NJB 2023/138:Onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van de verdachte: de rechter kan aan deze omstandigheid betekenis toekennen bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. In uitgebreide voorafgaande beschouwingen (die voor het hele Koninkrijk relevant zijn) zet de Hoge Raad uiteen dat dit op verschillende wijzen vorm kan krijgen: - Uitblijven verklaring: in bepaalde gevallen kan betekenis toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte is uitgebleven. Voorts kan de rechter de omstandigheid meewegen dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden. Verder kan in voorkomende gevallen het afleggen door de verdachte van een onwaar gebleken verklaring worden beschouwd als het geven van een lezing die als onaannemelijk of ongeloofwaardig heeft te gelden, of worden gelijkgesteld aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring. In al deze gevallen is geen sprake van het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring die naar het oordeel van de rechter onaannemelijk is of onwaar is gebleken. - Kennelijk leugenachtige verklaring: naast het voorgaande is het niet uitgesloten dat de rechter, onder nader door de Hoge Raad aangegeven voorwaarden, een onwaar gebleken verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt. Een dergelijke bewijsconstructie is van bijzondere aard en deze is alleen toegelaten als het gebruik van die verklaring voor het bewijs door de rechter in overeenstemming met nader bepaalde vereisten toereikend wordt gemotiveerd. Terughoudend gebruik van deze bewijsconstructie ligt dan ook in de rede. In casu verwerpt de Hoge Raad de cassatiemiddelen die klagen over de verwerping door het hof van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario en over het gebruik voor het bewijs van de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen van de verdachte.