HR, 16-04-1993, nr. 14956
ECLI:NL:HR:1993:ZC0927
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-1993
- Zaaknummer
14956
- LJN
ZC0927
- Roepnaam
Alp/Staat
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1993:ZC0927, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑04‑1993; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1993:36
- Wetingang
art. 419 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑1993
Inhoudsindicatie
-
16 april 1993
Eerste Kamer
Nr. 14.956
AS
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. G.M.H. Hoogvliet.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen [eiser] - heeft bij exploit van 10 september 1990 verweerder in cassatie - verder te noemen de Staat - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Zwolle, en gevorderd de Staat te verbieden [eiser] uit Nederland te (doen) verwijderen, totdat in beroep is beslist op zijn aanvraag om toelating als vluchteling c.q. verlening van een vergunning tot verblijf.
Nadat de Staat had geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorziening, heeft de President bij vonnis van 19 november 1990 de Staat veroordeeld om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van [eiser], c.q. van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, zulks zolang op het namens [eiser] ingediende herzieningsonderzoek nog niet zal zijn beslist.
Tegen dit vonnis heeft de Staat hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 19 december 1991 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van beide instanties.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep, althans tot verwerping van het beroep vanwege het ontbreken van belang.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
[eiser] komt in cassatie op tegen het arrest van het Hof waarbij dit zijn vordering, die er toe strekte dat de Staat wordt verboden hem uit Nederland te (doen) verwijderen totdat in beroep is beslist op zijn aanvraag om toelating als vluchteling of tot verlening van een vergunning tot verblijf, heeft afgewezen met een kostenveroordeling als onder 1 vermeld.
De advocaat van [eiser] heeft in haar schriftelijke toelichting medegedeeld dat, nadat de Staat inmiddels aan [eiser] een vergunning tot verblijf had verleend, deze de Nederlandse nationaliteit heeft verworven. Tevens blijkt uit de namens partijen gegeven schriftelijke toelichtingen dat de Staat heeft aangeboden af te zien van het incasseren van de kostenveroordeling en te vergoeden het door [eiser] verschuldigde griffierecht en de eigen bijdrage op grond van de Wet rechtsbijstand aan on- en minvermogenden.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij, ondanks voormelde omstandigheden, nog belang heeft bij zijn cassatieberoep, welk belang hierin bestaat dat, nu de Staat niet wil garanderen dat de beslissing van het Hof niet meer gebruikt zal worden, hij wil voorkomen dat de onjuiste beslissing van het Hof in zijn zaak door de Staat verder gebruikt wordt ter ondersteuning van diens standpunt in andere zaken.
Dit aangevoerde belang kan evenwel voor [eiser] niet als een voldoende belang worden aangemerkt zodat hij in zijn cassatieberoep niet ontvankelijk zal worden verklaard.
In de omstandigheid dat de Staat kennelijk pas in de loop van het geding in cassatie heeft laten weten dat hij de kosten niet op [eiser] zal verhalen, vindt de Hoge Raad aanleiding om de kosten van het geding in cassatie te compenseren als hieronder zal worden vermeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Davids en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op 16 april 1993.