NJ 1971, 209
HR, 05-02-1971
HR 05-02-1971, ECLI:NL:PHR:1971:AC4962
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
5 februari 1971
- Magistraten
De Jong, Dubbink, Ras, Minkenhof, Drion
- Zaaknummer
[1971-02-05/VR_11100]
- LJN
AC4962
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1971:AC4962, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑02‑1971
ECLI:NL:PHR:1971:AC4962, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑02‑1971
- Wetingang
BW art. 1403; BW art. 1637a; BW art. 1639; Rv (oud) art. 407; Rv (oud) art. 408; Rv (oud) art. 409; Rv (oud) art. 410; Rv (oud) art. 411; Rv (oud) art. 412; Rv (oud) art. 413; Rv (oud) art. 414; Rv (oud) art. 415; Rv (oud) art. 416; Rv (oud) art. 417; Rv (oud) art. 418
Essentie
Rechtspleging in cassatie. Verandering van de staat van een der partijen in de loop van het geding in tweede aanleg.
Samenvatting
Het beroep in cassatie van 's Hofs arrest van 22 oktober 1969 is door Van der Aa ingesteld op 20 januari 1970 door dagvaarding van Van Veen in diens hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige Elisabeth A. van Veen. Deze had op 21 oktober 1969 de ouderdom van 21 jaren bereikt, zodat niet haar vader, doch zij zelf in cassatie had moeten worden gedagvaard, al is het bestreden arrest gewezen tussen Van Veen in zijn hoedanigheid van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.