Zie Stb. 2019, 142, i.w.tr. op 1 juli 2019, Stb. 2019, 213.
HR, 20-12-2022, nr. 21/02794
ECLI:NL:HR:2022:1864
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2022
- Zaaknummer
21/02794
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1864, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:861
ECLI:NL:PHR:2022:861, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1864
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑03‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0260
NJ 2023/101 met annotatie van W.H. Vellinga
EeR 2023, afl. 2, p. 29 met annotatie van Mr. G.C. Haverkate
AA20230884 met annotatie van Nan J.S. Joost
Uitspraak 20‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Doodslag op studente op Saba (art. 300 Sr BES) en bezit kinderporno (art. 246bis Sr BES). 1. Algemene beschouwingen m.b.t. betrekken van onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van verdachte bij oordeel over bewezenverklaring. 2. Aangedragen alternatief scenario en kennelijke leugenachtigheid. Is sprake van kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte die voor het bewijs konden worden gebruikt? Ad 1. HR wijdt algemene beschouwing aan het bij oordeel over bewezenverklaring betrekken van onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van verdachte. HR onderscheidt situatie waarin afleggen van onwaar gebleken verklaring omstandigheid betreft die in bewijsredenering van rechter van belang is voor redengevende betekenis die in concrete geval aan gebruikte bewijsmiddelen kan worden toegekend en om die reden in bewijsmotivering wordt betrokken, van situatie waarin rechter - onder in het arrest te noemen voorwaarden - een onwaar gebleken verklaring van verdachte als b.m. gebruikt (kennelijk leugenachtige verklaring). Weliswaar is niet uitgesloten dat kennelijk leugenachtige verklaring als b.m. wordt gebruikt, maar die bewijsconstructie is van bijzondere aard en alleen toegelaten als gebruik van die verklaring voor bewijs in overeenstemming is met de in arrest genoemde voorwaarden. Terughoudend gebruik van deze bewijsconstructie ligt in de rede. Ad 2. Oordeel hof dat verklaringen van verdachte als kennelijk leugenachtig moeten worden aangemerkt en dat deze zijn afgelegd om waarheid te verhullen, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Hof heeft verder bij oordeel betrokken dat de als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen van verdachte niet op zichzelf staan, in die zin dat voor het aannemen van bewezenverklaring mede betekenis toekomt aan andere omstandigheden. Hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die redengevendheid ontzenuwt van bezwarende omstandigheden die in b.m. naar voren komen. Hierin ligt tevens besloten dat naar oordeel hof het aangedragen alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Deze oordelen zijn niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02794 C
Datum 20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 24 juni 2021, nummer H 156/17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, en J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het tweede cassatiemiddel is schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Procesverloop, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd – kort gezegd – 1. moord dan wel doodslag, subsidiair dood door schuld, 2. verkrachting, subsidiair seksueel binnendringen bij een persoon die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, 3. bedreiging, en 4. bezit van kinderpornografische afbeeldingen.
2.1.2
Het gerecht in eerste aanleg heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor het onder 3 tenlastegelegde, de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de verdachte veroordeeld voor het onder 4 tenlastegelegde.
2.1.3
De motivering van de vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde door het gerecht houdt onder meer het volgende in:
“Eindconclusie:
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het Gerecht komen vast te staan dat verdachte op meerdere punten aantoonbaar heeft gelogen. Nu uit het technisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] is komen vast te staan dat sperma van verdachte is aangetroffen in haar anus, staat daarmee vast dat verdachte anale seks heeft gehad met het slachtoffer.
Het Gerecht komt tot het oordeel dat verdachte in de woning van het slachtoffer anale seks met haar heeft gehad in de nacht van 14 op 15 april 2015, tussen 03.00 en 04.00 uur. Immers, de eerste gelegenheid dat verdachte daartoe de gelegenheid had was na zijn vertrek die nacht bij [betrokkene 2] en voordat hij door [betrokkene 6] op straat werd gezien, komend vanuit de richting van de woning van het slachtoffer.
De vraag of sprake is geweest van onvrijwillige seks tussen verdachte en het slachtoffer laat zich niet beantwoorden. Het is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat verdachte en het slachtoffer een (seksuele) relatie hebben gehad, hetgeen een aanwijzing kan zijn voor de onvrijwilligheid van de seks. Gelet op de wijze waarop het slachtoffer is aangetroffen, op haar buik liggend, haar jurk tot boven haar billen omhoog geschoven, gewurgd en met de handen op de rug kan eveneens een aanwijzing zijn van onvrijwilligheid bij het slachtoffer of van dwang of (bedreiging met) geweld.
Hiervoor werd geconcludeerd dat het slachtoffer op het moment van aantreffen minstens een aantal uren dood moet zijn geweest. Hieruit kan worden afgeleid dat er tussen het moment dat verdachte anale seks had met het slachtoffer en het gewelddadig overlijden van het slachtoffer een beperkte tijd heeft gelegen en er mogelijk zelfs een direct verband bestaat tussen de seks en het gewelddadig overlijden.
Het Gerecht kan evenwel niet uitsluiten dat sprake kan zijn van alternatieve scenario’s. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte het slachtoffer heeft verkracht en vervolgens om het leven heeft gebracht. Maar het is ook niet geheel uit te sluiten dat verdachte een vorm van (al dan niet vrijwillige) wurgseks met het slachtoffer heeft gehad die uit de hand is gelopen waarbij het slachtoffer onbedoeld en ongewild is komen te overlijden. Maar evenmin is geheel uit te sluiten dat verdachte (al dan niet vrijwillige) seks met het slachtoffer heeft gehad, is weggegaan en vervolgens iemand anders het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Kortom, het Gerecht kan op grond van de feiten en omstandigheden niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte enige handelingen heeft verricht waaruit de onvrijwilligheid van de (anale) seks of de gewelddadige dood van het slachtoffer kunnen worden afgeleid.”
2.1.4
Tegen het vonnis van het gerecht is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring voor het onder 3 tenlastegelegde en de vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag en het onder 4 tenlastegelegde.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is door het hof onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 april 2015 op het eiland Saba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer] afgesloten, door:
- de hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- een stuk stof om de hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Aantreffen slachtoffer [slachtoffer] , haar overlijden en forensische bevindingen
1. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 7] (aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer] ), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201507171006.202, onderzoeksdossier Hector AMB, map 1 van 5, p. 65, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk Hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 17 juli 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Ik geef aan hoe ik [slachtoffer] heb aangetroffen (het Hof begrijpt: op 15 april 2015, locatie slaapkamer woning [slachtoffer] te Saba). Zij lag met haar buik op bed, haar handen waren op haar rug met haar polsen tegen elkaar. Haar handen waren tot min of meer een vuist gebogen. Haar handen waren niet vastgebonden. [slachtoffer] had een jurk aan, die tot haar heup was opgetrokken. Haar onderlichaam was naakt.
2. Een proces-verbaal van bevindingen onnatuurlijke dood, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150416.0920.052.132, onderzoeksdossier Hector AMB p. 15, gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 16 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 15 april 2015 bevond ik mij op dienst. Op voornoemde datum rond 11.08 uur kwam een melding binnen via de hoofdlijn van het Politieburo Saba. Ik hoorde de melder zeggen dat de politie met spoed bij de appartementen van [verbalisant 3] moest komen. De melder gaf door dat er iemand in het appartement ligt welke geen teken van leven gaf. Omstreeks 11.10 uur zijn wij op het adres [a-straat 1] aangekomen. In de kamer zag ik een vrouw welke op haar rug lag. Verder zag ik dat de vrouw een kleurig bloesje (het Hof begrijpt: opgestroopte jurk) aan had en dat haar onderlijf bloot was.
3. Het schouwingsrapport van [betrokkene 8] , arts te Saba, d.d. 15 april 2015, betreft [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1991, te [geboorteplaats ] , onderzoeksdossier Hector AMB p. 19, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde arts, zakelijk weergegeven:
Om 11.00 AM (Hof: op 15 april 2015) kwam er een melding binnen in het ziekenhuis van een lijkvinding. Ik ben naar de plaats delict gegaan. Diverse personen hadden het stoffelijk overschot aangeraakt en van buikligging op rugligging verplaatst. Het lijk is teruggerold naar de waarschijnlijke positie waarin het lijk in eerste instantie is aangetroffen. Het lijk lag (hierna) in min of meer gestrekte positie op de buikzijde, op het bed, met het hoofd in een kussen verscholen. Beide armen waren licht richting de rug gedraaid. De kleding was deels over het lichaam, en verder was het lichaam naakt, geen onderbroek, wel een BH en jurk.
4. Een rapport van het NFI d.d. 21 april 2015, (oorzaak overlijden), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 171, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Malkoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 24 jaren, kan het overlijden goed worden verklaard door verwikkelingen van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals. (manuele strangulatie, ligatuurstrangulatie door verhanging of ligatuurstrangulatie anderszins dan in het kader van verhanging.) Hoewel er geen letsels aan de mond/neus waren, is gezien de houding waarin ze is aangetroffen met het gezicht omlaag in het kussen, een extra component van verstikking door belemmering van de neus/mond niet uitgesloten.
5. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 191, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
De sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal.
De plaats delict
6. Een proces-verbaal van bevindingen, eerste onderzoek PD, (geen braak of worstelingsporen), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150416.1700, onderzoeksdossier Hector AMB p. 27, gesloten en ondertekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , respectievelijk opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , nam het volgende waar:
- geen indicatie dat de slaapkamer, woonkamer en keuken doorzocht waren.
- geen indicatie dat er spullen of meubels misplaatst en/of verschoven zijn in de woning.
- geen braaksporen zichtbaar bij de deur en ramen.
- in de woning lagen diverse waardevolle goederen.
7. Een proces-verbaal van bevindingen, (vest), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201507131027.AMB, onderzoeksdossier Hector AMB p. 31, gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] , inspecteur, tijdelijk werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 juli 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op één van de foto's werd op het bed een op een sjaal gelijkend kledingstuk waargenomen. Een (langgerekt) gedeelte van de “sjaal” lag in een rechte lijn in de richting van de hals van het slachtoffer. Het uiteinde zat klaarblijkelijk in het haar van het slachtoffer. Door personeel van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag werd een foto gemaakt van de “sjaal” welke was aangetroffen op het bed. Uit deze foto bleek dat het geen “sjaal” was, maar een “vest”. (fotobijlage 2) Uit deze foto kan worden opgemaakt dat het langgerekte gedeelte één van de mouwen is geweest.
Nadere forensische bevindingen: slachtoffer [slachtoffer] , haar jurk en gebruik GSM
8. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (tijdstip overlijden), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 192, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Volgens de verklaring van [betrokkene 8] was het lichaam volledig lijkstijf ten tijde van de vinding (Hof: omstreeks 11.10 uur). Dat gebeurt naar schatting rond de 6-12 uren na de dood.
9. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek Apple Iphone 5C (AAIN470NL) (ten aanzien van laatste telefoongebruik [slachtoffer] ), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20160401.1521, onderzoeksdossier Hector AMB p. 1367, gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] , buitengewoon agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 3 augustus 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek gedaan naar logbestanden die iets zouden kunnen zeggen over de handelingen die met het toestel (Hof: van het slachtoffer [slachtoffer] ) hebben plaatsgevonden. Uit deze analyse is gebleken dat de applicatie Whatsapp op 15 april (Hof: 2015) om 1.01 uur voor het laatst gebruikt is.
10. Een rapport van het NFI d.d. 1 juli 2015 (alcoholgebruik en drugs), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 194/202, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Er zijn bij toxicologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van koolmonoxide, geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen. Volgens de toxicoloog is de gemeten ethanol (alcohol) concentratie in het bloed een concentratie waarbij onder andere een verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming kunnen optreden. Een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] kan niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
11. Een rapport van het NFI naar biologische sporen en DNA onderzoek, onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 439, d.d. 24 januari 2017, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. B. Kokshoorn, rapporteur, zakelijk weergegeven:
Bemonstering ZAAC3088NL#05 van de anus van het slachtoffer
Het Y-chromosomale DNA-profiel van [verdachte] matcht met het afgeleide Y-chromosomale DNA-profiel van het DNA in deze bemonstering. Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van een prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in deze bemonstering.
Hypothese I: De prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de bemonstering ZAAC3088NL#05 is afkomstig van [verdachte] .
Hypothese II: De prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de bemonstering ZAAC3088NL#05 is afkomstig van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan [verdachte] verwante man.
De resultaten van het vergelijkend Y-chromosomale DNA onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan wanneer hypothese II waar is.
12. Een rapport van het NFI naar biologische sporen en DNA onderzoek (sperma op jurk), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 439, d.d. 24 januari 2017, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. B. Kokshoorn, rapporteur, zakelijk weergegeven:
Bemonsteringen van de jurk AAGX0502NL
Het autosomale DNA-profiel van [verdachte] RABK7784NL matcht met het autosomale DNA-profiel van het DNA in de bemonstering AAGX0502NL#02 van de jurk. Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van een deel van het DNA in deze bemonstering.
Op basis van de gecombineerde resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verdachte] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.
13. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (handen), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 162 en 193, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
"De bandvormige afdruk aan de buigzijde van de linker onderarm is consistent met omsnoering, zoals ... bijvoorbeeld een kabelbinder (tiewrap) in het kader van vastbinden... voor het overlijden".
Hypothese I: de armen/polsen zijn niet gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd geweest.
Hypothese II: de armen/polsen zijn wel gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd geweest.
Antwoord: gezien de foto's van het lichaam bij aantreffen, is hypothese II waarschijnlijker dan hypothese I.
14. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 191, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
De sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal.
Verdachte over seksueel contact met [slachtoffer]
15. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 14 april 2015 in de vooravond, tussen 19.00 en 20.00 uur, seks gehad met [slachtoffer] , in haar woning, op haar bed. Ik ben klaargekomen. Ik ben ongeveer een half uur bij haar gebleven. Ik heb geen seks met haar gehad op 15 april 2015.
De gangen van de verdachte in de vroege ochtend van 15 april 2015
16. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik ben [slachtoffer] weer tegengekomen toen ik uitging, dat was rond een uur of tien (Hof: 14 april 2015, 22.00 uur). Wij waren niet samen, ik was met een vriend. Ik ben wel met een hele groep, waaronder [slachtoffer] , in de auto van [betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9] ) teruggereden. [betrokkene 2] , [slachtoffer] en ik zijn bij het appartement van [slachtoffer] uitgestapt. Dat was rond een uur of één 's nachts (Hof: 15 april 2015). We hebben nog even staan praten en toen heb ik [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2] ) begeleid naar haar huis. Daar ben ik gebleven, tot ik rechtstreeks van haar huis naar mijn huis ben gelopen. Ik heb geen “short cut” genomen.
17. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506121300. [betrokkene 2] , onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 722, gesloten en ondertekend door [verbalisant 8] , respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 19 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Ik denk dat wij rond 00.30 of 00.45 (Hof: 15 april 2015) uur bij [slachtoffer] 's huis waren.
18. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2015, zaaknummer 2015/23, onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 675, gesloten en ondertekend door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 april 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9] ) heeft ons omstreeks 00.15 uur (Hof: 15 april 2015) voor de woning van [slachtoffer] afgezet. [verdachte] , [slachtoffer] en ik zijn uit de auto gestapt. Wij liepen naar haar kamer om haar daar te laten. [slachtoffer] zei tegen [verdachte] dat hij moest zorgen dat ik veilig thuiskwam. Hierna zijn [verdachte] en ik weggegaan van daar. Wij zijn naar mijn huis gelopen alwaar hij binnenkwam. Wij hebben daar zitten praten voor zeker een goede anderhalf uur.
19. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506121300. [betrokkene 2] , onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 700, gesloten en ondertekend door [verbalisant 10] en [verbalisant 6] , respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 19 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Toen ik samen met [verdachte] de woning van [slachtoffer] verliet ben ik met hem in de richting van mijn woning gelopen. Daar aangekomen heb ik [verdachte] uit beleefdheid mee naar binnen gevraagd. Ik heb eerder verklaard dat [verdachte] rond 2.30 - 03.00 uur bij mij was weggegaan. Ik had geen reden daaraan te twijfelen. Maar zoals ik al eerder verklaard heb, heeft [verdachte] gezegd dat het 4.00 uur was. [slachtoffer] droeg die avond een roze jurk met bloemen.
20. Een proces-verbaal van bevinding betreffende verklaring van getuige [betrokkene 10] , geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506124.202, onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 508, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 24 juni 2015, voor zover inhoudende als bevinding van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 10 juni 2015 werd door mij, verbalisant een getuigenverklaring opgenomen van een vrouw, genaamd [betrokkene 10] . In haar verklaring gaf zij het volgende aan: “Toen we waren aan het praten was [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2] ) de nacht aan het recapituleren. Zij had gezegd dat [verdachte] samen met haar naar huis was gelopen en dat hij binnen was geweest en dat hij na twee uur was weggegaan. Het was omstreeks 03.00 uur dat [verdachte] was weggegaan. [verdachte] had die dag ook bevestigd dat het zo was gegaan”.
21. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik ben in de nacht van 15 april 2015 om 04.00 uur lopend vertrokken van de woning van [betrokkene 2] . Ik ben rechtstreeks van haar huis naar mijn huis gelopen. Toen ik op de trap voor de deur van mijn huis stond zag ik [betrokkene 6] . Ik heb hem gegroet en ben naar binnen gegaan.
22. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 6] (ten aanzien aantreffen verdachte op straat om 4 uur 's nachts), geregistreerd onder proces-verbaalnummer, onderzoeksdossier Hector AMB p. 91, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 2 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag (Hof: 15 april 2015) werd ik om 03.00 uur wakker. Omstreeks 04.00 uur verliet ik mijn woning om naar school te gaan. Die ochtend was het nog donker buiten en ik was via de weg naar school gegaan. Onderweg kwam ik een medestudent genaamd [verdachte] (Hof: [verdachte] ) tegen. Ik was tussen 4.00 uur en 4.05 uur op school aangekomen. Ik had naar mijn horloge gekeken. Dus ik was [verdachte] 5 à 10 minuten daarvoor tegengekomen. De getuige heeft geschetst waar hij had gelopen en waar hij [verdachte] is tegengekomen. (bijlage 1, p. 101) Hij verklaarde dat hij in de avond de route in de bosschage niet kan nemen want het is daar donker en tevens is er een hek dat na 19.00 uur op slot wordt gedaan.
23. Een proces-verbaal van bevindingen, met foto van route woningen op campus, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150519.1100, onderzoeksdossier Hector VD2, deel 1, p. 30, gesloten en ondertekend door [verbalisant 11] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 20 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Om een duidelijk beeld te krijgen welke route door de getuige [betrokkene 6] precies werd gelopen en waar hij exact [verdachte] had gezien, zijn wij, verbalisant, samen met de getuige deze route gaan lopen. (met fotobijlagen).”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“5.3.1 Inleidend
De inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen dwingt op zichzelf beschouwd niet zonder meer tot het oordeel dat het de handelingen van de verdachte zijn geweest, die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] . Immers, het verband tussen wat met die bewijsmiddelen in feitelijke zin is komen vast te staan en wat in het bestek van de tenlastelegging met het oog op bewezenverklaring door de procureur-generaal aan het Hof is voorgelegd, is in overwegende mate indirect.
De redengevendheid van die bewijsmiddelen en daarmee de bewijskracht daarvan voor het hierna te vellen bewijsoordeel volgt - zoals in iedere strafzaak - uit hun onderlinge verband en samenhang. Hierna zal die redengevendheid nader worden uiteengezet. Daarbij betrekt het Hof wat door de verdachte daarover (niet) naar voren is gebracht.
5.3.2
De oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]
Het lijk van [slachtoffer] is op 15 april 2015 korte tijd voor 11.00 uur aangetroffen. Haar lichaam lag in buikligging op het bed in haar appartement. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij door verstikking om het leven is gekomen, waarbij verstikking door manuele strangulatie of ligatuurstrangulatie met behulp van een sjaal de meest aannemelijke hypothese is. Ten tijde van haar overlijden verkeerde [slachtoffer] onder invloed van alcohol.
5.3.3
Alcoholgebruik door [slachtoffer]
Een bloedalcoholgehalte van 0,9 mg/ml in (hart)bloed is gemeten. Het is aannemelijk dat het in die mate onder invloed van alcohol verkeren bij [slachtoffer] een verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming tot gevolg heeft gehad.
5.3.4
De bepaling van het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden
De mobiele telefoon van [slachtoffer] is voor het laatst gebruikt op 15 april 2015 om 01.01. Er is in het geheel geen aanleiding om dat gebruik aan een ander toe te schrijven dan aan [slachtoffer] . Op 15 april 2015 omstreeks 11.10 uur is vastgesteld dat het lichaam volledig was verstijfd. Bij het in aanmerking nemen van de met het intreden van lijkstijfheid in het algemeen gemoeide tijd - een periode van 6 tot 12 uur - is de conclusie gerechtvaardigd dat [slachtoffer] 's dood is ingetreden op 15 april 2015 tussen 01.01 uur en 05.00 uur.
5.3.5
Wat sporen uitwijzen
De verdachte heeft erkend dat hij met [slachtoffer] seksueel contact heeft gehad, in haar woning op het bed waarop zij op 15 april 2015 dood is aangetroffen. Bij dat contact is het gekomen tot een zaadlozing, aldus de verdachte. Deze verklaring vindt verankering in de resultaten van forensisch onderzoek. Immers, onderzoek op de bemonstering van in de anus van [slachtoffer] aangetroffen sporenmateriaal heeft uitgewezen dat daarin sperma van de verdachte is aangetroffen. En onderzoek aan sporen op de door [slachtoffer] gedragen jurk heeft de deskundige tot de conclusie gebracht dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verdachte] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.
5.3.6
Het samenvallen van het seksueel contact met en het overlijden van [slachtoffer]
Het appartement
De toegangsdeur tot [slachtoffer] appartement vertoonde geen schade, niet aan de binnen- noch aan de buitenzijde daarvan. Het interieur was in ordentelijke staat. Met andere woorden: er zijn geen aanwijzingen dat iemand zich met braak/geweld de toegang tot het appartement heeft verschaft.
Hoe is het lijk van [slachtoffer] aangetroffen
De positie van het lijk van [slachtoffer] laat weinig aan de verbeelding over. Zij lag gestrekt op haar bed, op de buik. Behalve de jurk en een BH was zij naakt. De jurk was tot haar middel omhooggeschoven. Haar armen waren gestrekt, achterwaarts met de handen op de onderrug, de handpalmen naar boven gericht. Ook de benen waren gestrekt. Op het bed, naast het slachtoffer lag een vest. Eén van de mouwen van dat vest was opvallend en aanzienlijk uitgerekt, welke mouw in het haar van het lijk van [slachtoffer] was gewikkeld.
Forensisch onderzoek aan het lijk van [slachtoffer]
Aan het lichaam van [slachtoffer] zijn geen uitwendige letsels of afwijkingen aangetroffen. Meer in het bijzonder: hals, vagina en anus vertoonden geen letsels of afwijkingen. De linker-onderarm vertoonde een door omsnoering ontstane bandvormige afdruk met rode randen aan de buigzijde. De handen van [slachtoffer] zijn waarschijnlijk bij leven achter de rug gefixeerd. In tegenstelling tot wat uitwendig kon worden vastgesteld zijn inwendig wél letsels aangetroffen. Het zijn deze letsels die het mogelijk hebben gemaakt de doodsoorzaak te benoemen, in de kern erop neerkomend dat manuele en/of ligatuurstrangulatie, al dan niet in combinatie met verstikking door smoren de dood hebben veroorzaakt. Een bloedalcoholgehalte van 0,9 mg/ml in (hart)bloed is gemeten, met verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming tot gevolg.
5.3.7
Bewijsmiddelen 15 en 21: kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft in het licht van wat is komen vast te staan gelogen, waar hij zegt (en is blijven zeggen) dat hij met [slachtoffer] in haar woning seksueel verkeer heeft gehad, uitdrukkelijk niet in de nacht van 15 april 2015, maar wel op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur.
De gangen van zowel de verdachte als die van het slachtoffer [slachtoffer] zijn door de politie in kaart gebracht.(1) Gebleken is dat [slachtoffer] tussen 19.08 en 19.44 thuis bezoek heeft gehad van medestudenten.(2) Vanaf 19.47 tot 20.07 heeft zij met haar vader getelefoneerd, waarna dat contact van 20.20 tot 20.32 via FaceTime is voortgezet.(3) Ondertussen is [slachtoffer] met een jurk in de weer geweest, en heeft zij tijdens en tussen de twee gesprekken met haar vader door whatsappconversatie gevoerd met [betrokkene 2] en [betrokkene 11] . Nadat zij de jurk had aangetrokken, is haar buurvrouw [betrokkene 12] haar komen helpen met het dichtritsen van de jurk. Vervolgens is zij haar jurk aan [betrokkene 12] en twee andere buren [betrokkene 13] en [betrokkene 14] gaan tonen, waarna zij naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20.51 uur arriveerde.(4)
Van de verdachte is bekend geworden dat hij in de middag naar de gym is geweest, dat hij om 19.06 en 19.32 uur via iMessage contact had met [betrokkene 15] ,(5) waarna hij van 19.50 tot 20.00 uur via internet online bankzaken heeft geregeld.(6) Deze kennelijke leugenachtigheid vindt overigens verankering in wat ten aanzien van de door [slachtoffer] gedragen jurk is komen vast te staan. Zij heeft deze jurk eerst op 14 april 2015 kort voor 20.51 uur aangetrokken en gedragen.(7) De op die jurk aangetroffen en tot de verdachte te herleiden spermasporen kunnen daarom niet al op 14 april 2015 vóór dat tijdstip daarop zijn terechtgekomen. Op grond van dit een en ander moet worden geconcludeerd dat het seksueel verkeer van de verdachte met [slachtoffer] moet hebben plaatsgehad op 15 april 2015, in het tijdvak tussen 01.01 uur en 05.10 uur.
Ook op een ander onderdeel heeft de verdachte kennelijk leugenachtig verklaard. Volgens zijn verklaring is hij omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] vertrokken naar huis. Uit verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 10] volgt, dat het juist is dat de verdachte de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten, echter niet om 04.00 maar omstreeks 02.30-03.00 uur. Voorts verklaart de verdachte dat hij, staand op de trap voor zijn woning de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, terwijl de getuige [betrokkene 6] hem op een andere plek heeft gezien De plek waar [betrokkene 6] hem heeft zien lopen (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje) past niet bij de route naar verdachtes appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2] , immers die plek is reeds voorbij verdachtes woning. Die plek ligt wél op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] . Gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, kwam de verdachte uit de richting van dat appartement.
Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat:
- het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en
- hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.
Het Hof overweegt voorts, dat deze kennelijk leugenachtige verklaringen en wat de verdachte daarmee heeft willen bemantelen niet op zichzelf staan. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
De verdachte is in 2015 kort na het misdrijf als studiegenoot van [slachtoffer] meermalen door de politie gehoord, niet als verdachte maar als getuige. Hij heeft bij die gelegenheden geen gewag gemaakt van enig seksueel contact met [slachtoffer] , terwijl hij zich ook overigens sterk op de vlakte heeft gehouden, bezien in het licht van wat door hem in 2017 als verdachte is verklaard.
Pas nadat hij in 2017 als verdachte na een aantal verhoren is geconfronteerd met de hem bezwarende resultaten van forensisch onderzoek, in het bijzonder de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen spermacellen die op grond van DNA-onderzoek tot zijn persoon moeten worden herleid, onthult hij met [slachtoffer] een relatie te hebben gehad. Deze relatie zou zijn begonnen in de maand mei van 2014. Hij typeert deze relatie met zoveel woorden als friends with benefits. In het bestek van die relatie hebben zij naar zijn zeggen veelvuldig contact gehad, ook seksueel. Anders dan deze verklaring van de verdachte over het bestaan hebben van die relatie heeft het in den brede gehouden opsporingsonderzoek niet geleid tot enige verankering, niet van de relatie van friends noch van die benefits. Kan nog in het algemeen met vrucht worden betoogd dat de benefits in de betekenis van seksueel verkeer niet in grote kring bekend plegen te worden, dat is zeer onwaarschijnlijk voor het bestaan hebben van de relatie van friends. Zeker in het ons-kent-ons studentenmilieu waarin de verdachte en [slachtoffer] zich ophielden. Van een bevestiging van een vriendschappelijke relatie tussen hen beiden is, anders dan de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze gebleken: niet in de vorm van verklaringen van getuigen noch in de vorm van enig elektronisch verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] , zoals e-mail, iMessage, SMS of anderszins. Verdiepingsvragen die tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting over de friendship en de benefits aan hem zijn gesteld heeft hij niet (werkelijk) willen of kunnen beantwoorden. Het Hof gaat er daarom van uit dat de verdachte dit verhaal slechts heeft verzonnen, opdat het bij [slachtoffer] aantreffen van tot hun seksueel contact te herleiden sporen in een min of meer reguliere context van friends kon worden verklaard.
Zo bezien laat zich verklaren dat en waarom de verdachte de getuige [betrokkene 2] heeft willen beïnvloeden bij het afleggen van haar verklaringen waar het gaat om het tijdstip van zijn vertrek uit haar woning in die nacht. Immers, als deze getuige zou bevestigen dat de verdachte pas om 04.00 bij haar zou zijn weggegaan, zou er nagenoeg geen figuurlijk licht meer zitten tussen dat - gepretendeerde - uur van zijn vertrek bij haar, en wat door [betrokkene 6] is gezien. Alsdan zou er nagenoeg geen tijd meer resteren tussen dat gepretendeerde tijdstip en de ontmoeting met [betrokkene 6] , met gevolg dat een voor de verdachte onwelgevallig "gat" in de nacht zou zijn gedicht.
De conclusie moet daarom zijn dat de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kón, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft hij vervolgens vergezeld doen gaan van zijn kennelijk leugenachtige verklaringen, met het doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad, welk moment in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld.
5.3.8
Eindconclusie
In het licht van al het voorgaande is de redengevendheid van de bewijsmiddelen nader uiteengezet. Deze bewijsmiddelen bezwaren de verdachte onmiskenbaar. Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs. Het dossier bevat geen materiaal op grond waarvan de feitelijke gang van zaken rondom de dood van [slachtoffer] verdergaand dan aan de hand van stille getuigen kan worden gereconstrueerd. Dat manco staat echter niet in de weg aan het bewijsoordeel dat met de voor het bewijs nodige genoegzaamheid, buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het niet een ander dan de verdachte is, die als dader verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, of dat zij het slachtoffer is geworden van het subsidiair aan hem verweten scenario (dood door schuld in het bestek van wurgseks). Het dossier bevat weliswaar een aanknopingspunt voor dat scenario, in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken, maar dat aanknopingspunt is voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen handen en voeten te geven aan het scenario dat sprake zou zijn geweest van consensuele wurgseks met de dood van [slachtoffer] tot gevolg. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet afgelegd, integendeel.
Het Hof concludeert dat het de verdachte is geweest die het in de tenlastelegging onder 1. primair omschreven geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend en dat het die handelingen zijn, die haar overlijden tot gevolg hebben gehad. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen kan het niet anders zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten. Voor het aannemen van kalm beraad en rustig overleg biedt de inhoud van het dossier evenwel geen grond, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“57. Daarentegen blijkt uit het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter commissaris recentelijk dat hij rond 01.00 uur een bericht van [slachtoffer] had ontvangen, waarna hij naar haar toe is gegaan. Uit andere getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] toen net thuis was, afgezet door cliënt en [betrokkene 2] . Ze heeft even met haar buurmeisje zitten praten en nog wat gedronken en heeft klaarblijkelijk daarna [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] is naar aanleiding van bedoeld bericht bij haar langs geweest en heeft seks met haar gehad, volgens eigen zeggen en het aangetroffen DNA.
(...)
71. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] (al dan niet per ongeluk) door haar toenmalige vriend, [betrokkene 1] om het leven is gebracht, als gevolg van gewelddadige uit de hand gelopen wurgseks. Het voornoemde is zeer aannemelijk door de volgende feiten en bewijsmaterialen.
72. Het staat vast dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] een affectieve intieme relatie met elkaar hadden, waar ze regelmatig ruige seks met elkaar hadden. Dit volgt uit verschillende getuigenverklaringen, verklaringen van [betrokkene 1] zelf, en whatsapp gesprekken tussen het slachtoffer en [betrokkene 1] .
73. Dat [betrokkene 1] onder andere in de (na)middag van 14 april 2015 seks met elkaar hadden. Dit volgt onder meer uit een verklaring van [betrokkene 1] , waarin hij aangaf dat hij seks met [slachtoffer] op die dag had gehad, tussen 18:00 en 20:30 uur op haar kamer. Hij verklaarde dat na de ontmoeting en seks met [slachtoffer] , er nog bloed (menstruatie bloed van [slachtoffer] ) onder zijn nagels zat. Uit nader onderzoek blijkt dat [betrokkene 1] onmogelijk tussen 18:00 en 20:30 bij [slachtoffer] was omdat zij op dat moment bezoek bij haar thuis zou hebben gehad en daarna een facetime gesprek met haar vader zou hebben gehad.
74. Uit de inhoud van een Whats-app bericht, gestuurd rond 17:30 uur door [betrokkene 1] aan [slachtoffer] , blijkt dat hij op dat moment al bloed onder zijn nagels had:
“You’re amazing <3 just walked into the library and my hands are bloodied. Didnt even notice haha. Ppl are prob like ughhhh did he just kill someone”.
Hieruit blijkt dat dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent het tijdstip van het seksueel contact met [slachtoffer] en dat zijn verklaringen omtrent seks met [slachtoffer] met een korreltje zout moeten worden genomen. Dit valt ook af te leiden uit meerdere verklaringen van [betrokkene 1] over zijn seksleven met [slachtoffer] .
75. Sperma van [betrokkene 1] is middels DNA onderzoek in en rond de vagina van [slachtoffer] aangetroffen.
76. Vier dagen voor de dood van [slachtoffer] (11 april 2014) heeft [slachtoffer] via WhatsApp-berichten haar seksuele wensen/ wurgseks fantasieën aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakt:
a. Ze vertelde hem dat ze door hem omgedraaid en voorovergebogen wilde worden, en van achteren gepenetreerd wilde worden, (“ik wil je vieze kleine slet zijn die je vooroverbuigt en mept en omdraait”/ “that u bend over and smack and turn around”.)
b. Dat ze tijdens het seks gewurgd wilde worden (“terwijl je me wurgt.”/ “while you choke me...”
c. Dat ze wilde dat hij haar handen zou vastbinden/vasthouden zodat ze niet zou kunnen bewegen (“...en mijn handen vastbindt (of vasthoudt) zodat ik niet kan bewegen./ ‘..and pin my hands up so i can’t move”).
d. Op diezelfde dag schrijft [betrokkene 1] in verschillende WhatsApp berichten aan [slachtoffer] :
NL: “Ik wil gewoon schreeuwen...of je verkrachten...ik heb liever verkrachten - smiley”.
ENG: Just wanna yellllllllllllll....orrrrrrr rape you.. ..i prefer rape”
77. De voornoemde WhatsApp-berichten zijn voor 3 redenen zeer opmerkelijk:
1. De positie en houding waarin het lichaam/het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op haar bed was gevonden, komt nauwgezet overeen met de beschrijving van haar (wurg)seks fantasieën 4 dagen daarvoor(!) aan [betrokkene 1] . Het meest sprekende detail in verband hiermee is dat er uit het autopsie rapport blijkt dat cliënt door verstikking als gevolg van wurging om het leven is gekomen: in de hals van het slachtoffer werd immers inwendige bloedstortingen vastgesteld, welke bij leven volgens de forensisch patholoog-anatoom waren ontstaan door mechanisch (samen) drukkend geweld (stranguleren), opgeleverd door wurgen.
“Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard door verstikking, ten gevolge van bovengenoemd doorgemaakt geweld op de hals”... “Het mechanisch (samendrukkend) geweld (stranguleren) kan zijn opgeleverd door verwurgen (manuale strangulatie)...”
2. Omdat [betrokkene 1] in een verhoor juist aangaf dat ze zeer terughoudend waren bij het seksen, en dat er nauwelijks sprake was van penetratie. De verschillende WhatsApp berichten geeft alles behalve de indruk van terughoudendheid. [betrokkene 1] had duidelijk iets te schuilen door te zeggen dat de seks tussen hem en [slachtoffer] terughoudend was, juist om zichzelf te distantiëren van enig vermoeden van een seksueel gewelddadig delict (motief om zich van ruige/wurg seks te distantiëren). Hij gaf ook aan dat deze terughoudendheid door hun religie kwam, maar uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 1] een “player’ was die met verschillende meisjes tegelijk seks had. Hieruit blijkt eveneens dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent zijn seksleven met [slachtoffer] .
3. Uit het autopsierapport blijkt tevens dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de (wurg) seks die voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, consensueel en vrijwillig was. Uit de WhatsApp berichten met [betrokkene 1] blijkt dat ze vrijwillig wurgseks met hem zou willen hebben. Dit verklaart waarom iemand zonder tekenen van verkrachting door gewelddadige (wurg)seks komt te overlijden; omdat die persoon het zelf wilde.
78. Volgens getuige [betrokkene 3] heeft [slachtoffer] haar ook advies gevraagd over “choking” en vroeg of tijdens ruige seks het normaal is om aan de haren te worden getrokken.
79. Volgens getuige [betrokkene 4] (een vriendin van [slachtoffer] ) hield zij op seksueel gebied van “hairpulling” en “doggystyle’ en dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat ze fantasieën had om “min of meer” verkracht te worden. Al het voornoemde heeft [slachtoffer] volgens [betrokkene 4] aan haar verteld gedurende de periode dat [slachtoffer] een relatie had met [betrokkene 1] . [slachtoffer] had ook aan [betrokkene 4] verteld dat ze iets heeft gevonden om haar geluiden tijdens seks te dempen. Dit zou volgens [betrokkene 4] iets “fysieks” zijn geweest (vermoedelijk wurgen). Verder vroeg [slachtoffer] aan [betrokkene 4] of pijn na ruige seks normaal is.
80. Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1] ) bleef [slachtoffer] regelmatig bij [betrokkene 1] slapen en [betrokkene 5] was op de hoogte dat [betrokkene 1] en [slachtoffer] seks hadden. [slachtoffer] zei tegen [betrokkene 5] dat de seks tussen haar en [betrokkene 1] soms ruig werd en vroeg of dit normaal is.
81. [betrokkene 1] verklaarde tijdens een verhoor dat hij toen [slachtoffer] hem opbelde al aan het slapen was. Dit was volgens hem rond 1.00 uur. Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1] ) ging [betrokkene 1] echter iets later naar zijn kamer (rond 1.15 uur). [betrokkene 5] geeft verder aan dat het mogelijk is dat [betrokkene 1] stiekem het huis verliet hierna, aangezien hij dit wel vaker deed. [betrokkene 5] zag [betrokkene 1] in ieder geval rond 5.00 uur (toen [betrokkene 5] wakker werd) uit zijn kamer komen.
82. [betrokkene 1] had aan getuige [betrokkene 5] (zijn kamergenoot) een seks video laten zien waar hij seks heeft met zijn ex-vriendin. Op de video kon [betrokkene 5] duidelijk tweemaal zien hoe [betrokkene 1] zijn ex-vriendin tijdens seks wurgde.
83. Volgens getuige [betrokkene 5] probeerde [betrokkene 1] op 15 april (de dag dat [slachtoffer] dood in haar bed werd aangetroffen) een alibi te zoeken bij hem. Op 15 april was [betrokkene 1] samen met [betrokkene 5] (en enkele andere studenten) thuis. Op een gegeven moment vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] om met hem mee te gaan naar zijn kamer, en deed vervolgens de deur dicht. Toen vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] het volgende:
“If the police interviews you, tell them that at night you had a question, you knocked on my door at 2, 2:30 and 3:00 in the morning. You saw me asleep in bed. Because i am afraid the Saba police will try to frame me”.
Een eensluidende vraag werd volgens [betrokkene 3] ook 2 dagen later (17 april 2015) aan haar en [betrokkene 5] gevraagd.
“The police has cleared me as a suspect, but you guys have to have my back and can you say that you saw me at 2:00, 2:30 and 3:00”.
[betrokkene 1] probeerde dus een alibi veilig te stellen bij 2 getuigen! Waar hij aan zijn kamergenoot ( [betrokkene 5] ) en zijn vriendin (die die avond bij [betrokkene 5] is blijven slapen) verzocht om voor hem te liegen (aanqezien ze beide verklaren dat ze hem tussen in ieder geval 1.00 uur en 5.00 uur juist niet hebben gezien). Het feit dat [betrokkene 1] steeds het tijdstip tussen 2.00 uur en 3.00 uur benadrukt, is ook opmerkelijk. Dit zou kennelijk de tijdspanne zijn geweest in welke hij juist niet thuis was, aangezien hij zo wanhopig voor die tijdspanne een alibi probeert te verzekeren. Dat dit ook de tijdspanne direct nadat [slachtoffer] contact met hem zocht/hem opbelde, is zeer sprekend.
84. Bovendien kan wurgseks gevaarlijk zijn, vooral als de deelnemers onervaren hiermee zijn. Een simpele Google-zoekopdracht laat zien dat dit verreweg niet het eerste geval is van (vermoedelijk) uit de hand gelopen wurgseks. [slachtoffer] was kennelijk voorafgaand aan haar relatie met [betrokkene 1] niet bekend hiermee, aangezien ze advies vroeg aan ruim 3 getuigen ( [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [betrokkene 5] ) over ruige seks en zich af vroeg of bepaalde dingen (zoals pijn en haren trekken) tijdens ruige seks wel normaal is (tijdens haar relatie met [betrokkene 1] ). Derhalve is het ook zeer waarschijnlijk dat ze door uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen. Er is bovendien een overvloed aan bewijs en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] degene was met wie zij deze wurgseks had, en niet cliënt.
85. Het feit dat de wijze en positie waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen zeer nauwgezet overeenkomt met haar seksuele wensen die zij in haar WhatsApp bericht aan [betrokkene 1] (4 dagen eerder) had beschreven, het feit dat ze uitdrukkelijk aangaf gewurgd te willen worden door hem, en het feit dat uit het autopsierapport is gebleken dat ze door verstikking als gevolg van wurging is komen te overlijden, wijst op de waarschijnlijkheid dat zij door (uit de hand gelopen) wurgseks met [betrokkene 1] om het leven is gekomen. Het voornoemde wordt verder onderstreept door het feit dat er geen gebruikelijke kenmerken van verkrachting aanwezig waren. Uit het autopsierapport blijkt namelijk dat geen letsel/beschadiging aan haar geslachtdelen is aangetroffen.
86. Het feit dat [betrokkene 1] ook aangaf haar te willen verkrachten (duidelijk sprake van verkrachtingsfantasieën en ruige gewelddadige seks fantasieën wederzijds) bevestigt dit verder. Het sperma van [betrokkene 1] is bovendien in haar vagina aangetroffen. Het feit dat [betrokkene 1] aangaf ook eerder op die dag seks met haar te hebben gehad maakt het niet minder waarschijnlijk dat ze ook in de vroege uren van 15 april (kennelijk tussen 1:15 uur en 5:00 uur) weer seks hebben gehad.
87. Vooral gezien het feit dat [slachtoffer] contact zocht met [betrokkene 1] die nacht nadat ze werd af gezet door haar vriendinnen en [verdachte] . Het is verder ook waarschijnlijk dat wurgseks tot de dood kan lijden, vooral wanneer de deelnemers niet deskundig zijn op dit gebied. Uit getuigenverklaringen valt in ieder geval af te lijden dat [slachtoffer] (in ieder geval voorafgaand aan haar seksuele relatie met [betrokkene 1] niet ervaren was met ruige seks, laat staan wurgseks, waardoor de kans op mislukte wurgseks groot is.
88. Tenslotte legt [betrokkene 1] leugenachtige verklaringen af en probeert getuigen te overhalen en beïnvloeden om hem een alibi te verschaffen.
89. Naar aankleding van alle voornoemde omstandigheden, feiten en bewijsmaterialen, kan worden geconcludeerd dat er een overvloed aan bewijs aanwezig is dat er sprake was van een alternatief scenario: de waarschijnlijkheid dat [slachtoffer] door [betrokkene 1] door middel van uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen, tussen 1:15/1:30 en 5:00uur; een tijdspanne waarin [betrokkene 1] niet overtuigend voor kan verantwoorden (en waarin hij uitdrukkelijk een alibi probeert te verzekeren).
90. Client had daarentegen wel een echt alibi tussen de tijd dat hij en [betrokkene 2] [slachtoffer] thuis hebben afgezet (omtreeks 1:30 uur) en de tijd dat hij het huis van [betrokkene 2] verliet (omstreeks 4 uur). Toen was cliënt immers op bezoek bij [betrokkene 2] . [betrokkene 2] verklaart dat het even heeft geduurd voordat zij aankwamen bij haar thuis, aangezien ze onderweg twee keren waren gestopt om te rusten, omdat [betrokkene 2] erg moe was en zelf aan het trillen was. Ze moest immers op een muurtje gaan zitten. Toen zij bij haar thuis aankwamen geeft [betrokkene 2] aan dat ze ongeveer anderhalf uur op onder andere haar bank bleven praten. Toen [verdachte] wegging was het volgens [betrokkene 2] tussen 2:30 uur en 3:00 uur. De exacte tijd kan [betrokkene 2] niet met zekerheid aangeven omdat zij zelf aangeeft dat zij geen horloge had.
91. [verdachte] verklaart dat hij omstreeks 4.00 uur het huis van [betrokkene 2] verliet. Aangezien [betrokkene 2] niet met zekerheid aan kan geven wanneer [verdachte] wegging en zelf aangeeft dat ze niet naar de tijd keek, kan ervan uit worden gegaan dat dit ook later had kunnen zijn. [betrokkene 2] gaf die avond ook aan erg moe te zijn, waardoor (vooral gezien het tijdstip) haar “gevoel” omtrent hoe laat het was toen [verdachte] vertrok temeer niet met zekerheid kan worden gevolgd. [betrokkene 2] gaf ook zelf aan ze “heel slecht” is in het schatten van tijden: “..daar ben ik vanaf kind heel slecht in”. [betrokkene 2] verklaringen omtrent hoe laat [verdachte] was vertrokken zijn dus onbetrouwbaar.
92. Aangezien cliënt aangaf dat hij omstreeks 4.00 uur is vertrokken en ook omstreeks 4.00 uur door een getuige [betrokkene 6] tegenkwam op straat, kan worden geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat [verdachte] inderdaad rond die tijd is vertrokken. Het duurt immers maar een paar minuten van [betrokkene 2] huis naar het huis van cliënt. De mogelijkheid dat [verdachte] tussen 3.00 uur en 4.00 uur naar [slachtoffer] is gegaan, haar heeft verkracht en vermoord of met haar uit de hand gelopen wurgseks had, is dus zeer onwaarschijnlijk.
93. Deze mogelijkheid steunt met name op de door haarzelf toegegeven onbetrouwbare verklaringen van [betrokkene 2] . Dit is verder ook gebaseerd op het feit dat [verdachte] door getuige [betrokkene 6] is gespot in de buurt van de woning van [slachtoffer] , maar tegelijktijdig ook in de buurt van zijn eigen woning. In de buurt van de woning van [slachtoffer] is immers ook “in de buurt” van zijn eigen woning, aangezien [verdachte] in het gebouw naast het gebouw van [slachtoffer] woont. Client is niet bijvoorbeeld uit het gebouw van [slachtoffer] komen lopen, volgens [betrokkene 6] , waardoor niet overtuigend kan worden bewezen dat hij tussen 3.00 uur en 4.00 uur bij [slachtoffer] was.
94. Het feit dat [verdachte] sperma in de anus van [slachtoffer] is aangetroffen bewijst evenmin overtuigend dat hij haar tussen 3.00 uur en 4.00 uur heeft verkracht. Client gaf namelijk aan dat zij een heimelijke puur seksuele relatie met elkaar hadden en dat zij eerder de dag daarvoor (14 april 2015) seks hadden. Het feit dat niemand toentertijd hiervan afwist is daarom ook begrijpelijk. Na de dood van [slachtoffer] ging wel opeens de roddel rond dat ze een heimelijke relatie met elkaar hadden.
95. Kortom, cliënt dient te worden vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat er niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat cliënt zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt en bovendien is er een overduidelijk alternatief scenario denkbaar.”
3. Voorafgaande beschouwing over het bij het oordeel over de bewezenverklaring betrekken van een onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van de verdachte
3.1
De rechter kan bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, betekenis toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd die onaannemelijk is of onwaar is gebleken. Dit kan op verschillende wijzen vorm krijgen.
3.2.1
Voor de motivering van het bewijsoordeel in strafzaken kan, naast de opsomming of de aanduiding van de gebruikte bewijsmiddelen, ook de bewijsredenering van de rechter van belang zijn. In de loop van de jaren heeft de bewijsredenering een meer belangrijke plaats gekregen in het geheel van de bewijsmotivering.
3.2.2
In de rechtspraak van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, in bepaalde gevallen betekenis kan toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid is uitgebleven. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de rechtspraak waarin tot uitdrukking komt dat het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van gestolen goederen, van betekenis kan zijn voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022). Genoemd kan ook worden de rechtspraak over gevallen waarin een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken (een alternatief scenario). Als de rechter in zo’n geval tot een bewezenverklaring komt, moet hij in beginsel die aangedragen alternatieve gang van zaken weerleggen. Dat kan onder meer door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld dan wel dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden. (Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359.)
3.2.3
De rechter kan bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, ook de omstandigheid betrekken dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden. Het gaat daarbij om een vorm van het in de beoordeling betrekken van de procesopstelling van de verdachte die tot op zekere hoogte verwant is aan het onder 3.2.2 besproken toekennen van betekenis aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid.De op dit punt relevante rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat de weigering om een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel wel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. (Vgl. onder meer HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97.)
3.2.4
In voorkomende gevallen kan het afleggen door de verdachte van een onwaar gebleken verklaring worden beschouwd als het geven van een lezing die als onaannemelijk of ongeloofwaardig heeft te gelden, of worden gelijkgesteld aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring, zodat ook aan het afleggen van een onwaar gebleken verklaring betekenis kan toekomen bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. In deze gevallen neemt de rechter de bewezenverklaring aan op grond van andere bewijsmiddelen dan die verklaring van de verdachte. Het afleggen van een onwaar gebleken verklaring betreft dan een omstandigheid die in de bewijsredenering van de rechter van belang is voor de redengevende betekenis die in het concrete geval aan de gebruikte bewijsmiddelen kan worden toegekend, en om die reden in de bewijsmotivering wordt betrokken.
3.2.5
Van het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring die naar het oordeel van de rechter onaannemelijk is of onwaar is gebleken, is in de in 3.2.1-3.2.4 bedoelde gevallen geen sprake.
3.3.1
Daarnaast is het niet uitgesloten dat de rechter, onder de hierna te noemen voorwaarden, een onwaar gebleken verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt in dit verband gesproken van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte.
3.3.2
De rechtspraak van de Hoge Raad hierover houdt het volgende in. Het moet gaan om een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. Het oordeel dat van zo’n verklaring sprake is, moet voldoende grondslag vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in een of meer andere voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen. Tot deze andere bewijsmiddelen kunnen echter niet worden gerekend bewijsmiddelen die verklaringen van de verdachte zelf inhouden, dan wel verklaringen van andere personen betreffen die alleen weergeven wat de verdachte hun heeft meegedeeld. Ook de omstandigheid dat de verdachte heeft geweigerd over een bepaald punt een verklaring te geven, kan niet mede ten grondslag worden gelegd aan het oordeel dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. (Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467.) Deze rechtspraak heeft overigens niet zonder meer betrekking op gevallen waarin de onwaarheid van de verklaring zelf het te bewijzen bestanddeel is, zoals bij het doen van valse aangifte of het afleggen van een valse verklaring onder ede (artikel 188 en 207 van het Wetboek van Strafrecht).
3.3.3
Met de formulering dat het moet gaan om een verklaring van de verdachte die “kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te verhullen”, wordt tot uitdrukking gebracht dat het afleggen door de verdachte van een verklaring die onverenigbaar is met de uit een of meer andere gebruikte bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, in het concrete geval als een voor het aannemen van de bewezenverklaring relevante omstandigheid moet kunnen worden aangemerkt. Dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd, kan vooral van belang zijn voor de betekenis die de rechter aan de overige bewijsmiddelen toekent.
3.3.4
Het oordeel dat de bewezenverklaring mede op grond van het gebruik van een kennelijk leugenachtige verklaring als bewijsmiddel kan worden aangenomen, moet door de rechter nader worden gemotiveerd. In die motivering moet, mede gelet op wat onder 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen, tot uitdrukking komen:
(i) welke door de verdachte afgelegde verklaring of welke onderdelen van die verklaring door de rechter als kennelijk leugenachtig wordt of worden aangemerkt;
(ii) op welke door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden het oordeel berust dat de betreffende verklaring van de verdachte niet alleen onverenigbaar is met die feiten en omstandigheden maar ook als kennelijk leugenachtig – en niet bijvoorbeeld als een vergissing – moet worden beschouwd; en
(iii) wat – los van de omstandigheid dat de feitenlezing van de verdachte naar het oordeel van de rechter niet aannemelijk is geworden – de relevantie is voor de bewijsvoering als geheel en dus voor het aannemen van de bewezenverklaring van de omstandigheid dat de verdachte op een bepaald punt kennelijk leugenachtig heeft verklaard.
3.4
Het voorgaande komt er dus op neer dat het weliswaar niet is uitgesloten een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte als bewijsmiddel te gebruiken, maar dat die bewijsconstructie van bijzondere aard is en alleen is toegelaten als het gebruik van die verklaring voor het bewijs door de rechter in overeenstemming met de onder 3.3.4 genoemde vereisten toereikend wordt gemotiveerd. Terughoudend gebruik van deze bewijsconstructie ligt dan ook in de rede. De rechter die van oordeel is dat een onwaar gebleken verklaring van de verdachte op enigerlei wijze van betekenis is voor de beslissing of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, kan die redenering doorgaans goed op de onder 3.2 besproken wijze in de bewijsvoering betrekken.
4. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
4.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt, kort gezegd, over de verwerping door het hof van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario. Het tweede cassatiemiddel klaagt, kort gezegd, over het gebruik voor het bewijs van de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen van de verdachte. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2.1
Het hof is gelet op zijn bewijsvoering uitgegaan van onder meer de volgende vaststellingen. Het slachtoffer is op 15 april 2015 tussen 01.01 uur en 05.00 uur door verstikking om het leven gekomen. Zij is gestrekt op bed aangetroffen, liggend op haar buik, met haar armen achterwaarts gestrekt en de handen op de onderrug. Naast haar lag een vest, waarvan één van de mouwen opvallend en aanzienlijk was uitgerekt. Deze mouw was in het haar van het slachtoffer gewikkeld. In de anus van het slachtoffer is sperma van de verdachte aangetroffen. Ook is op de die avond door haar gedragen jurk sporenmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met dat van de verdachte en dat afkomstig is van spermacellen. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte en de getuige [betrokkene 2] het slachtoffer na een avond uitgaan rond 00.30 uur bij haar thuis hebben afgezet en dat de verdachte en [betrokkene 2] vervolgens met zijn tweeën naar het huis van [betrokkene 2] zijn gegaan, waar de verdachte zeker anderhalf uur is gebleven voordat hij weer wegging.
4.2.2
De verdachte heeft verklaard dat hij seks met het slachtoffer heeft gehad in haar woning op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur, maar niet in de nacht van 15 april 2015 (bewijsmiddel 15). Daarnaast heeft hij verklaard dat hij op 15 april 2015 omstreeks 04.00 uur het huis van [betrokkene 2] heeft verlaten, dat hij daarbij rechtstreeks naar huis is gelopen, en dat hij toen, staand op de trap van zijn woning, de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken (bewijsmiddel 21).
4.2.3
Het hof heeft, naar aanleiding van deze verklaringen, vastgesteld dat het slachtoffer op de avond van 14 april 2015 tussen 19.08 en 19.44 uur bezoek heeft gehad van medestudenten en dat zij daarna, vanaf 19.47 uur, heeft gebeld met haar vader, eerst via regulier telefonisch contact en daarna via FaceTime. Ook was zij op dat moment in de weer met haar nieuwe jurk, die zij na afronding van haar telefoongesprek met haar vader aan enkele buren toonde, waarna zij naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20.51 uur arriveerde. Het hof heeft daarnaast vastgesteld dat de verdachte in de middag van 14 april 2015 naar de gym is geweest, dat hij om 19.06 en 19.32 uur via iMessage contact had met [betrokkene 15] en dat hij van 19.50 tot 20.00 uur online bankzaken heeft geregeld. Op grond van deze en de onder 4.2.1 genoemde vaststellingen is het hof tot de conclusie gekomen dat de verdachte – anders dan hij heeft verklaard – niet op 14 april 2015 tussen 19.00 en 20.00 uur seks kan hebben gehad met het slachtoffer, dat de spermasporen van de verdachte die zijn aangetroffen op de jurk van het slachtoffer afkomstig moeten zijn van ná dat tijdstip, en dat het seksueel verkeer tussen de verdachte en het slachtoffer moet hebben plaatsgevonden op 15 april 2015, tussen 01.01 en 05.10 uur.Het hof heeft verder op basis van getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte niet, zoals hij zelf heeft verklaard, rond 04.00 uur is vertrokken van het huis van [betrokkene 2] , maar omstreeks 02.30-03.00 uur. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de getuige [betrokkene 6] de verdachte rond 04.00 uur heeft zien lopen op een andere plek dan door de verdachte is genoemd en dat de plek die [betrokkene 6] heeft genoemd, op de route ligt die loopt vanaf het appartement van het slachtoffer naar het huis van de verdachte, terwijl het waarnemen van de verdachte op de door [betrokkene 6] genoemde plek niet past bij de door de verdachte afgelegde verklaring dat hij zonder omweg van de woning van [betrokkene 2] naar zijn eigen huis is gelopen.
4.2.4
Het hof heeft geoordeeld dat de onder 4.2.2 weergegeven verklaringen van de verdachte als kennelijk leugenachtig moeten worden aangemerkt en dat deze zijn afgelegd om de waarheid te verhullen dat (i) de gelegenheid waarbij de verdachte zijn spermasporen heeft achtergelaten bij het slachtoffer, in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij gewelddadige handelingen heeft verricht waardoor zij om het leven is gekomen, en (ii) de verdachte in de nacht van 15 april 2015 omstreeks 04.00 uur van de woning van het slachtoffer kwam en in de richting van zijn eigen huis liep. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de door de verdachte afgelegde verklaringen onverenigbaar zijn met de onder 4.2.3 genoemde, uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden, en dat daarmee niet alleen de door de verdachte gegeven lezing van de gang van zaken in de nacht van 15 april 2015 niet aannemelijk is geworden, maar ook dat de verdachte aldus kennelijk leugenachtige verklaringen heeft afgelegd die in samenhang met wat voor het overige uit de bewijsmiddelen blijkt over het verloop van de avond van 14 april 2015 en de nacht van 15 april 2015, relevant zijn voor het aannemen van de bewezenverklaring. Het gaat daarbij in het bijzonder om de dag waarop en het tijdvak waarin het seksueel verkeer tussen de verdachte en het slachtoffer moet hebben plaatsgevonden, waarbij dit contact in de tijd samenvalt met het moment waarop op het slachtoffer dodelijk geweld is uitgeoefend. Dit oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk en – gelet op wat onder 3.3 is vooropgesteld – toereikend gemotiveerd.
4.2.5
Het hof heeft verder bij zijn oordeel over de bewezenverklaring betrokken dat de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen van de verdachte niet op zichzelf staan, in die zin dat voor het aannemen van de bewezenverklaring mede betekenis toekomt aan de omstandigheid dat de verdachte pas in een laat stadium, toen hij – eerst als getuige en later als verdachte – al een aantal malen was gehoord, een verklaring heeft afgelegd die inhield dat de verdachte en het slachtoffer een heimelijke seksuele relatie onderhielden. Het hof heeft vastgesteld dat die verklaring geen enkele verankering vindt in het uitgebreide opsporingsonderzoek. Daaruit heeft het hof afgeleid dat de verdachte, toen hij in het licht van de hem bezwarende onderzoeksresultaten niet anders meer kon, dit verhaal heeft verzonnen en vergezeld heeft doen gaan van de door hem gedane, onder 4.2.2 genoemde verklaringen om zo weg te blijven van het moment waarop hij seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer, waarbij dit contact in de tijd min of meer samenvalt met het moment waarop op het slachtoffer dodelijk geweld is uitgeoefend. Het hof heeft hiermee als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdachte aldus geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid ontzenuwt van de bezwarende omstandigheden die in de bewijsmiddelen naar voren komen, in het bijzonder waar het gaat om de in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen spermacellen die tot de verdachte moeten worden herleid, en dat het ontbreken van zo’n verklaring – ook als het hof de onder 4.2.2 genoemde verklaringen niet als bewijsmiddelen zou gebruiken – meeweegt bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs. Hierin ligt tevens besloten dat naar het oordeel van het hof het door de verdediging geschetste, onder 2.2.4 weergegeven alternatieve scenario, waarbij niet de verdachte maar de vriend van het slachtoffer haar om het leven zou hebben gebracht, niet aannemelijk is geworden. Deze oordelen zijn, gelet op wat onder 3.2 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
4.3
De cassatiemiddelen falen.
5. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2022.
Conclusie 27‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Falende middelen over bewezenverklaring doodslag met klachten over (1) verwerping alternatief scenario, (2) gebruik kennelijk leugenachtige verklaringen, (3) motivering opzet op de dood en (4) verwerping uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Daarnaast falend middel over dagvaarding en bewezenverklaring bezit kinderporno. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02794 C
Zitting 27 september 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij vonnis van 24 juni 2021 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof), wegens 1 primair “doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 Wetboek van Strafrecht BES” en 4 “een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben door middel van een geautomatiseerd werk, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 246bis van het Wetboek van Strafrecht BES” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte hebben S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, en J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld, die zij later hebben aangevuld met een nadere toelichting.
3. De eerste vier middelen houden verband met de onder 1 primair bewezenverklaarde doodslag. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (hierna: het Gerecht) had de verdachte hiervan vrijgesproken, omdat de verdachte en het slachtoffer in de nacht van 14 op 15 april 2015 weliswaar seks hadden gehad en er “mogelijk zelfs een direct verband bestaat tussen de seks en het gewelddadig overlijden”, maar alternatieve scenario’s niet konden worden uitgesloten. Het vijfde middel is gericht tegen de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde bezit van kinderporno.
Het eerste middel
4. Het middel bevat twee klachten over de motivering van de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag. Ten eerste zou het Hof hebben nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven voor het afwijken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario, welk scenario inhoudt dat (zeer) aannemelijk is dat niet de verdachte maar de vriend van het slachtoffer op 15 april 2015 tussen 01:10 uur en 05:00 uur dan wel tussen 04:00 uur en 05:00 uur de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Ten tweede zou het oordeel van het Hof dat het feitelijke moment waarop de verdachte seks had met het slachtoffer “in tijd min of meer samenvalt met het op het slachtoffer uitgeoefende dodelijke geweld” zonder nadere motivering niet begrijpelijk zijn.
5. Voordat ik deze klachten bespreek, geef ik voor een goed begrip van de zaak weer: de tenlastelegging (randnummer 6), hetgeen door de verdediging is aangevoerd over het alternatieve scenario (randnummer 7), de bewezenverklaring (randnummer 8), de bewijsmiddelen (randnummer 9) en tot slot de bewijsoverweging van het hof, waarin nader wordt ingegaan op de redengevendheid van de bewijsmiddelen (randnummer 10).
6. Aan de verdachte is – na de ‘aanpassing korte omschrijving feit’ in eerste aanleg – onder 1 primair tenlastegelegd:
“dat hij op of omstreeks 15 april 2015, althans in de maand april 2015 op het eiland Saba, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het heeft leven beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en/of de zuurstoftoevoer van [slachtoffer] afgesloten, door:
- de keel/nek/hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- een stuk stof en/of ander materiaal, om de keel/nek/hals van die [slachtoffer] te slaan en/of te binden, dit aan te trekken en/of (vervolgens) aangetrokken gehouden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.”
7. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 20 mei 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord ter verdediging gevoerd zoals opgenomen in de door haar overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“57. Daarentegen blijkt uit het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter commissaris recentelijk dat hij rond 01.00 uur een bericht van [slachtoffer] had ontvangen, waarna hij naar haar toe is gegaan. Uit andere getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] toen net thuis was, afgezet door cliënt en [betrokkene 2] . Ze heeft even met haar buurmeisje zitten praten en nog wat gedronken en heeft klaarblijkelijk daarna [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] is naar aanleiding van bedoeld bericht bij haar langs geweest en heeft seks met haar gehad, volgens eigen zeggen en het aangetroffen DNA.
[…]
71. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] (al dan niet per ongeluk) door haar toenmalige vriend, [betrokkene 1] om het leven is gebracht, als gevolg van gewelddadige uit de hand gelopen wurgseks. Het voornoemde is zeer aannemelijk door de volgende feiten en bewijsmaterialen.
72. Het staat vast dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] een affectieve intieme relatie met elkaar hadden, waar ze regelmatig ruige seks met elkaar hadden. Dit volgt uit verschillende getuigenverklaringen, verklaringen van [betrokkene 1] zelf, en whatsapp gesprekken tussen het slachtoffer en [betrokkene 1] .
73. Dat [betrokkene 1] onder andere in de (na)middag van 14 april 2015 seks met elkaar hadden. Dit volgt onder meer uit een verklaring van [betrokkene 1] , waarin hij aangaf dat hij seks met [slachtoffer] op die dag had gehad, tussen 18:00 en 20:30uur op haar kamer. Hij verklaarde dat na de ontmoeting en seks met [slachtoffer] , er nog bloed (menstruatie bloed van [slachtoffer] ) onder zijn nagels zat. Uit nader onderzoek blijkt dat [betrokkene 1] onmogelijk tussen 18:00 en 20:30 bij [slachtoffer] was omdat zij op dat moment bezoek bij haar thuis zou hebben gehad en daarna een facetime gesprek met haar vader zou hebben gehad.
74. Uit de inhoud van een Whats-app bericht, gestuurd rond 17:30 uur door [betrokkene 1] aan [slachtoffer] , blijkt dat hij op dat moment al bloed onder zijn nagels had:
“You’re amazing <3 just walked into the library and my hands are bloodied. Didnt even notice haha. Ppl are prob like ughhhh did he just kill someone”.
Hieruit blijkt dat dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent het tijdstip van het seksueel contact met [slachtoffer] en dat zijn verklaringen omtrent seks met [slachtoffer] met een korreltje zout moeten worden genomen. Dit valt ook af te leiden uit meerdere verklaringen van [betrokkene 1] over zijn seksleven met [slachtoffer] .
75. Sperma van [betrokkene 1] is middels DNA onderzoek in en rond de vagina van [slachtoffer] aangetroffen.
76. Vier dagen voor de dood van [slachtoffer] (11 april 2014) heeft [slachtoffer] via WhatsApp-berichten haar seksuele wensen/ wurgseks fantasieën aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakt:
a. Ze vertelde hem dat ze door hem omgedraaid en voorovergebogen wilde worden, en van achteren gepenetreerd wilde worden, (“ik wil je vieze kleine slet zijn die je vooroverbuigt en mept en omdraait”/ “that u bend over and smack and turn around”.)
b. Dat ze tijdens het seks gewurgd wilde worden (“terwijl je me wurgt.”/ “while you choke me...”
c. Dat ze wilde dat hij haar handen zou vastbinden/vasthouden zodat ze niet zou kunnen bewegen (“...en mijn handen vastbindt (of vasthoudt) zodat ik niet kan bewegen./ ‘..and pin my hands up so i can’t move”).
d. Op diezelfde dag schrijft [betrokkene 1] in verschillende WhatsApp berichten aan [slachtoffer] :
NL: “Ik wil gewoon schreeuwen...of je verkrachten...ik heb liever verkrachten - smiley”.
ENG: Just wanna yellllllllllllll....orrrrrrr rape you.. ..i prefer rape”
77. De voornoemde WhatsApp-berichten zijn voor 3 redenen zeer opmerkelijk:
1. De positie en houding waarin het lichaam/het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op haar bed was gevonden, komt nauwgezet overeen met de beschrijving van haar (wurg)seks fantasieën 4 dagen daarvoor(!) aan [betrokkene 1] . Het meest sprekende detail in verband hiermee is dat er uit het autopsie rapport blijkt dat cliënt door verstikking als gevolg van wurging om het leven is gekomen: in de hals van het slachtoffer werd immers inwendige bloedstortingen vastgesteld, welke bij leven volgens de forensisch patholoog-anatoom waren ontstaan door mechanisch (samen) drukkend geweld (stranguleren), opgeleverd door wurgen.
“Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard door verstikking, ten gevolge van bovengenoemd doorgemaakt geweld op de hals”... ”Het mechanisch (samendrukkend) geweld (stranguleren) kan zijn opgeleverd door verwurgen (manuale strangulatie)...”
2. Omdat [betrokkene 1] in een verhoor juist aangaf dat ze zeer terughoudend waren bij het seksen, en dat er nauwelijks sprake was van penetratie. De verschillende WhatsApp berichten geeft alles behalve de indruk van terughoudendheid. [betrokkene 1] had duidelijk iets te schuilen door te zeggen dat de seks tussen hem en [slachtoffer] terughoudend was, juist om zichzelf te distantiëren van enig vermoeden van een seksueel gewelddadig delict (motief om zich van ruige/wurg seks te distantiëren). Hij gaf ook aan dat deze terughoudendheid door hun religie kwam, maar uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 1] een “player’ was die met verschillende meisjes tegelijk seks had. Hieruit blijkt eveneens dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent zijn seksleven met [slachtoffer] .
3. Uit het autopsierapport blijkt tevens dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de (wurg) seks die voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, consensueel en vrijwillig was. Uit de WhatsApp berichten met [betrokkene 1] blijkt dat ze vrijwillig wurgseks met hem zou willen hebben. Dit verklaart waarom iemand zonder tekenen van verkrachting door gewelddadige (wurg)seks komt te overlijden; omdat die persoon het zelf wilde.
78. Volgens getuige [betrokkene 3] heeft [slachtoffer] haar ook advies gevraagd over “choking” en vroeg of tijdens ruige seks het normaal is om aan de haren te worden getrokken.
79. Volgens getuige [betrokkene 4] (een vriendin van [slachtoffer] ) hield zij op seksueel gebied van “hairpulling” en “doggystyle’ en dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat ze fantasieën had om “min of meer” verkracht te worden. Al het voornoemde heeft [slachtoffer] volgens [betrokkene 4] aan haar verteld gedurende de periode dat [slachtoffer] een relatie had met [betrokkene 1]. [slachtoffer] had ook aan [betrokkene 4] verteld dat ze iets heeft gevonden om haar geluiden tijdens seks te dempen. Dit zou volgens [betrokkene 4] iets “fysieks” zijn geweest (vermoedelijk wurgen). Verder vroeg [slachtoffer] aan [betrokkene 4] of pijn na ruige seks normaal is.
80. Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1] ) bleef [slachtoffer] regelmatig bij [betrokkene 1] slapen en [betrokkene 5] was op de hoogte dat [betrokkene 1] en [slachtoffer] seks hadden. [slachtoffer] zei tegen [betrokkene 5] dat de seks tussen haar en [betrokkene 1] soms ruig werd en vroeg of dit normaal is.
81. [betrokkene 1] verklaarde tijdens een verhoor dat hij toen [slachtoffer] hem opbelde al aan het slapen was. Dit was volgens hem rond 1.00 uur. Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1] ) ging [betrokkene 1] echter iets later naar zijn kamer (rond 1.15 uur). [betrokkene 5] geeft verder aan dat het mogelijk is dat [betrokkene 1] stiekem het huis verliet hierna, aangezien hij dit wel vaker deed. [betrokkene 5] zag [betrokkene 1] in ieder geval rond 5.00 uur (toen [betrokkene 5] wakker werd) uit zijn kamer komen.
82. [betrokkene 1] had aan getuige [betrokkene 5] (zijn kamergenoot) een seks video laten zien waar hij seks heeft met zijn ex-vriendin. Op de video kon [betrokkene 5] duidelijk tweemaal zien hoe [betrokkene 1] zijn ex-vrienden tijdens seks wurgde.
83. Volgens getuige [betrokkene 5] probeerde [betrokkene 1] op 15 april (de dag dat [slachtoffer] dood in haar bed werd aangetroffen) een alibi te zoeken bij hem. Op 15 april was [betrokkene 1] samen met [betrokkene 5] (en enkele andere studenten) thuis. Op een gegeven moment vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] om met hem mee te gaan naar zijn kamer, en deed vervolgens de deur dicht. Toen vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] het volgende:
“If the police interviews you, tell them that at night you had a question, you knocked on my door at 2, 2:30 and 3:00 in the morning. You saw me asleep in bed. Because i am afraid the Saba police will try to frame me”.
Een eensluidende vraag werd volgens [betrokkene 3] ook 2 dagen later (17 april 2015) aan haar en [betrokkene 5] gevraagd.
“The police has cleared me as a suspect, but you guys have to have my back and can you say that you saw me at 2:00, 2:30 and 3:00”.
[betrokkene 1] probeerde dus een alibi veilig te stellen bij 2 getuigen! Waar hij aan zijn kamergenoot( [betrokkene 5] ) en zijn vriedin (die die avond bij [betrokkene 5] is blijven slapen) verzocht om voor hem te liegen (aanqezien ze beide verklaren dat ze hem tussen in ieder geval 1.00 uur en 5.00 uur juist niet hebben gezien). Het feit dat [betrokkene 1] steeds het tijdstip tussen 2.00 uur en 3.00 uur benadrukt, is ook opmerkelijk. Dit zou kennelijk de tijdspanne zijn geweest in welke hij juist niet thuis was, aangezien hij zo wanhopig voor die tijdspanne een alibi probeert te verzekeren. Dat dit ook de tijdspanne direct nadat [slachtoffer] contact met hem zocht/hem opbelde, is zeer sprekend.
84. Bovendien kan wurgseks gevaarlijk zijn, vooral als de deelnemers onervaren hiermee zijn. Een simpele Google-zoekopdracht laat zien dat dit verreweg niet het eerste geval is van (vermoedelijk) uit de hand gelopen wurgseks. [slachtoffer] was kennelijk voorafgaand aan haar relatie met [betrokkene 1] niet bekend hiermee, aangezien ze advies vroeg aan ruim 3 getuigen ( [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [betrokkene 5] ) over ruige seks en zich af vroeg of bepaalde dingen (zoals pijn en haren trekken) tijdens ruige seks wel normaal is (tijdens haar relatie met [betrokkene 1] ). Derhalve is het ook zeer waarschijnlijk dat ze door uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen. Er is bovendien een overvloed aan bewijs en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] degene was met wie zij deze wurgseks had, en niet cliënt.
85. Het feit dat de wijze en positie waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen zeer nauwgezet overeenkomt met haar seksuele wensen die zij in haar WhatsApp bericht aan [betrokkene 1] (4 dagen eerder) had beschreven, het feit dat ze uitdrukkelijk aangaf gewurgd te willen worden door hem, en het feit dat uit het autopsierapport is gebleken dat ze door verstikking als gevolg van wurging is komen te overlijden, wijst op de waarschijnlijkheid dat zij door (uit de hand gelopen) wurgseks met [betrokkene 1] om het leven is gekomen. Het voornoemde wordt verder onderstreept door het feit dat er geen gebruikelijke kenmerken van verkrachting aanwezig waren. Uit het autopsierapport blijkt namelijk dat geen letsel/beschadiging aan haar geslachtdelen is aangetroffen.
86. Het feit dat [betrokkene 1] ook aangaf haar te willen verkrachten (duidelijk sprake van verkrachtingsfantasieën en ruige gewelddadige seks fantasieën wederzijds) bevestigt dit verder. Het sperma van [betrokkene 1] is bovendien in haar vagina aangetroffen. Het feit dat [betrokkene 1] aangaf ook eerder op die dag seks met haar te hebben gehad maakt het niet minder waarschijnlijk dat ze ook in de vroege uren van 15 april (kennelijk tussen 1:15uur en 5:00 uur) weer seks hebben gehad.
87. Vooral gezien het feit dat [slachtoffer] contact zocht met [betrokkene 1] die nacht nadat ze werd af gezet door haar vriendinnen en [verdachte] . Het is verder ook waarschijnlijk dat wurgseks tot de dood kan lijden, vooral wanneer de deelnemers niet deskundig zijn op dit gebied. Uit getuigenverklaringen valt in ieder geval af te lijden dat [slachtoffer] (in ieder geval voorafgaand aan haar seksuele relatie met [betrokkene 1] niet ervaren was met ruige seks, laat staan wurgseks, waardoor de kans op mislukte wurgseks groot is.
88. Tenslotte legt [betrokkene 1] leugenachtige verklaringen af en probeert getuigen te overhalen en beïnvloeden om hem een alibi te verschaffen.
89. Naar aankleding van alle voornoemde omstandigheden, feiten en bewijsmaterialen, kan worden geconcludeerd dat er een overvloed aan bewijs aanwezig is dat er sprake was van een alternatief scenario: de waarschijnlijkheid dat [slachtoffer] door [betrokkene 1] doormiddel van uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen, tussen 1:15/1:30 en 5:00uur; een tijdspanne waarin [betrokkene 1] niet overtuigend voor kan verantwoorden (en waarin hij uitdrukkelijk een alibi probeert te verzekeren).
90. Client had daarentegen wel een echt alibi tussen de tijd dat hij en [betrokkene 2] [slachtoffer] thuis hebben afgezet (omtreeks 1:30 uur) en de tijd dat hij het huis van [betrokkene 2] verliet (omstreeks 4 uur). Toen was cliënt immers op bezoek bij [betrokkene 2] . [betrokkene 2] verklaart dat het even heeft geduurd voordat zij aankamen bij haar thuis, aangezien ze onderweg twee keren waren gestopt om te rusten, omdat [betrokkene 2] erg moe was en zelf aan het trillen was. Ze moest immers op een muurtje gaan zitten. Toen zij bij haar thuis aankwamen geeft [betrokkene 2] aan dat ze ongeveer anderhalf uur op onder andere haar bank bleven praten. Toen [verdachte] wegging was het volgens [betrokkene 2] tussen 2:30 uur en 3:00 uur. De exacte tijd kan [betrokkene 2] niet met zekerheid aangeven omdat zij zelf aangeeft dat zij geen geen horloge had.
91. [verdachte] verklaart dat hij omstreeks 4.00 uur het huis van [betrokkene 2] verliet. Aangezien [betrokkene 2] niet met zekerheid aan kan geven wanneer [verdachte] wegging en zelf aangeeft dat ze niet naar de tijd keek, kan ervan uit worden gegaan dat dit ook later had kunnen zijn. [betrokkene 2] gaf die avond ook aan erg moe te zijn, waardoor (vooral gezien het tijdstip) haar “gevoel” omtrent hoe laat het was toen [verdachte] vertrok temeer niet met zekerheid kan worden gevolgd. [betrokkene 2] gaf ook zelf aan ze “heel slecht” is in het schatten van tijden: “..daar ben ik vanaf kind heel slecht in”. [betrokkene 2] ’s verklaringen omtrent hoe laat [verdachte] was vetrokken zijn dus onbetrouwbaar.
92. Aangezien cliënt aangaf dat hij omstreeks 4.00 uur is vertrokken en ook omstreeks 4.00 uur door een getuige [betrokkene 6] tegenkwam op straat, kan worden geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat [verdachte] inderdaad rond die tijd is vertrokken. Het duurt immers maar een paar minuten van [betrokkene 2] ’s huis naar het huis van cliënt. De mogelijkheid dat [verdachte] tussen 3.00 uur en 4.00 uur naar [slachtoffer] is gegaan, haar heeft verkracht en vermoord of met haar uit de hand gelopen wurgseks had, is dus zeer onwaarschijnlijk.
93. Deze mogelijkheid steunt met name op de door haarzelf toegegeven onbetrouwbare verklaringen van [betrokkene 2] . Dit is verder ook gebaseerd op het feit dat [verdachte] door getuige [betrokkene 6] is gespot in de buurt van de woning van [slachtoffer] , maar tegelijktijdig ook in de buurt van zijn eigen woning. In de buurt van de woning van [slachtoffer] is immers ook “in de buurt” van zijn eigen woning, aangezien [verdachte] in het gebouw naast het gebouw van [slachtoffer] woont. Client is niet bijvoorbeeld uit het gebouw van [slachtoffer] komen lopen, volgens [betrokkene 6] , waardoor niet overtuigend kan worden bewezen dat hij tussen 3.00 uur en 4.00 uur bij [slachtoffer] was.
94. Het feit dat [verdachte] sperma in de anus van [slachtoffer] is aangetroffen bewijst evenmin overtuigend dat hij haar tussen 3.00 uur en 4.00 uur heeft verkracht. Client gaf namelijk aan dat zij een heimelijke puur seksuele relatie met elkaar hadden en dat zij eerder de dag daarvoor (14 april 2015) seks hadden. Het feit dat niemand toendertijd hiervan afwist is daarom ook begrijpelijk. Na de dood van [slachtoffer] ging wel opeens de roddel rond dat ze een heimelijke relatie met elkaar hadden.
95. Kortom, cliënt dient te worden vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat er niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat cliënt zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt en bovendien is er een overduidelijk alternatief scenario denkbaar.”
8. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 15 april 2015, op het eiland Saba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer] afgesloten, door:
- de hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- een stuk stof hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.”
9. Als bewijsmiddelen heeft het Hof ten aanzien van feit 1 de volgende stukken gebruikt:
“Aantreffen slachtoffer [slachtoffer] , haar overlijden en forensische bevindingen
1. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 7] (aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer] ), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201507171006.202, onderzoeksdossier Hector AMB, map 1 van 5, p. 65, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk Hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 17 juli 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Ik geef aan hoe ik [slachtoffer] heb aangetroffen (het Hof begrijpt: op 15 april 2015, locatie slaapkamer woning [slachtoffer] te Saba). Zij lag met haar buik op bed, haar handen waren op haar rug met haar polsen tegen elkaar. Haar handen waren tot min of meer een vuist gebogen. Haar handen waren niet vastgebonden. [slachtoffer] had een jurk aan, die tot haar heup was opgetrokken. Haar onderlichaam was naakt.
2. Een proces-verbaal van bevindingen onnatuurlijke dood, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150416.0920.052.132, onderzoeksdossier Hector AMB p. 15, gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 16 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 15 april 2015 bevond ik mij op dienst. Op voornoemde datum rond 11.08 uur kwam een melding binnen via de hoofdlijn van het Politieburo Saba. Ik hoorde de melder zeggen dat de politie met spoed bij de appartementen van […] moest komen. De melder gaf door dat er iemand in het appartement ligt welke geen teken van leven gaf. Omstreeks 11.10 uur zijn wij op het adres [a-straat 1] aangekomen. In de kamer zag ik een vrouw welke op haar rug lag. Verder zag ik dat de vrouw een kleurig bloesje (het Hof begrijpt: opgestroopte jurk) aan had en dat haar onderlijf bloot was.
3. Het schouwingsrapport van [betrokkene 8] , arts te Saba, d.d. 15 april 2015, betreft [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1991, te [geboorteplaats] , onderzoeksdossier Hector AMB p. 19, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde arts, zakelijk weergegeven:
Om 11.00 AM (Hof: op 15 april 2015) kwam er een melding binnen in het ziekenhuis van een lijkvinding. Ik ben naar de plaats delict gegaan. Diverse personen hadden het stoffelijk overschot aangeraakt en van buikligging op rugligging verplaatst. Het lijk is teruggerold naar de waarschijnlijke positie waarin het lijk in eerste instantie is aangetroffen. Het lijk lag (hierna) in min of meer gestrekte positie op de buikzijde, op het bed, met het hoofd in een kussen verscholen. Beide armen waren licht richting de rug gedraaid. De kleding was deels over het lichaam, en verder was het lichaam naakt, geen onderbroek, wel een BH en jurk.
4. Een rapport van het NFI d.d. 21 april 2015, (oorzaak overlijden), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 171, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Malkoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 24 jaren, kan het overlijden goed worden verklaard door verwikkelingen van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals. (manuele strangulatie, ligatuurstrangulatie door verhanging of ligatuurstrangulatie anderszins dan in het kader van verhanging.) Hoewel er geen letsels aan de mond/neus waren, is gezien de houding waarin ze is aangetroffen met het gezicht omlaag in het kussen, een extra component van verstikking door belemmering van de neus/mond niet uitgesloten.
5. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 191, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
De sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal.
De plaats delict
6. Een proces-verbaal van bevindingen, eerste onderzoek PD, (geen braak of worstelingsporen), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150416.1700, onderzoeksdossier Hector AMB p. 27, gesloten en ondertekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , respectievelijk opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , nam het volgende waar:
- geen indicatie dat de slaapkamer, woonkamer en keuken doorzocht waren.
- geen indicatie dat er spullen of meubels misplaatst en/of verschoven zijn in de woning.
- geen braaksporen zichtbaar bij de deur en ramen.
- in de woning lagen diverse waardevolle goederen.
7. Een proces-verbaal van bevindingen, (vest), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201507131027.AMB, onderzoeksdossier Hector AMB p. 31, gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] , inspecteur, tijdelijk werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 juli 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op één van de foto's werd op het bed een op een sjaal gelijkend kledingstuk waargenomen. Een (langgerekt) gedeelte van de “sjaal” lag in een rechte lijn in de richting van de hals van het slachtoffer. Het uiteinde zat klaarblijkelijk in het haar van het slachtoffer. Door personeel van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag werd een foto gemaakt van de “sjaal” welke was aangetroffen op het bed. Uit deze foto bleek dat het geen “sjaal” was, maar een “vest”, (fotobijlage 2) Uit deze foto kan worden opgemaakt dat het langgerekte gedeelte één van de mouwen is geweest.
Nadere forensische bevindingen: slachtoffer [slachtoffer] , haar jurk en gebruik GSM
8. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (tijdstip overlijden), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 192, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Volgens de verklaring van [betrokkene 8] was het lichaam volledig lijkstijf ten tijde van de vinding (Hof: omstreeks 11.10 uur). Dat gebeurt naar schatting rond de 6-12 uren na de dood.
9. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek Apple Iphone 5C (AAIN470NL) (ten aanzien van laatste telefoongebruik [slachtoffer] ), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20160401.1521, onderzoeksdossier Hector AMB p. 1367, gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] , buitengewoon agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 3 augustus 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek gedaan naar logbestanden die iets zouden kunnen zeggen over de handelingen die met het toestel (Hof: van het slachtoffer [slachtoffer] ) hebben plaatsgevonden. Uit deze analyse is gebleken dat de applicatie Whatsapp op 15 april (Hof: 2015) om 1.01 uur voor het laatst gebruikt is.
10. Een rapport van het NFI d.d. 1 juli 2015 (alcoholgebruik en drugs), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 194/202, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Er zijn bij toxicologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van koolmonoxide, geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen. Volgens de toxicoloog is de gemeten ethanol (alcohol) concentratie in het bloed een concentratie waarbij onder andere een verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming kunnen optreden. Een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] kan niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
11. Een rapport van het NFI naar biologische sporen en DNA onderzoek, onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 439, d.d. 24 januari 2017, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. B. Kokshoorn, rapporteur, zakelijk weergegeven:
Bemonstering ZAAC3088NL#05 van de anus van het slachtoffer
Het Y-chromosomale DNA-profiel van [verdachte] matcht met het afgeleide Y-chromosomale DNA-profiel van het DNA in deze bemonstering. Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van een prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in deze bemonstering.
Hypothese I: De prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de bemonstering ZAAC3088NL#05 is afkomstig van [verdachte] .
Hypothese II: De prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de bemonstering ZAAC3088NL#05 is afkomstig van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan [verdachte] verwante man.
De resultaten van het vergelijkend Y-chromosomale DNA onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan wanneer hypothese II waar is.
12. Een rapport van het NFI naar biologische sporen en DNA onderzoek (sperma op jurk), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 439, d.d. 24 januari 2017, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. B. Kokshoorn, rapporteur, zakelijk weergegeven:
Bemonsteringen van de jurk AAGX0502NL
Het autosomale DNA-profiel van [verdachte] RABK7784NL matcht met het autosomale DNA-profiel van het DNA in de bemonstering AAGX0502NL#02 van de jurk. Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van een deel van het DNA in deze bemonstering.
Op basis van de gecombineerde resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verdachte] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.
13. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (handen), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier,p. 162 en 193, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
"De bandvormige afdruk aan de buigzijde van de linker onderarm is consistent met omsnoering, zoals ... bijvoorbeeld een kabelbinder (tiewrap) in het kader van vastbinden... voor het overlijden".
Hypothese I: de armen/polsen zijn niet gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd geweest.
Hypothese II: de armen/polsen zijn wel gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd geweest.
Antwoord: gezien de foto's van het lichaam bij aantreffen, is hypothese II waarschijnlijker dan hypothese I.
14. Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 191, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. V. Soerdjbalie-Makoe, arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
De sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal.
Verdachte over seksueel contact met [slachtoffer]
15. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 14 april 2015 in de vooravond, tussen 19.00 en 20.00 uur, seks gehad met [slachtoffer] , in haar woning, op haar bed. Ik ben klaargekomen. Ik ben ongeveer een half uur bij haar gebleven. Ik heb geen seks met haar gehad op 15 april 2015.
De gangen van de verdachte in de vroege ochtend van 15 april 2015
16. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven :
Ik ben [slachtoffer] weer tegengekomen toen ik uitging, dat was rond een uur of tien (Hof: 14 april 2015, 22.00 uur). Wij waren niet samen, ik was met een vriend. Ik ben wel met een hele groep, waaronder [slachtoffer] , in de auto van [betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9] ) teruggereden. [betrokkene 2] , [slachtoffer] en ik zijn bij het appartement van [slachtoffer] uitgestapt. Dat was rond een uur of één 's nachts (Hof: 15 april 2015). We hebben nog even staan praten en toen heb ik [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2] ) begeleid naar haar huis. Daar ben ik gebleven, tot ik rechtstreeks van haar huis naar mijn huis ben gelopen. Ik heb geen “short cut” genomen.
17. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506121300. [betrokkene 2] , onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 722, gesloten en ondertekend door [verbalisant 8] , respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 19 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Ik denk dat wij rond 00.30 of 00.45 (Hof: 15 april 2015) uur bij [slachtoffer] 's huis waren.
18. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2015, zaaknummer 2015/23, onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 675, gesloten en ondertekend door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 april 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9] ) heeft ons omstreeks 00.15 uur (Hof: 15 april 2015) voor de woning van [slachtoffer] afgezet. [verdachte] , [slachtoffer] en ik zijn uit de auto gestapt. Wij liepen naar haar kamer om haar daar te laten. [slachtoffer] zei tegen [verdachte] dat hij moest zorgen dat ik veilig thuiskwam. Hierna zijn [verdachte] en ik weggegaan van daar. Wij zijn naar mijn huis gelopen alwaar hij binnenkwam. Wij hebben daar zitten praten voor zeker een goede anderhalf uur.
19. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506121300. [betrokkene 2] , onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 700, gesloten en ondertekend door [verbalisant 10] en [verbalisant 6] , respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 19 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Toen ik samen met [verdachte] de woning van [slachtoffer] verliet ben ik met hem in de richting van mijn woning gelopen. Daar aangekomen heb ik [verdachte] uit beleefdheid mee naar binnen gevraagd. Ik heb eerder verklaard dat [verdachte] rond 2.30 - 03.00 uur bij mij was weggegaan. Ik had geen reden daaraan te twijfelen. Maar zoals ik al eerder verklaard heb, heeft [verdachte] gezegd dat het 4.00 uur was. [slachtoffer] droeg die avond een roze jurk met bloemen.
20. Een proces-verbaal van bevinding betreffende verklaring van getuige [betrokkene 10], geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506124.202, onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 508, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 24 juni 2015, voor zover inhoudende als bevinding van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 10 juni 2015 werd door mij, verbalisant een getuigenverklaring opgenomen van een vrouw, genaamd [betrokkene 10] . In haar verklaring gaf zij het volgende aan: “Toen we waren aan het praten was [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2] ) de nacht aan het recapituleren. Zij had gezegd dat [verdachte] samen met haar naar huis was gelopen en dat hij binnen was geweest en dat hij na twee uur was weggegaan. Het was omstreeks 03.00 uur dat [verdachte] was weggegaan. [verdachte] had die dag ook bevestigd dat het zo was gegaan”.
21. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik ben in de nacht van 15 april 2015 om 04.00 uur lopend vertrokken van de woning van [betrokkene 2] . Ik ben rechtstreeks van haar huis naar mijn huis gelopen. Toen ik op de trap voor de deur van mijn huis stond zag ik [betrokkene 6] . Ik heb hem gegroet en ben naar binnen gegaan.
22. Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 6] (ten aanzien aantreffen verdachte op straat om 4 uur 's nachts), geregistreerd onder proces-verbaalnummer, onderzoeksdossier Hector AMB p. 91, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 2 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag (Hof: 15 april 2015) werd ik om 03.00 uur wakker. Omstreeks 04.00 uur verliet ik mijn woning om naar school te gaan. Die ochtend was het nog donker buiten en ik was via de weg naar school gegaan. Onderweg kwam ik een medestudent genaamd [verdachte] (Hof: [verdachte] ) tegen. Ik was tussen 4.00 uur en 4.05 uur op school aangekomen. Ik had naar mijn horloge gekeken. Dus ik was [verdachte] 5 à 10 minuten daarvoor tegengekomen. De getuige heeft geschetst waar hij had gelopen en waar hij [verdachte] is tegengekomen, (bijlage 1, p. 101) Hij verklaarde dat hij in de avond de route in de bosschage niet kan nemen want het is daar donker en tevens is er een hek dat na 19.00 uur op slot wordt gedaan.
23. Een proces-verbaal van bevindingen, met foto van route woningen op campus, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150519.1100, onderzoeksdossier Hector VD2, deel 1, p. 30, gesloten en ondertekend door [verbalisant 11] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 20 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Om een duidelijk beeld te krijgen welke route door de getuige [betrokkene 6] precies werd gelopen en waar hij exact [verdachte] had gezien, zijn wij, verbalisant, samen met de getuige deze route gaan lopen. (met fotobijlagen).”
10. Het bestreden vonnis bevat ten aanzien van feit 1 de volgende bewijsoverweging (met weglating van voetnoten):
“5.3.1 Inleidend
De inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen dwingt op zichzelf beschouwd niet zonder meer tot het oordeel dat het de handelingen van de verdachte zijn geweest, die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] . Immers, het verband tussen wat met die bewijsmiddelen in feitelijke zin is komen vast te staan en wat in het bestek van de tenlastelegging met het oog op bewezenverklaring door de procureur-generaal aan het Hof is voorgelegd, is in overwegende mate indirect.
De redengevendheid van die bewijsmiddelen en daarmee de bewijskracht daarvan voor het hierna te vellen bewijsoordeel volgt - zoals in iedere strafzaak - uit hun onderlinge verband en samenhang. Hierna zal die redengevendheid nader worden uiteengezet. Daarbij betrekt het Hof wat door de verdachte daarover (niet) naar voren is gebracht.
5.3.2 De oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]
Het lijk van [slachtoffer] is op 15 april 2015 korte tijd voor 11.00 uur aangetroffen. Haar lichaam lag in buikligging op het bed in haar appartement. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij door verstikking om het leven is gekomen, waarbij verstikking door manuele strangulatie of ligatuurstrangulatie met behulp van een sjaal de meest aannemelijke hypothese is. Ten tijde van haar overlijden verkeerde [slachtoffer] onder invloed van alcohol.
5.3.3 Alcoholgebruik door [slachtoffer]
Een bloedalcoholgehalte van 0,9 mg/ml in (hart)bloed is gemeten. Het is aannemelijk dat het in die mate onder invloed van alcohol verkeren bij [slachtoffer] een verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming tot gevolg heeft gehad.
5.3.4 De bepaling van het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden
De mobiele telefoon van [slachtoffer] is voor het laatst gebruikt op 15 april 2015 om 01.01. Er is in het geheel geen aanleiding om dat gebruik aan een ander toe te schrijven dan aan [slachtoffer] . Op 15 april 2015 omstreeks 11.10 uur is vastgesteld dat het lichaam volledig was verstijfd. Bij het in aanmerking nemen van de met het intreden van lijkstijfheid in het algemeen gemoeide tijd - een periode van 6 tot 12 uur - is de conclusie gerechtvaardigd dat [slachtoffer] 's dood is ingetreden op 15 april 2015 tussen 01.01 uur en 05.00 uur.
5.3.5 Wat sporen uitwijzen
De verdachte heeft erkend dat hij met [slachtoffer] seksueel contact heeft gehad, in haar woning op het bed waarop zij op 15 april 2015 dood is aangetroffen. Bij dat contact is het gekomen tot een zaadlozing, aldus de verdachte. Deze verklaring vindt verankering in de resultaten van forensisch onderzoek. Immers, onderzoek op de bemonstering van in de anus van [slachtoffer] aangetroffen sporenmateriaal heeft uitgewezen dat daarin sperma van de verdachte is aangetroffen. En onderzoek aan sporen op de door [slachtoffer] gedragen jurk heeft de deskundige tot de conclusie gebracht dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verdachte] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.
5.3.6 Het samenvallen van het seksueel contact met en het overlijden van [slachtoffer]
Het appartement
De toegangsdeur tot [slachtoffer] 's appartement vertoonde geen schade, niet aan de binnen- noch aan de buitenzijde daarvan. Het interieur was in ordentelijke staat. Met andere woorden: er zijn geen aanwijzingen dat iemand zich met braak/geweld de toegang tot het appartement heeft verschaft.
Hoe is het lijk van [slachtoffer] aangetroffen
De positie van het lijk van [slachtoffer] laat weinig aan de verbeelding over. Zij lag gestrekt op haar bed, op de buik. Behalve de jurk en een BH was zij naakt. De jurk was tot haar middel omhooggeschoven. Haar armen waren gestrekt, achterwaarts met de handen op de onderrug, de handpalmen naar boven gericht. Ook de benen waren gestrekt. Op het bed, naast het slachtoffer lag een vest. Eén van de mouwen van dat vest was opvallend en aanzienlijk uitgerekt, welke mouw in het haar van het lijk van [slachtoffer] was gewikkeld.
Forensisch onderzoek aan het lijk van [slachtoffer]
Aan het lichaam van [slachtoffer] zijn geen uitwendige letsels of afwijkingen aangetroffen. Meer in het bijzonder: hals, vagina en anus vertoonden geen letsels of afwijkingen. De linker-onderarm vertoonde een door omsnoering ontstane bandvormige afdruk met rode randen aan de buigzijde. De handen van [slachtoffer] zijn waarschijnlijk bij leven achter de rug gefixeerd. In tegenstelling tot wat uitwendig kon worden vastgesteld zijn inwendig wél letsels aangetroffen. Het zijn deze letsels die het mogelijk hebben gemaakt de doodsoorzaak te benoemen, in de kern erop neerkomend dat manuele en/of ligatuurstrangulatie, al dan niet in combinatie met verstikking door smoren de dood hebben veroorzaakt. Een bloedalcoholgehalte van 0,9 mg/ml in (hart)bloed is gemeten, met verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming tot gevolg.
5.3.7 Bewijsmiddelen 15 en 21: kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft in het licht van wat is komen vast te staan gelogen, waar hij zegt (en is blijven zeggen) dat hij met [slachtoffer] in haar woning seksueel verkeer heeft gehad, uitdrukkelijk niet in de nacht van 15 april 2015, maar wel op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur.
De gangen van zowel de verdachte als die van het slachtoffer [slachtoffer] zijn door de politie in kaart gebracht. Gebleken is dat [slachtoffer] tussen 19.08 en 19.44 thuis bezoek heeft gehad van medestudenten. Vanaf 19.47 tot 20.07 heeft zij met haar vader getelefoneerd, waarna dat contact van 20.20 tot 20.32 via FaceTime is voortgezet. Ondertussen is [slachtoffer] met een jurk in de weer geweest, en heeft zij tijdens en tussen de twee gesprekken met haar vader door whatsappconversatie gevoerd met [betrokkene 2] en [betrokkene 11] . Nadat zij de jurk had aangetrokken, is haar buurvrouw [betrokkene 12] haar komen helpen met het dichtritsen van de jurk. Vervolgens is zij haar jurk aan [betrokkene 12] en twee andere buren [betrokkene 13] en [betrokkene 14] gaan tonen, waarna zij naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20.51 uur arriveerde.
Van de verdachte is bekend geworden dat hij in de middag naar de gym is geweest, dat hij om 19.06 en 19.32 uur via iMessage contact had met [betrokkene 15] , waarna hij van 19.50 tot 20.00 uur via internet online bankzaken heeft geregeld. Deze kennelijke leugenachtigheid vindt overigens verankering in wat ten aanzien van de door [slachtoffer] gedragen jurk is komen vast te staan. Zij heeft deze jurk eerst op 14 april 2015 kort voor 20.51 uur aangetrokken en gedragen. De op die jurk aangetroffen en tot de verdachte te herleiden spermasporen kunnen daarom niet al op 14 april 2015 vóór dat tijdstip daarop zijn terechtgekomen. Op grond van dit een en ander moet worden geconcludeerd dat het seksueel verkeer van de verdachte met [slachtoffer] moet hebben plaatsgehad op 15 april 2015, in het tijdvak tussen 01.01 uur en 05.10 uur.
Ook op een ander onderdeel heeft de verdachte kennelijk leugenachtig verklaard. Volgens zijn verklaring is hij omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] vertrokken naar huis. Uit verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 10] volgt, dat het juist is dat de verdachte de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten, echter niet om 04.00 maar omstreeks 02.30-03.00 uur. Voorts verklaart de verdachte dat hij, staand op de trap voor zijn woning de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, terwijl de getuige [betrokkene 6] hem op een andere plek heeft gezien De plek waar [betrokkene 6] hem heeft zien lopen (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje) past niet bij de route naar verdachtes appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2] , immers die plek is reeds voorbij verdachtes woning. Die plek ligt wél op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] . Gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, kwam de verdachte uit de richting van dat appartement.
Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat:
- het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en
- hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.
Het Hof overweegt voorts, dat deze kennelijk leugenachtige verklaringen en wat de verdachte daarmee heeft willen bemantelen niet op zichzelf staan. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
De verdachte is in 2015 kort na het misdrijf als studiegenoot van [slachtoffer] meermalen door de politie gehoord, niet als verdachte maar als getuige. Hij heeft bij die gelegenheden geen gewag gemaakt van enig seksueel contact met [slachtoffer] , terwijl hij zich ook overigens sterk op de vlakte heeft gehouden, bezien in het licht van wat door hem in 2017 als verdachte is verklaard.
Pas nadat hij in 2017 als verdachte na een aantal verhoren is geconfronteerd met de hem bezwarende resultaten van forensisch onderzoek, in het bijzonder de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen spermacellen die op grond van DNA-onderzoek tot zijn persoon moeten worden herleid, onthult hij met [slachtoffer] een relatie te hebben gehad. Deze relatie zou zijn begonnen in de maand mei van 2014. Hij typeert deze relatie met zoveel woorden als friends with benefits. In het bestek van die relatie hebben zij naar zijn zeggen veelvuldig contact gehad, ook seksueel. Anders dan deze verklaring van de verdachte over het bestaan hebben van die relatie heeft het in den brede gehouden opsporingsonderzoek niet geleid tot enige verankering, niet van de relatie van friends noch van die benefits. Kan nog in het algemeen met vrucht worden betoogd dat de benefits in de betekenis van seksueel verkeer niet in grote kring bekend plegen te worden, dat is zeer onwaarschijnlijk voor het bestaan hebben van de relatie van friends. Zeker in het ons-kent-ons studentenmilieu waarin de verdachte en [slachtoffer] zich ophielden. Van een bevestiging van een vriendschappelijke relatie tussen hen beiden is, anders dan de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze gebleken: niet in de vorm van verklaringen van getuigen noch in de vorm van enig elektronisch verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] , zoals e-mail, iMessage, SMS of anderszins. Verdiepingsvragen die tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting over de friendship en de benefits aan hem zijn gesteld heeft hij niet (werkelijk) willen of kunnen beantwoorden. Het Hof gaat er daarom van uit dat de verdachte dit verhaal slechts heeft verzonnen, opdat het bij [slachtoffer] aantreffen van tot hun seksueel contact te herleiden sporen in een min of meer reguliere context van friends kon worden verklaard.
Zo bezien laat zich verklaren dat en waarom de verdachte de getuige [betrokkene 2] heeft willen beïnvloeden bij het afleggen van haar verklaringen waar het gaat om het tijdstip van zijn vertrek uit haar woning in die nacht. Immers, als deze getuige zou bevestigen dat de verdachte pas om 04.00 bij haar zou zijn weggegaan, zou er nagenoeg geen figuurlijk licht meer zitten tussen dat - gepretendeerde - uur van zijn vertrek bij haar, en wat door [betrokkene 6] is gezien. Alsdan zou er nagenoeg geen tijd meer resteren tussen dat gepretendeerde tijdstip en de ontmoeting met [betrokkene 6] , met gevolg dat een voor de verdachte onwelgevallig "gat" in de nacht zou zijn gedicht.
De conclusie moet daarom zijn dat de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kón, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft hij vervolgens vergezeld doen gaan van zijn kennelijk leugenachtige verklaringen, met het doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad, welk moment in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld.
5.3.8 Eindconclusie
In het licht van al het voorgaande is de redengevendheid van de bewijsmiddelen nader uiteengezet. Deze bewijsmiddelen bezwaren de verdachte onmiskenbaar. Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs. Het dossier bevat geen materiaal op grond waarvan de feitelijke gang van zaken rondom de dood van [slachtoffer] verdergaand dan aan de hand van stille getuigen kan worden gereconstrueerd. Dat manco staat echter niet in de weg aan het bewijsoordeel dat met de voor het bewijs nodige genoegzaamheid, buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het niet een ander dan de verdachte is, die als dader verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, of dat zij het slachtoffer is geworden van het subsidiair aan hem verweten scenario (dood door schuld in het bestek van wurgseks). Het dossier bevat weliswaar een aanknopingspunt voor dat scenario, in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken, maar dat aanknopingspunt is voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen handen en voeten te geven aan het scenario dat sprake zou zijn geweest van consensuele wurgseks met de dood van [slachtoffer] tot gevolg. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet afgelegd, integendeel.
Het Hof concludeert dat het de verdachte is geweest die het in de tenlastelegging onder 1. primair omschreven geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend en dat het die handelingen zijn, die haar overlijden tot gevolg hebben gehad. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen kan het niet anders zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten. Voor het aannemen van kalm beraad en rustig overleg biedt de inhoud van het dossier evenwel geen grond, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.”
11. Uit het voorgaande blijkt dat in hoger beroep door de verdediging het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is ingenomen dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 is tenlastegelegd, omdat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat hij zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt en bovendien een alternatief scenario denkbaar is waarin niet de verdachte maar de toenmalige vriend van het slachtoffer voor haar dood verantwoordelijk is.
12. Wat betreft dit alternatieve scenario is in het bijzonder aangevoerd dat het slachtoffer ’s nachts rond 01:00 uur via haar telefoon contact met haar vriend zou hebben gezocht, nadat ze was afgezet door haar vriendinnen en de verdachte. Die vriend zou het slachtoffer daarna hebben opgezocht en het slachtoffer zou door middel van uit de hand gelopen wurgseks om het leven zijn gekomen, tussen 1:15/1:30 en 5:00 uur; een tijdspanne waarvoor die vriend zich niet overtuigend kan verantwoorden en waarvoor hij uitdrukkelijk via vrienden een alibi heeft geprobeerd te verzekeren. Het slachtoffer en die vriend zouden volgens een vriendin soms ruige seks met elkaar hebben gehad en het slachtoffer zou via WhatsApp-berichten daags daarvoor haar seksuele wensen/wurgseksfantasieën aan die vriend kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast wijst DNA-onderzoek uit dat in en rond de vagina van het slachtoffer sperma van deze vriend is aangetroffen.
13. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld wegens doodslag op het slachtoffer. Daarmee is het Hof afgeweken van het namens de verdachte ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Op grond van art. 402, tweede lid, Sv BES1.moet het Hof deze afwijking motiveren:
“De beslissingen vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de procureur-generaal uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.”
14. De Hoge Raad heeft het volgende overwogen over het afwijken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met een alternatief scenario:
“Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.”2.
15. Het Hof heeft in zijn bewijsoverweging geoordeeld dat de bewijsmiddelen de verdachte onmiskenbaar bezwaren en dat het dossier geen materiaal bevat op grond waarvan de feitelijke gang van zaken rondom de dood van het slachtoffer verdergaand kan worden gereconstrueerd dan aan de hand van stille getuigen, maar dat dat manco niet in de weg staat aan het oordeel dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat niet een ander dan de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer.
16. Als stille getuigen (dadersporen) heeft het Hof, gelet op zijn bewijsoverweging onder 5.3.5, allereerst aangemerkt de resultaten van het DNA-onderzoek aan de hand van de bemonstering van de anus van het slachtoffer, waaruit het Hof heeft afgeleid dat daarin sperma van de verdachte is aangetroffen. Gelet op de houding waarin het slachtoffer is aangetroffen, is het niet onbegrijpelijk dat juist deze sporen en niet de in en rond de vagina van het slachtoffer aangetroffen DNA-sporen als dadersporen zijn aangemerkt. Verder heeft het Hof waarde toegekend aan de uitkomst van het onderzoek van sporen op de door het slachtoffer pas vanaf 14 april 2015 kort voor 20:51 uur gedragen jurk, welk onderzoek een deskundige tot de conclusie heeft gebracht dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van de verdachte (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen. Daarbij komt dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kon, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft de verdachte vervolgens vergezeld doen gaan van kennelijk leugenachtige verklaringen, met het kennelijke doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met het slachtoffer seks heeft gehad. Op grond van het voorgaande is het oordeel van het Hof dat buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat niet een ander dan de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer, niet onbegrijpelijk en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. In dat oordeel ligt besloten dat het Hof van oordeel is dat de aan de bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden het namens de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario voldoende uitsluiten. Mede gelet op de onder randnummer 14 weergegeven overwegingen van de Hoge Raad, faalt daarmee de eerste klacht.
17. Het middel bevat ten tweede de klacht dat het oordeel van het Hof dat het feitelijke moment waarop de verdachte seks heeft gehad met het slachtoffer “in tijd min of meer samenvalt met het op het slachtoffer uitgeoefende dodelijke geweld” zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. In de toelichting wordt aangevoerd dat een door de verdediging aangevoerde en op basis van zijn eigen verklaring aannemelijke mogelijkheid bestaat dat de vriend van het slachtoffer haar als laatste in leven heeft gezien. De mogelijkheid dat de vriend van het slachtoffer op 15 april 2015 tussen 04:00 uur en 05:00 uur om het leven is gekomen door toedoen van de vriend van het slachtoffer, zou het Hof ten onrechte in het midden gelaten hebben.
18. Deze klacht is gebaseerd op de veronderstelling dat de vriend van het slachtoffer met zijn verklaring van 9 oktober 2017 bij de rechter-commissaris, in antwoord op vragen van de verdediging, zou hebben verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 april 2015 rond 01:00 uur berichten van het slachtoffer heeft gelezen, dat hij vervolgens in de nacht van 15 april 2015 om 04:00 uur de bibliotheek heeft verlaten, naar het slachtoffer is toegegaan en daar 30 tot 45 minuten seks met haar heeft gehad.
19. Bij de naar de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich het proces-verbaal van verhoor van de vriend van het slachtoffer op 9 oktober 2017 bij de rechter-commissaris. Hieruit blijkt wat de hiervoor bedoelde vragen van de verdediging zijn geweest en welke antwoorden de getuige op deze vragen heeft gegeven. Ik geef hier zowel deze vragen als de daarop gegeven antwoorden weer:
Vraag 21: “Hoe laat heeft u een laatste bericht ontvangen van [slachtoffer] in de nacht van 14 op 15 april 2015?”
Antwoord: “When I woke up that morning I saw it. I think the message was sent 1.05 or 1.10 in the morning.”
Vraag 40: “Wanneer heeft u [slachtoffer] voor het laatst gezien op 15 april 2015?”
Antwoord: “I left the library around 4 o‘clock and I visit her and I was there for 30 to 45 minutes and then I was back at the library.”
Vraag 41: “Wat heeft u die laatste keer met haar gedaan/besproken?”
Antwoord: “We had intercourse and that was pretty much it.”
Vraag 44: “Wanneer (hoe laat) bent u voor het laatst seksueel actief geweest met [slachtoffer] ?”
Antwoord: “I can’t remember the exact time. It was in between the time I was in the library I visited her and I went back to the library. I do not know now, but this information is in the file due to our messages that were sent that moment.”
20. Gelet op het voorgaande stel ik ten eerste vast dat de vriend van het slachtoffer niet heeft verklaard dat hij de berichten van het slachtoffer in de nacht van 14 op 15 april 2015 heeft gelezen, maar dat hij heeft verklaard dat hij ze zag toen hij die ochtend wakker werd. Ten tweede blijkt dat de vriend van het slachtoffer met zijn verklaring dat hij “around 4 o’clock” de bibliotheek heeft verlaten en daarna seks heeft gehad met het latere slachtoffer kennelijk niet doelt op de nacht van 15 april 2015 maar op de namiddag van 14 april 2015. Hij verklaart immers ook dat hij de precieze tijd van het seksueel contact niet meer weet, maar dat “this information is in the file due to our messages that were sent that moment.” Een blik over de papieren muur leert dat de vriend al eerder bij de politie heeft verklaard dat hij die namiddag seks met het latere slachtoffer heeft gehad, terwijl dat inderdaad – zoals hij later bij de rechter-commissaris zou verklaren – steun vindt in het berichtenverkeer tussen het slachtoffer en haar vriend. De tweede klacht mist daarmee feitelijke grondslag zodat het middel in zoverre niet tot cassatie kan leiden.
21. Het middel faalt in alle onderdelen.
Het tweede middel
22. Het middel is gericht tegen diverse andere aspecten van de bewijsvoering van het onder 1 primair bewezenverklaarde en bevat vier klachten.
De eerste en de tweede klacht
23. De eerste klacht houdt in dat de bewijsconstructie onbegrijpelijk is doordat het Hof van oordeel is dat de in bewijsmiddel 15 en 21 opgenomen ontkennende verklaringen van de verdachte kennelijk leugenachtig zijn, terwijl het Hof de in bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring, die inhoudelijk dezelfde strekking heeft, niet als zodanig aanmerkt. De tweede klacht houdt in dat de bewijsvoering onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is, nu het Hof de verklaring in bewijsmiddel 16, die inhoudt dat de verdachte bij [betrokkene 2] is gebleven totdat hij rechtstreeks naar zijn eigen huis is gegaan, mede redengevend heeft geoordeeld. Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
24. De als bewijsmiddelen 15 en 21 opgenomen verklaringen van de verdachte die het Hof heeft aangemerkt als kennelijk leugenachtig luiden als volgt:
“15. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven: Ik heb op 14 april 2015 in de vooravond, tussen 19.00 en 20.00 uur, seks gehad met [slachtoffer] , in haar woning, op haar bed. Ik ben klaargekomen. Ik ben ongeveer een half uur bij haar gebleven. Ik heb geen seks met haar gehad op 15 april 2015.”
“21. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven: Ik ben in de nacht van 15 april 2015 om 04.00 uur lopend vertrokken van de woning van [betrokkene 2] . Ik ben rechtstreeks van haar huis naar mijn huis gelopen. Toen ik op de trap voor de deur van mijn huis stond zag ik [betrokkene 6] . Ik heb hem gegroet en ben naar binnen gegaan.”
25. Over de kennelijke leugenachtigheid van deze verklaringen heeft het Hof het volgende overwogen:
“De verdachte heeft in het licht van wat is komen vast te staan gelogen, waar hij zegt (en is blijven zeggen) dat hij met [slachtoffer] in haar woning seksueel verkeer heeft gehad, uitdrukkelijk niet in de nacht van 15 april 2015, maar wel op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur.
Ook op een ander onderdeel heeft de verdachte kennelijk leugenachtig verklaard. Volgens zijn verklaring is hij omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] vertrokken naar huis. Uit verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 10] volgt, dat het juist is dat de verdachte de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten, echter niet om 04.00 maar omstreeks 02.30-03.00 uur. Voorts verklaart de verdachte dat hij, staand op de trap voor zijn woning de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, terwijl de getuige [betrokkene 6] hem op een andere plek heeft gezien De plek waar [betrokkene 6] hem heeft zien lopen (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje) past niet bij de route naar verdachtes appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2] , immers die plek is reeds voorbij verdachtes woning. Die plek ligt wél op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] . Gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, kwam de verdachte uit de richting van dat appartement.
Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat:
het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en
hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.”3.
26. De als bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring van de verdachte luidt als volgt:
“16. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven :
Ik ben [slachtoffer] weer tegengekomen toen ik uitging, dat was rond een uur of tien (Hof: 14 april 2015, 22.00 uur). Wij waren niet samen, ik was met een vriend. Ik ben wel met een hele groep, waaronder [slachtoffer] , in de auto van [betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9] ) teruggereden. [betrokkene 2] , [slachtoffer] en ik zijn bij het appartement van [slachtoffer] uitgestapt. Dat was rond een uur of één 's nachts (Hof: 15 april 2015). We hebben nog even staan praten en toen heb ik [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2] ) begeleid naar haar huis. Daar ben ik gebleven, tot ik rechtstreeks van haar huis naar mijn huis ben gelopen. Ik heb geen "short cut" genomen.”
27. De stellers van het middel voeren in de toelichting op de eerste klacht aan dat de bewijsmiddelen 15, 16 en 21 inhoudelijk dezelfde strekking hebben, namelijk dat de verdachte na zijn vertrek bij [betrokkene 2] niet naar het appartement van het slachtoffer is toegegaan. In dat licht zou onbegrijpelijk zijn dat het Hof bewijsmiddel 15 en 21 wél heeft aangemerkt als kennelijk leugenachtige verklaringen, maar bewijsmiddel 16 niet.
28. Bewijsmiddel 16 bevat een ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte over zijn gangen in de nacht van 14 op 15 april 2015. Daarin heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer rond 22:00 uur is tegengekomen tijdens het uitgaan, dat hij met een hele groep waaronder het slachtoffer is teruggereden, dat hij rond één uur ’s nachts bij het appartement van het slachtoffer is uitgestapt, en dat hij daarna [betrokkene 2] naar haar huis heeft begeleid. Ook is in dat bewijsmiddel opgenomen dat de verdachte heeft verklaard dat hij bij [betrokkene 2] is gebleven totdat hij rechtstreeks van haar huis naar zijn huis is gelopen en dat hij geen ‘shortcut’ heeft genomen.
29. Anders dan de stellers van het middel betogen, heeft de in bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring van de verdachte naar mijn oordeel niet de strekking dat de verdachte na zijn vertrek bij [betrokkene 2] niet naar het appartement van het slachtoffer is gegaan. Uit die verklaring blijkt immers slechts dat de verdachte vanaf het huis van [betrokkene 2] rechtstreeks en zonder ‘shortcut’ naar zijn huis is gelopen, waarmee niet is uitgesloten dat de verdachte daarna naar het huis van het slachtoffer is gegaan. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de voor het bewijs gebruikte plattegrond in voetnoot 13 van het vonnis van het Hof blijkt dat het huis van het slachtoffer zich bevindt in het verlengde van de looproute die de verdachte die nacht zou moeten hebben afgelegd naar zijn eigen huis, hetgeen overigens bevestiging vindt in de als bijlagen aan de schriftuur gehechte plattegronden. Het Hof heeft bovendien niet vastgesteld dat de verdachte na zijn vertrek bij [betrokkene 2] direct naar het huis van het slachtoffer is gegaan. Bewijsmiddel 16 heeft dus niet zonder meer de strekking die de stellers van het middel daaraan verbinden en daarom is niet onbegrijpelijk dat het Hof deze verklaring niet als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt, zodat de eerste klacht faalt.
30. In de toelichting op de tweede klacht wordt aangevoerd dat de in bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring niet strookt met de rest van de bewijsconstructie van het Hof waarin is geoordeeld dat de verdachte, nadat hij bij [betrokkene 2] op de bank had gezeten, naar het huis van het slachtoffer is gegaan en haar heeft gedood. Uit die verklaring zou immers blijken dat de verdachte bij [betrokkene 2] is gebleven totdat hij rechtstreeks naar zijn eigen huis is gegaan.
31. Zoals ik hiervoor onder randnummer 29 uiteen heb gezet, blijkt uit de verklaring in bewijsmiddel 16 slechts dat de verdachte vanaf het huis van [betrokkene 2] rechtstreeks en zonder ‘shortcut’ naar zijn huis is gelopen. Dat sluit evenwel niet uit dat de verdachte daarna naar het huis van het slachtoffer is doorgelopen. Het gebruik van de in bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring doet dus niet af aan de begrijpelijkheid van de bewijsvoering, zodat ook de tweede klacht faalt.
32. Beide klachten falen.
De derde klacht
33. De klacht houdt in dat het Hof kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte voor het bewijs van de onder 1 primair bewezenverklaarde doodslag heeft gebruikt, terwijl het oordeel dat die verklaringen kennelijk leugenachtig zijn onvoldoende grondslag vindt in feiten en omstandigheden uit andere bewijsmiddelen. Volgens de stellers van het middel is dat oordeel daarom onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
34. Voorafgaand aan de bespreking van de klacht stel ik het volgende voorop over het gebruik van kennelijk leugenachtige verklaringen voor het bewijs. Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen, mag volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor het bewijs worden gebruikt.4.Dat oordeel zal wel voldoende grondslag moeten vinden in de vastgestelde feiten en omstandigheden, vervat in een of meer andere bewijsmiddelen.5.Tot die bewijsmiddelen kan ieder geval niet worden gerekend een verklaring van de verdachte zelf.6.
Bewijsmiddel 15
35. Uit de bewijsoverwegingen blijkt dat het Hof ten aanzien van de in bewijsmiddel 15 opgenomen verklaring heeft geoordeeld dat de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard dat hij op 14 april 2015 tussen 19:00 en 20:00 uur seks heeft gehad met het slachtoffer en dat hij op 15 april 2015 geen seks met haar heeft gehad.
36. In de toelichting op het middel wordt allereerst aangevoerd dat het Hof de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring voor zover die inhoudt dat de verdachte op 14 april 2015 tussen 19:00 uur en 20:00 uur seks met het slachtoffer heeft gehad, mede heeft doen steunen op het feit dat het slachtoffer de jurk waarop de tot de verdachte te herleiden spermasporen zijn aangetroffen, eerst op 14 april 2015 kort voor 20:51 uur heeft aangetrokken en gedragen. Volgens de stellers van het middel kan echter uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat de verdachte de jurk niet ook eerder heeft aangehad.
37. Het Hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer haar jurk op de avond van 14 april 2015 kort voor 20:51 uur aan verschillende mensen is gaan tonen, hetgeen blijkt uit het door het Hof in voetnoot 5 genoemde proces-verbaal, inhoudende een rapportage analyse met betrekking tot de tijdlijn van 24 februari 2017. Dat is naar mijn oordeel een gedraging die past bij het dragen van een nieuwe jurk. Daarbij komt dat het Hof in voetnoot 5 heeft verwezen naar een verklaring van de buurvrouw van het slachtoffer: getuige [betrokkene 12] . Zij heeft, zo stelt het Hof vast, het slachtoffer geholpen met het dichtritsen van haar jurk. Zij heeft verklaard dat het de eerste keer was dat het slachtoffer deze jurk droeg en dat zij een jurk altijd maar één keer droeg. Tegen deze achtergrond is de vaststelling dat het slachtoffer de jurk “eerst op 14 april 2015 kort voor 20.51 uur aangetrokken en gedragen” heeft niet onbegrijpelijk. Het Hof mocht deze vaststelling dus betrekken bij de beoordeling van de kennelijke leugenachtigheid van de in bewijsmiddel 15 opgenomen verklaring van de verdachte.
38. Het Hof heeft ter ondersteuning van de kennelijke leugenachtigheid van de als bewijsmiddel 15 opgenomen verklaring van de verdachte de gangen van zowel het slachtoffer als de verdachte tussen 19:00 en 20:00 uur gereconstrueerd aan de hand van de eerder genoemde rapportage met betrekking tot de tijdlijn. Het Hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer tussen 19:06 en 19:44 uur thuis bezoek heeft gehad en dat zij tussen 19:47 en 20:07 uur met haar vader heeft gebeld. De verdachte heeft tussen 19:06 en 19:32 uur contact gehad met een persoon via iMessage en heeft vervolgens tussen 19:50 en 20:00 uur via internet bankzaken geregeld. Daarin ligt als niet onbegrijpelijk oordeel van het Hof besloten dat het slachtoffer en de verdachte tussen 19:00 en 20:00 uur geen gelegenheid hebben gehad voor het beweerde seksuele contact.
39. Het oordeel van het Hof dat de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard dat hij op 14 april 2015 tussen 19:00 en 20:00 uur seks heeft gehad met het slachtoffer, vindt daarom voldoende grondslag in andere bewijsmiddelen. Het getuigt daarmee niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
40. De stellers van het middel richten hun pijlen ook op een ander onderdeel van bewijsmiddel 15, te weten op de verklaring dat de verdachte geen seks met het slachtoffer heeft gehad op 15 april 2015. Zij betogen dat het feit dat de verdachte op 14 april 2015 tussen 19:00 en 20:00 uur geen seks heeft gehad met het slachtoffer, nog niet met zich brengt dat zijn verklaring dat hij geen seksueel contact met het slachtoffer heeft gehad op 15 april 2015 kennelijk leugenachtig is. Verder betogen zij dat de op de jurk aangetroffen spermasporen daarvoor niet de grondslag kunnen vormen, nu de vaststellingen van het Hof niet uitsluiten dat die sporen er op een ander moment op zijn gekomen en/of uit de overwegingen niet kan blijken dat de spermasporen er alleen op 15 april 2015 tussen 01:01 en 05:00 uur terecht kunnen zijn gekomen.
41. Onder randnummer 37 heb ik toegelicht waarom de vaststelling van het Hof dat het slachtoffer haar jurk “eerst op 14 april 2015 kort voor 20.51 uur aangetrokken en gedragen” heeft niet onbegrijpelijk is. Daaruit heeft het hof in ieder geval kunnen opmaken dat het seksuele contact tussen de verdachte en het slachtoffer plaats moet hebben gehad ná dat moment. Het Hof heeft verder vastgesteld dat het slachtoffer haar jurk aan verschillende personen heeft getoond en dat zij daarna naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20:51 uur is gearriveerd. De verdachte is het slachtoffer vervolgens op 14 april 2015 rond 22:00 uur tegengekomen toen hij met een vriend uitging (bewijsmiddel 16). Verder heeft het Hof vastgesteld dat het slachtoffer op 15 april 2015 om 00:15-00:45 uur met een groep personen, waaronder [betrokkene 2] en de verdachte, met een auto naar huis gereden (bewijsmiddel 16, 17 en 18), en dat de verdachte vervolgens met [betrokkene 2] is meegelopen naar haar huis (bewijsmiddel 18). Het Hof heeft uit de telefoongegevens afgeleid dat het slachtoffer haar telefoon op 15 april 2015 om 01:01 uur voor het laatst heeft gebruikt en dat het slachtoffer – op basis van de met het intreden van lijkstijfheid in het algemeen gemoeide tijd – vóór 05:10 uur moet zijn overleden. Op grond van het voorgaande heeft het hof niet onbegrijpelijk kunnen oordelen dat het seksuele verkeer in de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden op 15 april 2015 tussen 01:01 en 05:10 uur.
42. Het oordeel van het Hof dat de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard dat hij op 15 april 2015 geen seks heeft gehad met het slachtoffer, vindt gelet op de vastgestelde periode waarin seksueel verkeer heeft plaatsgevonden in onderlinge samenhang beschouwd met de op de nieuw gedragen jurk van het slachtoffer aangetroffen DNA-sporen die tot de verdachte te herleiden zijn, voldoende grondslag in de vastgestelde feiten en omstandigheden vervat in andere bewijsmiddelen. Het oordeel getuigt daarmee niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Bewijsmiddel 21
43. De kennelijke leugenachtigheid van de in bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring van de verdachte bestaat er volgens het Hof allereerst in dat de verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 15 april 2015 omstreeks 04:00 uur lopend is vertrokken van de woning van [betrokkene 2] naar huis. Het Hof leidt uit de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 10] immers af dat de verdachte al omstreeks 02:30-03.00 uur de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten. Verder bestaat de kennelijke leugenachtigheid van de in bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring er volgens het Hof in dat de verdachte heeft verklaard dat hij staand op de trap voor zijn woning de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, omdat de getuige [betrokkene 6] hem op een andere plek, ter hoogte van een door deze getuige aangewezen transformatorhuisje, heeft zien lopen.
44. Door de stellers van het middel wordt aangevoerd dat het oordeel van het Hof over de kennelijke leugenachtigheid van de in bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring van de verdachte op verschillende onderdelen onbegrijpelijk is.
45. Ik merk op dat de verklaring van de verdachte in bewijsmiddel 21 kennelijk beoogt de verdachte een alibi te geven en de strekking heeft dat de verdachte na zijn vertrek bij [betrokkene 2] niet naar (de woning van) het slachtoffer is gegaan. Dat is – zo wordt ook erkend in de toelichting op de eerste klacht van het middel – dezelfde strekking als de in bewijsmiddel 15 opgenomen verklaring waarin de verdachte verklaart geen seks te hebben gehad met het slachtoffer op 15 april 2015. Hiervoor heb ik onder randnummers 41-42 uiteengezet waarom het Hof deze verklaring in bewijsmiddel 15 als kennelijk leugenachtig heeft mogen aanmerken. Uit die kennelijke leugenachtigheid heeft het Hof de conclusie getrokken dat de verdachte, in tegenstelling tot wat hij heeft verklaard, op 15 april 2015 tussen 01:01 en 05:00 uur seks heeft gehad met het slachtoffer, en dus in dat tijdvak wel degelijk in de woning van het slachtoffer is geweest. Dat betekent dat de weerlegging van het alibi van de verdachte reeds voldoende grondslag vindt in de kennelijke leugenachtigheid van de in bewijsmiddel 15 opgenomen verklaring. Voor zover de motivering van de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring in bewijsmiddel 21 voor het overige al onbegrijpelijk zou zijn, kan dit naar mijn oordeel dan ook niet tot cassatie leiden.
Slotsom derde klacht
46. De klacht faalt in alle onderdelen.
De vierde klacht
47. De klacht richt zich op het oordeel van het Hof dat de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard met als doel te bemantelen dat het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij het slachtoffer in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij tegen haar gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, onbegrijpelijk is. Het Hof zou daarom ten onrechte de kennelijk leugenachtige verklaringen voor de bewezenverklaring hebben gebruikt. In de toelichting wordt aangevoerd dat uit de overweging dat het dodelijk geweld in tijd min of meer samenvalt met het seksuele contact blijkt dat het Hof niet méér heeft kunnen vaststellen dan dat er seksueel verkeer is geweest. Dat het Hof op basis hiervan tot het oordeel is gekomen dat de verdachte “(ook) de bedoeling had te bemantelen dat hij dodelijk geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend” is volgens de stellers van het middel onbegrijpelijk, omdat daaruit zou blijken dat het Hof “niet tot de conclusie [heeft kunnen] komen dat het niet anders kan dan dat het seksueel verkeer samenviel met het dodelijk geweld.” Daarnaast wordt aangevoerd dat het Hof met de woorden “min of meer samenvallend met het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] ” niet heeft uitgesloten dat haar overlijden daarmee niet is samengevallen, dat er tussen 04:00 en 05:00 uur nog iemand anders is langs geweest die de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, en dat “niet kan worden uitgesloten, en zelfs aannemelijk is, dat verzoeker met de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen slechts het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seks heeft gehad en niet (ook) betrokkenheid bij haar dood heeft willen bemantelen”.
48. Het Hof heeft het volgende overwogen over de waarheid die de verdachte met kennelijk leugenachtige verklaringen heeft willen bemantelen:
“Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat:
het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en
hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.
Het Hof overweegt voorts, dat deze kennelijk leugenachtige verklaringen en wat de verdachte daarmee heeft willen bemantelen niet op zichzelf staan. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
De verdachte is in 2015 kort na het misdrijf als studiegenoot van [slachtoffer] meermalen door de politie gehoord, niet als verdachte maar als getuige. Hij heeft bij die gelegenheden geen gewag gemaakt van enig seksueel contact met [slachtoffer] , terwijl hij zich ook overigens sterk op de vlakte heeft gehouden, bezien in het licht van wat door hem in 2017 als verdachte is verklaard.
Pas nadat hij in 2017 als verdachte na een aantal verhoren is geconfronteerd met de hem bezwarende resultaten van forensisch onderzoek, in het bijzonder de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen spermacellen die op grond van DNA-onderzoek tot zijn persoon moeten worden herleid, onthult hij met [slachtoffer] een relatie te hebben gehad. Deze relatie zou zijn begonnen in de maand mei van 2014. Hij typeert deze relatie met zoveel woorden als friends with benefits. In het bestek van die relatie hebben zij naar zijn zeggen veelvuldig contact gehad, ook seksueel. Anders dan deze verklaring van de verdachte over het bestaan hebben van die relatie heeft het in den brede gehouden opsporingsonderzoek niet geleid tot enige verankering, niet van de relatie van friends noch van die benefits. Kan nog in het algemeen met vrucht worden betoogd dat de benefits in de betekenis van seksueel verkeer niet in grote kring bekend plegen te worden, dat is zeer onwaarschijnlijk voor het bestaan hebben van de relatie van friends. Zeker in het ons-kent-ons studentenmilieu waarin de verdachte en [slachtoffer] zich ophielden. Van een bevestiging van een vriendschappelijke relatie tussen hen beiden is, anders dan de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze gebleken: niet in de vorm van verklaringen van getuigen noch in de vorm van enig elektronisch verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] , zoals e-mail, iMessage, SMS of anderszins. Verdiepingsvragen die tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting over de friendship en de benefits aan hem zijn gesteld heeft hij niet (werkelijk) willen of kunnen beantwoorden. Het Hof gaat er daarom van uit dat de verdachte dit verhaal slechts heeft verzonnen, opdat het bij [slachtoffer] aantreffen van tot hun seksueel contact te herleiden sporen in een min of meer reguliere context van friends kon worden verklaard.
Zo bezien laat zich verklaren dat en waarom de verdachte de getuige [betrokkene 2] heeft willen beïnvloeden bij het afleggen van haar verklaringen waar het gaat om het tijdstip van zijn vertrek uit haar woning in die nacht. Immers, als deze getuige zou bevestigen dat de verdachte pas om 04.00 bij haar zou zijn weggegaan, zou er nagenoeg geen figuurlijk licht meer zitten tussen dat - gepretendeerde - uur van zijn vertrek bij haar, en wat door [betrokkene 6] is gezien. Alsdan zou er nagenoeg geen tijd meer resteren tussen dat gepretendeerde tijdstip en de ontmoeting met [betrokkene 6] , met gevolg dat een voor de verdachte onwelgevallig “gat” in de nacht zou zijn gedicht.
De conclusie moet daarom zijn dat de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kón, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft hij vervolgens vergezeld doen gaan van zijn kennelijk leugenachtige verklaringen, met het doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad, welk moment in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld.”
49. De klacht dat het Hof niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de verdachte met zijn kennelijke leugenachtige verklaringen ook de bedoeling had te bemantelen dat hij dodelijk geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend, is gebaseerd op een onjuiste lezing van het vonnis van het Hof. De stellers van het middel hebben uit de omstandigheid dat het hof onder 5.3.7 van het vonnis heeft overwogen dat het moment van het seksueel verkeer in tijd “min of meer” samenvalt met het op het slachtoffer uitgeoefende geweld ten onrechte afgeleid dat het Hof niet méér heeft kunnen vaststellen dan dat er seksueel verkeer is geweest. Uit onderdeel 5.3.6 van het vonnis blijkt immers dat het hof op basis van het aangetroffen inwendige letsel reeds had vastgesteld dat het seksueel contact en het overlijden van het slachtoffer samenvallen. Verder heeft het Hof – gelet op hetgeen bij de bespreking van de eerste klacht van het eerste middel aan de orde is gekomen – in zijn vonnis voldoende uitgesloten dat iemand anders de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Daarmee faalt ook de klacht dat het Hof niet heeft uitgesloten dat er tussen 04:00 en 05:00 uur nog iemand anders is langs geweest die de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
50. De klacht faalt.
Slotsom
51. Het middel faalt in alle onderdelen.
Het derde middel
52. Ook dit middel is gericht tegen de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag. Het bevat drie klachten.
De eerste klacht
53. De klacht houdt in dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de onder 1 bewezenverklaarde doodslag, omdat in de bewezenverklaring achter het eerste en het tweede gedachtestreepje handelingen worden vermeld die niet uit de bewijsmiddelen volgen.
54. Voor de leesbaarheid van deze conclusie herhaal ik dat het Hof ten laste van de verdachte onder 1 primair heeft bewezenverklaard dat:
“hij op 15 april 2015, op het eiland Saba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer] afgesloten, door:
- de hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- een stuk stof hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.”
55. In deze bewezenverklaring heeft het Hof twee alternatieven opengelaten met betrekking tot de wijze waarop de doodslag is gepleegd. Daarom moet elk van die alternatieven uit de bewijsmiddelen volgen.7.Volgens de stellers van het middel wordt daaraan in deze zaak niet voldaan. Over de manuele strangulatie (eerste gedachtestreepje) wordt aangevoerd dat die weliswaar in bewijsmiddel 4 wordt genoemd als een van de manieren waarop de “inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals” kan hebben plaatsgevonden, maar dat niet uit de bewijsvoering blijkt dat het één van de in de bewezenverklaarde genoemde handelingen is geweest die het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt: uit de bewijsvoering volgt immers dat het Hof een ligatuurstrangulatie voor ogen had. Over de ligatuurstrangulatie (tweede gedachtestreepje) wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering weliswaar blijkt dat die kan hebben plaatsgevonden, maar niet dat de verdachte een stuk stof, om de hals van het slachtoffer heeft geslagen, gebonden, aangetrokken en aangetrokken heeft gehouden als gevolg waarvan zij is overleden.
56. Naar mijn oordeel faalt deze klacht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al dan niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals, als gevolg van manuele strangulatie, ligatuurstrangulatie door verhanging, of een andere vorm van ligatuurstrangulatie (bewijsmiddel 4). Ook blijkt daaruit dat de sectiebevindingen passen bij een ligatuurstrangulatie met een sjaal (bewijsmiddel 5 en 14) en dat op het bed een vest is gevonden waarvan een op een sjaal lijkende langgerekte mouw in een rechte lijn in de richting van de hals van het slachtoffer lag en waarvan het uiteinde klaarblijkelijk in het haar van het slachtoffer zat (bewijsmiddel 7).
57. Uit deze bewijsmiddelen heeft het Hof in zijn vonnis de volgende conclusie getrokken:
“Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij door verstikking om het leven is gekomen, waarbij verstikking door manuele strangulatie of ligatuurstrangulatie met behulp van een sjaal de meest aannemelijke hypothese is.”
58. De bewezenverklaring bevat onder het eerste en tweede gedachtestreepje een feitelijke uitwerking van de begrippen manuele strangulatie en ligatuurstrangulatie. De bewezenverklaring is daarmee terug te voeren op de bewijsvoering van het hof. Dat het hof niet heeft kunnen vaststellen welke van de genoemde vormen van verstikking tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, doet daaraan niet af.
59. De klacht faalt.
De tweede klacht
60. De klacht houdt in dat de bewezenverklaring van opzet op de dood van het slachtoffer ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de bewijsmiddelen contra-indicaties volgen. De stellers van het middel voeren aan dat het slaan en binden van een stuk stof om iemands hals en het aantrekken en aangetrokken houden van dat stuk stof weliswaar een bewijsvermoeden van opzet kunnen opleveren, maar dat in deze zaak sprake is van contra-indicaties: de in de bewijsmiddelen opgenomen onderzoeksresultaten laten zich, in combinatie met het ontbreken van letsel dat erop wijst dat er geen gedwongen (wurg)seks is geweest, goed verklaren als ervan wordt uitgegaan dat sprake is geweest van uit de hand gelopen (wurg)seks. Daarbij wordt opgemerkt dat de verdediging heeft gewezen op Whatsappberichten van het slachtoffer waaruit blijkt dat zij heftige (wurg)seks nastreefde.
61. Het Hof heeft geoordeeld dat het dossier aanwijzingen bevat voor een scenario waarin het slachtoffer is overleden als gevolg van uit de hand gelopen (wurg)seks “in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken”, maar heeft vervolgens geoordeeld dat dit “voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend” is, omdat de verdachte aan dat scenario geen handen en voeten heeft gegeven. Het Hof heeft daarom geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzet op het overlijden van het slachtoffer heeft gehad.
62. Naar mijn oordeel kunnen de door de stellers van het middel aangevoerde ‘contra-indicaties’ aan dit oordeel geen afbreuk doen. Het Hof heeft gelet op de seksuele voorkeuren van het slachtoffer en de wijze waarop zij is aangetroffen uitdrukkelijk oog gehad voor de mogelijkheid dat sprake is geweest van uit de hand gelopen (wurg)seks, maar daarvoor onvoldoende steun gevonden in de verklaringen van de verdachte. In dit oordeel ligt besloten dat het Hof doorslaggevend belang hecht aan de verklaringen van de verdachte en op grond daarvan – ondanks enkele contra-indicaties – de mogelijkheid van uit de hand gelopen (wurg)seks uitsluit. Het Hof gaat vervolgens uit van een ander scenario. Daarmee is de bewezenverklaring van het opzet op de dood van het slachtoffer vanwege de contra-indicaties niet ontoereikend gemotiveerd.
63. De klacht faalt.
De derde klacht
64. De klacht houdt in dat het oordeel van het Hof, dat inhoudt dat bij de waardering van het bewijs kan worden meegewogen dat de verdachte geen ontzenuwende verklaring heeft gegeven, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt of onbegrijpelijk is.
65. De klacht is gericht tegen de volgende overweging van het Hof:
“In het licht van al het voorgaande is de redengevendheid van de bewijsmiddelen nader uiteengezet. Deze bewijsmiddelen bezwaren de verdachte onmiskenbaar. Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/ of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.”
66. Volgens de stellers van het middel volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat de rechter het door de verdachte uitgeoefende zwijgrecht in een bewijsoverweging mag betrekken indien de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De stellers van het middel wijzen erop dat dit betekent dat de rechter om de afstand tussen een bewijsmiddel en de bewezenverklaring te dichten, mag wijzen op het zwijgen van een verdachte indien er omstandigheden schreeuwen om uitleg van de kant van de verdachte en dat de rechter voorts zelf het gat mag opvullen door een voor de hand liggende conclusie te trekken. Die situatie zou zich in deze zaak echter niet voordoen, omdat het Hof niet de voor de hand liggende conclusie heeft getrokken noch heeft kunnen trekken dat sprake is van doodslag, nu dood als gevolg van (consensuele) wurgseks in het licht van de bewijsmiddelen en wat door de raadsvrouw naar voren is gebracht evengoed een voor de hand liggende conclusie is.
67. Naar mijn oordeel faalt deze klacht om dezelfde reden als de vorige klacht. Uit het bestreden vonnis blijkt dat het Hof voor de beoordeling of sprake is geweest van uit de hand gelopen (wurg)seks, doorslaggevend belang heeft gehecht aan de verklaringen van de verdachte en op grond daarvan deze mogelijkheid – ondanks contra-indicaties – heeft uitgesloten en vervolgens is uitgegaan van een ander scenario. Dit getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
68. De klacht faalt.
Slotsom
69. Het middel faalt in alle onderdelen.
Het vierde middel
70. Ook dit middel houdt verband met de onder 1 primair bewezenverklaarde doodslag. Het middel bevat de klacht dat het Hof zonder nadere motivering is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dat inhoudt dat het slachtoffer niet tussen 02:30/03:00 en omstreeks 04:00 uur is overleden, maar moet zijn overleden vóór 01:45 uur.
71. De raadsvrouw van de verdachte heeft volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 20 mei 2021 het woord ter verdediging gevoerd, zoals opgenomen in de door haar overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“52. Daarbij staat het tijdstip van de zogenaamde moord ook helemaal niet vast. Er lijkt uit onderhavig dossier voort te vloeien dat dit tijdstip gebaseerd is op het tijdstip waarop getuige [betrokkene 6] cliënt buiten zou zijn tegengekomen die nacht. Dat was rond 04.00 uur. Om deze reden wordt er in dit onderzoek uitgegaan van dat tijdstip als het tijdstip waarop de dood van [slachtoffer] was ingetreden.
53. Echter is dit zeer onwaarschijnlijk. Uit de verklaring van een vriendin van [slachtoffer] blijkt dat zij met een groep vrienden rond 21.45 uur risotto zou hebben gegeten. In risotto zit rijst. Na kort onderzoek op internet is gebleken dat de verteringstijd van rijst in de maag 3 à 4 uur bedraagt. Dit betekent dat de rijst uiterlijk om 01.45 uur verteerd had moeten zijn.
54. Uit het autopsie rapport blijkt dat ten tijde van de autopsie er nog steeds rijst in de maag van [slachtoffer] zat. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding hiervan haar eigen aantekeningen in een separate e-mail getypt, waarin er wordt beweert dat iemand gezegd zou hebben dat op basis van de maaginhoud geen tijdstip zou kunnen worden vastgesteld waarop de dood zou zijn ingetreden.
55. Hierbij blijft het onduidelijk wie dat precies gezegd heeft. Tevens blijft onduidelijk wat er precies mee bedoeld wordt. Uiteraard kan op basis van de maaginhoud alleen niet een vast tijdstip met alle zekerheid worden genoemd waarop de dood zou zijn ingetreden. Echter is het een kwestie van logisch nadenken dat de dood in ieder geval is ingetreden voordat de maag van [slachtoffer] klaar was met het verteren van de rijst. Dat het tijdstip van het diner van [slachtoffer] ook aan dit referentiekader van het Openbaar Ministerie zou zijn doorgegeven blijkt niet uit deze overgetypte eigen aantekening.
56. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat uit deze verklaring en het autopsierapport in ieder geval kan worden afgeleid dat [slachtoffer] moet zijn overleden vóór 01.45 uur. Op dat tijdstip was cliënt bij [betrokkene 2] , wat ook door [betrokkene 2] is bevestigd. Derhalve is het onmogelijk dat cliënt op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] .”
72. Het Hof heeft dit onderdeel van de pleitnota kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, omdat het standpunt over het tijdstip van overlijden naar mijn oordeel onderdeel uitmaakt van het door de verdediging aangevoerde bewijsverweer strekkende tot vrijspraak van het eerste tenlastegelegde feit. Het is slechts een onderdeel van de argumentatie op basis waarvan de verdediging tot de conclusie komt dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aan het feit schuldig heeft gemaakt en er bovendien een overduidelijk alternatief scenario denkbaar is, zodat het Hof op dit specifieke onderdeel niet afzonderlijk hoefde te reageren.8.
73. Het middel faalt.
Het vijfde middel
74. Het middel bevat vier klachten in verband met het onder 4 tenlastegelegde bezit van kinderporno.
De eerste klacht
75. De klacht houdt in dat het hof ten aanzien van feit 4 de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard. Daartoe wordt aangevoerd dat de tenlastelegging betrekking heeft op 706 afbeeldingen, die zonder nadere verduidelijking of herleidbaarheid in vijf nader omschreven categorieën is onderverdeeld. Volgens de stellers van het middel vloeit uit art. 285 Sv BES voort dat de tenlastelegging, met het oog op de duidelijkheid voor de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van die afbeeldingen, een voldoende concrete beschrijving of de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te bevatten. Weliswaar is in deze zaak de vindplaats van de concrete beschrijvingen van 26 afbeeldingen in de tenlastelegging opgenomen, maar niet van alle 706 afbeeldingen. Volgens de stellers van het middel voldoet de tenlastelegging daarom niet aan de eisen die art. 285 Sv BES daaraan stelt en getuigt het oordeel van het Hof dat de dagvaarding voldoet aan die eisen van een onjuiste rechtsopvatting.
76. Aan de verdachte is onder 4 tenlastegelegd:
“dat hij, op of omstreeks 15 mei 2015, althans in of omstreeks de maand mei 2015 op het eiland Saba (telkens) (een) afbeelding(en), te weten in totaal 706 in elk geval een groot aantal, (digitale) foto's en/of films en/of een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een laptop (Apple), heeft verworven en/of in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeelding(en) en/of gegevensdrager (telkens) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een of meer perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken en/of schijnbaar was/waren betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – (telkens) bestonden uit (onder meer) onder verwijzing naar pagina 30 tot en met 42 van het dossier Brazil (beschrijving kinderpornografisch materiaal) en het proces-verbaal van bevindingen 201711060836 d.d. 06 november 2017:
- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of de mond/tong en/of een voorwerp en/of (een) vinger(s) en/of een hand) van het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- het oraal en/of vaginaal penetreren (met de penis en/of de mond/tong en/of (een) vinger(s) en/of een hand en/of een voorwerp), van het lichaam van een (ander) persoon door (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of billen en/of borsten (met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of een voorwerp en/of de mond/tong) van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- het (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt met nadruk op geslachtsdelen en/of borsten en/of billen waarbij bij dit poseren deze perso(o)n(en) geheel en/of gedeeltelijk naakt zijn en/of deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn in niet bij de leeftijd passende kleding (lingerie) en/of waarbij dit deze perso(o)n(en) poseert/poseren in een onnatuurlijke omgeving en/of met (een) onnatuurlijk(e) voorwerp(en) en/of in (een) onnatuurlijke (erotisch getinte) houding(en) op een wijze die niet bij de leeftijd past en/of in een striptease-act/houding (waarbij deze perso(o)n(en) zich in opeenvolgende afbeelding(en) /film(s)/ filmfragment(en)van de kleding ontdoet/ontdoen) en/of waarbij bij dit poseren sprake is van sadomasochistische elementen en/of (waarna) door de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) en/of door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleding nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld gebracht worden (en/of) waarbij de afbeelding(en) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben en/of strekt/strekken tot seksuele prikkeling
- en/of het houden van de penis dichtbij het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt.”
77. De stellers van het middel doen in de schriftuur een beroep op een arrest van 17 november 2015 waarin de Hoge Raad het volgende heeft overwogen over dagvaardingen betreffende het grootschalige bezit van kinderporno:
“2.4. Ingevolge de art. 348 en 350 Sv, die krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn, dient de rechter te beraadslagen op de grondslag van de tenlastelegging. De tenlastelegging strekt er daarbij toe voor de procesdeelnemers - zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij - de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen (vgl. HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0095, NJ 1996/126 en ECLI:NL:HR:1995:ZD0096, NJ 1996/127). Met het oog daarop dient ingevolge art. 261 Sv de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan.
2.5.
Aangezien het de Hoge Raad bekend was dat onduidelijkheid bestond over de wijze waarop in het bijzonder het grootschalige bezit van - kort gezegd - kinderporno kan of moet worden tenlastegelegd, zijn in HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1739, NJ 2012/147 en HR 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1497, NJ 2014/339 enkele uitgangspunten geformuleerd met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Die uitgangspunten komen hierop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal (representatieve) afbeeldingen - zo mogelijk ten hoogste vijf - zonder in de tenlastelegging zelf enige aanduiding van of verwijzing op te nemen naar een wellicht grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken. In geval van bewezenverklaring van het handelen van de verdachte met betrekking tot een of meer van die in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen kan vervolgens bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, bijvoorbeeld op grond van de erkenning door de verdachte van het grootschalige karakter, hetgeen betekent dat de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid kinderporno niet behoeven te worden besproken, of op grond van de uitkomst van een in het voorbereidend onderzoek uitgevoerde steekproef uit het aangetroffen materiaal, mits de verdachte in de gelegenheid is gesteld de bij de steekproef gehanteerde methode aan de orde te stellen.
2.6.
De onderhavige tenlastelegging heeft, in afwijking van de hiervoor onder 2.5 aanbevolen werkwijze, betrekking op het bezit van 864 afbeeldingen, dus op grootschalige kinderporno, die - zonder nadere verduidelijking of herleidbaarheid tot die 864 afbeeldingen - in vier nader omschreven categorieën is onderverdeeld. De steller van de tenlastelegging heeft zich dus niet beperkt tot - een beschrijving van - een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen. Uit de eisen die art. 261 Sv in gevallen als de onderhavige stelt aan de dagvaarding, vloeit voort dat de tenlastelegging met het oog op de in 2.4 genoemde duidelijkheid voor in het bijzonder de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van die afbeeldingen, hetzij een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, hetzij de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te vermelden. Indien de tenlastelegging niet aan die eisen voldoet en de verdachte daarop beroep doet, kan zulks grond vormen voor nietigverklaring van de dagvaarding.”9.
78. Het middel stelt de vraag aan de orde of uit de tenlastelegging voldoende duidelijk blijkt op welke “in totaal 706 in elk geval een groot aantal” afbeeldingen de tenlastelegging betrekking heeft. Het aanknopingspunt in de tenlastelegging is de verwijzing “naar pagina 30 tot en met 42 van het dossier Brazil (beschrijving kinderpornografisch materiaal) en het proces-verbaal van bevindingen 201711060836 d.d. 06 november 2017”. In het eerste stuk, een proces-verbaal van 22 februari 2016, is geen lijst van alle 706 afbeeldingen te vinden, maar hieruit blijkt wel dat een ‘collectiescan’ van in totaal 270608 aangetroffen afbeeldingen (269295 foto’s en 1313 films) is uitgevoerd en waaruit naar voren is gekomen dat in de gescande collectie in totaal 9528 afbeeldingen (foto’s), waarvan 706 uniek, voorkomen. Volgens de criteria van de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal zouden deze afbeeldingen als kinderpornografisch zijn aan te merken. Het tweede stuk, een proces-verbaal van 6 november 2017, bevat een beschrijving van 26 foto’s.
79. Nu de steller van de tenlastelegging zich in de onderhavige zaak niet heeft beperkt tot – een beschrijving van – een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen, terwijl in de tenlastelegging ten aanzien van elk van die afbeeldingen een voldoende concrete beschrijving ontbreekt en ook de vindplaats van die beschrijving in het dossier niet is vermeld, zou dit op zich grond kunnen vormen voor het oordeel dat de dagvaarding nietig is. Uit het dossier blijkt evenwel niet dat de verdediging ter terechtzitting van het Hof een verweer heeft gevoerd dat strekt tot nietigheid van de dagvaarding. De verdediging vond de dagvaarding in hoger beroep klaarblijkelijk voldoende duidelijk. Daarmee getuigt het kennelijke oordeel van het Hof dat de dagvaarding geldig is niet van een onjuiste rechtsopvatting.
80. De klacht faalt.
De tweede en de derde klacht
81. De tweede en de derde klacht kunnen gezamenlijk worden besproken. De tweede klacht houdt in dat de bewezenverklaarde beschrijvingen van seksuele handelingen niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid, terwijl de derde klacht inhoudt dat het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging feiten of omstandigheden heeft aangeduid die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Daartoe wordt aangevoerd dat in de bewijsmiddelen geen redengevende feiten en omstandigheden (beschrijvingen van kinderpornografisch materiaal) zijn terug te vinden die de bewezenverklaarde seksuele handelingen met en/of door personen onder de 18 jaar steunen. Volgens de stellers van het middel wordt in de bewijsoverweging van het Hof weliswaar verwezen naar een proces-verbaal met een beschrijving van kinderpornografisch materiaal, maar is dat onvoldoende nauwkeurig om te kunnen spreken van een verwijzing naar feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring.
82. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij, op 15 mei 2015, op het eiland Saba telkens afbeeldingen, te weten in totaal 706 digitale foto's en/of films en/of een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een laptop (Apple), in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeeldingen en/of gegevensdrager telkens seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een of meer personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt, waren betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit (onder meer) onder verwijzing naar pagina 30 tot en met 42 van het dossier Brazil (beschrijving kinderpornografisch materiaal) en het proces-verbaal van bevindingen 201711060836 d.d. 06 november 2017:
- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of de mond/tong en/of een voorwerp en/of (een) vinger(s) en/of een hand) van het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- het oraal en/of vaginaal penetreren (met de penis en/of de mond/tong en/of (een) vinger(s) en/of een hand en/of een voorwerp), van het lichaam van een (ander) persoon door (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of billen en/of borsten (met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of een voorwerp en/of de mond/tong) van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- het (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt met nadruk op geslachtsdelen en/of borsten en/of billen waarbij bij dit poseren deze perso(o)n(en) geheel en/of gedeeltelijk naakt zijn en/of deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn in niet bij de leeftijd passende kleding (lingerie) en/of waarbij dit deze perso(o)n(en) poseert/poseren in een onnatuurlijke omgeving en/of met (een) onnatuurlijk(e) voorwerp(en) en/of in (een) onnatuurlijke (erotisch getinte) houding(en) op een wijze die niet bij de leeftijd past en/of in een stripteaseact/houding (waarbij deze perso(o)n(en) zich in opeenvolgende afbeelding(en) /film(s)/ filmfragment(en)van de kleding ontdoet/ontdoen) en/of waarbij bij dit poseren sprake is van sadomasochistische elementen en/of (waarna) door de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) en/of door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleding nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld gebracht worden (en/of) waarbij de afbeelding(en) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben
- en/of strekt/strekken tot seksuele prikkeling en/of het houden van de penis dichtbij het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt.”
83. Het Hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een kennisgeving van inbeslagneming, nummer 201505181011.KVI, opgemaakt door [verbalisant 12] , hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, en op 18 mei 2015 ondertekend door [verbalisant 10] , opsporingsambtenaar van de Politie Korps Caribisch Nederland, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Degene onder wie in beslag is genomen: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] . De eigenaar van het inbeslaggenomene: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] . Datum, tijd en plaats van inbeslagneming: 15 mei 2015, […] (Saba). Omschrijving inbeslaggenomen goederen: 1 Laptop merk Apple.
2. Een ambtsedig proces-verbaal "Beschrijving kinderpornografisch materiaal", op 22 februari 2016 opgemaakt door [verbalisant 13] , hoofdagent van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Rotterdam, Team Bestrijding Kinderporno en kindersekstoerisme, welk proces-verbaal onder meer inhoudt als bevindingen van die verbalisant - zakelijk weergegeven:
In het onderzoek contra [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , werd door [verbalisant 10] een kopie van een veiliggestelde harde schijf uit een laptop, merk Apple, Macbook, aangeboden voor nader onderzoek op de mogelijke aanwezigheid van kinderporno. Van de gegevensdrager, aangeboden aan het personeel werkzaam voor het onderzoek Hector/Palm Island, werd een forensische kopie gemaakt en ter beschikking gesteld aan de Nationale Politie, eenheid Rotterdam. Door mij werd een onderzoek ingesteld. Ik trof 270608 afbeeldingen (foto's en video's) aan. De beoordeling of een afbeelding al dan niet kinderpornografisch is, is door mij verricht met gebruikmaking van de criteria zoals opgenomen in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal, waarin deze criteria zijn uitgewerkt. Alle in het onderzoek betrokken afbeeldingen heb ik, verbalisant, visueel gecontroleerd op de kennelijke aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal. Ik, verbalisant, heb vastgesteld dat in totaal 9528 afbeeldingen (foto's), waarvan 706 uniek, voorkomen, die volgens bovengenoemde criteria kinderpornografisch zijn. Uit de afbeeldingen (foto's) heb ik een representatieve doorsnede van 26 afbeeldingen samengesteld.
3. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 201711060836, opgemaakt door [verbalisant 14] , brigadier en gecertificeerd zedenrechercheur van het Korps Politie Caribisch Nederland, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - kort gezegd - als bevindingen van die verbalisant:
Naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen met name kinderpornografische foto's, genummerd 1 tot en met 26, zijn voornoemde foto's beschreven.
4. Een rapport van Fox-IT d.d. 2 oktober 2017, opgemaakt door [betrokkene 17] , gerechtelijk deskundige, forensisch IT-expert, welk rapport onder meer inhoudt als conclusies van die deskundige:
Fox-IT acht het zeer waarschijnlijk dat de kinderpornografische (KP) afbeeldingen afkomstig zijn uit het gecomprimeerde bestand P3W0.7z. Op basis van het onderzoek acht Fox-IT het zeer waarschijnlijk dat tijdens het aangemeld zijn van gebruikersaccount [verdachte] een deel van het KP materiaal is aangemaakt op de notebook. Fox-IT heeft geen kwaadaardige software, zoals een virus of andere malware aangetroffen op het systeem. De resultaten van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer gebruikersactiviteiten het KP materiaal hebben aangemaakt op de notebook dan wanneer door malwareactiviteiten het KP materiaal op de notebook is terechtgekomen.
5. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 februari 2017, nummer 20170203.1340.AMB, opgemaakt door [verbalisant 11] , hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - kort gezegd - als bevindingen van die verbalisant:
Gedurende het onderzoek Palm Island werd op 15 mei 2015 te Saba een laptop, Apple MacBook Pro (AAHN4119NL) in beslag genomen onder de verdachte: [verdachte] . Na onderzoek in de genoemde laptop bleek deze over een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal te beschikken. De kinderporno werd aangetroffen in zowel de map "Downloads" van de laptop als op de "Desktop" van de laptop. Locatie: Usrs/ [verdachte] /desktop i de map: .... 0===8%2OP3DOWOM3N
Deze map op zijn desktop bevatte de volgende (..) submappen:
- Mom&Girl Slaves
- Sister&LittleBrother
- Mother & Son
De map was niet meteen zichtbaar. Van het Apple besturingssysteem is bekend dat het standaard mappen verbergt als die beginnen met een (punt). Voor wat betreft de "downloadmap" is te zien dat de bestanden via deze map zijn gedownload op 5 maart 2015.”
84. Het Hof heeft in zijn vonnis de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Het Hof neemt op deze plaats de overwegingen van het Gerecht over zoals neergelegd in paragraaf 4C van het vonnis waarvan beroep en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat anders dan het Gerecht het Hof op grond van de bewijsmiddelen ervan uitgaat dat wél bestanden zijn gedownload.
Responderend op een in hoger beroep gevoerd verweer, overweegt het Hof als volgt:
Het door de verdediging in hoger beroep overgelegde rapport van Mitcon van 18 mei 2021 beschrijft dat uit het onderzoeksrapport van Fox-IT volgt dat gebruiker " [verdachte] " getracht heeft de inhoud van het zip-bestand "P3WO,7z" in te zien door dit zipbestand te decomprimeren middels verschillende decompressie applicaties (op verschillende data), en dat de bestanden ook daadwerkelijk zijn uitgepakt in een folder met de naam "0===8%2OP3DOWOM3N". Voornoemd rapport van Mitcon houdt als algemene conclusie in dat niet aangetoond is dat gebruiker " [verdachte] " de KP bestanden in het bestand "P3W0.7z" heeft bekeken en zich bewust is/was van de inhoud en aard van deze bestanden in het gecomprimeerde bestand "P3W0.7z" en in de betreffende gevonden folders.
Voor bewezenverklaring van het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal is niet vereist dat dit door de verdachte is bekeken. Het verweer wordt voor het overige weerlegd door de bewijsmiddelen. De namen van de daarin genoemde submappen maken immers dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bezit van kinderporno.”
85. Verder heeft het Hof de bewijsoverwegingen uit paragraaf 4C van het vonnis van het Gerecht overgenomen. Deze overwegingen houden het volgende in:
“Uit de hiervoor genoemde kennisgeving van inbeslagneming (nummer 20150518011.KVI, pagina 11 dossier Brazile) volgt dat verdachtes laptop, een Apple MacBook, op 15 mei 2015 in beslag is genomen door een opsporingsambtenaars het Korps Politie Caribisch Nederland. Bij het onderzoek door Fox-IT, waartoe de rechter-commissaris opdracht heeft gegeven en waarvan de deskundige [betrokkene 17] een rapport heeft opgemaakt (Rapportage Fox-IT, zaak Lynwood, d.d. 2 oktober 2017), is gebleken dat er slechts een gebruiker was aangemeld op het systeem en dat de hashwaarde overeenkomt waar het gaat om de inbeslaggenomene laptop (notebook) en de onderzochte harde schijf van een Apple notebook. Uit de verklaringen van getuigen en het onderzoek door Fox-IT is niet gebleken dat anderen toegang hadden tot de MacBook van verdachte.
Conclusie: De harde schijf die is onderzocht is die van de laptop van verdachte die in beslag is genomen toen verdachte zich op 15 mei 2015 meldde bij de politie op Saba.
Bij het onderzoek van de harde schijf uit de laptop door een opsporingsambtenaar van het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (Proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, documentcode 1602151324.OIG, p. 30 dossier Brazile) zijn bestanden aangetroffen waarvan het vermoeden rees dat deze bestanden beeldmateriaal bevatten dat kinderpornografisch van aard is. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat het om in totaal 706 unieke afbeeldingen gaat, waarvan een aantal in duplo of meervoud is aangetroffen. Conclusie: Op de harde schijf van de laptop bevindt zich kinderporno.
Een deskundige van Fox-IT heeft onderzoek verricht aan (de harde schijf uit) de laptop van verdachte en daarbij in het bijzonder onderzoek gedaan naar de vragen met betrekking tot de herkomst van het kinderpornografisch materiaal en eventuele malware die het materiaal zonder activiteiten van de gebruiker op de laptop terecht heeft doen komen.
Uit het hiervoor genoemde rapport betreffende het onderzoek door deze deskundige kunnen de volgende conclusies worden getrokken. De door een opsporingsambtenaar van het team bestrijding kinderporno aangewezen bestanden, die kinderpornografisch materiaal zouden bevatten, zijn alle afkomstig uit een bronbestand genaamd XP3W0.7z. Op de laptop zijn in de map downloads van gebruiker “ [verdachte] ” op 22 februari 2015, 1 maart 2015, 4 maart 2015 en 5 maart 2015 mappen aangemaakt waarin de kinderpornografie is aangetroffen.
Op 22 februari 2015 heeft gebruiker “ [verdachte] ” pornografisch materiaal gedownload. Op dezelfde dag zijn er mappen met kinderporno aangemaakt in de downloadmap van gebruiker [verdachte] . Op 1 maart 2015 is een Stuffit Expander logbestand aangemaakt. Stuffit Expander is de software waarmee het bestand P3W0.7z is uitgepakt, waarbij een wachtwoord is gebruikt om dat bestand uit te pakken. Daarna logt gebruiker “ [verdachte] ” in en na twee minuten worden nog twee mappen met kinderporno aangemaakt in de map downloads van gebruiker “ [verdachte] ”. Op de laptop is voorts een zogenaamde “sandbox” aangetroffen. Dat is een set software die maakt dat er activiteiten op de laptop kunnen worden uitgevoerd buiten de geregistreerde gebruiker om. Op 4 maart 2015 is er wederom een activiteit uitgevoerd op de laptop in relatie tot software die bestanden uitpakt. Er worden mappen met kinderporno aangemaakt in de downloadmap van gebruiker “ [verdachte] ” en daarna logt die gebruiker in. Op 5 maart 2015 wordt terwijl gebruiker “ [verdachte] ” is ingelogd, binnen 15 minuten studiemateriaal aangemaakt op de laptop, is er mailactiviteit van [verdachte] @gmail.com , wordt software geïnstalleerd waarmee gecomprimeerde bestanden kunnen worden uitgepakt, logt gebruiker “ [verdachte] ” in en worden kinderpornomappen aangemaakt op het systeem vier minuten nadat gebruiker “ [verdachte] ” is ingelogd. Van drie mappen die zijn aangemaakt is vastgesteld dat deze data bevatten afkomstig uit het bestand P3W0.7z. De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat er geen virussen zijn aangetroffen op het systeem en dat de aangetroffen bestanden die als mogelijke (phishing)malware zijn aangemerkt, ten onrechte als zodanig zijn aangemerkt. Er is - kort gezegd - geen kwaadaardige software gedetecteerd waardoor niet aannemelijk is dat het kinderpornografisch materiaal door kwaadaardige software op de laptop terecht is gekomen. De deskundige rapporteert verder dat er software is gebruikt die de nodige kennis van de gebruiker vergt, dat er redelijk specialistische software is gebruikt om bestanden en data te verwijderen en dat, gelet op de aangetroffen software, sporen van activiteiten en verrichte handelingen, de gebruiker “ [verdachte] ” bovengemiddelde technisch niveau heeft. De deskundige heeft op de door de rechter-commissaris geformuleerde en aan de deskundige voorgelegde vragen als volgt - enigszins samengevat - geantwoord: Fox-IT acht het zeer waarschijnlijk dat de kinderpornografische afbeeldingen afkomstig zijn uit het gecomprimeerde bestand P3W0.7z. Op basis van de gebruikersactiviteiten en het inloggen van de gebruiker [verdachte] rondom de periode van het aanmaken van de mappen met kinderporno, acht Fox-IT het zeer waarschijnlijk dat tijdens het aangemeld zijn van deze gebruiker een deel van het kinderpornografisch materiaal is aangemaakt op de laptop. Er is geen kwaadaardige software aangetroffen op het systeem. De resultaten van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer gebruikersactiviteiten het kinderpornografisch materiaal heeft aangemaakt dan wanneer dit door malware-activiteiten op de laptop is gekomen. Er zijn sporen aangetroffen van het verwijderen van applicaties die mogelijk sporen bevatten van de herkomst van het kinderpornografisch materiaal.
Conclusie: Het kinderpornografisch materiaal is niet op de laptop gekomen als gevolg van malware of een andere gebruiker dan ‘ [verdachte] ”.
Uit de verklaringen van verdachte en getuigen is niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte de laptop van verdachte heeft gebruikt. Gelet op de bevindingen van de opsporingsambtenaren die de laptop hebben onderzocht en daarbij bestanden hebben aangetroffen waarvan is vastgesteld dat het om kinderporno gaat en op de conclusies van de deskundige van Fox-IT, acht het Gerecht meer dan voldoende aannemelijk dat de gebruiker van de laptop “ [verdachte] ” het kinderpornografisch materiaal op de inbeslaggenomen MacBook heeft gezet in die zin dat deze gebruiker in elk geval de bestanden aanwezig heeft gehad en (tenminste een deel daarvan) heeft geëxpandeerd en mappen heeft aangemaakt waarin het materiaal is gevonden.
De stelling van verdachte dat hij nimmer kinderporno heeft gedownload doet daaraan niet af. Het bezit impliceert immers niet dat verdachte het materiaal moet hebben gedownload. De stelling van verdachte dat het materiaal buiten zijn weten op de laptop terecht is gekomen, wordt eveneens verworpen. Gelet op de zeer geringe tijdspannen tussen de activiteiten die gerelateerd zijn aan het verboden materiaal en activiteiten van de gebruiker, leiden tot de conclusie dat deze gebruiker betrokken moet zijn geweest bij handelingen rond de mappen en afbeeldingen. Nu er geen kwaadaardige software is aangetroffen waardoor de aanwezigheid van het materiaal buiten medeweten van de gebruiker te verklaren zou zijn en voorts niet aannemelijk is dat een ander dan verdachte de laptop of het gebruikersaccount heeft benut, is het verdachte geweest die verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de 706 afbeeldingen met kinderpornografie.
Conclusie: Gebruiker “ [verdachte] ” heeft de kinderporno uitgepakt en op de harde schijf bewaard.
Dat de deskundige van Fox-IT de afbeeldingen zelf niet heeft onderzocht, zoals verdachte heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande niet af. Gelet op het vorenstaande worden de verweren van verdachte ten aanzien van dit tenlastegelegde feit verworpen. Buiten redelijke twijfel is vast komen te staan dat verdachte het materiaal in bezit heeft gehad op 15 mei 2015, de dag waarop hij de laptop heeft afgegeven) zodat dit feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
Conclusie: Verdachte had het aangetroffen kinderpornografisch materiaal in bezit.”
86. In de schriftuur wordt de volgende rechtspraak van de Hoge Raad aangehaald:
“Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus […] beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet daarvan aldaar de korte inhoud zijn medegedeeld.”10.
87. Deze zaak is in zoverre atypisch dat de bewezenverklaring inderdaad niet kan worden gebaseerd op de bewijsmiddelen en/of de bewijsoverweging, maar dat de bewezenverklaring zelf de verwijzing naar een stuk uit het dossier bevat waarin de redengevende feiten en omstandigheden staan: in de bewezenverklaring wordt verwezen naar “pagina 30 tot en met 42 van het dossier Brazil (beschrijving kinderpornografisch materiaal) en het proces-verbaal van bevindingen 201711060836 d.d. 06 november 2017”. Het eerste stuk bevat, zoals hiervoor al is aangegeven, een ‘collectiescan’ van de bij de verdachte aangetroffen afbeeldingen, terwijl in het tweede stuk een beschrijving staat van 26 foto’s. In het laatste stuk zijn de bewezenverklaarde gedragingen beschreven. Naar mijn oordeel voldoet de bewijsvoering daarmee aan de eisen, omdat de ratio van de hiervoor geciteerde rechtspraak van de Hoge Raad lijkt te zijn dat de bewezenverklaring controleerbaar moet zijn. Daarover bestaat in deze zaak in redelijkheid geen twijfel.
88. De klachten falen.
De vierde klacht
89. De klacht houdt in dat het bewezenverklaarde opzet op het bezit van kinderporno niet naar behoren is gemotiveerd. In de toelichting wordt gesteld dat de verdediging het standpunt heeft ingenomen dat niet vaststaat dat de verdachte wist dat het bestand daadwerkelijk was uitgepakt omdat de (hoofd)folders niet de inhoud weergeven en dat uit de bewijsvoering niet is af te leiden dat de verdachte wist dat het gedownloade ingepakte bestand met de naam “P3WO,7z” kinderporno betrof, terwijl uit de bewijsvoering ook niet is af te leiden dat de verdachte kennis heeft genomen van het bestaan van de submappen. In het licht van dit standpunt had het Hof volgens de stellers van het middel zijn oordeel nader moeten motiveren.
90. Het Hof heeft in zijn bewijsoverweging vastgesteld dat gebruiker “ [verdachte] ” heeft geprobeerd het zipbestand te decomprimeren en dat de bestanden ook daadwerkelijk zijn uitgepakt in een folder met de naam “0===8%2OP3DOWOM3N”. Verder blijkt uit bewijsmiddel 5 dat deze folder zich zowel in de map “Downloads” als op de “Desktop” van de laptop bevond. Verder stelt het Hof met dit bewijsmiddel vast dat deze map beschikte over een aantal submappen met daarin een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal.
91. Voor zover de klacht inhoudt dat de verdachte niet wist dat de map kinderporno bevatte omdat de (hoofd)folders niet de inhoud weergeven, merk ik op dat de naam van de door de verdachte gedownloade map een in computertekens nagemaakt mannelijk geslachtsdeel toont en dat daarin bovendien het met cijfers en letters gemaakte woord “pedowomen” valt te herkennen, zodat de verdachte naar mijn oordeel op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die map kinderpornografische afbeeldingen bevatte. Voor zover wordt aangevoerd dat niet uit de bewijsvoering valt af te leiden dat de verdachte kennis heeft genomen van (de inhoud van) de submappen, geldt dat het Hof terecht heeft overwogen dat niet is vereist dat de verdachte het materiaal heeft bekeken. Het Hof heeft de verdachte immers veroordeeld voor het bezit van kinderporno, niet voor het bekijken daarvan. Het oordeel van het Hof dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het bezit van kinderporno is daarom toereikend gemotiveerd.
92. De klacht faalt.
Slotsom
93. Het middel faalt in alle onderdelen.
Slotsom
94. De middelen falen. De tweede klacht van het eerste middel, de eerste, tweede en vierde klacht van het tweede middel, het derde middel, het vierde middel en het vijfde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
95. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
96. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2022
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314 m.nt. Y. Buruma, r.o. 2.5.
De voetnoten heb ik weggelaten.
HR 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0413, NJ 1996/540 m.nt. T.M. Schalken, r.o. 4.4.
HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, r.o. 4.5. Zie ook HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9968, r.o. 4.2, waarin de Hoge Raad verwijst naar HR 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0413, NJ 1996/540 m.nt. T.M. Schalken, r.o. 4.4.
Zie HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, r.o. 4.5.
HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8315, r.o. 3.4.2.
Zie HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma, r.o. 3.8.4 onder d.
HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3322, NJ 2017/217 m.nt. A.H. Klip.
HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165 m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 4.2.
Beroepschrift 18‑03‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nadere toelichting in de zaak van:
[verdachte], verzoeker van cassatie van een hem betreffend vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 24 juni 2021, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
Nadere toelichting met betrekking tot middel II, deelklacht 3:
1.
In middel II is onder meer aangevoerd als klacht dat het oordeel van het hof dat de verklaring van verzoeker kennelijk leugenachtig is en redengevend is voor de bewezenverklaring, onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
2.
In de toelichting op deze klacht is onder meer aangevoerd dat de verwijzing van het hof naar de verhoren van [betrokkene 6] en de bevindingen van de politie vermeld in de voetnoten 12 en 13 telkens niet voldoen aan de door uw Raad bij de bewijsvoering vereiste mate van nauwkeurigheid (15.4). Daar wordt naar aanleiding van de bij uw Raad op 14 maart 2022 opgevraagde documenten als vermeld in de voetnoten 12 en 13, het volgende aan toegevoegd.
3.
De op 14 maart 2022 opgevraagde documenten betroffen (1) het door het hof in voetnoot 12 genoemde proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map getuigenverhoren, getuige [betrokkene 6] (p. 898) en (2) het door het hof in voetnoot 13 genoemde proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map vd/2, deel 1, p.45 en een proces-verbaal ambtshandelingen, map 3, p. 1136 e.v., verhoor getuige [betrokkene 6].
4.
Op 14 maart 2022 werden van de strafgriffie van uw Raad de volgende documenten ontvangen:
- —
pagina 893 t/m 896 en een foto (vermoedelijk p. 897);
- —
een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 7] (met daarop vermeld de paginanummers 44 en 45);
- —
een proces-verbaal ambtshandelingen, map 3, pagina 1136 t/m 1144.
5.
Naar aanleiding van de ontvangst van deze stukken en de constatering dat dit niet (al) de opgevraagde stukken betroffen, is op 14 maart 2022 opnieuw verzocht om p. 898 als bovenvermeld te verstrekken en is de vraag gesteld of het verhoor ‘getuige [betrokkene 7]’ (met daarop de paginanummers 44 en 45) gelijk geacht moet worden te zijn aan de verwijzing van het hof in voetnoot 13 naar het proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map vd/2, deel 1, p.45.
6.
Vervolgens werd op 15 maart 2022 door uw strafgriffie aan ons bericht:
‘In deze zaak hebt u bij de rolraadsheer tijdig een of meer processtukken opgevraagd, te weten:
- 1.
Een proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map getuigenverhoren, getuige [betrokkene 6] (p. 898);
(…)
- 4.
Het proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map vd/2, deel 1, p. 45.
Bij het verwerken van uw verzoek is gebleken dat de nootverwijzingen in het vonnis van het hof niet altijd correct lijken te zijn. Zo nodig is hieronder een kanttekening geplaatst.
Een afschrift van het opgevraagde stuk onder 1 is in het digitaal dossier geplaatst onder aanvulling dossier Hof d.d. 21 november 2015. Ik maak u erop attent dat de in noot 12 van het vonnis van het hof genoemde pagina 898 geen betrekking heeft op het verhoor van de getuige [betrokkene 6].
(…)
Een afschrift van het opgevraagde stuk onder 4 is in het digitaal dossier geplaatst onder aanvulling dossier Hof d.d. 2 mei 2015.’
7.
Met betrekking tot het opgevraagde stuk onder 1 (voetnoot 12 in het vonnis) heeft uw strafgriffie aangegeven dat een afschrift daarvan in het digitaal dossier is geplaatst onder aanvulling dossier hof d.d. 21 november 2015. Verder is meegedeeld dat de in noot 12 van het vonnis van het hof genoemde pagina 898 geen betrekking heeft op het verhoor van de getuige [betrokkene 6].
Het aldus in het digitaal geplaatste stuk betreft een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6], opgenomen in pagina's 495 t/m 503. Dit betreft niet een van de door het hof in de bewijsvoering (bewijsmiddelen noch voetnoten) genoemde pagina's en/of proces-verbaal. Het aanvullend in het digitaal portaal geplaatste proces-verbaal betreft mitsdien niet een van de bewijsmiddelen waarop het hof zijn oordeel heeft gebaseerd.
Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat, meer nog dan in de toelichting op de deelklacht van dit middel was geconcludeerd, op basis van de aanvullend verkregen dat de verwijzing in voetnoot 12 niet correct is en dat overigens niet kan blijken welk proces-verbaal en/of welke verklaring van [betrokkene 6] het hof tot bewijs van de kennelijk leugenachtigheid van de verklaring van verzoeker is gekomen.
8.
Met betrekking tot het proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map vd/2, deel 1. p. 45 (voetnoot 13) proces-verbaal ambtshandelingen, map 3. pagina 1136 t/m 1144 wordt opgemerkt dat het hof voor de conclusie
- —
dat de plek waar [betrokkene 6] verzoeker heeft zien lopen (ter hoogte van een transformatorhuisje) niet past bij de route naar de woning van verzoeker, komend vanaf de woning van getuige [betrokkene 2];
- —
dat die plek wel ligt op de weg die voert naar de woning van het slachtoffer en;
- —
dat, gelet op de verklaring van [betrokkene 6], verzoeker uit de richting van de woning van het slachtoffer kwam;
tot bewijs heeft gebezigd p. 45 en een proces-verbaal ambtshandelingen, map 3, p. 1136 t/m 1144. De in voetnoot 13 genoemde bewijsmiddelen bevatten aldus meerdere pagina's en daaruit is niet af te leiden aan welke feiten en omstandigheden het hof vorenbedoelde conclusies/vaststellingen heeft ontleend. Met andere woorden: het hof is niet nauwkeurig genoeg te werk gegaan, omdat het onder meer heeft verzuimd bij de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen te verwijzen naar specifieke pagina's van het proces-verbaal.1. Zulks geldt voor het tot bewijs bezigen van het gehele proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6] op de pagina's 1136 t/m 1144.
Daar komt nog bij dat voornoemde p. 45 meerdere samenvattingen van processen-verbaal van verhoor van getuigen en bevindingen van de politie zelf bevat. Niet blijkt welke daarvan het hof voor het bewijs van voornoemde conclusies heeft gebezigd en/of zijn deze samenvattingen van processen-verbaal van verhoor daarvoor niet redengevend. Bovendien bevat p. 45 ook een samenvatting van een verhoor van [betrokkene 6], waarin is opgenomen:
‘Voorts verklaarde hij onderweg — dus ook nog omstreeks 04:00 — [verdachte] te zijn tegengekomen in de buurt van diens woning.’
Zulks is in strijd met de vaststelling van het hof (op basis van dit proces-verbaal) dat [betrokkene 6] verzoeker ter hoogte van het transformatorhuisje heeft gezien (en niet in de buurt van zijn woning) en/of kan daaruit noch overigens de conclusie worden getrokken dat de waarneming van [betrokkene 6] niet past bij de route (van de woning van [betrokkene 2]) naar de woning van verzoeker en/of verzoeker uit de richting van de woning van het slachtoffer kwam.
9.
Op grond van het vorenstaande wordt de eerdere toelichting op deelklacht 3 van middel II aldus nader gespecificeerd en aangevuld dat de verwijzingen door het hof in voetnoot 12 en 13 onvoldoende nauwkeurig zijn en/of uit de daarin opgenomen bewijsmiddelen de samenvatting van het hof die aan de daarin opgenomen stukken/bewijsmiddelen ten grondslag ligt, hierin bestaande dat de verklaring van verzoeker kennelijk leugenachtig is, niet volgen.
Arnhem, 18 maart 2022
mr. S.F.W. van 't Hullenaar
mr. J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑03‑2022
Verwijzen naar meerder pagina's kan, maar dan moet in de bewijsoverweging wel tot uitdrukking komen aan welke specifieke pagina het hof de zakelijke samenvatting van de redengevende inhoud van een bewijsmiddel heeft ontleend. Zie bijv. punt 50. in de conclusie van AG Paridaens voorafgaand aan Hoge Raad 16 juni 2020, ECLI:NL:PHR:2020:606.
Beroepschrift 13‑03‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende vijf middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker van cassatie van een hem betreffend vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 24 juni 2021, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
PROCESVERLOOP
- a.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2021 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) en de in zijn vonnis met betrekking tot het verloop van de procedure vastgestelde feiten, volgt dat het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire bij beslissing van 8 december 2017 (hierna: het Gerecht in Eerste Aanleg), verzoeker van cassatie van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (moord/doodslag/dood door schuld resp. verkrachting) heeft vrijgesproken. Het heeft voorts het onder 4 tenlastegelegde bezit van kinderporno bewezenverklaard en verzoeker veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
- b.
Van dit vonnis zijn zowel het openbaar ministerie als verzoeker in beroep gekomen. Uit het verhandelde ter zitting en het vonnis van het hof volgt, dat het beroep van het openbaar ministerie zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde (verkrachting). Het hof heeft het openbaar ministerie in zoverre dan ook, mede gelet op art. 436 WvSv BES, niet-ontvankelijk verklaard. Het heeft daarnaast verzoeker, gelet op art. 434 WvSv BES, niet-ontvankelijk verklaard in, voor zover hier relevant, zijn beroep tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde (verkrachting).
- c.
Het hof heeft, met eenparigheid van stemmen, verzoeker vrijgesproken van de aan hem onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord en veroordeeld voor de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag op [slachtoffer]. Verder heeft het hof verzoeker veroordeeld voor het onder 4 verweten bezit van kinderporno en verzoeker een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 11 jaren met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Verzoeker heeft op 7 maart 2022 middels een bijzondere volmacht aan de griffier van het hof het door hem tegen het oordeel van het hof aangetekende cassatieberoep met betrekking tot feit 1 beperkt tot de veroordeling ter zake van doodslag en de vrijspraak voor de tenlastegelegde moord daarvan uitgesloten. De ‘akte partiële intrekking cassatie’ heeft verzoeker ten tijde van het indienen van deze schriftuur nog niet mogen ontvangen.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder betreft dit de artikelen 382, 394, 401, 402 en 406 WvSv BES doordat het hof bij de bewezenverklaring van feit 1 heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario, inhoudende dat (zeer) aannemelijk is dat niet verzoeker maar [betrokkene 1] op 15 april 2015 tussen 01.10 uur en 05.00 uur dan wel tussen 04.00 uur en 05.00 uur de dood van het slachtoffer [slachtoffer] — al dan niet opzettelijk — heeft veroorzaakt en/of doordat het oordeel van het hof dat het feitelijke moment waarop verzoeker seks had met [slachtoffer] ‘in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijke geweld’ zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
Het vonnis lijdt derhalve aan nietigheid.
Toelichting:
1.
De bewezenverklaring van het onder 1. tenlastegelegde houdt in dat verzoeker:
‘(…) op 15 april 2015, op het eiland Saba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer] afgesloten, door:
- —
de hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- —
een stuk stof, om de hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.’
2.
Het hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
‘Aantreffen slachtoffer [slachtoffer], haar overlijden en forensische bevindingen
1.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 7] (aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer]), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201507171006.202, onderzoeksdossier Hector AMB, map 1 van 5, p. 65, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk Hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 17 juli 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Ik geef aan hoe ik [slachtoffer] heb aangetroffen (het Hof begrijpt: op 15 april 2015, locatie slaapkamer woning [slachtoffer] [slachtoffer] te [woonplaats]). Zij lag met haar buik op bed, haar handen waren op haar rug met haar polsen tegen elkaar. Haar handen waren tot min of meer een vuist gebogen. Haar handen waren niet vastgebonden. [slachtoffer] had een jurk aan, die tot haar heup was opgetrokken. Haar onderlichaam was naakt.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen onnatuurlijke dood, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150416.0920.052.132, onderzoeksdossier Hector AMB p. 15, gesloten en ondertekend door [verbalisant 3], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 16 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 15 april 2015 bevond ik mij op dienst. Op voornoemde datum rond 11.08 uur kwam een melding binnen via de hoofdlijn van het Politieburo Saba. Ik hoorde de melder zeggen dat de politie met spoed bij de appartementen van [verbalisant 3] moest komen. De melder gaf door dat er iemand in het appartement ligt welke geen teken van leven gaf. Omstreeks 11.10 uur zijn wij op het adres [a-straat 01] aangekomen. In de kamer zag ik een vrouw welke op haar rug lag. Verder zag ik dat de vrouw een kleurig bloesje (het Hof begrijpt: opgestroopte jurk) aan had en dat haar onderlijf bloot was.
3.
Het schouwingsrapport van Dr. [betrokkene 8], arts te Saba, d.d. 15 april 2015, betreft mevrouw [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1991, te [geboorteland], onderzoeksdossier Hector AMB p. 19, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde arts, zakelijk weergegeven: Om 11.00 AM (Hof: op 15 april 2015) kwam er een melding binnen in het ziekenhuis van een lijkvinding. Ik ben naar de plaats delict gegaan. Diverse personen hadden het stoffelijk overschot aangeraakt en van bulkligging op rugligging verplaatst. Het lijk is teruggerold naar de waarschijnlijke positie waarin het lijk in eerste instantie is aangetroffen. Het lijk lag (hierna) in min of meer gestrekte positie op de buikzijde, op het bed, met het hoofd in een kussen verscholen. Beide armen waren licht richting de rug gedraaid. De kleding was deels over het lichaam, en verder was het lichaam naakt, geen onderbroek, wel een BH en jurk.
4.
Een rapport van het NFI d.d. 21 april 2015, (oorzaak overlijden, onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 171, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], oud 24 jaren, kan het overlijden goed worden verklaard door verwikkelingen van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals. (manuele strangulatie, ligatuurstrangulatie door verhanging of ligatuurstrangulatie anderszins dan in het kader van verhanging.) Hoewel er geen letsels aan de mond/neus waren, is gezien de houding waarin ze is aangetroffen met het gezicht omlaag in het kussen, een extra component van verstikking door belemmering van de neus/mond niet uitgesloten.
5.
Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 191, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
De sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal.
De plaats delict
6.
Een proces-verbaal van bevindingen, eerste onderzoek PD, (geen braak of worstelingsporen, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150416.1700, onderzoeksdossier Hector AMB p. 27, gesloten en ondertekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 4], nam het volgende waar:
geen indicatie dat de slaapkamer, woonkamer en keuken doorzocht
waren.
geen indicatie dat er spullen of meubels misplaatst en/ of verschoven zijn in de woning. geen braaksporen zichtbaar bij de deur en ramen, in de woning lagen diverse waardevolle goederen.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen, (vest), geregistreerd onder proces- verbaalnummer 201507131027.AMB, onderzoeksdossier Hector AMB p. 31, gesloten en ondertekend door [verbalisant 6], inspecteur, tijdelijk werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 juli 2015, voor zover inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op één van de foto's werd op het bed een op een sjaal gelijkend kledingstuk waargenomen. Een (langgerekt) gedeelte van de ‘sjaal’ lag in een rechte lijn in de richting van de hals van het slachtoffer.
Het uiteinde zat klaarblijkelijk in het haar van het slachtoffer. Door personeel van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag werd een foto gemaakt van de ‘sjaal’ welke was aangetroffen op het bed. Uit deze foto bleek dat het geen ‘sjaal’ was, maar een ‘vest’, (fotobijlage 2) Uit deze foto kan worden opgemaakt dat het langgerekte gedeelte één van de mouwen is geweest.
Nadere forensische bevindingen: slachtoffer [slachtoffer], haar jurk en gebruik GSM
8.
Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (tijdstip overlijden), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 192, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Volgens de verklaring van dr. [betrokkene 8] was het lichaam volledig lijkstijf ten tijde van de vinding (Hof: omstreeks 11.10 uur). Dat gebeurt naar schatting rond de 6–12 uren na de dood.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek Apple Iphone 5C (AAIN470NL) (ten aanzien van laatste telefoongebruik [slachtoffer]), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20160401.1521, onderzoeksdossier Hector AMB p. 1367, gesloten en ondertekend door [verbalisant 7], buitengewoon agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 3 augustus 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek gedaan naar logbestanden die iets zouden kunnen zeggen over de handelingen die met het toestel (Hof: van het slachtoffer [slachtoffer]) hebben plaatsgevonden. Uit deze analyse is gebleken dat de applicatie Whatsapp op 15 april (Hof: 2015) om 1.01 uur voor het laatst gebruikt is.
10.
Een rapport van het NFI d.d. 1 juli 2015 (alcoholgebruik en drugs), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 194/202, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
Er zijn bij toxicologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van koolmonoxide, geneesmiddelen, drugs en/ of bestrijdingsmiddelen. Volgens de toxicoloog is de gemeten ethanol (alcohol) concentratie in het bloed een concentratie waarbij onder andere een verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming kunnen optreden. Een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] kan niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
11.
Een rapport van het NFI naar biologische sporen en DNA onderzoek, onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 439, d.d. 24 januari 2017, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [rapporteur], rapporteur, zakelijk weergegeven:
Bemonstering ZAAC3088NL#05 van de anus van het slachtoffer
Het Y-chromosomale DNA-profiel van [verzoeker] matcht met het afgeleide Y-chromosomale DNA-profiel van het DNA in deze bemonstering. Dit betekent dat [verzoeker] donor kan zijn van een prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in deze bemonstering.
Hypothese I: De prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de bemonstering ZAAC3088NL#05 is afkomstig van [verzoeker]. Hypothese II: De prominente hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de bemonstering ZAAC3088NL#05 is afkomstig van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan [verzoeker] verwante man.
De resultaten van het vergelijkend Y-chromosomale DNA onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan wanneer hypothese II waar is.
12.
Een rapport van het NFI naar biologische sporen en DNA onderzoek (sperma op jurk), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 439, d.d. 24 januari 2017, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [rapporteur], rapporteur, zakelijk weergegeven:
Bemonsteringen van de jurk AAGX0502NL Het autosomale DNA-profiel van [verzoeker] RABK7784NL matcht met het autosomale DNA-profiel van het DNA in de bemonstering AAGX0502NL#02 van de jurk. Dit betekent dat [verzoeker] donor kan zijn van een deel van het DNA in deze bemonstering.
Op basis van de gecombineerde resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verzoeker] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.
13.
Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (handen), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier,p. 162 en 193, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
‘De bandvormige afdruk aan de buigzijde van de linker onderarm is consistent met omsnoering, zoals … bijvoorbeeld een kabelbinder (tiewrap) in het kader van vastbinden… voor het overlijden’.
Hypothese I: de armen/polsen zijn niet gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd geweest.
Hypothese II:
de armen/polsen zijn wel gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd geweest. Antwoord: gezien de foto's van het lichaam bij aantreffen, is hypothese II waarschijnlijker dan hypothese I.
14.
Een rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal), onderzoeksdossier Hector, Forensisch Dossier, p. 191, voor zover inhoudende als verklaring van Dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, zakelijk weergegeven:
De sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal.
Verdachte over seksueel contact met [slachtoffer]
15.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 14 april 2015 in de vooravond, tussen 19.00 en 20.00 uur, seks gehad met [slachtoffer], in haar woning, op haar bed. Ik ben klaargekomen. Ik ben ongeveer een half uur bij haar gebleven. Ik heb geen seks met haar gehad op 15 april 2015.
De gangen van de verdachte in de vroege ochtend van 15 april 2015
16.
De verklaring van de verdachte, af gelegd ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven :
Ik ben [slachtoffer] weer tegengekomen toen ik uitging, dat was rond een uur of tien (Hof: 14 april 2015, 22.00 uur). Wij waren niet samen, ik was met een vriend. Ik ben wel met een hele groep, waaronder [slachtoffer], in de auto van [betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9]) teruggereden. [betrokkene 2], [slachtoffer] en ik zijn bij het appartement van [slachtoffer] uitgestapt. Dat was rond een uur of één 's nachts (Hof: 15 april 2015). We hebben nog even staan praten en toen heb ik [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2]) begeleid naar haar huis. Daar ben ik gebleven, tot ik rechtstreeks van haar huis naar mijn huis ben gelopen. Ik heb geen ‘short cut’ genomen.
17.
Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506121300.[betrokkene 2], onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 722, gesloten en ondertekend door [verbalisant 8], respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 19 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Ik denk dat wij rond 00.30 of 00.45 (Hof: 15 april 2015) uur bij [slachtoffer]'s huis waren.
18.
Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2015, zaaknummer 2015/23, onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 675, gesloten en ondertekend door [verbalisant 9], hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 15 april 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven: [betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9]) heeft ons omstreeks 00.15 uur (Hof: 15 april 2015) voor de woning van [slachtoffer] afgezet. [betrokkene 9], [slachtoffer] en ik zijn uit de auto gestapt. Wij liepen naar haar kamer om haar daar te laten. [slachtoffer] zei tegen [betrokkene 9] dat hij moest zorgen dat ik veilig thuiskwam. Hierna zijn [betrokkene 9] en ik weggegaan van daar. Wij zijn naar mijn huis gelopen alwaar hij binnenkwam. Wij hebben daar zitten praten voor zeker een goede anderhalf uur.
19.
Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 2] (vertrektijd verdachte), geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506121300.[betrokkene 2], onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 700, gesloten en ondertekend door [verbalisant 10] en [verbalisant 6], respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur bij het Korps
Politie Caribisch Nederland, d.d. 19 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Toen ik samen met [betrokkene 9] de woning van [slachtoffer] verliet ben ik met hem in de richting van mijn woning gelopen. Daar aangekomen heb ik [betrokkene 9] uit beleefdheid mee naar binnen gevraagd. Ik heb eerder verklaard dat [betrokkene 9] rond 2.30 — 03.00 uur bij mij was weggegaan. Ik had geen reden daaraan te twijfelen. Maar zoals ik al eerder verklaard heb, heeft [betrokkene 9] gezegd dat het 4.00 uur was. [slachtoffer] droeg die avond een roze jurk met bloemen.
20.
Een proces-verbaal van bevinding betreffende verklaring van getuige [betrokkene 10], geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201506124.202, onderzoeksdossier Hector, dossier verhoor getuigen M t/m Z, p. 508, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], hoofdagent van het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 24 juni 2015, voor zover inhoudende als bevinding van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 10 juni 2015 werd door mij, verbalisant een getuigenverklaring opgenomen van een vrouw, genaamd [betrokkene 10]. In haar verklaring gaf zij het volgende aan: ‘Toen we waren aan het praten was [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2]) de nacht aan het recapituleren. Zij had gezegd dat [betrokkene 9] samen met haar naar huis was gelopen en dat hij binnen was geweest en dat hij na twee uur was weggegaan. Het was omstreeks 03.00 uur dat [betrokkene 9] was weggegaan. [betrokkene 9] had die dag ook bevestigd dat het zo was gegaan’.
21.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2021, zakelijk weergegeven:
Ik ben in de nacht van 15 april 2015 om 04.00 uur lopend vertrokken van de woning van [betrokkene 2]. Ik ben rechtstreeks van haar huis naar mijn huis gelopen. Toen ik op de trap voor de deur van mijn huis stond zag ik Kelly [betrokkene 6]. Ik heb hem gegroet en ben naar binnen gegaan.
22.
Een proces-verbaal van horen getuige [betrokkene 6] (ten aanzien aantreffen verdachte op straat om 4 uur ‘s nachts), geregistreerd onder proces- verbaalnummer, onderzoeksdossier Hector AMB p. 91, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 2 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag (Hof: 15 april 2015) werd ik om 03.00 uur wakker. Omstreeks 04.00 uur verliet ik mijn woning om naar school te gaan. Die ochtend was het nog donker buiten en ik was via de weg naar school gegaan. Onderweg kwam ik een medestudent genaamd [betrokkene 9] (Hof: [verzoeker]) tegen. Ik was tussen 4.00 uur en 4.05 uur op school aangekomen. Ik had naar mijn horloge gekeken. Dus ik was [betrokkene 9] 5 à 10 minuten daarvoor tegengekomen. De getuige heeft geschetst waar hij had gelopen en waar hij [betrokkene 9] is tegengekomen, (bijlage 1, p. 101)
Hij verklaarde dat hij in de avond de route in de bosschage niet kan nemen want het is daar donker en tevens is er een hek dat na 19.00 uur op slot wordt gedaan.
23.
Een proces-verbaal van bevindingen, met foto van route woningen op campus, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20150519.1100, onderzoeksdossier Hector VD2, deel 1, p. 30, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 20 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Om een duidelijk beeld te krijgen welke route door de getuige [betrokkene 6] precies werd gelopen en waar hij exact [verzoeker] had gezien, zijn wij, verbalisant, samen met de getuige deze route gaan lopen, (met fotobijlagen).’
3.
Het bestreden vonnis bevat voorts de volgende bewijsoverweging:1.
‘5.3.1. Inleidend
De inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen dwingt op zichzelf beschouwd niet zonder meer tot het oordeel dat het de handelingen van de verdachte zijn geweest, die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] [slachtoffer]. Immers, het verband tussen wat met die bewijsmiddelen in feitelijke zin is komen vast te staan en wat in het bestek van de tenlastelegging met het oog op bewezenverklaring door de procureur-generaal aan het Hof is voorgelegd, is in overwegende mate indirect.
De redengevendheid van die bewijsmiddelen en daarmee de bewijskracht daarvan voor het hierna te vellen bewijsoordeel volgt — zoals in iedere strafzaak — uit hun onderlinge verband en samenhang. Hierna zal die redengevendheid nader worden uiteengezet. Daarbij betrekt het Hof wat door de verdachte daarover (niet) naar voren is gebracht.
5.3.2. De oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]
Het lijk van [slachtoffer] is op 15 april 2015 korte tijd voor 11.00 uur aangetroffen. Haar lichaam lag in buikligging op het bed in haar appartement. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij door verstikking om het leven is gekomen, waarbij verstikking door manuele strangulatie of ligatuurstrangulatie met behulp van een sjaal de meest aannemelijke hypothese is. Ten tijde van haar overlijden verkeerde [slachtoffer] onder invloed van alcohol.
5.3.3. Alcoholgebruik door [slachtoffer]
Een bloedalcoholgehalte van 0,9 mg/ ml in (hart)bloed is gemeten. Het is aannemelijk dat het in die mate onder invloed van alcohol verkeren bij [slachtoffer] een verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming tot gevolg heeft gehad.
5.3.4. De bepaling van het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden
De mobiele telefoon van [slachtoffer] is voor het laatst gebruikt op 15 april 2015 om 01.01. Er is in het geheel geen aanleiding om dat gebruik aan een ander toe te schrijven dan aan [slachtoffer]. Op 15 april 2015 omstreeks 11.10 uur is vastgesteld dat het lichaam volledig was verstijfd. Bij het in aanmerking nemen van de met het intreden van lijkstijfheid in het algemeen gemoeide tijd — een periode van 6 tot 12 uur — is de conclusie gerechtvaardigd dat [slachtoffer]'s dood is ingetreden op 15 april 2015 tussen 01.01 uur en 05.00 uur.
5.3.5. Wat sporen uitwijzen
De verdachte heeft erkend dat hij met [slachtoffer] seksueel contact heeft gehad, in haar woning op het bed waarop zij op 15 april 2015 dood is aangetroffen. Bij dat contact is het gekomen tot een zaadlozing, aldus de verdachte. Deze verklaring vindt verankering in de resultaten van forensisch onderzoek. Immers, onderzoek op de bemonstering van in de anus van [slachtoffer] aangetroffen sporenmateriaal heeft uitgewezen dat daarin sperma van de verdachte is aangetroffen. En onderzoek aan sporen op de door [slachtoffer] gedragen jurk heeft de deskundige tot de conclusie gebracht dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verzoeker] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.
5.3.6. Het samenvallen van het seksueel contact met en het overlijden van [slachtoffer] Het appartement
De toegangsdeur tot [slachtoffer]'s appartement vertoonde geen schade, niet aan de binnen- noch aan de buitenzijde daarvan. Het interieur was in ordentelijke staat. Met andere woorden: er zijn geen aanwijzingen dat iemand zich met braak/geweld de toegang tot het appartement heeft verschaft.
Hoe is het lijk van [slachtoffer] aangetroffen
De positie van het lijk van [slachtoffer] laat weinig aan de verbeelding over. Zij lag gestrekt op haar bed, op de buik. Behalve de jurk en een BH was zij naakt. De jurk was tot haar middel omhooggeschoven. Haar armen waren gestrekt, achterwaarts met de handen op de onderrug, de handpalmen naar boven gericht. Ook de benen waren gestrekt. Op het bed, naast het slachtoffer lag een vest. Eén van de mouwen van dat vest was opvallend en aanzienlijk uitgerekt, welke mouw in het haar van het lijk van [slachtoffer] was gewikkeld.
Forensisch onderzoek aan het lijk van [slachtoffer]
Aan het lichaam van [slachtoffer] zijn geen uitwendige letsels of afwijkingen aangetroffen. Meer in het bijzonder: hals, vagina en anus vertoonden geen letsels of afwijkingen. De linker-onderarm vertoonde een door omsnoering ontstane bandvormige afdruk met rode randen aan de buigzijde. De handen van [slachtoffer] zijn waarschijnlijk bij leven achter de rug gefixeerd. In tegenstelling tot wat uitwendig kon worden vastgesteld zijn inwendig wél letsels aangetroffen. Het zijn deze letsels die het mogelijk hebben gemaakt de doodsoorzaak te benoemen, in de kern erop neerkomend dat manuele en/ of ligatuurstrangulatie, al dan niet in combinatie met verstikking door smoren de dood hebben veroorzaakt. Een bloedalcoholgehalte van 0,9 mg/ml in (hart)bloed is gemeten, met verminderde reactiesnelheid en veranderde waarneming tot gevolg.
5.3.7. Bewijsmiddelen 15 en 21: kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft in het licht van wat is komen vast te staan gelogen, waar hij zegt (en is blijven zeggen) dat hij met [slachtoffer] in haar woning seksueel verkeer heeft gehad, uitdrukkelijk niet in de nacht van 15 april 2015, maar wel op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur.
De gangen van zowel de verdachte als die van het slachtoffer [slachtoffer] zijn door de politie in kaart gebracht. Gebleken is dat [slachtoffer] tussen 19.08 en 19.44 thuis bezoek heeft gehad van medestudenten. Vanaf 19.47 tot 20.07 heeft zij met haar vader getelefoneerd, waarna dat contact van 20.20 tot 20.32 via FaceTime is voortgezet. Ondertussen is [slachtoffer] met een jurk in de weer geweest, en heeft zij tijdens en tussen de twee gesprekken met haar vader door whatsappconversatie gevoerd met [betrokkene 2] en [betrokkene 11]. Nadat zij de jurk had aangetrokken, is haar buurvrouw [betrokkene 12] haar komen helpen met het dichtritsen van de jurk. Vervolgens is zij haar jurk aan [betrokkene 12] en twee andere buren [betrokkene 13] en [betrokkene 14] gaan tonen, waarna zij naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20.51 uur arriveerde.
Van de verdachte is bekend geworden dat hij in de middag naar de gym is geweest, dat hij om 19.06 en 19.32 uur via IMessage contact had met [betrokkene 15], waarna hij van 19.50 tot 20.00 uur via internet online bankzaken heeft geregeld. Deze kennelijke leugenachtigheid vindt overigens verankering in wat ten aanzien van de door [slachtoffer] gedragen jurk is komen vast te staan. Zij heeft deze jurk eerst op 14 april 2015 kort voor 20.51 uur aangetrokken en gedragen. De op die jurk aangetroffen en tot de verdachte te herleiden spermasporen kunnen daarom niet al op 14 april 2015 vóór dat tijdstip daarop zijn terechtgekomen. Op grond van dit een en ander moet worden geconcludeerd dat het seksueel verkeer van de verdachte met [slachtoffer] moet hebben plaatsgehad op 15 april 2015, in het tijdvak tussen 01.01 uur en 05.10 uur.
Ook op een ander onderdeel heeft de verdachte kennelijk leugenachtig verklaard. Volgens zijn verklaring is hij omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] vertrokken naar huis. Uit verklaringen van [betrokkene 2] en Ogilvie volgt, dat het juist is dat de verdachte de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten, echter niet om 04.00 maar omstreeks 02.30–03.00 uur. Voorts verklaart de verdachte dat hij, staand op de trap voor zijn woning de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, terwijl de getuige [betrokkene 6] hem op een andere plek heeft gezien. De plek waar [betrokkene 6] hem heeft zien lopen (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje) past niet bij de route naar verdachtes appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2], immers die plek is reeds voorbij verdachtes woning. Die plek ligt wél op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] [slachtoffer]. Gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, kwam de verdachte uit de richting van dat appartement. Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat: het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.
Het Hof overweegt voorts, dat deze kennelijk leugenachtige verklaringen en wat de verdachte daarmee heeft willen bemantelen niet op zichzelf staan. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
De verdachte is in 2015 kort na het misdrijf als studiegenoot van [slachtoffer] meermalen door de politie gehoord, niet als verdachte maar als getuige. Hij heeft bij die gelegenheden geen gewag gemaakt van enig seksueel contact met [slachtoffer], terwijl hij zich ook overigens sterk op de vlakte heeft gehouden, bezien in het licht van wat door hem in 2017 als verdachte is verklaard.
Pas nadat hij in 2017 als verdachte na een aantal verhoren is geconfronteerd met de hem bezwarende resultaten van forensisch onderzoek, in het bijzonder de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen spermacellen die op grond van DNA-onderzoek tot zijn persoon moeten worden herleid, onthult hij met [slachtoffer] een relatie te hebben gehad. Deze relatie zou zijn begonnen in de maand mei van 2014. Hij typeert deze relatie met zoveel woorden als friends with benefits. In het bestek van die relatie hebben zij naar zijn zeggen veelvuldig contact gehad, ook seksueel. Anders dan deze verklaring van de verdachte over het bestaan hebben van die relatie heeft het in den brede gehouden opsporingsonderzoek niet geleid tot enige verankering, niet van de relatie van friends noch van die benefits. Kan nog in het algemeen met vrucht worden betoogd dat de benefits in de betekenis van seksueel verkeer niet in grote kring bekend plegen te worden, dat is zeer onwaarschijnlijk voor het bestaan hebben van de relatie van friends. Zeker in het ons-kent-ons studentenmilieu waarin de verdachte en [slachtoffer] zich ophielden. Van een bevestiging van een vriendschappelijke relatie tussen hen beiden is, anders dan de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze gebleken: niet in de vorm van verklaringen van getuigen noch in de vorm van enig elektronisch verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer], zoals e-mail, iMessage, SMS of anderszins. Verdiepingsvragen die tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting over de friendship en de benefits aan hem zijn gesteld heeft hij niet (werkelijk) willen of kunnen beantwoorden. Het Hof gaat er daarom van uit dat de verdachte dit verhaal slechts heeft verzonnen, opdat het bij [slachtoffer] aantreffen van tot hun seksueel contact te herleiden sporen in een min of meer reguliere context van friends kon worden verklaard.
Zo bezien laat zich verklaren dat en waarom de verdachte de getuige [betrokkene 2] heeft willen beïnvloeden bij het afleggen van haar verklaringen waar het gaat om het tijdstip van zijn vertrek uit haar woning in die nacht. Immers, als deze getuige zou bevestigen dat de verdachte pas om 04.00 bij haar zou zijn weggegaan, zou er nagenoeg geen figuurlijk licht meer zitten tussen dat — gepretendeerde — uur van zijn vertrek bij haar, en wat door [betrokkene 6] is gezien. Alsdan zou er nagenoeg geen tijd meer resteren tussen dat gepretendeerde tijdstip en de ontmoeting met [betrokkene 6], met gevolg dat een voor de verdachte onwelgevallig ‘gat’ in de nacht zou zijn gedicht.
De conclusie moet daarom zijn dat de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kon, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft hij vervolgens vergezeld doen gaan van zijn kennelijk leugenachtige verklaringen, met het doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad, welk moment in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld.
5.3.8. Eindconclusie
In het licht van al het voorgaande is de redengevendheid van de bewijsmiddelen nader uiteengezet. Deze bewijsmiddelen bezwaren de verdachte onmiskenbaar. Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/ of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.
Het dossier bevat geen materiaal op grond waarvan de feitelijke gang van zaken rondom de dood van [slachtoffer] verdergaand dan aan de hand van stille getuigen kan worden gereconstrueerd. Dat manco staat echter niet in de weg aan het bewijs- oordeel dat met de voor het bewijs nodige genoegzaamheid, buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het niet een ander dan de verdachte is, die als dader verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer].
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, of dat zij het slachtoffer is geworden van het subsidiair aan hem verweten scenario (dood door schuld in het bestek van wurgseks). Het dossier bevat weliswaar een aanknopingspunt voor dat scenario, in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken, maar dat aanknopingspunt is voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen handen en voeten te geven aan het scenario dat sprake zou zijn geweest van consensuele wurgseks met de dood van [slachtoffer] tot gevolg. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet afgelegd, integendeel.
Het Hof concludeert dat het de verdachte is geweest die het in de tenlastelegging onder 1. primair omschreven geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend en dat het die handelingen zijn, die haar overlijden tot gevolg hebben gehad. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen kan het niet anders zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten. Voor het aannemen van kalm beraad en rustig overleg biedt de inhoud van het dossier evenwel geen grond, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.’
4.
De door de raadsvrouwe op schrift gestelde, ter 's hofs terechtzitting voorgedragen en aan het hof overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in:2.
- ‘57.
Daarentegen blijkt uit het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter commissaris recentelijk dat hij rond 01.00 uur een bericht van [slachtoffer] had ontvangen, waarna hij naar haar toe is gegaan. Uit andere getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] toen net thuis was, afgezet door cliënt en [betrokkene 2]. Ze heeft even met haar buurmeisje zitten praten en nog wat gedronken en heeft klaarblijkelijk daarna [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] is naar aanleiding van bedoeld bericht bij haar langs geweest en heeft seks met haar gehad, volgens eigen zeggen en het aangetroffen DNA.
(…)
- 71.
Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] (al dan niet per ongeluk) door haar toenmalige vriend, dhr. [betrokkene 1] om het leven is gebracht, als gevolg van gewelddadige uit de hand gelopen wurgseks. Het voornoemde is zeer aannemelijk door de volgende feiten en bewijsmaterialen.
- 72.
Het staat vast dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] een affectieve intieme relatie met elkaar hadden, waar ze regelmatig ruige seks met elkaar hadden. Dit volgt uit verschillende getuigenverklaringen, verklaringen van [betrokkene 1] zelf, en whatsapp gesprekken tussen het slachtoffer en [betrokkene 1].
- 73.
Dat [betrokkene 1] onder andere in de (na)middag van 14 april 2015 seks met elkaar hadden. Dit volgt onder meer uit een verklaring van [betrokkene 1], waarin hij aangaf dat hij seks met [slachtoffer] op die dag had gehad, tussen 18:00 en 20:30uur op haar kamer. Hij verklaarde dat na de ontmoeting en seks met [slachtoffer], er nog bloed (menstruatie bloed van [slachtoffer]) onder zijn nagels zat. Uit nader onderzoek blijkt dat [betrokkene 1] onmogelijk tussen 18:00 en 20:30 bij [slachtoffer] was omdat zij op dat moment bezoek bij haar thuis zou hebben gehad en daarna een facetime gesprek met haar vader zou hebben gehad.
- 74.
Uit de inhoud van een Whats-app bericht, gestuurd rond 17:30 uur door [betrokkene 1] aan [slachtoffer], blijkt dat hij op dat moment al bloed onder zijn nagels had:
‘You're amazing <3 just walked into the library and my hands are bloodied. Didnt even notice haha. Ppl are prob like ughhhh did he just kill someone’.
Hieruit blijkt dat dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent het tijdstip van het seksueel contact met [slachtoffer] en dat zijn verklaringen omtrent seks met [slachtoffer] met een korreltje zout moeten worden genomen. Dit valt ook af te leiden uit meerdere verklaringen van [betrokkene 1] over zijn seksleven met [slachtoffer].
- 75.
Sperma van [betrokkene 1] is middels DNA onderzoek in en rond de vagina van [slachtoffer] aangetroffen.
- 76.
Vier dagen voor de dood van [slachtoffer] (11 april 2014) heeft [slachtoffer] via WhatsApp-berichten haar seksuele wensen/ wurgseks fantasieën aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakt;
- a.
Ze vertelde hem dat ze door hem omgedraaid en voorovergebogen wilde worden, en van achteren gepenetreerd wilde worden, (‘ik wil je vieze kleine slet zijn die je vooroverbuigt en mept en omdraait’/ ‘that u bend over and smack and turn around’.)
- b.
Dat ze tijdens het seks gewurgd wilde worden (‘terwijl je me wurgt’/ ‘while you choke me…’
- c.
Dat ze wilde dat hij haar handen zou vastbinden/vasthouden zodat ze niet zou kunnen bewegen (‘…en mijn handen vastbindt (of vasthoudt) zodat ik niet kan bewegen./ ’…and pin my hands up so i can't move’).
- d.
Op diezelfde dag schrijft [betrokkene 1] in verschillende WhatsApp berichten aan [slachtoffer]: NL: ‘Ik wil gewoon schreeuwen… of je verkrachten… Ik heb liever verkrachten — smiley’. ENG: Just wanna yellllllllllllll. …orrrrrrr rape you… …i prefer rape’
- 77.
De voornoemde WhatsApp-berichten zijn voor 3 redenen zeer opmerkelijk:
- 1.
De positie en houding waarin het lichaam/het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op haar bed was gevonden, komt nauwgezet overeen met de beschrijving van haar (wurg)seks fantasieën 4 dagen daarvoor(!) aan [betrokkene 1].
Het meest sprekende detail in verband hiermee is dat er uit het autopsie rapport blijkt dat cliënt door verstikking als gevolg van wurging om het leven is gekomen: In de hals van het slachtoffer werd immers inwendige bloedstortingen vastgesteld, welke bij leven volgens de forensisch patholoog- anatoom waren ontstaan door mechanisch (samen) drukkend geweld (stranguleren), opgeleverd door wurgen.
‘Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard door verstikking, ten gevolge van bovengenoemd doorgemaakt geweld op de hals’… ‘Het mechanisch (samendrukkend) geweld (stranguleren) kan zijn opgeleverd door verwurgen (manuale strangulatie)…’.
- 2.
Omdat [betrokkene 1] in een verhoor juist aangaf dat ze zeer terughoudend waren bij het seksen, en dat er nauwelijks sprake was van penetratie.
De verschillende WhatsApp berichten geeft alles behalve de indruk van terughoudendheid. [betrokkene 1] had duidelijk iets te schuilen door te zeggen dat de seks tussen hem en [slachtoffer] terughoudend was, juist om zichzelf te distantiëren van enig vermoeden van een seksueel gewelddadig delict (motief om zich van ruige/wurg seks te distantiëren). Hij gaf ook aan dat deze terughoudendheid door hun religie kwam, maar uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 1] een ‘player’ was die met verschillende meisjes tegelijk seks had. Hieruit blijkt eveneens dat Elkdary leugenachtig verklaart omtrent zijn seksleven met [slachtoffer].
- 3.
Uit het autopsierapport blijkt tevens dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de (wurg) seks die voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, consensueel en vrijwillig was. Uit de WhatsApp berichten met [betrokkene 1] blijkt dat ze vrijwillig wurgseks met hem zou willen hebben. Dit verklaart waarom iemand zonder tekenen van verkrachting door gewelddadige (wurg)seks komt te overlijden; omdat die persoon het zelf wilde.
- 78.
Volgens getuige [betrokkene 3] heeft [slachtoffer] haar ook advies gevraagd over ‘choking’ en vroeg of tijdens ruige seks het normaal is om aan de haren te worden getrokken.
- 79.
Volgens getuige [betrokkene 4] (een vriendin van [slachtoffer]) hield zij op seksueel gebied van ‘hairpulling’ en ‘doggystyle’ en dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat ze fantasieën had om ‘min of meer’ verkracht te worden. Al het voornoemde heeft [slachtoffer] volgens [betrokkene 4] aan haar verteld gedurende de periode dat [slachtoffer] een relatie had met [betrokkene 1]. [slachtoffer] had ook aan [betrokkene 4] verteld dat ze iets heeft gevonden om haar geluiden tijdens sekste dempen. Dit zou volgens [betrokkene 4] iets ‘fysieks’ zijn geweest (vermoedelijk wurgen). Verder vroeg [slachtoffer] aan Sidiqui of pijn na ruige seks normaal is.
- 80.
Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1]) bleef [slachtoffer] regelmatig bij [betrokkene 1] slapen en [betrokkene 5] was op de hoogte dat [betrokkene 1] en [slachtoffer] seks hadden. [slachtoffer] zei tegen [betrokkene 5] dat de seks tussen haar en [betrokkene 1] soms ruig werd en vroeg of dit normaal is.
- 81.
[betrokkene 1] verklaarde tijdens een verhoor dat hij toen [slachtoffer] hem opbelde al aan het slapen was. Dit was volgens hem rond 1.00 uur. Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1]) ging [betrokkene 1] echter iets later naar zijn kamer (rond 1.15 uur). [betrokkene 5] geeft verder aan dat het mogelijk is dat [betrokkene 1] stiekem het huis verliet hierna, aangezien hij dit wel vaker deed. [betrokkene 5] zag [betrokkene 1] in ieder geval rond 5.00 uur (toen [betrokkene 5] wakker werd) uit zijn kamer komen.
- 82.
[betrokkene 1] had aan getuige [betrokkene 5] (zijn kamergenoot) een seks video laten zien waar hij seks heeft met zijn ex-vriendin. Op de video kon [voornaam betrokkene 5] duidelijk tweemaal zien hoe [betrokkene 1] zijn ex-vrienden tijdens seks wurgde.
- 83.
Volgens getuige [betrokkene 5] probeerde [betrokkene 1] op 15 april (de dag dat [slachtoffer] dood in haar bed werd aangetroffen) een alibi te zoeken bij hem. Op 15 april was [betrokkene 1] samen met [betrokkene 5] (en enkele andere studenten) thuis. Op een gegeven moment vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] om met hem mee te gaan naar zijn kamer, en deed vervolgens de deur dicht. Toen vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] het volgende:
‘If the police interviews you, tell them that at night you had a question, you knocked on my door at 2, 2:30 and 3:00 in the morning. You saw me asleep in bed. Because i am afraid the Saba police will try to frame me’.
Een eensluidende vraag werd volgens [betrokkene 3] ook 2 dagen later (17 april 2015) aan haar en [betrokkene 5] gevraagd.
‘The police has cleared me as a suspect, but you guys have to have my back and can you say that you saw me at 2:00, 2:30 and 3:00’.
[betrokkene 1] probeerde dus een alibi veilig te stellen bij 2 getuigen! Waar hij aan zijn kamergenoot([betrokkene 5]) en zijn vriendin (die die avond bij [betrokkene 5] is blijven slapen) verzocht om voor hem te liegen (aangezien ze beide verklaren dat ze hem tussen in ieder geval 1.00 uur en 5.00 uur juist niet hebben gezien). Het feit dat [betrokkene 1] steeds het tijdstip tussen 2.00 uur en 3.00 uur benadrukt, is ook opmerkelijk. Dit zou kennelijk de tijdspanne zijn geweest in welke hij juist niet thuis was, aangezien hij zo wanhopig voor die tijdspanne een alibi probeert te verzekeren. Dat dit ook de tijdspanne direct nadat [slachtoffer] contact met hem zocht/hem opbelde, is zeer sprekend.
- 84.
Bovendien kan wurgseks gevaarlijk zijn, vooral als de deelnemers onervaren hiermee zijn. Een simpele Google-zoekopdracht laat zien dat dit verreweg niet het eerste geval is van (vermoedelijk) uit de hand gelopen wurgseks. [slachtoffer] was kennelijk voorafgaand aan haar relatie met [betrokkene 1] niet bekend hiermee, aangezien ze advies vroeg aan ruim 3 getuigen ([betrokkene 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 5]) over ruige seks en zich af vroeg of bepaalde dingen (zoals pijn en haren trekken) tijdens ruige seks wel normaal is (tijdens haar relatie met [betrokkene 1]). Derhalve is het ook zeer waarschijnlijk dat ze door uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen. Er is bovendien een overvloed aan bewijs en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] degene was met wie zij deze wurgseks had, en niet cliënt.
- 85.
Het feit dat de wijze en positie waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen zeer nauwgezet overeenkomt met haar seksuele wensen die zij in haar WhatsApp bericht aan [betrokkene 1] (4 dagen eerder) had beschreven, het feit dat ze uitdrukkelijk aangaf gewurgd te willen worden door hem, en het feit dat uit het autopsierapport is gebleken dat ze door verstikking als gevolg van wurging is komen te overlijden, wijst op de waarschijnlijkheid dat zij door (uit de hand gelopen) wurgseks met [betrokkene 1] om het leven is gekomen. Het voornoemde wordt verder onderstreept door het feit dat er geen gebruikelijke kenmerken van verkrachting aanwezig waren. Uit het autopsierapport blijkt namelijk dat geen letsel/beschadiging aan haar geslachtdelen is aangetroffen.
- 86.
Het feit dat [betrokkene 1] ook aangaf haar te willen verkrachten (duidelijk sprake van verkrachtingsfantasieën en ruige gewelddadige seks fantasieën wederzijds) bevestigt dit verder. Het sperma van [betrokkene 1] is bovendien in haar vagina aangetroffen. Het feit dat [betrokkene 1] aangaf ook eerder op die dag seks met haar te hebben gehad maakt het niet minder waarschijnlijk dat ze ook in de vroege uren van 15 april (kennelijk tussen 1:15uur en 5:00 uur) weer seks hebben gehad.
- 87.
Vooral gezien het feit dat [slachtoffer] contact zocht met [betrokkene 1] die nacht nadat ze werd af gezet door haar vriendinnen en [verzoeker]. Het is verder ook waarschijnlijk dat wurgseks tot de dood kan lijden, vooral wanneer de deelnemers niet deskundig zijn op dit gebied. Uit getuigenverklaringen valt in ieder geval af te lijden dat [slachtoffer] (in ieder geval voorafgaand aan haar seksuele relatie met [betrokkene 1] niet ervaren was met ruige seks, laat staan wurgseks, waardoor de kans op mislukte wurgseks groot is.
- 88.
Tenslotte legt [betrokkene 1] leugenachtige verklaringen af en probeert getuigen te overhalen en beïnvloeden om hem een alibi te verschaffen.
- 89.
Naar aankleding van alle voornoemde omstandigheden, feiten en bewijsmaterialen, kan worden geconcludeerd dat er een overvloed aan bewijs aanwezig is dat er sprake was van een alternatief scenario: de waarschijnlijkheid dat [slachtoffer] door [betrokkene 1] doormiddel van uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen, tussen 1:15/1:30 en 5;00uur; een tijdspanne waarin [betrokkene 1] niet overtuigend voor kan verantwoorden (en waarin hij uitdrukkelijk een alibi probeert te verzekeren).
- 90.
Client had daarentegen wel een echt alibi tussen de tijd dat hij en [betrokkene 2] [slachtoffer] thuis hebben afgezet (omtreeks 1:30 uur) en de tijd dat hij het huis van [betrokkene 2] verliet (omstreeks 4 uur). Toen was cliënt immers op bezoek bij [betrokkene 2]. [betrokkene 2] verklaart dat het even heeft geduurd voordat zij aankamen bij haar thuis, aangezien ze onderweg twee keren waren gestopt om te rusten, omdat [betrokkene 2] erg moe was en zelf aan het trillen was. Ze moest immers op een muurtje gaan zitten. Toen zij bij haar thuis aankwamen geeft [betrokkene 2] aan dat ze ongeveer anderhalf uur op onder andere haar bank bleven praten. Toen [verzoeker] wegging was het volgens [betrokkene 2] tussen 2:30 uur en 3:00 uur. De exacte tijd kan [betrokkene 2] niet met zekerheid aangeven omdat zij zelf aangeeft dat zij geen horloge had.
- 91.
[verzoeker] verklaart dat hij omstreeks 4.00 uur het huis van [betrokkene 2] verliet. Aangezien [betrokkene 2] niet met zekerheid aan kan geven wanneer [verzoeker] wegging en zelf aangeeft dat ze niet naar de tijd keek, kan ervan uit worden gegaan dat dit ook later had kunnen zijn. [betrokkene 2] gaf die avond ook aan erg moe te zijn, waardoor (vooral gezien het tijdstip) haar ‘gevoel’ omtrent hoe laat het was toen [verzoeker] vertrok temeer niet met zekerheid kan worden gevolgd. [betrokkene 2] gaf ook zelf aan ze ‘heel slecht’ is in het schatten van tijden ‘…daar ben ik vanaf kind heel slecht in’. [betrokkene 2]'s verklaringen omtrent hoe laat [verzoeker] was vetrokken zijn dus onbetrouwbaar.
- 92.
Aangezien cliënt aangaf dat hij omstreeks 4.00 uur is vertrokken en ook omstreeks 4.00 uur door een getuige [betrokkene 6] tegenkwam op straat, kan worden geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat [verzoeker] inderdaad rond die tijd is vertrokken. Hetduurt immers maar een paar minuten van [betrokkene 2]'s huis naar het huis van cliënt. De mogelijkheid dat [verzoeker] tussen 3.00 uur en 4.00 uur naar [slachtoffer] is gegaan, haar heeft verkracht en vermoord of met haar uit de hand gelopen wurgseks had, is dus zeer onwaarschijnlijk.
- 93.
Deze mogelijkheid steunt met name op de door haarzelf toegegeven onbetrouwbare verklaringen van [betrokkene 2]. Dit is verder ook gebaseerd op het feit dat [verzoeker] door getuige [betrokkene 6] is gespot in de buurt van de woning van [slachtoffer], maar tegelijktijdig ook in de buurt van zijn eigen woning. In de buurt van de woning van [slachtoffer] is immers ook ‘in de buurt’ van zijn eigen woning, aangezien [verzoeker] in het gebouw naast het gebouw van [slachtoffer] woont. Client is niet bijvoorbeeld uit het gebouw van [slachtoffer] komen lopen, volgens [betrokkene 6], waardoor niet overtuigend kan worden bewezen dat hij tussen 3.00 uur en 4.00 uur bij [slachtoffer] was.
- 94.
Het feit dat [verzoekers] sperma in de anus van [slachtoffer] is aangetroffen bewijst evenmin overtuigend dat hij haar tussen 3.00 uur en 4.00 uur heeft verkracht. Client gaf namelijk aan dat zij een heimelijke puur seksuele relatie met elkaar hadden en dat zij eerder de dag daarvoor (14 april 2015) seks hadden. Het feit dat niemand toendertijd hiervan afwist is daarom ook begrijpelijk. Na de dood van [slachtoffer] ging wel opeens de roddel rond dat ze een heimelijke relatie met elkaar hadden.
- 95.
Kortom, client dient te worden vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat er niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat client zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt en bovendien is er een overduidelijk alternatief scenario denkbaar.’
5.
In eerste aanleg is verzoeker vrijgesproken van feit 1. De motivering van die vrijspraak luidt als volgt:
‘Het Gerecht kan evenwel niet uitsluiten dat sprake kan zijn van alternatieve scenario's. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte het slachtoffer heeft verkracht en vervolgens om het leven heeft gebracht. Maar het is ook niet geheel uit te sluiten dat verdachte een vorm (al dan niet vrijwillige) wurgseks met het slachtoffer heeft gehad die uit de hand is gelopen waarbij het slachtoffer onbedoeld en ongewild is komen te overlijden. Maar evenmin is geheel uit te sluiten dat verdachte (al dan niet vrijwillige) seks met het slachtoffer heeft gehad, is weggegaan en vervolgens iemand anders het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Kortom, het Gerecht kan op grond van de feiten en omstandigheden niet bulten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte enige handelingen heeft verricht waaruit de onvrijwilligheid van de (anale) seks of de gewelddadige dood van het slachtoffer kunnen worden afgeleid.’
(onderstreping SH en JK)
6.
Het proces-verbaal van 's hofs terechtzitting van 20 mei 2021 houdt als vraag van de voorzitter van het hof aan de procureur-generaal en als antwoord van de procureur-generaal daarop het volgende in:
‘De voorzitter vraagt of het mogelijk is dat een andere verdachte, bijvoorbeeld [betrokkene 1], ná de verdachte nog bij het slachtoffer in de woning is geweest en haar heeft gedood. De procureur-generaal antwoordt dat hier geen enkele aanwijzing voor is. Hij acht doorslaggevend de krappe tijdsruimte waarin dit dan zou hebben moeten plaatsvinden. Terwijl verdachte om 4.00 uur 's ochtends in de buurt is gezien, is dit niet het geval bij [betrokkene 1].’
7.
Van belang bij de beoordeling van het middel is het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359. Wij citeren daaruit:
‘2.5.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter — indien hij tot een bewezenverklaring komt — die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.’
8.
Hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd met betrekking tot het scenario dat het (zeer) aannemelijk is dat [betrokkene 1] de dood van het slachtoffer [slachtoffer] — al dan niet opzettelijk — heeft veroorzaakt, moet worden opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 402 lid 2 WvSv BES, De raadsvrouwe heeft ter onderbouwing van die alternatieve lezing onder meer gewezen op het feit dat uit een recent verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter commissaris blijkt dat hij rond 01.00 uur een bericht van [slachtoffer] had ontvangen, waarna hij naar haar toe is gegaan. Uit andere getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] toen net thuis was, afgezet door cliënt en [betrokkene 2]. Ze heeft even met haar buurmeisje zitten praten en nog wat gedronken en heeft klaarblijkelijk daarna [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] is naar aanleiding van bedoeld bericht bij haar langs geweest en heeft seks met haar gehad, volgens eigen zeggen en het aangetroffen DNA. (onderstreping SH en JK)
9.
Voorts heeft de raadsvrouwe erop gewezen dat de inhoud van de Whatsappberichten tussen [slachtoffer] en [betrokkene 1] van 11 april 20153. — waarin [slachtoffer] haar seksuele fantasieën en wensen aan [betrokkene 1] kenbaar maakt, waaronder onder meer dat zij voorovergebogen wil worden, geslagen wil worden en vastgebonden en gewurgd wil worden en waarop [betrokkene 1] instemmend reageert — nauwgezet passen bij de omstandigheden waaronder het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen en dat uit het autopsierapport volgt dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] is aangetroffen hetgeen aannemelijk maakt dat [slachtoffer] in heeft gestemd met de wurgseks en zonder tekenen van verkrachting is komen te overlijden.
Verder heeft de raadsvrouwe ter onderbouwing van het standpunt nog naar voren gebracht dat uit de getuigenverklaring van de kamergenoot van [betrokkene 1] ([voornaam betrokkene 5] [betrokkene 5])4. volgt dat hij een video heeft gezien waarop te zien is dat [betrokkene 1] zijn ex-vriendin tijdens seks wurgde, dat [betrokkene 1] leugenachtig heeft verklaard en heeft geprobeerd een vals alibi voor zichzelf te regelen met als conclusie uit het geheel dat [betrokkene 1] — en niet verzoeker — betrokken moet zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] op 15 april 2015 tussen 1:15 en 05:00 uur.
10.
In het betoog van de raadsvrouwe, zoals hiervoor weergegeven, komt tot uitdrukking dat mede op basis van het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris niet uitgesloten kan worden dat [betrokkene 1] de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt na het moment waarop volgens het Gerecht in Eerste Aanleg (en het hof) verzoeker in de woning van [slachtoffer] is geweest en seks met haar heeft gehad, te weten tussen de tijdstippen 04.00 uur en 05.00 uur. Een mogelijkheid die bovendien uitdrukkelijk door de rechter in eerste aanleg is opengehouden en mede tot de hiervoor genoemde vrijspraak heeft geleid.
11.
Hieraan voegen wij nog het volgende toe. Tot de gedingstukken waarvan de Hoge Raad kennis kan nemen, behoort het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2017. Het moet voor het hof duidelijk zijn geweest dat de raadsvrouwe dit verhoor in punt 57 van haar pleitnota op het oog had, omdat dit het enige RC-verhoor van [betrokkene 1] in deze zaak Is. In dit verhoor heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 april 2015 om 01.05 a 01.10 berichten van [slachtoffer] heeft gelezen, dat hij vervolgens op 15 april 2015 om ongeveer 04.00 uur de bibliotheek heeft verlaten, naar [slachtoffer] is gegaan, daar 30 á 45 minuten is geweest en seks met haar heeft gehad en weer terug naar de bibliotheek is gegaan (zie de antwoorden op de vragen 21, 40, 41 en 44 van de raadsvrouwe).
12.
Hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd kan daarom bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat — uitgaande van het standpunt van het OM dat verzoeker op 15 april 2015 tussen 03.00 uur en 04.00 uur bij [slachtoffer] was en seks met haar met haar had — niet verzoeker maar [betrokkene 1] de laatste persoon is geweest die [slachtoffer] nog in leven heeft gezien.5.
13.
Het hof is in het bestreden vonnis in het geheel niet ingegaan op dit namens verzoeker uitdrukkelijk onderbouwde alternatieve scenario, terwijl gelet op de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten het hof daartoe wel was gehouden. In het licht van dit verweer, is opvallend te noemen dat de naam van [betrokkene 1] in het vonnis van het hof zelfs in het geheel niet voorkomt. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen dat het namens verzoeker gestelde alternatieve scenario niet, althans in onvoldoende mate, wordt weerlegd door de bewijsvoering van het hof en het hof niet heeft overwogen dat de gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden, heeft het hof verzuimd om het op straffe van nietigheid voorgeschreven bepaalde in art. 402 lid 2 WvSv BES na te leven door niet in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario. Meer in het bijzonder is door het hof opengelaten de mogelijkheid dat [slachtoffer] op 15 april 2015 tussen 04.00 en 05.00 uur om het leven is gekomen door toedoen van [betrokkene 1] (dan wel een ander) op een tijdstip dat verzoeker, zo volgt uit de bewijsmiddelen en meer in het bijzonder de verklaring van [betrokkene 6] (bewijsmiddel 22) dat hij verzoeker tussen 03.50 en 04.00 uur die ochtend tegen kwam, — in ieder geval — niet (meer) in de woning van [slachtoffer] kan zijn geweest.
14.
Daarbij wordt tot slot nog opgemerkt dat het hof met zijn op de kennelijke leugenachtigheid van de verklaringen van verzoeker gebaseerde (bewijs)oordeel dat het feitelijke moment waarop verzoeker seks had met [slachtoffer] ‘In tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijke geweld’, in het midden laat de door de verdediging aangevoerde en op basis van de eigen verklaring van [betrokkene 1] aannemelijke mogelijkheid dat hij, [betrokkene 1], het slachtoffer het laatst in leven heeft gezien. In het licht daarvan is dat oordeel dan ook niet toereikend om te gelden als (genoegzame) reden(en) voor de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Het vonnis lijdt mitsdien aan nietigheid.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder betreft dit de artikelen 300 WvSr BES, 382, 394, 401, 402 en 406 WvSv BES doordat, met betrekking tot feit 1,
- (deelklacht 1)
- —
de bewijsconstructie van het hof onbegrijpelijk is doordat het enerzijds oordeelt dat de ter zitting in hoger beroep afgelegde ontkennende verklaringen van verzoeker die zijn opgenomen in bewijsmiddelen 15 en 21 kennelijk leugenachtig zijn, terwijl het anderzijds de in bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring, die inhoudelijk dezelfde strekking heeft, niet als zodanig aanmerkt;
- (deelklacht 2)
- —
de bewijsvoering van het hof met betrekking tot de onder 1 bewezenverklaarde doodslag onbegrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd, nu het daartoe mede redengevend heeft geoordeeld de ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verzoeker (bewijsmiddel 16) heeft gebezigd dat hij rond een uur of één 's nachts op 15 april 2015 nog even met het slachtoffer heeft staan praten, hij vervolgens [betrokkene 2] heeft begeleid naar haar huis en hij bij haar is gebleven tot hij rechtstreeks van haar huis naar zijn huis is gelopen en geen ‘short cut’ heeft genomen en/of
- (deelklacht 3)
- —
het hof tot bewijs van de onder 1 bewezenverklaarde doodslag op [slachtoffer] (een) naar zijn oordeel kennelijk leugenachtige verklaring(en) van verzoeker, afgelegd om de waarheid te bemantelen, redengevend voor de bewezenverklaring heeft geoordeeld, zulks terwijl het oordeel dat die verklaring(en) van verzoeker kennelijk leugenachtig is/zijn geen c.q. onvoldoende grondslag vindt in feiten en omstandigheden die volgen uit andere door het hof gebruikte bewijsmiddelen, niet zijnde de verklaring van verzoeker zelf en/of het oordeel van het hof dat deze verklaring(en) kennelijk leugenachtig is/zijn onjuist en/of onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed en/of het hof (daarbij) (bovendien) is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging met betrekking tot (de betrouwbaarheid van) één of meer van die andere bewijsmiddelen zonder dat het daarvoor (op straffe van nietigheid) in het bijzonder de redenen heeft opgegeven en/of
- (deelklacht 4)
- —
doordat het oordeel van het hof dat verzoeker kennelijk leugenachtig heeft verklaard met als doel te bemantelen dat het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, onbegrijpelijk is en/of het hof (in verband daarmee) ten onrechte de kennelijk leugenachtige verklaring(en) van verzoeker als redengevend bewijs voor de bewezenverklaring heeft aangemerkt.
Het vonnis lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
Bewezenverklaring
1.
De bewezenverklaring van het hof ter zake van feit 1 luidt dat verzoeker:
‘op 15 april 2015, op het eiland Saba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer] afgesloten, door:
- —
de hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- —
een stuk stof, om de hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.’
Bewijsvoering
2.
Het hof heeft tot bewijs hiervan de in het vonnis onder 5.2 opgenomen bewijsmiddelen gebezigd. Onder 5.3 heeft het een bewijsoverweging opgenomen. Deze bewijsmiddelen en -overweging zijn ook in middel I van de onderhavige cassatieschriftuur onder 2 resp. 3 opgenomen. Omwille van de overzichtelijkheid van de schriftuur wordt hier daarnaar verwezen en dient hetgeen daar is vermeld als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Waar nodig/dienstig zal uit die bewijsmiddelen en -overweging worden geciteerd en/of zal daarvan in de toelichting op het onderhavige middel een samenvatting worden gegeven.
Het oordeel met betrekking tot de kennelijke leugenachtigheid:
3.
Het hof begint zijn bewijsoverweging met de overweging dat de inhoud van de bewijsmiddelen op zichzelf beschouwd (5.3.1)
‘niet zonder meer (dwingt) tot het oordeel dat het de handelingen van de verdachte zijn geweest, die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer]. Immers, het verband tussen wat met die bewijsmiddelen in feitelijke zin is komen vast te staan en wat in het bestek van de tenlastelegging met het oog op bewezenverklaring door de procureur-generaal aan het Hof is voorgelegd, is in overwegende mate indirect.’
4.
In de overwegingen die het daarop doet volgen, stelt het aan de hand van de bewijsmiddelen een aantal feiten en omstandigheden vast rond het overlijden van het slachtoffer, waaronder de (waarschijnlijke) doodsoorzaak, de tijdspanne waarbinnen zij overleden moet zijn en de uit de op haar lichaam aangetroffen (forensische) sporen te trekken conclusies in relatie tot de verklaring van verzoeker. Meer in het bijzonder met betrekking tot dit laatste, overweegt het hof (5.3.5):
‘De verdachte heeft erkend dat hij met [slachtoffer] seksueel contact heeft gehad, in haar woning op het bed waarop zij op 15 april 2015 dood is aangetroffen. Bij dat contact is het gekomen tot een zaadlozing, aldus de verdachte. Deze verklaring vindt verankering in de resultaten van forensisch onderzoek. Immers, onderzoek op de bemonstering van in de anus van [slachtoffer] aangetroffen sporenmateriaal heeft uitgewezen dat daarin sperma van de verdachte is aangetroffen. En onderzoek aan sporen op de door [slachtoffer] gedragen jurk heeft de deskundige tot de conclusie gebracht dat het DNA waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verzoeker] (ten minste gedeeltelijk) afkomstig is van spermacellen.’
5.
Verzoeker ontkent het slachtoffer van het leven te hebben beroofd. Hij heeft verklaard dat hij weliswaar seksueel contact met het slachtoffer heeft gehad, maar dat dit niet op 15 april 2015 heeft plaatsgevonden maar op 14 april 2015, in de vooravond. Zie zijn tot bewijs gebezigde verklaring in bewijsmiddel 15, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 20 mei 2021:
‘Ik heb op 14 april 2015 in de vooravond, tussen 19.00 en 20.00 uur, seks gehad met [slachtoffer], in haar woning, op haar bed. Ik ben klaargekomen. Ik ben ongeveer een half uur bij haar gebleven. Ik heb geen seks met haar gehad op 15 april 2015.’
Daarna is hij haar weer tegengekomen bij het uitgaan. Dit volgt uit de tot bewijs gebezigde verklaring van verzoeker in bewijsmiddel 16:
‘Ik ben [slachtoffer] weer tegengekomen toen ik uitging, dat was rond een uur of tien (Hof: 14 april 2015, 22.00 uur). Wij waren niet samen, ik was met een vriend. Ik ben wel met een hele groep, waaronder [slachtoffer], in de auto van [betrokkene 9] (Hof: [betrokkene 9]) teruggereden. [betrokkene 2], [slachtoffer] en ik zijn bij het appartement van [slachtoffer] uitgestapt. Dat was rond een uur of één 's nachts (Hof: 15 april 2015). We hebben nog even staan praten en toen heb ik [betrokkene 2] (Hof: [betrokkene 2]) begeleid naar haar huis. Daar ben ik gebleven, tot ik rechtstreeks van haar huis naar mijn huis ben gelopen. Ik heb geen ‘short cut’ genomen.’
Blijkens zijn in bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring is hij bij [betrokkene 2] gebleven tot 4.00 uur in de ochtend en bevestigt hij andermaal dat hij vanuit haar huis rechtstreeks naar zijn huis is gelopen:
‘Ik ben in de nacht van 15 april 2015 om 04.00 uur lopend vertrokken van de woning van [betrokkene 2]. Ik ben rechtstreeks van haar huis naar mijn huis gelopen. Toen ik op de trap voor de deur van mijn huis stond zag ik [betrokkene 6]. Ik heb hem gegroet en ben naar binnen gegaan.’
6.
Het hof oordeelt dat de in de bewijsmiddelen 15 en 21 opgenomen verklaringen van verzoeker kennelijk leugenachtig zijn en tot bewijs worden gebezigd (zie overwegingen onder 5.3.7 en 5.3.8; voor de inhoud van de voetnoten, waarvan de nummering in het onderstaande is vermeld, wordt naar het vonnis zelf verwezen):
‘5.3.7. Bewijsmiddelen 15 en 21: kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft in het licht van wat is komen vast te staan gelogen, waar hij zegt (en is blijven zeggen) dat hij met [slachtoffer] in haar woning seksueel verkeer heeft gehad, uitdrukkelijk niet in de nacht van 15 april 2015, maar wel op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur.
De gangen van zowel de verdachte als die van het slachtoffer [slachtoffer] zijn door de politie in kaart gebracht2. Gebleken is dat [slachtoffer] tussen 19.08 en 19.44 thuis bezoek heeft gehad van medestudenten.3 Vanaf 19.47 tot 20.07 heeft zij met haar vader getelefoneerd, waarna dat contact van 20.20 tot 20.32 via FaceTime is voortgezet.4 Ondertussen is [slachtoffer] met een jurk in de weer geweest, en heeft zij tijdens en tussen de twee gesprekken met haar vader door whatsappconversatie gevoerd met [betrokkene 2] en [betrokkene 11]. Nadat zij de jurk had aangetrokken, is haar buurvrouw [betrokkene 12] haar komen helpen met het dichtritsen van de jurk. Vervolgens is zij haar jurk aan [betrokkene 12] en twee andere buren [betrokkene 13] en [betrokkene 14] gaan tonen, waarna zij naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20.51 uur arriveerde.5
Van de verdachte is bekend geworden dat hij in de middag naar de gym is geweest, dat hij om 19.06 en 19.32 uur via iMessage contact had met [betrokkene 15]6, waarna hij van 19.50 tot 20.00 uur via internet online bankzaken heeft geregeld.7 Deze kennelijke leugenachtigheid vindt overigens verankering in wat ten aanzien van de door [slachtoffer] gedragen jurk is komen vast te staan. Zij heeft deze jurk eerst op 14 april 2015 kort voor 20.51 uur aangetrokken en gedragen. 8 De op die jurk aangetroffen en tot de verdachte te herleiden spermasporen kunnen daarom niet al op 14 april 2015 vóór dat tijdstip daarop zijn terechtgekomen. Op grond van dit een en ander moet worden geconcludeerd dat het seksueel verkeer van de verdachte met [slachtoffer] moet hebben plaatsgehad op 15 april 2015, in het tijdvak tussen 01.01 uur en 05.10 uur.
Ook op een ander onderdeel heeft de verdachte kennelijk leugenachtig verklaard. Volgens zijn verklaring is hij omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] vertrokken naar huis. Uit verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 10] 11 volgt, dat het juist is dat de verdachte de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten, echter niet om 04.00 maar omstreeks 02.30–03.00 uur. Voorts verklaart de verdachte11 dat hij, staand op de trap voor zijn woning de getuige [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, terwijl de getuige [betrokkene 6] hem op een andere plek heeft gezien12 De plek waar [betrokkene 6] hem heeft zien lopen (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje) past niet bij de route naar verdachtes appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2], immers die plek is reeds voorbij verdachtes woning. Die plek ligt wél op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] [slachtoffer]. Gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, kwam de verdachte uit de richting van dat appartement.13
Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat:
- —
het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en
- —
hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.
Het Hof overweegt voorts, dat deze kennelijk leugenachtige verklaringen en wat de verdachte daarmee heeft willen bemantelen niet op zichzelf staan. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
De verdachte is in 2015 kort na het misdrijf als studiegenoot van [slachtoffer] meermalen door de politie gehoord, niet als verdachte maar als getuige. Hij heeft bij die gelegenheden geen gewag gemaakt van enig seksueel contact met [slachtoffer], terwijl hij zich ook overigens sterk op de vlakte heeft gehouden, bezien in het licht van wat door hem in 2017 als verdachte is verklaard.
Pas nadat hij in 2017 als verdachte na een aantal verhoren is geconfronteerd met de hem bezwarende resultaten van forensisch onderzoek, in het bijzonder de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen spermacellen die op grond van DNA-onderzoek tot zijn persoon moeten worden herleid, onthult hij met [slachtoffer] een relatie te hebben gehad.15 Deze relatie zou zijn begonnen in de maand mei van 2014. Hij typeert deze relatie met zoveel woorden als friends with benefits. In het bestek van die relatie hebben zij naar zijn zeggen veelvuldig contact gehad, ook seksueel. Anders dan deze verklaring van de verdachte over het bestaan hebben van die relatie heeft het in den brede gehouden opsporingsonderzoek niet geleid tot enige verankering, niet van de relatie van friends noch van die benefits.16 Kan nog in het algemeen met vrucht worden betoogd dat de benefits in de betekenis van seksueel verkeer niet in grote kring bekend plegen te worden, dat is zeer onwaarschijnlijk voor het bestaan hebben van de relatie van friends. Zeker in het ons-kent-ons studentenmilieu waarin de verdachte en [slachtoffer] zich ophielden. Van een bevestiging van een vriendschappelijke relatie tussen hen beiden is, anders dan de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze gebleken: niet in de vorm van verklaringen van getuigen noch in de vorm van enig elektronisch verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer], zoals e-mail, IMessage, SMS of anderszins. Verdiepingsvragen die tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting over de friendship en de benefits aan hem zijn gesteld heeft hij niet (werkelijk) willen of kunnen beantwoorden. Het Hof gaat er daarom van uit dat de verdachte dit verhaal slechts heeft verzonnen, opdat het bij [slachtoffer] aantreffen van tot hun seksueel contact te herleiden sporen in een min of meer reguliere context van friends kon worden verklaard.
Zo bezien laat zich verklaren dat en waarom de verdachte de getuige [betrokkene 2] heeft willen beïnvloeden bij het afleggen van haar verklaringen waar het gaat om het tijdstip van zijn vertrek uit haar woning in die nacht. Immers, als deze getuige zou bevestigen dat de verdachte pas om 04.00 bij haar zou zijn weggegaan, zou er nagenoeg geen figuurlijk licht meer zitten tussen dat — gepretendeerde — uur van zijn vertrek bij haar, en wat door [betrokkene 6] is gezien. Alsdan zou er nagenoeg geen tijd meer resteren tussen dat gepretendeerde tijdstip en de ontmoeting met [betrokkene 6], met gevolg dat een voor de verdachte onwelgevallig ‘gat’ in de nacht zou zijn gedicht.
De conclusie moet daarom zijn dat de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kón, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft hij vervolgens vergezeld doen gaan van zijn kennelijk leugenachtige verklaringen, met het doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad, welk moment in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld.
5.3.8. Eindconclusie
In het licht van al het voorgaande is de redengevendheid van de bewijsmiddelen nader uiteengezet. Deze bewijsmiddelen bezwaren de verdachte onmiskenbaar. Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/ of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs. Het dossier bevat geen materiaal op grond waarvan de feitelijke gang van zaken rondom de dood van [slachtoffer] verdergaand dan aan de hand van stille getuigen kan worden gereconstrueerd. Dat manco staat echter niet in de weg aan het bewijs- oordeel dat met de voor het bewijs nodige genoegzaamheid, buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het niet een ander dan de verdachte is, die als dader verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer].
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, of dat zij het slachtoffer is geworden van het subsidiair aan hem verweten scenario (dood door schuld in het bestek van wurgseks). Het dossier bevat weliswaar een aanknopingspunt voor dat scenario, in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken, maar dat aanknopingspunt is voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen handen en voeten te geven aan het scenario dat sprake zou zijn geweest van consensuele wurgseks met de dood van [slachtoffer] tot gevolg. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet afgelegd, integendeel.
Het Hof concludeert dat het de verdachte is geweest die het in de tenlastelegging onder 1. primair omschreven geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend en dat het die handelingen zijn, die haar overlijden tot gevolg hebben gehad. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen kan het niet anders zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten. Voor het aannemen van kalm beraad en rustig overleg biedt de inhoud van het dossier evenwel geen grond, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.’
De kennelijke leugenachtigheid als onderdeel van de bewijsvoering:
7.
Uit de jurisprudentie van uw Raad volgt dat de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van een verdachte gebruikt mag worden voor het bewijs. Dat kan echter alleen, en zulks zal ook op een begrijpelijke manier in de uitspraak tot uitdrukking moeten komen,6.
- —
die leugenachtigheid uit ander bewijsmateriaal kan blijken; het oordeel dat van een kennelijke leugenachtigheid sprake is, mag niet zijn gebaseerd op (al dan niet indirect) een andere verklaring van dezelfde verdachte,7. noch op zijn of haar zwijgen en
- —
wanneer die verklaring tot doel heeft de waarheid te bemantelen.8.
Deelklacht 1)
8.
Wat allereerst opvalt in de bewijsconstructie van het hof, is dat het de verklaringen neergelegd in de bewijsmiddelen 15 en 21 als kennelijk leugenachtige verklaringen bestempelt, afgelegd met als doel om de waarheid te bemantelen, maar dat het zulks niet heeft geoordeeld ten aanzien van de ook tot bewijs gebezigde, in bewijsmiddel 16 neergelegde verklaring van verzoeker (zie de weergave hiervoor, onder 2 in de toelichting op het eerste middel). Dit levert een onbegrijpelijke bewijsconstructie op. Het hof oordeelt immers enerzijds dat de ter zitting in hoger beroep afgelegde ontkennende verklaringen van verzoeker die zijn opgenomen in bewijsmiddelen 15 en 21 kennelijk leugenachtig zijn, terwijl het anderzijds de in bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring niet als zodanig aanmerkt terwijl die verklaring inhoudelijk dezelfde strekking heeft als de verklaring die is opgenomen in bewijsmiddelen 15 en 21, en waaruit ook volgt dat hij niet, anders dan het hof als de ‘bemantelde waarheid’ ziet, na zijn vertrek bij [betrokkene 2] nog naar (het appartement van) het slachtoffer is gegaan.
Deelklacht 2)
9.
Daarbij komt dat van de in bewijsmiddel 16 opgenomen, niet kennelijk leugenachtig geoordeelde maar wel tot bewijs gebezigde verklaring bezwaarlijk kan worden gezegd dat die redengevend is voor het oordeel dat verzoeker het slachtoffer heeft gedood: uit die verklaring volgt immers dat verzoeker, nadat hij samen met het slachtoffer en [betrokkene 2] bij het appartement van het slachtoffer was uitgestapt en zij daar gedrieën even hebben staan praten, [betrokkene 2] naar haar huis heeft begeleid en daar is gebleven tot hij, rechtstreeks, naar zijn eigen huis is gegaan. Zulks strookt niet met de uit de overige bewijsmiddelen afgeleide bewijsconstructie van het hof waarin het heeft geoordeeld dat verzoeker, nadat hij bij [betrokkene 2] op de bank had gezeten, naar het huis van het slachtoffer zou zijn gegaan, haar gedood zou hebben en vervolgens van daaruit (dus niet rechtstreeks) naar zijn eigen appartement is gegaan. Ook in dat opzicht is de bewijsvoering van het hof niet begrijpelijk.
10.
Los van het vorenstaande, is ook het oordeel van het hof dat uit feiten en omstandigheden in andere wettige bewijsmiddelen blijkt dat de verklaringen van verzoeker kennelijk leugenachtig zijn onbegrijpelijk en kan bovendien uit hetgeen met betrekking tot die kennelijk leugenachtigheid is overwogen niet volgen dat verzoeker opzettelijk (een) valse verklaring(en) heeft afgelegd met als specifiek doel om ‘de waarheid te bemantelen’.9.
Deelklacht 3)
11.
Allereerst de feiten en omstandigheden uit andere bewijsmiddelen.
12.
Dat een verklaring vals is, moet worden aangetoond aan de hand van wettige bewijsmiddelen.10. Daaruit blijkende feiten en omstandigheden moeten in strijd zijn met de verklaring van de verdachte en de juistheid ervan uitsluiten.11. Daarbij geldt dat de leugenachtigheid niet mag worden gebaseerd op andere verklaringen/uitlatingen van de verdachte12.,13. en evenmin op zijn zwijgen c.q. niet antwoorden.14.
13.
In casu heeft het hof blijkens de hiervoor geciteerde bewijsoverwegingen geoordeeld dat verzoeker heeft gelogen waar hij zegt dat hij:
- a)
met [slachtoffer], het slachtoffer, in haar woning seksueel verkeer heeft gehad op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur;
- b)
in de nacht van 15 april 2015 geen seksueel verkeer heeft gehad met [slachtoffer];
- c)
omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] is vertrokken naar huis;
- d)
daarbij staand op de trap naar zijn woning [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken.
14.
Het hof heeft die verklaringen leugenachtig geoordeeld aan de hand van de volgende bewijsmiddelen en de daaruit blijkende feiten en omstandigheden,
met betrekking tot a):
- —
de gangen van verzoeker en het slachtoffer, in kaart gebracht door de politie, waaruit volgt dat [slachtoffer] noch verzoeker tussen 19.00 uur en 20.00 uur tijd en gelegenheid voor het gestelde seksueel verkeer in de woning van [slachtoffer] kunnen hebben gehad;
- —
[slachtoffer] de jurk waarop tot verzoeker te herleiden spermasporen zijn aangetroffen eerst op 14 april kort voor 20.51 uur heeft aangetrokken en gedragen zodat die, aldus het hof, niet al op 14 april 2015 vóór dat tijdstip daarop kunnen zijn terechtgekomen.
met betrekking tot b):
- —
op grond van de bevindingen onder a) concludeert het hof dat het seksueel verkeer tussen verzoeker en [slachtoffer] moet hebben plaatsgehad op 15 april 2015, in het tijdvak tussen 01.01 uur en 05.10 uur.
met betrekking tot c):
- —
de verklaringen van [betrokkene 2] en Ogilvy waaruit volgt dat verzoeker de woning van [betrokkene 2] niet om 4.00 uur heeft verlaten maar omstreeks 02.30–03.00 uur.
met betrekking tot c) en d):
- —
het getuigenverhoor van [betrokkene 6] waaruit blijkt dat hij verzoeker op een andere plek heeft gezien;
- —
het proces-verbaal onderzoeksdossier Hector, map vd/2, deel 1, p. 45 en proces-verbaal ambtshandelingen, map 3, p. 1136 e.v., verhoor getuige [betrokkene 6], met als bijlage een drietal foto's waarop is afgebeeld de looprichting van [betrokkene 6], de locatie van ontmoeting en een plattegrond, blijkt dat de plek waar [betrokkene 6] verzoeker heeft zien lopen (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje) niet past bij de route naar verzoekers appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2], omdat die plek reeds voorbij verzoekers woning is maar die plek wél ligt op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] [slachtoffer] en dat gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, verzoeker uit de richting van dat appartement kwam.
15.
Het voorgaande afgezet tegen de door uw Raad gestelde eisen met betrekking tot het gebruik voor het bewijs van een kennelijk leugenachtige verklaring van een verdachte, brengt mee dat het oordeel dat:
- 15.1.
de verklaring van verzoeker dat hij (a) in haar woning seksueel verkeer heeft gehad op de avond van 14 april 2015, tussen 19.00 en 20.00 uur, kennelijk leugenachtig is, onbegrijpelijk is.
Eén van de redenen waarop het hof dat oordeel doet steunen, is het feit dat [slachtoffer] de jurk waarop tot verzoeker te herleiden spermasporen zijn aangetroffen eerst op 14 april kort voor 20.51 uur heeft aangetrokken en gedragen zodat die, aldus het hof, niet al op 14 april 2015 vóór dat tijdstip daarop kunnen zijn terechtgekomen. Uit de bewijsvoering kan evenwel niet worden afgeleid dat [slachtoffer] de jurk ‘eerst’, welk woord kennelijk is gebruikt in de zin van ‘voor het eerst’ op 14 april kort voor 20.51 uur heeft aangetrokken. Het hof heeft met betrekking tot die jurk uit de bewijsmiddelen niet meer dan het volgende afgeleid:
‘Ondertussen is [slachtoffer] met een jurk in de weer geweest, en heeft zij tijdens en tussen de twee gesprekken met haar vader door whatsappconversatie gevoerd met [betrokkene 2] en [betrokkene 11]. Nadat zij de jurk had aangetrokken, is haar buurvrouw [betrokkene 12] haar komen helpen met het dichtritsen van de jurk. Vervolgens is zij haar jurk aan [betrokkene 12] en twee andere buren [betrokkene 13] en [betrokkene 14] gaan tonen, waarna zij naar de universiteit is gelopen, waar zij om 20.51 uur arriveerde.’
Hieruit kan niet volgen dat [slachtoffer] de jurk niet (ook) eerder aan heeft gehad. Dat met betrekking tot die jurk niet vastgesteld is kunnen worden of die al dan niet eerder is gedragen, kan ook met een korte blik achter de papieren muur worden vastgesteld: daartoe behoort een tot de gedingstukken behorende forensisch rapport met betrekking tot verdachte [betrokkene 1], waarin het volgende wordt geconcludeerd:15.
‘Het is onbekend of de jurk AAGX0502NL schoon is aangetrokken of dat deze eerder was gedragen, en wat de relatie is van verdachte [SH en JK: [betrokkene 1]] met deze jurk. Er kan daarom niet worden bepaald hoe groot de kans is op het aantreffen is van celmateriaal van de verdachte op de onderrand van de jurk onder beide hypothesen.’
(onderstreping SH en JK)’
- 15.2.
de verklaring van verzoeker dat hij (b) geen seksueel verkeer met [slachtoffer] heeft gehad op 15 april 2015 kennelijk leugenachtig is, onbegrijpelijk is.
Aan dat oordeel van het hof liggen slechts de feiten en omstandigheden ten grondslag waaruit volgens het hof volgt dat verzoeker, anders dan hij heeft verklaard, géén seksueel contact met [slachtoffer] heeft gehad op 14 april 2015 tussen 19.00 en 20.00 uur en die onder a) zijn genoemd).
Met betrekking tot dit oordeel geldt dan ook hetgeen onder 15.1 is aangevoerd: het feit dat verzoeker dat seksueel contact op die dag en in die tijdspanne niet heeft gehad, brengt nog niet met zich mee dat zijn verklaring dat hij geen seksueel contact met [slachtoffer] heeft gehad op 15 april 2015 kennelijk leugenachtig is. De op de jurk aangetroffen spermasporen kunnen de grondslag daarvoor niet vormen, nu hetgeen het hof met betrekking tot die jurk heeft (kunnen) vaststellen niet uitsluit dat de spermasporen, mede gelet op de verklaring van verzoeker dat hij met [slachtoffer] een (uitsluitend) seksuele relatie had, er op een ander moment op zijn gekomen en/of uit de overwegingen niet kan blijken dat de spermasporen alleen op 15 april 2015 tussen 01.00 uur en 05.00 uur terecht kunnen zijn gekomen (zie ook noot 15).
- 15.3.
de verklaring van verzoeker dat hij (c) omstreeks 04.00 over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] naar huis is vertrokken kennelijk leugenachtig is, onbegrijpelijk is.
- 15.3.1.
Het hof baseert dit oordeel op de verklaringen van [betrokkene 2] en getuige [betrokkene 10]. Laatstgenoemde (de-auditu) verklaring bevat niets meer dan wat [betrokkene 10] verklaart van [betrokkene 2] en verzoeker gehoord te hebben (‘dat [betrokkene 9] samen met haar (bedoeld wordt: [betrokkene 2], opm. SH en JK) naar huis was gelopen en dat hij binnen was geweest en dat hij na twee uur was weggegaan. Het was omstreeks 03.00 uur dat [betrokkene 9] was weggegaan. [betrokkene 9] had die dag ook bevestigd dat het zo was gegaan’).
Voor zover het gaat om de op deze wijze overgeleverde verklaring van verzoeker ([betrokkene 9]) geldt, dat (zie hiervoor onder 7) de leugenachtigheid aldus in strijd met de in de jurisprudentie gestelde eisen, mede (indirect) is gebaseerd op de verklaring van verzoeker, wat maakt dat het oordeel van het hof in zoverre onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
Wat de in de verklaring van [betrokkene 10] geciteerde uitspraak van [betrokkene 2] betreft, voegt de verklaring van [betrokkene 10] niets toe aan die van [betrokkene 2] (die hierna wordt besproken), die het hof ook als grondslag voor de leugenachtigheid gebruikt. De verklaring van [betrokkene 10] is daarmee ‘dubbelop’.
- 15.3.2.
Voor de verklaringen van [betrokkene 2] als grondslag voor het oordeel van het hof over de leugenachtigheid van de verklaring van verzoeker, geldt dat daarmee niet c.q. onvoldoende wordt uitgesloten dat de verklaring van verzoeker dat hij om 4.00 uur bij haar is vertrokken juist kan zijn. Het gaat daarbij om de verklaringen van [betrokkene 2] in de bewijsmiddelen 18 en 19.
[betrokkene 2] is daarin niet heel precies als het gaat om het tijdstip waarop verzoeker bij haar zou zijn vertrokken. Er blijkt ook uit dat zij en verzoeker over dat tijdstip van mening verschillen. In de in bewijsmiddel 18 opgenomen verklaring geeft [betrokkene 2] aan dat ze door [betrokkene 9] om omstreeks 00.15 uur voor de woning van [slachtoffer] ([slachtoffer]) zijn afgezet (eerder, in bewijsmiddel 17 heeft ze het overigens over een tijdstip rond 00.30 of 00.45 uur), en dat zij nadat zij [slachtoffer] naar haar kamer hadden gebracht met verzoeker in haar woning heeft zitten praten ‘voor zeker een goede anderhalf uur.’ In haar verklaring in bewijsmiddel 19 geeft zij aan dat zij eerder heeft verklaard dat [betrokkene 9] rond 2.30 — 03.00 uur bij haar was weggegaan en dat zij geen reden had daaraan te twijfelen, maar dat [betrokkene 9] heeft gezegd dat het 4.00 uur was. Niet kan op basis van ander bewijsmateriaal worden vastgesteld dat de één ([betrokkene 2]) dan wel de ander (verzoeker) het wat dat betreft bij het goede of verkeerde eind heeft, behalve dat de verklaring van [betrokkene 6] (bewijsmiddel 22) bevestigt dat hij verzoeker buiten om 4.00 uur is tegengekomen.
- 15.3.3.
Daar komt bij dat de verdediging hierop, in een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met daarin onder meer een betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] over het tijdstip van vertrek, uitdrukkelijk verweer heeft gevoerd (voor de voetnoten wordt naar de pleitnota zelf verwezen):
- ‘90.
Client had daarentegen wel een echt alibi tussen de tijd dat hij en [betrokkene 2] [slachtoffer] thuis hebben afgezet (omstreeks 1:30 uur) en de tijd dat hij het huis van [betrokkene 2] verliet (omstreeks 4 uur). Toen was cliënt immers op bezoek bij [betrokkene 2]. [betrokkene 2] verklaart dat het even heeft geduurd voordat zij aankamen bij haar thuis, aangezien ze onderweg twee keren waren gestopt om te rusten, omdat [betrokkene 2] erg moe was en zelf aan het trillen was. Ze moest immers op een muurtje gaan zitten. Toen zij bij haar thuis aankwamen geeft [betrokkene 2] aan dat ze ongeveer anderhalf uur op onder andere haar bank bleven praten. Toen [verzoeker] wegging was het volgens [betrokkene 2] tussen 2:30 uur en 3:00 uur. De exacte tijd kan [betrokkene 2] niet met zekerheid aangeven omdat zij zelf aangeeft dat zij geen geen horloge had.
- 91.
[verzoeker] verklaart dat hij omstreeks 4.00 uur het huis van [betrokkene 2] verliet. Aangezien [betrokkene 2] niet met zekerheid aan kan geven wanneer [verzoeker] wegging en zelf aangeeft dat ze niet naar de tijd keek, kan ervan uit worden gegaan dat dit ook later had kunnen zijn. [betrokkene 2] gaf die avond ook aan erg moe te zijn, waardoor (vooral gezien het tijdstip) haar ‘gevoel’ omtrent hoe laat het was toen [verzoeker] vertrok temeer niet met zekerheid kan worden gevolgd. [betrokkene 2] gaf ook zelf aan ze ‘heel slecht’ is in het schatten van tijden: ‘…daar ben ik vanaf kind heel slecht in’. [betrokkene 2] 's verklaringen omtrent hoe laat [verzoeker] was vetrokken zijn dus onbetrouwbaar.
- 92.
Aangezien cliënt aangaf dat hij omstreeks 4.00 uur is vertrokken en ook omstreeks 4.00 uur door een getuige [betrokkene 6] tegenkwam op straat, kan worden geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat [verzoeker] inderdaad rond die tijd is vertrokken. Het duurt immers maar een paar minuten van [betrokkene 2]'s huis naar het huis van cliënt. De mogelijkheid dat [verzoeker] tussen 3.00 uur en 4.00 uur naar [slachtoffer] is gegaan, haar heeft verkracht en vermoord of met haar uit de hand gelopen wurgseks had, is dus zeer onwaarschijnlijk.
- 93.
Deze mogelijkheid steunt met name op de door haarzelf toegegeven onbetrouwbare verklaringen van [betrokkene 2]. Dit is verder ook gebaseerd op het feit dat [verzoeker] door getuige [betrokkene 6] is gespot in de buurt van de woning van [slachtoffer], maar tegelijktijdig ook in de buurt van zijn eigen woning. In de buurt van de woning van [slachtoffer] is immers ook ‘in de buurt’ van zijn eigen woning, aangezien [verzoeker] in het gebouw naast het gebouw van [slachtoffer] woont. Client is niet bijvoorbeeld uit het gebouw van [slachtoffer] komen lopen, volgens [betrokkene 6], waardoor niet overtuigend kan worden bewezen dat hij tussen 3.00 uur en 4.00 uur bij [slachtoffer] was.’
(onderstrepingen SH en JK)
Het hof is van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, zonder dat het daarvoor in het bijzonder de redenen heeft opgegeven. Daarmee heeft het verzuimd art. 402 lid 2 WvSv BES, dat gelet op lid 8 van dat artikel op straffe van nietigheid is voorgeschreven, na te leven.
Bovendien is gelet op hetgeen is aangevoerd zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het hof aan zijn oordeel dat de verklaring van verzoeker kennelijk leugenachtig is, zonder meer een verklaring van [betrokkene 2] waarvan de verdediging gemotiveerd heeft aangevoerd dat die onbetrouwbaar is, ten grondslag heeft gelegd.16.
- 15.4.
de verklaring van verzoeker dat hij (c) over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] naar huis is vertrokken en (d) staand op de trap naar zijn woning [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken kennelijk leugenachtig is, onbegrijpelijk is.
Het hof baseert deze leugenachtigheid op het getuigenverhoor van [betrokkene 6], een door deze gemaakte schets die als bijlage bij die verklaring is gevoegd en een drietal door de politie gemaakte foto's waarop is afgebeeld de looprichting van [betrokkene 6], de locatie van ontmoeting en een plattegrond. Volgens het hof blijkt daaruit dat [betrokkene 6] verzoeker op een andere plek heeft gezien (ter hoogte van een door hem aangewezen transformatorhuisje), die niet past bij de route naar verzoekers appartement, komend vanaf het appartement van [betrokkene 2], omdat die plek reeds voorbij verzoekers woning is maar die plek wél ligt op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer] [slachtoffer] en dat gelet op wat door [betrokkene 6] is verklaard, verzoeker uit de richting van dat appartement kwam.
De verklaring en schets van [betrokkene 6] en de foto-bijlagen worden vermeld in de bewijsmiddelen 22 resp. 23, terwijl het hof overigens op een Promis-wijze in de overwegingen tevens verwijst naar (andere) bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. In zo'n geval behoort de verwijzing naar de bewijsmiddelen zo nauwkeurig te zijn, dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet-redengevende onderdelen inhoudt dan wel of de bewijsmiddelen niet zijn gedenatureerd (vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007/367 rov. 5.6.1; HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4762).
Aan het vereiste dat de bewijsmiddelen zo nauwkeurig zijn dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen is hier niet voldaan. In de op dit punt betrekking hebbende bewijsmotivering zijn aan feiten en omstandigheden ontleend die het hof kennelijk redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Daarbij is door het hof telkens verwezen naar pagina's waar, in dit geval, de verhoren van [betrokkene 6] en de bevindingen van de politie een aanvang nemen {de noten 12 en 13), maar niet de pagina's waar de door het hof redengevend geoordeelde feiten en omstandigheden zijn terug te vinden. Daarmee voldoet de verwijzing door het hof telkens niet aan de vereiste mate van nauwkeurigheid.
Daarnaast biedt de door het hof gegeven samenvatting van de inhoud van de tot bewijs gebezigde verklaring, schets en foto's (in bewijsmiddelen 22 en 23 en de voetnoten 12 en 13) niet in toereikende mate steun aan het daarop gegronde bewijsoordeel dat de verklaring van verzoeker kennelijk leugenachtig is. Zij bevat een ongeoorloofde conclusie en/of een denaturering van die bewijsmiddelen en/of kan uit die aan de samenvatting ten grondslag liggende bewijsmiddelen de conclusie dat de verklaring(en) van verzoeker kennelijk leugenachtig is/zijn, om de navolgende redenen niet volgen.
- 15.4.1.
Ten eerste is op de schets (bijlage 1 bij verklaring [betrokkene 6], p. 101)17. de woning van [slachtoffer] [slachtoffer] niet aangegeven, zodat niet kan worden vastgesteld of verzoeker al dan niet op een plek is waargenomen die ‘ligt op de weg die voert naar het appartement van [slachtoffer]’. Wel is erop te zien dat er twee plekken zijn aangegeven waar [betrokkene 6] verzoeker heeft gezien, en dat één van die plekken een plek recht voor de woning van verzoeker betreft, hetgeen overeenkomt met de verklaring van verzoeker dat hij [betrokkene 6] voor zijn woning zag. Dit wordt bevestigd door de (aantekeningen op de) foto's van de wandelroute van de politie met [betrokkene 6] (pp. 32 en 33)18. waarop kan worden vastgesteld dat één van de twee plekken waar [betrokkene 6] verzoeker zag, de plek recht voor het huis van verzoeker betreft.
- 15.4.2.
Ten tweede is op de foto's van de wandelroute van de politie met [betrokkene 6] (pp. 32 en 33 van bijlage 06) weliswaar de woning van [slachtoffer] aangegeven, maar kan aan de hand van de op die foto's en plattegrond gemaakte aantekeningen niet worden geconcludeerd, anders dan het hof doet, dat verzoeker ‘uit de richting van’ het appartement van [slachtoffer] kwam. Dat appartement ligt nog op een flinke afstand van die plek vandaan.
- 15.4.3.
Ten derde volgt uit een op de foto linksonder op p. 33 van bijlage 06 gemaakte aantekening, dat [betrokkene 6] verzoeker ‘al ziet lopen dicht naast het hek met het elektriciteitskast’. Niet kan echter blijken dat verzoeker [betrokkene 6] dan ook al ziet.
Op een andere foto op diezelfde pagina rechtsboven staat vermeld:
‘[verzoeker] staat voor de ingang van zijn appartementencomplex. Dit is de laatste locatie waar [betrokkene 6] hem zag.’
Uit de verklaring van [betrokkene 6] blijkt verder (p. 92) dat hij met verzoeker heeft gecommuniceerd:
‘Onderweg kwam ik een medestudent genaamd [betrokkene 9] tegen. Ik heb hem gegroet en hij vroeg me waarom ik zo vroeg wakker ben. Ik zei tegen hem dat ik naar school gaat om verder te studeren.’
Gelet op de uit de foto's blijkende afstand tussen [betrokkene 6] en verzoeker op de eerste locatie waar [betrokkene 6] verzoeker zag en de looprichting van beiden, kan het niet anders zijn dan dat de hier eerder vermelde conversatie tussen [betrokkene 6] en verzoeker moet hebben plaatsgevonden vóór het appartement van verzoeker. Dat komt overeen met de verklaring van verzoeker, dat hij [betrokkene 6] bij zijn woning heeft gezien en gesproken.
Het vorenstaande brengt mee dat van de verklaring van verzoeker dat hij (c) over de weg lopend vanaf de woning van de getuige [betrokkene 2] naar huis is vertrokken en (d) staand op de trap naar zijn woning [betrokkene 6] heeft gezien en gesproken, bezwaarlijk kan worden gezegd dat zij kennelijk leugenachtig zijn. In ieder geval kan sluiten die bewijsmiddelen niet uit worden dat verzoeker daarover de waarheid heeft verklaard.
De bewijsmiddelen zijn aldus niet toereikend om het oordeel dat verzoeker kennelijk leugenachtig heeft verklaard, op te baseren als gevolg waarvan de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd.19.
Deelklacht 4)
16.
Voorts kan uit de bewijsredenering niet volgen dat verzoeker met de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring(en) de bedoeling had de door het hof in de overwegingen vermelde waarheid te bemantelen.
17.
Het hof overweegt te dien aanzien:
‘Het Hof merkt deze verklaringen als kennelijk leugenachtig aan, en het Hof houdt het ervoor dat de verdachte aldus heeft verklaard (en daarbij heeft volhard) om de waarheid te bemantelen dat:
- —
het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, en
- —
hij zich omstreeks 04.00 uur lopend op straat bevond, komende van de woning van [slachtoffer] en gaande in de richting van zijn eigen woning.’
18.
De door het hof als kennelijk leugenachtig beoordeelde verklaringen, hiervoor gerubriceerd onder (a) t/m (d), kunnen mogelijk, als dat oordeel door uw Raad in stand wordt gelaten, leiden tot de conclusie dat verzoeker daarmee ‘een waarheid’ heeft willen bemantelen. Maar het is de vraag welke waarheid dat zou zijn, meer in het bijzonder of uit de bewijsvoering van het hof op een begrijpelijke wijze kan volgen dat verzoeker met leugenachtige verklaringen de bedoeling had, zoals het hof overweegt, de waarheid omtrent door hem jegens [slachtoffer] verrichte gewelddadige handelingen waarbij zij het leven heeft gelaten te bemantelen, of dat daaruit niet meer kan worden afgeleid dan dat hij heeft willen bemantelen dat hij op enig moment, op enig tijdstip voor 14 april 2015 om 19.00 dan wel in de nacht van 15 april 2015, seksueel contact met [slachtoffer] heeft gehad. Bijvoorbeeld omdat hem dit in het licht van haar latere overlijden mogelijk tot verdachte zou maken en hij met die verklaringen niet meer heeft willen doen dan voorkomen dat hij in een lastig parket zou geraken.20.
19.
Voor de beoordeling daarvan is het nuttig naar de overwegingen die het hof aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd te kijken, alsmede naar de overige door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, het verhandelde ter zitting en hetgeen door de verdediging is aangevoerd.
20.
Het hof hecht, bij zijn oordeel dat de bemanteling van de waarheid ziet op door verzoeker jegens [slachtoffer] verrichte gewelddadige handelingen waarbij zij het leven heeft gelaten, waarde aan het feit dat hij bij zijn eerste contacten met de politie naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer], toen als getuige, geen gewag heeft gemaakt van enig seksueel contact met [slachtoffer], terwijl hij zich ook overigens sterk op de vlakte heeft gehouden, bezien in het licht van wat door hem in 2017 als verdachte is verklaard (vonnis, p. 18). Hij spreekt pas over die contacten nadat hij in 2017 wordt geconfronteerd met het feit dat bij forensisch onderzoek op hem terug te leiden spermasporen zijn aangetroffen en spreekt dan van een relatie met [slachtoffer] die als friends with benefits is te kenmerken, aldus het hof. Het hof gaat er echter van uit dat dit verhaal verzonnen is, nu het bestaan van een dergelijke relatie op geen enkele manier bevestiging vindt, en dat verzoeker dat heeft gedaan opdat het bij [slachtoffer] aantreffen van tot hun seksueel contact te herleiden sporen in een min of meer reguliere context van friends kon worden verklaard. Ook het feit dat en waarom de verdachte de getuige [betrokkene 2] heeft willen beïnvloeden bij het afleggen van haar verklaringen waar het gaat om het tijdstip van zijn vertrek uit haar woning in die nacht, houdt daarmee verband, aldus het hof.21.
21.
De conclusie die het hof daaraan verbindt, is dat:
‘de verdachte, toen hij in het licht van aangetroffen sporen niet anders meer kón, een verhaal heeft verzonnen, in de hoop dat daarmee de aanwezigheid van hem uiterst bezwarende DNA-sporen min of meer kon worden verklaard en begrepen. Dat verzonnen verhaal heeft hij vervolgens vergezeld doen gaan van zijn kennelijk leugenachtige verklaringen, met het doel weg te blijven van het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad, welk moment in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld.’
22.
In essentie zegt het hof daarmee evenwel niet meer dan de hiervoor onder 18 genoemde mogelijkheid waarom verzoeker een kennelijk leugenachtige verklaring zou hebben afgelegd, te weten: met het doel weg te blijven van het feit dat en/of moment waarop hij met [slachtoffer] seksueel verkeer heeft gehad. De toevoeging daaraan van het hof, dat dit moment ‘in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld’ (cursivering SH en JK), zegt daarbij veel; het hof kan immers (mede op basis van het gebruik tot bewijs van de kennelijk leugenachtige verklaring) niet meer vaststellen dan dat er seksueel verkeer is geweest. Maar het kan niet tot de conclusie komen dat het niet anders kan dan dat het seksueel verkeer samenviel met het dodelijk geweld. Het neemt daarom zijn toevlucht tot de formulering dat dit ’min of meer’ daarmee samenviel. Dat het op basis daarvan desalniettemin tot het oordeel komt dat verzoeker met zijn kennelijk leugenachtige verklaring(en) (ook) de bedoeling had te bemantelen dat hij dodelijk geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend, is daardoor onbegrijpelijk.
23.
Het hof heeft met zijn overweging in de hiervoor gereciteerde woorden ‘min of meer samenvallend met het tijdstip van overlijden van [slachtoffer]’ niet uitgesloten dat de mogelijkheid bestaat dat haar overlijden daarmee niet is samengevallen, en dat er tussen 04.00 uur en 05.00 uur nog iemand anders dan verzoeker bij [slachtoffer] is langs geweest die de dood heeft veroorzaakt. En dat is terecht. Uit de bewijsvoering, meer in het bijzonder het vastgestelde tijdstip van overlijden (de nacht van 15 april, tussen 01.00 en 05.00 uur) en de conclusie van het hof dat verzoeker tussen zijn vertrek bij [betrokkene 2] rond 03.00 uur en zijn ontmoeting met [betrokkene 6] om 04.00 uur seksueel contact met [slachtoffer] moet hebben gehad dat hij heeft willen verhullen, volgt immers dat [slachtoffer] ook overleden kan zijn in de tijdspanne tussen 04.00 uur en 05.00. Dit betekent dat de conclusie dat het alleen verzoeker kan zijn geweest die [slachtoffer] als laatste in leven heeft gezien, niet houdbaar is.
24.
Dat de mogelijkheid dat [slachtoffer] tussen 04.00 uur en 05.00 uur is overleden niet onwaarschijnlijk is, en bovendien kan verklaren dat ten aanzien van de eventuele betrokkenheid van verzoeker bij de dood van [slachtoffer] door het hof bijvoorbeeld niet is geoordeeld dat ‘het niet anders kan zijn dan dat’ daarvan sprake is, blijkt uit het navolgende.
25.
Zo is dit een mogelijkheid die door het Gerecht van Eerste Aanleg uitdrukkelijk is benoemd als alternatief scenario dat (door de bewijsmiddelen) niet kan worden uitgesloten:
‘Het Gerecht kan evenwel niet uitsluiten dat sprake kan zijn van alternatieve scenario's. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte het slachtoffer heeft verkracht en vervolgens om het leven heeft gebracht. Maar het is ook niet geheel uit te sluiten dat verdachte een vorm van (al dan niet vrijwillige) wurgseks met het slachtoffer heeft gehad die uit de hand is gelopen waarbij het slachtoffer onbedoeld en ongewild is komen te overlijden. Maar evenmin is geheel uit te sluiten dat verdachte (al dan niet vrijwillige) seks met het slachtoffer heeft gehad, is weggegaan en vervolgens iemand anders het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Kortom, het Gerecht kan op grond van de feiten en omstandigheden niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte enige handelingen heeft verricht waaruit de onvrijwilligheid van de (anale) seks of de gewelddadige dood van het slachtoffer kunnen worden afgeleid.’ (onderstrepingen SH en JK)
26.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij het hof van 20 mei 2021 volgt bovendien, dat dit onderwerp is van een vraag van het hof aan de PG:
‘De procureur-generaal vordert conform het door hem overgelegde schriftelijke requisitoir, dat aan dit proces verbaal wordt aangehecht. (…)
In aanvulling op het schriftelijke requisitoir zegt hij het volgende. De verdachte houdt vol dat hij op 14 april tussen 19.00 en 20.00 uur vaginale seks heeft gehad met het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen volgt duidelijk dat het tijdstip niet klopt. Ik verwijs naar de verschillende getuigen die vanaf 19.00 uur samen waren met [slachtoffer]. Het sperma van de verdachte kan ook niet tussen 19.00 en 20.00 uur op de jurk gekomen zijn, aangezien zij deze pas rond 21.00 uur heeft aangetrokken. Van 19.00 uur tot 01.00 uur is [slachtoffer] steeds in gezelschap van of contact met anderen geweest dus de seks met de verdachte moet daarna hebben plaatsgevonden. De voorzitter vraagt of het mogelijk is dat een andere verdachte, bijvoorbeeld [betrokkene 1], na de verdachte nog bij het slachtoffer in de woning is geweest en haar heeft gedood. De procureur-generaal antwoordt dat hier geen enkele aanwijzing voor is. Hij acht doorslaggevend de krappe tijdsruimte waarin dit dan zou hebben moeten plaatsvinden. Terwijl de verdachte om 4.00 uur 's ochtends in de buurt is gezien, is dit niet het geval bij [betrokkene 1],.’
(onderstrepingen SH en JK)
27.
De PG noemt de ‘krappe tijdsruimte waarin dit dan zou hebben moeten plaatsvinden’ als voor hem doorslaggevend argument om het alternatieve scenario dat een ander, bijvoorbeeld [betrokkene 1], daarna nog in de woning is geweest en haar heeft gedood, ter zijde te schuiven. Dat argument van de PG is opmerkelijk, omdat die ‘krappe tijdsruimte’ minstens een uur — tussen 04.00 uur en 05.00 uur — moet hebben bedragen: 04.00 uur, c.q. even daarvoor, is immers het tijdstip waarop verzoeker, nadat hij volgens de PG de woning van [slachtoffer] heeft verlaten, door [betrokkene 6] is gezien en 05.00 uur het op basis van bewijsmiddel 8 laatst mogelijke tijdstip waarop [slachtoffer] kan zijn overleden. Dat tijdsbestek is daarmee even lang als verzoeker volgens de PG in de woning van [slachtoffer] moet zijn verbleven, seks met haar zou hebben gehad en haar daarbij gedood zou hebben, uitgaande van de verklaringen van [betrokkene 2] dat verzoeker om 03.00 uur bij haar zou zijn vertrokken en [betrokkene 6] dat hij verzoeker om 04.00 uur buiten heeft gezien.22.
28.
Ook zijn opmerking dat ‘daar geen enkele aanwijzing voor is’, is opmerkelijk in het licht van de feiten die naar voren komen uit het daarop betrekking hebbende verweer van de verdediging.
29.
Dit verweer houdt omtrent de aard van het seksuele contact dat [slachtoffer] en haar vriend, [betrokkene 1], op frequente basis hadden en de gedragingen van laatstgenoemde voor, in en na de nacht van 15 april 2015, het volgende in (voor de inhoud van de voetnoten wordt naar het stuk zelf verwezen):
- ‘57.
Daarentegen blijkt uit het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter commissaris recentelijk dat hij rond 01.00 uur een bericht van [slachtoffer] had ontvangen, waarna hij naar haar toe is gegaan. Uit andere getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] toen net thuis was, afgezet door cliënt en [betrokkene 2]. Ze heeft even met haar buurmeisje zitten praten en nog wat gedronken en heeft klaarblijkelijk daarna [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] is naar aanleiding van bedoeld bericht bij haar langs geweest en heeft seks met haar gehad, volgens eigen zeggen en het aangetroffen DNA.
(…)
- 71.
Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] (al dan niet per ongeluk) door haar toenmalige vriend, dhr. [betrokkene 1] om het leven is gebracht, als gevolg van gewelddadige uit de hand gelopen wurgseks. Het voornoemde is zeer aannemelijk door de volgende feiten en bewijsmaterialen.
- 72.
Het staat vast dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] een affectieve intieme relatie met elkaar hadden, waar ze regelmatig ruige seks met elkaar hadden. Dit volgt uit verschillende getuigenverklaringen, verklaringen van [betrokkene 1] zelf, en whatsapp gesprekken tussen het slachtoffer en [betrokkene 1].
- 73.
Dat [betrokkene 1] onder andere in de (na)middag van 14 april 2015 seks met elkaar hadden. Dit volgt onder meer uit een verklaring van [betrokkene 1], waarin hij aangaf dat hij seks met [slachtoffer] op die dag had gehad, tussen 18:00 en 20:30uur op haar kamer. Hij verklaarde dat na de ontmoeting en seks met [slachtoffer], er nog bloed (menstruatie bloed van [slachtoffer]) onder zijn nagels zat. Uit nader onderzoek blijkt dat [betrokkene 1] onmogelijk tussen 18:00 en 20:30 bij [slachtoffer] was omdat zij op dat moment bezoek bij haar thuis zou hebben gehad en daarna een facetime gesprek met haar vader zou hebben gehad.
- 74.
Uit de inhoud van een Whats-app bericht, gestuurd rond 17:30 uur door [betrokkene 1] aan [slachtoffer], blijkt dat hij op dat moment al bloed onder zijn nagels had:
‘You're amazing <3 just walked into the library and my hands are bloodied. Didnt even notice haha. Ppl are prob like ughhhh did he just kill someone’.
Hieruit blijkt dat dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent het tijdstip van het seksueel contact met [slachtoffer] en dat zijn verklaringen omtrent seks met [slachtoffer] met een korreltje zout moeten worden genomen. Dit valt ook af te leiden uit meerdere verklaringen van [betrokkene 1] over zijn seksleven met [slachtoffer].
- 75.
Sperma van [betrokkene 1] is middels DNA onderzoek in en rond de vagina van [slachtoffer] aangetroffen.
- 76.
Vier dagen voor de dood van [slachtoffer] (11 april 2014) heeft [slachtoffer] via WhatsApp-berichten haar seksuele wensen/ wurgseks fantasieën aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakt;
- a.
Ze vertelde hem dat ze door hem omgedraaid en voorovergebogen wilde worden, en van achteren gepenetreerd wilde worden, (‘Ik wil je vieze kleine slet zijn die je vooroverbuigt en mept en omdraait’/ ‘that u bend over and smack and turn around’.)
- b.
Dat ze tijdens het seks gewurgd wilde worden (‘terwijl je me wurgt.7 ‘while you choke me…’
- c.
Dat ze wilde dat hij haar handen zou vastbinden/vasthouden zodat ze niet zou kunnen bewegen (‘…en mijn handen vastbindt (of vasthoudt) zodat ik niet kan bewegen./ ’…and pin my hands up so i can't move’).
- d.
Op diezelfde dag schrijft [betrokkene 1] in verschillende WhatsApp berichten aan [slachtoffer]: NL: ‘Ik wil gewoon schreeuwen… of je verkrachten…ik heb liever verkrachten — smiley’. ENG: Just wanna yellllllllllllll. …orrrrrrr rape you… … I prefer rape’
- 77.
De voornoemde WhatsApp-berichten zijn voor 3 redenen zeer opmerkelijk:
- 1.
De positie en houding waarin het lichaam/het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op haar bed was gevonden8, komt nauwgezet overeen met de beschrijving van haar (wurg)seks fantasieën 4 dagen daarvoor(!) aan [betrokkene 1].
Het meest sprekende detail in verband hiermee is dat er uit het autopsie rapport blijkt dat cliënt door verstikking als gevolg van wurging om het leven is gekomen: in de hals van het slachtoffer werd immers inwendige bloedstortingen vastgesteld, welke bij leven volgens de forensisch patholoog- anatoom waren ontstaan door mechanisch (samen) drukkend geweld (stranguleren), opgeleverd door wurgen.
‘Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard door verstikking, ten gevolge van bovengenoemd doorgemaakt geweld op de hals’… ‘Het mechanisch (samendrukkend) geweld (stranguleren) kan zijn opgeleverd door verwurgen (manuale strangulatie)…’.
- 2.
Omdat [betrokkene 1] in een verhoor juist aangaf dat ze zeer terughoudend waren bij het seksen, en dat er nauwelijks sprake was van penetratie.
De verschillende WhatsApp berichten geeft alles behalve de indruk van terughoudendheid. [betrokkene 1] had duidelijk iets te schuilen door te zeggen dat de seks, tussen hem en [slachtoffer] terughoudend was, juist om zichzelf te distantiëren van enig vermoeden van een seksueel gewelddadig delict (motief om zich van ruige/wurg seks te distantiëren). Hij gaf ook aan dat deze terughoudendheid door hun religie kwam, maar uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 1] een ‘player’ was die met verschillende meisjes tegelijk seks had 10. Hieruit blijkt eveneens dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent zijn seksleven met [slachtoffer].
- 3.
Uit het autopsierapport blijkt tevens dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de (wurg) seks die voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, consensueel en vrijwillig was. Uit de WhatsApp berichten met [betrokkene 1] blijkt dat ze vrijwillig wurgseks met hem zou willen hebben. Dit verklaart waarom iemand zonder tekenen van verkrachting door gewelddadige (wurg)seks komt te overlijden; omdat die persoon het zelf wilde.
- 78.
Volgens getuige [betrokkene 3] heeft [slachtoffer] haar ook advies gevraagd over ‘choking’ en vroeg of tijdens ruige seks het normaal is om aan de haren te worden getrokken.
- 79.
Volgens getuige [betrokkene 4] (een vriendin van [slachtoffer]) hield zij op seksueel gebied van ‘hairpulling’ en ‘doggystyle’ en dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat ze fantasieën had om ‘min of meer’ verkracht te worden. Al het voornoemde heeft [slachtoffer] volgens [betrokkene 4] aan haar verteld gedurende de periode dat [slachtoffer] een relatie had met [betrokkene 1]. [slachtoffer] had ook aan [betrokkene 4] verteld dat ze iets heeft gevonden om haar geluiden tijdens sekste dempen. Dit zou volgens [betrokkene 4] iets ‘fysieks’ zijn geweest (vermoedelijk wurgen). Verder vroeg [slachtoffer] aan [betrokkene 4] of pijn na ruige seks normaal is.
- 80.
Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1]) bleef [slachtoffer] regelmatig bij [betrokkene 1] slapen en [betrokkene 5] was op de hoogte dat [betrokkene 1] en [slachtoffer] seks hadden. [slachtoffer] zei tegen [betrokkene 5] dat de seks tussen haar en [betrokkene 1] soms ruig werd en vroeg of dit normaal is.
- 81.
[betrokkene 1] verklaarde tijdens een verhoor dat hij toen [slachtoffer] hem opbelde al aan het slapen was. Dit was volgens hem rond 1.00 uur. Volgens getuige [betrokkene 5] (kamergenoot van [betrokkene 1]) ging [betrokkene 1] echter iets later naar zijn kamer (rond 1.15 uur). [betrokkene 5] geeft verder aan dat het mogelijk is dat [betrokkene 1] stiekem het huis verliet hierna, aangezien hij dit wel vaker deed. [betrokkene 5] zag [betrokkene 1] in ieder geval rond 5.00 uur (toen [betrokkene 5] wakker werd) uit zijn kamer komen.
- 82.
[betrokkene 1] had aan getuige [betrokkene 5] (zijn kamergenoot) een seks video laten zien waar hij seks heeft met zijn ex-vriendin. Op de video kon [voornaam betrokkene 5] duidelijk tweemaal zien hoe [betrokkene 1] zijn ex-vrienden tijdens seks wurgde.
- 83.
Volgens getuige [betrokkene 5] probeerde [betrokkene 1] op 15 april (de dag dat [slachtoffer] dood in haar bed werd aangetroffen) een alibi te zoeken bij hem. Op 15 april was [betrokkene 1] samen met [betrokkene 5] (en enkele andere studenten) thuis. Op een gegeven moment vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] om met hem mee te gaan naar zijn kamer, en deed vervolgens de deur dicht. Toen vroeg [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] het volgende:
‘If the police interviews you, tell them that at night you had a question, you knocked on my door at 2, 2:30 and 3:00 in the morning. You saw me asleep in bed. Because I am afraid the Saba police will try to frame me’.
Een eensluidende vraag werd volgens [betrokkene 3] ook 2 dagen later (17 april 2015) aan haar en [betrokkene 5] gevraagd.
‘The police has cleared me as a suspect, but you guys have to have my back and can you say that you saw me at 2:00, 2:30 and 3:00’.
[betrokkene 1] probeerde dus een alibi veilig te stellen bij 2 getuigen! Waar hij aan zijn kamergenoot([betrokkene 5]) en zijn vriendin (die die avond bij [betrokkene 5] is blijven slapen) verzocht om voor hem te liegen (aangezien ze beide verklaren dat ze hem tussen in ieder geval 1.00 uur en 5.00 uur juist niet hebben gezien). Het feit dat [betrokkene 1] steeds het tijdstip tussen 2.00 uur en 3.00 uur benadrukt, is ook opmerkelijk. Dit zou kennelijk de tijdspanne zijn geweest in welke hij juist niet thuis was, aangezien hij zo wanhopig voor die tijdspanne een alibi probeert te verzekeren. Dat dit ook de tijdspanne direct nadat [slachtoffer] contact met hem zocht/hem opbelde, is zeer sprekend.
- 84.
Bovendien kan wurgseks gevaarlijk zijn, vooral als de deelnemers onervaren hiermee zijn. Een simpele Google-zoekopdracht laat zien dat dit verreweg niet het eerste geval is van (vermoedelijk) uit de hand gelopen wurgseks. [slachtoffer] was kennelijk voorafgaand aan haar relatie met [betrokkene 1] niet bekend hiermee, aangezien ze advies vroeg aan ruim 3 getuigen ([betrokkene 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 5]) over ruige seks en zich af vroeg of bepaalde dingen (zoals pijn en haren trekken) tijdens ruige seks wel normaal is (tijdens haar relatie met [betrokkene 1]). Derhalve is het ook zeer waarschijnlijk dat ze door uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen. Er is bovendien een overvloed aan bewijs en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] degene was met wie zij deze wurgseks had, en niet cliënt.
- 85.
Het feit dat de wijze en positie waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen zeer nauwgezet overeenkomt met haar seksuele wensen die zij in haar WhatsApp bericht aan [betrokkene 1] (4 dagen eerder) had beschreven, het feit dat ze uitdrukkelijk aangaf gewurgd te willen worden door hem, en het feit dat uit het autopsierapport is gebleken dat ze door verstikking als gevolg van wurging is komen te overlijden, wijst op de waarschijnlijkheid dat zij door (uit de hand gelopen) wurgseks met [betrokkene 1] om het leven is gekomen. Het voornoemde wordt verder onderstreept door het feit dat er geen gebruikelijke kenmerken van verkrachting aanwezig waren. Uit het autopsierapport blijkt namelijk dat geen letsel/beschadiging aan haar geslachtdelen is aangetroffen.
- 86.
Het feit dat [betrokkene 1] ook aangaf haar te willen verkrachten (duidelijk sprake van verkrachtingsfantasieën en ruige gewelddadige seks fantasieën wederzijds) bevestigt dit verder. Het sperma van [betrokkene 1] is bovendien in haar vagina aangetroffen. Het feit dat [betrokkene 1] aangaf ook eerder op die dag seks met haar te hebben gehad maakt het niet minder waarschijnlijk dat ze ook in de vroege uren van 15 april (kennelijk tussen l:15uur en 5:00 uur) weer seks hebben gehad.
- 87.
Vooral gezien het feit dat [slachtoffer] contact zocht met [betrokkene 1] die nacht nadat ze werd af gezet door haar vriendinnen en [verzoeker]. Het is verder ook waarschijnlijk dat wurgseks tot de dood kan lijden, vooral wanneer de deelnemers niet deskundig zijn op dit gebied. Uit getuigenverklaringen valt in ieder geval af te lijden dat [slachtoffer] (in ieder geval voorafgaand aan haar seksuele relatie met [betrokkene 1] niet ervaren was met ruige seks, laat staan wurgseks, waardoor de kans op mislukte wurgseks groot is.
- 88.
Tenslotte legt [betrokkene 1] leugenachtige verklaringen af en probeert getuigen te overhalen en beïnvloeden om hem een alibi te verschaffen.
- 89.
Naar aankleding van alle voornoemde omstandigheden, feiten en bewijsmaterialen, kan worden geconcludeerd dat er een overvloed aan bewijs aanwezig is dat er sprake was van een alternatief scenario: de waarschijnlijkheid dat [slachtoffer] door [betrokkene 1] doormiddel van uit de hand gelopen wurgseks om het leven is gekomen, tussen 1:15/1:30 en 5:00uur; een tijdspanne waarin [betrokkene 1] niet overtuigend voor kan verantwoorden (en waarin hij uitdrukkelijk een alibi probeert te verzekeren).
(…)
- 95.
Kortom, cliënt dient te worden vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat er niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat cliënt zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt en bovendien is er een overduidelijk alternatief scenario denkbaar.’
30.
Het hof heeft er geen blijk van gegeven dit door de verdediging als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken verweer te hebben betrokken bij zijn (bewijs)oordeel.23. In dat verweer komen feiten en omstandigheden naar voren op grond waarvan, in combinatie met de bewijsmiddelen, niet kan worden uitgesloten, en zelfs aannemelijk is, dat verzoeker met de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen slechts het feitelijke moment waarop hij met [slachtoffer] seks heeft gehad en niet (ook) betrokkenheid bij haar dood heeft willen bemantelen. Die feiten en omstandigheden zijn voorts toereikend om aannemelijk te doen zijn dat niet verzoeker maar [betrokkene 1], in de tijd tussen 04.00 uur en 05.00 uur, de laatste moet zijn geweest die haar levend heeft gezien. Het hof is daaraan ten onrechte voorbijgegaan.
31.
In dat verband heeft de raadsvrouwe erop gewezen dat uit een recent verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij rond 01.00 uur een bericht van [slachtoffer] had ontvangen, waarna hij naar haar toe is gegaan en seks met haar heeft gehad.
32.
In lijn hiermee wijzen wij daarbij op het volgende. Tot de gedingstukken waarvan de Hoge Raad kennis kan nemen, behoort ook het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2017 waar de verdediging aan refereert. Het moet voor het hof ook duidelijk zijn geweest dat de raadsvrouwe dit verhoor in punt 57 van haar pleitnota op het oog had, omdat dit het enige RC-verhoor van [betrokkene 1] in deze zaak is. In dit verhoor heeft [betrokkene 1], samengevat, verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 april 2015 om 01.05 uur à 01.10 uur berichten van [slachtoffer] heeft gelezen, dat hij vervolgens op 15 april 2015 om ongeveer 04.00 uur de bibliotheek heeft verlaten, naar [slachtoffer] is gegaan, daar 30 à 45 minuten is geweest en seks met haar heeft gehad en weer terug naar de bibliotheek is gegaan (zie de antwoorden op de vragen 21, 40, 41 en 44 van de raadsvrouwe).
33.
Voorts heeft de raadsvrouwe erop gewezen, dat de inhoud van de Whatsappberichten tussen [slachtoffer] en [betrokkene 1] van 11 april 2015 (waarin [slachtoffer] haar seksuele fantasieën en wensen aan [betrokkene 1] kenbaar maakt waaronder onder meer dat zij voorovergebogen wil worden, geslagen wil worden en vastgebonden en gewurgd wil worden waarop [betrokkene 1] instemmend reageert) nauwgezet passen bij de omstandigheden waaronder het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen, dat uit het autopsierapport volgt dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] is aangetroffen hetgeen aannemelijk maakt dat [slachtoffer] in heeft gestemd met de (wurg)seks en zonder tekenen van verkrachting is komen te overlijden. Ook heeft de raadsvrouwe ter onderbouwing van het standpunt nog naar voren gebracht dat uit de getuigenverklaring van de kamergenoot van [betrokkene 1] ([voornaam betrokkene 5] [betrokkene 5])24. volgt dat hij een video heeft gezien waarop te zien is dat [betrokkene 1] zijn ex-vriendin tijdens seks wurgde en dat [betrokkene 1] leugenachtig heeft verklaard en heeft geprobeerd een vals alibi voor zichzelf te regelen met als conclusie dat [betrokkene 1] — en niet verzoeker — betrokken moet zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] op 15 april 2015 tussen 1:15 en 05:00 uur.
34.
In het betoog van de raadsvrouwe komt tot uitdrukking dat, zoals hiervoor weergegeven, mede op basis van het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris aannemelijk is dat [betrokkene 1] de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt tussen de tijdstippen 04.00 uur en 05.00 uur, welke tijdstippen zijn gelegen ná het moment waarop volgens het hof verzoeker, op basis van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 6], in de woning van [slachtoffer] is geweest en seks met haar heeft gehad, te weten tussen 03.00 en 04.00 uur die ochtend. Dit betekent, in combinatie met het tijdstip waarvoor volgens de bewijsmiddelen [slachtoffer] moet zijn overleden (05.00 uur), [betrokkene 1] de laatste persoon moet zijn geweest die [slachtoffer] nog in leven heeft gezien. Overigens wordt dit ook in het oordeel van het hof, blijkens de overweging dat het feitelijk moment waarop verzoeker met [slachtoffer] seksueel verkeer had in tijd min of meer samenvalt met het op [slachtoffer] uitgeoefende dodelijk geweld, niet uitgesloten.
35.
Dit alles maakt dat het oordeel van het hof dat verzoeker kennelijk leugenachtig heeft verklaard met als doel te bemantelen dat het moment van het achterlaten van zijn spermasporen op/in en bij [slachtoffer] in rechtstreeks verband staat met het moment waarop hij jegens [slachtoffer] gewelddadige handelingen heeft verricht, waarbij zij het leven heeft gelaten, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed. Het hof heeft daarmee ten onrechte de kennelijk leugenachtige verklaring van verzoeker als redengevend bewijs voor de bewezenverklaring aangemerkt.
36.
Het vonnis lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
BELANG: nu hetgeen overigens tot bewijs van de betrokkenheid van verzoeker bij de onder feit 1 bewezenverklaarde doodslag is gebezigd daartoe niet redengevend is, zoals het hof ook zelf in de Inleiding op de Bewijsoverweging (5.3.1) heeft overwogen, heeft verzoeker belang als bedoeld in art. 80a RO bij vernietiging van het vonnis op basis van het gestelde in dit middel.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm t.a.v. feit 1. In het bijzonder betreft dit de artikelen 300 WvSr BES, 401, 402 en 406 WvSv BES doordat de bewijsvoering van het hof niet redengevend is voor de onder 1 bewezenverklaarde doodslag en/of is de bewezenverklaring van opzet onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed en/of getuigt het oordeel van het hof dat:
‘Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/ of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs’
van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dat oordeel onbegrijpelijk.
Het vonnis lijdt aan nietigheid.
Toelichting:
Bewezenverklaring
1.
De bewezenverklaring van het hof ter zake van het onder 1. bewezenverklaarde luidt dat verzoeker:
‘op 15 april 2015, op het eiland Saba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] gestranguleerd en/of gewurgd en de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer] afgesloten, door:
- —
de hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- —
een stuk stof, om de hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.’
Bewijsvoering
2.
Het hof heeft tot bewijs hiervan de in het vonnis onder 5.2 opgenomen bewijsmiddelen gebezigd. Onder 5.3 heeft het een bewijsoverweging opgenomen. Deze bewijsmiddelen en -overweging zijn ook in middel I van de onderhavige cassatieschriftuur onder 2 resp. 3 opgenomen. Omwille van de overzichtelijkheid van de schriftuur wordt hier daarnaar verwezen en dient hetgeen daar is vermeld als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Waar nodig/dienstig zal uit die bewijsmiddelen en -overweging worden geciteerd en/of zal daarvan in de toelichting op het onderhavige middel een samenvatting worden gegeven.
3.
In de bewezenverklaring van het hof zijn ten aanzien van de feitelijkheden die de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer] hebben bewerkstelligd, onderscheiden alternatieven opengelaten. In beginsel hoeft de rechter hieruit niet te kiezen, tenzij de keuze essentieel is voor de kwalificatie.25. Kiest de rechter niet uit de alternatieven, dan zal elk van die alternatieven door de bewijsmiddelen moeten worden geschraagd.26.
4.
Het hof heeft (zie ‘5.3.8. Eindconclusie’) geoordeeld dat verzoeker [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Daartoe heeft het overwogen:
‘Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, of dat zij het slachtoffer is geworden van het subsidiair aan hem verweten scenario (dood door schuld in het bestek van wurgseks). Het dossier bevat weliswaar een aanknopingspunt voor dat scenario, in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken, maar dat aanknopingspunt is voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen handen en voeten te geven aan het scenario dat sprake zou zijn geweest van consensuele wurgseks met de dood van [slachtoffer] tot gevolg. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet afgelegd, integendeel.
Het Hof concludeert dat het de verdachte is geweest die het in de tenlastelegging onder 1. primair omschreven geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend en dat het die handelingen zijn, die haar overlijden tot gevolg hebben gehad. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen kan het niet anders zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten.(…)’
5.
Uit de overweging van het hof dat ‘de aard’ van de geweldshandelingen zodanig was dat zij opzet op de dood van [slachtoffer] impliceren, kan worden opgemaakt dat het uit de uiterlijke verschijningsvorm van de (alle) bewezenverklaarde geweldshandelingen het opzet op de dood heeft afgeleid. Die bewijscomponent is daarmee tevens een kwalificatie. In gevallen waarin (geloofwaardige) verklaringen van verdachten of getuigen over wat er ten tijde van het plegen van het feit in de verdachte is omgegaan ontbreken of onvoldoende inzicht daarin geven, kan de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling en bij ontbreken van contra-indicaties geëigend zijn voor de conclusie dat ‘het niet anders kan zijn dan’ dat met (voorwaardelijk) opzet is gehandeld. 27.,28.,29.
6.
Het oordeel van het hof dat het de in de bewezenverklaring omschreven geweldshandelingen zijn geweest die het overlijden van [slachtoffer] tot gevolg hebben gehad en dat het gelet op de aard daarvan niet anders kan zijn dan dat bij de verdachte het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten, betekent ook dat elk van die alternatieven door de bewijsvoering dient te zijn geschraagd en dat het hof ten aanzien van alle bewezenverklaarde handelingen heeft geoordeeld dat de aard daarvan zodanig is dat daaruit het voor de kwalificatie doodslag vereiste (al dan niet voorwaardelijk) opzet kan volgen.
7.
In casu heeft het hof geoordeeld dat verzoeker [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd doordat hij haar met dat opzet heeft gestranguleerd en/of gewurgd en/of de zuurstoftoevoer heeft afgesloten, door:
- —
de hals vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden en/of
- —
een stuk stof, om de hals van die [slachtoffer] te slaan en te binden, dit aan te trekken en vervolgens aangetrokken te houden
8.
Bij handelingen als onder het eerste gedachtestreepje in de bewezenverklaring genoemd, zou inderdaad kunnen worden geoordeeld dat die naar hun uiterlijke verschijningsvorm (die een vorm van ‘manuele strangulatie’ inhoudt) en het ontbreken van contra-indicaties, (voorwaardelijk) opzet Impliceren. De ‘aard’ van een dergelijke (ononderbroken) handeling zou dan de conclusie dat het ‘niet anders kan zijn dan’ dat met een dergelijk opzet op de dood is gehandeld, rechtvaardigen.
9.
Punt is echter, dat de bewijsvoering niet redengevend is voor die handelingen.
10.1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de oorzaak van het overlijden goed kan worden verklaard door verwikkelingen van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals, die het gevolg is geweest van manuele strangulatie, ligatuurstrangulatie door verhanging of ligatuurstrangulatie anderszins dan in het kader van verhanging (bewijsmiddel 4, rapport van het NFI d.d. 21 april 2015, (oorzaak overlijden)).
10.2
Verder is daarin vastgesteld dat de sectiebevindingen passen bij een doorgemaakte ligatuurstrangulatie door middel van een sjaal (bewijsmiddel 5, rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (sjaal)).
10.3
Daarnaast bevatten de bewijsmiddelen de beschrijving van een foto met daarop een op een sjaal gelijkend kledingstuk dat op het bed is waargenomen, waarbij een (langgerekt) gedeelte van de ‘sjaal’ in een rechte lijn in de richting van de hals van het slachtoffer lag en waarvan het uiteinde klaarblijkelijk in het haar van het slachtoffer zat. Uit een andere foto bleek dat het desbetreffende voorwerp geen ‘sjaal’ was, maar een ‘vest’, en dat het langgerekte gedeelte één van de mouwen is geweest (bewijsmiddel 7, een proces-verbaal van bevindingen, (vest)).
10.4
Tot slot volgt uit de bewijsmiddelen dat waarschijnlijker is dat de armen/polsen wel gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd zijn geweest dan dat de armen/polsen niet gebonden /vastgehouden dan wel anders gefixeerd zijn geweest (bewijsmiddel 13, rapport van het NFI d.d. 6 juli 2015, (handen)).
11.
Deze bewijsmiddelen zijn niet redengevend voor de bewezenverklaring dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door ‘de hals vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen te houden’. Een dergelijke manuele strangulatie wordt weliswaar in het NFI-rapport in bewijsmiddel 4 genoemd als een van de manieren waarop de ‘inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld op de hals’ vorm kan hebben gekregen, maar dat het één van die alternatief bewezenverklaarde handelingen is geweest die het overlijden van [slachtoffer] hebben veroorzaakt kan uit de bewijsvoering niet blijken. Uit de bewijsvoering volgt immers dat het hof daarbij een ligatuurstrangulatie voor ogen had (zie ook hierna).
12.
De bewijsvoering is derhalve niet redengevend voor de bewezenverklaring van de achter het eerste gedachtestreepje vermelde handelingen, waarmee ook het oordeel van het hof dat het op grond van de aard van (ook) die handelingen niet anders kan zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten, onbegrijpelijk is.
13.
Voor wat betreft de handelingen die achter het tweede gedachtestreepje staan vermeld, geldt eveneens dat die niet door de bewijsvoering worden geschraagd. Weliswaar volgt met betrekking tot die handelingen uit de hiervoor onder 10. genoemde bewijsmiddelen de mogelijkheid dat van dergelijke handelingen sprake kan zijn geweest, maar van het bestaan van meer dan een mogelijkheid kan daaruit niet blijken. Dat verdachte een stuk stof, om de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, gebonden, aangetrokken en aangetrokken heeft gehouden als gevolg waarvan zij is overleden, volgt daaruit niet.
14.
De bewezenverklaring is mitsdien onvoldoende met redenen omkleed.
15.
Mocht over deze klacht met betrekking tot de redengevendheid van de bewijsmiddelen voor de handelingen achter het tweede gedachtestreepje evenwel anders worden geoordeeld, dan betekent dat vervolgens nog niet dat de bewezenverklaring van die handelingen vanwege hun ‘aard’ meebrengt dat daarmee ook het opzet bewezen is. Het oordeel van het hof dat, gelet op het forensisch onderzoek, de aard van dat gewelddadig handelen opzet met zich meebrengt, is onbegrijpelijk.
16.
Op zich kan de uiterlijke verschijningsvorm van het slaan en binden van een stuk stof om iemands hals, dit aan trekken en aangetrokken houden, een bewijsvermoeden van opzet opleveren,30. maar contra-indicaties kunnen daaraan in de weg staan. En van contra-indicaties is hier sprake.
17.
In dat verband wordt gewezen op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd:
- ‘40.
Inzake Hector wordt er door het Openbaar Ministerie gesteld dat het slachtoffer eerst verkracht zou zijn en daarna vermoord. De eerste vraag die op basis hiervan beantwoord dient te worden, is niet of cliënt hierbij betrokken was, maar of het slachtoffer überhaupt wel verkracht is. Uit verschillende autopsie rapporten blijkt dat het slachtoffer voorafgaand aan haar overlijden seksueel contact heeft gehad met minstens twee mannen. Eén van deze mannen betrof inderdaad cliënt. Dit heeft cliënt ook vanaf het begin af aan toegegeven. Derhalve vanaf het moment dat hij in april 2015 als getuige was gehoord in deze zaak, waarin het openbaar ministerie destijds klaarblijkelijk geen enkele aanleiding in heeft gezien om tot aanhouding van cliënt over te gaan.
- 41.
Seksueel actief betekent echter niet per definitie dat er sprake is geweest van verkrachting. Echter, indien dit wel het geval zou zijn, zou de heer [betrokkene 1] hier vandaag ook moeten staan. De rechtsgelijkheid is in dat kader dan ook ver te zoeken.
- 42.
Echter daarnaast zijn er schoolvoorbeelden te noemen van symptomen die erop wijzen dat er sprake is geweest van verkrachting. Zoiets gaat immers alles behalve vrijwillig en geweldloos. Dat is de definitie van verkrachting. Symptomen die op een verkrachting zouden kunnen wijzen is bijvoorbeeld een gescheurde anus. In casu is er immers in de anus van het slachtoffer sperma aangetroffen van cliënt. Dit zou betekenen dat de verkrachting anaal moet zijn geweest. In dat geval zou er vrij weinig van de anus over moeten zijn. Echter, blijkt uit het autopsie rapport dat de anus niet is beschadigd.
- 43.
Een ander iets wat vaak zwaar beschadigd door het verrichten van gedwongen seksuele handelingen is het gedeelte tussen de vagina en de anus, het perineum. Uit de autopsie rapporten blijkt echter ook dat het perineum nog volledig in tact is. Hieruit kan wel de conclusie worden getrokken dat er helemaal geen sprake is geweest van een verkrachting.
(…)
- 65.
De eindconclusie van het Gerecht in Eerste Aanleg op dit punt slaat werkelijk waar kant, noch wal. Omdat cliënt de gelegenheid zou hebben gehad in de nacht van 15 april 2015 tussen 03.00 — 04.00 uur om [slachtoffer] om het leven te brengen, zou hij dat ook hebben gedaan. Dit is uiteraard geen gangbare bewijsvoering. Het strafbare feit an sich dient bewezen te worden verklaard en niet de mogelijkheid daartoe.
- 66.
Voorts dient nog het volgende. Indien cliënt op enigerlei wijze wel bij [slachtoffer] was toen zij om het leven kwam (quod non!), rest nog steeds de vraag of cliënt daar dan ook in strafrechtelijke zin verantwoordelijk voor zou kunnen worden gehouden. Er blijkt immers nergens uit het dossier dat er op enig moment sprake zou zijn geweest van voorbedachte rade of opzet.
- 67.
Het enige denkbare scenario in dat kader zou dan een vorm van wurgseks zijn geweest, die uit de hand zou zijn gelopen. Echter levert dit juridisch gezien geen moord/doodslag op, maar ook geen dood door schuld. Zeker niet nu het aannemelijk te achten is dat [slachtoffer] met de eventuele seksuele handelingen ingestemd heeft.
- 68.
Zoals blijkt uit het arrest van [naam] (Hof: 21 december 2012) levert het participeren aan wurgseks met instemming van de andere partner geen strafbaar feit op, ook niet als dat de dood van een van de partijen tot gevolg heeft gehad.’
18.
Dit verweer staat niet op zichzelf: zoals uit de hiervoor samengevatte bewijsmiddelen volgt, sluiten de bevindingen uit het opsporings- en forensisch onderzoek een scenario waarbij het slachtoffer is overleden als gevolg van wurgseks niet uit. Meer nog: de in de bewijsmiddelen opgenomen onderzoeksresultaten laten zich, in combinatie met het door de verdediging gememoreerde ontbreken van letsel dat er op wijst dat geen sprake is geweest van gedwongen (wurg)seks, goed verklaren als ervan wordt uitgegaan dat sprake is geweest van uit de hand gelopen (wurg)seks. Daarmee is opzet gecontra-indiceerd.
19.
Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat uit Whatsappberichten van het slachtoffer blijkt dat zij heftige (wurg)seks nastreefde:
- ‘76.
Vier dagen voor de dood van [slachtoffer] (11 april 2014) heeft [slachtoffer] via WhatsApp-berichten haar seksuele wensen/ wurgseks fantasieën aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakt;
- a.
Ze vertelde hem dat ze door hem omgedraaid en voorovergebogen wilde worden, en van achteren gepenetreerd wilde worden, (‘ik wil je vieze kleine slet zijn die je vooroverbuigt en mept en omdraait‘/ ‘that u bend over and smack and turn around’.)
- b.
Dat ze tijdens het seks gewurgd wilde worden (‘terwijl je me wurgt. ‘while you choke me…’
- c.
Dat ze wilde dat hij haar handen zou vastbinden/vasthouden zodat ze niet zou kunnen bewegen (‘…en mijn handen vastbindt (of vasthoudt) zodat ik niet kan bewegen./’…and pin my hands up so I can't move’).
- d.
Op diezelfde dag schrijft [betrokkene 1] in verschillende WhatsApp berichten aan [slachtoffer]: NL: ‘ik wil gewoon schreeuwen…of je verkrachten…ik heb liever verkrachten — smiley’. ENG: Just wanna yellllllllllllll. …orrrrrrr rape you… … I prefer rape’
- 77.
De voornoemde WhatsApp-berichten zijn voor 3 redenen zeer opmerkelijk:
- 1.
De positie en houding waarin het lichaam/het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op haar bed was gevonden, komt nauwgezet overeen met de beschrijving van haar (wurg)seks fantasieën 4 dagen daarvoor(!) aan [betrokkene 1].
Het meest sprekende detail in verband hiermee is dat er uit het autopsie rapport blijkt dat cliënt door verstikking als gevolg van wurging om het leven is gekomen: in de hals van het slachtoffer werd immers inwendige bloedstortingen vastgesteld, welke bij leven volgens de forensisch patholoog- anatoom waren ontstaan door mechanisch (samen) drukkend geweld (stranguleren), opgeleverd door wurgen.
‘Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard door verstikking, ten gevolge van bovengenoemd doorgemaakt geweld op de hals’… ‘Het mechanisch (samendrukkend) geweld (stranguleren) kan zijn opgeleverd door verwurgen (manuale strangulatie)…’.
- 2.
Omdat [betrokkene 1] in een verhoor juist aangaf dat ze zeer terughoudend waren bij het seksen, en dat er nauwelijks sprake was van penetratie.
De verschillende WhatsApp berichten geeft alles behalve de indruk van terughoudendheid. [betrokkene 1] had duidelijk iets te schuilen door te zeggen dat de seks, tussen hem en [slachtoffer] terughoudend was, juist om zichzelf te distantiëren van enig vermoeden van een seksueel gewelddadig delict (motief om zich van ruige/wurg seks te distantiëren). Hij gaf ook aan dat deze terughoudendheid door hun religie kwam, maar uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 1] een ‘player’ was die met verschillende meisjes tegelijk seks had. Hieruit blijkt eveneens dat [betrokkene 1] leugenachtig verklaart omtrent zijn seksleven met [slachtoffer].
- 3.
Uit het autopsierapport blijkt tevens dat er geen letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de (wurg) seks die voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, consensueel en vrijwillig was. Uit de WhatsApp berichten met [betrokkene 1] blijkt dat ze vrijwillig wurgseks met hem zou willen hebben. Dit verklaart waarom iemand zonder tekenen van verkrachting door gewelddadige (wurg)seks komt te overlijden; omdat die persoon het zelf wilde.
- 78.
Volgens getuige [betrokkene 3] heeft [slachtoffer] haar ook advies gevraagd over ‘choking’ en vroeg of tijdens ruige seks het normaal is om aan de haren te worden getrokken.
- 79.
Volgens getuige [betrokkene 4] (een vriendin van [slachtoffer]) hield zij op seksueel gebied van hairpulling‘ en ‘doggystyle’ en dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat ze fantasieën had om ’min of meer’ verkracht te worden. Al het voornoemde heeft [slachtoffer] volgens [betrokkene 4] aan haar verteld gedurende de periode dat [slachtoffer] een relatie had met [betrokkene 1]. [slachtoffer] had ook aan [betrokkene 4] verteld dat ze iets heeft gevonden om haar geluiden tijdens sekste dempen. Dit zou volgens [betrokkene 4] iets ‘fysieks’ zijn geweest (vermoedelijk wurgen). Verder vroeg [slachtoffer] aan [betrokkene 4] of pijn na ruige seks normaal is.’
20.
Het hof heeft het bestaan van de mogelijkheid dat [slachtoffer] als gevolg van uit de hand gelopen wurgseks is overleden overigens erkend doordat het heeft overwogen dat het dossier daarvoor aanwijzingen bevat, ‘in die zin dat wat is gebleken over seksuele voorkeuren van [slachtoffer] dat scenario in het algemeen en bij vluchtige kennisneming van het dossier (de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen) niet volstrekt ondenkbaar maken.’ Echter, het vindt dat aanknopingspunt ‘voor het vormen van een daarop aansluitend bewijsoordeel niet toereikend’, doordat verzoeker aan dat scenario geen handen en voeten heeft gegeven en er een verklaring over heeft afgelegd. Het hof komt daarom tot de conclusie dat het niet anders zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten.
21.
Gelet op het feit dat de door de verdediging bepleite mogelijkheid dat het slachtoffer is overleden als gevolg van (consensuele) wurgseks niet strijdig is met de bewijsmiddelen en het hof zelf ook heeft overwogen dat het dossier daarvoor een aanknopingspunt bevat, is het oordeel dat ‘het niet anders (kan) zijn dan dat bij de verdachte bij zijn handelen het opzet op haar overlijden heeft voorgezeten’ onbegrijpelijk. Daaraan dient nog te worden toegevoegd dat de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent en daarmee zelf aan een bepaald scenario geen handen en voeten geeft, niet zonder meer aan het slagen van een door de raadsman (subsidiair) gevoerd verweer strekkende tot vrijspraak inhoudende dat het slachtoffer is overleden als gevolg van (consensuele) wurgseks, in de weg te staan (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.1.2.).
22.
Ten slotte merken wij nog op dat het oordeel van het hof inhoudende (zie 5.3.8 in de eindconclusie van 's hofs bewijsoverweging):
‘In het licht van al het voorgaande is de redengevendheid van de bewijsmiddelen nader uiteengezet. Deze bewijsmiddelen bezwaren de verdachte onmiskenbaar. Daargelaten de kennelijk leugenachtige verklaringen, heeft de verdachte overigens een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen en/ of kunnen geven, niet tijdens het voorbereidend onderzoek en evenmin ter terechtzitting. Dit aspect weegt het Hof mee bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.’
onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
23.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het de rechter is toegestaan om het door de verdachte uitgeoefende zwijgrecht in een bewijsoverweging te betrekken indien de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem telastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (Hoge Raad 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997, 584). Dit betekent onzes inziens dat de rechter om de afstand tussen een bewijsmiddel en de bewezenverklaring te dichten, mag wijzen op het zwijgen van een verdachte indien er omstandigheden zijn die schreeuwen om uitleg van de kant van de verdachte en dat de rechter voorts zelf het gat mag opvullen door een voor de hand liggende conclusie te trekken.
24.
Die situatie doet zich naar onze mening in casu niet voor, omdat het hof mede onder verwijzing naar het zwijgen van verzoeker niet dé voor de hand liggende conclusie heeft getrokken noch heeft kunnen trekken, te weten ‘doodslag’, nu ‘dood als gevolg van (consensuele) wurgseks’ in het licht van de bewijsmiddelen en wat door de raadsvrouwe naar voren is gebracht evengoed een voor de hand liggende conclusie is. Mitsdien getuigt voornoemd oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dat oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
25.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis aan nietigheid lijdt.
Middel IV
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder betreft dit de artikelen 382, 394, 401, 402 en 406 WvSv BES doordat het hof bij de bewezenverklaring van feit 1 heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouwe inhoudende dat [slachtoffer] op 15 april 2015 niet tussen 02.30 / 03.00 en omstreeks 04.00 uur is overleden, maar moet zijn overleden vóór 01.45 uur op 15 april 2015. Het vonnis lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Blijkens de hiervoor in de toelichting op het eerste middel weergegeven bewijsmiddelen heeft het hof voor het bewijs gebruikt de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 6] waaruit blijkens 's hofs bewijsoverweging is af te leiden dat verzoeker om 02.30 / 03.00 uur de woning van [betrokkene 2] heeft verlaten en dat hij omstreeks 04.00 uur vanuit de richting van het appartement van [slachtoffer] kwam lopen aan welke bewijsmiddelen het kennelijk zijn oordeel dat verzoeker tussen 02.30/03.00 uur en omstreeks 04.00 uur seks heeft gehad met [slachtoffer] en haar om het leven heeft gebracht heeft ontleend (zie de bewijsmiddelen 19, 22 en 23 l.c.m. bewijsoverweging 5.3.7).
2.
De door de raadsvrouwe op schrift gestelde, ter 's hofs terechtzitting van 20 mei 2021 voorgedragen en aan het hof overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in:
- ‘52.
Daarbij staat het tijdstip van de zogenaamde moord ook helemaal niet vast. Er lijkt uit onderhavig dossier voort te vloeien dat dit tijdstip gebaseerd is op het tijdstip waarop getuige [betrokkene 6] cliënt buiten zou zijn tegengekomen die nacht. Dat was rond 04.00 uur. Om deze reden wordt er in dit onderzoek uitgegaan van dat tijdstip als het tijdstip waarop de dood van [slachtoffer] was ingetreden.
- 53.
Echter is dit zeer onwaarschijnlijk. Uit de verklaring van een vriendin van [slachtoffer] blijkt dat zij met een groep vrienden rond 21.45 uur risotto zou hebben gegeten. In risotto zit rijst. Na kort onderzoek op internet is gebleken dat de verteringstijd van rijst in de maag 3 à 4 uur bedraagt. Dit betekent dat de rijst uiterlijk om 01.45 uur verteerd had moeten zijn.
- 54.
Uit het autopsie rapport blijkt dat ten tijde van de autopsie er nog steeds rijst in de maag van [slachtoffer] zat. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding hiervan haar eigen aantekeningen in een separate e-mail getypt, waarin er wordt beweert dat iemand gezegd zou hebben dat op basis van de maaginhoud geen tijdstip zou kunnen worden vastgesteld waarop de dood zou zijn Ingetreden.
- 55.
Hierbij blijft het onduidelijk wie dat precies gezegd heeft. Tevens blijft onduidelijk wat er precies mee bedoeld wordt. Uiteraard kan op basis van de maaginhoud alleen niet een vast tijdstip met alle zekerheid worden genoemd waarop de dood zou zijn ingetreden. Echter is het een kwestie van logisch nadenken dat de dood in ieder geval is ingetreden voordat de maag van [slachtoffer] klaar was met het verteren van de rijst. Dat het tijdstip van het diner van [slachtoffer] ook aan dit referentiekader van het Openbaar Ministerie zou zijn doorgegeven blijkt niet uit deze overgetypte eigen aantekening.
- 56.
De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat uit deze verklaring en het autopsierapport in ieder geval kan worden afgeleid dat [slachtoffer] moet zijn overleden vóór 01.45 uur. Op dat tijdstip was cliënt bij [betrokkene 2], wat ook door [betrokkene 2] is bevestigd. Derhalve is het onmogelijk dat cliënt op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer].’
3.
Hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd met betrekking tot het tijdstip van overlijden moet worden opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 402 lid 2 WvSv BES. Immers, de raadsvrouwe heeft onder verwijzing naar het autopsierapport waaruit volgt dat er rijst in de maag van [slachtoffer] is aangetroffen, aangevoerd dat [slachtoffer] op zijn laatst om 01.45 uur moet zijn overleden. Gelet op de verteringstijd van rijst, die [slachtoffer] zoals uit de afgelegde verklaringen blijkt omstreeks 21.45 uur heeft gegeten, welke verteringstijd 3 a 4 uur bedraagt, had de rijst de maag uiterlijk om 01.45 moeten hebben verlaten. In aanmerking genomen dat het hof in het geheel niet is ingegaan op voornoemd verweer en het verweer niet, althans in onvoldoende mate, wordt weersproken door de bewijsmiddelen, heeft het hof verzuimd het op straffe van nietigheid bepaalde in art. 402 lid 2 WvSv BES na te leven doordat het heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Het vonnis lijdt mitsdien aan nietigheid.
Middel V
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder betreft dit de artikelen 246bis WvSr BES, 285, 394, 401, 402 en 406 WvSv BES doordat t.a.v. feit 4 het hof de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard en/of doordat de bewezenverklaarde beschrijvingen van seksuele handelingen gepleegd met en/of door personen onder de 18 jaar niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid en/of doordat het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging feiten of omstandigheden heeft aangeduid die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring en/of het bewezenverklaarde opzet op het bezit van kinderporno niet naar behoren Is gemotiveerd.
Het vonnis lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het bestreden vonnis houdt als bewezenverklaring van feit 4 In dat verzoeker:
‘(…) op 15 mei 2015 op het eiland Saba telkens afbeeldingen, te weten In totaal 706 digitale foto's en/ of films en/ of een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een laptop (Apple), heeft verworven en/ of In bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen en/ of gegevensdrager telkens seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt, waren betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen — zakelijk weergegeven- bestonden uit (onder meer) onder verwijzing naar pagina 30 tot en met 42 van het dossier Brazil (beschrijving kinderpornografisch materiaal) en het proces-verbaal van bevindingen 201711060836 d.d. 06 november 2017:
- —
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of de mond/tong en/ of een voorwerp en/of (een) vinger(s) en/ of een hand) van het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/ of
- —
het oraal en/of vaginaal penetreren (met de penis en/of de mond/tong en/of (een) vinger(s) en/of een hand en/of een voorwerp), van het lichaam van een (ander) persoon door (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- —
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of billen en/of borsten (met de penis en/ of (een) vinger(s)/hand en/ of een voorwerp en/of de mond/tong) van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- —
het (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt met nadruk op geslachtsdelen en/of borsten en/of billen waarbij bij dit poseren deze perso(o)n(en) geheel en/of gedeeltelijk naakt zijn en/of deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn in niet bij de leeftijd passende kleding (lingerie) en/of waarbij dit deze perso(o)n(en) poseert/poseren in een onnatuurlijke omgeving en/of met (een) onnatuurlijk(e) voorwerp(en) en/ of in (een) onnatuurlijke (erotisch getinte) houding(en) op een wijze die niet bij de leeftijd past en/ of in een striptease- act/houding (waarbij deze perso(o)n(en) zich in opeenvolgende afbeelding(en)/film(s)/ filmfragment(en)van de kleding ontdoet/ontdoen) en/of waarbij bij dit poseren sprake is van sadomasochistische elementen en/of (waarna) door de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) en/of door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleding nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/ of borsten en/ of billen in beeld gebracht worden (en/of) waarbij de afbeelding(en) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben en/of strekt/strekken tot seksuele prikkeling
- —
en/of het houden van de penis dichtbij het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt.’
2.
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een kennisgeving van Inbeslagneming nummer 201505181011.KVI, opgemaakt door [verbalisant 12], hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, en op 18 mei 2015 ondertekend door [verbalisant 10], opsporingsambtenaar van de Politie Korps Carlbisch Nederland> voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende: Degene onder wie in beslag is genomen: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]. De eigenaar van het inbeslaggenomene: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]. Datum, tijd en plaats van inbeslagneming: 15 mei 2015, [b-plaats]. Omschrijving inbeslaggenomen goederen: 1 Laptop merk Apple.
- 2.
Een ambtsedig proces-verbaal ‘Beschrijving kinderpornografisch materiaal’, op 22 februari 2016 opgemaakt door [verbalisant 13], hoofdagent van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Rotterdam, Team Bestrijding Kinderporno en kindersekstoerisme, welk proces-verbaal onder meer inhoudt als bevindingen van die verbalisant — zakelijk weergegeven: In het onderzoek contra [verzoeker], [betrokkene 9], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], werd door [verbalisant 10] een kopie van een veiliggestelde harde schijf uit een laptop, merk Apple, Macbook, aangeboden voor nader onderzoek op de mogelijke aanwezigheid van kinderporno. Van de gegevensdrager, aangeboden aan het personeel werkzaam voor het onderzoek Hector/Palm Island, werd een forensische kopie gemaakt en ter beschikking gesteld aan de Nationale Politie, eenheid Rotterdam. Door mij werd een onderzoek ingesteld. Ik trof 270608 afbeeldingen (foto's en video's) aan. De beoordeling of een afbeelding al dan niet kinderpornografisch is, is door mij verricht met gebruikmaking van de criteria zoals opgenomen in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal, waarin deze criteria zijn uitgewerkt. Alle in het onderzoek betrokken afbeeldingen heb ik, verbalisant, visueel gecontroleerd op de kennelijke aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal. Ik, verbalisant, heb vastgesteld dat in totaal 9528 afbeeldingen (foto's), waarvan 706 uniek, voorkomen, die volgens bovengenoemde criteria kinderpornografisch zijn. Uit de afbeeldingen (foto's) heb ik een representatieve doorsnede van 26 afbeeldingen samengesteld.
- 3.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 201711060836, opgemaakt door [verbalisant 14], brigadier en gecertificeerd zedenrechercheur van het Korps Politie Caribisch Nederland, welk procesverbaal onder meer inhoudt — kort gezegd — als bevindingen van die verbalisant: Naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen met name kinderpornografische foto's, genummerd 1 tot en met 26, zijn voornoemde foto's beschreven.
- 4.
Een rapport van Fox-IT d.d. 2 oktober 2017, opgemaakt door [betrokkene 17], gerechtelijk deskundige, forensisch IT-expert, welk rapport onder meer inhoudt als conclusies van die deskundige: Fox-IT acht het zeer waarschijnlijk dat de kinderpornografische (KP) afbeeldingen afkomstig zijn uit het gecomprimeerde bestand P3W0.7z. Op basis van het onderzoek acht Fox-IT het zeer waarschijnlijk dat tijdens het aangemeld zijn van gebruikersaccount [account] een deel van het KP materiaal is aangemaakt op de notebook. Fox-IT heeft geen kwaadaardige software, zoals een virus of andere malware aangetroffen op het systeem. De resultaten van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer gebruikersactiviteiten het KP materiaal hebben aangemaakt op de notebook dan wanneer door malwareactiviteiten het KP materiaal op de notebook is terechtgekomen.
- 5.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 februari 2017, nummer 20170203.1340.AMB, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — kort gezegd — als bevindingen van die verbalisant: Gedurende het onderzoek Palm Island werd op 15 mei 2015 te Saba een laptop, Apple MacBook Pro (AAHN4119NL) In beslag genomen onder de verdachte: [verzoeker]. Na onderzoek in de genoemde laptop bleek deze over een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal te beschikken. De kinderporno werd aangetroffen in zowel de map ‘Downloads’ van de laptop als op de ‘Desktop‘ van de laptop. Locatie: [account]. Deze map op zijn desktop bevatte de volgende (…) submappen: — Mom&Girl Slaves — Sister&LittleBrother — Mother & Son. De map was niet meteen zichtbaar. Van het Apple besturingssysteem is bekend dat het standaard mappen verbergt als die beginnen met een (punt). Voor wat betreft de ‘downloadmap’ Is te zien dat de bestanden via deze map zijn gedownload op 5 maart 2015.’
3.
De door de raadsvrouwe op schrift gestelde, ter 's hofs terechtzitting voorgedragen en aan het hof overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende In:
- ‘96.
Naast de zaak ‘Hector’, wordt cliënt ook nog het in het bezit hebben van (kinder) porno ten laste gelegd, onder de onderzoeksnaam ‘Brazile’. Hiervoor is hij ook in Eerste Aanleg veroordeeld. Het zou gaan om 300.000 pornografische afbeeldingen. Geen mens kan zoveel afbeeldingen in een korte tijd downloaden of opslaan of iets dergelijks. Daarbij komt nog dat uit het dossier blijkt dat de afbeeldingen tevens verstopt waren opgeslagen op de laptop. Het is daarmee niet zeker dat cliënt wetenschap had van de aanwezigheid van deze afbeeldingen.
- 97.
Cliënt heeft de laptop immers tweedehands gekocht. Bovendien is uit onderhavig onderzoek gebleken dat de studenten nooit hun deur op slot deden en dus te allen tijde bij elkaar naar binnen konden lopen. Bovendien heeft de laptop van cliënt geen paswoord, waardoor iedereen vrije toegang had tot de laptop van cliënt.
- 98.
Om dit nader te onderzoeken heeft een deskundigen bureau, Fox-it, nader onderzoek gedaan naar de laptop; van cliënt. Allereerst blijkt uit pagina 9 van het rapport van Fox it dat de deskundige zelf de mappen niet eens heeft gevonden, maar daarop is gewezen door het onderzoeksteam.
- 99.
Op pagina 12 onder punt 6.1.1. wordt er gesproken over een Stuffit Expander. Dit is een soort Winzip. Hiermee kunnen meerdere files samen verkleind worden om te worden verzonden. Als we op die pagina verder lezen, zien we achter punt 1 dat de map waar het om zou gaan een map is die spontaan ontstaan is op 1 maart 2015 om 06.50 uur.
- 100.
Als we vervolgens even doorbladeren naar pagina 31 zien we het log bestand van deze Stuffit Expander. Hier kunnen we zien dat de naam van het bestand nooit veranderd is. Alleen hier al kan worden afgeleid dat dat er geen ‘expansion’ heeft plaatsgevonden. Uit pagina 31 blijkt ook dat het proces van ‘expansion’ begint om 6.51 uur, maar ook direct daarna weer stopt. Daaronder vinden we ook de reden hiervan; er wordt om een paswoord gevraagd, die nooit komt. Wellicht zat Iemand anders dan cliënt achter zijn computer?
- 101.
Vervolgens gaan we weer even terug naar pagina 15 van bedoeld rapport. Uit punt 6.1.3 blijkt dat de hele map, waar het in casu over gaat niet meer bestaat.
- 102.
Om enige stemmingmakerij in onderhavig onderzoek tegen te spreken, merkt de verdediging op dat cliënt op 22 februari 2015 op zoek was naar één specifiek boek voor zijn studie, die hij niet direct kon vinden. Om die reden heeft hij maar de gehele bibliotheek gedownload, zodat hij later verder kon zoeken. Op pagina 44, achter punt 65 vindt u bijvoorbeeld het gedownloade boek ‘Sex Trafficking — inside the Business of Modern Slavery’. Dit is een boek van een professor, die lesgeeft aan de Harvard University.
- 103.
Voorts staan er allerlei dingen in het rapport die elke relevantie met onderhavige casus missen. Zo staat er een gesprek tussen cliënt en [naam 2] weergegeven over koffiefilters. Het is duidelijk dat er over 1 map maar enige twijfel is die allang niet meer op de computer van cliënt staat.
- 104.
Voorts wordt er op pagina 16 gesproken over ‘metadata’. Metadata zijn geen geloofwaardige data. Wanneer je een website opent, leest een computer alles; ook als je het direct hebt weggeklikt, zoals ongewenste ‘pop-ups’. Het lijkt dan alsof je bepaalde sites hebt bezocht, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is.
- 105.
Op pagina 17 wordt er melding gemaakt van een aantal websites die bezocht zouden zijn. Deze websites betreft boeken en muziek. Op pagina 18 wordt er nog melding gemaakt van een e-book die op 22 februari 2015 gedownload is. Ook dit is niet relevant voor onderhavige zaak. Hieruit blijkt ook dat er tot 2009 is teruggezocht en er geen enkele pornografisch bestand is gevonden.
- 106.
Op pagina 25 wordt er melding gemaakt van maar liefst 53 e-mailberichten die allemaal van dezelfde afzender afkomstig zijn. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dit toch wel lijkt op de aanwezigheid van een virus. Op pagina 28 wordt er geen melding gemaakt van iets wat illegaal zou zijn.
- 107.
Uit pagina 32 blijkt dat de desbetreffende file ‘paswoord protected’ is; namelijk door middel van ‘10 bytes’. Voorts wordt er op pagina 35 melding gemaakt van bepaalde downloads die plaats hebben gevonden op 11 juli 2014. Dit betreffen allemaal downloads voor school. Daarbij maakt de verdediging Uw Hof attent op punt 5, waaruit blijkt dat Iemand (niet zijnde cliënt) heeft getracht om iets te deleten. Opvallend daarbij is ook dat hiervoor de datum van 5 oktober 2019 (!) wordt gebruikt.
- 108.
Pagina 36 maakt melding van het programma Limewire. Dit is een muziekprogramma waarop je muziek kon downloaden. Uit pagina 36 blijkt dat geheel Limewire in 2012 is gedelete.
- 109.
Pagina 38 geeft nogmaals een overzicht van alles wat er gedownload is. Te zien is dat dit alle bestanden vanuit de bibliotheek betreffen. Het verdachte bestand, waarin (kinder) porno zou staan, staat niet op deze lijst.
- 110.
Kortom, er kan niet met zekerheid worden gezegd dat cliënt opzettelijk dergelijke afbeeldingen op zijn laptop had, noch dat hij hier überhaupt wetenschap van had. Een ander scenario is immers ook dat een virus onbedoeld de afbeeldingen heeft gedownload. Dat verklaard ook de absurde hoeveelheid.
- 111.
Dit waren de conclusies die tevens door de verdediging in Eerste Aanleg naar voren zijn gebracht, op basis van de beperkte IT kennis van de verdediging. Een groot gedeelte van de opgeworpen vragen door de verdediging wordt bevestigend beantwoord door het rapport van MITCon.
- 112.
Mitcon concludeerd samenvattend het volgende. Mitcon vermoedt dat de kennis van cliënt op het moment van het trachten uit te pakken van het zip bestand onvoldoende was om deze uitgepakte bestanden te lokaliseren, temeer nu de foldernaam van de kinderporno bijzonder is en niet als ‘gangbare’ foldernaam te herkennen is. Volgens Mitcon kan cliënt zich er onbewust van zijn geweest dat de folder uitgepakt was. De naam van de folder geeft immers niet zomaar de Inhoud weer.
- 113.
Een zeer belangrijke conclusie van Mitcon op basis van het Fox-it rapport is dat er geen bewijs te vinden was op de computer dat cliënt de inhoud van de folder ook daadwerkelijk bekeken heeft.
- 114.
Net zoals Fox-it adviseert Mitcon om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dit is echter in de afgelopen 4 jaar niet gebeurd. Het is aan het Openbaar Miniterie om het bewijs aan te leveren voor het door hen ten laste gelegde feit. Dit is derhalve niet gebeurd. Client kan immers alleen maar strafbaar zijn voor het in het bezit hebben van kinderporno als hij dit heeft geweten. Dat is nu juist het punt wat niet bewezen kan worden.
- 115.
In Eerste Aanleg is door het Openbaar Ministerie tevens geopperd dat het bestand was verborgen op de computer van cliënt, maar dat hij het zelf verborgen zou hebben, omdat de IT-kennis van cliënt bovengemiddeld zou zijn. Dit standpunt wordt weersproken door MITcon.
- 116.
Mitcon merkt op dat de IT-kennis van cliënt gemiddeld is. Dit blijkt onder andere uit het feit dat cliënt niet in staat was om de kinderporno bestanden te lokaliseren, nadat deze waren uitgepakt. Dit wordt volgens Mitcon ook bevestigd door de constatering dat cliënt wel verschillende applicaties en externe schijven heeft gewist, maar niet het desbetreffende bestand. De applicaties die door cliënt zijn gebruikt, zijn vrij toegankelijk en downloadbaar op het internet.
- 117.
Opvallend is ook dat zowel Fox-it, als Mitcon, aangeven dat het bestand op zichzelf staat. Beide deskundigen vinden het wel aannemelijk dat het gedownload zou moeten zijn, maar bevestigen dat dit niet bewezen kan worden op basis hetgeen er op de computer van cliënt is aangetroffen. Onderzoek aan de externe harde schijf zou daar uitsluitsel over kunnen geven, echter is er door de verdediging in Eerste Aanleg meerdere malen verzocht om de computer of de externe harde schijf te tonen ter zitting. Dit is echter nooit gebeurd. De verdediging heeft derhalve het sterke vermoeden dat de computer en de externe harde schijf verloren zijn gegaan, waardoor nader onderzoek niet mogelijk is.
- 118.
Ook hier is een alternatief scenario mogelijk. Uit verschillende verhoren van getuigen blijkt dat er wel eens digitale aantekeningen van elkaar werden overgenomen. Mogelijk kan dit ook via AirDrop zijn gebeurd. Tijdens deze handeling kan de folder ook (per ongeluk) op de computer van cliënt terecht zijn gekomen.
- 119.
Net als bij het eerste ten laste gelegde feit, geldt ook voor dit ten laste gelegde feit er niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat cliënt wetenschap van desbetreffende folder had, laat staan dan hij de inhoud daarvan zou hebben gezien. Bovendien is er een alternatief scenario mogelijk over hoe de folder op de computer van cliënt terecht is gekomen. Onder deze omstandigheden kan er derhalve ook met betrekking tot dit feit niet tot een bewezenverklaring worden gekomen en dient cliënt van dit feit te worden vrijgesproken.’
4.
Het vonnis bevat onder meer de volgende bewijsoverweging:31.
‘4C. Bewijsoverwegingen
Aan de verdachte is onder 4 ten laste gelegd — kort gezegd — dat hij op of omstreeks 15 mei 2015 in het bezit is geweest van kinderpornografisch materiaal. Verdachte heeft ontkend zich schuldig hebben gemaakt aan het bezit van dergelijk materiaal.
(…)
Bij het onderzoek van de harde schijf uit de laptop door een opsporingsambtenaar van het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (Proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, documentcode 1602151324.OIG, p. 30 dossier Brazile) zijn bestanden aangetroffen waarvan het vermoeden rees dat deze bestanden beeldmateriaal bevatten dat kinderpornografisch van aard is. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat het om in totaal 706 unieke afbeeldingen gaat, waarvan een aantal in duplo of meervoud is aangetroffen.
Conclusie: Op de harde schijf van de laptop bevindt zich kinderporno.’
5.
Het vonnis bevat voorts nog de volgende overweging:
‘Het Hof neemt op deze plaats de overwegingen van het Gerecht over zoals neergelegd in paragraaf 4C van het vonnis waarvan beroep en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat anders dan het Gerecht het Hof op grond van de bewijsmiddelen ervan uitgaat dat wél bestanden zijn gedownload. Responderend op een in hoger beroep gevoerd verweer, overweegt het Hof als volgt:
Het door de verdediging in hoger beroep overgelegde rapport van Mitcon van 18 mei 2021 beschrijft dat uit het onderzoeksrapport van Fox-IT volgt dat gebruiker ‘[account]’ getracht heeft de inhoud van het zip-bestand ‘[bestand]’ in te zien door dit zipbestand te decomprimeren middels verschillende decompressie applicaties (op verschillende data), en dat de bestanden ook daadwerkelijk zijn uitgepakt in een folder met de naam ‘[folder]’. Voornoemd rapport van Mitcon houdt als algemene conclusie in dat niet aangetoond is dat gebruiker ‘[account]’ de KP bestanden in het bestand ’P3WO.7z‘ heeft bekeken en zich bewust is/was van de inhoud en aard van deze bestanden in het gecomprimeerde bestand ‘P3W0.7z’ en in de betreffende gevonden folders.
Voor bewezenverklaring van het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal is niet vereist dat dit door de verdachte is bekeken. Het verweer wordt voor het overige weerlegd door de bewijsmiddelen. De namen van de daarin genoemde submappen maken immers dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bezit van kinderporno.’
6.1.
De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers — zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij — de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen (vgl. HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0095, NJ 1996/126 en ECLI:NL:HR:1995:ZD0096, NJ 1996/127). Met het oog daarop dient Ingevolge art. 285 WvSv BES de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan.
6.2.
In HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1739, NJ 2012/147 en HR 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1497, NJ 2014/339 zijn enkele uitgangspunten geformuleerd met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Die uitgangspunten komen erop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal (representatieve) afbeeldingen — zo mogelijk ten hoogste vijf — zonder in de tenlastelegging zelf enige aanduiding van of verwijzing op te nemen naar een wellicht grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken. In geval van bewezenverklaring van het handelen van de verdachte met betrekking tot een of meer van die in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen kan vervolgens bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, bijvoorbeeld op grond van de erkenning door de verdachte van het grootschalige karakter, hetgeen betekent dat de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid kinderporno niet behoeven te worden besproken, of op grond van de uitkomst van een in het voorbereidend onderzoek uitgevoerde steekproef uit het aangetroffen materiaal, mits de verdachte in de gelegenheid is gesteld de bij de steekproef gehanteerde methode aan de orde te stellen.
6.3.
De onderhavige tenlastelegging heeft, in afwijking van de hiervoor onder 6.2 aanbevolen werkwijze, betrekking op 706 afbeeldingen, dus op grootschalige kinderporno, die — zonder nadere verduidelijking of herleidbaarheid tot die 706 afbeeldingen — in vijf nader omschreven categorieën is onderverdeeld. Het OM heeft zich dus niet beperkt tot — een beschrijving van — een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen. Uit de eisen die art. 285 WvSv BES in gevallen als de onderhavige stelt aan de dagvaarding, vloeit voort dat de tenlastelegging met het oog op de in 6.1. genoemde duidelijkheid voor in het bijzonder de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van die afbeeldingen, hetzij een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, hetzij de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te vermelden. Weliswaar is in de onderhavige zaak in de tenlastelegging opgenomen de vindplaats van de concrete beschrijvingen van 26 afbeeldingen, maar niet van alle 706 afbeeldingen. Daarom voldoet de onderhavige tenlastelegging niet aan de hiervoor genoemde eisen. Het oordeel van het hof dat de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet stelt, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3322, NJ 2017/217).
7.
Met betrekking tot de tweede en derde deelklacht van het middel brengen wij als toelichting het volgende naar voren.
8.
Op grond van artikel 402 lid 3 WvSr BES moet de beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die de voor die beslissing redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Deze bewijsmiddelen moeten in beginsel worden opgenomen in het vonnis. Indien de rechter zich beroept op feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring maar die niet zijn vermeld in het vonnis, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Als het daarbij gaat om feiten of omstandigheden die zijn vermeld in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, moeten die stukken ter terechtzitting zijn voorgelezen of moet daarvan daar de korte inhoud zijn medegedeeld. (Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985).
9.
In de bewijsmiddelen zoals hiervoor onder 2. weergegeven zijn geen redengevende feiten en omstandigheden (m.a.w. geen beschrijvingen van kinderpornografisch materiaal) terug te vinden die de bewezenverklaarde seksuele handelingen met en/of door personen onder de 18 jaar steunen. In 's hofs bewijsoverweging, zoals hiervoor onder 4. weergegeven, wordt weliswaar ter staving van de conclusie dat zich op de harde schijf van verzoeker kinderporno bevond verwezen naar een proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, maar dat is ons inziens onvoldoende nauwkeurig om te kunnen spreken van een verwijzing naar feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van voornoemde seksuele gedragingen. Het vonnis lijdt daarom aan nietigheid.
10.1
Met betrekking tot de vierde deelklacht merken wij het volgende op. In bezit hebben van kinderporno vereist opzet tot uitdrukking komende in een zekere (beschikkings)macht. Dat onderscheidt bezit van het zich toegang verschaffen. Voor digitale gegevens is daartoe een element van vastlegging van het materiaal vereist (Hoge Raad 28 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9104, concl. A-G Machielse). Vereist is een handeling waaruit opzet op het beschikken blijkt (Hof Leeuwarden 22 maart 2005, ECLI:NL:GHLEE:2005:AT6636 en Hof Amsterdam 6 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009: BJ 3549). Voorwaardelijk opzet is voldoende. Daarbij wordt betekenis gehecht aan de locatie waarop het bestand is aangetroffen. Voorts kan ook de bestandsnaam gewicht in de schaal voor de beoordeling van het voorwaardelijk opzet (Hoge Raad 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001: AB 1517).
10.2
Door en namens verzoeker is onder meer aangevoerd dat hij geen opzet had op het bezit van kinderporno. Daartoe is door de raadsvrouwe onder meer aangevoerd dat uit het overgelegde rapport van Mitcon volgt, dat niet vast staat dat verzoeker wist dat de bestanden waren uitgepakt omdat de (niet gangbare naam van de) folder32. waarin de bestanden zich bevinden niet als inhoud kinderporno Indiceert/ weergeeft, dat niet kan blijken dat verzoeker het materiaal heeft bekeken en dat verzoeker slechts veroordeeld kan worden voor het bezit van kinderporno als hij heeft geweten dat de kinderporno op zijn computer stond.
10.3.
Het hof is van dit standpunt afgeweken door te overwegen dat verzoeker het Ingepakte (7z-)bestand heeft geprobeerd in te zien door dit bestand uit te pakken en dat de (daaruit volgende) bestanden in een folder terecht zijn gekomen met de naam ‘[folder]’, dat voor het bewijs van opzettelijk bezitten van kinderporno niet vereist is dat het materiaal daadwerkelijk Is bekeken en dat het verweer voor het overige wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
10.4
In aanmerking genomen dat door de verdediging onder meer het standpunt is ingenomen dat niet vast staat dat verzoeker wist dat het bestand daadwerkelijk was uitgepakt omdat de (hoofd)folders waarin zich de uitgepakte bestanden bevinden33. niet de Inhoud weergeven (geen Indicatie voor kinderporno oplevert) en verder nog In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet is af te leiden dat verzoeker wist dat het gedownloade ingepakte bestand met de naam ’[bestand]‘ kinderporno betrof, terwijl uit de bewijsvoering evenmin is af te leiden dat verzoeker kennis heeft genomen van het bestaan van de submappen ‘Mom&Girl Slaves — Sister&LittleBrother — Mother & Son’ op zijn computer was het hof, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd en ingebracht, gehouden zijn oordeel nader te motiveren. Door dit na te laten, lijdt het vonnis aan nietigheid.
Slotsom:
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan het bestreden vonnis niet in stand blijven; dat vonnis behoort daarom te worden vernietigd. Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. S.F.W. van 't Hullenaar advocaat te Arnhem en mr. J. Kuijper advocaat te Amsterdam, die bij dezen verklaren tot die indiening en ondertekening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Arnhem, 13 maart 2022
mr. S.F.W. van 't Hullenaar
mr. J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑03‑2022
Ter bevordering van de leesbaarheid hebben wij de voetnoten in dit citaat weggelaten.
Ter bevordering van de leesbaarheid hebben wij de voetnoten in dit citaat weggelaten.
In de pleitnota staat 11 april 2014, maar dat is blijkens dossierpagina 387 een kennelijke verschrijving.
In de pleitnota wordt op dat punt zowel de naam [betrokkene 5] als de naam [voornaam betrokkene 5] gebruikt. Uit een blik achter de papieren muur, zoals bijvoorbeeld in de bij deze cassatieschriftuur in verband met het hiernavolgende (zie noot 5) gevoegde pagina's 49 en 50 uit het procesdossier, kan volgen dat één van de voornamen van [betrokkene 5] [voornaam betrokkene 5] is.
Tot de gedingstukken waarvan de Hoge Raad kennis kan nemen behoren ook de whatsappgesprekken die door [betrokkene 1] zijn verstuurd op 15 april 2015 tussen 03:57:30 en 04:44:49 uur (zie p.49 en p.50 onderzoek Hector, proces-verbaalnummer: 20150515.1500.0724 Algemeen dossier Hector verdachte [betrokkene 1] DEEL 1), volledigheidshalve en voor het ‘zoekgemak’ aan deze cassatieschriftuur gehecht (bijlage 1). Daaruit volgt dat [betrokkene 1] tussen 03:57:30 en 04:06:10 uur 3 berichten aan [slachtoffer] heeft gestuurd, vervolgens gedurende ongeveer 44 minuten geen Whatsappverkeer heeft en aan [slachtoffer] en om 04:50:08 uur zijn laatste Whatsappbericht stuurt met de tekst: ‘And I love you to death’.
HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005;AT2897, NJ 2005, 396.
HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, NJ 2002, 567.
HR 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0413, NJ 1996, 540 m.nt. Sch.
Met betrekking tot dit onderwerp is gebruik gemaakt van het overzichtelijke artikel van A.N. Biersteker en B. de Wilde in DD 2015/77, ‘Het gebruik van kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachten in bewijsmotiveringen’, meer in het bijzonder par. 2 en de daar vermelde jurisprudentie.
HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9968, NJ 2012/466, r.o. 4.2.
HR 12 december 2006, ECLI:NL;HR:2006:AZ0278, r.o. 3.5.
HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:228.
HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3461.
HR 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0413, NJ 1996, 540 m.nt. T.M.C.J. Schalken, r.o. 4.5 ‘Het Hof heeft zijn hiervoor onder 4.3 vermelde oordeel echter kennelijk mede gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft geweigerd te antwoorden op de vraag waarom zij tegenover de verbalisant [verbalisant] een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Die omstandigheid kan evenwel, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.4 is overwogen, niet mede ten grondslag worden gelegd aan het oordeel dat de onder 4.3 vermelde verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen.’
Zie het tot de gedingstukken behorende NFI-rapport 'Criminalistische evaluatie van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op Saba op 15 april 2015 d.d. 27 juli 2016 van dr. [betrokkene 8], in het bijzonder pagina 6 van 7 van dat rapport (dossierpagina 415).
Vgl. HR 03 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9968.
Volledigheidshalve en voor het ‘zoekgemak’ wordt deze pagina aan deze cassatieschriftuur gehecht (bijlage 2).
Volledigheidshalve en voor het ‘zoekgemak’ worden deze pagina's aan deze cassatieschriftuur gehecht (bijlage 3).
Vgl. HR 12 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0278.
Dreissen, W. H. B. (2007). Bewijsmotivering in strafzaken. Boom Juridisch, p. 215.
Dat van een dergelijke beïnvloeding sprake zou zijn geweest, volgt overigens niet uit het vonnis van het hof, noch kan daarvan overigens, bijvoorbeeld in een voetnoot waarin het hof verwijst naar stukken uit het dossier, blijken. Omdat dit niet af doet aan het hier in te nemen standpunt, zullen wij het bij deze vaststelling laten.
Zie p. 5 (ongenummerd) van het requisitoir.
In de pleitnota wordt op dat punt zowel de naam [betrokkene 5] als de naam [voornaam betrokkene 5] gebruikt. Uit een blik achter de papieren muur, zoals bijvoorbeeld in de bij deze cassatieschriftuur gevoegde pagina's 49 en 50 uit het procesdossier, kan volgen dat één van de voornamen van [betrokkene 5] [voornaam betrokkene 5] is.
Van Dorst, Handboek Strafzaken, 45.7.4.1.
HR 22-06-2004, ECLI:NL:HR:2004:AOB315, NJ 2004, 439.
Zie S.S. Arendse, De uiterlijke verschijningsvorm in het strafrecht, Den Haag 2020, p. 157, par. 2.1.6 en p. 155, par. 2.1.5.3.
HR 19 december 2006, ECLI:HR:2006:AZ165B.
Vgl. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:691, NJ 2016, 258, m.nt. N. Keijzer.
Zie S.S. Arendse, p. 156, par. 2.1.5.6.
Het gaat hier om een door het hof (nagenoeg geheel) overgenomen bewijsoverweging van het Gerecht in Eerste Aanleg.
Foldernaam: ‘[folder]’.
Blijkens bewijsmiddel 5. hebben de submappen Mom&Girl Slaves — Sister&LittleBrother — Mother & Son zich bevonden in een hoofdmap ‘[folder]’ en die hoofdmap bevond zich op de laptop In de map ‘Downloads’ en op de ‘desktop’ van de laptop in de map ‘ [account]:‘.