemelijk dat Yukos Oil geen reële mogelijkheid meer had om verdere rechtsmiddelen in te stellen tegen haar [in appèl gehandhaafde] faillietverklaring; en
- B.
hieraan doet niet af [[requirant 1]'s] aan de opinie van een insolventiespecialist ontleende stelling dat ook elke aandeelhouder cassatieberoep tegen het appèlvonnis had kunnen instellen, nu die stelling niet inhoudt dat de toenmalige aandeelhouders daadwerkelijk in de gelegenheid zijn geweest verdere rechtsmiddelen daartegen in te stellen;
ten onrechte en/of zonder toereikende motivering [requirant 1]'s grief 5 verworpen. Deze algemene klacht wordt hieronder nader uitgewerkt en toegelicht.
1.
's Hofs A-overweging gaat ten onrechte stilzwijgend althans zonder toereikende motivering voorbij aan de hierboven opgenomen, gedocumenteerde en door [gerequireerde 1] c.s. niet (althans niet deugdelijk) weersproken stellingen van [requirant 1] c.s.:
- (a)
dat de intrekking van zo'n mandaat niet alleen algemeen gebruikelijk — en dus voor Yukos Oil en haar advocaten te verwachten — was, maar ook
- (b/c)
dat (het oude management en/of elk van de aandeelhouders van) Yukos Oil ‘voor eigen risico’ heeft nagelaten zowel om aan [requirant 1] handhaving of herstel van het mandaat voor de eerder door haar aangestelde ‘faillissementsadvocaten’ te vragen, als om tegen die intrekking bezwaar bij de rechter aan te tekenen.
Gezien het geenszins als bezwaarlijk aan te merken karakter van zo'n door haar vroegere management en/of aandeelhouders achterwege gelaten verzoek of bezwaar, is — zeker zonder gelegenheid voor [requirant 1] c.s. tot het leveren van tegenbewijs46. — onjuist althans onvoldoende gemotiveerd 's hofs oordeel dat grief 5 faalt omdat ‘aannemelijk’ is dat Yukos Oil door [requirant 1]'s intrekking van bedoeld mandaat ‘geen reële mogelijkheid’ meer had om verdere rechtsmiddelen tegen [de bevestiging in appèl van] haar faillietverklaring in te stellen. In het ‘LBIO/W’-arrest eist de Hoge Raad namelijk dat ‘gebleken’ moet zijn dat ‘de bezwaarde niet in staat’ was om rechtsmiddelen aan te wenden. De stelplicht en bewijslast voor het vervuld zijn van dit ‘excuus’ rusten in casu bovendien op [gerequireerde 1] c.s. als degene die de openbare orde-exceptie inroept.
2.
's Hofs B-overweging is onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd omdat:
- (i)
[requirant 1]'s (in de inleiding onder c aangehaalde) stelling inzake de wettelijke bevoegdheid van elke toenmalige aandeelhouder om door Yukos Oil ingestelde rechtsmiddelen over te nemen en/of zelf rechtsmiddelen in te stellen tegen alle rechterlijke uitspraken in de faillissementsprocedure, niet slechts was ontleend aan de opinie van een Russische insolventiespecialist, maar door [requirant 1] c.s. ook was gedocumenteerd met de overlegging van de betreffende Russische wetsbepalingen (met Engelse vertaling);
- (ii)
deze stelling en de aangegeven wettelijke basis ervan door [gerequireerde 1] c.s. en hun eigen Russisch recht-expert niet (althans niet gemotiveerd) zijn betwist vóór de mondelinge dupliek bij het appèlpleidooi;
- (iii)
het hof aan laatstbedoelde ‘bronloze’ en met de eerdere proceshouding van [gerequireerde 1] c.s. niet te rijmen betwisting in elk geval op grond van art. 19 Rv geen enkele bewijswaarde mocht toekennen, nu [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) daarop niet meer hebben kunnen reageren;
- (iv)
de bij de c-stelling hierboven weergegeven vindplaatsen ervan zich onmogelijk anders laten lezen dan als een beroep door [requirant 1] c.s. op een door elke aandeelhouder daadwerkelijk en zelfstandig in de praktijk uitoefenbare proces-bevoegdheid, terwijl door [gerequireerde 1] c.s. nooit het tegendeel is gesteld, zodat het hof, mede gezien de artt. 24 en 149 Rv, daarvan ook niet had mogen uitgaan;
- (v)
het hof, voorzover het in de slotzin van rov. 3.5.3 bedoelt dat door [requirant 1] c.s. niet is gesteld dat elk (althans een aanzienlijk deel?) van Yukos Oils aandeelhouders indertijd (qua kennis, geld en/of tijd?) daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om verdere rechtsmiddelen (cassatieberoep of méér?) tegen het faillissement in te stellen, een onjuiste en/of onbegrijpelijke uitleg c.q. toepassing heeft gegeven aan de regel van het ‘LBIO/W’-arrest, nu het allereerst op de weg van [gerequireerde 1] c.s. had gelegen om een onderbouwd beroep te doen op het bestaan van rechtens relevante blokkades van het door één of meer willige aandeelhouders (laten) instellen van (in casu: eerst) cassatieberoep;
- (vi)
het hof, voorzover het al relevante twijfels over de door [requirant 1] c.s. gestelde en ingeroepen inhoud van de betreffende Russische rechtsregels en/of de praktische toepassing daarvan had, op grond van art. 25 Rv gehouden was om, alvorens op dit verweer te beslissen, ambtshalve onderzoek daarnaar te doen.
Onderdeel V. Diverse klachten tegen rov. 3.6 in verband met (A)grieven 12 en 13 (stelplicht, bewijslast, feitenvaststelling); (B) grieven 8 t/m 11 (openbare ordetoetsing) en (C) grieven 6 en 7 (doorwerking fiscale kwesties in beoordeling faillissementsvonnis)
Inleiding
a.
's Hofs rov. 3.6 is goeddeels gewijd aan de betekenis voor de verdere beoordeling van de onderhavige zaken van de verwachte uitspraak van het EHRM over de eerder47. ontvankelijk geachte klachten van Yukos Oil tegen de Russische Federatie inzake
b.
Zoals steeds door [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) is benadrukt, terwijl door het hof niet anders is beslist, behoort tot de aldus door het EHRM nog inhoudelijk te beoordelen klachten van Yukos Oil níet het faillissementsvonnis (in eerste aanleg of in appèl), noch de procedure die tot toewijzing van de faillissementsaanvraag door een bankenconsortium heeft geleid, noch de (wijze van) afwikkeling van het faillissement tot en met de definitieve ontbinding in november 2007 van Yukos Oil als rechtspersoon.48.
c.
Het hof heeft — in de zijdens [gerequireerde 1] c.s. gewekte verwachting dat het EHRM vóór eind 2010 uitspraak zou doen —49. besloten zijn verdere beoordeling aan te houden en bepaald dat — ongeacht of het EHRM dan al een uitspraak heeft gedaan of de zaak naar de Grote Kamer is verwezen — partijen zich op de rol van 5 april 2011 over de verdere gang van zaken zullen uitlaten. Zie rov. 3.6.2–3.6.3 en 3.6.11 (slot) en 3.6.13. [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. waren en blijven van oordeel dat er voor die aanhouding geen goede grond bestaat, maar een klacht hierover stuit af op art. 399 Rv.
d.
Ook tegen 's hofs oordelen dat de vaststelling van eventuele schending van in het EVRM gewaarborgde rechten in hoogste instantie aan het EHRM is opgedragen en dat daarom het nog af te wachten EHRM-oordeel over de namens Yukos Oil tegen de Russische Federatie ingediende klachten van belang — zij het niet zonder meer beslissend — is voor de uitkomst van de onderhavige zaken (rov. 3.6.1, 3.6.3 en 3.6.9), laten zich op grond van art. 399 Rv. evenmin reeds klachten formuleren.
e.
Niettemin is het evident dat het in Straatsburg en Amsterdam om totaal verschillende partijen gaat (enerzijds Yukos Oil vs. de Russische Federatie; anderzijds [gerequireerde 1] c.s. vs. [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s.); en ook om totaal verschillende toetsingsobjecten en -gronden (enerzijds de door een staat jegens zijn eigen onderdanen op grond van het EVRM bij fiscale uitspraken en maatregelen in acht te nemen grenzen; anderzijds de door de Nederlandse openbare orde gestelde grenzen aan de erkenning van de gevolgen van een Russisch faillissementsvonnis voor de bevoegdheid tot stemmen op en tot overdracht van de aandelen van een Nederlandse besloten vennootschap door de curator en wettelijke vertegenwoordiger van de failliete Russische aandeelhouder).
f.
Het voor de afhandeling van bovenbedoelde kwesties nolens volens op te brengen geduld neemt echter niet weg dat bij dit ‘gedwongen’ cassatieberoep tegen 's hofs gedeeltelijke eindarrest, over een aantal zekere en mogelijke eindbeslissingen geklaagd moet worden om het risico te vermijden dat dit later niet meer mag.
A. Onjuiste en/of onbegrijpelijke oordelen over de (vaststelling van de) feiten (rov. 2.2.1. 3.6.10 (slot) en 3.6.11 (aanhef): grieven 12 en 13 van [requirant 1] c.s.)
Inleiding
[requirant 1] c.s. hebben bij hun grieven 12 en 13 (MvG § 22 t/m 25) geklaagd over de (wijze van) feitenvaststelling door de rechtbank. Kort samengevat was het verwijt dat in het vonnis a.quo, met miskenning van de in beginsel op [gerequireerde 1] c.s. rustende bewijslast, hun niet of nauwelijks objectief gedocumenteerde versie van de feiten als vaststaand is overgenomen, ondanks de gemotiveerde betwisting ervan door [requirant 1] c.s. [requirant 1] kwam echter pas eind maart, resp. begin augustus 2006 als voorlopig ‘bewindvoerder’, resp. ‘curator’ op het ‘Yukos-toneel’ en beschikte in de eerste aanleg van deze zaak nog nauwelijks over documentatie inzake de voornamelijk vanaf eind 2003 tot begin 2005 spelende belastingkwesties tussen Yukos Oil en de Russische autoriteiten; [gerequireerde 1] c.s. hadden die stukken nog niet in het geding gebracht, en ontkenden daarover de beschikking te hebben, hoewel volgens hen daaruit de ‘fouten’ van de belastingdienst en — rechters zouden blijken. Pas in appèl zijn er door beide kanten en Promneftstroy c.s. relevante stukken en commentaren overgelegd. Mede daarop is door [requirant 1] c.s. bij MvG § 25 een gedocumenteerd beroep gedaan, later aangevuld met door Promneftstroy c.s. overgelegde stukken en commentaren, zoals weer door [requirant 1] c.s. overgenomen.50.
Klachten, uitwerking en toelichting
1.
In rov. 2.2.1 overweegt het hof — kennelijk in navolging van de rechtbank (rov. 1.5, 3.5 en 3.8, 2e volzin) die zich daarbij uitsluitend door [gerequireerde 1] c.s. had laten ‘inspireren’ — dat de op 19 september, 23 oktober en 17 november 2003 door de Russische belastingdienst afgegeven certificaten51. de strekking hadden te verklaren dat Yukos Oil per de eerste van die maanden ‘geen belastingschulden had en aan haar fiscale verplichtingen had voldaan’, zulks met de kennelijke suggestie — zie ook de aansluiting bij de rechtbank (rov. 3.8–3.9 en 3.13–3.14) van het hof in rov 3.6.5 en 3.6.9 — dat Yukos Oil aan die certificaten vertrouwen mocht ontlenen en dat de kort nadien aan haar opgelegde hoge naheffing(en) niet goed met die ‘na onderzoek afgegeven’ certificaten verenigbaar waren.
Door aldus te oordelen heeft het hof miskend dat [requirant 1] c.s. bij grief 13 (MvG § 25 onder A en B jo. § 28.8 met prod. HB-14), zoals nader toegelicht bij P-grief V, R-Inc. MvA § 67 (onder Q en R) en P-Inc. MvA § 261 (jo. Sokolova II § 26, P-prod 39) en P-Plta II § 11–14, uitvoerig heeft betoogd dat dergelijke certificaten een zuiver voor derden bestemde administratieve — niet op het scheppen van vertrouwen bij de belastingplichtige gerichte — functie hebben en dat dit uiteindelijk ook door de expert van [gerequireerde 1] c.s. is toegegeven ([Holiner] II, § 51 e.v.; G-prod. 180; zie ook G-MvA § 742–743).
Dit blijven volgen door het hof van een door [gerequireerde 1] c.s. zelf reeds verlaten verwijt aan de Russische Federatie is mede daarom onbegrijpelijk en onaanvaardbaar, omdat de rechtbank in het beweerdelijk door die certificaten geschapen vertrouwen — naast de door het hof (gezien de betreffende grieven van [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s.) terecht niet meer als vaststaande feiten aanvaarde verwijten inzake een ‘overval’ ter zitting met ca. 70.000 ongeordende bewijsstukken en een voor de hoge naheffing opgelegde betalingstermijn van slechts twee dagen — een belangrijke grond heeft gezien om de oplegging en handhaving van de naheffing 2000 in strijd met het EVRM en de Nederlandse openbare orde te achten.
2.
In rov. 3.6.10, slotzin, verwerpt het hof ten onrechte en/of zonder toereikende motivering grief 12 van [requirant 1] c.s.52. Die grief had als strekking dat op [gerequireerde 1] c.s. de bewijslast rust — overeenkomstig de hoofdregels van de artt. 149 en 150 Rv — voor hun aan de door hen gevorderde verklaringen voor recht (c.a.) ten grondslag gelegde stellingen. Dat betoog van [gerequireerde 1] c.s. hield in — kort gezegd — dat erkenning van de lex concursus-bevoegdheden van curator [requirant 1] in Nederland afstuit op de openbare orde-exceptie, omdat de naheffingen en incassomaatregelen van de belastingdienst, net als de steun daarvoor van de rechters, deel van een tegen Yukos Oil en haar leiding gericht ‘politiek complot’ en zonder wettelijke grondslag zouden zijn, en dat nu het faillissement dáárdoor zou zijn veroorzaakt en de faillissementsrechter dit niet heeft geblokkeerd, het faillissement van Yukos Oil — met alle daaruit voortvloeiende ‘Russische’ bevoegdheden van [requirant 1] qq — in Nederland niet erkend mocht worden.
Zowel door [requirant 1] c.s. als door Promneftstroy c.s. zijn — onder verwijzing en overneming van elkaars stellingen en onderbouwing — dat ‘complot’ en die verwijten van materiële en formele rechtsschendingen met klem en verwijzing naar bronnen uitvoerig bestreden. Het hof mocht daarom niet, althans niet met als enkele motivering dat ‘het hof zelfstandig onderzoekt of zich de situatie voordoet waarin het buitenlandse gewijsde erkenning moet worden onthouden’, grief 12 van [requirant 1] c.s. verwerpen.
Evenmin kan daartoe als motivering dienen, zo dit al aldus zou zijn bedoeld, dat grief 12 zich uitsluitend zou richten tegen ‘de wijze waarop in eerste aanleg stelplicht en bewijslast zijn gehanteerd’. Immers — nog afgezien van de vanzelfsprekende strekking van zo'n grief om aan de regels van de artt. 149 en 150 Rv in appèl wél strikt de hand te houden, blijkt dit uit de uitdrukkelijke en niet voor misverstand vatbare bewoordingen van MvG § 22.3 en 22.8–22.9.
Hoe serieus men ook de bedoeling van rechters moet nemen om bij het vaststellen van de feiten zorgvuldig en objectief te werk te gaan, zij moeten daarbij als bindend richtsnoer de artt. 149 en 150 Rv alsmede de artt. 19 en 24 Rv strikt in acht nemen en dus niet volstaan met ‘zelfstandig onderzoeken’ of zich een situatie voordoet waaraan het recht bijzondere rechtsgevolgen verbindt.
3.
Om dezelfde redenen als zojuist in § 2 hierboven vermeld, is de algehele verwerping van grief 13 (MvG § 23 t/m 25: 11 pagina's excl. verwijzingen) onjuist althans ontoereikend — namelijk in het geheel niet — gemotiveerd. Deze verwerping komt slechts als ‘constatering’ voor in rov. 3.6.11, 2e volzin. Ook voor zover de verwerping van grief 13 niet uit diezelfde houding van een zelfstandig waarheid zoekende en vindende rechter zou voortvloeien, is zo'n geheel stilzwijgende afdoening van een lange lijst met deugdelijk onderbouwde feitelijke grieven in strijd met de eerder genoemde Rv-bepalingen en de minimale aan de rechterlijke motiveringsplicht te geven invulling.
4.
Op overeenkomstige gronden als in § 2 en 3 hierboven is vermeld, is onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd 's hofs oordeel in rov. 3.6.4, slot. Daarin beslist het hof dat van [requirant 1] c.s. kan worden verlangd dat zij concreet aangeven waarin een verschil in feitelijke grondslag is gelegen, indien zij — na kennisneming van de nog verwachte uitspraak van het EHRM — wensen te betogen dat zo'n verschil in enig opzicht verhindert aan die uitspraak belang toe te kennen voor de beslissing van de onderhavige procedure(s).
Het hof baseert deze ‘stelplicht’ van [requirant 1] c.s. op zijn feitelijke vaststelling ‘dat er geen of nauwelijks verschil is tussen de feitelijke grondslag waarop het EHRM zal oordelen en de feiten die in de onderhavige zaken als onweersproken kunnen worden aangemerkt’. Die vaststelling — en daarmee de daaraan gegeven consequentie — is reeds onjuist en/of onbegrijpelijk omdat ten tijde van het wijzen van het bestreden arrest (ook voor het hof, naar moet worden aangenomen) deze feitelijke grondslag van die toekomstige EHRM-uitspraak nog onbekend was. Tevens is thans nog niet duidelijk welke voor de beslissing van dit geschil relevante feiten als — volgens het hof — onweersproken kunnen worden aangemerkt, nu het zich over tal van fundamentele geschilpunten blijkens rov. 3.6 kennelijk bewust nog niet heeft uitgelaten, mede ‘in afwáchting van de EHRM-uitspraak’.
Het moge voorts zo zijn dat voor wat betreft het aspect van de aan Yukos Oil opgelegde naheffingen en invorderingsmaatregelen, inclusief de wijze van totstandkoming en handhaving ervan door de Russische belastingdienst en -rechter, exact dezelfde ‘historie’ haar rol heeft gespeeld, maar daarmee houdt de rechtens relevante gelijkenis ook vrijwel op. Onder a, b, en e van de inleiding bij dit middelonderdeel V is dit reeds genoegzaam toegelicht: geheel andere partijen, toetsingsobjecten en toetsingsgronden, alsmede geheel andere procesdossiers, procedureregels en belangen. Zie ook rov. 3.6.9, 3e volzin.
Met de artt. 19, 24, 149–150 en (de ‘keerzijde’ van) 236 Rv valt dan ook onmogelijk te rijmen dat op [requirant 1] c.s. als de oorspronkelijke gedaagde partijen, zonder enige inbreng in of betrokkenheid bij de procedure voor het EHRM, een stelplicht wordt gelegd om hun feitelijke en juridische verweren in stand te mogen houden tegenover m.n. een mogelijk voor de Russische Federatie in één of meer opzichten ongunstige uitspraak. Zulks klemt temeer nu [requirant 1] c.s. over lang niet alle ‘Straatsburgse’ processtukken en producties beschikken, zij daarop ook geen recht hebben en daarvoor ook geen enkele verantwoordelijkheid droegen: niet voor het ‘stellen’, niet voor het ‘betwisten’ en niet voor de ‘onderbouwing’ ervan.
B. Onjuiste en/of onbegrijpelijke oordelen over de toetsing aan de openbare orde (rov. 3.6.8, 3.6.10 en 3.6.11; grieven 8 t/m 11 van [requirant 1] c.s.).
1. Ad grief 11; rov. 3.6.8 en 3.6.11
1.1. Inleiding
In grief 11 stelde [requirant 1] allereerst — terecht — vast dat art. 6 EVRM volgens de vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad als zodanig toepassing mist in belastinggeschillen met de overheid.53. In het verlengde hiervan betoogden zij54. dat hieruit moet worden afgeleid dat de Nederlandse rechter, indien geconfronteerd met (de gevolgen van) belastinguitspraken van buitenlandse rechters over de toepassing van hun eigen materiële en formele belastingregels ten aanzien van belastingplichtige ingezetenen in het betreffende land (zoals Yukos Oil in de Russische Federatie), de waarborgen van art. 6 EVRM of de daarmee overeenstemmende Nederlandse fiscaalrechtelijke normen niet — laat staan zonder meer — mag hanteren als onderdeel van de Nederlandse internationale openbare orde. Die normen mogen derhalve niet — althans niet zonder meer — dienen om doorwerking van de gevolgen van buitenlandse belastinguitspraken en -maatregelen in de Nederlandse rechtssfeer op de openbare orde-exceptie te laten afstuiten.
In rov. (3.6.6-)3.6.8 bespreekt het hof grief 11 en overweegt — kort gezegd — dat voor de vraag of aan (de doorwerking van) de Russische belastinguitspraken tegen Yukos Oil hier te lande rechtskracht moet worden ontzegd, zoals [gerequireerde 1] c.s. verlangen, moet worden getoetst aan alle naar Nederlandse opvattingen essentiële normen voor een behoorlijke rechtspleging 's Hofs conclusie t.a.p. luidt dat daarom met een eventuele — op die beperktere reikwijdte van art. 6 EVRM gebaseerde — afwijzing door het EHRM van Yukos Oils ‘belasting’-klachten, ‘nog niet zonder meer zal vaststaan dat de vorderingen van [gerequireerde 1] c.s. niet toewijsbaar zijn’ en ‘dat de elfde grief (van [requirant 1] c.s.) dus niet zonder meer tot vernietiging van de bestreden uitspraak kan voeren.
1.2. Klachten
- a.
Met deze ‘voorlopige’ conclusie in rov. 3.6.8 is niet — althans niet zonder nadere motivering, die echter ontbreekt — verenigbaar 's hofs als definitief geformuleerde algehele verwerping van grief 11 in rov. 3.6.11, 2e volzin.
- b.
's Hofs verwerping van de door grief 11 bepleite niet-toepasselijkheid van de met art. 6 EVRM overeenstemmende waarborgen, resp. 's hofs onbeperkte toepasselijkverklaring van de naar Nederlandse opvattingen essentiële normen van een behoorlijke rechtspleging, als voorwaarde voor het hier te lande toekennen van rechtskracht aan buitenlandse belastinguitspraken ten aanzien van in dat buitenland gevestigde belastingplichtigen, impliceert bij gebreke van elke nadere nuancering of invulling een te verregaande wijze van toetsing en is daarom onjuist.
- c.
Zonder nadere toelichting (die echter ontbreekt) is onbegrijpelijk hoe de in rov. 3.6.8 kennelijk door het hof bedoelde toetsing van de tegen Yukos Oil gewezen Russische belastinguitspraken zich verhoudt tot 's hofs oordelen in rov. 3.6.9 ‘dat al hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de gegrondheid van de aan Yukos Oil opgelegde (naheffings)aanslagen [etc.] in de onderhavige zaken geen zelfstandig onderwerp van geschil kunnen vormen’ en ‘dat schendingen van Russische rechtsregels in de (…) fiscale procedures in beginsel slechts van belang zijn voorzover zij tot de conclusie voeren dat Yukos Oil daardoor nodeloos in staat van faillissement is geraakt’. Ontoelaatbaar onduidelijk is bovendien wat bedoeld is met een ‘nodeloos’ faillissement.
2. Ad grieven 8, 9 en 10; rov. 3.6.10
2.1. Inleiding
Met grieven 8, 9 en 10 betoogden [requirant 1] c.s. dat (kort samengevat), ook indien de faillietverklaring van Yukos Oil — anders dan zij overigens primair blijven verdedigen — wegens schending van fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging prima facie in strijd zou zijn met de (Nederlandse internationale) openbare orde, dit niet per se in de weg staat aan de erkenning (van de gevolgen) ervan, zoals de bevoegdheid van [requirant 1] qq om als volgens de lex concursus enig wettelijk vertegenwoordiger van Yukos Oil haar stemrecht als enig aandeelhouder in Yukos Finance uit te oefenen. De leer inzake de verzwakte (relatieve en/of proportionele) werking van de procedurele openbare orde-variant en die inzake de eerbiediging van volgens de betreffende buitenlandse uitspraak en regels verkregen rechten en/of een elders als ‘fait accompli’ aan te merken rechtstoestand, brengen namelijk mee dat de openbare orde-exceptie buiten toepassing moet althans kan blijven.
[requirant 1] c.s. wezen in dit kader onder meer op
- (i)
de inmiddels (november 2007) geheel voltooide afwikkeling van het faillissement en de onherroepelijke ontbinding van Yukos Oil als rechtspersoon,
- (ii)
de overdracht in dat kader — m.n. via de conform het Russische recht gehouden openbare faillissementsveilingen — van alle voorheen aan Yukos Oil toebehoord hebbende rechten,
- (iii)
de daarover door die derden weer met ‘vierden’ gesloten transacties,
- (iv)
de feitelijke en juridische onmogelijkheid om zelfs indien de Russische Federatie uiteindelijk door het EHRM in het ongelijk gesteld zou worden, de ontbinding van Yukos Oil terug te draaien en haar vroegere goederen aan haar te restitueren,
- (v)
de in casu enige reële en redelijke redresmethode, indien en voorzover daartoe al dwingende gronden zouden blijken te bestaan,55. bestaat in het rechtstreeks door de Russische Federatie schadeloos stellen van Yukos Oils voormalige aandeelhouders, in plaats van de resterende activa van Yukos International (als het enige actief dat vroeger indirect aan Yukos Finance toebehoorde) via de StAK aan een onduidelijke groep stakeholders te laten verdelen, en op
- (vi)
het als zodanig niet jegens [gerequireerde 1] c.s. zelf nadelige noch overigens onaanvaardbare karakter van de door [requirant 1] qq genomen ontslag- en benoemingsbesluiten en de met Promneftstroy gesloten transactie over de Yukos Finance aandelen.
Zie voor dit betoog R-MvG § 18 t/m 20, R-Inc. MvA § 25 en R-Plta II § 8.11 e.v. Zie tevens (o.g.v. R-Inc. MvA § 3.5 en R-Plta II § 1.3) P-MvG IX (§ 134–142), P-Inc. MvA § 71–79 en 146–160; en P-Plta II § 7 (o-t).
2.2. Klachten
Ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft het hof in rov. 3.6.10 de grieven 8, 9 en 10 van [requirant 1] c.s. verworpen met als gronden (samengevat):
- a.
dat de leer van de verzwakte werking van de openbare orde en het ontzag voor voldongen feiten niet kunnen rechtvaardigen dat de Nederlandse rechtsorde zonder meer de gevolgen aanvaardt van een elders in strijd met de minimale eisen van een behoorlijke rechtspleging gevoerde procedure;
- b.
dat daarom, indien uit nader onderzoek zou blijken dat het faillissementsvonnis deswege niet kan worden erkend, tevens zal vaststaan dat [requirant 1] in Nederland niet bevoegd was om namens Yukos Oil bestuurders van Yukos Finance te ontslaan en benoemen; en
- c.
dat deze nietigheid geen ruimte laat voor minder ver strekkende alternatieven dan [gerequireerde 1] c.s. vorderen, omdat hun eigen rechtspositie door de rechtskracht van het faillissementsvonnis wordt bepaald.
1.
Ad a. Deze motivering gaat langs het betoog van [requirant 1] c.s. heen, omdat dit niet inhield dat alle (potentiële) openbare orde-bezwaren altijd door de leer inzake de ‘verzwakte werking’ en/of ‘voldongen feiten’ ‘zonder meer’ opzij zouden worden gezet, doch juist met een op de bijzondere omstandigheden van dit geval toegespitste motivering was onderbouwd (zie de weergave in de inleiding onder (i) t/m (vi) van de daartoe aangevoerde feiten en argumenten).
2.
Ad b. Deze motivering gaat (eveneens) langs het betoog van [requirant 1] c.s. heen, althans houdt een ontoelaatbare petitio principiï in, omdat de leer inzake de ‘verzwakte werking’ en/of ‘voldongen feiten’ naar haar aard juist wordt toegepast indien er mogelijk sprake is van schending van fundamentele procedurele beginselen en beoogt daaraan juist niet de consequentie van niet-erkenning van de gevolgen van het litigieuze buitenlandse vonnis te laten verbinden.
3.
Ad. c. Het enkele feit dat de rechtspositie van [gerequireerde 1] c.s. door het — al dan niet — erkennen van (de rechtskracht resp. gevolgen van) het faillissementsvonnis wordt bepaald, biedt geen juiste en/of toereikende motivering voor de verwerping van de grieven 8 t/m 10 van [requirant 1] c.s. Immers, zoals ook uit 's hofs eigen (juiste) visie in rov. 3.6.1, 3e en 4e volzin, alsmede het gestelde bij middelonderdeel III hierboven blijkt, het antwoord op de vraag of in concreto op grond van de ‘verzwakte werking’ en/of ‘voldongen feiten’ geen toepassing aan de openbare orde-exceptie gegeven behoeft te worden, is afhankelijk van een afweging van alle relevante omstandigheden van het geval.
4.
Tot die omstandigheden behoren in elk geval de aard en ernst van de (vast)gestelde rechtsschendingen en de belangen van de betrokken partijen alsmede de mate waarin de Nederlandse rechtssfeer en daardoor beschermde belangen zijn geraakt. In dit kader wordt hier tevens naar subonderdeel I.A:§ 3.1(i en ii) verwezen, met een beroep op het betoog dat de eigen vermogensrechtelijke belangen van [gerequireerde 1] c.s. geen nadeel zouden ondervinden van een erkenning van [requirant 1]'s bevoegdheid om ‘q.q.’ op de aandelen Yukos Finance te stemmen (en die over te dragen). Dit klemt te meer indien alsnog, na het slagen van onderdeel I.B en/of II, het juiste evenwicht onderzocht moet worden tussen de belangen van Promneftstroy als koper om baat van de aandelen Yukos Finance en de door [gerequireerde 1] c.s. verdedigde belangen van zgn.
stakeholders van Yukos Oil.
5.
Gezien het door het hof nog als noodzakelijk aangekondigde onderzoek naar (en verder debat over) het bestaan van de door [gerequireerde 1] c.s. gestelde maar door [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) bestreden rechtsschendingen in de tegen Yukos Oil gevoerde fiscale procedures en/of de faillissementsprocedure, zodat het bestaan en a fortiori de aard en ernst van die eventuele schendingen nog geenszins vaststaan, is 's hofs definitieve verwerping van de grieven 8 t/m 10 minst genomen prematuur en daarom onjuist en/of onbegrijpelijk.
C. Onjuiste en/of onbegrijpelijke oordelen over ‘besmetting’ van het faillissementsvonnis door de belastingprocedures (rov. 3.6.9 en grieven 6 en 7 van [requirant 1] c.s.)
Inleiding
Bij hun grieven 6 en 7 betoogden [requirant 1] c.s. (kort samengevat) dat de Russische faillissementsprocedure, net zo min als de Nederlandse evenknie ervan, geen ‘appelinstantie’ vormt voor de al eerder bij onherroepelijk rechterlijk gewijsde vastgestelde schulden van degene tegen wie een faillissementsaanvraag is ingediend. Daarom moet en mag de faillissementsrechter zelfs niet overgaan tot een — laat staan integrale — herbeoordeling van de gegrondheid en omvang van de betreffende vorderingen wegens daartegen door de debiteur andermaal aangevoerde bezwaren. Dit ligt ook niet anders — in Rusland of Nederland — indien de betalingsonmacht op basis waarvan het faillissement wordt uitgesproken, het gevolg zou zijn van invorderings- en executiemaatregelen terzake van die door de failliet nog steeds betwiste — zij het krachtens onherroepelijk gewijsde al langer vaststaande — schulden.
Deze consequentie naar zowel Russisch als Nederlands recht van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen (ook wel aangeduid met gezag van gewijsde of formele rechtskracht) impliceert dat de Nederlandse rechter, indien geconfronteerd met de vraag of erkenning van (de gevolgen van) een buitenlands faillissementsvonnis hier moet afstuiten op de openbare orde-exceptie, in beginsel geheel moet abstraheren van door de failliet — en a fortiori door derden — ingeroepen feilen in de eerdere procedure(s) waarin de vorderingen op de failliet bij onherroepelijk gewijsde werden vastgesteld, ook al zou de invordering daarvan hebben geleid tot de aan diens faillissement ten grondslag liggende betalingsonmacht. De Nederlandse (erkennings)rechter zou zich in elk geval tot een extra marginale toetsing van dergelijke stellingen moeten beperken (heeft de buitenlandse faillissementsrechter op deze klachten gerespondeerd en gebruik van de hem eventueel ten dienste staande remedies overwogen?). Immers, ook het Nederlandse faillissementsrecht erkent geen ‘besmetting’ van de faillissementsprocedure en —uitspraak als gevolg van beweerde, niet ‘overerfbare’ feilen in geheel andere, oudere procedures. Een gemotiveerde weigering van de buitenlandse faillissementsrechter om vanwege zo'n niet— ontvankelijk bezwaar geen faillietverklaring uit te spreken of die niet te bekrachtigen kan daarom welhaast nooit in strijd met de Nederlandse openbare orde zijn.
Zie voor dit betoog R-MvG § 16 en 17, R-Inc. MvA § 30 en R-Plta II § 8; zie voorts (o.g.v. R-Inc. MvA § 3.5 en R-Plta II § 1.3) P-MvG grief XI, naast grieven VIII en X; P-Inc. MvA § 173 e.v. en P-Plta II § 7 onder h-i.
Klachten
Hoewel het hof in zijn ‘tussenstand’ van rov. 3.6.11 onmiskenbaar juist níet de grieven 6 en 7 als verworpen aanmerkt (anders dan grieven 1 t/m 5 en 8 t/m 13) en hoewel ook in het voorafgaande deel van rov. 3.6 grieven 6 en 7 geen uitdrukkelijke vermelding, laat staan behandeling, krijgen, voelen [requirant 1] c.s. zich door het samenstel van rov. 3.6 — in het bijzonder rov. 3.6.9 — gedwongen tot het zekerheidshalve formuleren van een voorwaardelijke rechts- en motiveringsklacht tegen een impliciete, gedeeltelijke verwerping van hun grieven 6 en 7.
De verklaring hiervoor ligt in het gegeven dat indien het hof — met [requirant 1] c.s. (en Promneftstroy c.s.) — zo'n voor de openbare orde-exceptie relevante ‘besmetting’ van het faillissementsvonnis door de volgens [gerequireerde 1] c.s. bestaande fouten in de eerdere fiscale procedures en invordering in beginsel onmogelijk had geacht, niet in te zien valt waarom het enerzijds zoveel belang toekent aan de toekomstige uitspraak van het slechts over die beweerde ‘fiscale’ fouten oordelende EHRM, en anderzijds geen enkele kenbare overweging wijdt aan eventueel (door [requirant 1] c.s. overigens met klem ontkende) in de faillissementsprocedure of -afwikkeling begane misslagen.56.
Deze onduidelijkheid wordt nog vergroot door hetgeen het hof in rov. 3.6.9 overweegt:
- —
in de 1e volzin, hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de fiscale maatregelen in het kader van de naheffingsaanslag over het jaar 2000 als ‘de werkelijke oorzaak van … het faillissement van Yukos Oil’;
- —
in de 2e volzin, dat het ‘de benadering van de rechtbank’, waartegen de grieven 6 en 7 specifiek waren gericht, ‘juist acht’;
- —
in de 4e volzin, dat ‘schendingen van Russische rechtsregels in de aan de faillissementsprocedure voorafgegane fiscale procedures van belang zijn voorzover zij Yukos Oil nodeloos in staat van faillissement hebben gebracht’.
Daaraan doet niet of onvoldoende af dat het hof in rov. 3.6.9 tevens overweegt:
- —
in de 2e volzin, dat ‘al hetgeen is aangevoerd over de gegrondheid van de aanslagen, boetes, rente en heffingen geen zelfstandig onderdeel van geschil kan vormen; en
- —
in de 3e volzin, dat het ‘in deze zaken alleen gaat om defecten in het faillissementsvonnis en de daaraan voorafgaande faillissementsprocedure’.
De op bovenstaande overwegingen gebaseerde — voorwaardelijke — klacht luidt derhalve dat indien en voorzover het hof grief 6 en/of 7 van [requirant 1] c.s. heeft verworpen, zulks ten onrechte en/of zonder toereikende motivering is geschied.
Conclusie
[requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. vorderen op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
Kosten exploot: EUR 76,31 + EUR 14,50 BTW = € 90,81
Eiser(es) kan op grond van de Wet Omzetbelasting 1968 de hem / haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑01‑2011
Voor [requirant 1] en [requirant 2] is steeds één processtuk opgesteld, met uitzondering van de memories van grieven, die echter afgezien van de partijnaam inhoudelijk geheel identiek zijn. Verwijzingen hierna naar R-MvG omvat beide.
Nu dit voor de beoordeling van (de klachten tegen) 's hofs oordelen geen verschil maakt, vermeldt de tekst van het middel niet de vorderingen tot nietigverklaring resp. vernietiging van de door [betrokkene 3] en [requirant 2] genomen besluiten alsmede tot ongedaanmaking van (de gevolgen van) eerdere aandeelhouders- resp. bestuursbesluiten en verbod van nieuwe besluiten.
HR NJ 2010/403 en HR RvdW 2010/835 dringen het bereik van ‘niet-ontvankelijkheid’ als dictum aanzienlijk terug.
[gerequireerde 1] c.s beogen immers (en pogen daarmee ook hun ‘belang’ te rechtvaardigen) een ‘erga omnes’ werkend gewijsde in de zin van artikel 2:16, lid 1 BW; zie o.a. NM § 60, 62(III). Echter, dat zal niet mogen slagen zonder directe of analoge vervulling van de waarborgen in artt. 2:15, leden 3 en 4 BW.
Daarover klaagt onderdeel II hierna. Over het daarbij door het hof achterwege laten van een preliminaire toetsing aan het belang-criterium van art. 3:303 BW klaagt onderdeel I.B hierna.
Promneftstroy c.s. hebben zich daarbij aangesloten bij hun tussenkomst in appèl. Zie MvG § 178, Inc MvA § 23–30 en 58–106 en Plta II § 2 (t en u) en § 3). Deze argumenten zijn overgenomen door [requirant 1] c.s. en dienen mede ter versterking van die van [requirant 1] c.s., zoals volgt uit R-Inc. MvA § 3.5 en R-Plta II § 1.3. Zie voor het 303-betoog inzake de aandelenkwestie onderdeel I.B hierna.
Zie voetnoot 2 hierboven; zie de evenzo ‘verkorte’ weergave van de betreffende vorderingen en weer in rov. 3.2.
Zie voor de rode draad van het sub 2 bedoelde belang in de processtukken van [gerequireerde 1] c.s. onder meer CvR § 70; MvA § 11, 16, 18, 541, 641–642, 695, 699, 701, 736 en 773; NM § 48, 57 e.V., m.n. 60 (iv) en (v), 62, 65, 67, 80, 101 en 111; Plta II § 73 en 142.
De herhaalde verwijzing in rov 3.2.1 naar Yukos Finance via ‘[gerequireerde 1] c.s.’ berust — waar het hier slechts om de pretense bestuurders gaat — op een kennelijke vergissing.
Een zodanige verklaring voor recht als door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] gevorderd tegen [requirant 1] c.s., zal, indien al toelaatbaar, in elk geval [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] geen baat kunnen brengen ten opzichte van vorderingen van derden. Zie § 1.1 supra en de ‘keerzijde’ van art. 236 Rv.
P-MvG § 42 e.v. en rov. 2.1.2.
Zie voetnoot 3 hierboven. Zie voor het verweer-aspect o.a. Parl. Gesch. Boek 6, p. 915.
Zie aldus ook rov. 3.3.2. De geldigheid van de obligatoire kooptitel en de vervulling van de Nederlandse leveringsvereisten tussen [requirant 1] ‘q.q.’ en Promneftstroy staat in 's hofs arrest als zodanig niet ter discussie.
Zie m.n. de artt. 126, 129 en 131 RF Faillissementswet. Deze wettekst is met Engelse vertaling overgelegd door [requirant 1] c.s. als bijlage 1 bij productie 14 bij CvA/Akte d.d. 22 november 2006. Zie voorts o.a. R-CvA § 4.12 e.v.; G-CvR § 46 en 48; Rb rov. 3.2; P-Inc. MvA § 113 e.V.
HR NJ 2009/456 (Yukos Finance c.s./[requirant 1]); HR NJ 1999/316 (Gustafsen qq/Mosk); HR NJ 1998/108 (De Vleeschmeesters); HR NJ 1968/16 (Hiret qq/Chiotakis).
16 Zie ook subonderdeel 11.5.2 hierna.
Zie CvA § 4.12 e.v. en 13.4 jo. Rozenberg's affidavits resp. prod. 7, § 26 e.v. (d.d. 8-8-2006) en prod. 13 § 8, 9 en 30 e.v. (d.d. 30-8-2006) en CvR § 46.
19 Zie HR NJ 1999, 316, rov. 3.5.1–3.5.3 met CPG nr. 10 van A-G Strikwerda en HR NJ 2009, 456, rov. 3.4.3 (slot) met CPG nrs. 20–21 van A-G Strikwerda.
Zie o.a. R-Inc. MvA § 21.10–11, 32.36 e.v. en P-Inc. MvA § 121, jo. voetnoot 40 en P-Plta II § 2 sub t.
Zie G-prod. 130, KG-vonnis d.d. 6 maart 2008. Zie voorts G-prod. 135; Hof Amsterdam KG arrest van 25 november 2008.
Deze mede door [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] gecontroleerde ‘kleindochters’ hebben terzake van de door hen gepretendeerde miljarden-vorderingen voor de rechtbank Amsterdam tegen ‘Yukos Oil’ thans nog procedures lopen, waarin Promneftstroy als intervenient de gegrondheid van die claims bestrijdt: zie P-prod. 61 en 62.
Volgens [gerequireerde 1] c.s. waren — afgezien van Moravel, Yukos Capital en Glendale — alle toegelaten crediteuren al in het kader van de Russische faillissementsprocedure voldaan, waarbij aan Rosneft en de Russische fiscus bovendien zelfs veel meer zou zijn betaald dan zij van Yukos Oil te vorderen hadden. Zie o.a. MvA § 84–87, 96; NM § 351, 370 en 382.
Die bron is HR NJ 1998/108, ‘Vleeschmeesters’. Frans faillissementsrecht bepaalde dat nog onvoldane crediteuren, na de opheffing van een faillissement bij gebrek aan baten, geen verhaal meer mogen nemen op vermogensbestanddelen van de ex-failliet. Diens beroep op deze verhaalsuitsluiting van de lex concursus stuitte in Nederland af op regel (b).
Naast de toen geformuleerde verhaalsuitsluiting van ‘Vleeschmeesters’ kan men denken aan een door de lex concursus ‘opgelegde’ — maar alhier te negeren — afkoelingsperiode alsmede verificatie- en omslag-eisen.
Zie rov. 2.4.8–2.4.10: artt. 5, 8 en 9 SPA (G-prod. 123) en art. 8 van de leveringsakte (R-prod. HB-8).
Zie voor dit betoog: P-MvG § 137–143, P-Inc. MvA § 31, 109–112, 145–172, P-Plta II § 7 sub j-m. Zie ook R-MvG § 12.17–20, 14.1–30 en 18.1–8 en R-Inc. MvA § 25.4–8.
Zie ook de subonderdelen III.2–4 en V.B.2.
Zie ook subonderdeel 11.2 supra.
Ten overvloede zij er expliciet aan herinnerd dat ‘c.s.’ hier staat voor Yukos Finance B.V., zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Zie R-Inc. MvG § 6.5,18.15, 20.3–9 en R-Plta II § 2.2 en 5.3 jo. vtnt 13 alsmede P-MvG § 174–175 en P-Inc. MvA § 113–117,136 en P-PIta § 4 sub a.
Zie art. 129 RF-Fw, door [requirant 1] c.s. mede in Engelse vertaling overgelegd als bijlage 1 bij CvA-prod. 14.
Zie o.m. rechtbank rov. 3.12.
Zie o.a. P-MvG § 41 e.v.
Zie ook bij de subonderdelen I.A.3.1, II.5.2 en V.B.2.
‘LBIO/W’, 5 april 2002; zie ook CPG nr. 24 (Strikwerda) en noot nr. 3 (Vlas).
Zie de vindplaatsen bij subonderdeel I.A.3.1(iii) hierboven.
De mede door [requirant 1]'s grieven 6 en 7 bestreden stellingen van [gerequireerde 1] c.s., als zou verder beroep tegen de faillietverklaring niet zinvol zijn geweest vanwege de beweerde partijdigheid van de Russische rechters en/of de beweerde beperking van de rechterlijke toetsingsruimte, zijn hier derhalve niet relevant. Zie ook voetnoot 44.
Blijkens hun Inc. MvA § 3.5 en Plta II § 1.3 hebben [requirant 1] c.s. de stellingen van Promneftstroy c.s. als hun eigen stellingen overgenomen.
Hierna: ‘RF-Fw’. Zie bijl. 1 (met de wettekst in Engelse vertaling) bij CvA-prod. 14 (ingediend bij CvA- prod. 21) (de affidavit d.d. 1 november 2006 van de faillissementsexpert Rozenberg). Zie ook diens affidavit d.d. 30 augustus 2006, § 8–10 en 26 e.V., prod. 13 bij CvA.
Zie ook voetnoten 38 en 44.
Zie voetnoot 40. Zie art. 2 voor definities.
Zie proces-verbaal p. 5. [requirant 1] c.s. en Promneftstroy c.s. konden hierop niet meer reageren.
Zie CvR § 21; Plta I § 32; MvA § 629 en 634; NM § 378.
Ter voorkoming van misverstand: tegen Yukos Oil was geen verstek verleend o.i.d., haar appèl is niet door [requirant 1] ingetrokken en de door haar advocaten ingediende appèl-argumenten zijn ook door de rechter besproken. De (advocaten van de) curator trad(en) slechts qq en niet tevens op voor Yukos Oil. Zie prod. 8 bij CvA.
Door [requirant 1] c.s. is bewijs van al zijn stellingen aangeboden bij CvA § 24; CvD § 15.4 en 15.8; MvG § 6.10; Inc. MvA § 38.4; Plta II § 12.7.
Zie EHRM 29 januari 2009, no. 14902/04, P-prod. 55; zie pag. 80 (slot).
Zie p.a. CvA § 16.6, R-Plta I § 19.2 en R-Plta II § 8.14–8.15. Zie ook — o.g.v. R-Inc. MvA § 3.5 en R-Plta II § 1.3 — P-Inc. MvA § 201 en 382–383. Enige ‘faillissementskwestie’ ontbreekt ook bij de weergave door het EHRM van de namens Yukos Oil ingediende ‘complaints’: rov. 4.33–4.38.
Blijkens Plta II § 139 van [gerequireerde 1] c.s. hebben zij het hof verzocht de beslissing aan te houden in afwachting van een EHRM-uitspraak, doch niet langer dan tot eind december 2010.
R-Inc. MvA § 3.5; R-Plta II § 1.3.
Prod. 16 bij de inl. dagv.
Zie R-MvG § 22; zie ook R-Inc. MvA § 27 e.v. en R-Plta II § 5.
Zie aldus ook rov. 3.6.7, met de hier niet relevante uitzondering voor fiscaal ‘verdekte’ strafmaatregelen.
Zie MvG § 21; zie ook P-MvG § 130 e.v. (grieven VIII en IX) jo. R-Inc. MvA § 3.5 en R-Plta II § 1.3. Zie voorts P-Inc. MvA § 173 e.v. en 182 e.v. en P-Plta II § 7 sub g en j-l.
Zelfs indien het EHRM wezenlijke procedurele tekortkomingen in het fiscale traject zou vaststellen, impliceert dat nog geenszins dat niet alsnog in een herzieningsprocedure zou kunnen blijken dat Yukos Oil wel degelijk zo hoge belastingschulden had dat haar faillissement en ontbinding toch onvermijdelijk zouden zijn geweest.
Zie laatstelijk R-Plta II § 9–11.