Stb. 2008, 486 (i.w.tr. 1 december 2008, Stb. 2008).
HR, 26-03-2013, nr. 11/00173
ECLI:NL:HR:2013:BZ5374
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
11/00173
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ5374
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5374, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5374
ECLI:NL:HR:2013:BZ5374, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5374
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑08‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2013/481 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2013-0146
NbSr 2013/184
Conclusie 26‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/00173
Mr. Vellinga
Zitting: 29 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. en 2. "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "Het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit" veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,- subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in, dat het Hof het bewerken of bezitten van bewerkte paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten danwel het voorbereiden van een dergelijke bewerking, ten onrechte heeft gekwalificeerd als handelingen welke strafbaar zijn gesteld in de artikelen 2 en 10(a) van de Opiumwet, en wel omdat het bewerken of bezitten van die paddenstoelen met ingang van 1 december 2008 strafbaar is gesteld in art. 3 jo. 11 van de Opiumwet.
4.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1.
[Aanwezig hebben van op enigerlei wijze bewerkte hallucinogene paddenstoelen]
hij op of omstreeks 10 juli 2006 te Purmerend, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) psilocybine en/of psilocine bevattende substantie(s) en/of
prepara(a)t(en), als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet
(te weten:
- -
één of meer armbanden en/of kralen, gemaakt van gedroogde paddenstoelen (zogenaamde 'Philosophers Stones') (SVO 1 ; NFI-kenmerk 274.553; foto's op dossierpagina 047) en/of
- -
een 'soort koekje' (30,96 gram netto) (SVO 9; NFI-kenmerk 274.562) en/of
- -
21, althans één of meer gripzakje(s) met (afgewogen hoeveelheden) gedroogde paddenstoelen (SVO 15; NFI kenmerk 274.568; foto's op dossierpagina 044) en/of
- -
1 zak met lichtbruin poeder/gruis (61,98 gram bruto)(SVO 17; NFI kenmerk 274.571) en/of
- -
6, althans één of meer do(o)(s)(z)(en) en/of 5, althans één of meer, krat(ten) met gedroogde paddenstoelen (foto's op dossierpagina's 043, 114 en 115)),
zijnde psilocybine en/of psilocine (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
[Aanwezig hebben andere middelen van lijst I van de Opiumwet]
hij op of omstreeks 10 juli 2006 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad
- -
(een glazen flesje met zwarte dop, inhoudende) 6,04 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT) (SVO 04; NFI kenmerk 274.556) en/of
- -
(een zakje, inhoudende) 0,48 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende 4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) (SVO 10; NFI kenmerk 274.563) en/of
- -
(een zakje, inhoudende) 5,05 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) (SVO 10; NFI kenmerk 274.563) en/of
- -
118, althans één of meer pil(len), bevattende codeine (SVO 11 ; NFI kenmerk 274.564) en/of
- -
ongeveer 475 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT) (SVO 16; NFI kenmerk 274.571)
zijnde (elk) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
[Aanwezig hebben van een (professionele) paddenstoelenkwekerij als voorbereidingshandelingen (artikel 10a van de Opiumwet)]
hij op of omstreeks 10 juli 2006 te Purmerend om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van psilocybine en/of psilocine bevattende substantie(s) en/of prepara(a)t(en), als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- -
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- -
(een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij (in perceel [a-straat 1] te Purmerend) opzettelijk
- -
(in de kelder van voornoemd pand)
- *
één of meer stellingen met een groot aantal kweekbakken met daarin groeiende hallucinogene paddenstoelen en/of
- *
een mengsel van houtvezelsubstraat en/of
- *
dekaarde (voor het kweken) en/of
- *
een tijdklok en/of
- *
een ventilator en/of
- *
één of meer weegscha(a)l(en) en/of
- *
een seal apparaat en/of
- *
een werktafel
voorhanden gehad en/of heeft hij verdachte opzettelijk
- -
(in de woonkamer van voornoemd pand)
- *
één of meer rekken met hallucinogene paddenstoelen boven/op (een) convectorput(ten) (ter droging)(opgesteld) gehad."
5.
Daarvan is bewezenverklaard dat hij:
"1.
op 10 juli 2006 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden psilocybine of psilocine bevattende substanties en/of preparaten, als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet te weten:
- -
armbanden en kralen, gemaakt van gedroogde paddenstoelen (zogenaamde 'Philosophers Stones') en
- -
een 'soort koekje', 30,96 gram netto, en
- -
21 gripzakjes met afgewogen hoeveelheden gedroogde paddenstoelen en
- -
1 zak met lichtbruin poeder/gruis, 61,98 gram bruto, en
- -
1 doos en 1 krat met gedroogde paddenstoelen;
2.
op 10 juli 2006 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad
- -
een glazen flesje met zwarte dop, inhoudende 6,04 gram van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT), en
- -
een zakje, inhoudende 0,48 gram van een materiaal bevattende 4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B), en
- -
een zakje, inhoudende 5,05 gram van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), en
- -
118 pillen, bevattende codeïne, en
- -
ongeveer 475 gram van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT);
3.
op 10 juli 2006 te Purmerend om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van psilocybine of psilocine bevattende substanties en/of preparaten, als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet, voor te bereiden,
- -
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij in perceel [a-straat 1] te Purmerend opzettelijk
- -
in de kelder van voornoemd pand
- *
stellingen met een groot aantal kweekbakken met daarin groeiende hallucinogene paddenstoelen en
- *
een mengsel van houtvezelsubstraat en
- *
dekaarde (voor het kweken) en
- *
een tijdklok en
- *
een ventilator en
- *
weegschalen en
- *
een sealapparaat en
- *
een werktafel
voorhanden gehad en heeft hij verdachte opzettelijk
- -
in de woonkamer van voornoemd pand
- *
rekken met hallucinogene paddenstoelen op een convectorput gehad."
6.
Het bestreden arrest houdt omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder het kopje "wetswijziging" nog het volgende in:
"De advocaat-generaal heeft gesteld dat het bezit van gedroogde paddenstoelen reeds vóór 1 december 2008 strafbaar was en aanvankelijk viel onder lijst I van de Opiumwet. Per 1 december 2008 zijn zowel verse als gedroogde paddenstoelen van lijst I naar lijst II van de Opiumwet verplaatst. Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn redenering daar psilocybine en psilocine nog steeds op de huidige lijst I van de Opiumwet staan vermeld. Het hof is van oordeel dat naar oud en huidig recht de artikelen 2 en 10(a) van de Opiumwet van toepassing zijn en niet artikel 3 van de Opiumwet, zoals door de advocaat-generaal is betoogd."
7.
Bij Besluit van 17 november 2008, houdende wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op lijst I van oripavine en in verband met plaatsing op lijst II van hallucinogene paddenstoelen (hierna: het Besluit)1. zijn paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten toegevoegd aan lijst II. De Nota van Toelichting houdt hieromtrent, voor zover bij de beoordeling van het middel van belang, in:
"In artikel II van dit besluit zijn alle paddenstoelen opgenomen die een hallucinogene werking hebben. Dergelijke paddenstoelen worden ook wel aangeduid als "magic mushrooms" of "paddo's".
Gebleken is dat het gebruik van paddo's hallucinogene effecten heeft. Deze effecten kunnen leiden tot onvoorspelbaar en daarmee risicovol gedrag. Het is niet doenlijk een zodanige veilige gebruikssituatie te garanderen dat de gevolgen van een eventuele 'bad trip' kunnen worden beperkt. Vanuit het perspectief van de gezondheidsbescherming is er geen reden om gedroogde paddo's wel te verbieden en verse paddo's niet, mede gelet op het toegenomen aantal incidenten met voornamelijk buitenlandse toeristen die in Nederland paddo's hebben gebruikt. Het is van belang de maatschappelijke schade die hiermee verband houdt tegen te gaan.
Middels dit besluit worden de paddo's toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. De paddo's zijn een substantie in de zin van artikel 1, onder b, van de Opiumwet. De Hoge Raad (LJN: AE2095, Hoge Raad, 01030/01) heeft in 2002 geoordeeld dat gedroogde, gestampte, gemalen of in etenswaren verwerkte paddo's zijn aan te merken als preparaten in de zin van artikel 1, onder c, van de Opiumwet. Zodoende werden de bewerkte paddo's door de Hoge Raad onder de reikwijdte van lijst I gebracht, omdat bewerkte paddo's werden beschouwd als preparaten die de substantie psilocine of psilocybine bevatten. Deze substanties staan op lijst I en onder lijst I vallen naast de substanties ook de preparaten die deze substanties bevatten. Doordat de paddenstoelen nu op lijst II worden geplaatst, komen straks zowel de bewerkte als de onbewerkte paddo's onder de reikwijdte van lijst II te vallen, omdat ook in dit geval geldt dat preparaten die substanties bevatten die op lijst II staan onder de reikwijdte van lijst II vallen. Dat deze paddenstoelen psilocine of psilocybine bevatten doet daar niet aan af, aangezien het de paddenstoel zelf is die wordt gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt.
Plaatsing op lijst II betekent niet dat de AHOJG-criteria op enigerlei wijze op paddo's van toepassing zullen zijn.
De paddo's kunnen worden onderverdeeld in twee groepen, te weten:
- 1)
paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten of waarvan wordt aangenomen dat ze deze stof bevatten, en 2) paddenstoelen die van nature muscimol en iboteenzuur bevatten.
In Nederland worden de volgende paddo's het meest verkocht: de copelandia cyanescens, de psilocybe cubensis en de psilocybe semilanceata. Deze paddo's behoren tot de groep van 186 verschillende paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten.
Er is voor gekozen om alle soorten paddenstoelen, waarvan bekend is dat ze van nature psilocine of psilocybine bevatten toe te voegen aan lijst II van de Opiumwet. Zodoende wordt voorkomen dat er straks een soort op de markt komt die mogelijk als alternatief zal gaan dienen voor een van de drie hierboven genoemde soorten.
De werkzame bestanddelen van deze paddo's, psilocine en psilocybine, staan op lijst I van de Opiumwet. Deze stoffen zijn onder controle gebracht door plaatsing onder het Psychotrope Stoffenverdrag uit 1971. De paddo's zelf zijn niet in dit verdrag opgenomen.
De thans vrij verkrijgbare verse paddo's verschillen wat betreft effecten en risico's niet of nauwelijks van de gedroogde paddo's, die door de uitspraak van de Hoge Raad in 2002 onder de werking van de Opiumwet zijn gebracht. Er is echter wel een duidelijk verschil in risico tussen substanties waarin de werkzame stoffen psilocine of psilocybine zijn verwerkt en paddenstoelen waarin deze stoffen van nature voorkomen. Vandaar dat er voor is gekozen de paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten of waarvan wordt aangenomen dat ze deze stof bevatten op lijst II van de Opiumwet te plaatsen."
8.
Het Hof heeft in zijn hierboven onder 6 weergegeven overweging geoordeeld dat ten aanzien van gedroogde (bewerkte) paddenstoelen de artikelen 2 en 10(a) van de Opiumwet naar oud en huidig recht van toepassing zijn daar psilocybine en psilocine nog steeds op de huidige lijst I van de Opiumwet staan vermeld. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof daarmee de expliciete uitleg van de wetgever in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 17 november 2008 miskent.
9.
In zijn arrest van 18 november 1997, NJ 1998, 213 oordeelde de Hoge Raad over de toepassing van de bepalingen van de Opiumwet op gedroogde, gestampte, gemalen, in honing en/of in wafels verwerkte paddenstoelen, die de stoffen psilocybine of psilocine bevatten. Volgens de Hoge Raad moeten deze paddenstoelen worden aangemerkt als een middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, te weten een substantie of preparaat dat psilocybine of psilocine bevat. In zijn arrest van 5 november 2002, LJN AE2095 heeft de Hoge Raad dit oordeel nog eens bevestigd door te overwegen dat de opvatting dat deze paddenstoelen geen middel als bedoeld in de lijst I van de Opiumwet zouden zijn indien deze niet enigerlei bewerking hebben ondergaan, niet juist is, alsmede dat het oordeel van het Hof dat de desbetreffende gedroogde, gestampte, gemalen, in honing en/of in wafels verwerkte paddenstoelen als preparaten in de zin van de Opiumwet vallen aan te merken niet onbegrijpelijk is.
10.
Zoals blijkt uit die hiervoor aangehaalde Nota van toelichting is de wetgever van oordeel dat gedroogde, gestampte, gemalen, in honing en/of in wafels verwerkte paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten, (voortaan) niet (meer) dienen te worden aangemerkt als preparaten die psilocybine of psilocine bevatten in de zin van lijst I van de Opiumwet. Dergelijke paddenstoelen zijn door de wetgever gebracht onder lijst II van de Opiumwet. Naar het oordeel van de wetgever is er een duidelijk verschil in risico tussen substanties waarin de werkzame stoffen psilocybine of psilocine zijn verwerkt2. en paddenstoelen waarin deze stoffen van nature voorkomen. Daarom is ervoor gekozen de paddenstoelen die van nature de stof psilocybine of psilocine bevatten of waarvan wordt aangenomen dat ze deze stof bevatten op lijst II van de Opiumwet te plaatsen.
11.
Het voorgaande betekent dat de wet na het plegen van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten is gewijzigd in die zin dat - voor zover hier van belang - het bewerken en aanwezig hebben van kort gezegd gedroogde paddenstoelen niet langer strafbaar is op grond van art. 2 jo. 10 Ow maar op grond van 3 jo. 11 Ow, en voorts dat voorbereidingshandelingen ten aanzien van die paddenstoelen voortaan niet meer strafbaar zijn. De Opiumwet kent immers voor de voorbereidingshandelingen van de in art 3 Ow genoemde gedragingen geen pendant van art. 10a Ow. Het Hof heeft dit blijkens zijn hiervoor aangehaalde overweging miskend.
12.
Voor de vraag welke gevolgen deze verandering van wetgeving, die immers heeft plaatsgevonden na de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten, in het onderhavige geval moet hebben is bepalend hetgeen staat geschreven in art. 1 lid 2 Sr:
"Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast."
13.
In zijn arrest van 12 juli 2011, LJN BP6878 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de betekenis die thans aan art. 1 lid 2 Sr moet worden toegekend:
"3.5.2
(...) Ingeval na het begaan van het feit de delictsomschrijving is gewijzigd in voor de verdachte gunstige zin, is art. 1, tweede lid, Sr toepasselijk indien die wetswijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit.
(...).
3.6.1
(...) Voor die regels, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft voortaan te gelden dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang - en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten - moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.
(...).
3.6.2.
De Hoge Raad blijft echter bij zijn bestendige rechtspraak met betrekking tot veranderingen die verband houden met delictsomschrijvingen, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, bijvoorbeeld in verband met de invoering van een ander handhavingsregime. De onder 3.4 weergegeven ontwikkelingen, die in het bijzonder betrekking hebben op veranderingen in regels van sanctierecht, geven geen aanleiding voor een verandering van die rechtspraak. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat die rechtspraak goede grond heeft omdat de strafrechtelijke aansprakelijkheid in beginsel wordt bepaald door de regelgeving die geldt ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Een uitzondering daarop wordt echter gerechtvaardigd ingeval sprake is van een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten. (...)"
14.
Voorts is van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 december 1991, NJ 1992, 322, m.nt. Kn, oordeelde:
"dat redelijke uitleg van art. 1 tweede lid Sr - in samenhang met het eerste lid van dat artikel - meebrengt dat, indien zich, na het tijdstip waarop een uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling strafbaargesteld feit is begaan, verandering van wetgeving in de in dat tweede lid bedoelde zin - dat wil zeggen verandering berustend op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging - heeft voorgedaan, met betrekking tot de aangaande dat feit te nemen beslissingen de nieuwe bepalingen moeten worden toegepast, voor zover deze voor de verdachte gunstiger zijn."
Uit dit arrest moet worden afgeleid, dat indien de verandering van wetgeving de strafbaarheid van het feit onverlet laat maar deze ingevolge art. 1 lid 2 Sr meebrengt dat op het feit een lichtere sanctie staat, de verandering van wetgeving voor de kwalificatie van het feit geen gevolgen heeft.
15.
De vraag is nu vervolgens welke gevolgen de beschreven verandering van wetgeving heeft voor het onder 1 bewezenverklaarde.
16.
Stond aanvankelijk op het bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van gedroogde paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie (art. 2 onder C jo. 10 lid 3 Ow), na de onderhavige wetswijziging wordt daartegen een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie bedreigd (art. 3 onder C jo 11 lid 2 Ow). Het hoeft dus geen betoog dat deze wetswijziging tot gunstiger sancties voor de verdachte leidt. Gelet op hetgeen de Hoge Raad overwoog in het hiervoor onder 13 aangehaalde arrest onder 3.6.1 betekent dit dat de onderhavige wetswijziging in zoverre als verandering van wetgeving in de zin van art. 1 lid 2 Sr dient te worden aangemerkt. Het Hof had bij de strafoplegging dus het bepaalde in art. 3 onder C jo 11 lid 2 Ow in acht moeten nemen.
17.
Omdat het onder 1 bewezenverklaarde zowel onder de oude als onder de nieuwe wet (als misdrijf) strafbaar is kan buiten beschouwing blijven of de nieuwe wet blijk geeft van veranderd inzicht in de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde. Ik wijs op hetgeen ik hiervoor onder 14 heb uiteengezet.
18.
Vervolgens dient onder ogen te worden gezien welke gevolgen de beschreven verandering van wetgeving heeft voor het onder 3 bewezenverklaarde.
19.
De door de onderhavige wetswijziging bewerkstelligde verplaatsing van gedroogde paddenstoelen die psilocybine of psilocine van lijst I naar lijst II van de Opiumwet brengt mee dat art. 10a Ow, dat straf stelt op handelingen gericht op de voorbereiding of bevordering van de in artikel 10 lid 4 en lid 5 Ow strafbaar gestelde gedragingen, niet meer van toepassing is op die gedragingen voor zover deze betrekking hebben op - kort gezegd - gedroogde paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten. Omdat onder 3 ten laste van de verdachte bewezen zijn verklaard de in art. 10a Ow omschreven voorbereidingshandelingen met betrekking tot gedroogde paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten en deze onder de nieuwe wet niet strafbaar zijn, doet zich thans de vraag voor of de onderhavige wetswijziging meebrengt dat ook sprake is van verandering van wetgeving in de zin van art. 1 lid 2 Sr ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen, dus - gelet op het hiervoor onder 13 besproken arrest - of sprake is van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid van de onderhavige voorbereidingshandelingen.
20.
De Opiumwet kent twee strafrechtelijke regimes, een zwaar regime ten aanzien van de op lijst I geplaatste middelen, een lichter regime ten aanzien van de op de lijst II geplaatste middelen. Een van de essentiële verschillen tussen beide regimes bestaat hierin dat onder het lichtere regime voorbereidingshandelingen niet strafbaar zijn. De onderhavige wetswijziging is volgens de wetgever ingegeven door de opvatting dat bewerkte paddenstoelen door de Hoge Raad ten onrechte werden gerekend tot de op lijst I geplaatste middelen. Volgens de wetgever gaat het hier om middelen waarvan het risico duidelijk verschilt met dat van de op lijst I geplaatste substanties waarin de werkzame stoffen psilocybine of psilocine zijn verwerkt. Daarom, aldus de wetgever, dienen de bewerkte paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten, in afwijking van het oordeel van de Hoge Raad, niet te worden gerekend tot de op de op lijst I geplaatste substanties waarin de werkzame stoffen psilocybine of psilocine zijn verwerkt, maar te worden geplaatst op lijst II.
21.
De wetgever heeft zich verder niet heeft uitgelaten over de gevolgen van de wetswijziging voor de hoogte van de straffen en voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen. Gelet op de gevolgen die zijn verbonden aan de keuze voor een bepaald regime van strafbaarstelling in de Opiumwet moet worden aangenomen dat de wetgever van oordeel was dat op grond van het beperkte risico, volgens de wetgever verbonden aan het gebruik van paddenstoelen als de onderhavige, niet alleen een lichtere straf moet worden gesteld op - kort gezegd - opzettelijk im- en exporteren, telen, bewerken, af te leveren, aanwezig hebben en vervaardigen van die paddenstoelen dan het geval is ten aanzien van middelen op lijst I van de Opiumwet, maar ook dat voorbereidingshandelingen ten aanzien van die paddenstoelen niet strafbaar horen te zijn zoals ten aanzien van alle middelen op lijst II van de Opiumwet het geval is.
22.
Ik wijs erin dit verband nog op dat uit de parlementaire geschiedenis van de invoering van art. 10a in de Opiumwet volgt dat de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen primair was gericht op de bestrijding van de omvangrijke (internationale) handel in harddrugs:3.4.
"Vatten wij het vorenstaande nog eens samen, dan merken wij op, dat het wetsontwerp zich richt tegen de (internationale) handel in drugs met onaanvaardbaar risico. Het is niet de bedoeling de strafbepalingen die betrekking hebben op de aanwezigheid (voor eigen gebruik) van drugs te verscherpen (vgl. art. 2, eerste lid, onder b, sub C van de Opiumwet).
Terughoudendheid is ook in die zin betracht waar onderscheid is gemaakt tussen de middelen vermeld op lijst I en lijst II die bij de Opiumwet behoren, terwijl verder, zoals nog nader zal worden toegelicht, het binnen of buiten Nederland brengen van geringe hoeveelheden van eerstbedoelde middelen ongemoeid zal worden gelaten."
23.
Uit het voorgaande volgt dat in de keuze van de wetgever voor een ander strafrechtelijk regime dan in de rechtspraak van de Hoge Raad besloten ligt dat naar het inzicht van de wetgever voorbereidingshandelingen ten aanzien van paddenstoelen als de onderhavige niet strafbaar dienen te zijn. Daarmee getuigt de wetswijziging dus van ander, uit aan de onderhavige paddenstoelen verbonden - beperkt - risico voortgesproten inzicht over de strafwaardigheid van de onderhavige voorbereidingshandelingen dan in het rekenen van paddenstoelen als het onderhavige tot een substanties die psilocybine of psilocine bevatten besloten ligt. Dit betekent dat ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen sprake is van verandering van wetgeving in de zin van art. 1 lid 2 Sr.5. Dat brengt mee dat het onder 3 bewezenverklaarde niet strafbaar is.
24.
Voorts merk ik nog het volgende op. In zijn conclusie bij het hiervoor onder 13 aangehaalde arrest stelt mijn ambtgenoot Knigge:
"Art. 1 lid 2 Sr zal bij voorkeur zo uitgelegd moeten worden dat van strijd met art. 7 EVRM geen sprake is. Dat heeft consequenties voor de invulling van het criterium van het gewijzigd inzicht. Het accent zal minder gelegd moeten worden op de bedoeling van de wetgever en meer op de vraag of bestraffing van overtredingen van de ingetrokken of buiten werking getreden strafwet nog langer noodzakelijk is. Daarom zal, als de lex mitior niet wordt toegepast, niet kunnen worden volstaan met de vaststelling dat de wetgever de anterieure feiten nog steeds strafwaardig oordeelt. Vereist is ook dat dit oordeel zijn objectieve rechtvaardiging kan vinden in de noodzaak van voortgezette wetshandhaving."
25.
Op de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen staat een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie (art. 10a lid 1 Ow), op het opzettelijk aanwezig hebben van bedoelde paddenstoelen thans een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie (art. 3 onder C jo. 11 lid 2 Ow). Dezelfde straffen worden bedreigd tegen - kort gezegd - het opzettelijk telen, verwerken, afleveren en vervaardigen van bedoelde genoemde paddenstoelen (art. 3 onder B en D jo. 11 lid 2 Ow). Zou worden aangenomen dat de onderhavige wetswijziging geen verandering van wetgeving in de zin van art. 1 lid 2 Sr ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zou inhouden, ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaarde gedragingen wel, dan zou dit betekenen dat in het onderhavige geval op de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen een aanzienlijk zwaardere straf zou staan dan op het opzettelijk aanwezig hebben, en zelfs ook op het opzettelijk telen, verwerken, afleveren en vervaardigen van de gedroogde paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten. Dat resultaat veroordeelt zichzelf.
26.
Dat geldt te meer wanneer wordt gekeken naar de verhouding van de straffen gesteld op gedragingen en voorbereidingshandelingen ten aanzien van de op de lijst I geplaatste middelen. Ten aanzien van die middelen wordt tegen voorbereidingshandelingen met betrekking tot die middelen een straf bedreigd die lager is dan de straffen die worden bedreigd tegen de opzettelijk gepleegde gedragingen waarop die voorbereidingshandelingen moeten zijn gericht. De tegen deze voorbereidingshandelingen bedreigde straffen zijn gelijk aan het opzettelijk aanwezig hebben van de op lijst I geplaatste middelen. Met deze wettelijke systematiek is niet verenigbaar dat ten aanzien van de op lijst II geplaatste middelen zwaardere straffen tegen voorbereidingshandelingen zouden zijn bedreigd dan tegen de opzettelijke gedragingen waarop die voorbereidingshandelingen zouden moeten zijn gericht. Ook in het commune strafrecht geldt dat tegen voorbereidingshandelingen een minder zware straf wordt bedreigd dan tegen de gedragingen waarop de voorbereidingshandelingen moeten zijn gericht; zie art. 46 lid 2 Sr.
27.
Het lijkt dus niet te gewaagd te veronderstellen dat de wetgever, hoewel hij dat punt niet onder ogen ziet, geen noodzaak ziet voor de strafbaarheid van de onder 3 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen.
28.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
29.
's Hofs kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde voor zover dat betrekking heeft op gedroogde paddenstoelen als "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (zie 17). Het Hof heeft bij de oplegging van straf ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde voor zover dat betrekking heeft op gedroogde paddenstoelen echter ten onrechte geen acht geslagen op het bepaalde in art. 3 jo 11 Ow, immers de na de bewezenverklaarde feiten tot stand gekomen "lex mitior" (zie 16).
30.
Onder 1 is niet alleen bewezenverklaard het opzettelijk aanwezig hebben van gedroogde paddenstoelen die psilocybine of psilocine bevatten, maar ook het aanwezig hebben van substanties die psilocybine of psilocine bevatten, te weten een 'soort koekje' en een zak met lichtbruin poeder/gruis. Eerstgenoemde substantie kan worden aangemerkt als preparaat dat psilocybine of psilocine bevat als bedoeld op de lijst I van de Opiumwet. In zoverre heeft het Hof het onder 1 bewezenverklaarde niet alleen terecht gekwalificeerd als "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod", maar ook het bepaalde in art. 3 jo 11 Ow niet behoeven toe te passen. De zak met lichtbruin poeder/gruis komt, aldus bewijsmiddel 12, waarschijnlijk van de paddenstoelen uit de dozen kan, dus kennelijk van de gedroogde paddenstoelen. Daarom zou ik dit poeder/gruis wel tot de gedroogde paddenstoelen willen rekenen.
31.
Kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde als "Het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit" geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het bepaalde in art. 1 lid 2 Sr brengt immers mee dat het onder 3 bewezenverklaarde naar huidig inzicht van de wetgever geen strafbaar feit oplevert (zie 23).
32.
Het middel slaagt ten dele.
33.
Het tweede middel klaagt dat het Hof het bezit van armbanden en kralen gemaakt van gedroogde truffels 'Philosophers Stones' (feit 1), ten onrechte heeft gekwalificeerd als een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
34.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat naar algemeen wetenschappelijk inzicht wordt aanvaard dat sclerotium geen paddenstoel is en dat de truffels, waarvan de armbanden en kralen zijn vervaardigd, daarom niet vallen onder de paddenstoelen genoemd op lijst II van de Opiumwet.
35.
Blijkens bewijsmiddel 10 bestaan deze truffels uit de koppen van paddenstoelen die zijn gedroogd. Dit betekent dat het middel feitelijke grondslag mist voor zover in de toelichting wordt gezegd dat deze truffels geen paddenstoelen zijn.
36.
Kennelijk heeft de toelichting op het middel een andere soort truffels op het oog. Een kleine rondgang op internet laat zien dat er inderdaad hallucinogene truffels zijn die niet zijn vervaardigd van paddenstoelen. Ook de in de toelichting op het middel aangehaalde uitlatingen van bewindslieden duiden daar op.
37.
Volgens de bewijsmiddelen 6, 7 en 8 gelezen in onderling verband en samenhang bevatten deze uit gedroogde koppen van paddenstoelen bestaande truffels psilocybine en psilocine. Dienovereenkomstig heeft het Hof bewezenverklaard dat die armbanden en kralen zijn gemaakt van gedroogde paddenstoelen.
38.
Zoals bij de bespreking van het eerste middel is uiteengezet (zie met name 17) is het onder 1 bewezenverklaarde terecht gekwalificeerd als overtreding van het bepaalde in art. 2 lid 1 Opiumwet.
39.
Het middel faalt.
40.
Het derde middel klaagt dat het Hof het bezit van de ongeveer 475 gram boomschors bevattende DMT (feit 2) ten onrechte heeft gekwalificeerd als een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
41.
Het bestreden arrest houdt, voor zover bij de beoordeling van het middel van belang, in:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
(...)
Voorts heeft de raadsman met betrekking tot het onder 2 cumulatief vijfde streepje ten laste gelegde aangevoerd dat de ongeveer 475 gram materiaal bevattende DMT boomschors betreft.
Nu het preparaat DMT op de lijst I wordt vermeld maar niet het schors van de boom waarin deze substantie van nature voorkomt vloeit daaruit voort dat het in artikel 2 van de Opiumwet vervatte verbod geen betrekking heeft op de niet vermelde boomschors. De raadsman heeft verzocht de verdachte ten aanzien van deze onderdelen van het onder 2 cumulatief vierde en vijfde streepje ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.
(...)
Beoordeling
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
(...)
Ten aanzien van het gevoerde verweer met betrekking tot het onder 2 cumulatief vijfde streepje ten laste gelegde overweegt het hof dat het aanwezig hebben van DMT op grond van het bepaalde bij of krachtens de Opiumwet strafbaar is (lijst I) en dit ook was ten tijde van het ten laste gelegde. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer."
42.
In de toelichting van het middel wordt aangevoerd dat de bij verdachte aangetroffen stukjes boomschors niet als zodanig op één van de bij de Opiumwet behorende lijsten worden genoemd, maar dat die wel van nature de op lijst I voorkomende stof DMT bevatten. Nu evenwel niet is vastgesteld dat de boomschors op enigerlei wijze (actief) is bewerkt, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de stukjes boomschors vallen onder de verbodsbepaling van artikel 2 van de Opiumwet.
43.
In de toelichting op het middel wordt daartoe een beroep gedaan op analoge toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2002, LJN AE2095, waaruit - kort gezegd - volgde dat (verse) onbewerkte paddenstoelen die van nature de op lijst I voorkomende psychotrope stoffen psilocine of psilocybine bevatten niet onder de verboden van de Opiumwet vielen.
44.
In zijn arrest van 18 november 1997, LJN ZD0865, NJ 1998, 213, heeft de Hoge Raad de volgende uitleg gegeven aan de systematiek van de in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet vervatte verboden in samenhang met de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II:
"4.3.2.
De artikelen 2 en 3 Opiumwet verbieden de aldaar vermelde handelingen met betrekking tot middelen als vermeld op de bij die wet behorende lijsten I respectievelijk II. Die lijsten vermelden een aantal substanties, alsmede preparaten die een of meer van die substanties bevatten.
4.3.3.
De evenbedoelde lijsten vermelden onder de aldaar opgesomde substanties slechts enkele planten of delen van planten. Voorzover op die lijsten naast bepaalde substanties wel preparaten zijn vermeld doch niet de planten of delen van planten waarin die substanties van nature voorkomen, vloeit daaruit voort dat de in art. 2 en 3 Opiumwet vervatte verboden geen betrekking hebben op die niet vermelde planten en delen van planten (HR 29 november 1994, 1995, 292)."
45.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de bij verdachte aangetroffen boomschors niet als zodanig op één van de bij de Opiumwet behorende lijsten voorkomt, maar dat die wel van nature de op lijst I voorkomende stof DMT bevat en dat voorts niet is vastgesteld dat de boomschors op enigerlei wijze is bewerkt, geeft het oordeel van het Hof, zoals hiervoor onder 41 weergegeven, dat het aanwezig hebben van de DMT bevattende stukjes boomschors als overtreding van artikel 2 van Opiumwet strafbaar is, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
46.
Het middel slaagt.
47.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
48.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging en voor wat betreft het onder 2 en 3 bewezenverklaarde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2013
M.i. cfm. Hof in HR 5 november 2002, LJN AE2095 dus: preparaten.
Zie tevens M. Rutgers, Strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, Gouda Quint 1992, p. 30-39, T. Blom, Drugs in het recht, recht onder druk (deel 2), Gouda Quint 1998, p. 41-44, N. Keijzer, Strafbaarheid van voorbereidingshandelingen, Gouda Quint 1983, p. 91-94.
Vgl. HR 12 mei 1998, LJN ZD1032, NJ 1998, 650 en HR 2 juni 1998, LJN ZD1217.
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
1. Art.1.2 Sr. Verandering van wetgeving. Plaatsing op lijst II behorende bij de Opiumwet (Ow) van paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten. 2. Reikwijdte van in art. 2 en 3 Ow vervatte verboden. Ad 1.HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR LJN BP6878 m.b.t. verandering van wetgeving. Uit de nota van toelichting, noch uit enige andere aanwijzing kan worden afgeleid dat de wijziging van de regelgeving i.c. voortvloeit uit een verandering van inzicht van de regelgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wijziging begane onder 1 bewezenverklaarde (gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2.c Ow gegeven verbod’). Nu de regels van sanctierecht wat dat feit betreft wel zijn veranderd ten gunste van verdachte, had het Hof die nieuwe regels moeten toepassen. De wijziging in regelgeving alsmede art. 1.2 Sr brengen aldus mee dat voor het strafbare feit dat onder 1 is bewezenverklaard, als zodanig een maximum van 2 jaar gvs geldt. Het is onaannemelijk dat de regelgever bij de wijziging voor ogen heeft gehad dat in een geval als i.c. voor het onder 3 bewezenverklaarde feit (voorbereiding van het opzettelijk bewerken van psilocybine of psilocine bevattende substanties en/of preparaten) nog een veroordeling t.z.v. art. 10a Ow. met als maximum 6 jaar gvs zou kunnen volgen. Daarom moet worden aangenomen dat voormelde wijziging van de regelgeving voor een specifiek geval als i.c. in zoverre wel blijk geeft van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van vóór de wijziging begane feiten, zodat het onder 3 bewezenverklaarde thans niet meer strafbaar is. Ad 2. HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN ZC9875. Gelet daarop geeft ‘s Hofs oordeel dat het aanwezig hebben van DMT bevattende stukjes boomschors als overtreding van art. 2 Ow strafbaar is, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/00173
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2010, nummer 23/003679-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en wat betreft het onder 2 en 3 bewezenverklaarde en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de kwalificatie van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 3 bewezenverklaard dat hij:
1. "op 10 juli 2006 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden psilocybine of psilocine bevattende substanties en/of preparaten, als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet te weten:
- armbanden en kralen, gemaakt van gedroogde paddenstoelen (zogenaamde 'Philosophers Stones') en
- een 'soort koekje', 30,96 gram netto, en
- 21 gripzakjes met afgewogen hoeveelheden gedroogde paddenstoelen en
- 1 zak met lichtbruin poeder/gruis, 61,98 gram bruto, en
- 1 doos en 1 krat met gedroogde paddenstoelen."
3. "op 10 juli 2006 te Purmerend om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van psilocybine of psilocine bevattende substanties en/of preparaten, als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet, voor te bereiden,
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij in perceel [a-straat 1] te Purmerend opzettelijk
- in de kelder van voornoemd pand
* stellingen met een groot aantal kweekbakken met daarin groeiende hallucinogene paddenstoelen en
* een mengsel van houtvezelsubstraat en
* dekaarde (voor het kweken) en
* een tijdklok en
* een ventilator en
* weegschalen en
* een sealapparaat en
* een werktafel
voorhanden gehad en heeft hij verdachte opzettelijk
- in de woonkamer van voornoemd pand
* rekken met hallucinogene paddenstoelen op een convectorput gehad."
2.3.1. Het Hof heeft deze feiten gekwalificeerd als "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" onderscheidenlijk "Het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit".
2.3.2. In dit verband heeft het Hof nog overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gesteld dat het bezit van gedroogde paddenstoelen reeds vóór 1 december 2008 strafbaar was en aanvankelijk viel onder lijst I van de Opiumwet. Per 1 december 2008 zijn zowel verse als gedroogde paddenstoelen van lijst I naar lijst II van de Opiumwet verplaatst. Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn redenering daar psilocybine en psilocine nog steeds op de huidige lijst I van de Opiumwet staan vermeld. Het hof is van oordeel dat naar oud en huidig recht de artikelen 2 en 10(a) van de Opiumwet van toepassing zijn en niet artikel 3 van de Opiumwet, zoals door de advocaat-generaal is betoogd."
2.4.1. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7 is weergegeven, zijn bij Besluit van 17 november 2008, houdende wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op lijst I van oripavine en in verband met plaatsing op lijst II van hallucinogene paddenstoelen (Stb. 2008, 486) paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten, toegevoegd aan lijst II.
2.4.2. Het middel stelt de vraag aan de orde wat in deze zaak de consequenties zijn van deze wijziging van de regelgeving.
2.5. In zijn arrest van 12 juli 2011, LJN BP6878, NJ 2012/78 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de huidige betekenis die aan art. 1, tweede lid, Sr moet worden toegekend. Ingeval na het begaan van het feit de delictsomschrijving - in voor de verdachte gunstige zin - is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, is art. 1, tweede lid, Sr toepasselijk indien die wetswijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit. Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang - en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten - moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.
2.6.1. De nota van toelichting bij voornoemd Besluit houdt in dit verband onder meer in:
"Doordat de paddenstoelen nu op lijst II worden geplaatst, komen straks zowel de bewerkte als de onbewerkte paddo's onder de reikwijdte van lijst II te vallen."
Daaruit noch uit enige andere aanwijzing kan worden afgeleid dat de wijziging van de regelgeving voortvloeit uit een verandering van inzicht van de regelgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wijziging van de regelgeving begane onder 1 bewezenverklaarde. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
2.6.2. Nu de regels van sanctierecht wat het onder 1 bewezenverklaarde betreft wel zijn veranderd ten gunste van de verdachte, had het Hof die nieuwe regels moeten toepassen en is het middel in zoverre terecht voorgesteld.
2.7. De wijziging in de regelgeving alsmede art. 1, tweede lid, Sr brengen blijkens het zo-even overwogene mee dat voor het strafbare feit dat onder 1 is bewezenverklaard, als zodanig een maximum van twee jaren gevangenisstraf geldt. Het is onaannemelijk dat de regelgever bij de wijziging voor ogen heeft gehad dat in een geval als het onderhavige voor het onder 3 bewezenverklaarde feit nog een veroordeling ter zake van art. 10a Opiumwet met als maximum zes jaren gevangenisstraf zou kunnen volgen. Daarom moet worden aangenomen dat voormelde wijziging van de regelgeving voor een specifiek geval als het onderhavige in zoverre wel blijk geeft van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van vóór de wijziging van de regelgeving begane feiten, zodat het onder 3 bewezenverklaarde feit thans niet meer strafbaar is. Ook in zoverre is het middel terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt over de kwalificatie van het onder 2, vijfde gedachtestreepje bewezenverklaarde feit, te weten het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 475 gram van een materiaal bevattende DMT.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat hij:
"op 10 juli 2006 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een glazen flesje met zwarte dop, inhoudende 6,04 gram van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT), en
- een zakje, inhoudende 0,48 gram van een materiaal bevattende 4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B), en
- een zakje, inhoudende 5,05 gram van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), en
- 118 pillen, bevattende codeïne, en
- ongeveer 475 gram van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT)."
4.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover bij de beoordeling van het middel van belang, in:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
(...)
Voorts heeft de raadsman met betrekking tot het onder 2 cumulatief vijfde streepje ten laste gelegde aangevoerd dat de ongeveer 475 gram materiaal bevattende DMT boomschors betreft.
Nu het preparaat DMT op de lijst I wordt vermeld maar niet het schors van de boom waarin deze substantie van nature voorkomt vloeit daaruit voort dat het in rtikel 2 van de Opiumwet vervatte verbod geen betrekking heeft op de niet vermelde boomschors. De raadsman heeft verzocht de verdachte ten aanzien van deze onderdelen van het onder 2 cumulatief vierde en vijfde streepje ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.
(...)
Beoordeling
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
(...)
Ten aanzien van het gevoerde verweer met betrekking tot het onder 2 cumulatief vijfde streepje ten laste gelegde overweegt het hof dat het aanwezig hebben van DMT op grond van het bepaalde bij of krachtens de Opiumwet strafbaar is (lijst I) en dit ook was ten tijde van het ten laste gelegde. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer."
4.4. Vooropgesteld moet worden dat de art. 2 en 3 Opiumwet de aldaar vermelde handelingen met betrekking tot middelen als vermeld op de bij die wet behorende lijsten I respectievelijk II verbieden. Die lijsten vermelden een aantal substanties, alsmede preparaten die een of meer van die substanties bevatten. De evenbedoelde lijsten vermelden onder de aldaar opgesomde substanties slechts enkele planten of delen van planten. Voor zover op die lijsten naast bepaalde substanties wel preparaten zijn vermeld doch niet de planten of delen van planten waarin die substanties van nature voorkomen, vloeit daaruit voort dat de in de art. 2 en 3 Opiumwet vervatte verboden geen betrekking hebben op die niet vermelde planten en delen van planten (vgl. HR 29 november 1994, LJN ZC9875, NJ 1995/292).
4.5. Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof dat het aanwezig hebben van de DMT bevattende stukjes boomschors als overtreding van art. 2 Opiumwet strafbaar is, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.6. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2, vijfde gedachtestreepje, en 3 bewezenverklaarde alsmede de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 maart 2013.
Beroepschrift 08‑08‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
Aanzegging ex art. 435 lid 1 WvSv, betekend op 27 juni 2012
SCHRIFTUUR houdende drie middelen van cassatie in de zaak tegen:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] in [land] op [geboortedatum] 1953, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
Requirant van cassatie van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 24 december 2010 onder parketnummer 23-003679-08.
Cassatiemiddel I
De artikelen 350, 352, 358, 359 en 415 Sv en artikel 1 WvS, alsmede de artikelen 2, 3, 3a en 10(a) Opiumwet en de artikelen 1, 3 en 32 Psychotrope Stoffen Verdrag zijn geschonden, althans het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof het bewerken of bezitten van bewerkte paddestoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten danwel het voorbereiden van een dergelijke bewerking, heeft gekwalificeerd als handelingen welke strafbaar zijn gesteld in de artikelen 2 en 10(a) van de Opiumwet. Deze kwalificatie impliceert een onjuiste uitleg van wet en verdrag.
Toelichting:
Het hof overweegt het navolgende op pagina 4 van het arrest sub het kopje wetswijziging:
‘De advocaat-generaal heeft gesteld dat het bezit van gedroogde paddestoelen reeds vóór 1 december 2008 strafbaar was en aanvankelijk viel onder lijst I van de Opiumwet. Per 1 december 2008 zijn zowel verse als gedroogde paddestoelen van lijst I naar lijst II van de Opiumwet verplaatst. Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn redenering daar psilocybine en psilocine nog steeds op de huidige lijst I van de Opiumwet staan vermeld. Het hof is van oordeel dat naar oud en huidig recht de artikelen 2 en 10(a) van de Opiumwet van toepassing zijn en niet artikel 3 van de Opiumwet, zoals door de advocaat-generaal betoogd.’
Deze overweging van het hof strijdt niet alleen met de wet zoals gewijzigd op 1 december 2008, maar impliceert tevens een uitleg van het begrip ‘preparaat’ in de Opiumwet, welke haaks staat op de bedoeling van het UN Psychotrope Stoffen Verdrag van 1971.
I.
De gewraakte overweging van het hof miskent de expliciete uitleg van de wetgever in de Nota van Toelichting bij het zogenaamde ‘Paddo’ besluit, dat op 1 december 2008 in werking trad. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schreef (in overleg met de Minister van Justitie) hierin:
‘Middels dit besluit worden de paddo's toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. De paddo's zijn een substantie in de zin van artikel 1, onder b, van de Opiumwet. De Hoge Raad (LJN: AE2095, Hoge Raad, 01030/01) heeft in 2002 geoordeeld dat gedroogde, gestampte, gemalen of in etenswaren verwerkte paddo's zijn aan te merken als preparaten in de zin van artikel 1, onder c, van de Opiumwet. Zodoende werden de bewerkte paddo's door de Hoge Raad onder de reikwijdte van lijst I gebracht, omdat bewerkte paddo's werden beschouwd als preparaten die de substantie psilocine of psilocybine bevatten. Deze substanties staan op lijst I en onder lijst I vallen naast de substanties ook de preparaten die deze substanties bevatten. Doordat de paddenstoelen nu op lijst II worden geplaatst, komen straks zowel de bewerkte als de onbewerkte paddo's onder de reikwijdte van lijst II te vallen, omdat ook in dit geval geldt dat preparaten die substanties bevatten die op lijst II staan onder de reikwijdte van lijst II vallen.
Dat deze paddenstoelen psilocine of psilocybine bevatten doet daar niet aan af aangezien het de paddenstoel zelf is die wordt gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt.’
(Besluit houdende wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing (---) op lijst II van hallucinogene paddestoelen, p.1)
De door steller dezes onderstreepte opmerking van de Minister dat ‘straks zowel de bewerkte als de onbewerkte paddo's onder de reikwijdte van lijst II te vallen, omdat ook in dit geval geldt dat preparaten die substanties bevatten die op lijst II staan onder de reikwijdte van lijst II vallen, laat geen twijfel bestaan over de juistheid van het standpunt van de advocaat-generaal in zijn requisitoir, dat vanaf 1 december 2008 zowel verse als gedroogde paddo's onder lijst II vallen en als zodanig als soft drugs zijn te kwalificeren.
In dit verband verdient tevens vermelding dat het Besluit van 1 december 2008 conform artikel 3(a) Opiumwet tot stand is gekomen met goedkeuring van de Eerste en Tweede Kamer en derhalve geacht kan worden de wens van de wetgever in formele zin tot uitdrukking te brengen.
Deze bedoeling van de wetgever heeft het hof ten onrechte miskend. Het gevolg is dat het hof ter zake van het sub 1 bewezen verklaarde requirant ten onrechte heeft veroordeeld voor overtreding van artikel 2 Opiumwet en requirant sub 3 ten onrechte schuldig heeft verklaard aan overtreding van artikel 10(a) van de Opiumwet. Voorbereidingshandelingen met betrekking tot de op lijst II geplaatste stoffen zijn immers niet strafbaar.
II.
De uitleg van de Minister in de Nota van Toelichting bij het ‘Paddo’ besluit sluit direct aan op de uitleg van het INCB en het originele commentaar bij het Psychotrope Stoffen Verdrag van het begrip ‘preparaat’ zoals vermeld in artikel 1(f) van het verdrag. Met deze uitleg heeft de wetgever de uitleg van het INCB en het Commentaar van dit begrip ook voor de Nederlandse Opiumwet tot de zijne gemaakt.
Reeds in 1998 heeft ook Uw Raad aangegeven dat het begrip ‘preparaat’ uit artikel 1(c) van de Opiumwet moet worden uitgelegd in het licht van hetgeen hierover in het Psychotrope Stoffen Verdrag is bepaald (NJ 1998/213).
Het originele commentaar op artikel 32 van het Verdrag geeft aan, dat het nooit een verbod heeft willen creëren op planten of andere levende organismen waarin van nature hallucinogene stoffen voorkomen (Commentary on the Convention on Psychotropic Substances, Vienna, 21 February 1971, United Nations New York, 1976/CN/7/589, hoofdstuk Reservations onder art. 32 PSV (sub 5, p. 385)). Tijdens de voorbereidende plenaire vergaderingen van de United Nations op het Verdrag is besproken dat hallucinogene stoffen voorkomen in een grote diversiteit aan levende organismen, waaronder paddestoelen, cacti, vissen, noten etc. (tiende plenaire vergadering op 2 februari 1971 ter bespreking van artikel 6 van het ontwerpverdrag). Een poging dergelijke producten onder de controle van het Verdrag te brengen, zou tot uitroeiing en vernietiging van een voorlopig onoverzienbare diversiteit aan planten, dieren, etc. leiden, was de mening van de ontwerpers van het Verdrag toen.
In 2002 concludeerde Uw Raad daarom dat verse paddestoelen die van nature psychotrope stoffen bevatten niet onder de verboden van de Opiumwet vielen (NJ 2003/488). U baseerde zich toen op de volgende tekst in het officiële commentaar op artikel 32 van het Verdrag.
‘Plants as such are not, —it is submitted— are also not likely to be, listed in Schedule I, but only some products obtained from plants (----)
The inclusion in Schedule I of the active principle of a substance (toevoeging door steller van dit middel: zoals bijvoorbeeld DMT of psilocybine) does not mean that the substance itself is also included therein if it is a substance clearly distinct from the substance constituting its active principle. This view is in accordance with the traditional understanding of that question in the field of international drug control. (sub 12, p. 385 en 387 Commentary on the Convention)
Neither the crown (fruit, mescal button) of the Peyote cactus nor the roots of the plant Mimosa Hostilis ) 1227: nor Psylocibe mushrooms themselves ) 1228 are included in Schedule I, but only their respective principles, mescaline, DMT and psilocybine (psilocine). ’
(sub 12, p. 387 Commentary on the Convention)
In een nadere uitleg van de noten )1227 en )1228 in de geciteerde tekst wordt vervolgens uitdrukkelijk gesteld dat van de Mimosa Hostilis‘) 1227: an infusion of the roots is used’ en dat van de Psylocybe mushrooms:‘) 1228 beverages made from such mushrooms are used’. Het Commentaar zegt hiermee dat aftreksels van respectievelijk de DMT houdende wortels van de Mimosa Hostilis en de psilocybine bevattende paddestoelen onder de ‘continued toleration of the use of hallucinogenic substances’ vallen, ondanks het feit dat de psychotrope stoffen die zij bevatten wel degelijk op de lijsten bij het Verdrag staan vermeld als verboden. Het bereiden van dergelijke aftreksels van psychoactieve stoffen bevattende planten, impliceert in de visie van het Commentaar dus zeker niet het bereiden van een ‘preparaat’ zoals omschreven in de artikelen 1(f) en 3 van het Verdrag en zoals thans bedoeld door het hof in navolging van uw uitspraken in de zogenaamde ‘paddo’ arresten van 1989 en 2002, dat wil zeggen een ‘preparaat’ dat moet worden gelijk gesteld aan de strafbaar gestelde psychotrope stof die het van nature bevat.
Deze uitleg van het Verdrag wordt tot op heden onderschreven door het INCB (International Narcotics Control Board van de Verenigde Naties) en blijkt thans ook overgenomen door de wetgever bij de plaatsing van verse paddestoelen op lijst II van de Opiumwet. Een relatief eenvoudige bewerking van een verse paddestoel, die sedert 1 december 2008 op lijst II is geplaatst, maakt deze nog niet tot een ‘preparaat’ dat gelijk kan worden gesteld aan de substantie die de paddestoel van nature bevat en welke voorkomt op lijst I. Hiervoor is nodig dat de substantie welke de paddestoel van nature bevat als zodanig wordt gescheiden van de paddestoel en dat acht de wetgever niet het geval wanneer de paddestoel slechts is ‘gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt’
Het hof heeft in de gewraakte overweging ten onrechte uw uitleg van het begrip ‘preparaat’ uit 2002 gevolgd en de betekenis die de wetgever aan dit begrip geeft gezien de Nota van toelichting bij het ‘Paddo’ besluit van december 2008, genegeerd.
Cassatiemiddel II
De artikelen 350, 352, 358, 359 en 415 Sv en artikel 1 WvS, alsmede de artikelen 2, 3, en 3a) Opiumwet en de artikelen 1, 3 en 32 Psychotrope Stoffen Verdrag zijn geschonden, althans het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof het bezit van armbanden en kralen gemaakt van gedroogde truffels, zogenaamde ‘Philosophers Stones’, strafbaar heeft geoordeeld en heeft gekwalificeerd als een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Dit oordeel en/of deze kwalificatie zijn in strijd met wet en verdrag.
Toelichting:
Het hof heeft sub 1 (onder het eerste gedachtestreepje) wettig en overtuigend bewezen verklaard dat de verdachte aanwezig heeft gehad hoeveelheden psilocybine en psilocine bevattende substanties en/of preparaten, als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet, te weten (onder andere) — armbanden en kralen gemaakt van gedroogde paddestoelen (zogenaamde ‘Philosophers Stones’).
Het hof maakt hiertoe gebruik van een verklaring van getuige-deskundige A.H. Snip ter zitting (bewijsmiddel 10), ondermeer inhoudende: ‘Deze truffels worden ‘philosphers stones’ genoemd. De koppen van de paddestoelen zijn gedroogd en als een armbandje aan elkaar geregen.’, alsmede van een verklaring van requirant (bewijsmiddel 11): ‘Ik verkocht ‘Philosophers stones’ ofwel Sclerotia.’
Ter zitting van het hof is namens requirant aangevoerd: ‘Wat betreft de armbandjes wordt hierbij herhaald dat dit geen gedroogde paddestoelen betreffen maar truffels. ’(p. 6 van de pleitnotities d.d. 13 december 2010)
Ten onrechte schakelt het hof in deze bewezenverklaring en kwalificatie de truffel, ofwel Philosophers Stone, ofwel Sclerotia in strafrechtelijke zin gelijk aan de paddestoel. In ieder geval sedert het Besluit Plaatsing op lijst II van Hallucinogene Paddenstoelen van 1 december 2008 en het daarop gegeven commentaar van de Minister van VWS in de Tweede Kamer, is het duidelijk dat de hallucinogene truffel, ofwel Sclerotia, anders dan de hallucinogene paddestoel niet strafbaar is gesteld middels plaatsing op lijst II van de Opiumwet.
Bedoeld Besluit heeft uitdrukkelijk alleen paddestoelen ingevoegd op lijst II bij de Opiumwet, te weten:
- a.
paddenstoelen die van nature de stof psilocine of psilocybine bevatten (volgt lijst met namen van de betreffende paddenstoelen),
- b.
paddenstoelen die van nature muscimol en iboteenzuur bevatten (volgen de namen van de vliegenzwam en de panteramaniet).
Nu algemeen wetenschappelijk wordt aanvaard dat Sclerotium geen paddestoel is, kan uit deze formulering worden geconcludeerd dat het Sclerotium waaruit de door het Besluit genoemde paddestoelen kunnen groeien, niet onder de nieuw aan lijst II van de Opiumwet toegevoegde verboden substanties valt. Het legaliteitsbeginsel verzet zich tegen een dergelijke extensieve interpretatie van deze nieuwe strafbaarstelling.
Deze conclusie is tot twee maal toe, te weten op 9 februari 2009 (Kamerstukken 2008–2009, aanhangsel 1509) en op 27 december 2011 expliciet onderschreven door de Ministers van VWS en veiligheid en Justitie in hun antwoord op vragen hierover vanuit het parlement.
Het antwoord van Minister Schippers in haar brief van 27 december 2011 op vragen van het (PvdA) kamerlid Bouwmeester luidt: ‘De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.’ (Kamerstukken 2011–2012, aanhangsel 1032)
Ten onrechte kwalificeert het hof de gevonden gedroogde ‘Philosophers Stones’ ofwel truffels als hallucinogene paddestoelen waarvan het bezit strafbaar is gesteld in artikel 2 Opiumwet. Het hof miskent met deze kwalificatie allereerst dat hallucinogene truffels anders dan hallucinogene paddestoelen niet op lijst II van de Opiumwet zijn geplaatst. Ten tweede miskent het hof met deze kwalificatie de bedoeling van de wetgever zoals deze in de Nota van Toelichting bij het Paddo besluit uitdrukkelijk tot uiting is gebracht en zoals deze bij cassatiemiddel I nader is toegelicht. Een relatief eenvoudige bewerking van een verse paddestoel maakt deze nog niet tot een ‘preparaat’ dat gelijk kan worden gesteld aan de substantie die de paddestoel van nature bevat en welke voorkomt op lijst I. Hiervoor is nodig dat de substantie welke de paddestoel van nature bevat als zodanig wordt gescheiden van de paddestoel en dat acht de wetgever niet het geval wanneer de paddestoel slechts is ‘gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt’ . Het simpelweg drogen van wat truffels om daarvan een armbandje te rijgen, maakt het bezit van de op zich niet strafbare truffel niet tot een strafbaar feit zoals strafbaar gesteld in artikel 2 van de Opiumwet. Een dergelijke kwalificatie is in strijd met de tekst en de bedoeling van de wet.
Cassatiemiddel III
De artikelen 350, 352, 358, 359 en 415 Sv en artikel 1 WvS, alsmede de artikelen 2, 3, en 3(a) Opiumwet en de artikelen 1, 3 en 32 Psychotrope Stoffen Verdrag zijn geschonden, althans het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof het bezit van ongeveer 475 gram boomschors bevattende DMT heeft gekwalificeerd als een handeling welke strafbaar is gesteld in artikel 2 van de Opiumwet. Deze kwalificatie is in strijd met wet en verdrag. In ieder geval moet de verwerping door het hof van het beroep van requirant op ontslag van rechtsvervolging ter-zake van dit feit, onbegrijpelijk worden geoordeeld.
Toelichting:
Het arrest vermeldt op pagina 6 de volgende overwegingen:
‘Voorts heeft de raadsman met betrekking tot het onder 2 cumulatief vijfde streepje ten laste gelegde aangevoerd dat de ongeveer 475 gram materiaal bevattende DMT boomschors betreft. Nu het preparaat DMT op lijst I wordt vermeld maar niet het schors van de boom waarin deze substantie van nature voorkomt vloeit daaruit voort dat het in artikel 2 van de Opiumwet vervatte verbod geen betrekking heeft op de niet vermelde boomschors.
De raadsman heeft verzocht de verdachte ten aanzien van deze onderdelen van het onder 2 cumulatief (---) vijfde streepje ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.’
en
‘Ten aanzien van het gevoerde verweer met betrekking tot het onder 2 cumulatief vijfde streepje ten laste gelegde overweegt het hof dat het aanwezig hebben van DMT op grond van het bepaalde bij of krachtens de Opiumwet strafbaar is (lijst I) en dit ook was ten tijde van het ten laste gelegde. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer.’
Uit de bewijsmiddelen 6, 7 en 8 vloeit voort dat het hier gaat om een zak met daarin 475,70 gram op boomschors gelijkend materiaal, waarin door de deskundige van het NFI DMT is aangetroffen. Het bewijsmateriaal bevat geen enkele aanwijzing dat de gevonden en geanalyseerde boomschors een stof betreft die staat vermeld op één van de lijsten van de Opiumwet of het UN Psychotrope Stoffen Verdrag van 1971. Evenmin bevat het door het hof gehanteerde bewijs een aanwijzing dat de aangetroffen boomschors op enigerlei wijze (actief) is bewerkt.
Zoals toegelicht bij cassatiemiddel I concludeerde Uw Raad in 2002 dat verse paddestoelen die van nature psychotrope stoffen bevatten, maar zelf niet op één van de lijsten bij de Opiumwet voorkomen, niet onder de verboden van de Opiumwet vallen (NJ 2003/488). U baseerde zich toen op het officiële commentaar op artikel 32 van het Verdrag.
Dezelfde conclusie zal moeten worden getrokken ten aanzien van stukjes boomschors die niet als zodanig worden genoemd op één van de lijsten bij de Opiumwet, maar die wel van nature DMT blijken te bevatten. In zijn afwijzing van het beroep op de strafuitsluitingsgrond ontslag van rechtsvervolging, heeft het hof uw standpunt in deze ten onrechte miskend. De verwerping van het verweer van requirant op dit punt is daarom in strijd met wet en verdrag, althans onbegrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr. A.G. van der Plas, advocaat in het arrondissement Amsterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Prinsengracht 708 (1017 LA), die verklaart door requirant van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze schriftuur.
A.G. van der Plas
Amsterdam, 8 augustus 2012