NJ 2004, 165
Eisen aan nadere bewijsoverweging voorzover sprake is van feiten of omstandigheden die niet uit de bewijsmiddelen blijken.
HR 24-06-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24 juni 2003
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
02633/02
- Noot
J.M. Reijntjes
- LJN
AF7985
- JCDI
JCDI:ADS117010:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2003:AF7985, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑06‑2003
ECLI:NL:HR:2003:AF7985, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑06‑2003
- Wetingang
Sv art. 338; Sv art. 359 lid 1; Sv art. 3
Essentie
De opvatting dat het de rechter niet is toegestaan zich in een nadere bewijsoverweging te beroepen op feiten of omstandigheden die niet zijn opgenomen in de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt, is onjuist. De rechter die zich op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens beroep, dient met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, dienen die stukken ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.