HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:BV8280 dat verwijst naar HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:ZC8253.
HR, 07-01-2014, nr. 12/00494
ECLI:NL:HR:2014:32, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-01-2014
- Zaaknummer
12/00494
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:32, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2196, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:2196, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:32, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑09‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/187 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2014-0010
Uitspraak 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht verduistering, art. 321 Sr. “Wederrechtelijk zich heeft toegeëigend”. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1989:ZC8253. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte 1,5 jaar na het “lenen” van de geldbedragen het geld nog niet had teruggegeven ondanks zijn toezegging het geld binnen 1,5 uur respectievelijk dezelfde dag terug te brengen. Gelet hierop alsmede gelet op de omstandigheden waaronder verdachte het geld heeft geleend, heeft het Hof kennelijk afgeleid dat verdachte als heer en meester heeft beschikt over de geldbedragen. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich aldus de bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
7 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/00494
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 januari 2012, nummer 20/004717-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen omtrent het onder parketnummer 01/845561-09 onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging betreft, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het in de zaak met parketnummer 01/845561-09 onder 1 bewezenverklaarde, meer in het bijzonder dat de verdachte de geldbedragen "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend".
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is in de zaak met parketnummer 01/845561-09 onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, en te Best, (telkens) opzettelijk een geldbedrag, toebehorend aan [betrokkene 1] en aan een ander dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener van die geldbedragen onder de toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – op de volgende bewijsmiddelen:
"6. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Aa en Dommel, team Oost, nr. 2009097060-2, d.d. 26 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie (p. 31-35 van het proces-verbaal met registratienr. 2009137328-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Op 21 augustus 2009 omstreeks 13.00 uur bevond ik mij in mijn woning te Berlicum. Ik hoorde de bel van de voordeur. Ik opende de voordeur en zag een mij onbekende man staan. Hij vroeg of ik wist of de stoffeerder van de hoek thuis was. Hij vertelde mij dat hij een bankje ter reparatie had. Ik vertelde hem dat ik vermoedde dat de stoffeerder op vakantie was. Ik hoorde dat de man toen tegen mij zei dat hij dan pech had omdat hij nog maar een beetje benzine in zijn auto had en dat hij daarmee niet meer thuis kon komen. Hij vroeg mij of ik hem geld kon lenen zodat hij kon tanken en dan naar huis in Oss kon rijden. Hij zei mij dat hij dan over anderhalf uur het geld zou terug bezorgen. Hij zei dat hij het geld thuis zou gaan halen en het mij dan terug zou komen brengen.
De man kwam mij heel vertrouwd over. Hij vertelde dat hij [verdachte] heette. Hij wees naar een auto die bij ons in de straat stond geparkeerd. Hij vertelde dat in zijn auto zijn legitimatie lag en dat hij die wel even ging halen. Ik zei dat dat niet hoefde.
Ik heb hem € 20,00 geleend. De man nam het geld aan en ik hoorde dat hij mij bedankte en nogmaals zei dat hij het geld binnen anderhalf uur terug zou brengen. De man die het geld van mij geleend heeft is niet binnen anderhalf uur teruggekomen en hij heeft mij tot op heden het geld nog niet teruggegeven.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
7. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Zuid-Oost, afdeling Best Oirschot Son, nr. 2009126963-1, d.d. 27 juli 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], medewerker van politie (p. 40-44 van het proces-verbaal met registratienr. 2009137328-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 17 juli 2009 omstreeks 15.30 uur was mijn moeder bij ons thuis te Best aan het oppassen. In onze voortuin staat een bord met de tekst '[A]'. Er werd aangebeld en mijn moeder deed open. De man zei dat hij bij een bedrijf werkte en noemde een naam en hij zei dat wij voor dat bedrijf een tent hadden geleverd in verband met een 12-jarig jubileum. Hij vroeg of hij € 10,00 kon lenen omdat zijn benzinetank leeg was en hij zijn portemonnee was vergeten. Mijn moeder belde mijn man op en mijn man heeft hem ook nog gesproken en zei tegen mijn moeder geef het maar. Mijn moeder heeft zelf het geld voorgeschoten. Toen mijn moeder met het geld naar de man in de deuropening liep zei de man mag het ook € 20,00 zijn want anders haal ik het niet. Mijn moeder heeft de man € 20,00 gegeven. De man zei tegen mijn moeder dat hij dezelfde avond het geld terug zou komen brengen. Hij noemde ook zijn naam [verdachte]. Echter kwam hij niet opdagen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
8. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 17 december 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geld gevraagd omdat ik zonder benzine stond. Ik had het geld nodig om te tanken. Ik vroeg [betrokkene 2] € 10,00. Ik heb het geld nog niet terugbetaald. [betrokkene 2] gaf € 20,00. Ik heb het geld geleend."
2.3.
De onderhavige tenlastelegging is toegesneden op art. 321 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde - in de vervoeging "wederrechtelijk zich toeëigent" - in dat artikel voorkomende uitdrukking. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8253, NJ 1990/256).
2.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte anderhalf jaar na het "lenen" van de geldbedragen het geld nog niet had teruggegeven, ondanks zijn toezegging het geld binnen anderhalf uur respectievelijk dezelfde dag terug te brengen. Gelet hierop alsmede gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte het geld heeft geleend, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de verdachte als heer en meester heeft beschikt over de geldbedragen. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zich aldus de bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2014.
Conclusie 05‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht verduistering, art. 321 Sr. “Wederrechtelijk zich heeft toegeëigend”. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1989:ZC8253. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte 1,5 jaar na het “lenen” van de geldbedragen het geld nog niet had teruggegeven ondanks zijn toezegging het geld binnen 1,5 uur respectievelijk dezelfde dag terug te brengen. Gelet hierop alsmede gelet op de omstandigheden waaronder verdachte het geld heeft geleend, heeft het Hof kennelijk afgeleid dat verdachte als heer en meester heeft beschikt over de geldbedragen. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich aldus de bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Nr. 12/00494
Zitting: 5 november 2013
Mr. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 17 januari 2012 door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch:
- -
in de zaak met parketnummer 01-845010-10 wegens 1 en 2 telkens “Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en 3 “Wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen”;
- -
in de zaak met parketnummer 01-845561-09 onder 1 “Verduistering” en 2. “Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd”;
- -
in de zaak met parketnummer 01-840789-10 wegens “Belaging”
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen beslist zoals in het arrest vermeld en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest bepaald.
2. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het onder parketnummer 01/845561-09 onder 1 bewezenverklaarde niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen nu daaruit slechts blijkt dat de verdachte twee maal een bedrag heeft geleend en het geleende geld niet tijdig heeft teruggegeven.
4. Het hof heeft onder parketnummer 01/845561-09 onder 1 subsidiair bewezenverklaard dat:“hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, en te Best, (telkens) opzettelijk een geldbedrag, toebehorend aan [betrokkene 1] en aan een ander dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener van die geldbedragen onder de toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend”
5. Daartoe heeft het hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
“6. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Aa en Dommel, team Oost, nr. 2009097060-2, d.d. 26 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie (p. 31-35 van het proces-verbaal met registratienr. 2009137328-1) voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 1]:Op 21 augustus 2009 omstreeks 13.00 uur bevond ik mij in mijn woning te Berlicum. Ik hoorde de bel van de voordeur. Ik opende de voordeur en zag een mij onbekende man staan. Hij vroeg of ik wist of de stoffeerder van de hoek thuis was. Hij vertelde mij dat hij een bankje ter reparatie had. Ik vertelde hem dat ik vermoedde dat de stoffeerder op vakantie was. Ik hoorde dat de man toen tegen mij zei dat hij dan pech had omdat hij nog maar een beetje benzine in zijn auto had en dat hij daarmee niet meer thuis kon komen. Hij vroeg mij of ik hem geld kon lenen zodat hij kon tanken en dan naar huis in Oss kon rijden. Hij zei mij dat hij dan over anderhalfuur het geld zou terug bezorgen. Hij zei dat hij het geld thuis zou gaan halen en het mij dan terug zou komen brengen.De man kwam mij heel vertrouwd over. Hij vertelde dat hij [verdachte] heette. Hij wees naar een auto die bij ons in de straat stond geparkeerd. Hij vertelde dat in zijn auto zijn legitimatie lag en dat hij die wel even ging halen. Ik zei dat dat niet hoefde.Ik heb hem € 20,00 geleend. De man nam het geld aan en ik hoorde dat hij mij bedankte en nogmaals zei dat hij het geld binnen anderhalfuur terug zou brengen. De man die het geld van mij geleend heeft is niet binnen anderhalf uur teruggekomen en hij heeft mij tot op heden het geld nog niet teruggegeven.Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
7. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Zuid-Oost, afdeling Best Oirschot Son, nr. 2009126963-1, d.d. 27 juli 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], medewerker van politie (p. 40-44 van het proces-verbaal met registratienr. 2009137328-1) voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:Op 17 juli 2009 omstreeks 15.30 uur was mijn moeder bij ons thuis te Best aan het oppassen. In onze voortuin staat een bord met de tekst '[A]'. Er werd aangebeld en mijn moeder deed open. De man zei dat hij bij een bedrijf werkte en noemde een naam en hij zei dat wij voor dat bedrijf een tent hadden geleverd in verband met een 12-jarig jubileum. Hij vroeg of hij € 10,00 kon lenen omdat zijn benzinetank leeg was en hij zijn portemonnee was vergeten. Mijn moeder belde mijn man op en mijn man heeft hem ook nog gesproken en zei tegen mijn moeder geef het maar. Mijn moeder heeft zelf het geld voorgeschoten. Toen mijn moeder met het geld naar de man in de deuropening liep zei de man mag het ook € 20,00 zijn want anders haal ik het niet. Mijn moeder heeft de man € 20,00 gegeven. De man zei tegen mijn moeder dat hij dezelfde avond het geld terug zou komen brengen. Hij noemde ook zij naam [verdachte]. Echter kwam hij niet opdagen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
8. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 17 december 2010, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven-:Ik heb aan [betrokkene 1] en [betrokkene 1] geld gevraagd omdat ik zonder benzine stond. Ik had het geld nodig om te tanken. Ik vroeg [betrokkene 1] € 10,00. Ik heb het geld nog niet terugbetaald. [betrokkene 1] gaf € 20,00. Ik heb het geld geleend.”
6. Het middel stelt de vraag aan de orde wat moet worden verstaan onder “toe-eigening”.Van toe-eigenen in de zin van art. 321 Sr is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.”1.Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat uit de bewijsmiddelen moet volgen dát iemand als heer en meester over een goed is gaan beschikken. Het als ‘heer en meester over een goed beschikken’ kan bijvoorbeeld volgen uit het feit dat iemand een geleend goed probeert te verkopen2.of dat blijkt dat iemand het goed voor zichzelf wil behouden.3.Het enkele feit dat iemand een auto huurt en deze niet op tijd terug brengt, is daarvoor niet voldoende.4.
7. De bewijsmiddelen in onderhavige zaak houden niets in waaruit volgt dat de verdachte als heer en meester over het geld heeft beschikt. Uit het bewijsmiddel onder 8, lijkt zelfs het tegenovergestelde te volgen. Daaraan kan – ten overvloede – nog worden toegevoegd dat het niet terugbetalen van een lening niet zonder meer als verduistering kan worden gekwalificeerd, omdat het als heer en meester over geleend geld beschikken niet wederrechtelijk is. Het is juist de essentie van de leenovereenkomst dat dit met toestemming van de uitlener gebeurt. Om van verduistering te kunnen spreken moet er meer aan de hand zijn, zoals het niet terugbetalen ondanks herhaalde aanmaningen, maar ook in dat geval kan het niet terugbetalen van een geldlening ook uitsluitend als een civielrechtelijke aangelegenheid worden gezien.5.
8. Ik meen daarom dat het middel terecht is voorgesteld.
9. Het tweede middel klaagt dat het hof bij de motivering van de strafoplegging ten onrechte acht heeft geslagen op uitspraken die nog niet onherroepelijk zijn.
10. De strafmotivering van het hof luidt als volgt:
“Op te leggen strafBij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - het gewelddadig karakter van de bij parketnummer 01 -845010-10 onder 1. en 2. en bij parketnummer 01-840789-10 bewezen verklaarde feiten en de mate waarin deze hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers;- de mate waarin door het bij parketnummer 01 -845010-10 onder 3. Bewezen verklaarde het huisrecht van een ander is geschonden; de mate waarin de feiten als bewezen verklaard bij parketnummer 01-845561-09 financiële en/of materiële schade teweeg hebben gebracht aan de eigenaars van de betreffende goederen en/of betrokken verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten zijn veroorzaakt aan de gedupeerden;- de mate waarin door het bij parketnummer 01 -840789-10 bewezen verklaarde de privacy van het slachtoffer is geschonden.Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 november 2011, waaruit blijkt dat hij vele malen eerder is veroordeeld, in het bijzonder terzake van diefstal, oplichting en flessentrekkerij;- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.Op grond van het vorenstaande kan, met het oog op een juiste normhandhaving, naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op ernst van de bewezen verklaarde feiten en de inhoud van het strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met oplegging van een taakstraf zoals door de verdediging is bepleit.Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden tot uitgangspunt genomen. Reeds daaruit volgt dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal is gevorderd.Gelet echter op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, zal het hof een deel van de overwogen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.”
11. De feitenrechter is vrij in de bepaling van de straf en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Het is hem ook toegestaan acht te slaan op eerdere veroordelingen van de verdachte mits het onherroepelijke veroordelingen betreft.
12. Anders dan in het middel wordt betoogd, dwingen de bewoordingen van het hof niet tot de uitleg dat het Hof het oog heeft gehad op onherroepelijke veroordelingen.6.Het uittreksel waar het Hof aan refereert en dat zich bij de stukken van het geding bevindt, meldt onder het kopje “Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven” namelijk meerdere vonnissen bevattende (vele) veroordelingen voor verschillende (gevoegde) feiten waaronder meerdere diefstallen en oplichtingen. Een veroordeling voor flessentrekkerij houdt het uittreksel evenwel niet in (ook niet onder het kopje “Niet onherroepelijke zaken betreffende misdrijven”).Uit het uittreksel blijkt dat de verschillende feiten naast de juridische kwalificatie ook een ‘maatschappelijke classificatie’ verkrijgen.7.Bij een aantal van de feiten waarvoor de verdachte onherroepelijk veroordeeld is voor oplichting staat als classificatie vermeld: “Oplichting en flessentrekkerij”. Het lijkt er daarom op dat het noemen van “flessentrekkerij” in de strafmotivering een kennelijke misslag van het Hof betreft. Tot cassatie behoeft dit niet te leiden nu het een onvolkomendheid betreft die in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is.8.
13. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissing omtrent het onder parketnummer 01/845561-09 onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging betreft en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑11‑2013
HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:BY5436. In die zaak had de verdachte een zaag geleend en niet binnen de afgesproken tijd terug gebracht en bovendien getracht de zaag aan een derde te verkopen.
HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:AT8306.
HR 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:BH5189.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Jörg bij HR 3 juli 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW5723, onder punt 10.
HR 10 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2678.
Volgens informatie ingewonnen bij de Justitiële Informatiedienst gaat het hier niet om juridische classificaties maar om specificaties doe door het WODC worden gebruikt voor onderzoek.
HR 1 oktober 2013, ECLI:HR:2013:824.
Beroepschrift 12‑09‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 17 januari 2012 en alle beslissingen die door het Hof ter terechtzitting zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
Daarnaast heeft het Hof beslissingen genomen ten aanzien van een aantal vorderingen van benadeelde partijen.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 321 Sr, alsmede 350, 358, 359 en 415 Sv, en wel het navolgende.
Ten onrechte heeft het Hof met betrekking tot het onder parketnummer 01/845561-09 laste gelegde bewezen verklaard dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Berlicum en te Best telkens opzettelijk een geldbedrag, toebehorende aan [betrokkene 1] en aan een ander dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener van die geldbedragen onder de toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend nu het bewezen verklaarde niet, althans niet zonder meer kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
In het arrest heeft het Hof onder meer bewezen verklaard dat:
‘(parketnummer 01-845561-09):
1. subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 juli 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, en te Best, (telkens) opzettelijk een geldbedrag, toebehorende aan [betrokkene 1] en aan een ander dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener van die geldbedragen onder de toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;’
1.2
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het Hof een drietal bewijsmiddelen gebezigd, waaronder (bewijsmiddel 6) een ambtsedig proces-verbaal van de politie regio Brabant-Noord, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
‘Op 21 augustus 2009 omstreeks 13.00 uur bevond ik mij in mijn woning te Berlicum. Ik hoorde de bel van de voordeur. Ik opende de voordeur en zag een mij onbekende man staan. Hij vroeg of ik wist of de stoffeerder van de hoek thuis was. Hij vertelde mij dat hij een bankje ter reparatie had. Ik vertelde hem dat ik vermoedde dat de stoffeerder op vakantie was. Ik hoorde dat de man toen tegen mij zei dat hij dan pech had omdat hij nog maar een beetje benzine in zijn auto had en dat hij daarmee niet meer thuis kon komen. Hij vroeg mij of ik hem geld kon lenen zodat hij kon tanken en dan naar huis in Oss kon rijden. Hij zei mij dat hij dan over anderhalf uur het geld zou terug bezorgen. Hij zei dat hij het geld thuis zou gaan halen en het mij dan terug zou komen brengen.
De man kwam mij heel vertrouwd over. Hij vertelde dat hij [verdachte] heette. Hij wees naar een auto die bij ons in de straat stond geparkeerd. Hij vertelde dat in zijn auto zijn legitimatie lag en dat hij die wel even ging halen. Ik zei dat dat niet hoefde. Ik heb hem € 20,00 geleend. De man nam het geld aan en ik hoorde dat hij mij bedankte nogmaals zei dat hij het geld binnen anderhalf uur terug zou brengen. De man die het geld van mij geleend heeft is niet binnen anderhalf uur teruggekomen en heeft mij tot op heden het geld nog niet teruggegeven.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.’
1.3
Voorts heeft het Hof als bewijsmiddel (7) een ambtsedig proces-verbaal van de politie regio Zuid-Oost, inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
‘Op 17 juli 2009 omstreeks 15.30 uur was mijn moeder bij ons thuis te Best aan het oppassen. In onze voortuin staat een bord met de tekst ‘[A]’. Er werd aangebeld en mijn moeder deed open. De man zei dat hij bij een bedrijf werkte en noemde een naam en hij zei dat wij voor dat bedrijf een tent hadden geleverd in verband met een 12-jarig jubileum. Hij vroeg of hij € 10,00 kon lenen omdat zijn benzinetank leeg was en hij zijn portemonnee was vergeten. Mijn moeder belde mijn man op en mijn man heeft hem ook nog gesproken en zei tegen mijn moeder geef het maar. Mijn moeder heeft zelf het geld voorgeschoten. Toen mijn moeder met het geld naar de man in de deuropening liep zei de man mag het ook € 20,00 zijn want anders haal ik het niet. Mijn moeder heeft de man € 20,00 gegeven. De man zei tegen mijn moeder dat hij dezelfde avond het geld terug zou komen brengen. Hij noemde ook zijn naam [verdachte]. Echter kwam hij niet opdagen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.’
1.4
Voorts heeft het Hof als bewijsmiddel (8) gebezigd de door verdachte ter terechtzitting van de Rechtbank afgelegde verklaring, inhoudende:
‘Ik heb aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geld gevraagd omdat ik zonder benzine stond. Ik had het geld nodig om te tanken. Ik vroeg [betrokkene 2] € 10,00. Ik heb het geld nog niet terugbetaald. [betrokkene 2] gaf € 20,00. Ik heb het geld geleend.’
1.5
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt derhalve slechts dat verdachte van twee personen geld heeft geleend en het geleende geld niet tijdig, binnen de afgesproken periode, heeft terugbetaald.
Dergelijk handelen levert evenwel nog geen toeëigening/verduistering op (zie in dit verband onder meer HR 23 januari 2007, NJ 2007, 84; HR 18 november 2008, NJ 2008, 614, alsmede HR 24 maart 2009, NJB 2009, pag. 1110, nr. 822).
Gelet op het hierbovenstaande is de bewezenverklaring dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
Ten onrechte heeft het Hof bij de oplegging van de straf overwogen dat gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de inhoud van het strafblad van verdachte niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf zoals door de verdediging is bepleit nu uit deze overweging bezwaarlijk anders kan volgen dan dat het Hof ten onrechte mede acht heeft geslagen op uitspraken, terwijl deze uitspraken nog niet onherroepelijk zijn geworden, zodat de oplegging van de straf onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
2.1
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 januari 2012 blijkt dat aldaar de Voorzitter de korte inhoud heeft medegedeeld van het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 22 november 2011.
Het betreffende uittreksel is door het Hof ook naar de Hoge Raad gezonden.
Het betreffende uittreksel telt 13 pagina's.
De eerste 6 pagina's van het uittreksel worden in beslag genomen door een aantal niet onherroepelijke zaken betreffende misdrijven.
Pagina's 7 t/m 12 vermelde een aantal uitspraken met betrekking tot ‘volledig afgedane zaken betreffende misdrijven’.
Onder deze zaken is ook een dubbel geregistreerde zaak zodat die zaak geseponeerd is (Arrondissementsparket 's‑Hertogenbosch 01-840357-07) en een afwijzing vordering tenuitvoerlegging (Arrondissementsparket Breda 02-62782-07).
Pagina's 12 en 13 hebben betrekking op overtredingen.
2.2
In het arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
Met betrekking tot de opgelegde straf heeft het Hof onder meer overwogen:
‘Bij de bepaling van op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
()
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- —
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 november 2011, waaruit blijkt dat hij vele malen eerder is veroordeeld, in het bijzonder terzake van diefstal, oplichting en flessentrekkerij;
- —
de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan, met het oog op een juiste normhandhaving, naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op ernst van de bewezen verklaarde feiten en de inhoud van het strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met oplegging van een taakstraf zoals door de verdediging is bepleit.
().’
2.3
Uit de strafoplegging kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het Hof ten onrechte mede acht heeft geslagen op uitspraken van rechterlijke instanties, zulks terwijl deze uitspraken nog niet onherroepelijk zijn geworden, zodat de oplegging van de straf onvoldoende met redenen is omkleed (zie in dit verband onder meer HR 6 juni 2006, NJ 2006, 329; HR 2 november 2004, NJ 2005, 274; HR 15 april 2008, LJN BC9446 en HR 10 april 2012, CJN BV9286).
DAT
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 12 september 2012
Advocaat