NJ 2017/376
Onvoldoende voeren van administratie. Voorwaardelijk opzet ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ conform art. 341 (oud) Sr onvoldoende gemotiveerd.
HR 07-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:166, m.nt. B.F. Keulen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 februari 2017
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink
- Zaaknummer
15/02508
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Noot
B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS154299:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Insolventierecht / Faillissement
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:166, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:29, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑01‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑02‑2016
- Wetingang
Art. 341 (oud) Sr
Essentie
Uitleg van bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ als bedoeld in art. 341 (oud) Sr.
Van handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ is sprake als de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers (vgl. HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691). Vereist is dus tenminste dat de handeling van verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan. Dat laatste kan niet zonder meer uit de bewijsvoering volgen. Daarbij neemt HR in aanmerking dat het niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.