RvdW 2023/95
Caribische zaak. Algemene beschouwingen over onaannemelijke of onwaar gebleken verklaringen van de verdachte bij het oordeel over de bewezenverklaring en het voor het bewijs gebruiken van kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte.
HR 20-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1864
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20 december 2022
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer, T. Kooijmans
- Zaaknummer
21/02794
- Conclusie
A-G mr. D.J.M.W. Paridaens
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:1864, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:861, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑03‑2022
- Wetingang
Essentie
De Hoge Raad geeft algemene beschouwingen over de wijze waarop de rechter betekenis kan toekennen aan onaannemelijke of onwaar gebleken verklaringen van de verdachte bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. In dit verband besteedt de Hoge Raad onder meer aandacht aan het voor het bewijs gebruiken van kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte.
Samenvatting
De Hoge Raad bespreekt zijn rechtspraak over het in de bewijsredenering toekennen van betekenis aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een relevante omstandigheid is uitgebleven, rechtspraak waaruit blijkt dat de rechter in geval een alternatief scenario ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.