De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in de dossiers.
HR, 30-10-2012, nr. 11/04135 J
ECLI:NL:HR:2012:BX4762
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-10-2012
- Zaaknummer
11/04135 J
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BX4762
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4762, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4762
ECLI:NL:HR:2012:BX4762, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4762
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0221
NbSr 2012/418
Conclusie 30‑10‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/04135 J
Mr. Silvis
Zitting 12 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 6 september 2011 het vonnis in eerste aanleg waarbij verdachte is veroordeeld wegens "Medeplichtigheid aan diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij].
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], althans een of meer andere personen, op 11 oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin onder andere een geldbedrag van ongeveer 2500 euro toebehorende aan [betrokkene 5], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte of zijn mededader [betrokkene 5] van achteren heeft vastgepakt en vastgehouden en tegen [betrokkene 5] heeft geroepen: "niet schreeuwen ik ga je doodmaken", en met een staaf voor [betrokkene 5] is gaan staan en daarbij die staaf dreigend heeft vastgehouden en tegen [betrokkene 5] heeft geroepen: "je hebt nog meer geld bij je, je hebt nog meer geld ", en aan de tas van [betrokkene 5] heeft gerukt en getrokken en [betrokkene 5] naar de slaapkamer heeft geduwd,
aan welk feit hij, verdachte op 11 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk medeplichtig is geweest,
- -
door opzettelijk inlichtingen, door het slachtoffer [betrokkene 5] te observeren en/of gadeslaan en inlichtingen omtrent haar verblijfplaats, te verschaffen tot het plegen van voornoemd strafbaar feit."
5.
De rechtbank heeft ten aanzien van het bewijs in het vonnis het volgende overwogen:
"De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de hieronder zakelijk weergegeven feiten en omstandigheden die in de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen1. zijn vervat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 12 oktober 2007 doet [betrokkene 5] aangifte2. van een overval in haar woning op 11 november 2007 tussen 22.30 uur en 22.45 uur. Zij is de eigenaresse van een Chinees restaurant. Op de bewuste avond heeft aangeefster gewerkt in het restaurant. Om 22.00 uur ging de deur van het restaurant dicht en is aangeefster door één van haar medewerkers op diens bromfiets thuis afgezet. Nadat aangeefster de voordeur open deed, werd zij in haar woning van achteren beetgepakt en voelde zij iemands hand voor haar mond. De andere hand van deze persoon zat om haar schouder. Aangeefster werd meegenomen naar de woonkamer en het licht werd aangedaan. Daar zag aangeefster dat er nog een andere persoon in de woning was. Degene die haar vasthield zei: "niet schreeuwen, ik ga je doodmaken". De andere persoon stond voor de aangeefster met een lange staaf en hield deze staaf dreigend voor de aangeefster. De aangeefster had een tas met de opbrengst van het restaurant bij zich. De daders hebben zich deze tas buit gemaakt en zij hebben het slachtoffer vervolgens naar haar slaapkamer geduwd, waarna zij de woning verlaten hebben. De daders worden omschreven als mannen van Marokkaanse afkomst.
Binnen het onderzoek "Muscatel" naar een criminele jeugdgroepering bekend onder de naam "Chassé-groep", werd op vordering van de officier van justitie (al eerder) een technische actie gestart op het telefoonnummer 06-[001]3. (in gebruik bij [betrokkene 1]). Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat telefoonnummer 06-[002] in gebruik is bij [betrokkene 2] en telefoonnummer 06-[003] in gebruik is bij verdachte [verdachte].
De rechtbank heeft bij interlocutoir vonnis d.d. 14 juni 2010 bepaald dat nader onderzoek dient te worden verricht om meer duidelijkheid te krijgen op grond van welke feiten en omstandigheden de politie tot de conclusie is gekomen dat het telefoonnummer 06-[003] in gebruik is geweest bij verdachte. Uit het daarna opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gebruiker telefoonnummer 06-[003] ([verdachte])4. blijkt dat door de verbalisant niet anders kan worden geconcludeerd dat het voornoemde telefoonnummer in de periode rond de gewelddadige inbraak in de woning van [betrokkene 5] op 11 oktober 2007 in gebruik was bij [verdachte].
De aangifte komt grotendeels op specifieke punten overeen met hetgeen uit de tapgesprekken5. naar voren is gekomen. Zo wordt in de gesprekken gesproken over de Chinese vrouw van de winkel met het standbeeld van de gouden leeuwen. Uit onderzoek is gebleken dat het restaurant van de Chinese vrouw een gouden standbeeld van een leeuw heeft.6. Voorts blijkt uit de gesprekken dat de daders in de woning met twee mannen moesten zijn. Uit de aangifte blijkt dat er twee mannen in de woning aanwezig waren. De Chinese vrouw zou met een brommer thuis aankomen en door een jongen worden afgezet. Ook op dit punt strookt de aangifte met de inhoud van de telefoongesprekken. Daarbij komt dat in de gesprekken wordt besproken dat het licht aan moet wanneer de vrouw de woning zal binnenkomen en dat haar mond dichtgesnoerd moet worden. Blijkens de aangifte werd de aangeefster van achteren beetgepakt en voelde zij iemands hand voor haar mond, nadat zij haar voordeur opendeed. Het licht was op dat moment uit en werd pas aangedaan nadat ze werd meegenomen naar de woonkamer. Het gereedschap waar blijkens de gesprekken naar gezocht moet worden strookt met wat de aangeefster heeft verklaard over de ijzeren staaf. Ten slotte is uit onderzoek gebleken dat tegenover de woning van de aangeefster een garage is en twee percelen met gele deuren. Dit strookt met het telefoongesprek waarin gezegd wordt dat er een fiets achtergelaten zal worden bij de gele deur. Het tijdsbestek waarbinnen de gesprekken verlopen, komt bovendien ook grotendeels overeen met de in de aangifte genoemde tijdstippen.
De rechtbank is met de officier van justitie doch anders dan de raadsman, van oordeel dat voornoemde wettige bewijsmiddelen en de daaruit vastgestelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband en samenhang bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte kan worden veroordeeld voor medeplichtigheid aan de diefstal met geweld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De rechtbank neemt de conclusie over uit het na de eerste zitting opgemaakte proces-verbaal dat het telefoonnummer 06-[003] op de bewuste datum in gebruik was bij verdachte, en maakt die tot de hare.
Uit de telefoongesprekken gevoerd via en met dit nummer blijkt dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van te voren op de hoogte was van het plan om de Chinese vrouw te beroven. De rechtbank komt tot die overtuiging doordat verdachte tijdens het telefoongesprek met [betrokkene 1] hem geen vragen stelt en geen uitleg vraagt wie die Chinese vrouw is en waarom hij moet gaan kijken.7. Dit impliceert dat verdachte weet waar de daders mee bezig waren. Ook op de mededeling van [betrokkene 1] dat zij 'hier binnen' zijn, waarmee bedoeld wordt binnen bij [betrokkene 5], heeft verdachte geen vragen, integendeel, hij zegt daarop: 'Is goed'.8. Door informatie te verstrekken, van belang voor de ophanden zijnde beroving, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan deze beroving.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte naast opzet op de medeplichtigheid voorwaardelijk opzet heeft gehad op het door de mededaders gebruikte geweld. De daders waren van plan om de Chinese vrouw in haar woning op te wachten om haar geld afhandig te maken. De verdachte had moeten en kunnen weten dat bij een dergelijke overval geweld zou kunnen worden gebruikt, daar het niet waarschijnlijk was dat de Chinese vrouw het geld vrijwillig zou willen afgeven. De medeplichtigheid aan het gebruikte geweld kan daarom ook aan verdachte worden toegerekend."
6.
Ten aanzien van de in de toelichting op het middel vervatte klacht dat de aanduiding van de bewijsmiddelen in voetnoot 1 onduidelijk is en mitsdien niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, doordat niet is vermeld in welk dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland deze bewijsmiddelen zich bevinden en of het om een of meerdere dossiers gaat, merk ik op dat zich onder de stukken van het geding slechts één dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland betreffende de verdachte bevindt, zodat niet valt in te zien wat aan deze verwijzing van de rechtbank precies onduidelijk is en het middel in zoverre faalt. Dat geldt mijns inziens ook voor de klacht dat de rechtbank heeft volstaan met de gevolgtrekking dat het telefoonnummer 06-[003] in gebruik was bij de verdachte en ten onrechte de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden niet heeft opgenomen: in het vonnis wordt immers verwezen naar de conclusie die wordt getrokken in het op 7 juli 2010 door verbalisant van Os opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gebruiker telefoonnummer 06[003] ([verdachte]), dat zich bevindt in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland betreffende de verdachte (p. 1 tot en met 8, achter het proces-verbaal van bevindingen met doorgenummerde pagina 14 198 - 14 230 inclusief bijlagen met plattegrond en foto's). In zoverre faalt het middel.
7.
Voorts wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat de verwijzing naar 46 pagina's tapgesprekken in voetnoot 5 onvoldoende specifiek is. De werkwijze die het Hof, dat het vonnis van de Rechtbank in dit opzicht heeft bevestigd, in de onderhavige zaak heeft gevolgd ten aanzien van de bewijsmotivering van het bewezenverklaarde komt hierop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. In beginsel is die werkwijze niet in strijd met art. 359, derde lid, Sv. Een dergelijke bewijsredenering kan de inzichtelijkheid van de door de rechter gevolgde gedachtegang bevorderen, terwijl niet wordt tekortgedaan aan een andere wezenlijke functie van de bewijsmotivering, namelijk dat de rechter op controleerbare wijze zich ervan vergewist dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Een zodanige verwijzing naar de bewijsmiddelen behoort zo nauwkeurig te zijn dat voorts kan worden beoordeeld of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of de bewijsmiddelen niet zijn gedenatureerd.9.
8.
In onderhavige zaak is mijns inziens geen sprake van een zodanig nauwkeurige verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd. De rechtbank verwijst immers naar een serie tapgesprekken die zich uitstrekt over 46 pagina's. De rechtbank wijst vervolgens op een aantal concrete feiten en omstandigheden, zonder aan te geven uit welk tapgesprek dit volgt. Dat geldt ook voor de in het vonnis genoemde gevolgtrekking dat de verdachte 'informatie, van belang voor de ophanden zijnde beroving heeft verstrekt': in het vonnis wordt niet nader gespecificeerd welke informatie dit betreft en uit welk bewijsmiddel dit volgt. Daarmee is niet voldaan aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan de PROMIS-werkwijze en is het middel in zoverre terecht voorgesteld.10.
9.
Ook de in de toelichting op het middel vervatte klacht dat de in het bevestigde vonnis gehanteerde bewijsredenering geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden bevat die redengevend zijn voor de bewezenverklaring is terecht voorgesteld, voor zover:
- (i)
de pleegplaats Amsterdam betreft;
- (ii)
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], althans een of meer andere personen een diefstal met geweld heeft/hebben gepleegd;
- (iii)
een tas met daarin een geldbedrag van € 2500,- is weggenomen;
- (iv)
geroepen is "je hebt nog meer geld bij je, je hebt nog meer geld";
- (v)
aan de tas van het slachtoffer is gerukt;
- (vi)
verdachte informatie heeft verstrekt.
10.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig is doordat het enerzijds medeplegen van en anderzijds medeplichtigheid van verdachte aan diefstal met geweld inhoudt.
11.
De bewezenverklaring bevat in het deel van de bewezenverklaring waarin het geweld wordt verfeitelijkt de zinsnede 'hij, verdachte of zijn mededader' hetgeen doet vermoeden dat de verdachte de diefstal met geweld heeft medegepleegd, gevolgd door de zinsnede 'aan welk feit hij, verdachte (...) opzettelijk medeplichtig is geweest', hetgeen medeplichtigheid van verdachte bij het feit impliceert.
12.
Gelet op de bewijsoverweging waarin wordt gesproken van 'de medeplichtigheid', de kwalificatie ('medeplichtigheid aan'), de aangehaalde wetsartikelen (waaronder art. 48 Sr) en de strafoplegging waarin telkens wordt gesproken van 'medeplichtigheid aan een diefstal' betreft de passage in het deel van de bewezenverklaring waarin het geweld nader wordt verfeitelijkt een kennelijke misslag. Dit hoeft evenwel niet tot cassatie te leiden nu de Hoge Raad de bewezenverklaring met verbetering van die misslag kan lezen, nu daarmee de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet wordt aangetast.
13.
Het derde middel klaagt dat het Hof, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging.
14.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging voor zover voor de bespreking van het middel van belang het volgende aangevoerd:
"Naar de mening van de verdediging heeft de Rechtbank op volstrekt ontoereikende gronden tot dubbel opzet geconcludeerd.
De enige aanwijzingen dat cliënt betrokken is geweest bij dit feit zijn gebaseerd op opgenomen telefoongesprekken. De Rechtbank is tot het oordeel gekomen dat cliënt aan een aantal telefoongesprekken deelneemt omdat zou blijken dat het telefoonnummer eindigend op 949 (06-[003]) bij cliënt in gebruik is geweest. Naar de mening van de verdediging blijkt dat echter onvoldoende; kortheidshalve wordt hier verwezen naar hetgeen hierover in eerste aanleg is opgemerkt. Indien u de verdediging volgt is er overigens niets geen bewijs dat cliënt bij het feit betrokken is geweest en dient hij van dit feit te worden vrijgesproken. Indien u tot het oordeel komt dat het wel cliënt is die gebruik maakt van dit telefoonnummer, en derhalve deelneemt aan de telefoongesprekken, dan dient u, subsidiair, vervolgens die gesprekken strafrechtelijk te duiden. Ik zal hierna de persoon, die gebruik maakt van het bewuste telefoonnummer en waarbij u, bij verwerping van het primaire verweer tot de conclusie komt dat het hier om cliënt gaat, ook als cliënt benoemen zodat het pleidooi makkelijker te volgen wordt, zonder dat de verdediging uiteraard erkent dat cliënt aan de gesprekken deelneemt.
Vooraf merk ik hier op dat aan de zendmastgegevens die betrekking hebben op het telefoonnummer eindigend op 949 geen strafrechtelijk relevante conclusie kan worden verbonden, nu een zendmast niet ontworpen is als plaatsbepalingsinstrument. Feitelijk kunt U op basis van die gegevens derhalve niet vaststellen dat cliënt ten tijde van het bellen in de directe nabijheid verkeerde van de plaats delict, nu er ook geen enkel onderzoek is gedaan naar de vraag of de GSM-verbinding is uitgeweken naar een ander basisstation. Daarbij komt dat het woonadres van cliënt ook in de nabijheid van de in het dossier genoemde zendpaal ligt zodat het aanstralen van die zendpaal in het geheel niets zegt.
Met de Rechtbank en het Openbaar Ministerie is de verdediging van mening dat die gesprekken geen bewijs opleveren van medeplegen van de overval. (...) Immers, hetgeen cliënt doet is het geven van inlichtingen, en het -slechts- verstrekken van inlichtingen is een medeplichtigheidshandeling.
Naar de mening van de verdediging heeft cliënt echter geen strafbare gedraging verricht omdat er geen sprake is van dubbel opzet; immers uit de bewijsmiddelen moet blijken dat er opzet was op de eigen hulpverlening en op het misdrijf ten aanzien waarvan hulp wordt verleend.
De Rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat uit de telefoongesprekken gevoerd met het nummer eindigend op 949 "blijkt dat de verdachte (..) van te voren op de hoogte was van het plan om de Chinese vrouw te beroven", en dat hij derhalve gelet hierop opzet op het misdrijf heeft gehad.
Die conclusie is onbegrijpelijk. Uit het gesprek van 11 oktober 2007 om 21:43 uur (gesprek 2553; 14 091) blijkt dat cliënt in het geheel niet weet waar zijn gesprekspartner het over heeft.
Allereerst blijkt uit het gesprek dat "Bob" in eerste instantie niet met cliënt wil spreken ("tot later doei" en "tot later [verdachte] klaar"), hetgeen een indicatie is dat cliënt geen onderdeel van het plan uitmaakt en kennelijk "Bob" bij toeval belt op het moment dat "Bob" mogelijk bezig is met het voorbereiden van een strafbaar feit.
Voorts weet cliënt niet over welke Chinese vrouw "Bob" het heeft, en hij heeft dan ook verschillende aanwijzingen nodig totdat het hem duidelijk is waar "Bob" het over heeft. Cliënt stelt 6 vragen voordat het hem duidelijk is over welke winkel het gaat. Omdat het zo'n prominente rol inneemt in deze zaak citeer ik het bewuste gesprek waarbij "Bob" door de verbalisant is aangeduid als "[betrokkene 1]" en waarbij ik de door cliënt gestelde vragen heb genummerd:
"[betrokkene 1]: [verdachte] ga naar die chinese vrouw en kijk of ze nog open is
(1.)[verdachte]: welke chinese vrouw
[betrokkene 1]: waar ze msn-en
(2.)[verdachte]: msn?
[betrokkene 1]: waar ze msn-en
(3.)[verdachte]: waar?
[betrokkene 1], waar jij gisteren bij mij was gekomen
(4.)[verdachte]: Mekky/Mcy (jon)?
[betrokkene 1]: nee
(5.)[verdachte]: Bami...(onv)
[betrokkene 1]: nee, bij die brug
(6.)[verdachte]: bij die brug
Onbekende roept op de achtergrond: bij die leeuwen
[betrokkene 1]: zeg gewoon bij die chinese vrouw, Mouse weet het wel
(7.)[verdachte]: die standbeeld van [...]
[betrokkene 1]: ja, dat klopt
[verdachte]: is goed"
"Bob" geeft hem vervolgens de opdracht te gaan kijken "of ze nog in de winkel werkt" en hij moet dan terugbellen.
Hieruit blijkt zonder meer dat cliënt geen flauw benul heeft wat "Bob" bedoelt. Immers was hij tevoren op de hoogte geweest, dan had hij aan half woord genoeg gehad, dan was "ga kijken bij de Chinese vrouw" volstrekt voldoende geweest om tot actie over te gaan. Pas na alle aanwijzingen, chinese vrouw, msn-en, ontmoeting van de dag daarvoor, bij die brug en bij die leeuwen, dus 5 aanwijzingen, weet cliënt over welk restaurant hij het heeft.
Als er al een plan is geweest, dan is op grond van dit gesprek volstrekt helder dat cliënt niet van dit plan afweet, althans is er geen enkele indicatie dat er sprake is van een vooropgezet plan waarbij cliënt betrokken is geweest.
De Rechtbank heeft overwogen dat cliënt wel van tevoren op de hoogte was van het plan om [betrokkene 5] te beroven omdat cliënt geen vragen stelt, en "geen uitleg vraagt wie die Chinese vrouw is en waarom hij moet gaan kijken". Nu blijkt uit het voorgaande voldoende dat cliënt juist niet weet om welke Chinese vrouw het gaat, nu hij nog zeven vragen stelt alvorens hij weet over welke winkel "Bob" het heeft.
De Rechtbank merkt terecht op dat cliënt "Bob" niet vraagt waarom hij moet gaan kijken. Het is echter geen feit van algemene bekendheid dat daaruit blijkt dat cliënt dus op de hoogte moet zijn geweest. Immers het is volstrekt niet denkbeeldig dat iemand een ander belt om te gaan kijken of iets open is, iemand waarvan men weet dat die in de buurt van de betreffende plek is, zonder dat daarbij de vraag wordt gesteld waarom men dat wil weten en wat men daar van plan is te gaan doen. Het enkele 'doen' zonder het vragen van 'waarom' levert geen bewijs op van de achterliggende bedoeling van de vragende persoon, en zeker niet dwingend. Dat geldt temeer als gekeken moet worden of die mevrouw in een winkel, en niet bijvoorbeeld in een woning, is.
Op de opmerking van "Bob" dat zij "hier binnen" zijn, heeft cliënt inderdaad geantwoord met "is goed", maar ook hieruit kan niet worden afgeleid dat "is goed" betekent dat cliënt daadwerkelijk weet waar ze zijn. Immers even goed verdedigbaar is dat cliënt uit het "hier binnen" heeft afgeleid dat dat gewoon betekende dat "Bob" thuis was, en dat "Bob" blijkbaar chinees wil gaan halen.
En daarbij, het zij herhaald, blijkt uit het gesprek daarvoor evident dat cliënt geen flauw idee heeft wat "Bob" bedoelt, zodat de conclusie is: geen bewijs van dubbel opzet dus vrijspraak.
(...)
De enige handeling die cliënt verricht is derhalve het informeren van de ander dat de winkel nog open is, terwijl volstrekt helder is dat hij tevoren niet op de hoogte is gesteld van enig plan en dat hij ad hoe wordt ingeschakeld, kennelijk omdat hij toevallig belt.
Zoals gezegd brengt de eis van het dubbele opzet met zich mee dat uit het dossier, behalve bewijs voor de opzet op de eigen hulpverlening, hetgeen aanwezig is, tevens bewijs voor opzet op het misdrijf ten aanzien waarvan hulp wordt verleend aanwezig moet zijn.
Bewijs voor opzet op het misdrijf in de zin van koud opzet is er niet, nu cliënt dat ontkent. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet op het misdrijf ten aanzien waarvan hulp wordt verleend omdat er dan sprake zou dienen te zijn van een aanmerkelijke kans dat de door cliënt gegeven informatie een strafbaar feit zou ondersteunen.
Die aanmerkelijke kans doet zich in casu niet voor. Immers op het moment dat geïnformeerd wordt of "die Chinese vrouw (..) nog in de winkel werkt" dan hoeft geen rekening te worden gehouden met de aanmerkelijke kans dat die vrouw zal worden beroofd. Uit het gesprek blijkt immers tevens dat "Bob" eerder in die winkel is geweest en daar werd geholpen, zodat daar kennelijk eerder wat gekocht is, zodat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er thans ook niet wat gekocht zou worden. Het vragen of een restaurant open is en of de vrouw daar nog aan het werk is, kan als reden hebben om aldaar te gaan eten of, bij een Chinees, om nog eten af te halen.
Terzijde merk ik nog op dat, waar [betrokkene 1] en [betrokkene 4] nadien kennelijk nog afspreken om naar een box te gaan (14 074), wellicht om de buit te verdelen, uit niets blijkt dat cliënt daarbij aanwezig is geweest, hetgeen ook een indicatie oplevert dat cliënt geen strafrechtelijk relevante betrokkenheid bij het delict heeft gehad.
Ik merk daarbij verder op dat om 22.56 uur, derhalve kort na de beroving, cliënt contact zoekt met [betrokkene 2] en zijn broer [betrokkene 1] aan de telefoon krijgt en er in dat gesprek op geen enkele wijze gerefereerd wordt aan de beroving terwijl volgens het Openbaar Ministerie [betrokkene 1] hiervan als medepleger kan worden beschouwd, nu hij de eerdergenoemde "Bob" zou zijn geweest, hetgeen wederom een indicatie is dat cliënt daarbij niet betrokken is geweest.
Voorts moet het opzet gericht zijn op alle bestanddelen van het misdrijf in kwestie (t&c aant. 4b bij art. 48 sr). Het donkerbruine vermoeden, hetgeen overigens te weinig is om te dienen voor het bewijs van de aanwezigheid van een aanmerkelijke kans, dat er wel eens 'een' strafbaar feit gepleegd zou kunnen vermoeden, welk donkerbruine vermoeden overigens niet eens uit het dossier blijkt, is daarvoor veel te onbepaald.
Op basis van het telefoongesprek valt op geen enkele wijze te voorspellen waar "Bob" zich mee bezig houdt en wat de onderliggende reden is om cliënt te vragen om te kijken of het restaurant nog open is. Cliënt weet niet, en hoeft niet te vermoeden, dat de door hem gegeven informatie gebruikt wordt voor een misdadig doel, laat staan dat hij moet weten of vermoeden dat de informatie gebruikt wordt om het tenlastegelegde feit mee te plegen.
Bovendien zou dan uit het bewijs dienen te blijken dat er sprake is van wetenschap vooraf bij cliënt, en tevens zou moeten blijken dat cliënt zich hiervan bewust is geweest. Als niet vaststaat dat cliënt vooraf bekend was met die aanmerkelijke kans, terwijl hij zich daar wel bewust van had behoren te zijn, dan heeft hij met grove onachtzaamheid gehandeld maar kan niet gesteld worden dat hij voorwaardelijk opzet op dat gevolg heeft gehad. Immers had hij die aanmerkelijke kans wel als reëel gevolg gezien, dan was hij niet tot het plegen van het feit overgegaan. Zoals Buruma stelt: "Het strafbare opzet vergt niet louter onverschilligheid, maar een ernstig nemen van het gevaar" (noot Buruma bij NJ 2003, 552)."
15.
Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd en - kennelijk naar aanleiding van hetgeen door de verdediging is aangevoerd - daaraan nog toegevoegd dat het overweging 4.3. van het vonnis als volgt aanvult:
"Het hof stelt vast dat de verdediging in hoger beroep geen argumenten heeft aangevoerd die de redenering van de rechtbank met betrekking tot de door verdachte gevoerde en voor hem belastende telefoongesprekken ondergraven. Het feit dat de verdachte geen vragen heeft gesteld over doel en strekking van de gesprekken maakt de stelling van de verdediging dat de verdachte in het geheel geen idee heeft waar zijn gesprekspartner het over heeft volstrekt onaannemelijk. Derhalve is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist waar de daders mee bezig waren."
16.
Aldus heeft het Hof - anders dan de verdediging - uit de belastende telefoongesprekken afgeleid dat de verdachte wist waar hij en zijn mededaders mee bezig waren en zodoende dubbel opzet had. De steller van het middel moet toegegeven worden dat de motivering van het Hof, gelet op het aangevoerde wel erg summier is, maar de motiveringsplicht van art. 359, tweede lid, Sv gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de motivering moet worden ingegaan. 11. Daarbij komt dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal aan de feitenrechter is. Gelet hierop was het Hof, ook in het licht van art. 359, tweede lid, Sv, niet gehouden dat oordeel nader te motiveren.
17.
Aangezien reeds het eerste middel terecht is voorgesteld, kunnen de overige middelen onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen.
18.
Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Blijkens de stukken van het geding heeft [benadeelde partij] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Bij de stukken bevindt zich een "voegingsformulier hoger beroep", dat blijkens een daarop geplaatst stempel op 10 augustus 2011 - dus voor de terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2011 - bij het Parket van het Hof is ingekomen. Dit stuk houdt in dat de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering wenst te handhaven. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] vernietigd maar heeft in het arrest vervolgens geen beslissing genomen op de vordering van deze benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, LJN AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
19.
Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑10‑2012
P. 14 010 t/m 14 012 (aangifte van [betrokkene 5]).
P. 14 061 en 14 062 (proces-verbaal van bevindingen tijdslijn overval woning)
P. 1 t/m 8 (proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 7 juli 2010)
P. 14 076 t/m 14 122 (geschriften, te weten de weergave van tapgesprekken)
P. 14 058 (proces-verbaal van bevindingen)
P. 14 091 (een geschrift, zijnde een weergave van een tapgesprek)
P. 14 094 (een geschrift, zijnde een weergave van een tapgesprek)
Vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007/387, rov. 5.5.2 en rov. 5.6.1.
Vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM4443.
Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.4 onder d, m.nt. Buruma.
Uitspraak 30‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklachten. HR herhaalt HR LJN BA0424 mbt het verwijzen naar bm. De verwijzing naar de tapgesprekken voldoet niet aan het vereiste van nauwkeurigheid en delen van de bewezenverklaring worden voorts niet door de inhoud van de bewijsvoering geschraagd.
Partij(en)
30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/04135 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 september 2011, nummer 23/001880-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2.
De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is door het Hof - met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank in zoverre -bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], althans een of meer andere personen, op 11 oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin onder andere een geldbedrag van ongeveer 2500 euro toebehorende aan [betrokkene 5], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte of zijn mededader [betrokkene 5] van achteren heeft vastgepakt en vastgehouden en tegen [betrokkene 5] heeft geroepen: "niet schreeuwen ik ga je doodmaken", en met een staaf voor [betrokkene 5] is gaan staan en daarbij die staaf dreigend heeft vastgehouden en tegen [betrokkene 5] heeft geroepen: "je hebt nog meer geld bij je, je hebt nog meer geld", en aan de tas van [betrokkene 5] heeft gerukt en getrokken en [betrokkene 5] naar de slaapkamer heeft geduwd, aan welk feit hij, verdachte op 11 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk medeplichtig is geweest, - door opzettelijk inlichtingen, door het slachtoffer [betrokkene 5] te observeren en/of gadeslaan en inlichtingen omtrent haar verblijfplaats, te verschaffen tot het plegen van voornoemd strafbaar feit."
2.2.2.
Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank - met inbegrip van
- 8.
voetnoten - het volgende in:
"4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de hieronder zakelijk weergegeven feiten en omstandigheden die in de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen1 zijn vervat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 12 oktober 2007 doet [betrokkene 5] aangifte2 van een overval in haar woning op 11 november 2007 tussen 22.30 uur en 22.45 uur. Zij is de eigenaresse van een Chinees restaurant. Op de bewuste avond heeft aangeefster gewerkt in het restaurant. Om 22.00 uur ging de deur van het restaurant dicht en is aangeefster door één van haar medewerkers op diens bromfiets thuis afgezet. Nadat aangeefster de voordeur open deed, werd zij in haar woning van achteren beetgepakt en voelde zij iemands hand voor haar mond. De andere hand van deze persoon zat om haar schouder. Aangeefster werd meegenomen naar de woonkamer en het licht werd aangedaan. Daar zag aangeefster dat er nog een andere persoon in de woning was. Degene die haar vasthield zei: "niet schreeuwen, ik ga je doodmaken". De andere persoon stond voor de aangeefster met een lange staaf en hield deze staaf dreigend voor de aangeefster. De aangeefster had een tas met de opbrengst van het restaurant bij zich. De daders hebben zich deze tas buit gemaakt en zij hebben het slachtoffer vervolgens naar haar slaapkamer geduwd, waarna zij de woning verlaten hebben. De daders worden omschreven als mannen van Marokkaanse afkomst.
Binnen het onderzoek "Muscatel" naar een criminele jeugdgroepering bekend onder de naam "Chassé-groep", werd op vordering van de officier van justitie (al eerder) een technische actie gestart op het telefoonnummer 06-[001] (in gebruik bij [betrokkene 1]). Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat telefoonnummer 06-[002] in gebruik is bij [betrokkene 2] en telefoonnummer 06-[003] in gebruik is bij verdachte [verdachte].
De rechtbank heeft bij interlocutoir vonnis d.d. 14 juni 2010 bepaald dat nader onderzoek dient te worden verricht om meer duidelijkheid te krijgen op grond van welke feiten en omstandigheden de politie tot de conclusie is gekomen dat het telefoonnummer 06-[003] in gebruik is geweest bij verdachte. Uit het daarna opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gebruiker telefoonnummer 06-[003] ([verdachte])4 blijkt dat door de verbalisant niet anders kan worden geconcludeerd dat het voornoemde telefoonnummer in de periode rond de gewelddadige inbraak in de woning van [betrokkene 5] op 11 oktober 2007 in gebruik was bij [verdachte].
De aangifte komt grotendeels op specifieke punten overeen met hetgeen uit de tapgesprekken5 naar voren is gekomen. Zo wordt in de gesprekken gesproken over de Chinese vrouw van de winkel met het standbeeld van de gouden leeuwen. Uit onderzoek is gebleken dat het restaurant van de Chinese vrouw een gouden standbeeld van een leeuw heeft6. Voorts blijkt uit de gesprekken dat de daders in de woning met twee mannen moesten zijn. Uit de aangifte blijkt dat er twee mannen in de woning aanwezig waren. De Chinese vrouw zou met een brommer thuis aankomen en door een jongen worden afgezet. Ook op dit punt strookt de aangifte met de inhoud van de telefoongesprekken. Daarbij komt dat in de gesprekken wordt besproken dat het licht aan moet wanneer de vrouw de woning zal binnenkomen en dat haar mond dichtgesnoerd moet worden. Blijkens de aangifte werd de aangeefster van achteren beetgepakt en voelde zij iemands hand voor haar mond, nadat zij haar voordeur opendeed. Het licht was op dat moment uit en werd pas aangedaan nadat ze werd meegenomen naar de woonkamer. Het gereedschap waar blijkens de gesprekken naar gezocht moet worden strookt met wat de aangeefster heeft verklaard over de ijzeren staaf. Ten slotte is uit onderzoek gebleken dat tegenover de woning van de aangeefster een garage is en twee percelen met gele deuren. Dit strookt met het telefoongesprek waarin gezegd wordt dat er een fiets achtergelaten zal worden bij de gele deur. Het tijdsbestek waarbinnen de gesprekken verlopen, komt bovendien ook grotendeels overeen met de in de aangifte genoemde tijdstippen.
De rechtbank is met de officier van justitie doch anders dan de raadsman van oordeel dat voornoemde wettige bewijsmiddelen en de daaruit vastgestelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband en samenhang bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte kan worden veroordeeld voor medeplichtigheid aan de diefstal met geweld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank neemt de conclusie over uit het na de eerste zitting opgemaakte proces-verbaal dat het telefoonnummer 06-[003] op de bewuste datum in gebruik was bij verdachte, en maakt die tot de hare.
Uit de telefoongesprekken gevoerd via en met dit nummer blijkt dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van te voren op de hoogte was van het plan om de Chinese vrouw te beroven. De rechtbank komt tot die overtuiging doordat verdachte tijdens het telefoongesprek met [betrokkene 1] hem geen vragen stelt en geen uitleg vraagt wie die Chinese vrouw is en waarom hij moet gaan kijken7. Dit impliceert dat verdachte weet waar de daders mee bezig waren. Ook op de mededeling van [betrokkene 1] dat zij 'hier binnen' zijn, waarmee bedoeld wordt binnen bij [betrokkene 5], heeft verdachte geen vragen, integendeel, hij zegt daarop: 'Is goed'8. Door informatie te verstrekken, van belang voor de ophanden zijnde beroving, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan deze beroving.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte naast opzet op de medeplichtigheid voorwaardelijk opzet heeft gehad op het door de mededaders gebruikte geweld. De daders waren van plan om de Chinese vrouw in haar woning op te wachten om haar geld afhandig te maken. De verdachte had moeten en kunnen weten dat bij een dergelijke overval geweld zou kunnen worden gebruikt, daar het niet waarschijnlijk was dat de Chinese vrouw het geld vrijwillig zou willen afgeven. De medeplichtigheid aan het gebruikte geweld kan daarom ook aan verdachte worden toegerekend.
Voetnoten
- 1.
De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in de dossiers.
- 2.
P. 14 010 t/m 14 012 (aangifte van [betrokkene 5]).
- 3.
P. 14 061 en 14 062 (proces-verbaal van bevindingen tijdslijn overval woning)
- 4.
P. 1 t/m 8 (proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 7 juli 2010)
- 5.
P. 14 076 t/m 14 122 (geschriften, te weten de weergave van tapgesprekken)
- 6.
P. 14 058 (proces-verbaal van bevindingen)
- 7.
P. 14 091 (een geschrift, zijnde een weergave van een tapgesprek)
- 8.
P. 14 094 (een geschrift, zijnde een weergave van een tapgesprek)."
2.2.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest overweging 4.3 van het vonnis van de Rechtbank als volgt aangevuld:
"Het hof stelt vast dat de verdediging in hoger beroep geen argumenten heeft aangevoerd die de redenering van de rechtbank met betrekking tot de door verdachte gevoerde en voor hem belastende telefoongesprekken ondergraven. Het feit dat de verdachte geen vragen heeft gesteld over doel en strekking van de gesprekken maakt de stelling van de verdediging dat de verdachte in het geheel geen idee heeft waar zijn gesprekspartner het over heeft volstrekt onaannemelijk. Derhalve is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist waar de daders mee bezig waren."
2.3.
De werkwijze in de onderhavige zaak ten aanzien van de bewijsmotivering komt hierop neer dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, steunt op een bewijsredenering waarin de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zakelijk is samengevat, en waarin voor de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewijsbeslissing steunt, wordt verwezen naar de bewijsmiddelen waaraan deze feiten en omstandigheden zijn ontleend. In zo'n geval behoort de verwijzing naar de bewijsmiddelen zo nauwkeurig te zijn dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet-redengevende onderdelen inhoudt dan wel of de bewijsmiddelen niet zijn gedenatureerd (vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007/367 rov. 5.6.1).
2.4.
In de hiervoor weergegeven bewijsmotivering zijn aan tapverslagen ontleende feiten en omstandigheden vermeld die het Hof kennelijk redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. De verwijzing in voetnoot 5 naar "p. 14 076 t/m 14 122 (geschriften, te weten de weergave van tapgesprekken)" voldoet echter niet aan de vereiste mate van nauwkeurigheid.
2.5.
Voorts is de bewezenverklaring voor zover behelzende de volgende woorden of zinsneden:
- (i)
"[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4]",
- (ii)
"te Amsterdam", "[heeft weggenomen een tas] met daarin onder andere een geldbedrag van 2500 euro",
- (iii)
"[dat hij, verdachte of zijn mededader] tegen [betrokkene 5] heeft geroepen "je hebt nog meer geld bij je, je hebt nog meer geld" en aan de tas van [betrokkene 5] heeft gerukt",
niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aangezien deze woorden of zinsneden niet door de inhoud van de bewijsvoering worden geschraagd.
2.6.
De bewezenverklaring is aldus ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 oktober 2012.