HR, 12-12-2006, nr. 03387/05
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0278
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-12-2006
- Zaaknummer
03387/05
- LJN
AZ0278
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AZ0278, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0278
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0278, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0278
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof heeft zijn oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij omstreeks 3 uur met zijn vriendin is gaan slapen kennelijk leugenachtig is, gegrond op de door verdachtes vriendin afgelegde verklaring. Dat oordeel is niet begrijpelijk. Verdachtes verklaring is immers niet zonder meer in strijd met haar verklaring, die niet uitsluit dat zij op enig tijdstip na 2 uur samen zijn gaan slapen. Dit leidt tot vernietiging.
12 december 2006
Strafkamer
nr. 03387/05
DV/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 13 september 2005, nummer 24/000987-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, thans gedetineerd te P.I. "Almere-Binnen" te Almere.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 16 mei 2003 - de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot vier jaren en elf maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 04 november 2002 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een scherp voorwerp, in de hals en buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid"
3.3.1. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(i) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op zondagavond 3 november 2002 ging ik naar het café [A] gelegen aan de [a-straat] in [plaats A]. In het café was ook de mij bekende [verdachte] aanwezig. Ik heb al sinds langere tijd ruzie met [verdachte]. Het ging om geld dat ik hem schuldig was. Nu zocht [verdachte] weer ruzie met mij. Uiteindelijk verliet hij het café en riep nog naar mij: "Ik maak je af". Hierna ben ik nog naar discotheek [B] geweest. Vervolgens stond ik op 4 november 2002 weer voor [A] en zag ik dat een Peugeot met hoge snelheid in mijn richting kwam rijden. Ik zag dat het passagiersportier openging en dat [verdachte] uitstapte. Hij liep direct op mij af en sloeg mij in mijn nek en buik. Althans dat dacht ik. [Verdachte] sloeg mij geloof ik met zijn rechterhand. Achteraf kan ik mij herinneren dat ik iets blauws in een van zijn handen heb zien glinsteren. Ik boog voorover na de eerste slagen en deed van de pijn mijn handen tegen mijn buik. Toen ik mijn handen wegtrok van mijn buik, zag ik dat mijn handen onder het bloed zaten. [Verdachte] is weggereden. Ik keek naar mijn buik en zag dat mijn darmen naar buiten kwamen. Ik heb toen 112 gebeld met mijn mobiele telefoon. Ik dacht dat ik dood zou gaan."
(ii) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 4 november 2002 kwam ik omstreeks 01:00 uur bij discotheek [B] aan. In [B] heb ik met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) gesproken. Ik denk dat dat gesprek tussen 02:00 uur en 03:00 uur moet hebben plaatsgevonden. Ik heb [B] om ongeveer 04:00 uur verlaten. Ik ben door kennissen afgezet bij [A]."
(iii) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren I.J. Walman en R.J. Celie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 4 november 2002, omstreeks 04:35 uur, werd door de meldkamer van de politieregio Kennemerland een melding uitgegeven aan surveillerende collega's om te gaan naar hotel [C] aan de [b-straat] te [plaats A], alwaar zich een slachtoffer van een steekpartij zou bevinden. Ter plaatse troffen wij een man aan. Hij had een bloedende wond aan de linkerzijde van zijn keel. De man gaf op te zijn genaamd: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]."
(iv) een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring, opgemaakt door J.H. Nederhoed, arts-assistent chirurgie, voor zover inhoudende:
"Medische informatie betreffende: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] die op 4 november 2002 betrokken is geweest bij een steekpartij.
Omschrijving van het letsel: Steekwonden links in flank en de nek. Daarbij ook een verwonding van de dikke darm, waarvoor een operatie nodig was met verwijdering van een stukje darm. Er was sprake van ernstig uitwendig bloedverlies."
(v) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb al een paar jaar narigheid met [slachtoffer]. Het gaat om een geldbedrag dat hij mij schuldig is. Hier ging de ruzie op 3 november 2002 in [A] ook over. Ik zat daar met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aan de bar. Toen we ruzie kregen, ben ik de bar uitgezet. Ik ben vervolgens met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de auto gestapt. [Betrokkene 2] bestuurde de auto. Hij rijdt normaal in een Peugeot. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben mij naar huis gebracht. Ik werd voor mijn deur afgezet. Ik denk dat ik omstreeks 03:00 uur samen met mijn vriendin ben gaan slapen."
(vi) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik weet inmiddels dat de echte naam van [slachtoffer] [slachtoffer] is."
(vii) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Op 3 november 2002 kwam [verdachte] omstreeks 01.45 à 02.00 uur thuis. Ik ben later gaan slapen. U vraagt mij hoe laat [verdachte] bij mij kwam liggen. Ik weet dat niet. Ik heb niet op de wekker gekeken."
(viii) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren J.J. Wollaars en A.R. Buruma, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Security KPN te Groningen heeft inlichtingen, een printlijst, verschaft van inkomend en uitgaand gegevensverkeer dat heeft plaatsgevonden in de periode van 3 november 2002 tot en met heden (5 november 2002). Betreft het mobiele telefoonnummer [06-nummer] van verdachte [verdachte]. Uit deze gegevens blijkt dat verdachte [verdachte] tussen 02:05 uur en 03:54 uur, dezelfde nacht, tien maal telefonisch contact heeft gehad met het mobiele telefoonnummer [06-nummer]. Dit telefoonnummer is van [betrokkene 1]. Tevens heeft verdachte [verdachte] te 05:04 uur en 05:21 uur telefonisch contact gehad met een vast telefoonnummer [telefoonnummer] van jongerencentrum [D] te [plaats A]. Op de printlijst is onder de kop "Type" af te lezen of het gevoerde gesprek uitgaand (1) of inkomend (2) is. Tevens is onder de kop "Start Date" af te lezen op welke datum het gesprek is gevoerd en onder de kop "Start Time" is af te lezen op welk tijdstip het gesprek gestart is."
(ix) een schriftelijk stuk, te weten een printlijst met mobiele telefoongegevens van nummer [06-nummer],voor zover inhoudende:
"Type MSISDN Other party number Start Date Start Time
2 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 02:05:52
2 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 02:11:46
2 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 02:39:21
1 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 02:48:31
1 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 02:58:16
2 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 03:01:39
1 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 03:20:15
1 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 03:26:40
1 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 03:29:42
1 [06-nummer] [06-nummer] 2002-11-04 03:54:48
2 [06-nummer] [telefoonnummer] 2002-11-04 05:04:08
1 [06-nummer] [telefoonnummer] 2002-11-04 05:21:37"
(x) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik was op 3 november 2002 in de [A] te [plaats A]. [verdachte] was daar ook aanwezig.
Ik ben op 4 november 2002 naar [B] gegaan. Ik was omstreeks 02:00 uur in [B] aanwezig. Vervolgens ben ik naar [D] aan de [a-straat] te [plaats A] gegaan.
Ik heb in de nacht van 3 november 2002 op 4 november 2002 telefonisch contact gehad met [verdachte].
Ik heb een aantal keren met [verdachte] gesproken.
Ik bevond mij toen in [B]. Ik heb [verdachte] tevens vanuit [D] gebeld. Ik kan mij niet herinneren dat ik mijn telefoon aan iemand anders heb uitgeleend."
(xi) de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de Rechtbank te Haarlem van 14 mei 2003, voor zover inhoudende:
"Ik was mijn telefoon op 3 november 2002 al kwijt en ik heb hiermee niet kunnen bellen. Mijn telefoon ben ik een week voor het gebeurde kwijtgeraakt."
3.3.2. Ter nadere motivering van de bewezenverklaring heeft het Hof nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde feit te hebben begaan. Ter staving daarvan heeft hij verklaard, dat hij op 3 november 2002 thuis omstreeks 03.00 samen met zijn vriendin is gaan slapen. Het hof acht deze verklaring kennelijk leugenachtig en afgelegd om de waarheid te bemantelen dat hij wel degelijk in de gelegenheid is geweest het ten laste gelegde feit te plegen. Het hof bezigt zijn verklaring in zoverre alleen in verband met die leugenachtigheid. De verklaring is in strijd met de verklaring van verdachtes partner, zoals opgenomen onder 7. Zij verklaart immers, dat verdachte niet samen met haar is gaan slapen, maar later bij haar in bed is komen liggen. De verklaring is ook in strijd met de onder 8 tot met 10 opgenomen bewijsmiddelen, inhoudende dat [betrokkene 1] en verdachte over en weer telefonisch contact hebben gehad gedurende de periode, waarvan verdachte aangeeft te hebben geslapen.
Het hof beschouwt eveneens de verklaring van de verdachte zoals opgenomen onder 11 leugenachtig en bezigt deze verklaring alleen in zoverre voor het bewijs. Deze verklaring is eveneens in strijd met de onder 10 opgenomen verklaring van [betrokkene 1].
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd, dat het zo geweest kan zijn dat alleen de voicemail van het toestel van verdachte door [betrokkene 1] is ingesproken, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg door deze als getuige is gesuggereerd, moet dit worden verworpen, nu het contact tussen de telefoons van [betrokkene 1] en verdachte blijkens de onder 9 opgenomen printlijsten van beide kanten is gelegd.
In het licht van het voorgaande ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, die verdachte als de dader heeft herkend."
3.4. Uit het voorgaande volgt dat de steekpartij, waarvan de verdachte wordt verdacht, op 4 november 2002 omstreeks 4.35 uur heeft plaatsgevonden. Ter betwisting van zijn betrokkenheid daarbij heeft de verdachte aangevoerd dat hij reeds omstreeks 3.00 uur samen met zijn vriendin is gaan slapen. Die verklaring - hiervoor weergegeven onder 3.3.1. sub (v) - heeft het Hof als kennelijk leugenachtig bestempeld.
3.5. Het Hof heeft zijn oordeel dat de hiervoor bedoelde verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is, gegrond op de door verdachtes vriendin afgelegde verklaring weergegeven onder 3.3.1 sub (vii). Dat oordeel is niet begrijpelijk. Die verklaring is immers niet zonder meer in strijd met haar verklaring, nu haar verklaring niet uitsluit dat zij op enig tijdstip na 2.00 uur samen zijn gaan slapen.
3.6. Gelet op het vorenstaande is de bewezenverklaring dan ook niet naar behoren met redenen omkleed. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 12 december 2006.
Conclusie 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof heeft zijn oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij omstreeks 3 uur met zijn vriendin is gaan slapen kennelijk leugenachtig is, gegrond op de door verdachtes vriendin afgelegde verklaring. Dat oordeel is niet begrijpelijk. Verdachtes verklaring is immers niet zonder meer in strijd met haar verklaring, die niet uitsluit dat zij op enig tijdstip na 2 uur samen zijn gaan slapen. Dit leidt tot vernietiging.
Nr. 03387/05
Mr Machielse
Zitting 10 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, heeft verdachte op 13 september 2005 ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en elf maanden.
2. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1 Het middel komt op tegen de bewezenverklaring en klaagt over de verwerping door het Hof van de ter zitting gevoerde verweren.
3.2 Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat
"hij op 04 november 2002 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een scherp voorwerp, in de hals en buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3 Het Hof heeft naar aanleiding van de gevoerde verweren het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde feit te hebben begaan. Ter staving daarvan heeft hij verklaard, dat hij op 3 november 2002 thuis omstreeks 03.00 samen met zijn vriendin is gaan slapen. Het hof acht deze verklaring kennelijk leugenachtig en afgelegd om de waarheid te bemantelen dat hij wel degelijk in de gelegenheid is geweest het ten laste gelegde feit te plegen. Het hof bezigt zijn verklaring in zoverre alleen in verband met die leugenachtigheid. De verklaring is in strijd met de verklaring van verdachtes partner, zoals opgenomen onder 7. Zij verklaart immers, dat verdachte niet samen met haar is gaan slapen, maar later bij haar in bed is komen liggen. De verklaring is ook in strijd met de onder 8 tot (en, AM) met 10 opgenomen bewijsmiddelen, inhoudende dat [betrokkene 1] en verdachte over en weer telefonisch contact hebben gehad gedurende de periode, waarvan verdachte aangeeft te hebben geslapen.
Het hof beschouwt eveneens de verklaring van de verdachte zoals opgenomen onder 11 leugenachtig en bezigt deze verklaring alleen in zoverre voor het bewijs. Deze verklaring is eveneens in strijd met de onder 10 opgenomen verklaring van [betrokkene 1].
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd, dat het zo geweest kan zijn dat alleen de voicemail van het toestel van verdachte door [betrokkene 1] is ingesproken, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg door deze als getuige is gesuggereerd, moet dit worden verworpen, nu het contact tussen de telefoons van [betrokkene 1] en verdachte blijkens de onder 9 opgenomen printlijsten van beide kanten is gelegd.
In het licht van het voorgaande ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, die verdachte als de dader heeft herkend."
3.4 Ik lees in het middel vier klachten. De eerste klacht houdt in dat het Hof ten onrechte de verklaring van verdachte dat hij denkt omstreeks 03.00 uur samen met zijn vriendin te zijn gaan slapen als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt, nu verdachte heeft verklaard dat hij dat denkt, waarmee hij een voorbehoud heeft gemaakt en heeft aangegeven dat hij zich kan vergissen. Als achteraf zou blijken dat hij zich inderdaad heeft vergist staat daarmee niet vast dat de verklaring kennelijk leugenachtig is, aldus de toelichting op het middel.
3.5 Als bewijsmiddel 5 is opgenomen de verklaring van verdachte, die - voor zover hier van belang - als volgt luidt:
"Ik denk dat ik omstreeks 03:00 uur samen met mijn vriendin ben gaan slapen."
3.6 Als bewijsmiddel 7 is opgenomen de verklaring van verdachtes vriendin, die als volgt luidt:
"Op 3 november 2002 kwam [verdachte] omstreeks 01.45 à 02.00 uur thuis. Ik ben later gaan slapen. U vraagt mij hoe laat [verdachte] bij mij kwam liggen. Ik weet dat niet. Ik heb niet op de wekker gekeken."
3.7 De kwalificatie van de verklaring van verdachte als leugenachtig gaat mij te ver. Anders dan het Hof in zijn nadere bewijsoverweging tot uitdrukking heeft gebracht heeft verdachte niet stellig verklaard dat hij op 3 november 2002 thuis omstreeks 03:00 uur samen met zijn vriendin is gaan slapen, maar verklaard dat hij dat denkt.
Ten aanzien van verklaringen van getuigen, waarin woorden voorkomen als "ik denk", "naar mijn mening", "bij mijn weten", "ik geloof" heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze bruikbaar zijn voor het bewijs omdat deze uitdrukkingen aangeven dat de getuige zich van de feilbaarheid van zijn geheugen bewust is.(1) Naar mijn mening getuigt het niet van een evenwichtige benadering als men de verklaringen van verdachten, waarin soortgelijke bewoordingen zijn gebruikt, anders interpreteert en wel met weglating van het voorbehoud dat men in verklaringen van getuigen die dezelfde woorden bezigen, wel pleegt te lezen.
Dit onderdeel van het middel lijkt mij gegrond zijn. De vraag die evenwel rijst is of dit gebrek van zodanig belang is dat daardoor de gehele bewijsvoering op losse schroeven is komen te staan. Om die vraag te kunnen beantwoorden zal ik eerst de overige onderdelen van het middel bespreken.
3.8 De tweede klacht houdt in dat het Hof ten onrechte verdachtes verklaring dat hij zijn telefoon een week voor het feit is kwijtgeraakt (opgenomen als bewijsmiddel 11) als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt, omdat deze verklaring niet kan dienen om de waarheid te bemantelen, nu het niet gaat om een onwaarheid (voor zover daarvan al sprake zou zijn) op een wezenlijk onderdeel. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een vals alibi wordt opgegeven, aldus het middel.
3.9 Kennelijk heeft het Hof deze verklaring als leugenachtig aangemerkt omdat zij bedoeld zou zijn om aannemelijk te maken dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde thuis lag te slapen en dus niet op de in bewijsmiddel 9 vermelde tijdstippen met een ander telefonisch contact heeft gehad. Maar als men aan de verklaring van verdachte dat hij denkt dat hij omstreeks 03:00 uur samen met zijn vriendin is gaan slapen de stelligheid ontneemt die het hof daaraan heeft toegekend, draagt de leugenachtigheid van deze verklaring niet tot het bewijs bij.
3.10 Tot slot bevat het middel de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de door de aangever afgelegde verklaringen niet betrouwbaar zijn.
3.11 De ter terechtzitting voorgedragen pleitnota houdt dienaangaande het volgende in:
"Aangifte [slachtoffer]
4. De aangever heeft talrijke malen getracht stellige verklaringen ten overstaan van de recherche alsook de Rechter-Commissaris (22 april 2003) af te leggen. Ter terechtzitting van 14 mei 2003 is komen vast te staan, na getuigenverhoor onder ede (!) van [betrokkene 4], dat de verklaringen van [slachtoffer] volstrekt onbetrouwbaar zijn. Ik houd u voor een passage uit het proces-verbaal van het verhoor bij de Rechter- Commissaris (p.3):
"ik weet niet meer wat ik de avond en nacht van de steekpartij gedronken heb. Ik was in elk geval niet (onderstreping door mij raadsman) lam-lazerus. Anders had ik het ook niet zolang volgehouden. Toen ik net in [B] was heb ik wel een snuifje cocaïne genomen. Ik deed dat omdat ik moe was. Daar word() je echt niet vergeetachtig van. Ik heb bij [B] verder niet veel gedronken. Ze verkopen er Dommelsch bier en dat vind ik niet lekker. De raadsman vraagt mij of ik wel een biertje lust. Ik lus(t) zeker wel een biertje maar ik heb het die avond rustig aan gedaan met de drank. Ik weet wel waar u naar toe wilt (onderstreping door mij raadsman). U bent advocaat, maar ik heb gezien dat [verdachte] mij heeft gestoken. Ik heb niet zitten zuipen (onderstreping door mij raadsman). Ik drink ook wel eens een cola tussendoor".
5. Ik vraag uw Hof goed nota te nemen van de passage dat getuige [slachtoffer] weet waar de raadsman naartoe wilt. Doordat hij aldus blijk geeft van wetenschap van de procestactiek van de verdediging legt hij, zoals ter terechtzitting na verhoor van [betrokkene 4] (onder ede!) is komen vast te staan, een apert leugenachtige verklaring af. Hierdoor komt iedere waarde aan welke verklaring van [slachtoffer] dan ook te vervallen en is daarmee volstrekt onbruikbaar om als enig bewijsmiddel te dienen. Ik wijs u op hetgeen [betrokkene 4] ondermeer ter terechtzitting heeft verklaard (p.v. p.2):
"ik ben die dag met [slachtoffer] het slachtoffer, in café [A] geweest. Ik kwam hem in discotheek [B] tegen. Nadat wij bij [B] zijn weggegaan heb ik hem bij de [A] bar afgezet. Hij was behoorlijk dronken, hij was lamzat (onderstreping door mij raadsman). Hij heeft mij niet verteld dat hij verdovende middelen had gebruikt. Hij kon vaag op zijn benen staan"..
(...)
Resumé: de exacte reden waarom [slachtoffer] heeft gelogen zal in het vage blijven, wel is de gedachte meer dan gerechtvaardigd dat [slachtoffer] in de diepe nacht van het steekincident, in zwaar beschonken toestand, nimmer heeft kunnen waarnemen door wie hij is verwond. Vast is komen te staan dat [slachtoffer] lamzat was die avond en dat hij eerder een (fysieke) twist had gehad met [verdachte]. De benevelde [slachtoffer] kon kennelijk maar een iemand voor de geest halen die dit zou kunnen hebben gedaan en daarom heeft hij kennelijk [verdachte] aangewezen. Dit is een aannemelijke stelling. Wellicht had de dader hetzelfde postuur als cliënt, niets kan worden uitgesloten Tegen deze achtergrond, dat kan niet anders zijn, heeft de Rechtbank Haarlem cliënt terecht vrijgesproken. Er zijn teveel onduidelijkheden, te veel twijfels."
3.12 Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2005 heeft de Advocaat-Generaal hierop als volgt gerepliceerd:
"De advocaat-generaal repliceert en merkt op dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer geen punt van discussie is. Het slachtoffer heeft vanaf het begin toen hij in het ziekenhuis lag verklaard dat verdachte hem had gestoken. Hij is steeds bij deze verklaring gebleven. Dronkenschap maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. De verklaringen van verdachte omtrent het telefoneren maken zijn alibi ongeloofwaardig."
3.13 Het Hof heeft in de hiervoor onder 3.3 weergegeven bewijsoverweging het volgende overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer:
"In het licht van het voorgaande ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, die verdachte als de dader heeft herkend."
3.14 Zoals uit de hiervoor weergegeven passage uit de pleitnota volgt, is het verweer gebaseerd op het uitgangspunt dat nu [slachtoffer] ervan blijk geeft de procestactiek van de verdediging te kennen, zijn verklaring leugenachtig is. Die stelling kan ik niet volgen. Dat een getuige de tactiek van de verdediging doorheeft, hoeft uiteraard niet te betekenen dat hij daarom liegt. Het verweer begrijp ik zo, dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] niet kon zien door wie hij werd verwond, omdat hij dronken was, en verdachte heeft aangewezen omdat die kennelijk de enige was die hij zich voor de geest kon halen. Zulks zou door de verklaring van [betrokkene 4], ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd, worden ondersteund. Daarom zouden de verklaringen van [slachtoffer] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
3.15 Als de door het Hof als leugenachtig bestempelde verklaringen van verdachte niet tot het bewijs kunnen bijdragen kunnen deze verklaringen evenmin dienen om de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer op te krikken. Het Hof heeft immers overwogen dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer "in het licht van het voorgaande", waarmee niet anders bedoeld kan zijn dan de overwegingen van het Hof over de leugenachtigheid van de verklaringen van verdachte. Weliswaar is het Hof dus wel ingegaan op de betwisting door de verdediging van de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer, maar de door het Hof aan zijn oordeel over die betrouwbaarheid ten grondslag gelegde overwegingen ontberen mijns inziens een voldoende vaste bodem om deze motivering dragend te doen zijn.
3.16 De vierde klacht houdt in dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op de stelling dat de aangifte niet wordt gesteund door objectieve gegevens, zoals technisch bewijs. De klacht is niet nader toegelicht.
3.17 In de pleitnota wordt onder het kopje "technisch bewijs ontbreekt" onder meer aan de orde gesteld dat verwarring bestaat over het type auto dat op [slachtoffer] af kwam rijden, en dat opvallend is dat geen bloedspetters zijn aangetroffen op verdachtes jas. Een conclusie wordt hieraan niet verbonden. Het Hof heeft dit kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop gemotiveerd moet worden gerespondeerd. Dat acht ik, gelet op HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma, niet onbegrijpelijk.(2) Tot slot merk ik op dat het ontbreken van technisch bewijs niet aan een bewezenverklaring in de weg staat. De vierde klacht faalt dus.
4. Het voorgaande overziende kan ik niet anders dan concluderen dat de bewijsconstructie van het Hof op een te wankele basis berust. Als de hiervoor onder 3.5 opgenomen verklaring van verdachte met een zodanige korrel zout moet worden genomen dat zij niet meer naar leugenachtigheid smaakt is naar mijn mening daarmee ook de leugenachtigheid van de in bewijsmiddel 11 opgenomen verklaring van verdachte voor het bewijs irrelevant geworden. Wat er aan bewijs voor de directe betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde overblijft zijn enkel de verklaringen van het slachtoffer, wier betrouwbaarheid gemotiveerd is betwist. Het Hof heeft de betrouwbaarheid van die verklaringen immers aangenomen op grond van de veronderstelde leugenachtigheid van de verklaringen van verdachte. Dat oordeel van het Hof over de betrouwbaarheid van verklaringen van aangever is mijns inziens aldus ook op losse schroeven komen te staan.
Het middel komt mij gegrond voor.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR NJ 1977, 175; HR NJ 1978, 640; HR DD 84.184; HR DD 88.237; HR NJ 1999, 785.
2 Vgl. ook HR 18 april 2006, LJN: AU8914.