Zie Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, Inleiding, aant. 5.4. bij Opzet (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse; bijgewerkt t/m 23 november 2021). Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer: Deventer 2021, p. 222.
HR, 13-06-2023, nr. 21/03608
ECLI:NL:HR:2023:853
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2023
- Zaaknummer
21/03608
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:853, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑06‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:416
ECLI:NL:PHR:2023:416, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:853
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑03‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0118
Uitspraak 13‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Faillissementsfraude door als bestuurder van rechtspersoon ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers niet te voldoen aan administratieplicht (art. 343.4 (oud) Sr) en verduistering van twee leaseauto’s (art. 321 Sr). 1. Heeft verdachte opzet op verkorting van rechten van schuldeisers? 2. Bewijsklacht verduistering. Heeft verdachte zich auto’s wederrechtelijk heeft toegeëigend? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG slaagt het middel. CAG: Uit bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachte door het niet voeren van administratie de aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat rechten van schuldeisers werden verkort en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:1989:ZC8253 m.b.t. betekenis ‘zich wederrechtelijk toe-eigenen’ a.b.i. art. 321 Sr. Uit bewijsvoering volgt dat verdachte als bestuurder van vennootschap 2 keer een leaseovereenkomst heeft gesloten en getekend met andere vennootschap. In leaseovereenkomsten staat verdachte als bestuurder van auto’s vermeld. Maandelijkse leasetermijnen zijn niet voldaan en auto’s zijn niet ingeleverd, ook niet na meerdere aanmaningen. Hieruit kan echter niet z.m. volgen dat verdachte zich betreffende auto’s wederrechtelijk heeft toegeëigend in hiervoor bedoelde zin. Bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03608
Datum 13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 augustus 2021, nummer 21-006757-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1, voor zover die betrekking heeft op het handelen “ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon”, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 9 tot en met 17.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de onder 2 bewezenverklaarde verduistering van twee leaseauto’s, voor zover die inhoudt dat de verdachte zich de twee auto’s wederrechtelijk heeft toegeëigend, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, opzettelijk
- een auto, merk BMW, type X5 Drive 40D, kenteken [kenteken 1] , en
- een auto, merk BMW, type X6 M50D, kenteken [kenteken 2] ,
toebehorende aan het bedrijf [F] B.V., welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten op grond van een gesloten leasecontract, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“7. Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] namens [F] B.V., opgemaakt door [verbalisant] , buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), gesloten op 12 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (blz. 111 e.v.)
Ik doe aangifte van verduistering van 2 leaseauto's tussen 24 april 2015 en 12 mei 2015. Ik verklaar dat verdachten de voertuigen, die geheel in eigendom toebehoren aan [F] B.V., anders dan door misdrijf onder zich hebben, zich die voertuigen zonder enig recht of toestemming hebben toegeëigend. Op 19 maart 2015 en 14 april 2015 zijn tussen [F] B.V. en [A] B.V. leaseovereenkomsten gesloten. [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] heeft de overeenkomsten als bestuurder getekend. Volgens de overeenkomst diende met ingang van 18 april 2015 maandelijks 2.224.78 euro excl. BTW en met ingang van 12 mei 2015 2.371,97 euro excl. BTW te worden betaald. Er is door [A] B.V. niets afgelost. De voertuigen die geleased zijn betreffen een personenauto, merk BMW, type X5 Drive 40D, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en een personenauto, merk BMW type X6 M50D, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . [F] B.V. heeft [A] B.V. diverse keren aangemaand om de geleasde voertuigen in te leveren. Op 6 mei 2014 is aan incassobureau [C] verzocht om de geleasde personenauto’s op te halen. Het incassobureau heeft [A] B.V. bezocht op adressen te Emmen en Erica maar trof daar het betrokken bedrijf niet aan. [verdachte] houdt de voertuigen, die in eigendom toebehoren aan [F] B.V. verscholen.
8. Als schriftelijk bescheid, een operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. betreffende een BMW X5 xDrive 4.0D, waaruit onder meer blijkt (blz. 123 e.v.):
- dat als bestuurder van het voertuig staat vermeld: [verdachte] ;
- dat de overeenkomst namens [F] door [betrokkene 2] , managing director, en [betrokkene 3] , chief sales officer, is ondertekend;
- dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend.
9. Als schriftelijk bescheid, een operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. betreffende een BMW X6 M5.0d, waaruit onder meer blijkt (blz. 128 e.v.):
- dat als bestuurder van het voertuig staat vermeld: [verdachte] ;
- dat de overeenkomst namens [F] door [betrokkene 2] , managing director, en [betrokkene 3] , chief sales officer, is ondertekend;
- dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend.
* De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 juli 2020, voor zover inhoudende:
(...)
Ten aanzien van feit 2:
Ik heb een leaseovereenkomst getekend voor een BMW X5. Ik moest toen ook mijn rijbewijs afgeven. Die overeenkomst stond op naam van [A] . Ik wist op dat moment dat ik verantwoordelijk was voor [A] .”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 2:
Door en namens [A] B.V. is twee keer een leaseovereenkomst gesloten met [F] BV in verband met de lease van een BMW X5 op 19 maart 2015 en een BMW X6 op 14 april 2015. Ook over dit feit heeft verdachte bij de politie niet willen verklaren en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij als bestuurder van [A] B.V. bij de BMW-garage de leaseovereenkomst voor de BMW X5 heeft ondertekend. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna is vertrokken en dat ene [betrokkene 5] - volgens verdachte een gedetineerde die bij oud-bestuurder [betrokkene 6] een dagbesteding in diens bedrijf zou hebben en als vertegenwoordiger zou gaan werken - de BMW X5 in gebruik zou hebben genomen.
Deze eerst in hoger beroep gepresenteerde en niet nader onderbouwde verklaring van verdachte acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Deze [betrokkene 5] komt in het hele dossier niet voor en wordt ook door [betrokkene 6] niet genoemd in zijn verklaring. Aan verdachte zijn overigens door BMW diverse aanmaningen voor beide auto’s gestuurd naar het door hem opgegeven adres maar daarop heeft hij niet gereageerd. Nu verdachte namens [A] B.V. de overeenkomst heeft gesloten en getekend, waarin nota bene verdachte zelf als bestuurder van de BMW wordt aangemerkt, staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel vast dat verdachte als gebruiker over de BMW X5 heeft beschikt en deze zich - door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto - vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat de auto later is teruggevonden, maakt dat niet anders.
Met betrekking tot de BMW X6 heeft verdachte ontkend de leaseovereenkomst te hebben gesloten en getekend of daarvoor naar de BMW-garage te zijn geweest. Verdachte heeft gesteld dat een andere persoon daar moet zijn geweest en zijn handtekening moet hebben gezet.
Het hof stelt vast dat de onder de leaseovereenkomst geplaatste handtekening weliswaar niet geheel overeen komt met die onder de leaseovereenkomst van de BMW X5, maar ook dat bij deze overeenkomst een fotokopie van verdachtes rijbewijs is gevoegd. Die fotokopie van het rijbewijs is in ieder geval qua afdruk en grootte een andere fotokopie dan die bij de BMW X5 werd aangehecht. Op basis daarvan gaat het hof er vanuit dat bij deze gelegenheid opnieuw het originele rijbewijs van verdachte is getoond als identiteitsbewijs en dat niet een kopie van eerder overgelegde fotokopie werd bijgevoegd. Niet aannemelijk is geworden dat dit door een derde is gebeurd.
Bovendien werd deze leaseovereenkomst nog geen vier weken later afgesloten dan die met betrekking tot de BMW X5 en werd ook toen namens [F] B.V. door managing director [betrokkene 2] en Chief Sales Officer [betrokkene 3] ondertekend. Deze personen, althans een van hen, hebben/heeft verdachte dus eerder ontmoet. Zeker een van hen zal ook fysiek bij de ondertekening van de tweede overeenkomst aanwezig zijn geweest en het hof lijkt het hoogst onwaarschijnlijk dat [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] het niet zou zijn opgevallen indien een andere persoon dan verdachte daar aanwezig zou zijn om de leaseovereenkomst te ondertekenen uit naam van verdachte en onder het overleggen van het rijbewijs van verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Op grond van het voorgaande is ook deze BMW X6 aan verdachte geleverd, heeft hij er als gebruiker over beschikt en heeft hij zich deze auto door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto wederrechtelijk toegeëigend. Ondanks dat deze auto op enig moment gesignaleerd is in Turkije, is deze auto niet teruggevonden.”
3.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘zich wederrechtelijk toe-eigenen’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. onder meer HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8253).
3.4
Uit de bewijsvoering volgt kort gezegd dat de verdachte als bestuurder van [A] B.V. twee keer een leaseovereenkomst heeft gesloten en getekend met [F] B.V. In de leaseovereenkomsten staat de verdachte als bestuurder van de auto’s vermeld. De maandelijkse leasetermijnen zijn niet voldaan en de auto’s zijn niet ingeleverd, ook niet na meerdere aanmaningen. Hieruit kan echter niet zonder meer volgen dat de verdachte zich de desbetreffende auto’s wederrechtelijk heeft toegeëigend in de hiervoor bedoelde zin. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2023.
Conclusie 18‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling voor 1. bedrieglijke bankbreuk door als bestuurder van rechtspersoon ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers niet te voldoen aan zijn administratieplichten, art. 343.4 (oud) Sr en 2. verduistering van twee leaseauto’s. Eerste middel richt zich tegen het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers’ en slaagt volgens de AG. Uit de bewijsvoering kan namelijk niet worden afgeleid dat de verdachte door het niet voeren van een administratie de aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat de rechten van schuldeisers werden verkort en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Het tweede middel klaagt dat het oordeel dat de verdachte de leaseauto’s zich wederrechtelijk heeft toegeëigend door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto’s, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Ook dit middel slaagt, aldus de AG. Hoewel het derde middel gelet op het voorgaande geen bespreking behoeft, merkt de AG als aandachtspunt bij eventuele terugwijzing op, dat dit middel terecht klaagt dat het hof t.a.v. feit 1 heeft verzuimd het gewijzigde sanctierecht toe te passen, maar dat het de verdachte op dit punt aan belang bij cassatie ontbreekt. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03608
Zitting 18 april 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 11 augustus 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle wegens 1. “medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld” en 2. “verduistering, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
- 2.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
II. Het eerste middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof dat de verdachte “gehandeld heeft met voorwaardelijk opzet en op de hoogte was van onbetaalde schulden van [A] B.V. en het niet houden van een administratie door [A] B.V. heeft plaatsgevonden in de periode waarin verdachte bestuurder was van de stichting in het zicht van een faillissement welk faillissement (pas) op 9 februari 2016 is uitgesproken” niet (zonder meer) uit de bewijsmiddelen blijkt, zodat de verwerping van het verweer van de verdediging en de bewezenverklaring onvoldoende met redenen zijn omkleed.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
4. Ten laste van de verdachte is onder feit 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
- het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
en
- het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Als schriftelijk bescheid, een aangifte van P.J.G.G. Sluijter, curator in de faillissementen van [A] B.V., Stichting administratiekantoor [B] en [verdachte] , gedateerd 4 april 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 17 e.v.):
Ik, mr. P.J.G.G. Sluyter, curator in het faillissement van [A] B.V., doe aangifte van faillissementsfraude tegen [verdachte] ter zake eenvoudige bankbreuk, bedrieglijke bankbreuk en opzettelijke overtreding van de faillissementsrechtelijke inlichtingenplicht alsmede van valsheid in geschrift en oplichting. De directe oorzaak van het faillissement ligt in het door [A] BV, via [verdachte] , verduisteren van twee leaseauto's, waarvan door de leasemaatschappij één auto is teruggevonden en geretourneerd uit Oekraïne en één auto vooralsnog verdwenen is in Turkije. De leasemaatschappij heeft het faillissement aangevraagd. De (formele) bestuurder van de failliete vennootschap, [betrokkene 1] , heeft mij geen (volledige) administratie overlegd, mocht er al een administratie zijn gevoerd.
Gelet op het vorenstaande ben ik van oordeel dat de formele bestuurder en degene die mogelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan de rechtspersoon, [verdachte] , zich schuldig heeft c.q. hebben gemaakt aan (bedrieglijke) bankbreuk omdat hij/zij niet heeft voldaan aan de op hem/haar krachtens wettelijke bepalingen rustende verplichting tot het voeren van een administratie en/of bewaren van en administratie en/of het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften, en het niet of onvoldoende verschaffen van inlichtingen, waardoor ik niet heb kunnen controleren of er (meer) baten in dit faillissement zijn en meer algemeen de rechten en verplichtingen van de failliet niet heb kunnen vaststellen, zodat de rechten van de schuldeisers kunnen zijn/worden verkort.
2. Als schriftelijk bescheid, een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016, waarin [A] B.V., Stichting Administratiekantoor [B] en [verdachte] in staat van faillissement worden gesteld en mr. P.J.G.G. Sluyter als curator wordt aangesteld. (blz. 22 e.v.)
3. Als schriftelijk bescheid, een faillissementsverslag betreffende [A] B.V., Stichting Administratiekantoor [B] en [verdachte] , gedateerd 25 februari 2016, opgemaakt door mr. P.J.G.G. Sluyter, curator, voor zover inhoudende (blz. 24 e.v.):
De curator beschikt niet over enige boekhouding. Gezien de laatst gedeponeerde jaarrekening (2013) een eigen vermogen vermeld van € 261.575.766 is onwaarschijnlijk dat een correcte boekhouding bestaat.
4. Als schriftelijk bescheid, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [A] B.V., gedateerd 17 april 2015, voor zover inhoudende: (blz. 120 e.v.)
Van de besloten vennootschap [A] B.V. is sinds 08-09-2014 enig aandeelhouder en bestuurder: Stichting Administratiekantoor [B] . Van deze stichting is sinds 31-12-2013 bestuurder: [verdachte] , geb. [geboortedatum] -1958 te [geboorteplaats] .
5. Als schriftelijk bescheid, een formulier ‘Wijzigen gegevens Handelsregister’ van de Kamer van Koophandel, gedateerd 18 augustus 2015, voor zover inhoudende: (blz. 347)
Gegevens onderneming of rechtspersoon
Naam: Stichting Administratiekantoor [B]
Uitschrijven functionaris
Naam: [verdachte]
Wat was de functie van de functionaris: bestuurder
Datum waarop de functionaris uit functie is getreden: 2 juli 2015.
Naam ondertekenaar: [betrokkene 1] .
6. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politie, gesloten op 13 mei 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (blz. 482 e.v.)
V: Uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat u vanaf 4 december 2008 de enig aandeelhouder en algemeen directeur was van [A] BV. Wat waren de activiteiten van de BV vanaf het moment van oprichten?
A. Er waren nul activiteiten.
V: Hoeveel mensen werkten er bij [A] BV?
A: 0.
V: Wie deed de boekhouding van [A] BV?
A: Niemand.
V: Wat heeft u gedaan met de administratie/boekhouding van [A] na de overdracht?
A: Dat is allemaal nul. Ik heb dat niet, en niet overgedragen aan [verdachte] . Hij weet dat [betrokkene 3] mijn boekhouder is. Dat de boekhouding concreet daar ligt dat weet ik niet of hij weet dat weet omdat in mijn beleving de boekhouding niet bestaat omdat het nul is.
[…]
*De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 juli 2020, voor zover inhoudende:
Ten aanzien van feit 1:
Ik ben bestuurder geweest van stichting [B] . Volgens mij heeft [betrokkene 2] de wijziging via de notaris gedaan. Ik moest een handtekening zetten. Ik heb verschillende papieren moeten tekenen. Ik wist wel dat ik verantwoordelijk was voor de stichting. Ik bleek dus bestuurder, enig aandeelhouder van [A] te zijn en van nog veel meer bedrijven bleek later.”
6. Het hof heeft hiernaast het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 1
Verdachte is van 31 december 2013 tot 2 juli 2015 bestuurder geweest van de stichting [B] . De stichting [B] was toen aandeelhouder en bestuurder van [A] B.V. Bij vonnis van 9 februari 2016 werd het faillissement van [A] B.V. uitgesproken. Ook verdachte zelf is bij afzonderlijk vonnis failliet verklaard.
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ter zitting in eerste aanleg was verdachte niet aanwezig. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn aantreden als bestuurder om de administratie van [A] heeft gevraagd, maar die nooit heeft gekregen. In de periode dat verdachte bestuurder was is door hem geen administratie gevoerd of bewaard.
Het spreekt vanzelf dat een bestuurder verantwoordelijk is voor de uit die functie voortvloeiende verplichtingen. Verdachte heeft zich welbewust als bestuurder laten registreren bij de Kamer van Koophandel. Verdachte had op allerlei manieren onderzoek kunnen en moeten verrichten en informatie kunnen en moeten inwinnen over het reilen en zeilen van de stichting en onderliggende bedrijven, maar heeft dat nagelaten. De stelling van verdachte, dat hij geen idee had wat het doel van de stichting was, wat zijn functie inhield en welke taken en verplichtingen op hem rustten, en volledig onwetend en enkel op verzoek van [betrokkene 2] tot het bestuur is toegetreden om later mogelijk een betaalde functie bij hem te bemachtigen, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Dat verdachte eveneens op verzoek van [betrokkene 2] naar eigen zeggen allerlei stukken ongelezen tekende en geen administratie voerde of bijhield, is hem dan ook volledig toe te rekenen.”
De verklaring van de verdachte en het verweer van de verdediging
7. Ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 heeft de verdachte, blijkens het proces-verbaal van die zitting, het volgende verklaard ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde:
“Ik werkte toentertijd bij [betrokkene 2] , althans ik verrichtte hand- en spandiensten voor hem. Dat ging redelijk goed, ik ben goed in het opruimen en structuur brengen in een boekhouding. [betrokkene 2] leefde in onmin in zijn stichting [B] . Hij wilde er eigenlijk uit maar dat kon niet voordat iemand anders er in zou komen. Hij vroeg of ik dat wilde doen, mogelijk zou er een vast dienstverband uit voortvloeien. Ik heb dat gedaan. Het moest op of vóór de 31e, het moest snel. Dat vond ik wel vreemd maar zo is het gegaan.
Ik zou bestuurder worden van [B] , maar ik wist niet wat die stichting deed. Het was iets met bouwen, met bouwmaterialen, iets in die geest. [betrokkene 11] was een vriend/collega van [betrokkene 2] , die zaten in het bouwsegment. [betrokkene 2] zei: “wil je bestuurder worden dan kunnen we uitbreiden.” Ik had er geen kaas van gegeten. Mijn focus was alleen dat er misschien een baantje uit zou komen. Het was een beetje naïef van mij, maar ik werkte al een paar maanden voor [betrokkene 2] . Met het oog op werk ben ik hier ingestapt. Ik ben niet naar de KvK gegaan. Volgens mij heeft [betrokkene 2] de wijziging via de notaris gedaan. Ik moest een handtekening zetten. Ik denk dat het zo is geregeld. Ik kreeg bij een notariskantoor de spullen. Ik weet niet of de stichting mensen in dienst had. U houdt mij voor dat volgens het formulier 196 mensen in dienst waren. Ik heb verschillende papieren moeten tekenen. Ik heb niet alles bekeken wat er getekend werd. Dat is dom geweest.
U vraagt of ik de beschikking had over de bankrekening van de stichting. Nee, volgens mij niet. [betrokkene 10] was de boekhouder en met hem had ik contact. Hij wilde de administratie niet geven, alleen iets van [G]. [B] was eigenaar van [G]. Later bleek dat [B] eigenaar van [A] was. Dat wist ik pas later toen ik een BMW moest leasen. Op een gegeven moment moest ik zoveel handtekeningen zetten dat ik vragen ging stellen.
Ik zat op het kantoor van [betrokkene 2] en ik deed zijn administratie. Hij heeft zoveel bedrijven gehad, [C] , [D] , de Stichting [B] waar hij uittrad, [A] , [E] .
Ik heb meerdere keren gevraagd naar de administratie van [A] en ik werd steeds verwezen naar de boekhouder. Ik heb er vaker om gevraagd maar ik kreeg niets. Ik deed de administratie voor [betrokkene 2] . Ik had hoofdzakelijk contact met de debiteuren. [betrokkene 2] had heel veel schulden. Ik moest betalingsregelingen en voorstellen doen maar niet voor [A] . Ik heb daarvan geen of weinig aan administratie gezien. Ik moest die administratie ook niet voeren. [betrokkene 2] zei dat ik van alles moest tekenen omdat hij geen bestuurder meer was. Ik las niet of nauwelijks wat ik moest tekenen. Achteraf gezien ben ik gewoon een rund. Ik was niet zozeer verblind door de inkomsten of betaalde baan maar ik beschouwde hem als een vriend.
Ik heb een administratieve opleiding. Inmiddels weet ik wel wat er van je als bestuurder wordt verwacht maar toentertijd echt niet. Ik wist wel dat ik verantwoordelijk was voor de stichting. Ik heb toen nog even gegoogeld wat een stichting inhoudt. Dat was relatief veilig. Een stichting kon geen schulden en geen winst maken. Ik bleek dus bestuurder, enig aandeelhouder van [A] te zijn en van nog veel meer bedrijven bleek later.”
8. De raadsman van de verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd aan de hand van de aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal van die zitting gevoegde pleitnota. Deze houdt, voor zover hier relevant, in:
“Feit 1: Faillissementsfraude
Uit het dossier blijkt duidelijk dat door het bedrijf [A] BV/Stg [B] geen administratie is gevoerd, zie verklaring [betrokkene 2] d.d. 13 mei 2016, pagina 482 e.v. van het dossier.
[verdachte] is tot het bestuur van de Stg [B] getreden op 31 december 2013. [verdachte] was in de veronderstelling dat er een administratie/boekhouding aanwezig was. Er was immers een boekhouder [betrokkene 3] en [A] BV bestond al enige jaren.
De afwezigheid van een deugdelijke administratie/boekhouding en de gang van zaken ten aanzien van de leaseopdracht van de heer [betrokkene 2] voor de BMW X5, waren voor [verdachte] redenen om in mei 2015 bij de Stg [B] weg te gaan. De feitelijke uitschrijving bij KvK is 1 juli 2015 omdat hij nog even moest aanblijven voor de bestuursoverdracht.
[verdachte] kon derhalve geen administratie/boekhouding van het bedrijf [A] BV of Stg [B] overleggen omdat die er niet was. [verdachte] was tijdens de Faillissementsprocedure al weg bij het bedrijf [A] BV/Stg [B] .
[verdachte] heeft de brieven van de curator en de rechtbank niet ontvangen. [verdachte] had vanaf mei 2015 geen vaste woon- en verblijfplaats. Hij heeft ruim een jaar als een zwerver geleefd.
Hij kon daarom op de brieven van de curator en de rechtbank niet reageren.
Het verwijt dat hij de verplichtingen die uit artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het BW en/of artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het BW voortvloeien zou hebben geschonden, is niet terecht. Er was geen administratie/boekhouding. De curator was hiervan op de hoogte.”
Het juridisch kader
9. De verdachte is door het hof veroordeeld voor het plegen van bedrieglijke bankbreuk in de zin van art. 343 (oud) Sr. In 2016 zijn de strafbepalingen ten aanzien van faillissementsfraude, waaronder art. 343 (oud) Sr, herzien (Stb. 2016/154). Gedragingen die vóór de inwerkingtreding op 1 juli 2016 zijn verricht vallen nog onder de oude wetgeving. Nu de tenlastegelegde feiten zich volgens de tenlastelegging in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016 hebben afgespeeld, is in de voorliggende zaak de oude wetgeving nog van toepassing. De tenlastelegging is toegesneden op art. 343, aanhef en onder 4º, (oud) Sr, dat toentertijd luidde:
“De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
[…]
4°. niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.”
10. Onderdeel van deze (voormalige) strafbepaling is het bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’. Volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad omvat dit bestanddeel het ‘handelen met het opzet om de rechten van schuldeisers te verkorten’. Opzet kan worden aangenomen wanneer het niet anders kan dan dat de verdachte iets ‘moet hebben geweten’, waarbij algemene ervaringsregels, de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van betekenis zijn.1.Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende; voor het bewijs van opzet is tenminste vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.2.Niet hoeft komen vast te staan dat de rechten van de schuldeisers ten gevolge van het handelen van de verdachte daadwerkelijk zijn verkort.3.
11. Uit de rechtspraak volgt tevens dat het enkele niet of onvoldoende voeren, bewaren en/of tevoorschijn brengen van een administratie – dus het aldus nalaten – niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers doet ontstaan. En al zou wel op basis van de bewijsvoering kunnen worden vastgesteld dat van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake zou zijn geweest, dan volgt daaruit nog niet dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.4.
De bespreking van het middel
12. Uit de bewijsvoering kan het volgende worden afgeleid. De verdachte is in de periode van 31 december 2013 tot 2 juli 2015 bestuurder geweest van de stichting [B] , die destijds aandeelhouder en bestuurder was van [A] B.V. Laatstgenoemde vennootschap is bij vonnis van 9 februari 2016 failliet verklaard. In de periode dat de verdachte bestuurder was, is geen administratie gevoerd bij [A] B.V. De laatst gedeponeerde jaarrekening (in 2013) vermeldde een eigen vermogen van € 261.575.766. De vennootschap had vanaf de oprichting geen activiteiten, aldus de getuigenverklaring van [betrokkene 2] , de enig aandeelhouder en algemeen directeur van [A] B.V. In de periode dat de verdachte bestuurder was van de stichting [B] , en daarmee ook middellijk bestuurder van [A] B.V., zijn op naam van laatstgenoemde vennootschap twee leaseauto’s verduisterd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor deze verduistering (ik verwijs hiervoor naar de bespreking van het tweede middel).
13. Het hof is van oordeel dat het de verdachte kan worden toegerekend dat geen administratie is gevoerd of bewaard bij [A] B.V., nu hij als bestuurder verantwoordelijk was voor de uit die functie voortvloeiende verplichtingen en hij onderzoek had kunnen en moeten verrichten en informatie had kunnen en moeten inwinnen over het reilen en zeilen van de stichting en onderliggende bedrijven, maar dat heeft nagelaten. In dat verband heeft het hof de verklaring van de verdachte dat hij geen idee had wat het doel van de stichting was, wat zijn functie inhield en welke taken en verplichtingen op hem rustten, en dat hij volledig onwetend en enkel op verzoek van [betrokkene 2] tot het bestuur is toegetreden om later mogelijk een betaalde functie te bemachtigen, als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Op grond van het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van art. 343, aanhef en onder 4º, (oud) Sr.
14. Het middel behelst de klacht dat deze bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, onder meer nu uit de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte op de hoogte was van schulden van [A] B.V. Ik meen dat het middel reeds in zoverre terecht is voorgesteld en wel om de volgende redenen.
15. Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat namens [A] B.V. geen administratie is gevoerd. De verdediging heeft dat ook niet betwist. Daarmee is het voor art. 343, aanhef en onder 4º, (oud) Sr vereiste voorwaardelijk opzet op het verkorten van de rechten van schuldeisers echter (nog) niet gegeven. Ik verwijs in dit verband naar het hierboven geschetste juridisch kader. Ik tref in de bewijsvoering geen aanwijzingen aan dat een faillissement aanstaande was toen de verdachte (middellijk) bestuurder was van [A] B.V., laat staan dat de verdachte wist dat een faillissement van [A] B.V. ophanden was. Dat geldt temeer nu de verdachte op 2 juli 2015 uit dienst trad als bestuurder en het faillissement pas zeven maanden later is uitgesproken.
16. Met de nodige welwillendheid zou weliswaar kunnen worden betoogd dat het hof kennelijk uit de hiervoor onder randnummer 12 vermelde feiten en omstandigheden heeft afgeleid dat het niet anders kan dan dat de verdachte moet hebben geweten dat [A] B.V. geen middelen had, en dat hij, door desalniettemin leaseovereenkomsten aan te gaan namens deze vennootschap, de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers heeft aanvaard. Ook dat is echter niet voldoende. Voor een bewezenverklaring op grond van art. 343, aanhef en onder 4º, (oud) Sr is immers vereist dat de verdachte door het niet voeren van een administratie de aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat de rechten van de schuldeisers werden verkort en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.5.Dat leid ik niet zonder meer af uit de bewijsvoering. Het feit dat de verdachte bestuurder was en dus een verantwoordelijkheid droeg voor het voeren van een gedegen administratie, zoals het hof in het bestreden arrest benadrukt, maakt dat niet anders, omdat een dergelijke verantwoordelijkheid nog geen opzet in de hier bedoelde zin meebrengt.6.
17. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat betekent mijns inziens dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft.
18. Het middel slaagt.
III. Het tweede middel en de bespreking daarvan
Het middel
19. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde verduistering van twee BMW’s onvoldoende met redenen is omkleed.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
20. Ten laste van de verdachte is onder feit 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, opzettelijk
- een auto, merk BMW, type X5 Drive 40D, kenteken [kenteken 1] , en
- een auto, merk BMW, type X6 M50D, kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan het bedrijf [F] B.V., welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten op grond van een gesloten leasecontract, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
21. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“7. Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 4] namens [F] B.V., opgemaakt door [verbalisant 3] , buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), gesloten op 12 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (blz. 111 e.v.)
Ik doe aangifte van verduistering van 2 leaseauto's tussen 24 april 2015 en 12 mei 2015. Ik verklaar dat verdachten de voertuigen, die geheel in eigendom toebehoren aan [F] B.V., anders dan door misdrijf onder zich hebben, zich die voertuigen zonder enig recht of toestemming hebben toegeëigend. Op 19 maart 2015 en 14 april 2015 zijn tussen [F] B.V. en [A] B.V. leaseovereenkomsten gesloten. [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] heeft de overeenkomsten als bestuurder getekend. Volgens de overeenkomst diende met ingang van 18 april 2015 maandelijks 2.224.78 euro excl. BTW en met ingang van 12 mei 2015 2.371,97 euro excl. BTW te worden betaald. Er is door [A] B.V. niets afgelost. De voertuigen die geleased zijn betreffen een personenauto, merk BMW, type X5 Drive 40D, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en een personenauto, merk BMW type X6 M50D, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . [F] B.V. heeft [A] B.V. diverse keren aangemaand om de geleasde voertuigen in te leveren. Op 6 mei 2014 is aan incassobureau AVS verzocht om de geleasde personenauto’s op te halen. Het incassobureau heeft [A] B.V. bezocht op adressen te Emmen en Erica maar trof daar het betrokken bedrijf niet aan. [verdachte] houdt de voertuigen, die in eigendom toebehoren aan [F] B.V. verscholen.
8. Als schriftelijk bescheid, een operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. betreffende een BMW X5 xDrive 4.0D, waaruit onder meer blijkt (blz. 123 e.v.):
- dat als bestuurder van het voertuig staat vermeld: [verdachte] ;
- dat de overeenkomst namens [F] door [betrokkene 5] , managing director, en [betrokkene 6] , chief sales officer, is ondertekend;
- dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend.
9. Als schriftelijk bescheid, een operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. betreffende een BMW X6 M5.0d, waaruit onder meer blijkt (blz. 128 e.v.):
- dat als bestuurder van het voertuig staat vermeld: [verdachte] ;
- dat de overeenkomst namens [F] door [betrokkene 5] , managing director, en [betrokkene 6] , chief sales officer, is ondertekend;
- dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend.
*De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 juli 2020, voor zover inhoudende:
[…]
Ten aanzien van feit 2:
Ik heb een leaseovereenkomst getekend voor een BMW X5. Ik moest toen ook mijn rijbewijs afgeven. Die overeenkomst stond op naam van [A] . Ik wist op dat moment dat ik verantwoordelijk was voor [A] .”
22. Het hof heeft voorts overwogen:
“Ten aanzien van feit 2:
Door en namens [A] B.V. is twee keer een leaseovereenkomst gesloten met [F] BV in verband met de lease van een BMW X5 op 19 maart 2015 en een BMW X6 op 14 april 2015. Ook over dit feit heeft verdachte bij de politie niet willen verklaren en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij als bestuurder van [A] B.V. bij de BMW-garage de leaseovereenkomst voor de BMW X5 heeft ondertekend. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna is vertrokken en dat ene [betrokkene 7] – volgens verdachte een gedetineerde die bij oud-bestuurder [betrokkene 2] een dagbesteding in diens bedrijf zou hebben en als vertegenwoordiger zou gaan werken – de BMW X5 in gebruik zou hebben genomen.
Deze eerst in hoger beroep gepresenteerde en niet nader onderbouwde verklaring van verdachte acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Deze [betrokkene 7] komt in het hele dossier niet voor en wordt ook door [betrokkene 2] niet genoemd in zijn verklaring. Aan verdachte zijn overigens door BMW diverse aanmaningen voor beide auto’s gestuurd naar het door hem opgegeven adres maar daarop heeft hij niet gereageerd. Nu verdachte namens [A] B.V. de overeenkomst heeft gesloten en getekend, waarin nota bene verdachte zelf als bestuurder van de BMW wordt aangemerkt, staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel vast dat verdachte als gebruiker over de BMW X5 heeft beschikt en deze zich – door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto – vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat de auto later is teruggevonden, maakt dat niet anders.
Met betrekking tot de BMW X6 heeft verdachte ontkend de leaseovereenkomst te hebben gesloten en getekend of daarvoor naar de BMW-garage te zijn geweest. Verdachte heeft gesteld dat een andere persoon daar moet zijn geweest en zijn handtekening moet hebben gezet.
Het hof stelt vast dat de onder de leaseovereenkomst geplaatste handtekening weliswaar niet geheel overeen komt met die onder de leaseovereenkomst van de BMW X5, maar ook dat bij deze overeenkomst een fotokopie van verdachtes rijbewijs is gevoegd. Die fotokopie van het rijbewijs is in ieder geval qua afdruk en grootte een andere fotokopie dan die bij de BMW X5 werd aangehecht. Op basis daarvan gaat het hof er vanuit dat bij deze gelegenheid opnieuw het originele rijbewijs van verdachte is getoond als identiteitsbewijs en dat niet een kopie van eerder overgelegde fotokopie werd bijgevoegd. Niet aannemelijk is geworden dat dit door een derde is gebeurd.
Bovendien werd deze leaseovereenkomst nog geen vier weken later afgesloten dan die met betrekking tot de BMW X5 en werd ook toen namens [F] B.V. door managing director [betrokkene 5] en Chief Sales Officer [betrokkene 6] ondertekend. Deze personen, althans een van hen, hebben/heeft verdachte dus eerder ontmoet. Zeker een van hen zal ook fysiek bij de ondertekening van de tweede overeenkomst aanwezig zijn geweest en het hof lijkt het hoogst onwaarschijnlijk dat [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] het niet zou zijn opgevallen indien een andere persoon dan verdachte daar aanwezig zou zijn om de leaseovereenkomst te ondertekenen uit naam van verdachte en onder het overleggen van het rijbewijs van verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Op grond van het voorgaande is ook deze BMW X6 aan verdachte geleverd, heeft hij er als gebruiker over beschikt en heeft hij zich deze auto door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto wederrechtelijk toegeëigend. Ondanks dat deze auto op enig moment gesignaleerd is in Turkije, is deze auto niet teruggevonden.”
De verklaring van de verdachte en het verweer van de verdediging
23. Ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 heeft de verdachte, blijkens het proces-verbaal van die zitting, het volgende verklaard ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde:
“Ik heb een leaseovereenkomst getekend voor een BMW X5. Ik moest toen ook mijn rijbewijs afgeven. [betrokkene 2] heeft mij gevraagd of ik een BMW wilde leasen voor zijn werknemer [betrokkene 7] . Zo gezegd, zo gedaan. Ik moest mee omdat ik moet tekenen. Ik dacht dat het een intentieverklaring was. Ik wist niet eens of [betrokkene 2] akkoord zou gaan met deze BMW. Ik zat tegenover een meneer, ik gaf mijn rijbewijs en ik heb die overeenkomst getekend. Die overeenkomst stond op naam van [A] .
Ik wist op dat moment dat ik verantwoordelijk was voor [A] . Ik heb het contract niet gelezen. [betrokkene 7] was met mij aanwezig in de BMW-garage. Ik was daar op verzoek van [betrokkene 2] dus ik dacht dat het wel goed zou zijn, daarom heb ik het contract niet gelezen. Ik heb getekend en ik ben weer weggegaan. [betrokkene 7] heeft de auto schijnbaar meegenomen. Ik had geen benul van wat er in het contract stond. Niet dat er in staat dat ik de enige bestuurder was, niet wat de leasetermijn was. De auto was voor [betrokkene 7] , die moest voor [betrokkene 2] visites rijden om opdrachten binnen te halen. Daar heeft hij een goeie auto voor nodig. Sinds de overname van de stichting heb ik alleen maar contacten gehad met debiteuren. Er was geen haar op mijn hoofd die toen dacht dat [betrokkene 2] niet serieus was. Ik vertrouwde hem gewoon. Zo is het gegaan.
Van de BMW X6 weet ik helemaal niks. De handtekening die op die overeenkomst staat, lijkt niet op de mijne. Hoe kan iemand een BMW leasen zonder zich te legitimeren?
De oudste raadsheer merkt op dat op andere stukken ook afwijkingen zijn te zien in de handtekening terwijl daarvan toch is komen vast te staan dat het de handtekening van verdachte is, terwijl verdachte bij de politie heeft gezwegen.
Verdachte verklaart verder, zakelijk weergegeven:
Maar de handtekening onder BMW X6 lijkt helemaal niet. Ook de blokletters schrijf ik niet zo. De reden van het zwijgen bij de politie was dat ik mij niet veilig voelde. Ik heb een paar jaar over mijn schouder moeten kijken. Ik wil dat niet meer. Ik weet niet of de politie mij specifiek dat contract heeft voorgehouden met die valse handtekening. Ik heb me vanaf het begin beroepen op mijn zwijgrecht op advies van mijn advocaat.
[betrokkene 7] leerde ik kennen bij [betrokkene 2] . Hij was toen gedetineerd maar hij had een dagbesteding. [betrokkene 2] zei dat hij hem een baantje zou geven en dat ik hem wegwijs moest maken want hij ging de weg op. U vraagt of ik dat niet raar vond. Wat kon er gebeuren? Ik heb er geen moment aan gedacht. [betrokkene 2] had [betrokkene 7] in dienst als vertegenwoordiger en daarvoor had hij een auto nodig. Daar was toch niks raars mee? Wat voor een auto het was zag ik pas toen ik bij de garage zat. Mijn mailadres was en is [verdachte] _nig@msn.com. Het mailadres gunnarniggebrugge@hotmail.com ken niet. Ik heb gelezen dat dat mailadres is gebruikt voor de auto’s. Ik heb geen contact gehad met BMW, alleen toen ik daar die intentieverklaring tekende. Daarna heb ik nooit meer contact gehad met BMW.
Van telefonisch contact met BMW weet ik ook niets.
Of ik nog met [betrokkene 2] contact heb gehad over de BMW? Ik wist pas van de vermissing van de BMW toen mijn broertje mij zei dat de recherche was geweest. Toen begon het mij te dagen. Toen heb ik de confrontatie gezocht met [betrokkene 2] en gezegd dat ik uit de stichting zou gaan. Maar dat kon niet volgens hem. Toen moest ik een naamswijziging doorgeven aan de Kamer van Koophandel. Dat ging om ene mevrouw [betrokkene 1] . Ik ken haar niet en heb haar nooit gezien. Ik moest die wijziging doorgeven en toen werd ik uitgeschreven. [betrokkene 2] zou de rest regelen.
U houdt mij de verklaring van [betrokkene 2] voor. Ik heb wel een mediationopleiding gevolgd en kennis van schuldhulpbemiddeling, dat klopt. Hij heeft verklaard dat het mijn initiatief was om [B] en [A] op mij te nemen. Ik heb het gelezen maar het is niet waar. Ik heb de jaarrekeningen niet gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Ik heb waarschijnlijk wel mijn handtekening gezet maar ik weet niet hoe je een jaarrekening moet opmaken. [betrokkene 2] had een heel boekhoudpakket. Ik heb dat nooit gedaan. Hij was heel rommelig met de administratie.
Ik vertrouwde [betrokkene 2] volledig. Inmiddels weet ik door schade en schande veel meer. Ik heb geen jaarrekeningen gezien of gemaakt. Ik heb een aantal formulieren moeten tekenen om op te sturen naar de Kamer van Koophandel. Ik weet dat er adreswijzigingen waren maar welk adres weet ik niet.
Ik heb alleen de overeenkomst getekend, de meneer van BMW een hand gegeven en ik ben weggegaan. [betrokkene 7] heeft het geregeld met [betrokkene 2] . In die tijd was het gewoon zo dat als [betrokkene 2] mij iets vroeg te doen ik dat wilde doen. Ik deed alles in opdracht van [betrokkene 2] . Het is gewoon dom en naïef.
Het klopt dat ik eerder ben veroordeeld voor verduistering. Ik was toen gokverslaafd. De oudste raadsheer houdt mij voor dat ik dan zou moeten weten hoe dingen kunnen lopen en het dan raar is dat ik zo’n dure BMW laat meenemen door een jongen die in de gevangenis zit. Ik heb die link niet gelegd. Die jongen ging werken bij mijn baas. Het was in opdracht van de baas. Ik heb nog gevraagd waarvoor die jongen vast zat. Dat was in verband met gokschulden, net als ik.
Als [betrokkene 2] iets vroeg dan deed ik dat. Het klopt wel dat ik de bestuurder was van [B] maar in mijn ogen was hij nog steeds de baas. De verklaring van [betrokkene 2] is een en al leugen.
De jongste raadsheer houdt mij voor dat ik de boekhouding deed en dus zou moeten weten waar het om draait en hoe het werkt en dat ik dus had moeten zien dat er in één maand 300.000 euro was weggesluisd. De jongste raadsheer vraagt mij waarom ik desondanks gewoon alles tekende.
Ik deed voor een aantal B.V.’s van [betrokkene 2] de administratie of ik belde debiteuren. Ik heb nooit iets hoeven doen voor [B] of [A] , alleen af en toen een handtekening zetten voor een wijziging. Volgens [betrokkene 2] was er geen administratie.
[…]
Ik heb nooit aanmaningen van BMW gezien. Ik weet dat ik verantwoordelijk ben maar ik heb nooit iets gezien. Ik weet niet eens van een fysieke verhuizing naar Rotterdam. U kunt mij dat allemaal aanwrijven maar ik was zo in die tijd.
Omdat ik geen woonverblijf had heeft [betrokkene 2] ervoor gezorgd dat ik achter zijn café kon wonen. Ik ben samen met [betrokkene 2] naar het gemeentehuis geweest om in te schrijven in [a-straat] , dat was een uitbouw bij het café.
[…]
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart verdachte, zakelijk weergegeven: Ik heb het dossier doorgenomen. Ik heb er niet op gelet of er nog meer stukken zijn met handtekeningen die niet van mij zijn.
Het klopt dat ik niet wist wat er boven of onder [B] hing. [B] was een stichting in bouwen, in bouwmaterialen. Daar ging ik vanuit. Dat is wat er werd gezegd. [betrokkene 11] werkte ook in de bouw. Ik weet wel iets van financiën. Een stichting kan geen winst en verlies maken weet ik.
Ik heb gewoon naar eer en geweten iets gedaan, niet wetende dat het zo’n rotzooi was. Ik heb alleen gecheckt of een stichting veilig was.
De advocaat-generaal houdt mij een aantal pagina’s uit het dossier voor.
Blz. 202 (wijzigingsformulier KvK): dit formulier herken ik niet maar het is wel mijn handtekening die er onder staat.
Blz. 213 (een inschrijvingsformulier van de KvK over [A] BV.): dit komt mij niet bekend voor maar het is wel mijn handtekening die er onder staat.
Blz. 283/286 (huurovereenkomst [A] BV): ik heb geen idee waar het over gaat maar het is wel mijn handtekening.
Blz. 347 ev. (wijzigingsformulieren handelsregister): ik zie mijn handtekeningen. Ik heb geen contact met [betrokkene 1] gehad.
Blz. 579 (verklaring [betrokkene 8] ): De man genaamd [betrokkene 9] ben ik niet geweest, ik ken [betrokkene 1] ook niet.
Blz. 412 ([G] bevestigingstechniek Emmen): de naam zegt me wel iets. Ik herken ook mijn handtekening en paraafjes. Ik heb het formulier niet gelezen. De advocaat-generaal zegt mij dat in dat formulier staat dat [B] bestuurder was van [A] . Dat weet ik, daarom vroeg [betrokkene 2] mij te tekenen. Ik was tekeningsbevoegd dus ik moest tekenen en dat heb ik gedaan. Ik heb echt niet elke bladzijde bekeken. Ik heb alles te goeder trouw gedaan.
[…]
Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Verdachte verklaart nog, zakelijk weergegeven:
Ik weet pertinent zeker dat ik niet degene ben geweest die heeft getekend voor de tweede BMW. Bij de garage moet je je legitimeren. Dan zou iemand wel heel erg op mij moeten lijken. De handtekeningen en nummers op de eerste en tweede overeenkomst lijken niet op elkaar. Bij de eerste overeenkomst is een kopie van mijn rijbewijs gemaakt. De twee keer lijkt er een kopie van een kopie te zijn gemaakt.”
24. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting verweer gevoerd aan de hand van de aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal van die zitting gevoegde pleitnota. Deze houdt, ten aanzien van feit 2, in:
“Feit II: Verduistering van twee auto’s BMW X5 en X6.
[verdachte] ontkent dat hij tezamen of in vereniging met een ander of anderen of alleen opzettelijk twee auto’s, merk BMW type X5 en X6, toebehorende aan [F] BV, zou hebben verduisterd.
Het is juist dat hij in opdracht van [betrokkene 2] op 6 maart 2015 een leaseovereenkomst voor een BMW, type X5, heeft ondertekend, die voor een medewerker van [A] BV was bestemd. Hieruit blijkt dat [betrokkene 2] ook na 2013 de feitelijke bestuurder is geweest en dat [verdachte] als katvanger heeft gebruikt.
Deze kwestie en de twijfels over de boekhouding is voor [verdachte] redenen geweest om uit het bestuur te treden.
[verdachte] ontkent dat hij een tweede leaseovereenkomst voor een BMW, type X6, zou hebben ondertekend. Hij weet niets over de X6.
De handtekeningen op de tweede leaseovereenkomst is niet van hem, blz. 52 en 59, procesdossier.
De parafen op pagina 55 tot en met pagina 58 zijn niet van hem.
De brief op pagina 64 heeft [verdachte] nooit gezien.
Op pagina 67 wordt door de heer [betrokkene 4] gesteld dat [verdachte] op 19 maart 2015 en 14 april 2015 leaseovereenkomsten zou hebben ondertekend. Dit wordt door [verdachte] uitdrukkelijk ontkend, (zie ook bladzijde 114/115).
Zoals eerder aangegeven zijn de handtekeningen niet van hem.
Hij heeft op 6 maart 2015 een intentieverklaring getekend voor de BMW X5.
[verdachte] geeft aan dat hij de jaarrekeningen 2009 en 2013 niet heeft opgemaakt. Hij zat toen nog niet in het bestuur van de Stg [B] . Hij had geen administratie/boekhouding van de Stg [B] .
Op pagina 483, 1e alinea, van het dossier merkt [betrokkene 2] het volgende op:
“Uiteindelijk zag ik dat [betrokkene 10] met cijfers aan het goochelen was, dit heb ik genoemd. Toen kregen wij woorden, en ben ik uit de stichting gezet door [betrokkene 10] ”.
[betrokkene 2] is op 25 november 2013 door [betrokkene 10] uit het bestuur van Stg [B] gezet.
Volgens [betrokkene 2] ging [betrokkene 10] over het geld, blz 483. De jaarrekeningen werden opgesteld door HBG of [betrokkene 3] , blz 484 van het dossier.
Op de vraag van de rechercheur: “Waarom heeft [verdachte] de jaarrekening over het jaar 2013 opgemaakt terwijl u in het jaar 2013 algemeen directeur en enig aandeelhouder was van [A] BV?”, blz 486 van het dossier. [betrokkene 2] kon op deze vraag geen goed antwoord geven.
Het bovenstaande geeft duidelijk aan hoe de rollen en verhoudingen tussen partijen waren. [verdachte] als katvanger is op 31 december 2013 tot het bestuur van Stg [B] getreden. Volgens [betrokkene 2] werd al voor het aantreden van [verdachte] gegoocheld/gefraudeerd met cijfers/jaarrekeningen.
In het dossier komen er emailadressen met ..@outlook.com voor die niet van [verdachte] zijn. Deze zijn vervalst. Voorbeelden op bladzijde 133, 141, 143 en 144.
Dat hij in de periode 19 maart 2015 tot 12 mei 2015 tezamen in vereniging met een ander of anderen of alleen opzettelijk twee auto’s, merk BMW type X5 en X6, toebehorende aan [F] BV, zich wederrechtelijk zou hebben toegeëigend is niet juist. Waarom heeft hij ander ruim 1,5 jaar als een zwerver geleefd. Waar is het geld gegaan.
Uit de feiten en omstandigheden zoals opgenomen in het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] de hierboven genoemde strafbare feiten heeft gepleegd.
Ik verzoek ik u [verdachte] voor alle feiten vrij te spreken.”
25. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt voorts dat de raadsman in aanvulling op de inhoud van de pleitnota als volgt het woord heeft gevoerd:
“[…]
Op de leaseovereenkomst van de tweede BMW staat niet zijn handtekening. Waarom zou hij de tweede overeenkomst ontkennen?
Cliënt is gepaaid door [betrokkene 2] , er was een vriendschap ontstaan. Er was bij hem helemaal geen opzet. Hij heeft niet opzettelijk de eerste BMW verduisterd. Het ging op basis van vertrouwen.
[…]”
Het juridisch kader
26. Verduistering is als volgt strafbaar gesteld in art. 321 Sr:
“Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent, wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
27. Het middel werpt in de kern de vraag op of de enkele omstandigheid dat de verdachte de leaseovereenkomsten heeft getekend en dat betalingen door [A] B.V., waaraan de verdachte tot 2 juli 2015 verbonden is geweest, zijn uitgebleven kan worden aangemerkt als het zich wederrechtelijk toe-eigenen van die auto’s als bedoeld in art. 321 Sr. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van toe-eigenen in de zin van art. 321 Sr sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.7.Het gaat anders gezegd om “het verrichten van een gedraging waaruit blijkt van het besluit om over een goed de uitsluitende feitelijke heerschappij te gaan uitoefenen”.8.Anders dan bij diefstal, ontbreekt bij verduistering een daad van wegnemen die als objectieve maatstaf kan gelden, aangezien de verdachte het goed op rechtmatige wijze onder zich heeft. De wil tot toe-eigening zal hier dan ook uit iets anders moeten kunnen worden afgeleid. Als die intentie niet in de verklaring van de verdachte zelf wordt verwoord, dan zal uit de feiten en omstandigheden (met name het gedrag) moeten kunnen worden opgemaakt dat de verdachte ‘als heer en meester’ over het goed is gaan beschikken, zoals het geval is bij het zonder toestemming van de rechthebbende vervreemden (verkopen), uitlenen, schenken (aan een ander), verbergen of vernietigen van het goed.9.
28. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een auto huurt of zakelijk gebruik maakt van een bedrijfsauto en deze niet op tijd terugbrengt, laat zich evenwel nog niet een wederrechtelijke toe-eigening afleiden.10.Dat is ook terug te zien in twee zaken waarin de bewezenverklaring van verduistering van een leaseauto centraal stond. In de zaak die leidde tot het arrest van 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1771 had de verdachte op naam van het bedrijf waar hij op dat moment werkzaam was een leasecontract gesloten voor een personenauto. Na afloop van deze short-leaseovereenkomst had de verdachte de auto niet teruggebracht. De sleutel van de auto lag in huis bij een collega van de verdachte en de auto is uiteindelijk inbeslaggenomen bij een andere betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat aan de omstandigheid dat de verdachte niet ervoor heeft gezorgd dat de auto na afloop van de leaseovereenkomst werd teruggeven, niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de verdachte na afloop van de overeenkomst over de auto ‘als heer en meester is gaan beschikken’, terwijl de bewijsmiddelen geen andere feiten of omstandigheden inhouden waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Het oordeel dat sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van de auto was derhalve niet toereikend gemotiveerd.
29. Ook ontoereikend gemotiveerd was de bewezenverklaring van verduistering van een leaseauto in HR 23 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3888, NJ 2007/84. De feiten waren als volgt. De verdachte en medeverdachten hadden op naam van een BV twee auto’s geleaset, een Opel Vectra en een Audi A3. De opzet van deze BV bleek te zijn het oplichten van andere bedrijven door goederen op rekening te bestellen en deze vervolgens nooit te betalen. Al snel na het sluiten van de leasecontracten werden de leasetermijnen niet betaald en werd op aanmaningen niet gereageerd. Uiteindelijk bleek de Opel Vectra door de BV te zijn geleverd aan een derde groepering. De verdachte werd veroordeeld voor verduistering van beide auto’s. In cassatie werd geklaagd over de bewezenverklaring van beide feiten. Ten aanzien van de Audi A3 stelde de Hoge Raad voorop dat, hoewel al spoedig na het afsluiten van het leasecontract betalingen uitbleven en op aanmaningen niet werd gereageerd, uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kon volgen dat de BV de auto zich had toegeëigend. Daarmee was de bewezenverklaring van verduistering van deze auto niet naar de eis der met redenen omkleed. De cassatieklacht tegen de bewezenverklaring van verduistering van de Opel Vectra verwierp de Hoge Raad op grond van de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het wezenlijke verschil tussen deze twee feiten was – aldus mijn voormalig ambtgenoot Vellinga in zijn conclusie11.in deze zaak – dat, in tegenstelling tot de Opel Vectra, niet uit de bewijsmiddelen bleek wat er met de Audi A3 was gebeurd. Hoewel dat laatste zich wellicht liet raden, gezien het feit dat betalingen uitbleven, op aanmaningen niet werd gereageerd en de BV tot doel had andere bedrijven op te lichten, was daarmee het bewijs van het voor een bewezenverklaring vereiste toe-eigenen volgens Vellinga nog niet gegeven.
30. Er is aldus iets extra’s nodig naast het enkel (negatieve) nalaten van het teruggeven van het goed aan de eigenaar, zoals het niet nakomen van beloften na pogingen van de rechthebbende om het goed weer terug te krijgen. Ik noem ten eerste de zaak die leidde tot het arrest HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2076, NJ 2016/424, waarin de verdachte niet (tijdig) een voor bepaalde tijd gehuurde (bestel)auto had teruggebracht. De Hoge Raad verenigde zich met het oordeel van het hof dat de verdachte zich die auto wederrechtelijk had toegeëigend, nu door het hof niet alleen was vastgesteld dat de verdachte de gehuurde auto na afloop van de huurperiode was blijven gebruiken, maar ook dat door aan de zijde van de verdachte gelegen omstandigheden de betaling van de factuur (automatisch incasso) was gestorneerd, dat de verhuurder herhaaldelijk had geprobeerd met de verdachte in contact te komen en dat de verdachte niet traceerbaar was, ook niet aan de hand van het door hem opgegeven adres. Ik wijs voorts op het arrest HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9168, NJ 2003/622, dat tevens zag op een bewezenverklaring van verduistering van een huurauto. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof dat de verdachte zich deze huurauto wederrechtelijk had toegeëigend in stand. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat:
(i) de verdachte op een zeker moment was gestopt met de betaling van huurtermijnen, maar de auto was blijven gebruiken;
(ii) de garagehouder een aantal malen telefonisch contact had gehad met de verdachte om afspraken te maken over het inleveren van de huurauto, die de verdachte vervolgens niet nakwam;
(iii) de verdachte hierna telefonisch onbereikbaar bleek, aangetekende post door hem niet werd afgehaald en hij niet reageerde op ingesproken voicemail berichten, waardoor het voor het garagebedrijf onmogelijk, althans aanmerkelijk bemoeilijkt werd de auto weer terug te krijgen.
De bespreking van het middel
31. Dit brengt me terug bij de voorliggende zaak. De verdachte is veroordeeld voor het verduisteren van twee personenauto’s die namens [A] B.V. bij of via [F] B.V. zijn geleaset. In cassatie wordt niet betwist dat de verdachte de betreffende leaseovereenkomsten heeft getekend. De stellers van het middel menen echter dat de enkele omstandigheid dat de verdachte deze leaseovereenkomsten heeft getekend en dat vervolgens een betaling van de overeengekomen leasebetalingen is uitgebleven, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van verduistering te komen. In dat verband wordt in de toelichting bij het middel erop gewezen dat uit de bewijsvoering niet blijkt:
- dat de verdachte de auto’s daadwerkelijk zelf heeft gebruikt;
- wanneer en onder wie een van de auto’s, die uiteindelijk is teruggevonden, is aangetroffen;
- wanneer en waar de verduistering heeft plaatsgevonden.
32. De stellers van het middel klagen hierover terecht. Uit de door het hof voor het bewijs van verduistering gebruikte bewijsmiddelen blijkt namelijk niet meer dan dat:
- de verdachte, uit naam van [A] B.V., twee auto’s heeft geleaset bij [F] (een BMW X5 op 19 maart 2015 en een BMW X6 op 14 april 2015);
- voor beide BMW’s geldt dat de operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. vermeldt dat bestuurder van het voertuig de verdachte is en dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend;
- de maandelijkse leasebedragen niet werden betaald;
- [F] B.V. diverse malen aanmaningen heeft verstuurd naar [A] B.V.;
- [F] B.V. hierna een incassokantoor heeft ingeschakeld met het verzoek de auto’s op te halen;
- het incassokantoor [A] B.V. heeft bezocht op adressen in Emmen en Erica, maar daar het bedrijf niet aantrof.
33. Hoewel deze omstandigheden ongetwijfeld tot enig wantrouwen leiden, kan hieruit nog niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte de auto’s zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Uit de bewijsvoering blijkt immers geenszins van een gedraging van de verdachte die wijst op het besluit om als heer en meester over de personenauto’s te gaan beschikken. Sterker nog, de bewijsmiddelen bieden helemaal geen inzicht in het lot van de auto’s na het afsluiten van de leaseovereenkomsten. Uit de bewijsmiddelen volgt bijvoorbeeld niet dat de verdachte de auto(‘s) nog onder zich had, ze is blijven gebruiken of ze juist heeft vervreemd.12.De verdachte heeft ten aanzien van de BMW X5 weliswaar verklaard dat deze door een derde in gebruik is genomen, maar deze verklaring is door het hof als ongeloofwaardig aangemerkt en derhalve niet tot het bewijs gebezigd. Het blijft derhalve gissen wat precies is gebeurd met de auto’s en wat de betrokkenheid van de verdachte daarbij was.
34. Tegen deze achtergrond alsook in het licht van eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over verduistering, acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte de auto’s zich wederrechtelijk heeft toegeëigend door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto’s dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
35. Het middel slaagt.
IV. Het derde middel en de bespreking daarvan
Het middel
36. Het derde middel richt zich tegen de strafoplegging met de klacht dat het hof, voor zover het gaat om het onder 1 bewezenverklaarde, heeft verzuimd bij de strafoplegging het ten gunste van de verdachte gewijzigde sanctierecht toe te passen.
37. Goed beschouwd behoeft dit middel geen bespreking meer, nu het eerste en het tweede middel naar mijn inzicht slagen. Niettemin zie ik aanleiding dit derde middel kort te bespreken als aandachtspunt na eventuele terugwijzing.
De kwalificatie van het bewezenverklaarde en de toegepaste wettelijke voorschriften
38. Voor hetgeen van feit 1 is bewezenverklaard verwijs ik naar randnummer 4. Het hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
“medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.”
39. Het kopje “Toepasselijke wettelijke voorschriften” in het bestreden arrest houdt het volgende in:
“Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 321 en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.”
De strafmotivering
40. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich als bestuurder van de gefailleerde onderneming [A] B.V. niet voldaan aan de verplichting een administratie te voeren en deze te bewaren, en aan de curator over te leggen. Daarnaast heeft hij op naam van [A] BV twee dure BMW’s geleased en verduisterd. Nog geen twee maanden voor de afsluiting van het eerste leasecontract zijn bij de Kamer van Koophandel jaarrekeningen over 2013 en 2014 van [A] BV ingediend die een onwaarschijnlijk hoog vermogen weergaven, op welke stukken BMW ( [F] Services BV) ook is afgegaan ten behoeve van beide leaseovereenkomsten. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat deze niet waren voorzien van een accountantsverklaring. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de begeleidende brieven gericht aan de Kamer van Koophandel bij die jaarrekeningen heeft ondertekend, maar niet heeft bekeken wat er uit zijn naam aan de Kamer van Koophandel werd toegezonden. Dit zijn kwalijke feiten die – ieder voor zich – het (vertrouwen in het) economisch- en handelsverkeer ondermijnen en schade toebrengen, waarvoor verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Voor feiten als deze is slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 5 maanden doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten, met name gelet op de waarde en de schade van de verduisterde BMW’s. Om die reden zal het hof een langere, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf opleggen en daaraan ook een lange proeftijd verbinden.
Het hof stelt vast dat arrest wordt gewezen 2 jaar en 8 maanden na het instellen van hoger beroep op 6 december 2018 tegen het vonnis van de politierechter te Groningen van 3 december 2018. Daardoor is in beginsel de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden. Gebleken is evenwel dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020 en 6 januari 2021 telkens op verzoek van de verdediging is aangehouden. Om die reden zal het hof aan de overschrijding van de redelijke termijn als voornoemd geen consequenties verbinden en volstaan met de constatering ervan.”
Het juridisch kader
41. De tenlastelegging van feit 1 is toegesneden op art. 343, aanhef en onder 4°, (oud) Sr. De daarin strafbaar gestelde gedraging wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie (zie hierboven randnummer 9).
42. Zoals reeds vermeld is het wettelijk kader rondom faillissementsfraude op 1 juli 2016 herzien – dat is in de voorliggende zaak ná de pleegperiode van de bewezenverklaarde feiten, maar vóór de uitspraakdatum van het bestreden arrest. Bij die wijziging is de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde gedraging – het ter verkorting van de rechten van schuldeisers niet voldoen aan de wettelijke administratie-, bewaar en /of afgifteplicht (onderdeel 4°) – overgeheveld naar het nieuwe art. 344a Sr, dat thans luidt, voor zover hier van belang:
“1. Hij die in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
1°. indien hij desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekt;
2°. indien hij voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, indien:
1°. hij tijdens het faillissement van de rechtspersoon desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekt;
2°. hij tijdens het faillissement van de rechtspersoon, of voor het faillissement indien dit is gevolgd, opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
[…]”
43. Met de invoering van art. 344a Sr is zowel de daarop betrekking hebbende delictsomschrijving bijgesteld, alsook het op de aldaar strafbaar gestelde gedragingen gestelde maximum van de gevangenisstraf benedenwaarts aangepast. Uit de memorie van toelichting blijkt dat met de zelfstandige strafbaarstelling van de administratie- en bewaarplicht in het nieuwe art. 344a Sr is beoogd het belang van het waarborgen van een betrouwbare basis voor afwikkeling van het faillissement voorop te stellen. Daarbij is opzet op het benadelen van de schuldeisers niet langer vereist. Dit heeft een lagere bewijslast voor het openbaar ministerie tot gevolg, en zal voor de verdachte in de regel nadeliger zijn. Tegen die achtergrond is het maximum van de gevangenisstraf van zes jaren verlaagd naar vier jaren en dus naar een milder sanctieregime.13.
44. Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang moet worden toegepast indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.14.
De bespreking van het middel
45. Uit de hiervoor geciteerde weergave van de door het hof toegepaste wettelijke voorschriften blijkt dat het hof (louter) art. 343 (oud) Sr ten grondslag heeft gelegd aan de bewezenverklaring van feit 1. Daaruit maak ik op dat het hof bij de strafoplegging kennelijk en ten onrechte niet is uitgegaan van het uit art. 344a Sr voortvloeiende mildere sanctieregime met een strafmaximum van vier jaren gevangenisstraf, maar van dat uit art. 343 (oud) Sr met een strafmaximum van zes jaren gevangenisstraf. Het middel klaagt daarover terecht.
46. Daarbij merk ik wel op dat – in het geval de Hoge Raad bij de beoordeling van het eerste en het tweede middel niet tot een vernietiging van het bestreden arrest komt – het middel mijns inziens evenwel niet tot cassatie hoeft te leiden. De door het hof opgelegde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van negen maanden ligt namelijk ver onder het strafmaximum van het nieuwe art. 344a Sr. Daarbij neem ik voorts in aanmerking dat uit de hierboven aangehaalde motivering van de strafoplegging van het hof volgt dat het hof zich bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft laten leiden door de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde feiten en dan met name “de waarde en de schade van de verduisterde BMW’s”.15.Het in de schriftuur gestelde belang bij vernietiging van de strafoplegging ontbreekt derhalve, althans niet voldoende is aannemelijk gemaakt dat het hof tot een lagere straf zou zijn gekomen, indien het was uitgegaan van het mildere strafmaximum van vier jaren.
V. Slotsom
47. Het eerste middel en het tweede middel slagen. Het derde middel is tevergeefs voorgesteld.
48. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
49. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2023
HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691, NJ 2010/104; HR 11 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7662; HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:166, NJ 2017/376, m.nt. Keulen; HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:430, NJ 2017/150.
HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691, NJ 2010/104.
HR 14 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:54, NJ 2014/80; HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:166, NJ 2017/376, m.nt. Keulen; HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1261; HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:906.
Vgl. randnummer 16 van P-G Bleichrodt in zijn conclusie voorafgaand aan HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1261.
Vgl. randnummer 18 van de conclusie van ambtgenoot Keulen voorafgaand aan HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:906.
HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8306, NJ 2005/471; HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4091; HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9110, NJ 2010/411; HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3620; HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:32, NJ 2014/187, m.nt. Keijzer; HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1771; en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2638, NJ 2017/415.
J.M. van Bemmelen/ W.F.C. van Hattum, Hand- en leerboek van het Nederlandse strafrecht, Deel II: Bijzondere delicten, Den Haag/Arnhem: Martinus Nijhof, S. Gouda Quint – D. Brouwer en zoon 1954, p. 280. En ook: Noyon/Langemeijer/Remmelink (NLR), Het Wetboek van Stafrecht, art. 321 Sr, aant. 1.1. (bewerkt door E.J. Hofstee; bijgewerkt tot 9 oktober 2019).
NLR, a.w., aant. 1.2.
HR 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5189 en HR 13 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1987, NJ 2011/276.
Van 28 november 2006, ECLI:NL:PHR:2007:AZ3888.
Het hof merkt in zijn bewijsoverwegingen wel op dat de BMW X5 uiteindelijk is teruggevonden, maar ook die omstandigheid vindt als zodanig geen steun in de voor feit 2 gebezigde bewijsmiddelen. Vermoedelijk heeft het hof dit afgeleid uit de aangifte van de curator die als bewijsmiddel 1 is gebezigd voor feit 1, waaruit kan worden opgemaakt dat één auto is teruggevonden en geretourneerd uit Oekraïne en de andere auto is verdwenen in Turkije. Deze aangifte is echter niet betrokken in de bewijsvoering voor feit 2.
Kamerstukken II 2013/14, 33 994, nr. 3, p. 4-11 en 17. Ik verwijs naar mijn conclusie van 5 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:922 (vóór HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1701, NJ 2022/79, m.nt. Jörg), waarin ik uitgebreid inga op het juridisch kader en de relevante wetsgeschiedenis.
Zie o.a. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1398, NJ 2021/324; HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1683.
Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1398, NJ 2021/324.
Beroepschrift 24‑03‑2022
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 21/03608
Betekening aanzegging: 11 maart 2022
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20210309
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden d.d. 11 augustus 2021, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij (verkort zakelijk weergegeven) in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016 in vereniging met een of meer anderen, als bestuurder van de vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
- —
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
- —
het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd.
Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat verdachte zich niet aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe is onder meer aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad. Voorts is onder meer aangevoerd dat verdachte op 31 december 2013 is toegetreden tot het bestuur van de stichting [B]; de stichting [B] aandeelhouder en bestuurder is van [A] B.V.; de Stichting [B] al enige jaren bestond; verdachte tot 1 juli 2015 bestuurder is geweest van de stichting [B]; verdachte in de veronderstelling verkeerde dat er een administratie/boekhouding aanwezig was; de afwezigheid van een deugdelijke administratie/boekhouding en de gang van zaken ten aanzien van de leaseopdracht van de heer [betrokkene 2] voor de BMW X5 voor verdachte de redenen waren om in mei 2015 bij de Stg. [B] weg te gaan; de feitelijke uitschrijving bij KvK op 1 juli 2015 heeft plaatsgevonden vanwege de bestuursoverdracht; verdachte tijdens de Faillissementsprocedure al weg bij het bedrijf [A] BV/Stg [B], zodat hij nadien de administratie niet meer kon overleggen.
In het arrest heeft het hof onder feit 1 bewezen verklaard dat verdachte zich in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016 in vereniging met een of meer anderen, als bestuurder van de vennootschap [A] B.V. schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk ex artikel 343 Sr (oud), door niet te voldoen aan de op hem rustende verplichting tot het voeren en bewaren/tevoorschijn brengen van administratie.
In het arrest heeft het hof daartoe overwogen dat het vanzelf spreekt dat een bestuurder verantwoordelijk is voor de uit die functie voortvloeiende verplichtingen en dat verdachte zich welbewust als bestuurder heeft laten registreren bij de Kamer van Koophandel. Verdachte had volgens het hof op allerlei manieren onderzoek kunnen en moeten verrichten en informatie kunnen en moeten inwinnen over het reilen en zeilen van de stichting en onderliggende bedrijven, maar heeft dat nagelaten. De stelling van verdachte, dat hij geen idee had wat het doel van de stichting was, wat zijn functie inhield en welke taken en verplichtingen op hem rustten, en volledig onwetend en enkel op verzoek van [betrokkene 2] tot het bestuur is toegetreden om later mogelijk een betaalde functie bij hem te bemachtigen, heeft het hof als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Dat verdachte eveneens op verzoek van [betrokkene 2] naar eigen zeggen allerlei stukken ongelezen tekende en geen administratie voerde of bijhield, is volgens het hof hem dan ook volledig toe te rekenen.
Uit de bewijsmiddelen volgt (slechts) dat verdachte van 31 december 2013 tot 2 juli 2015 bestuurder is geweest van de Stichting Administratiekantoor [B] die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder was van [A] B.V. Voor het bewijs is ook gebruik gemaakt van de conclusie van de curator, te weten dat de directe oorzaak van het faillissement in het door [A] BV, via verdachte, verduisteren van twee leaseauto's ligt, waarvan door de leasemaatschappij één auto is teruggevonden en geretourneerd uit Oekraïne en één auto vooralsnog verdwenen is in Turkije. De leasemaatschappij heeft het faillissement aangevraagd.
Dat verdachte gehandeld heeft met voorwaardelijk opzet en op de hoogte was van onbetaalde schulden van [A] B.V. en het niet houden van een administratie door [A] B.V. heeft plaatsgevonden in de periode waarin verdachte bestuurder was van de stichting in het zicht van een faillissement welk faillissement (pas) op 9 februari 2016 is uitgesproken blijkt evenwel niet, althans niet zonder meer, uit de bewijsmiddelen, zodat de verwerping van het verweer en bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat:
‘1. primair
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van — het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of-het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;
althans, indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat het aan verdachte te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 8 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, -niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en/of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn werden gebracht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd; art 342 sub 3 Wetboek van Strafrecht
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van — het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel I5i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of — het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte verklaart — zakelijk weergegeven — als volgt:
Ik werkte toentertijd bij [betrokkene 2], althans ik verrichtte hand- en spandiensten voor hem. Dat ging redelijk goed, ik ben goed in het opruimen en structuur brengen in een boekhouding. [betrokkene 2] leefde in onmin in zijn stichting [B]. Hij wilde er eigenlijk uit maar dat kon niet voordat iemand anders er in zou komen. Hij vroeg of ik dat wilde doen, mogelijk zou er een vast dienstverband uit voortvloeien. Ik heb dat gedaan. Het moest op of vóór de 3 de, het moest snel. Dat vond ik wel vreemd maar zo is het gegaan.
Ik zou bestuurder worden van [B], maar ik wist niet wat die stichting deed. Het was iets met bouwen, met bouwmaterialen, iets in die geest. [betrokkene 11] was een vriend/collega van [betrokkene 2], die zaten in het bouwsegment. [betrokkene 2] zei: ‘wilje bestuurder worden dan kunnen we uitbreiden.’ Ik had er geen kaas van gegeten. Mijn focus was alleen dat er misschien een baantje uit zou komen. Het was een beetje naïef van mij, maar ik werkte al een paar maanden voor [betrokkene 2]. Met het oog op werk ben ik hier ingestapt. Ik ben niet naar de KvK gegaan. Volgens mij heeft [betrokkene 2] de wijziging via de notaris gedaan. Ik moest een handtekening zetten. Ik denk dat het zo is geregeld. Ik kreeg bij een notariskantoor de spullen. Ik weet niet of de stichting mensen in dienst had. U houdt mij voor dat volgens het formulier 196 mensen in dienst waren. Ik heb verschillende papieren moeten tekenen. Ik heb niet alles bekeken wat er getekend werd. Dat is dom geweest.
U vraagt of ik de beschikking had over de bankrekening van de stichting. Nee, volgens mij niet. [betrokkene 10] was de boekhouder en met hem had ik contact. Hij wilde de administratie niet geven, alleen iets van Staalframe. [B] was eigenaar van Staalframe. Later bleek dat [B] eigenaar van [A] was. Dat wist ik pas later toen ik een BMW moest leasen.
Op een gegeven moment moest ik zoveel handtekeningen zetten dat ik vragen ging stellen.
Ik zat op het kantoor van [betrokkene 2] en ik deed zijn administratie. Hij heeft zoveel bedrijven gehad, [betrokkene 2] beheer, [betrokkene 2] installatietechniek, de Stichting [B] waar hij uittrad, [A], Papillon.
Ik ben bestuurder geweest van stichting [B] maar ik wist niet dat daaronder een hele rits ondernemingen hing, waaronder [A].
Ik heb meerdere keren gevraagd naar de administratie van [A] en ik werd steeds verwezen naar de boekhouder. Ik heb er vaker om gevraagd maar ik kreeg niets. Ik deed de administratie voor [betrokkene 2]. Ik had hoofdzakelijk contact met de debiteuren. [betrokkene 2] had heel veel schulden. Ik moest betalingsregelingen en voorstellen doen maar niet voor [A]. Ik heb daarvan geen of weinig aan administratie gezien. Ik moest die administratie ook niet voeren. [betrokkene 2] zei dat ik van alles moest tekenen omdat hij geen bestuurder meer was. Ik las niet of nauwelijks wat ik moest tekenen. Achteraf gezien ben ik gewoon een rund. Ik was niet zozeer verblind door de inkomsten of betaalde baan maar ik beschouwde hem als een vriend.
Ik heb een administratieve opleiding. Inmiddels weet ik wel wat er van je als bestuurder wordt verwacht maar toentertijd echt niet. Ik wist wel dat ik verantwoordelijk was voor de stichting. Ik heb toen nog even gegoogeld wat een stichting inhoudt. Dat was relatief veilig. Een stichting kon geen schulden en geen winst maken. Ik bleek dus bestuurder, enig aandeelhouder van [A] te zijn en van nog veel meer bedrijven bleek later.
()
Of ik nog met [betrokkene 2] contact heb gehad over de BMW? Ik wist pas van de vermissing van de BMW toen mijn broertje mij zei dat de recherche was geweest. Toen begon het mij te dagen. Toen heb ik de confrontatie gezocht met [betrokkene 2] en gezegd dat ik uit de stichting zou gaan. Maar dat kon niet volgens hem. Toen moest ik een naamswijziging doorgeven aan de Kamer van Koophandel. Dat ging om ene mevrouw [betrokkene 1]. Ik ken haar niet en heb haar nooit gezien. Ik moest die wijziging doorgeven en toen werd ik uitgeschreven. [betrokkene 2] zou de rest regelen.
()
Ik deed voor een aantal B.V.'s van [betrokkene 2] de administratie of ik belde debiteuren. Ik heb nooit iets hoeven doen voor [B] ofLydewe, alleen af en toen een handtekening zetten voor een wijziging. Volgens [betrokkene 2] was er geen administratie.
()
Het klopt dat ik niet wist wat er boven of onder [B] hing. [B] was een stichting in bouwen, in bouwmaterialen. Daar ging ik vanuit. Dat is wat er werd gezegd. [betrokkene 11] werkte ook in de bouw. Ik weet wel iets van financiën. Een stichting kan geen winst en verlies maken weet ik.
Ik heb gewoon naar eer en geweten iets gedaan, niet wetende dat het zo'n rotzooi was. Ik heb alleen gecheckt of een stichting veilig was.
()
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het woord voert overeenkomstig zijn pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. De raadsman verklaart aanvullend nog, zakelijk weergegeven:
()
Cliënt is gepaaid door [betrokkene 2], er was een vriendschap ontstaan. Er was bij hem helemaal geen opzet.’
1.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 blijkt dat mr. Bissesusur, advocaat te Den Haag, de raadsman die verdachte ter zitting in hoger beroep heeft bijgestaan, het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, inhoudende onder meer:
‘()
Feiten:
De besloten vennootschap [A] BV is op 4 december 2008 opgericht door de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]). Hij was enig aandeelhouder en bestuurder, blz. 277 procesdossier.
Vervolgens wordt op 3 mei 2011 de Stichting Administratiekantoor [B] ([betrokkene 2], [betrokkene 11] en [betrokkene 10]) opgericht en als aandeelhouder en bestuurder van [A] BV, blz. 179 procesdossier.
De bestuurders [betrokkene 2], [betrokkene 11] en [betrokkene 10] zijn per 20 december 2013 uit het bestuur van de Stg [B] getreden, blz. 483, procesdossier.
Op 31 december 2013 is [verdachte] tot het bestuur van de Stg [B] getreden. [verdachte] is tot 1 juli 2015 bestuurder geweest van de Stg [B].
Feit I: Faillissementsfraude.
Uit het dossier blijkt duidelijk dat door het bedrijf [A] BV/Stg [B] geen administratie is gevoerd, zie verklaring [betrokkene 2] d.d. 13 mei 2016, pagina 482 e.v. van het dossier.
[verdachte] is tot het bestuur van de Stg [B] getreden op 31 december 2013. [verdachte] was in de veronderstelling dat er een administratie/boekhouding aanwezig was. Er was immers een boekhouder de heer [betrokkene 3] en [A] BV bestond al enige jaren.
De afwezigheid van een deugdelijke administratie/boekhouding en de gang van zaken ten aanzien van de leaseopdracht van de heer [betrokkene 2] voor de BMW X5, waren voor [verdachte] redenen om in mei 2015 bij de Stg [B] weg te gaan. De feitelijke uitschrijving bij KvK is 1 juli 2015 omdat hij nog even moest aanblijven voor de bestuursoverdracht.
[verdachte] kon derhalve geen administratie/boekhouding van het bedrijf [A] BV of Stg [B] overleggen omdat die er niet was. [verdachte] was tijdens de Faillissementsprocedure al weg bij het bedrijf [A] BV/Stg [B].
[verdachte] heeft de brieven van de curator en de rechtbank niet ontvangen. [verdachte] had vanaf mei 2015 geen vaste woon- en verblijfplaats. Hij heeft ruim een jaar als een zwerver geleefd.
Hij kon daarom op de brieven van de curator en de rechtbank niet reageren.
()
Ik verzoek ik u [verdachte] voor alle feiten vrij te spreken.’
1.4
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘1.
hij in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B. V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
- —
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
- —
het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd’
1.5
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
()
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte is van 31 december 2013 tot 2 juli 2015 bestuurder geweest van de stichting [B]. De stichting [B] was toen aandeelhouder en bestuurder van [A] B.V. Bij vonnis van 9 februari 2016 werd het faillissement van [A] B.V. uitgesproken. Ook verdachte zelf is bij afzonderlijk vonnis failliet verklaard.
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ter zitting in eerste aanleg was verdachte niet aanwezig. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn aantreden als bestuurder om de administratie van [A] heeft gevraagd, maar die nooit heeft gekregen. In de periode dat verdachte bestuurder was is door hem geen administratie gevoerd of bewaard.
Het spreekt vanzelf dat een bestuurder verantwoordelijk is voor de uit die functie voortvloeiende verplichtingen. Verdachte heeft zich welbewust als bestuurder laten registreren bij de Kamer van Koophandel. Verdachte had op allerlei manieren onderzoek kunnen en moeten verrichten en informatie kunnen en moeten inwinnen over het reilen en zeilen van de stichting en onderliggende bedrijven, maar heeft dat nagelaten. De stelling van verdachte, dat hij geen idee had wat het doel van de stichting was, wat zijn functie inhield en welke taken en verplichtingen op hem rustten, en volledig onwetend en enkel op verzoek van [betrokkene 2] tot het bestuur is toegetreden om later mogelijk een betaalde functie bij hem te bemachtigen, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Dat verdachte eveneens op verzoek van [betrokkene 2] naar eigen zeggen allerlei stukken ongelezen tekende en geen administratie voerde of bijhield, is hem dan ook volledig toe te rekenen.’
1.6
Als bewijsmiddelen heeft het hof gebruikt:
- ‘1.
Als schriftelijk bescheid, een aangifte van P.J.G.G. Sluijter, curator in de faillissementen van [A] B.V., Stichting administratiekantoor [B] en [verdachte], gedateerd 4 april 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 17 e.v.):
Ik, mr. P.J.G.G. Sluyter, curator in het faillissement van [A] B.V., doe aangifte van faillissementsfraude tegen [verdachte] ter zake eenvoudige bankbreuk, bedrieglijke bankbreuk en opzettelijke overtreding van de faillissementsrechtelijke inlichtingenplicht alsmede van valsheid in geschrift en oplichting. De directe oorzaak van het faillissement ligt in het door [A] BV, via [verdachte], verduisteren van twee leaseauto's, waarvan door de leasemaatschappij één auto is teruggevonden en geretourneerd uit Oekraïne en één auto vooralsnog verdwenen is in Turkije. De leasemaatschappij heeft het faillissement aangevraagd. De (formele) bestuurder van de failliete vennootschap, mw. [betrokkene 1], heeft mij geen (volledige) administratie overlegd, mocht er al een administratie zijn gevoerd.
Gelet op het vorenstaande ben ik van oordeel dat de formele bestuurder en degene die mogelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan de rechtspersoon, dhr. [verdachte], zich schuldig heeft c.g. hebben gemaakt aan (bedrieglijke) bankbreuk omdat hij/zij niet heeft voldaan aan de op hem/haar krachtens wettelijke bepalingen rustende verplichting tot het voeren van een administratie en/of bewaren van en administratie en/of het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften, en het niet of onvoldoende verschaffen van inlichtingen, waardoor ik niet heb kunnen controleren of er (meer) baten in dit faillissement zijn en meer algemeen de rechten en verplichtingen van de failliet niet heb kunnen vaststellen, zodat de rechten van de schuldeisers kunnen zijn/worden verkort.
- 2.
Als schriftelijk bescheid, een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016, waarin [A] B.V., Stichting Administratiekantoor [B] en [verdachte] in staat van faillissement worden gesteld en mr. P.J.G.G. Sluyter als curator wordt aangesteld, (blz. 22 e.v.)
- 3.
Als schriftelijk bescheid, een faillissementsverslag betreffende [A] B.V., Stichting Administratiekantoor [B] en [verdachte], gedateerd 25 februari 2016, opgemaakt door mr. P.J.G.G. Sluyter, curator, voor zover inhoudende (blz. 24 e.v.): De curator beschikt niet over enige boekhouding. Gezien de laatst gedeponeerde jaarrekening (2013) een eigen vermogen vermeld van € 261.575.766 is onwaarschijnlijk dat een correcte boekhouding bestaat.
- 4.
Als schriftelijk bescheid, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [A] B.V., gedateerd 17 april 2015, voor zover inhoudende: (blz. 120 e.v.)
Van de besloten vennootschap [A] B.V. is sinds 08-09-2014 enig aandeelhouder en bestuurder: Stichting Administratiekantoor [B]. Van deze stichting is sinds 31-12-2013 bestuurder: [verdachte], geb. [geboortedatum]1958 te [geboorteplaats], [land].
- 5.
Als schriftelijk bescheid, een formulier ‘Wijzigen gegevens Handelsregister’ van de Kamer van Koophandel, gedateerd 18 augustus 2015, voor zover inhoudende: (blz. 347) Gegevens onderneming of rechtspersoon
Naam: Stichting Administratiekantoor [B]
Uitschrijven functionaris
Naam: [verdachte]
Wat was de functie van de functionaris: bestuurder
Datum waarop de functionaris uit functie is getreden: 2 juli 2015.
Naam ondertekenaar: [betrokkene 1].
- 6.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, gesloten op 13 mei 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (blz. 482 e.v.)
V: Uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat u vanaf 4 december 2008 de enig aandeelhouder en algemeen directeur was van [A] BV. Wat waren de activiteiten van de BV vanaf het moment van oprichten?
A. Er waren nul activiteiten.
V: Hoeveel mensen werkten er bij [A] BV?
A: 0.
V: Wie deed de boekhouding van [A] BV?
A: Niemand.
V: Wat heeft u gedaan met de administratie/boekhouding van [A] na de overdracht?
A: Dat is allemaal nul. Ik heb dat niet, en niet overgedragen aan [verdachte]. Hij weet dat [betrokkene 3] mijn boekhouder is. Dat de boekhouding concreet daar ligt dat weet ik niet of hij weet dat weet omdat in mijn beleving de boekhouding niet bestaat omdat het nul is.’
1.7
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel gebruikt de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring ten aanzien van feit 1, inhoudende:
‘Ten aanzien van feit 1:
Ik ben bestuurder geweest van stichting [B]. Volgens mij heeft [betrokkene 2] de wijziging via de notaris gedaan. Ik moest een handtekening zetten. Ik heb verschillende papieren moeten tekenen. Ik wist wel dat ik verantwoordelijk was voor de stichting. Ik bleek dus bestuurder, enig aandeelhouder van [A] te zijn en van nog veel meer bedrijven bleek later.’
1.8
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als:
‘Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.’
1.9
Bij de toepasselijke wettelijke voorschriften heeft het hof onder meer art. 343 (oud) Sr aangehaald.
1.10
Art. 343 Sr luidde ten tijde van de gedragingen:
‘De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
- 1o.
hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt
- 2o.
enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
- 3o.
ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt;
- 4o.
niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.’
1.11
De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 343 Sr (oud). Dit artikel gold van 15 oktober 2005 tot en met 1 juli 2016. De achterliggende gedragsnormen van art. 343 Sr richten zich op de bestuurders en commissarissen van de gefailleerde rechtspersoon, het gaat hier dus om kwaliteitsdelicten.1. In art. 343 Sr was als bestanddeel opgenomen: ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon’. Daarbij ging het om ‘de wil om de rechten der schuldeischers te verkorten, welke wil mede aanwezig is, indien de verdachte weet of begrijpt dat door zijn handelingen die rechten worden verkort’.2. Volgens de Hoge Raad valt voorwaardelijk opzet ook onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. Tenminste is dus vereist: het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers.3. De bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet is alleen dan toereikend gemotiveerd, indien onderbouwd wordt vastgesteld dat de gedraging de aanmerkelijke kans op de verkorting van de rechten deed ontstaan, alsmede dat de verdachte door die gedraging die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.4. Het niet of onvoldoende voeren van een administratie doet niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de verkorting ontstaan.5. A-G Bleichrodt heeft aangegeven dat uit de rechtspraak volgt dat uit het enkele feit dat de administratie van de rechtspersoon niet aan de wettelijke eisen voldoet niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat de verdachte die daarvoor verantwoordelijk was, handelde ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers.6. Het niet of onvoldoende voeren, bewaren en/of tevoorschijn brengen van een administratie doet immers nog niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers ontstaan, terwijl — indien in de omstandigheden van het geval wel van een aanmerkelijke kans sprake is — daaruit nog niet volgt dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Ter illustratie daarvan heeft Bleichrodt verwezen naar zijn voormalig ambtgenoot Knigge die opgemerkt heeft dat bij een rechtspersoon die goed bij kas is de boekhouding eveneens tekort kan schieten, zonder dat daardoor schuldeisers worden benadeeld.7. Ook het enkele feit dat de boekhouding fouten bevat die kennelijk zijn bedoeld om malversaties toe te dekken, betekent nog niet dat de rechten van de schuldeisers zijn verkort. Daarvoor is in de regel de dreiging van een faillissement nodig. Door de malversaties moet de boedel bovendien in waarde zijn gedaald. Art. 343, aanhef en onder 4o, (oud) Sr komt daarom volgens Knigge in beeld als door niet of onvolledig administreren wordt bemanteld dat in het zicht van een faillissement vermogensbestanddelen zijn vervreemd, verborgen of verzwegen. Op dat bemantelen moet de verdachte opzet hebben gehad.
1.13
Uit de bewijsmiddelen volgt (slechts) dat verdachte van 31 december 2013 tot 2 juli 2015 bestuurder is geweest van de Stichting Administratiekantoor [B] die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder was van [A] B.V. Voor het bewijs is ook gebruik gemaakt van de conclusie van de curator, te weten dat de directe oorzaak van het faillissement in het door [A] BV, via [verdachte], verduisteren van twee leaseauto's ligt, waarvan door de leasemaatschappij één auto is teruggevonden en geretourneerd uit Oekraïne en één auto vooralsnog verdwenen is in Turkije. De leasemaatschappij heeft het faillissement aangevraagd. Dat verdachte op de hoogte was van onbetaalde schulden van [A] B.V. en het niet houden van een administratie door [A] B.V. heeft plaatsgevonden in de periode waarin verdachte bestuurder was van de stichting in het zicht van een faillissement welk faillissement (pas) op 9 februari 2016 is uitgesproken blijkt evenwel niet, althans niet zonder meer, zodat de verwerping van het verweer en bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 321 Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat verdachte hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen; opzettelijk een auto, merk BMW, type X5 Drive 40D, kenteken [kenteken 1], en/of een auto, merk BMW, type X6 M50D, kenteken [kenteken 2], in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [F] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten op grond van een gesloten leasecontract, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij de feiten niet heeft gepleegd.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte in de periode van 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, opzettelijk een auto, merk BMW, type X5 Drive 40D, kenteken [kenteken 1], en -een auto, merk BMW, type X6 M50D, kenteken [kenteken 2], toebehorende aan het bedrijf [F] B.V., welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten op grond van een gesloten leasecontract, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat verdachte namens een onderneming, te weten [A] B.V. de leaseovereenkomsten heeft getekend en in beide overeenkomsten (gesloten met dezelfde verstrekker van de auto's) als bestuurder is aangemerkt. Dat verdachte de auto's daadwerkelijk zelf heeft gebruikt blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Kennelijk is één van de auto's ergens aangetroffen en weer in het bezit geraakt van de eigenaar van de auto. Wanneer en onder wie de auto is aangetroffen blijkt niet uit het verhandelde ter terechtzitting of de bewijsmiddelen. Hieruit volgt dus ook niet dat de auto ten tijde van het aantreffen onder verdachte is aangetroffen. Wanneer en waar de verduistering heeft/hebben plaatsgevonden heeft het hof niet kunnen vaststellen; het hof heeft immers vastgesteld dat de verduistering(en) heeft(hebben) plaatsgevonden in de periode 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland. Het hof heeft voorts niet bewezen verklaard dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd. In feite heeft het hof het bewezenverklaarde slechts afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte de leaseovereenkomsten heeft getekend en dat betalingen door de onderneming, waaraan verdachte tot 1 juli 2015 verbonden is geweest, zijn uitgebleven. Dit is evenwel onvoldoende om de bewezenverklaring te kunnen dragen, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting:
2.1
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd, dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen; opzettelijk
- —
een auto, merk BMW, type X5 Drive 40D, kenteken [kenteken 1], en/of
- —
een auto, merk BMW, type X6 M50D, kenteken [kenteken 2], in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [F] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn médedader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten op grond van een gesloten leasecontract, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend’
2.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte verklaart — zakelijk weergegeven — als volgt:
Ik werkte toentertijd bij [betrokkene 2], althans ik verrichtte hand- en spandiensten voor hem. Dat ging redelijk goed, ik ben goed in het opruimen en structuur brengen in een boekhouding. [betrokkene 2] leefde in onmin in zijn stichting [B]. Hij wilde er eigenlijk uit maar dat kon niet voordat iemand anders er in zou komen. Hij vroeg of ik dat wilde doen, mogelijk zou er een vast dienstverband uit voortvloeien. Ik heb dat gedaan. Het moest op of vóór de 3 de, het moest snel. Dat vond ik wel vreemd maar zo is het gegaan.
()
Ik heb een leaseovereenkomst getekend voor een BMW X5. Ik moest toen ook mijn rijbewijs afgeven. [betrokkene 2] heeft mij gevraagd of ik een BMW wilde leasen voor zijn werknemer [betrokkene 7]. Zo gezegd, zo gedaan. Ik moest mee omdat ik moet tekenen. Ik dacht dat het een intentieverklaring was. Ik wist niet eens of [betrokkene 2] akkoord zou gaan met deze BMW. Ik zat tegenover een meneer, ik gaf mijn rijbewijs en ik heb die overeenkomst getekend. Die overeenkomst stond op naam van [A].
Ik wist op dat moment dat ik verantwoordelijk was voor [A]. Ik heb het contract niet gelezen.
()
[betrokkene 7] was met mij aanwezig in de BMW-garage. Ik was daar op verzoek van [betrokkene 2] dus ik dacht dat het wel goed zou zijn, daarom heb ik het contract niet gelezen.
Ik heb getekend en ik ben weer weggegaan. [betrokkene 7] heeft de auto schijnbaar meegenomen. Ik had geen benul van wat er in het contract stond. Niet dat er in staat dat ik de enige bestuurder was, niet wat de leasetermijn was. De auto was voor [betrokkene 7], die moest voor [betrokkene 2] visites rijden om opdrachten binnen te halen. Daar heeft hij een goeie auto voor nodig. Sinds de overname van de stichting heb ik alleen maar contacten gehad met debiteuren. Er was geen haar op mijn hoofd die toen dacht dat [betrokkene 2] niet serieus was. Ik vertrouwde hem gewoon. Zo is het gegaan.()’
()
De vordering van de benadeelde partij
De voorzitter deelt mee dat de politierechter de gehele vordering heeft toegewezen en dat de benadeelde partij zjch in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. A. Neophitou, geeft een nadere toelichting op de vordering en antwoordt op vragen van de voorzitter als volgt, zakelijk weergegeven:
De BMW X5 is teruggehaald. Die wordt verkocht en staat dan voor een bepaald bedrag in de boeken.
()
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het woord voert overeenkomstig zijn pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. De raadsman verklaart aanvullend nog, zakelijk weergegeven:
()
Er was bij hem helemaal geen opzet. Hij heeft niet opzettelijk de eerste BMW verduisterd. Het ging op basis van vertrouwen.
()
De gemachtigde van de benadeelde partij wordt nog in de gelegenheid gesteld te reageren en verklaart nog, zakelijk weergegeven:
In het kader van de beperking van de schade zijn er meerdere acties geweest. BMW heeft één voertuig kunnen terughalen. De andere BMW werd gesignaleerd in Turkije maar is verdwenen.()’
2.3
In de pleitnota van de raadsman is onder meer vermeld:
‘Dat hij in de periode 19 maart 2015 tot 12 mei 2015 tezamen in vereniging met een ander of anderen of alleen opzettelijk twee auto's, merk BMW type X5 en X6, toebehorende aan [F] BV, zich wederrechtelijk zou hebben toegeëigend is niet juist.
Waarom heeft hij ander ruim 1,5 jaar als een zwerver geleefd. Waar is het geld gegaan.
Uit de feiten en omstandigheden zoals opgenomen in het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] de hierboven genoemde strafbare feiten heeft gepleegd.
Ik verzoek ik u [verdachte] voor alle feiten vrij te spreken.()’
2.4
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘hij in de periode van 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, opzettelijk
- —
een auto, merk BMW, type X5 Drive 40D, kenteken [kenteken 1], en
- —
een auto, merk BMW, type X6 M50D, kenteken [kenteken 2],
toebehorende aan het bedrijf [F] B.V.,
welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten op grond van een gesloten leasecontract, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.’
2.5
In het arrest heeft het hof daartoe onder meer overwogen:
‘Door en namens [A] B.V. is twee keer een leaseovereenkomst gesloten met [F] BV in verband met de lease van een BMW X5 op 19 maart 2015 en een BMW X6 op 14 april 2015. Ook over dit feit heeft verdachte bij de politie niet willen verklaren en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij als bestuurder van [A] B.V. bij de BMW-garage de leaseovereenkomst voor de BMW X5 heeft ondertekend. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna is vertrokken en dat ene [betrokkene 7]- volgens verdachte een gedetineerde die bij oud-bestuurder [betrokkene 2] een dagbesteding in diens bedrijf zou hebben en als vertegenwoordiger zou gaan werken — de BMW X5 in gebruik zou hebben genomen.
Deze eerst in hoger beroep gepresenteerde en niet nader onderbouwde verklaring van verdachte acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Deze [betrokkene 7] komt in het hele dossier niet voor en wordt ook door [betrokkene 2] niet genoemd in zijn verklaring. Aan verdachte zijn overigens door BMW diverse aanmaningen voor beide auto's gestuurd naar het door hem opgegeven adres maar daarop heeft hij niet gereageerd. Nu verdachte namens [A] B.V. de overeenkomst heeft gesloten en getekend, waarin nota bene verdachte zelf als bestuurder van de BMW wordt aangemerkt, staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel vast dat verdachte als gebruiker over de BMW X5 heeft beschikt en deze zich — door het niet voldoen van de leasetermijnen en het niet terugbrengen van de auto — vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat de auto later is teruggevonden, maakt dat niet anders.
Met betrekking tot de BMW X6 heeft verdachte ontkend de leaseovereenkomst te hebben gesloten en getekend of daarvoor naar de BMW-garage te zijn geweest. Verdachte heeft gesteld dat een andere persoon daar moet zijn geweest en zijn handtekening moet hebben gezet.
Het hof stelt vast dat de onder de leaseovereenkomst geplaatste handtekening weliswaar niet geheel overeen komt met die onder de leaseovereenkomst van de BMW X5, maar ook dat bij deze overeenkomst een fotokopie van verdachtes rijbewijs is gevoegd. Die fotokopie van het rijbewijs is in ieder geval qua afdruk en grootte een andere fotokopie dan die bij de BMW X5 werd aangehecht. Op basis daarvan gaat het hof er vanuit dat bij deze gelegenheid opnieuw het originele rijbewijs van verdachte is getoond als identiteitsbewijs en dat niet een kopie van eerder overgelegde fotokopie werd bijgevoegd. Niet aannemelijk is geworden dat dit door een derde is gebeurd.
Bovendien werd deze leaseovereenkomst nog geen vier weken later afgesloten dan die met betrekking tot de BMW X5 en werd ook toen namens [F] B.V. door managing director [betrokkene 5] en Chief Sales Officer [betrokkene 6] ondertekend.
Deze personen, althans een van hen, hebben/heeft verdachte dus eerder ontmoet. Zeker een van hen zal ook fysiek bij de ondertekening van de tweede overeenkomst aanwezig zijn geweest en het hof lijkt het hoogst onwaarschijnlijk dat [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] het niet zou zijn opgevallen indien een andere persoon dan verdachte daar aanwezig zou zijn om de leaseovereenkomst te ondertekenen uit naam van verdachte en onder het overleggen van het rijbewijs van verdachte.
Het verweer wordt verworpen.’
2.6
Als bewijsmiddelen heeft het hof gebruikt:
- ‘7.
Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 4] namens [F] B.V.. opgemaakt door [verbalisant 3], buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), gesloten op 12 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(blz. 111 e.v.)
Ik doe aangifte van verduistering van 2 leaseauto's tussen 24 april 2015 en 12 mei 2015. Ik verklaar dat verdachten de voertuigen, die geheel in eigendom toebehoren aan [F] B.V., anders dan door misdrijf onder zich hebben, zich die voertuigen zonder enig recht of toestemming hebben toegeëigend. Op 19 maart 2015 en 14 april 2015 zijn tussen BMB Group Financial Services B.V. en [A] B.V. leaseovereenkomsten gesloten. De heer [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ([land]) heeft de overeenkomsten als bestuurder getekend. Volgens de overeenkomst diende met ingang van 18 april 2015 maandelijks 2.224.78 euro excl. BTW en met ingang van 12 mei 2015 2.371,97 euro excl. BTW te worden betaald. Er is door [A] B.V. niets afgelost. De voertuigen die geleased zijn betreffen een personenauto, merk BMW, type X5 Drive 40D, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en een personenauto, merk BMW type X6 M50D, voorzien van het kenteken [kenteken 2].
[F] B.V. heeft [A] B.V. diverse keren aangemaand om de geleasde voertuigen in te leveren. Op 6 mei 2014 is aan incassobureau AVS verzocht om de geleasde personenauto's op te halen. Het incassobureau heeft [A] B.V. bezocht op adressen te Emmen en Erica maar trof daar het betrokken bedrijf niet aan. De heer [verdachte] houdt de voertuigen, die in eigendom toebehoren aan [F] B.V. verscholen.
- 8.
Als schriftelijk bescheid, een operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. betreffende een BMW X5 xDrive 4.0D, waaruit onder meer blijkt (blz. 123 e.v.):
- —
dat als bestuurder van het voertuig staat vermeld: [verdachte];
- —
dat de overeenkomst namens [F] door [betrokkene 5], managing director, en [betrokkene 6], chiefsales officer, is ondertekend;
- —
dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend.
- 9.
Als schriftelijk bescheid, een operational lease overeenkomst tussen [F] B.V. en [A] B.V. betreffende een BMW X6 M5.0d, waaruit onder meer blijkt (blz. 128 e.v.):
- —
dat als bestuurder van het voertuig staat vermeld: [verdachte];
- —
dat de overeenkomst namens [F] door [betrokkene 5], managing director, en [betrokkene 6], chiefsales officer, is ondertekend;
- —
dat de overeenkomst namens de leasenemer [A] B.V. door [verdachte] is geparafeerd en ondertekend.’
2.7
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel gebruikt:
‘De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 juli 2020, voor zover inhoudende:
()
Ten aanzien van feit 2:
Ik heb een leaseovereenkomst getekend voor een BMW X5. Ik moest toen ook mijn rijbewijs afgeven. Die overeenkomst stond op naam van [A]. Ik wist op dat moment dat ik verantwoordelijk was voor [A].’
2.8
In de tenlastelegging en bewezenverklaring is het begrip ‘zich wederrechtelijk toe-eigenen’ gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 321 Sr toekomt. Volgens vaste rechtspraak is van zodanig toe-eigenen sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.8. Uit de omstandigheid dat een verdachte een auto hebben geleased en dat al spoedig betalingen uitbleven en op aanmaningen niet werd gereageerd, kan nog niet worden afgeleid dat die verdachte de geleasede auto zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.9. Dat kan bijvoorbeeld wel uit bijkomende omstandigheden worden afgeleid, zoals de omstandigheid dat een verdachte die auto is blijven gebruiken en onder hem is aangetroffen, maar ook dat door aan de zijde van de verdachte gelegen omstandigheden de betaling van de factuur is gestorneerd, dat de verhuurder herhaaldelijk heeft geprobeerd met de verdachte in contact te komen, maar dat de verdachte niet-traceerbaar was, ook niet aan de hand van het door hem opgegeven adres.10. Dat een verdachte verantwoordelijk was voor het voorwerp en ook toegang heeft gehad tot het voorwerp is evenwel nog niet voldoende.11.
2.9
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat verdachte namens een onderneming de leaseovereenkomsten heeft getekend en in beide overeenkomsten (gesloten met dezelfde verstrekker van de auto's) als bestuurder is aangemerkt. Dat verdachte de auto's daadwerkelijk zelf heeft gebruikt blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Kennelijk is één van de auto's ergens aangetroffen en weer in het bezit geraakt van de eigenaar van de auto. Wanneer en onder wie de auto is aangetroffen blijkt niet uit het verhandelde ter terechtzitting of de bewijsmiddelen. Hieruit volgt dus ook niet dat de auto ten tijde van het aantreffen onder verdachte is aangetroffen. Wanneer en waar de verduistering heeft/hebben plaatsgevonden heeft het hof niet kunnen vaststellen; het hof heeft immers vastgesteld dat de verduistering(en) heeft(hebben) plaatsgevonden in de periode 19 maart 2015 tot 12 mei 2015, althans van 19 maart 2015 tot 21 september 2016, te Erica en/of Rijswijk en/of elders in Nederland. Het hof heeft voorts niet bewezen verklaard dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd. In feite heeft het hof het bewezenverklaarde slechts afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte de leaseovereenkomsten heeft getekend en dat betalingen door de onderneming, waaraan verdachte tot 1 juli 2015 verbonden is geweest, zijn uitgebleven. Dit is evenwel onvoldoende om de bewezenverklaring te kunnen dragen, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 7 EVRM, 1, 343 (oud) en 344a, 344b Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
In het arrest van 11 augustus 2021 heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte zich in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016 in vereniging met een of meer anderen, als bestuurder van de vennootschap [A] B.V. schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk ex artikel 343 Sr (oud), door niet te voldoen aan de op hem rustende verplichting tot het voeren en bewaren/tevoorschijn brengen van administratie.
Bij de toepasselijke wettelijke voorschriften heeft het hof onder meer art. 343 (oud) Sr aangehaald.
De wet is echter met ingang van 1 juli 2016, derhalve na het bewezenverklaarde maar voor het wijzen van het arrest, gewijzigd met als gevolg dat de bewaar-, verstrekkings-en administratieplicht uit artikel 343 Sr is geschrapt en in twee nieuwe artikelen ondergebracht, namelijk de artikelen 344a Sr en 344b Sr, waarbij het opzettelijk niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht thans met een aanzienlijk lager strafmaximum wordt bedreigd.
Per 1 juli 2016 zijn de regels van het sanctierecht ten gunste van de verdachte dan ook veranderd, zodat het hof het uit art. 344a Sr voortvloeiende strafmaximum van vier jaren gevangenisstraf behoorde toe te passen. Nu uit het arrest althans de strafoplegging niet blijkt dat het hof rekening heeft gehouden met het verlaagde strafmaximum, is/zijn het arrest en/of de kwalificatiebeslissing en/of de strafoplegging onbegrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed. Voorts heeft het hof verzuimd het nieuwe art. 344a Sr bij de toepasselijke wettelijke voorschriften te vermelde.
Het arrest en/of de kwalificatiebeslissing en/of de strafoplegging is/zijn dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
3.1
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat:
‘1. primair
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van — het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of-het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;
althans, indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat het aan verdachte te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 8 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, -niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en/of-dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn werden gebracht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd; art 342 sub 3 Wetboek van Strafrecht
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van — het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel I5i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of — het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd’
3.2
In het arrest heeft het hof onder feit 1 bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij in de periode van 9 september 2014 tot 4 april 2016, te Erica en/of Assen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
- —
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
- —
het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd.’
3.3
Het hof heeft het bewezen verklaarde gekwalificeerd als:
‘medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld’
3.4
In het arrest heeft het hof ten aanzien van de ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’ vermeld:
3.5
Met betrekking tot de strafoplegging heeft het hof onder meer overwogen:
‘Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich als bestuurder van de gefailleerde onderneming [A] B.V. niet voldaan aan de verplichting een administratie te voeren en deze te bewaren, en aan de curator over te leggen. Daarnaast heeft hij op naam van [A] BV twee dure BMW's geleased en verduisterd. Nog geen twee maanden voor de afsluiting van het eerste leasecontract zijn bij de Kamer van Koophandel jaarrekeningen over 2013 en 2014 van [A] BV ingediend die een onwaarschijnlijk hoog vermogen weergaven, op welke stukken [F] BV) ook is afgegaan ten behoeve van beide leaseovereenkomsten. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat deze niet waren voorzien van een accountantsverklaring. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de begeleidende brieven gericht aan de Kamer van Koophandel bij die jaarrekeningen heeft ondertekend, maar niet heeft bekeken wat er uit zijn naam aan de Kamer van Koophandel werd toegezonden. Dit zijn kwalijke feiten die — ieder voor zich — het (vertrouwen in het) economisch- en handelsverkeer ondermijnen en schade toebrengen, waarvoor verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Voor feiten als deze is slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 5 maanden doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten, met name gelet op de waarde en de schade van de verduisterde BMW's. Om die reden zal het hof een langere, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf opleggen en daaraan ook een lange proeftijd verbinden.
Het hof stelt vast dat arrest wordt gewezen 2 jaar en 8 maanden na het instellen van hoger beroep op 6 december 2018 tegen het vonnis van de politierechter te Groningen van 3 december 2018. Daardoor is in beginsel de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden. Gebleken is evenwel dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020 en 6 januari 2021 telkens op verzoek van de verdediging is aangehouden. Om die reden zal het hof aan de overschrijding van de redelijke termijn als voornoemd geen consequenties verbinden en volstaan met de constatering ervan.
()
Beslissing
Het hof:
()
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.’
3.6
Artikel 343 Sr luidde ten tijde van het ten laste gelegde en tot 1 juli 2016:
‘De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
- 1o.
hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt;
- 2o.
enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
- 3o.
ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt;
- 4o.
niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.’
3.7
Vanaf 1 juli 2016 luidt artikel 343 Sr:
‘Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon die wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld:
- 1o.
voor de intreding van het faillissement, indien dit is gevolgd, of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel heeft onttrokken of onttrekt;
- 2o.
voor de intreding van het faillissement, indien dit is gevolgd, buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft verbruikt, uitgegeven of vervreemd, dan wel hieraan heeft meegewerkt of daarvoor zijn toestemming heeft gegeven;
- 3o.
voor de intreding van het faillissement, indien dit is gevolgd, of tijdens het faillissement een van de schuldeisers van de rechtspersoon op enige wijze wederrechtelijk heeft bevoordeeld of bevoordeelt.’
3.8
Sinds 1 juli 2016 zijn tevens twee nieuwe wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht opgenomen, namelijk de artikelen 344a en 344b Sr.12. Een deel van de gedragingen die eerder strafbaar waren gesteld in artikel 341 en 343 Sr, zijn ondergebracht in deze twee nieuwe artikelen. Zo stelt artikel 344a Sr thans strafbaar:
- ‘1.
Hij die in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
- 1o.
indien hij desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekt;
- 2o.
indien hij voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
- 2.
Met dezelfde straf wordt gestraft de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, indien:
- 1o.
hij tijdens het faillissement van de rechtspersoon desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekt;
- 2o.
hij tijdens het faillissement van de rechtspersoon, of voor het faillissement indien dit is gevolgd, opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
- 3.
Hij ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
- 1o.
hij desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de bewindvoerder verstrekt;
- 2o.
hij voor of tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de schuldsanering wordt bemoeilijkt.’
3.9
Artikel 344b Sr luidt thans:
- ‘1.
Hij die in staat van faillissement is verklaard aan wiens schuld het te wijten is dat voor of tijdens het faillissement niet is voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
- 2.
De bestuurder of de commissaris van een rechtspersoon aan wiens schuld het te wijten is dat tijdens het faillissement van de rechtspersoon, of voor het faillissement indien het faillissement is gevolgd, niet is voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
- 3.
Hij ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie, indien het aan zijn schuld te wijten is dat voor of tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de schuldsanering wordt bemoeilijkt.’
3.10
In de Memorie van Toelichting ten aanzien van de ‘Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het verbeteren van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging, alsmede het voorkomen van faillissementsfraude (herziening strafbaarstelling faillissementsfraude)’ is betreffende de bewaar- en administratieplicht onder meer het volgende overwogen:13.
‘De handhaving van de administratie-, bewaar- en afgifteplicht is thans verspreid over verschillende delictsomschrijvingen, de artikelen 340 tot en met 343 Sr. De huidige bepalingen — in het bijzonder de artikelen 341, onderdeel a, onder 4o, en 343, onderdeel 4o, Sr — laten te wensen over, vooral omdat deze bepalingen alleen gedragingen strafbaar stellen indien het vooruitzicht op het intreden van het faillissement, en in het verlengde daarvan opzet op de benadeling van schuldeisers, kan worden bewezen. Buiten die omstandigheden is de instandhouding van een onvolkomen administratie, en daarmee ook bewuste onwetendheid, straffeloos. Dit wetsvoorstel wil hierin verandering brengen vanuit de gedachte dat een onvolledige administratie vrijwel altijd nadelige gevolgen voor de rechten van schuldeisers kan hebben.
()
4.5. De administratieplicht en bewaarplicht
In de huidige artikelen 341, onderdeel a, onder 4o, en 343, onderdeel 4o, Sr is handhaving van de administratieplicht en bewaarplicht strafbaar gesteld als bedrieglijke bankbreuk. Voor deze misdrijven geldt het vereiste dat de dader opzet moet hebben gehad, in die zin dat hij met de gedraging bewust tenminste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op benadeling van schuldeisers. Dit betekent dat ten tijde van de strafbaar gestelde gedraging — het niet voeren of bewaren van de administratie — het vooruitzicht van een faillissement moet bestaan (vgl. Hoge Raad 5 april 2011, LJN: BP4391; Hoge Raad 16 februari 2010, LJN: BK4797). Dit laatste zal niet altijd gemakkelijk zijn te bewijzen, terwijl die omstandigheid voor de verwijtbaarheid van het nalatig gedrag minder van betekenis is. Prof. Hilverda heeft daarom het voorstel gedaan om overtreding van de boekhoud- en bewaarplicht zonder het opzet op het intreden van het faillissement strafbaar te stellen (Hilverda 2012, p. 25–43). In het voorgestelde artikel 344a Sr is het beschermde belang van het waarborgen van een betrouwbare basis voor afwikkeling van het faillissement vooropgesteld. Dit komt tot uitdrukking door het gevolg in de delictsomschrijving een plaats te geven. Opzet op het benadelen van de schuldeisers is niet langer vereist. Ten aanzien van het gevolg zal een eenvoudig bericht van de curator volstaan dat hij wordt gehinderd in zijn werkzaamheden.
Het centraal stellen van het gevolg laat ook de ruimte om overtredingen van de administratie- en bewaarplicht (anders dan de afgifteplicht) die weinig tot geen schade opleveren voor de afwikkeling van het faillissement buiten beschouwing te laten. In meerdere adviezen werd bepleit dat kleine overtredingen van de administratieplicht niet strafrechtelijk zouden moeten worden vervolgd. Verder kan, indien dit is aangewezen wegens afwezigheid van kwade bedoelingen, van strafrechtelijke vervolging van kleine en iets grotere onzorgvuldigheden worden afgezien op grond van het opportuniteitsbeginsel. Dat kan het geval zijn in het door de NVB genoemde voorbeeld, waarin door nijpend geldgebrek een laatste update door een boekhouder of controller niet meer heeft plaatsgevonden.’
3.11
Art. 1, tweede lid, Sr luidt:
‘Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.’
3.12
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat in het geval na het begaan van het strafbare feit de delictsomschrijving is gewijzigd in voor de verdachte gunstiger zin, artikel 1 lid 2 Sr slechts dan van toepassing in indien de (wets)wijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever (HR 1 april 1997, NJ 1997/442). In 2011 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of de hiervoor genoemde geldende rechtspraak aanpassing behoeft, gelet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Scoppola tegen Italië (EHRM 17 september 2009, app. no. 10249/03). In deze zaak heeft het EHRM onder meer het volgende overwogen:
- ‘108.
In the Court's opinion, it is consistent with the principle of the rule of law, of which Article 7 forms an essential part, to expect a trial court to apply to each punishable act the penalty which the legislator considers proportionate. Inflicting a heavier penalty for the sole reason that it was prescribed at the time of the commission of the offence would mean applying to the defendant's detriment the rules governing the succession of criminal laws in time. In addition, it would amount to disregarding any legislative change favourable to the accused which might have come in before the conviction and continuing to impose penalties which the State — and the community it represents — now consider excessive. The Court notes that the obligation to apply, from among several criminal laws, the one whose provisions are the most favourable to the accused is a clarification of the rules on the succession of criminal laws, which is in accord with another essential element of Article 7, namely the foreseeability of penalties.
()
- 119.
It follows that the applicant was given a heavier sentence than the one prescribed by the law which, of all the laws in force during the period between the commission of the offence and delivery of the final judgment, was most favourable to him.
(e) Conclusion
- 120.
In the light of the foregoing, the Court considers that the respondent State failed to discharge its obligation to grant the applicant the benefit of the provision prescribing a more lenient penalty which had come into force after the commission of the offence.
- 121.
It follows that in this case there has been a violation of Article 7 § 1 of the Convention.’
3.13
De Hoge Raad heeft op basis van deze uitspraak geoordeeld dat voor die regels, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, voortaan heeft te gelden dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang — en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten — moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt. Ten aanzien van veranderingen die betrekking houden met de delictsomschrijving alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, geldt echter nog immer het uitgangspunt dat strafrechtelijke aansprakelijkheid in beginsel wordt bepaald door de regelgeving die geldt ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Een uitzondering daarop blijft echter gerechtvaardigd ingeval sprake is van een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten.14.
3.14
De Hoge Raad heeft in 2018 geoordeeld dat de regels van het sanctierecht ten gunste van de verdachte zijn veranderd en dat het hof het uit artikel 344a Sr voortvloeiende mildere sanctieregime met een strafmaximum van 4 jaar gevangenisstraf had moeten toepassen in plaats van artikel 341 (oud) Sr met een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf.15. Ditzelfde is het geval in zaken als de onderhavige, waarin het ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de B.V. niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht, art. 343 (oud) Sr bewezen is verklaard en strafbaar is geacht. Als gevolg van de wijziging van art. 343 Sr en de invoering van art. 344a Sr per 1 juli 2016 zijn zowel de wettelijke delictsomschrijving van art. 343, aanhef en onder 4o, (oud) Sr als het op de aldaar strafbaar gestelde gedragingen gestelde strafmaximum gewijzigd. Uit de memorie van toelichting blijkt dat met de overheveling van kort gezegd de bewaarplicht van de bedrijfsadministratie naar het nieuwe art. 344a Sr is beoogd het belang van het waarborgen van een betrouwbare basis voor afwikkeling van het faillissement voorop te stellen. Opzet op het benadelen van de schuldeisers is niet langer vereist. Tegelijkertijd is het strafmaximum van zes jaren gevangenisstraf dat voorheen onder art. 343, aanhef en onder 4o, (oud) Sr gold in art. 344a, tweede lid, Sr verlaagd naar een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Per 1 juli 2018 zijn de regels van het sanctierecht ten gunste van de verdachte veranderd zodat het hof het uit art. 344a Sr voortvloeiende strafmaximum van vier jaren gevangenisstraf behoorde toe te passen. Nu uit het arrest althans de strafoplegging niet blijkt dat het hof rekening heeft gehouden met het verlaagde strafmaximum, is/zijn het arrest en/of de kwalificatiebeslissing en/of de strafoplegging onbegrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed. Voorts heeft het hof verzuimd het nieuwe art. 344a Sr bij de toepasselijke wettelijke voorschriften te vermelden.16.
3.15
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat niet kan worden gesteld dat verdachte onvoldoende in zijn rechte te respecteren belangen is geschaad. Het hof heeft immers in aanmerking genomen dat de verdachte met zijn gedragingen de afwikkeling van het faillissement heeft gefrustreerd en eventuele schuldeisers heeft gedupeerd. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Niet, althans niet zonder meer, kan worden aangenomen dat het hof, ook indien het was uitgegaan van het aanmerkelijk mildere maar juiste strafmaximum van vier jaren, niet een andere straf zou hebben opgelegd.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 24 maart 2022
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑03‑2022
C.M. Hilverda, Faillissementsfraude. Een studie naar de strafrechtelijke handhaving van faillissementsrechtelijke normen 2009, p. 104–112.
HR 2 juni 1890, W 5883 en HR 13 januari 1987, NJ 1987/863.
HR 9 februari 2010, NJ 2010/104 en in gelijke zin onder meer: HR 16 februari 2010, LJN BK4797, HR 11 mei 2010, LJN BL7662, HR 5 april 2011, LJN BP4391; HR 27 maart 2012, LJN BT8765 en HR 17 december 2013, NJ2014/80.
HR 17 december 2013 NJ 2013/80.
CAG Knigge voor HR 16 februari 2010, NJ 2010/119 alsmede HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4391; HR 14 januari 2014, NJ 2014/80 alsmede HR 7 februari 2017, NJ 2017/376,.mnt. B.F. Keulen.
CAG 8 JUNI 2021, ECLI:NL:PHR:2021:568.
ECLI:NL:PHR:2010:BK4797, voorafgaand aan HR 16 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4797, NJ 2010/119..
vgl. onder meer HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:57.
HR 23 januari 2007,NJ 2007/84; HR 18 november 2008,NJ 2008/614; HR 24 maart 2009,NJB 2009,pag. 1110, nr. 822; HR 30 juni 2015,ECLI 1771;NJB 2015,1855,1348 en HR 16 april 2013, NJ 2013/247
HR 13 september 2016, NJ 206/424.
Zo kan worden afgeleid uit HR 8 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:805.
Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, NJ 2012/78 alsmede HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5374, NJ 2013/481.
HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1683.
Vgl. CAG Bleichrodt 8 juni 2021, ECLI:NL:PHR:2021:568.