Het verwijzingsarrest: HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3307, RvdW 2015/1230, BIE 2017/29 m.nt. A.A. Quaedvlieg (Brein/Ziggo), na een uitvoerige conclusie van mij van 29 mei 2015, ECLI:NL:PHR:2015:729, waarop is gevolgd HvJEU 14 juni 2017, C-610/15, ECLI:EU:C:2017:456, RvdW 2017/852, AMI 2017/4 m.nt. K.J. Koelman, BIE 2017/29 m.nt. A.A. Quaedvlieg.
HR, 29-06-2018, nr. 14/02399
ECLI:NL:HR:2018:1046
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2018
- Zaaknummer
14/02399
- Roepnaam
Stichting Brein/Ziggo
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Informatierecht (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1046, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑06‑2018; (Cassatie, Uitspraak na prejudiciële beslissing)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:202, Gevolgd
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHAMS:2020:1421
ECLI:NL:PHR:2018:202, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1046, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2015:3307, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑11‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:88
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2020:1421
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:729, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:729, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3307, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑09‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑09‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑04‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2018/110 met annotatie van P.B. Hugenholtz
Uitspraak 29‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Vervolg op HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3307, NJ 2018/110 en HvJEU 14 juni 2017, zaak C-610/15, ECLI:EU:C:2017:456, NJ 2018/114. Vordering ex art. 26d Aw tegen internet-provider tot blokkade website die auteursrecht-inbreuken van gebruikers faciliteert en, blijkens de uitspraak van het HvJEU, daardoor ook zelf inbreuk maakt. Bewijslast effectiviteit en evenredigheid van een op de voet van art. 26d Aw gevorderd bevel. Proceskosten (art. 1019h Rv) in appel en in cassatie. Gedeeltelijke overeenstemming tussen partijen over de kosten in cassatie. Indicatietarieven IE 2017.
Partij(en)
29 juni 2018
Eerste Kamer
14/02399
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING BREIN, voorheen genaamd Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland, Brein,statutair gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in de (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoepen,
advocaat: mr. W.A. Hoyng,
t e g e n
1. ZIGGO B.V.,gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
2. XS4ALL INTERNET B.V.,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als Brein en verweersters gezamenlijk als Ziggo c.s. en ieder afzonderlijk als Ziggo en XS4ALL.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in deze zaak van 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3307, NJ 2018/110 (hierna: het tussenarrest);
b. het arrest in de zaak C-610/15 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 juni 2017 zaak C-610/15, ECLI:EU:C:2017:456, NJ 2018/114 (hierna: het prejudiciële arrest).
Het prejudiciële arrest is aan dit arrest gehecht.
2. Het verdere verloop van het geding in cassatie
De zaak is voor Ziggo en XS4ALL schriftelijk toegelicht door hun advocaten, voor XS4ALL mede door mr. Chr.A. Alberdingk Thijm.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt vernietiging en verwijzing.
De advocaat van Brein heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Verdere beoordeling van de middelen in het principale beroep en de incidentele beroepen
De klachten met betrekking tot de aan het HvJEU gestelde prejudiciële vragen (onderdeel I van het principale beroep, alsmede onderdeel 1 in het incidentele beroep van Ziggo en middel I in het incidentele beroep van XS4ALL).
3.1.1
In het tussenarrest zijn de onderdelen III.3, III.4, III.10 en III.11 van het middel van Brein gegrond geoordeeld (rov. 4.1.1-4.6.2), en de onderdelen 2, 3 en 4 van het middel van Ziggo alsmede de middelen II en III van XS4ALL ongegrond bevonden (rov. 4.6.4).
3.1.2
Naar aanleiding van onderdeel I van het middel van Brein, onderdeel 1 van het middel van Ziggo en middel I van XS4ALL heeft de Hoge Raad in het tussenarrest (rov. 5.1-5.10) aan het HvJEU vragen van uitleg voorgelegd, kort gezegd inhoudende (a) of een beheerder van een website als de in dit geding aan de orde zijnde website van TPB, een mededeling aan het publiek doet in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn, alsmede (b) of, indien het antwoord op die vraag ontkennend luidt, aan een tussenpersoon als bedoeld in art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn een bevel als in die bepalingen kan worden gegeven, indien die tussenpersoon inbreukmakende handelingen van derden faciliteert als in dit geding aan de orde.
3.1.3
Het HvJEU heeft de eerste vraag in het prejudiciële arrest als volgt beantwoord:
“Het begrip “mededeling aan het publiek”, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, het beschikbaar stellen en het beheer, op internet, van een platform voor de uitwisseling van bestanden dat, door de indexering van meta-informatie inzake beschermde werken en de verstrekking van een zoekmotor, de gebruikers van dit platform in staat stelt deze werken te vinden en deze in het kader van een peer-to-peernetwerk te delen, hieronder valt.”
Gelet op het antwoord op de eerste vraag heeft het HvJEU de tweede vraag onbeantwoord gelaten.
3.2
Het antwoord van het HvJEU op de eerste vraag brengt mee dat ook onderdeel I.a van het middel van Brein slaagt. Onderdeel I.b behoeft geen behandeling.
Op dezelfde grond falen onderdeel 1 van het middel van Ziggo en middel I van XS4ALL.
De overige nog niet behandelde klachten in het principale beroep
3.3.1
Onderdeel II.a is ingetrokken. Onderdeel II.b keert zich tegen rov. 5.6 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat de bewijslast dat een op de voet van art. 26d Aw gevorderd bevel effectief en evenredig (in de zin van art. 3 lid 2 Handhavingsrichtlijn) is, rust op degene die een zodanige vordering doet.Het onderdeel faalt. Er is geen grond om, zoals het onderdeel bepleit, in dit verband een andere regel te hanteren dan de uit art. 150 Rv voortvloeiende regel dat, indien de tussenpersoon tegen wie een vordering als bedoeld in art. 26d Aw is gericht, gemotiveerd betwist dat het gevorderde bevel effectief of evenredig is, de bewijslast van de effectiviteit of evenredigheid op de eisende partij rust.
3.3.2
De klachten van de onderdelen III.1, III.2 en III.5-9 behoeven, naast de in het tussenarrest gegrond bevonden onderdelen III.3, III.4, III.10 en III.11, geen afzonderlijke behandeling.
3.3.3
De onderdelen IV en V kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De overige nog niet behandelde klachten in de incidentele beroepen
3.4
De klachten van onderdeel 1 van het middel van Ziggo en van middel I van XS4ALL, voor zover niet hiervoor in 3.2 behandeld, behoeven geen behandeling, gelet op de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag door het HvJEU. Deze klachten richten zich immers tegen overwegingen van het hof die voortbouwen op diens hiervoor in 3.2 onjuist bevonden oordeel dat TPB zelf geen auteursrechtinbreuk maakt. Nu geoordeeld moet worden dat dit laatste wel het geval is, geldt in de verhouding tussen Brein en Ziggo c.s. hetgeen is overwogen en beslist in HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien).
Proceskosten in appel
3.5
Middel IV van XS4ALL klaagt over rov. 7.5 van het bestreden arrest, voor zover het hof daarin, kort gezegd, de door XS4ALL overgelegde specificatie van haar proceskosten in de zin van art. 1019h Rv terzijde heeft gelegd op de grond dat deze te laat was ingediend.
Bij deze klacht mist XS4ALL belang. De vernietiging van het bestreden arrest die voortvloeit uit het vorenstaande en het in het tussenarrest besliste, heeft tot gevolg dat het hof waarnaar de zaak wordt verwezen, in zijn einduitspraak de vraag wie in de proceskosten van het hoger beroep dient te worden veroordeeld en tot welk bedrag, in haar geheel opnieuw onder ogen dient te zien.
Het hof zal dan zo nodig alsnog de in de klacht bedoelde specificatie in zijn beoordeling kunnen betrekken.
Proceskosten in cassatie
3.6.1
Ziggo en XS4ALL dienen, als de in cassatie in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van het cassatiegeding te worden veroordeeld. Daaronder zijn, volgens vaste rechtspraak, de kosten van de behandeling voor het HvJEU begrepen.
3.6.2
Ziggo c.s. bestrijden dat art. 1019h Rv – als implementatie van art. 14 van de Handhavingsrichtlijn – in dit geding toepassing moet vinden, nu het bevel weliswaar wordt gevorderd in het kader van handhaving van een recht van intellectuele eigendom, maar zich richt tot internet service providers, die slechts ‘tussenpersonen’ zijn als bedoeld in art. 26d Aw en niet zelf inbreuk op dat recht maken.
De Handhavingsrichtlijn is van toepassing als het gaat om de aspecten die inherent zijn aan enerzijds de handhaving van de verschillende rechten van de personen die intellectuele-eigendomsrechten verkregen hebben en anderzijds de inbreuken op die rechten, door te eisen dat doeltreffende rechtswegen bestaan om elke inbreuk op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen, te doen staken of te verhelpen (HvJEU 10 april 2014, zaak C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, NJ 2016/185, punt 61-62 (ACI/Thuiskopie)). Nu Brein de belangen van de (bij haar aangesloten) rechthebbenden met betrekking tot het leeuwendeel van de muziek- en filmwerken en computergames op de Nederlandse markt behartigt (zie rov. 3.1 onder (i) van het tussenarrest) en in dit geding vorderingen heeft ingesteld als bedoeld in art. 11 van de Handhavingsrichtlijn, is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat die richtlijn van toepassing is. Ziggo c.s. hebben zich bovendien niet beperkt tot verweren die uitsluitend zien op hun positie als tussenpersoon, maar de auteursrechtelijke vraag tot een van de pijlers van hun verweer gemaakt.
3.6.3
Partijen hebben te kennen gegeven overeenstemming te hebben bereikt over de proceskosten tot en met het tussenarrest. Ingevolge die afspraken komt Brein een bedrag toe van € 60.000,-- nu vernietiging op het principale beroep volgt. Aangezien de incidentele beroepen worden verworpen, dienen Ziggo en XS4ALL ingevolge die afspraken voorts elk een bedrag van € 15.000,-- aan Brein te betalen. De Hoge Raad begrijpt deze kostenovereenkomst aldus dat het hier telkens gaat om een all in-bedrag.
3.6.4
Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen omtrent de proceskosten na het tussenarrest, zal de Hoge Raad de Indicatietarieven in IE-zaken 2017 toepassen.De zaak wordt, wat betreft de voortzetting van het debat na de uitspraak van het HvJEU, als een eenvoudige zaak aangemerkt. Nu de kosten van het opstellen van het cassatiemiddel reeds in de hiervoor in 3.6.3 bedoelde kostenovereenkomst zijn begrepen en Brein in de fase na de uitspraak van het HvJEU enkel gerepliceerd heeft, zal haar slechts het voor haar repliek toepasselijke bedrag (€ 3.000,--) worden toegekend.
Aldus zal worden toegewezen: € 15.000,-- voor de behandeling van de zaak bij het HvJEU, € 3.000,-- voor de repliek en € 2.000,-- voor de Borgersbrief. In het licht van de hiervoor in 3.6.3 bedoelde kostenovereenkomst zullen ook deze bedragen, in afwijking van de Indicatietarieven, als all in-kosten worden aangemerkt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 januari 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Ziggo en XS4ALL in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Brein begroot op € 80.000,--;
in de incidentele beroepen:
verwerpt de beroepen;
veroordeelt Ziggo en XS4ALL ieder in de kosten van het door haar ingestelde incidentele beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Brein begroot op (telkens) € 15.000,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de vice-president C.A. Streefkerk en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 29 juni 2018.
Conclusie 16‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Vervolg op HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3307, NJ 2018/110 en HvJEU 14 juni 2017, zaak C-610/15, ECLI:EU:C:2017:456, NJ 2018/114. Vordering ex art. 26d Aw tegen internet-provider tot blokkade website die auteursrecht-inbreuken van gebruikers faciliteert en, blijkens de uitspraak van het HvJEU, daardoor ook zelf inbreuk maakt. Bewijslast effectiviteit en evenredigheid van een op de voet van art. 26d Aw gevorderd bevel. Proceskosten (art. 1019h Rv) in appel en in cassatie. Gedeeltelijke overeenstemming tussen partijen over de kosten in cassatie. Indicatietarieven IE 2017.
Partij(en)
14/02399
mr. G.R.B. van Peursem
16 maart 2018
Conclusie inzake:
Stichting Brein, voorheen genaamd Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland, Brein,
(hierna: Brein),
eiser tot cassatie, verweerster in de (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoepen,
adv. mr. W.A. Hoyng
tegen
1. Ziggo B.V.
(hierna: Ziggo),
verweerster in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
adv.: mr. F.E. Vermeulen
2. XS4ALL Internet B.V.
(hierna: XS4ALL),
verweerster in cassatie, eiseres in het deels voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
adv.: mrs. S.M. Kingma en C.A. Alberdingk Thijm,
(hierna gezamenlijk: Ziggo c.s.)
1. Inleiding
1.1
Deze zaak over website-blocking komt terug uit Luxemburg na prejudiciële verwijzing1.over de vraag of bit-torrent indexeerder The Pirate Bay (TPB) zelf ook auteursrechtinbreuk pleegt. Antwoord: ja, het handelen van TPB kwalificeert als het doen van “een mededeling aan het publiek” in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn (ARl)2..
Daarmee is de angel uit deze zaak, omdat met dit oordeel de tweede hoofdkwestie uit het geschil wordt beantwoord (pleegt een torrentwebsite zelf auteursrechtinbreuk; rechtsklacht principaal onderdeel Ia en incidentele onderdelen 1 van Ziggo en I van XS4ALL). Na dit rondje Luxemburg dient de rechtsklacht uit principaal onderdeel Ia te slagen, terwijl incidentele onderdelen 1 van Ziggo en I van XS4ALL daar op afketsen.
De andere hoofdkwestie betreft de effectiviteitstoets van het hof, aangevallen in principaal onderdeel III (en de materie van onderdelen 2, 3 en 4 van het incidentele middel van Ziggo en II en III van XS4ALL). Dat tweede aspect is door Uw Raad in het verwijzingsarrest al beoordeeld: die toets van het hof is daarin onjuist en onbegrijpelijk3.geoordeeld.
1.2
Er resteren nog een paar andere klachten en een dubbele portie IE-proceskostenveroordelingsproblematiek.
Bij nadere repliek in cassatie onder 21 heeft Brein principaal onderdeel IIa ingetrokken, zodat dat geen verdere bespreking behoeft4..
Principaal onderdeel IIb moet nog worden beoordeeld. Daar concludeerde ik vóór verwijzing over in 2.2.10-2.2.13 (tot verwerping).
Ook principaal onderdeel V staat nog open en ook daarover concludeerde ik al in 2.5.1-2.5.2 van mijn eerste conclusie in deze zaak (ook tot verwerping).
Ik heb aan die passages uit mijn eerdere conclusie nu niets toe te voegen.
Over incidenteel onderdeel IV van XS4ALL (een art. 1019h Rv-kwestie) concludeerde ik om proceseconomische redenen nog niet in mei 2015. Dat dat gegeven de uitkomst van deze cassatieprocedure na prejudiciële verwijzing bij gebrek aan belang ook nu niet zou hoeven, zoals Brein betoogt (omdat XS4ALL in de kosten van de appelinstantie moet worden veroordeeld), lijkt mij niet juist, zodat hierover nog wel moet worden geconcludeerd nu. Ook de niet tot stand gekomen nadere afspraak tussen partijen over de kosten in cassatie en verwijzing na het verwijzingsarrest zorgt nog voor hoofdbrekens.
1.3
In wezen zou ik het hier bij kunnen laten: Vanwege het slagen van principale onderdelen Ia (en het falen van incidentele onderdelen 1 van Ziggo en I van XS4ALL) als gevolg van het prejudiciële oordeel en het slagen van de onderdelen III.3, III.4, III.10 en III.11 (en het niet opgaan van Ziggo’s incidentele onderdelen 2, 3 en 4 en onderdelen II en III van XS4ALL) volgens het verwijzingsarrest, dient te worden vernietigd en verwezen (met zo meteen dan een vervolg-staartje over incidenteel onderdeel IV van XS4ALL en de kostenkwestie na verwijzing).
1.4
Bij nadere s.t. hebben Ziggo en XS4ALL aangegeven dat we er met het oordeel over het zelf inbreuk maken door torrensites (HvJEU prejudicieel) en een fout beoordeelde effectiviteitstoets van het hof (HR verwijzingsarrest) nog niet zijn voor een groen licht voor website blocking. Er zou een “brede, integrale proportionaliteitstoetsing” ontbreken; nu is wel duidelijk hoe het niet moet, maar nog niet hoe het dan wel moet. Er wordt verzocht bij eindarrest richting te geven voor de wel uit te voeren juiste evenredigheidstoetsing (in deze zin nadere s.t. Ziggo 2.b, 2.c en 3, waar XS4ALL zich blijkens haar nadere s.t. onder 6 en 7 bij aansluit).
1.5
Tot een ander oordeel in cassatie lijkt mij dat niet te kunnen leiden. Het is op de keper beschouwd materie die in de procedure na vernietiging en verwijzing aan de orde zal dienen te komen. Ik denk namelijk niet dat Breins pleidooi voor het zelf afdoen door Uw Raad door het rechtbankvonnis te bekrachtigen navolging kan vinden.
Voor nadere richtinggeving als verzocht zie ik eigenlijk ook geen aanleiding in onze zaak. Dat behelst grotendeels feitelijke materie die na vernietiging en verwijzing aan de orde dient te komen. De zaak leest na de verkregen prejudiciële verduidelijking naadloos op Telekabel Wien5.en de daarin geformuleerde dubbele voorwaarde in punten 62 en 63, zoals ik in mijn eerdere conclusie in deze zaak heb uiteengezet (in 2.1.33, 2.2.36., waarbij ik in 2.2.4 er op heb gewezen dat het te verwachten resultaat van blokkademaatregelen een aspect is dat de feitenrechter bij zijn beoordeling of een maatregel redelijk is, moet betrekken, onder verwijzing naar de conclusie van A-G Cruz Villalón voor Telekabel Wien7., vgl. eveneens uit die eerdere conclusie 2.3.4-2.3.8 en 3.1.3 variant 1)). Het kader is in mijn optiek dan ook al duidelijk geschetst in de vorige conclusie. Voor het geval Uw Raad niettemin ruimte ziet voor nadere richting-geving in deze zaak, doe ik in deze conclusie een poging tot nadere uitwerking.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Voor de uitgangspunten in deze procedure verwijs ik naar rov. 3.1 van het verwijzingsarrest. In staccato-samenvatting:
Brein behartigt de belangen van verschillende auteursrechthebbenden. Ziggo c.s. zijn internet-accessproviders (internet service providers, ISPs). Abonnees van Ziggo c.s. maken/maakten gebruik van TBP, een BitTorrent index. BitTorrent is een protocol waarmee gebruikers (“peers”) bestanden kunnen uitwisselen (“filesharing”). De essentie van BitTorrent is dat de uit te wisselen bestanden in kleine stukjes worden opgeknipt, zodat het niet nodig is om een centrale server voor de opslag van die bestanden aan te houden. Om te kunnen “filesharen” moeten gebruikers eerst specifieke software (een BitTorrent-client) downloaden, die niet door TBP wordt aangeboden. De zogenoemde “initial seeders”, die een op hun computer staand mediabestand aan hun gebruikers ter beschikking willen stellen, maken met behulp van hun BitTorrent-client een torrent-bestand aan. Vervolgens uploaden zij deze torrents naar een site als TPB, die de torrents indexeert. Als gevolg van de door TBP aangebrachte indexering kunnen de torrents worden gevonden door de gebruikers. Zij kunnen deze bestanden vervolgens met behulp van een BitTorrent-client in verschillende stukjes downloaden. Het is de BitTorrent-client die de download start, TBP speelt daarbij geen rol. Een deel van de op TPB aangeboden torrents verwijst naar auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal.
2.2
De rechtbank heeft het blokkadebevel aan de ISPs toegewezen, het hof heeft dat afgewezen (vgl. voor een samenvatting van de relevante overwegingen van het bestreden hofarrest rov. 3.2.2 van het verwijzingsarrest).
2.3
Voor de vraag gesteld of TPB ook zelf, dus naast de abonnees van Ziggo c.s., auteursrechtinbreuk pleegt, formuleerde Uw Raad in het verwijzingsarrest twee prejudiciële vragen, waarvan de eerste positief is beantwoord, zodat aan de tweede vraag niet behoefde te worden toegekomen:
“1. Is sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrichtlijn door de beheerder van een website, indien op die website geen beschermde werken aanwezig zijn, maar een systeem bestaat (als omschreven hiervoor in 3.1 en 5.5) waarbij voor gebruikers meta-informatie over beschermde werken die op de computers van gebruikers staat, wordt geïndexeerd en gecategoriseerd, zodanig dat de gebruikers de beschermde werken aan de hand daarvan kunnen traceren en kunnen up- en downloaden?8.
2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt:
Bieden art. 8 lid 3 Auteursrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn ruimte voor een bevel aan een tussenpersoon als in die bepalingen bedoeld, indien deze tussenpersoon inbreukmakende handelingen van derden faciliteert op de wijze als bedoeld in vraag 1?”
2.4
In een inmiddels bekende vier-stappentoets komt het Luxemburgse hof tot een positieve beantwoording van de eerste vraag.
Na een rechtspraak recapitulerende aanloop (punten 20-33) oordeelt het HvJEU in punt 34 dat uit eerdere rechtspraak kan worden afgeleid dat in beginsel iedere handeling waarbij een gebruiker zijn klanten weloverwogen toegang biedt tot beschermd werk een “handeling bestaande in een mededeling” volgens art. 3 lid 1 Arl vormt. In punten 35-37 komt het Hof tot het oordeel dat torrentsites kunnen worden beschouwd als onontkoombare actoren bij het ter beschikking stellen van de betrokken werken en in punt 38 dat hier geen sprake is van louter ter beschikking stellen van fysieke faciliteiten die een mededeling mogelijk maken in de zin van overweging 29 van de considerans van de richtlijn.
Als eerste stap formuleert het Hof dan in punt 39 dat de beschikbaarstelling en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden als van TPB moet worden beschouwd als een handeling bestaande uit een mededeling in de zin van art. 3 lid 1 Arl.
De volgende stap in punten 40-43 is dat hier ook sprake is van mededeling van beschermde werken aan een publiek.
Gebaseerd op eerdere rechtspraak volgt in punten 44-45 als derde stap dat hier sprake is van mededeling aan een nieuw publiek.
Volgens punt 46 is onmiskenbaar sprake van een winstoogmerk (vierde stap), met als slotsom in punt 47 dat hier sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Arl (en dus van auteursrechtelijk openbaar maken door TPB, vertaald naar “traditioneel” Nederlands auteursrechtelijk jargon).
Daarmee kwam het hof niet toe aan de beantwoording van vraag 2 (punt 49).
Ik geef de kernoverwegingen hier weer:
“24. Uit artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 komt naar voren dat het begrip mededeling aan het publiek twee cumulatieve elementen met elkaar verbindt, namelijk een „handeling bestaande in een mededeling” van een werk en de mededeling ervan aan een „publiek” (arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25. Bij de beoordeling of een gebruiker een handeling, bestaande in een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 verricht, moet rekening worden gehouden met meerdere niet-autonomie en onderling afhankelijke, elkaar aanvullende criteria. Bijgevolg moeten zij zowel individueel als in hun onderling verband worden toegepast, aangezien deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen (arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26. Van deze criteria heeft het Hof in de eerste plaats de centrale rol van de gebruiker en het weloverwogen karakter van diens interventie benadrukt. Die gebruiker verricht namelijk een mededelingshandeling wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder een dergelijke interventie geen, of slechts moeilijk, toegang zouden hebben tot het verspreide werk (zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27. Vervolgens heeft het Hof gepreciseerd dat het begrip „publiek” ziet op een onbepaald aantal potentiele ontvangers, en bovendien een vrij groot aantal personen impliceert (arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28. Ook heeft het Hof eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, om te kunnen spreken van een „mededeling aan het publiek”, een beschermd werk moet worden meegedeeld volgens een specifieke technische werkwijze, die verschilt van de werkwijzen die tot dan toe werden gebruikt, of, bij gebreke daarvan, gericht moet zijn tot een „nieuw publiek”, dat wil zeggen een publiek dat door de houders van het auteursrecht nog niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling van hun werk aan het publiek (arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29. Tot slot heeft het Hof herhaaldelijk benadrukt dat het niet zonder belang is te weten of met een mededeling in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, winst wordt beoogd (arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30. Met betrekking tot, in de eerste plaats, de vraag of de beschikbaarstelling en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden, zoals dat in het hoofdgeding, een „handeling, bestaande in een mededeling” vormt in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, moet worden opgemerkt dat, zoals naar voren komt in overweging 23 van richtlijn 2001/29, het auteursrecht van mededeling aan het publiek, bedoeld in artikel 3, lid 1, zich uitstrekt tot elke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending.
31. Daarenboven volgt uit artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, dat er met name reeds sprake is van een „handeling, bestaande in een mededeling” wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is, op de individueel door hen gekozen plaats en tijd, zonder dat van beslissend belang is of zij gebruikmaken van die mogelijkheid (zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32. Het Hof heeft in dat verband reeds geoordeeld dat het plaatsen op een website van hyperlinks naar beschermde werken die vrij beschikbaar zijn gesteld op een andere website, de gebruikers van de eerste website rechtstreeks toegang tot die werken verleent (arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a., C-466/12, EU:C:2014:76, punt 18; zie ook in die zin beschikking van 21 oktober 2014, BestWater International, C-348/13, EU:C:2014:2315, punt 15, en arrest van 8 september 2016, GS Media, C-160/15, EU:C:2016:644, punt 43).
33. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat dat ook het geval is bij de verkoop van een mediaspeler waarop vooraf add-ons zijn geïnstalleerd die op internet beschikbaar zijn en hyperlinks bevatten naar voor het publiek vrij toegankelijke websites waarop auteursrechtrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden beschikbaar zijn gesteld (zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punten 38 en 53)
34. Aldus kan uit deze rechtspraak worden afgeleid dat, in beginsel, iedere handeling waarbij een gebruiker zijn klanten weloverwogen toegang biedt tot beschermde werken, een „handeling bestaande in een mededeling” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 kan vormen.
35. In casu moet allereerst worden vastgesteld dat, zoals door de advocaat-generaal in wezen is opgemerkt in punt 45 van zijn conclusie, vaststaat dat via het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB auteursrechtelijk beschermde werken voor de gebruikers van dat platform beschikbaar worden gesteld, zodat deze voor hen op de door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn.
36. Zoals de verwijzende rechter heeft benadrukt, worden de werken die aldus beschikbaar zijn gesteld voor de gebruikers van het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB inderdaad niet door de beheerders van dit platform, maar door de gebruikers ervan online gezet. Dat neemt niet weg dat deze beheerders, door het beschikbaar stellen en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden zoals in het hoofdgeding aan de orde, zich welbewust van de gevolgen van hun gedrag, handelen om toegang te verschaffen tot de beschermde werken door het op dat platform indexeren en inventariseren van de torrent-bestanden, waarmee de gebruikers van het platform deze werken kunnen lokaliseren en delen in het kader van een peer-to-peernetwerk. In dat verband zouden deze werken, zoals de advocaat-generaal in wezen in punt 50 van zijn conclusie heeft aangegeven, niet of moeilijker door gebruikers kunnen worden gedeeld op internet, indien deze beheerders geen dergelijk platform beschikbaar stelden en beheerden.
37. Derhalve moet worden overwogen dat de beheerders van het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB door dit beschikbaar te stellen en te beheren, hun gebruikers toegang tot de betrokken werken bieden. Zij kunnen dus worden beschouwd als onontkoombare actoren bij het beschikbaar stellen van de betrokken werken.
38. Tot slot kunnen de beheerders van het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB niet worden geacht louter te zorgen voor de „beschikbaarstelling” van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten, in de zin van overweging 27 van richtlijn 2001/29. Uit het verwijzingsarrest komt immers naar voren dat dit platform torrent-bestanden indexeert, zodat de werken waarnaar door deze torrent-bestanden wordt verwezen, eenvoudig kunnen worden gevonden en gedownload door de gebruikers van dat uitwisselingsplatform. Bovendien komt uit de opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend naar voren, dat het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB niet alleen een zoekmotor, maar ook een index aanbiedt, waarin de beschikbaar gestelde werken in categorieën zijn ingedeeld op basis van de aard, het genre of de populariteit van de werken, waarbij de beheerders van dit platform nagaan of een werk wel in de passende categorie is geplaatst. Voorts verwijderen deze beheerders achterhaalde of onjuiste torrent-bestanden en filteren zij actief bepaalde content.
39. Gelet op het bovenstaande moeten de beschikbaarstelling en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden als dat aan de orde in het hoofdgeding worden beschouwd als een handeling, bestaande in een mededeling, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.
40. In de tweede plaats kunnen de beschermde werken slechts onder het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vallen wanneer zij daadwerkelijk aan een „publiek” worden medegedeeld (arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41. In dat verband heeft het Hof ten eerste benadrukt dat het begrip „publiek” een zekere de-minimisdrempel inhoudt, waardoor een te kleine of zelfs onbeduidende groep van betrokken personen niet onder dit begrip valt. Ten tweede dient rekening te worden gehouden met de cumulatieve gevolgen van de beschikbaarstelling van de beschermde werken aan de potentiële ontvangers. Derhalve is niet alleen noodzakelijk te weten hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel hiertoe achtereenvolgens toegang hebben (zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42. In casu komt uit het verwijzingsarrest naar voren dat een aanzienlijk deel van de abonnees van Ziggo en XS4ALL mediabestanden heeft gedownload via het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB. Uit de opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend komt tevens naar voren dat dit platform door een aanzienlijk aantal personen wordt gebruikt, aangezien de beheerders van TPB op hun online platform voor de uitwisseling van bestanden hebben gesproken van enkele tientallen miljoenen „peer”. In dat verband ziet de mededeling die in het hoofdgeding aan de orde is, ten minste op alle gebruikers van dit platform. Deze gebruikers hebben, op ieder tijdstip en gelijktijdig, toegang tot de beschermde werken die via dit platform worden uitgewisseld. Derhalve ziet deze mededeling op een onbepaald aantal potentiële ontvangers en betreft zij een groot aantal personen (zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43. Hieruit volgt dat door een in het hoofdgeding aan de orde zijnde mededeling daadwerkelijk beschermde werken aan een „publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 worden medegedeeld.
44. Daarenboven moet, wat de vraag betreft of deze werken zijn medegedeeld aan een „nieuw” publiek in de zin van de in punt 28 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, worden opgemerkt dat het Hof in zijn arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a. (C-466/12, EU:C:2014:76, punten 24 en 31) en in zijn beschikking van 21 oktober 2014 (BestWater International, C-348/13, EU:C:2014:2315, punt 14), heeft geoordeeld dat een dergelijk publiek een publiek is dat door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling.
45. In het onderhavige geval blijkt uit de opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend dat, ten eerste, de beheerders van het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB ervan in kennis zijn gesteld dat dit platform, dat zij voor gebruikers beschikbaar stellen en beheren, toegang biedt tot werken die zonder toestemming van de rechthebbenden zijn gepubliceerd en, ten tweede, deze beheerders uitdrukkelijk, op de blogs en fora die op dat platform beschikbaar zijn, hun doelstelling kenbaar maken om beschermde werken ter beschikking te stellen van gebruikers en laatstgenoemden aansporen kopieen van deze werken te maken. In ieder geval komt uit het verwijzingsarrest naar voren dat de beheerders van het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB wel moesten weten dat dit platform toegang biedt tot werken die zonder toestemming van de rechthebbenden zijn gepubliceerd, gelet op de uitdrukkelijk door de verwijzende rechter benadrukte omstandigheid dat een zeer groot deel van de torrent-bestanden op het online platform voor de uitwisseling van bestanden TPB verwijst naar werken die zonder toestemming van de rechthebbenden zijn gepubliceerd. In die omstandigheden moet worden overwogen dat sprake is van mededeling aan een „nieuw publiek” (zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein, C-527/15, EU:C:2017:300, punt 50).
46. Overigens kan niet worden betwist dat het beschikbaar stellen en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden, zoals in het hoofdgeding aan de orde, plaatsvindt met het doel hieruit winst te behalen, daar dit platform, zoals naar voren komt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen, aanzienlijke reclameopbrengsten genereert.
47. Derhalve moet het beschikbaar stellen en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden, zoals in het hoofdgeding aan de orde, worden beschouwd als een “mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.
48. Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het begrip “mededeling aan het publiek” , in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aldus moet worden uitgelegd dat , in omstandigheden als die van het hoofdgeding, het beschikbaar stellen en het beheer, op internet, van een platform voor de uitwisseling van bestanden dat, door de indexering van meta-informatie inzake beschermde werken en de verstrekking van een zoekmotor, de gebruikers van dit platform in staat stelt deze werken te vinden en deze in het kader van een peer-to-peernetwerk te delen, hieronder valt.”
2.5
Brein heeft geen nadere schriftelijke toelichting gegeven na verwijzing, Ziggo en XS4ALL hebben dat wel gedaan. Daarop is door Brein nader gerepliceerd. Zowel namens Ziggo als namens XS4ALL is tot slot (afzonderlijk) nader gedupliceerd (over de proceskostenkwestie).
2.6
Inmiddels hebben twee voorzieningenrechters naar aanleiding van het prejudiciële arrest Ziggo c.s. een blokkadebevel opgelegd in afwachting van de uitspraak in deze bodemzaak9..
3. Verdere bespreking van het principale cassatiemiddel
Onderdeel I – Mededeling aan het publiek/openbaarmaking
3.1
Onderdeel Ia bevat onder meer de rechtsklacht tegen het oordeel in rov. 4.6 dat van “mededeling van die werken aan het publiek in de zin van art. 3 Arl” door de beheerders van TPB geen sprake is. Die klacht slaagt gelet op het prejudiciële oordeel (zo ook de nadere s.t. van Ziggo onder 1).
Dat betekent dat de motiveringsklachten uit dit onderdeel kunnen blijven rusten10..
3.2
Bij onderdeel Ib, behandeld in mijn eerdere conclusie in 2.1.26-2.1.35, heeft Brein naar eigen zeggen in haar nadere repliek onder 21 nu geen belang meer. Dat lijkt mij ook in het licht van het slagen van onderdeel Ia, zodat deze klachten falen.
Onderdeel II – grenzen art. 26d Aw, grondrechtenafweging, bewijslast
3.3
Onderdeel IIa, in mijn eerdere conclusie verwerpend behandeld in 2.2.1-2.2.9, wordt bij nadere repliek van Brein onder 21 ingetrokken. Daar hoeft zodoende nu niet nader op te worden ingegaan.
3.4
Onderdeel IIb richt zich tegen het bewijslastverdelingsoordeel bij art. 26d Aw uit rov. 5.6 (en rov. 5.15, 5.19 en 5.20). In de eerdere conclusie heb ik in 2.2.10-2.2.13 aangegeven waarom deze klachten niet opgaan en daar heeft het rondje Luxemburg evenmin nieuwe gezichtspunten opgeleverd, zodat deze klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Onderdeel III – De effectiviteitstoets/ het evenredigheidsbeginsel
3.5
De onderdelen III.1-10 klagen dat het hof een foute, althans onbegrijpelijke, evenredigheids- en effectiviteitstoets heeft aangelegd door geen genoegen te nemen met het effect van de gevorderde maatregel zelf, maar in plaats daarvan maatgevend te vinden of het totale aantal inbreuken met BitTorrent-verkeer van de abonnees van de providers is teruggelopen. Onderdeel III.11 bestrijdt daarnaast het oordeel over het “art work” uit rov. 5.25 als te beperkt (zie onder 2.3.2, slot, van de conclusie van 29 mei 2015).
3.6
In het verwijzingsarrest heeft Uw Raad geoordeeld dat het hof een rechtens onjuiste effectiviteits- en evenredigheidstoets heeft aangelegd en dat daarmee de onderdelen III.3, III.4 en III.10 slagen (rov. 4.4.2, 4.4.3 en 4.5). Samengevat overwoog Uw Raad daartoe dat (i) het hof heeft miskend dat ook als bepaalde maatregelen niet tot een volledige beëindiging van alle auteursrechtinbreuken kunnen leiden, zij nog wel verenigbaar kunnen zijn met het evenredigheidsvereiste van art. 52 lid 1 Handvest en (ii) dat voldoende is dat de blokkade, voor zover zij de inbreuken niet kan verhinderen, de inbreuken bemoeilijkt en internetgebruikers het maken van die inbreuken ernstig ontraadt (rov. 4.4.2). Daarnaast heeft Uw Raad geoordeeld dat ook onderdeel III.11 slaagt, nu onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat de blokkade door Brein niet is gevorderd met het oog op de bescherming van de auteursrechten op het “art work” (rov. 4.6.1-4.6.2)11..
3.7
De kern van de klachten uit het omvangrijke onderdeel III is daarmee gehonoreerd. Bij verdere beoordeling van deelklachten uit dat onderdeel heeft Brein volgens mij geen belang. Zij bepleit bij nadere repliek ook niet het tegendeel, zodat inhoudelijke beoordeling van de overige deelklachten naar ik meen kan blijven rusten. Aan de bespreking van dit onderdeel in mijn eerdere conclusie in 2.3.1-2.3.14 heb ik na de prejudiciële procedure niets toe te voegen.
Onderdeel IV – subsidiaire grondslag: onrechtmatige daad
3.8
Nu de primaire grondslag – auteursrechtinbreuk door TPB zelf – blijkens het Luxemburgse arrest het website blocking bevel (mogelijk) zelfstandig kan dragen, ontbeert Brein belang bij haar klachten tegen het hofoordeel over de subsidiaire onrechtmatige daadsgrondslag. Deze klachten kunnen verder buiten behandeling blijven (in mijn eerdere conclusie heb ik deze in 2.4.1-2.4.4 behandeld).
Over deze belang-toets nog even: zelfs voor het geval het hof waar de zaak naar verwezen wordt tot het oordeel zou komen dat de primaire grondslag niet houdt voor het opleggen van een blokkadebevel, ontkom je bij een toets binnen de dan opkomende subsidiaire onrechtmatige daads-grondslag evenmin aan een grondrechtenafweging. Ook dan zijn de in het geding zijnde grondrechten van de providers en hun abonnees immers in het geding. Ik zie niet hoe die afweging in dat geval vervolgens binnen die subsidiaire grondslag wel ten gunste van een blokkadebevel zou kunnen uitvallen als die op de primaire grondslag ten gunste van de providers was uitgepakt (dat zou dan ook, of zelfs a fortiori, binnen de subsidiaire grondslag gelden, zo wil mij voorkomen). Vandaar dat mijn conclusie is dat geen belang in cassatie bestaat bij de klachten over het hofoordeel in de subsidiaire sleutel.
Mocht ik dit niet goed zien, dan heeft te gelden wat ik in 2.4.4 van mijn eerdere conclusie inhoudelijk over dit onderdeel heb opgemerkt, waaraan ik nu niets heb toe te voegen.
Onderdeel V – Buitenlandse rechtspraak, vragen van uitleg
3.9
Onderdeel V uit het principale beroep faalt ten slotte op de in mijn eerdere conclusie in 2.5.1-2.5.2 aangegeven gronden en ook daar heb ik na de Luxemburgse ronde niets aan toe te voegen.
4. Verdere beoordeling van het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep van Ziggo (en voor zover parallel van XS4ALL)
Incidenteel onderdeel 1 – Geen grondslag voor door Brein gevorderd bevel
4.1
Onderdeel 1 van Ziggo richt zich tegen rov. 4.3-4.4 en 4.8 en klaagt in de kern dat het hof heeft miskend dat in de gegevensuitwisseling tussen de abonnees van Ziggo en TPB geen auteursrechtelijk beschermd materiaal wordt openbaar gemaakt of verveelvoudigd. De corresponderende klachten uit incidenteel onderdeel I van XS4ALL zijn van gelijke strekking (vgl. mijn vorige conclusie in 3.1.1). In wezen betreft dit dezelfde materie die aan de orde was bij onderdeel I van het principale cassatieberoep. In 3.1.3 van mijn vorige conclusie heb ik uitgewerkt – in variant 1) – dat de providers geen belang hebben bij hun incidentele cassatieberoep op dit punt als vast komt te staan dat TPB zelf mededeelt aan het publiek en dat laatste volgt inmiddels uit het Luxemburgse arrest. Dat betekent dat het arrest Telekabel Wien rechtstreeks toepasbaar is op de onderhavige zaak, zodat blokkade in beginsel mogelijk is onder de dubbele voorwaarden uit de punten 62 en 63 van dat arrest, zoals we hiervoor al zagen in 1.5 van de onderhavige conclusie. In de vorige conclusie werd in 3.1.2 al gezien dat en waarom de klacht ook faalt voor zover die ziet op het “art work”.
Daarmee valt het doek voor deze incidentele onderdelen van de providers, die ik in mijn vorige conclusie inhoudelijk heb behandeld in 3.1.4-3.1.16.
Overige voorwaardelijke incidentele klachten
4.2
Incidentele onderdelen 2, 3 en 4 van Ziggo en II en III van XS4ALL zijn verworpen in rov. 4.6.4 van het verwijzingsarrest met toepassing van art. 81 RO – zoals ik het begrijp: vanwege het slagen van principaal onderdeel III12.. Voor zover hieruit nog klachten zouden resteren die niet zijn behandeld, zoals de providers aangeven, waar de providers belang bij zouden hebben (wat ik niet geloof), verwijs ik naar de inhoudelijke verwerping van die klachten in mijn vorige conclusie in 3.2.1-4.1. Dat noopt na de prejudiciële procedure niet tot aanvullende opmerkingen.
5. Bespreking van onvoorwaardelijk incidenteel onderdeel IV van XS4ALL (proceskosten)
5.1
Onvoorwaardelijk incidenteel IV van XS4ALL, waarvan bespreking in mijn vorige conclusie om proces-economische redenen achterwege is gelaten, richt zich tegen rov. 7.5 over late filing:
“XS4ALL heeft als productie 75 een kostenstaat voor het hoger beroep opgestuurd, uitkomende op – met de correctie vermeld in punt 71 van haar PA - € 67.500,— voor de reeds ‘verrichte uren’ en € 14.500,— voor de nog ‘verwachte’ uren voor het pleidooi. Dit stuk is bij het hof ingekomen op 10 september 2013, dat is na de in artikel 2.17 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven 2011 (hierna: het procesreglement) vermelde uiterste datum voor indiening van stukken, te weten uiterlijk twee weken voor het pleidooi (vergelijk Hof Den Haag 24-02-2009, ‘Carmo/Reich’, IEPT20090224). Het door Brein tegen overlegging van productie 75 gemaakte bezwaar treft daarom doel ten aanzien van de post ‘reeds verrichte uren’ in de periode voor 5 september 2013, zodat dit stuk in zoverre buiten beschouwing zal worden gelaten. De artikel 1019h Rv-vordering ter zake van het bedrag van € 67.550,— mist als gevolg hiervan een specificatie en zal om die reden worden afgewezen. Voor de kosten gemaakt in de laatste twee weken voor het pleidooi geldt voornoemde regel van het procesreglement echter niet. De specificatie daarvan acht het hof, gelet ook op de kostenspecificaties van de andere partijen, toereikend. De daarop betrekking hebbende artikel 1019h Rv-vordering ten bedrag van € 14.500,— is dan ook toewijsbaar. Voor het overige zullen de kosten van XS4ALL in hoger beroep worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (1 punt voor de MvGX).”
Volgens het onderdeel is het oordeel ten aanzien van de termijnoverschrijding rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
5.2
Brein heeft in cassatie bij nadere repliek onder 23 betoogd dat XS4ALL geen belang heeft bij dit onderdeel, omdat zij (na cassatie en verwijzing) in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij zal hebben te gelden. Dat lijkt mij niet opgaan. Nu verwijzing dient te volgen, zijn nadere feitelijke beoordelingen met inachtneming van Uw arrest (en dat van het Luxemburgse hof) aan de orde in de appelinstantie die dan wordt voortgezet. Dat noopt tot een inhoudelijke bespreking van de klachten van dit onderdeel.
5.3
Het onderdeel klaagt onder 4.1 dat is miskend dat de enkele termijnoverschrijding van de uiterste termijn voor stukken uit een procesreglement nog niet meebrengt dat een art. 1019h Rv-specificatie buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit omdat aan een vordering ex art. 1019h Rv in beginsel geen andere eis wordt gesteld dan dat de gevorderde kosten zo tijdig worden opgegeven en gespecificeerd dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren.
Het onderdeel vervolgt onder 4.2 met de motiveringsklacht dat althans zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat de enkele omstandigheid dat XS4ALL de kostenspecificatie 9 dagen voor het pleidooi in hoger beroep heeft ingediend in plaats van de voorgeschreven 14 dagen, kan hebben meegebracht dat Brein zich daartegen niet meer naar behoren heeft weten te verweren. Onbegrijpelijk is dat de indiening van het stuk 9 dagen voor het pleidooi in strijd komt met de goede procesorde. Dit geldt te meer nu Brein ook niet heeft aangevoerd dat zij de specificatie zodanig laat heeft ontvangen dat zij zich daartegen niet meer heeft kunnen verweren. Het enige dat door Brein is gesteld is dat XS4ALL geen werkelijke proceskosten heeft gevorderd “en daar nu te laat mee is”. Het bezwaar van Brein tegen de kostenstaat is uitsluitend geweest dat Brein die niet (tijdig) heeft ontvangen. Dat Brein zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren valt ook niet in te zien, nu de kostenstaat niet meer dan een kostenspecificatie bevat. Bovendien is het oordeel van het hof temeer onbegrijpelijk nu het hof het bedrag van € 14.000,- voor de nog te verwachten uren in de periode ná indiening van de kostenstaat, wél heeft aanvaard en wel op de grond dat de regel uit het procesreglement voor die periode niet geldt.
5.5
Art. 2.17 van het procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven 2011 (hierna: Prl 2011) luidt zo13.:
“Een partij die bij gelegenheid van een getuigenverhoor, comparitie, descente of pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, zorgt ervoor dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van het te nemen processtuk of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen. (…)”
Verder is in art. 1.6 van het Prl 2011 opgenomen dat het hof aan de niet-naleving van een in het reglement gegeven voorschrift het gevolg zal verbinden dat het hof met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt14..
5.6
Een vordering tot vergoeding van volledige proceskostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv dient zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren15.. Naar moet worden aangenomen is dit een op IE-zaken toegespitste uitwerking van de fundamentele regel dat een rechter in een civiele procedure slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Uw Raad overwoog hierover als volgt16.:
“Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor heeft uiteraard ook betrekking op het kennis kunnen nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd. Zolang het gaat om stukken waarvan de aard en omvang klaarblijkelijk geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, mag de rechter, zeker als tegen de overlegging van deze bescheiden geen bezwaar is gemaakt, zonder meer aannemen dat aan deze eis is voldaan. Als het echter gaat om bescheiden waarvan reeds de aard en omvang, gelet op het tijdstip waarop zij zijn overgelegd, het vermoeden wettigen dat tot de betrokken terechtzitting, de tijd en gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en een deugdelijke voorbereiding van verweer ertegen hebben ontbroken, dient de rechter - ook ambtshalve - erop te letten dat aan hiervoor bedoelde eis is voldaan en een daarmee in overeenstemming zijnde beslissing te geven waarvan, met het oog op de controle door de hogere rechter van de naleving van dit fundamentele beginsel, uit het vonnis of arrest of uit het proces-verbaal van de zitting dient te blijken. In het bijzonder zal moeten worden vermeld hetzij dat de rechter een bepaalde maatregel te dezer zake heeft genomen op grond waarvan kan worden aangenomen dat voormelde kennisneming en voorbereiding alsnog hebben kunnen plaatsvinden, hetzij dat de wederpartij ermee heeft ingestemd dat de rechter zonder een zodanige maatregel met het stuk rekening zou kunnen houden (vgl. HR 29 juni 1990, nr. 7745, NJ 1990, 732).”
5.7
Met betrekking tot de termijnen voor het indienen van stukken zoals genoemd in procesreglementen, heeft Uw Raad het volgende vooropgesteld17.. De procesreglementen geven aanwijzingen voor het tijdig indienen van stukken, maar dat wil niet zeggen dat indien de aanwijzingen zijn gevolgd per definitie is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor waarop die regels zijn gebaseerd. Inachtneming van de in het procesreglement gestelde termijn voor indiening van nadere stukken staat derhalve niet eraan in de weg dat toch op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval geoordeeld wordt dat de stukken niet voldoende tijdig zijn overgelegd. Uw Raad overwoog vervolgens18.:
“Wel kan aan de in een procesreglement gestelde termijn voor indiening van nadere stukken het uitgangspunt worden ontleend dat in het algemeen indiening van nadere stukken (ruimschoots) voor het in het procesreglement bedoelde tijdstip heeft te gelden als zodanig tijdig dat de wederpartij er voldoende van kennis zal kunnen nemen om er adequaat op te kunnen reageren, zo nodig met een gemotiveerd verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak, dan wel om bij nadere akte op de ingediende stukken te mogen reageren. Dit brengt mee dat de rechter op binnen de geldende termijn overgelegde nadere stukken bij de beoordeling acht dient te slaan, tenzij de rechter - naar aanleiding van het door de wederpartij daartegen gemaakt bezwaar of ambtshalve - gemotiveerd anders beslist op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval, waarvan uit de uitspraak of het proces-verbaal van de zitting dient te blijken. Daarbij zal de rechter hebben te beoordelen of het gaat om stukken waarvan de aard en omvang een beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, en, zo dat niet van de wederpartij kon worden gevergd, of aanleiding bestaat een maatregel te treffen teneinde een voldoende kennisneming en voorbereiding van een reactie alsnog mogelijk te maken. Hierbij kan van belang zijn of met het oog op het belang van de wederpartij verwacht had mogen worden dat de stukken bij een eerdere gelegenheid in de procedure werden overgelegd, en dat, zeker in de procedure in hoger beroep, de pleitzitting in het algemeen de laatste gelegenheid zal zijn tot nadere feitelijke onderbouwing van een vordering of verweer.”
5.9
Indien de redenering van het hiervoor geciteerde arrest zou worden doorgetrokken, zou dat betekenen dat het niet in acht nemen van de in een procesreglement gestelde termijn wel een indicatie kan vormen voor het oordeel dat in strijd is gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor, maar hiertoe niet steeds dwingt; waarbij ik mij realiseer dat dit een a contrario redenering is.
5.10
Dat het niet in acht nemen van een in een procesreglement gestelde termijn niet steeds dwingt tot het buiten beschouwing laten van de betreffende stukken, volgt echter ook uit Uw rechtspraak19.. Daar ging het weliswaar over een andersluidende (meer uitgebreide) bepaling van een ander procesreglement, maar de ratio achter die bepaling is vergelijkbaar met de bepaling uit onze zaak. Uw Raad overwoog:
“3.5 Art. 5 lid 5 van het Uniform reglement van de gerechtshoven voor rekestprocedures bepaalt, voor zover hier van belang, dat uiterlijk op de zesde werkdag voor de zitting nog stukken mogen worden overgelegd, dat het hof niet zal letten op later aan de partijen en het hof overgelegde stukken, tenzij deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en dat als de wederpartij geen bezwaar heeft, het hof desgewenst toch op latere stukken kan letten. In aanmerking genomen dat het hier een in hoger beroep (de laatste feitelijke instantie) toe te passen bepaling betreft en gelet op wat mede met het oog daarop uit de eisen van een goede procesorde voortvloeit, brengt deze bepaling het volgende mee. Ten aanzien van stukken die na het genoemde tijdstip zijn overgelegd, dient het hof te beoordelen of zij kort en eenvoudig te doorgronden zijn, zonodig na toelichting ter zitting door de partij die ze heeft overgelegd, in welk geval het hof de stukken toelaat, en dient het ten aanzien van de overige stukken – eventueel op de zitting – te onderzoeken of de wederpartij tegen de te late overlegging daarvan geen bezwaar heeft, in welk geval de stukken eveneens toelaat of, indien sprake is van omvangrijke stukken, kan toelaten.”
5.11
Ook de hoven Amsterdam en Leeuwarden hanteren in reglementen opgenomen uiterste termijnen niet per se als dwingend. Zo bekrachtigde het Amsterdamse hof het oordeel van de rechtbank die een conclusie van antwoord en producties die niet tijdig waren ingediend had toegestaan. Daarbij overwoog het hof dat het landelijk rolreglement richtlijnen bevat die zijn gericht op het ordentelijk verloop van de procedure en het bewaken van de goede procesorde, maar waarvan in voorkomende gevallen kan worden afgeweken indien naar het oordeel van de rechter de bij een goede procesorde betrokken belangen van partijen voldoende gewaarborgd zijn, eventueel nadat een gelegenheid wordt geboden tot nadere reactie20.. Het hof in Leeuwarden overwoog ten aanzien van stukken die niet binnen de in art. 2.17 van het procesreglement genoemde termijn waren ingediend dat deze stukken in beginsel buiten beschouwing moesten worden gelaten, maar dat de regels van een goede procesorde zich niet verzetten tegen het alsnog aanvaarden van die producties die eenvoudig te doorgronden zijn en ten aanzien waarvan de wederpartij in de gelegenheid is gesteld kennis te nemen21.. Vgl. tot slot ook K. Teuben, die schrijft dat een (inherente) bevoegdheid tot afwijking in bijzondere gevallen ten aanzien van rechtersregeling bestaat, ongeacht de vraag of de mogelijkheid expliciet in de regeling is opgenomen22..
5.12
De beslissing van het hof in de onderhavige zaak komt er op neer dat de kostenstaat later is ingediend dan in het procesreglement is voorgeschreven en dús (deels) buiten beschouwing moet worden gelaten. In mijn optiek had het hof moeten nagaan of Brein door de laattijdige overlegging van de kostenstaat was geschaad in haar mogelijkheid om verweer tegen die kostenstaat te voeren en dat valt niet aanstonds in te zien bij het 9 dagen voor pleidooi overleggen van een kostenstaat. Inderdaad komt dit te meer artificieel over, nu het hof ten aanzien van de kosten gemaakt in de laatste twee weken voor het pleidooi heeft geoordeeld dat de kostenstaat wel toelaatbaar is (omdat het procesreglement daar niet voor geldt). Ik meen dat de motiveringsklacht hier opgaat.
5.13
Ter nadere inkleding daarvan: in de pas nadien van kracht geworden eerste versie van de Indicatietarieven voor IE-zaken van de hoven (geldend per 1 januari 2015, terwijl onze hofuitspraak dateert van 28 januari 2014) is ook een minder starre regeling opgenomen in 5:
“Tenzij het hof anders heeft bepaald, moet de proceskostenopgave worden ingediend binnen dezelfde termijn die geldt voor het indienen van de laatste producties. Tot uiterlijk 24 uur voor de zitting kan deze proceskostenopgave worden aangevuld met een gedetailleerd overzicht van de sindsdien gemaakte kosten.”
Deze regeling geldt ook in de nu van toepassing zijnde Indicatietarieven voor de hoven23..
Zonder te willen bepleiten dat aan deze rechtersregeling terugwerkende kracht moet worden toegekend, is het wel een aanwijzing dat het gegeven oordeel van het hof in onze zaak mogelijk te strikt moet worden geoordeeld. Overigens is ook onder deze rechtersregelingen vereist dat in beginsel tijdig wordt gespecificeerd op de uiterste termijn voor het indienen van de laatste producties (waarna tot 24 uur voor de zitting op kan worden aangevuld) en die tijdigheid heeft XS4ALL in onze zaak niet in acht genomen. Het is om redenen van hanteerbaarheid in de praktijk wel voorstelbaar dat het hof hier termijnen strikt wil hanteren, om niet in elke IE-zaak late filing-discussies te krijgen over proceskostenspecificaties, maar dit lijkt in onze zaak voor de wederpartijen niet erg bezwaarlijk te zijn geweest. Zeker als dit in het licht wordt geplaatst van de huidige praktijk sinds 2015, waarbij tot 24 uur tevoren kan worden aangevuld. Ik realiseer mij natuurlijk dat je over dit aspect van rechterlijk beleid geredelijk anders kunt denken.
5.14
Ten overvloede nog over incidenteel onderdeel 4.3, waarin XS4ALL aandraagt dat het voor haar ook nog mogelijk is om in deze cassatieprocedure alsnog op de voet van art. 1019h Rv vergoeding te vorderen van de kosten die in de kostenstaat zijn opgenomen en door het hof zijn afgewezen. Het enkele feit dat de kosten worden gevorderd in een andere instantie dan de kosten waarin ze zijn gemaakt, staat volgens XS4ALL niet aan toewijzing van de kosten op grond van art. 1019h Rv in de weg. Dat gaat denk ik niet op. Het hof heeft immers al afwijzend beslist op de vordering van XS4ALL tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep voor € 67.550,-, op de grond dat dit bedrag onvoldoende is gespecificeerd. Ervan uitgaande dat dit oordeel rechtens niet onjuist en voldoende gemotiveerd is, kan dit oordeel van het hof in cassatie niet succesvol worden aangevochten met het alsnog indienen van die specificatie. De Hoge Raad is immers niet een derde feitelijke instantie, waarbij partijen de gelegenheid krijgen eerdere fouten te herstellen. Indien het oordeel van het hof over de kosten stand zou houden, kan de Hoge Raad evenmin een opdracht geven aan het hof waarnaar verwezen wordt om de kosten alsnog mee te nemen.
6. Proceskostenveroordeling in cassatie
6.1
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de proceskosten in cassatie tot en met het verwijzingsarrest van 13 november 2015. De hoofdlijnen van die afspraken zijn als volgt (bijlage bij brief mr. Kingma 12 november 2014).
Indien het principaal cassatieberoep leidt tot vernietiging van het arrest, betalen Ziggo c.s. samen € 60.000,- aan Brein.
Indien het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van een provider wordt verworpen, betaalt die provider Brein € 15.000,-.
Indien het onvoorwaardelijke deel van het incidentele cassatieberoep leidt tot vernietiging, betaalt Brein XS4ALL € 2.500,-.
Indien de Hoge Raad verwijst naar het HvJEU blijft deze afspraak staan, met dien verstande dat daaronder zijn begrepen de proceskosten tot en met het verwijzingsarrest van de Hoge Raad.
Met betrekking tot de verder gemaakte kosten (m.a.w. de kosten vanaf het moment van verwijzing naar het HvJEU) zullen partijen wederom trachten overeenstemming te bereiken.
Lukt dat niet, dan zal de Hoge Raad gevraagd worden de verdere kosten vast te stellen.
6.2
Partijen hebben geen nadere overeenstemming bereikt over de kosten vanaf het verwijzingsarrest. Dat betekent dat nog dient te worden beslist op (i) de kosten gemaakt in de procedure bij het HvJEU en (ii) de kosten gemaakt in cassatie ná het verwijzingsarrest.
6.3
Door XS4ALL is betoogd dat op de onder (i) genoemde kosten door het hof na verwijzing beslist moet worden en dat de onder (ii) genoemde kosten (voor zover daarvoor al apart proceskosten moeten worden berekend) niet voor vergoeding op de voet van art. 1019h Rv in aanmerking komen, omdat het niet of nauwelijks meer gaat over IE-vragen (nadere s.t. onder 11 en 12). Brein heeft daarentegen bepleit dat de onder (i) genoemde kosten deel uitmaken van de cassatieprocedure en dat daarop dan ook door de Hoge Raad beslist dient te worden. Verder stelt Brein dat de onder (ii) genoemde kosten betrekking hebben op een IE-procedure. Brein heeft een kostenoverzicht in het geding gebracht voor een totaalbedrag van € 90.887,02 ten aanzien van de onder (i) en (ii) genoemde kosten (nadere repliek onder 24 en 25).
6.4
Vervolgens heeft XS4ALL bij nadere dupliek voorop gesteld dat in deze procedure nog niet kan worden vastgesteld welke partij uiteindelijk geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld, zodat de beslissing over de kosten niet door de Hoge Raad genomen moet worden. XS4ALL heeft verder primair gesteld dat art. 1019h Rv niet van toepassing is op de onderhavige procedure, omdat de vordering van Brein niet gericht is tegen een mogelijk inbreukmakende partij, maar een ISP (onder 5). Subsidiair stelt XS4ALL dat als art. 1019h Rv hier wel van toepassing is, toepassing van dat artikel in het onderhavige geval niet tot een volledige proceskostenveroordeling zou moeten leiden, omdat de kosten niet redelijk zijn en/of de billijkheid zich tegen een dergelijke veroordeling verzet (onder 6). Ten aanzien van de overgelegde kostenstaat heeft XS4ALL opgemerkt dat er ten onrechte voorschotten voor de cassatieprocedure worden opgevoerd die vallen onder de gemaakte kostenafspraak. Ziggo heeft zich hierbij aangesloten (nadere dupliek). Brein heeft hierop niet nader kunnen reageren, maar daartoe bestaat nog gelegenheid bij Borgersbrief.
6.5
Met betrekking tot hetgeen door XS4ALL voorop is gesteld geldt dat juist is dat nog niet kan worden vastgesteld welke partij uiteindelijk geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld. Dat betekent volgens mij niet dat om die reden Uw Raad geen beslissing kan geven over de kosten in cassatie. Voor wat betreft de cassatie-instantie wordt – met het eindarrest van Uw Raad – immers wel duidelijk welke partij (in het principaal/(voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep) geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld.
6.6
Gelet op de aard van onze zaak – een bevel tot website blocking gericht aan niet-inbreukmakende ISPs – is de vraag of art. 1019h Rv hier toepassing dient te vinden een legitieme24.. Ziggo c.s. zélf maken immers geen inbreuk, hun abonnees gebruiken hun diensten (onder meer) om auteursrechtinbreuken te maken. De diensten van Ziggo c.s. zijn niet (specifiek) gericht op het faciliteren van dergelijke inbreuken. Zou art. 1019h Rv hier van toepassing zijn, dan zou dat betekenen dat niet inbreukmakende derden zoals ISPs het risico lopen om met een volledige proceskostenveroordeling te worden geconfronteerd, indien zij niet op het buitengerechtelijke verzoek van (bijvoorbeeld) Brein reageren om een – volgens Brein – inbreukmakende website te blokkeren. Dit terwijl er volgens XS4ALL ook andere belangen een rol spelen die maken dat rechterlijke toetsing van een blokkadeverzoek aangewezen is, zoals de informatievrijheid van de abonnees van de internetproviders, de vrijheid van meningsuiting van beheerders van een website en hun eigen vrijheid van onderneming (vgl. nadere dupliek XS4ALL onder 7). De omstandigheid dat een veroordeling in de volledige proceskosten boven hun hoofd hangt, zou voor de providers een afschrikwekkende werking kunnen hebben. Hierdoor zou het kunnen dat over een blokkade niet geprocedeerd wordt en dat die blokkade dus in feite tot stand komt zonder tussenkomst van de rechter. Dat lijkt een onwenselijke situatie.
6.7
Bij art. 1019h Rv kan worden onderscheiden tussen het materiële toepassingsgebied – de vraag op welke rechten de handhaving betrekking moet hebben om binnen het bereik van art. 1019h Rv te vallen – en het formele toepassingsgebied – de vraag wat (nog) onder handhaving valt25.. Dat het hier materieel om een zaak van auteursrechtinbreuk gaat, lijkt niet het punt, alhoewel daar ook aarzeling mogelijk is (voor de hoogte van Thuiskopievergoedingen26.klop je ook tevergeefs aan het loket van art. 1019h Rv, terwijl daarvan ook te betogen valt dat dit uiteindelijk een vorm van vergoeding voor gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken behelst) . Nu dit de vorm aanneemt van een bevel tot website blocking tegen ISPs, is naar ik meen meer, of in ieder geval ook, de vraag of dit nog als handhaving van IE-rechten valt aan te merken. Ik heb hier twee weken geleden over geconcludeerd in zaak 17/00570 (nog niet gepubliceerd; volgende week wel, zodat ik alvast het ECLI-nummer vermeld: ECLI:NL:PHR:2018:163) en daarin gedocumenteerd aangegeven (2.5-2.9) dat op dit terrein van het formele toepassingsgebied al wel enige contouren zijn aangebracht, maar dat het beeld nog verre van compleet is, zoals blijkt uit de casuïstische rechtspraak hierover. Die conclusie was toegesneden op de vraag of kosten gemoeid met puur commuun processuele niet IE-inhoudelijke verweren nog wel te begrijpen zijn onder het formele toepassingsbereik van art. 1019h Rv en dat brengt ons in onze huidige zaak niet veel verder, geloof ik.
6.8
Te betogen valt dat in onze zaak Brein primair aan haar vorderingen art. 26d Aw ten grondslag heeft gelegd en subsidiair onrechtmatige daad. Voor zover het gaat om de subsidiaire vordering is duidelijk dat dit buiten het toepassingsbereik van art. 1019h Rv valt. Bij de primaire vordering ligt dit anders. Art. 26d Aw bepaalt dat de rechter tussenpersonen van wie de diensten worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken kan bevelen de diensten die worden gebruikt om die inbreuk te maken te staken. Deze bepaling strekt ter implementatie van art. 9 en 11 Handhavingsrichtlijn27.. Een procedure gegrond op art. 26d Aw kan zo bezien binnen de werkingssfeer van de Handhavingsrichtlijn vallen, zodat een denkrichting kan zijn dat art. 1019h Rv van toepassing is op onze zaak, voor zover de vordering is gegrond op art. 26d Aw28.. Vergelijk in dit verband ook art. 1019 Rv, dat onder meer bepaalt dat titel 15 Rv (waaronder art. 1019h Rv) van toepassing is op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de Auteurswet29..
Dit is niet erg overtuigend, omdat art. 26d Aw bijvoorbeeld ook als grondslag kan worden gebruikt indien een tussenpersoon een beroep kan doen op de vrijstelling van aansprakelijkheid uit art. 6:196c BW. Volgens mij schakelt art. 26d Aw dus niet in alle gevallen art. 1019h Rv automatisch in.
6.9
Hiertegen pleit mogelijk ook dat in de parlementaire geschiedenis bij art. 26d Aw is opgemerkt30.:
“De vordering blijft beperkt tot een bevel tot staking van de diensten die door de derde worden gebruikt om inbreuk te maken. Andere bijkomende vorderingen zijn niet mogelijk.”
Dat hiermee ook is bedoeld de proceskostenveroordeling (op grond van art. 1019h Rv31.) in procedures gegrond op art. 26d Aw uit te sluiten, is niet evident. De term “bijkomende vorderingen” is niet nader gepreciseerd of toegelicht. Het is dus mogelijk dat hiermee is gedoeld op (bijvoorbeeld) vorderingen tot schadevergoeding of het opleggen van een dwangsom, maar niet op een vordering tot vergoeding van de proceskosten.
6.10
Een andere mogelijke denkrichting is dat een blokkadebevel tegen “neutrale” niet-inbreukmakende ISPs buiten het (mogelijke materiële, maar dan toch zeker het) formele toepassingbereik van art. 1019h Rv valt. Het lijkt mij niet wenselijk en ook niet nodig om hierover opnieuw prejudiciële vragen te stellen, omdat een praktischer oplossing zich opdringt.
6.11
Als gezegd stelt XS4ALL subsidiair dat toepassing van art. 1019h Rv in het onderhavige geval niet tot een volledige proceskostenveroordeling zou moeten leiden omdat de kosten niet redelijk zijn en/of de billijkheid zich tegen een dergelijke veroordeling verzet. Zo hier al sprake zou zijn van het onder het materiële en formele toepassingsbereik vallen van art. 1019h Rv, valt volgens mij veel te zeggen voor het betoog dat de billijkheid hier het spreekwoordelijke stokje voor zou moeten steken: de aangesproken providers maken immers zélf geen inbreuk en er kon geredelijk worden getwijfeld of een blokkadebevel aan de ISPs hier juridisch wel kon worden opgelegd. Dit was de route van de rechtbank in rov. 4.63 van het vonnis in eerste aanleg.
6.12
Dat zou dan impliceren dat voor de kosten gemaakt in cassatie na het verwijzingsarrest (incl. de kosten gemaakt in de procedure bij het HvJEU) zal moeten worden teruggevallen op het liquidatietarief. Ik geef graag toe dat daar ook in tegengestelde zin over geoordeeld kan worden (als de lijn uiteengezet in 6.8 zou worden gevolgd).
7. Grondrechtelijke afweging
7.1
Ziggo c.s. hebben na het arrest van het HvJEU Uw Raad verzocht om richting te geven aan de door de feitenrechter te maken grondrechtelijke afweging bij de beoordeling van blokkeringsverzoeken (nadere s.t. Ziggo onder 2c en 3, nadere s.t. XS4ALL onder 6). Daartoe betogen Ziggo c.s. bij nadere s.t. onder 7 het volgende.
Recht behoort te worden gedaan aan de door de providers gemotiveerd gestelde kosten en risico’s van blokkadeverzoeken, waarbij tevens acht wordt geslagen op het cumulatieve effect van dergelijke verzoeken.
Gewicht dient toe te komen aan de mate waarin gebruikers de toegang tot legale informatie wordt ontzegd en aan het generieke, preventieve en qua tijdsduur onbeperkte karakter van de gevorderde blokkade.
De vrijheden van informatie en ondernemerschap zijn serieus te nemen grootheden in de evenredigheidsbeoordeling.
De stelplicht en bewijslast van de evenredigheid / effectiviteit van de gevorderde maatregel rust op Brein.
7.2
Brein heeft hier bij nadere repliek onder 5, 10 en 14 tegenover gesteld dat Ziggo c.s. in feite vragen om een nieuwe beoordeling van de evenredigheid / effectiviteit van de gevorderde blokkade, wat buiten de orde is. De incidentele onderdelen 2-4 van Ziggo en de daarmee corresponderende incidentele onderdelen II en III van XS4ALL zijn door Uw Raad in het verwijzingsarrest verworpen. Daarmee staat vast dat door de in eerste aanleg opgelegde blokkades het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen, dat de woordvoerder van XS4ALL deze afname als “nogal wiedes” bestempeld heeft, dat het aantal auteursrechtinbreuken via TPB is afgenomen door de blokkade, dat de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert en dat Ziggo c.s. verder op grote schaal hun abonnees blokkeren. Gelet op hetgeen het hof in rov. 5.12 en 5.25 heeft overwogen ten aanzien van het “art work” staat bovendien vast dat de gevorderde blokkade effectief is. Het hof heeft tot slot ook de informatievrijheid van de abonnees reeds uitgebreid bij de beoordeling betrokken. Voor enig nader richting geven is met het voorgaande dus ook geen plaats, aldus Brein bij nadere repliek onder 11.
7.3
Voor een (her)beoordeling van de vraag of de door Brein gevorderde blokkade in het onderhavige geval evenredig en voldoende effectief is, is in cassatie geen plaats. Evenmin kan Uw Raad hier zelf de benodigde grondrechtenafweging maken of beslissen of de blokkade al dan niet toewijsbaar is. Dat is voorbehouden aan de feitenrechter. Er doet zich hier ook niet een geval voor waar Uw Raad de zaak zelf kan afdoen, gelet op hetgeen na cassatie nog moet worden beslist (vgl. in dezelfde zin nadere s.t. Ziggo onder 9, maar anders de nadere repliek van Brein onder 2)32.. Anders dan Brein meent, is een dergelijke herbeoordeling – als ik het goed zie – ook niet de strekking van het hiervoor in 7.1 weergegeven betoog van Ziggo c.s. (dat zou overigens ook niet stroken met haar verzoek om verwijzing bij nadere s.t.), maar vragen Ziggo c.s. in algemene zin om nadere richting ten aanzien van de grondrechtelijke afweging die plaats moet vinden bij website blocking.
7.4
In mijn eerdere conclusie in deze zaak ben ik hier al uitvoerig op ingegaan in 2.2.3-2.2.8 en 2.3.4-2.3.11. Voor zover Uw Raad aanleiding mocht vinden tot nadere richtinggeving over te gaan op dit terrein, kan ik daar de volgende voortbouwende beschouwingen aan toevoegen over de kwesties die op lijken te doemen bij de door de rechter te maken (grondrechtelijke) afwegingen bij bevelen tot website blocking.
7.5
Op basis van de Handhavingsrichtlijn kan een blokkade van een inbreukmakende website worden bevolen. Een dergelijk bevel moet echter voldoen aan het proportionaliteitsvereiste en de vereisten van art. 3 Handhavingsrichtlijn33.en daarnaast de door het Handvest gewaarborgde grondrechten respecteren34..
Ten aanzien van de grondrechtenafweging geldt dat bij een vordering tot blokkade van een website in beginsel drie door het Handvest gewaarborgde grondrechten in het geding zijn. Het recht op eigendom, waaronder ook uitdrukkelijk intellectuele eigendom valt (art. 17 Handvest), de vrijheid van ondernemerschap (art. 16 Handvest) en de informatievrijheid (art. 11 Handvest). Deze grondrechten kunnen botsen. Het recht op eigendom beschermt immers het intellectuele eigendomsrecht waarop via de website (gesteld) inbreuk wordt gemaakt, terwijl de gevorderde blokkade ertoe kan leiden dat de vrijheid van ondernemerschap35.wordt ingeperkt (de ISP mag op dit punt niet “doen wat zij wil”) en dat ook de informatievrijheid van de gebruikers van de diensten van de ISP wordt beperkt (de internetgebruikers kunnen immers de website niet (zomaar) bereiken).
7.6
De vraag is hoe deze botsende grondrechten met elkaar in evenwicht moeten worden gebracht. Volgens het HvJEU dienen de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties in het kader van de ter bescherming van (bijvoorbeeld) een intellectueel eigendomsrecht te treffen maatregelen een juist evenwicht te verzekeren tussen de bescherming van dat recht en de bescherming van de grondrechten van personen die door zulke maatregelen worden geraakt36.. De regels uit de Handhavingsrichtlijn moeten worden geïnterpreteerd en toegepast op een dusdanige wijze dat niet alleen het recht op eigendom wordt beschermd, maar ook de andere in het geding zijnde fundamentele rechten worden gerespecteerd37.. Voor de nadere invulling hiervan heeft het HvJEU, voortbouwend op Promusicae38., in Telekabel Wien een belangrijke aanzet gegeven39.. In dat arrest is uiteengezet dat een blokkade verenigbaar is met de grondrechten indien is voldaan aan drie voorwaarden40..
7.7
Ten eerste moet de dienstverrichter tot wie het verbod is gericht de technische middelen kunnen kiezen die worden gebruikt om aan dit verbod te voldoen en aan zijn verplichtingen moeten kunnen ontkomen door aan te tonen dat hij hiertoe alle redelijke maatregelen heeft genomen (punten 52-53). Met deze voorwaarde wordt tegemoet gekomen aan de beperking van de vrijheid van ondernemerschap, die – indien aan genoemde voorwaarde is voldaan – volgens het HvJEU niet in de kern lijkt te worden geraakt door een bevel tot blokkade van een website (punt 51). Het is aan de nationale rechter overgelaten om te toetsen of aan deze voorwaarde is voldaan41..
7.8
Als tweede voorwaarde is gesteld dat de genomen maatregelen de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid moeten ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen. Deze voorwaarde komt tegemoet aan de beperking van het recht op informatievrijheid.
Met betrekking tot de tweede voorwaarde is door A-G Szpunar in zijn conclusie voor het arrest van het HvJEU in deze zaak opgemerkt dat het evident is dat een maatregel bestaande in de blokkade van een bepaalde website de internetgebruikers de toegang tot de op die website beschikbare informatie ontzegt, ongeacht of die informatie al dan niet rechtmatig is. Volgens Szpunar moet een dergelijke maatregel dan ook per geval op rechtmatigheid worden getoetst, door een beoordeling van de evenredigheid tussen enerzijds de maatregel en de hieruit voortvloeiende ontzegging van toegang tot informatie en anderzijds de omvang en de ernst van de inbreuken op auteursrechten die door middel van die website worden gemaakt42.. Over onze zaak merkt A-G Szpunar op:
“75. Wat het geval van TPB betreft, bevat – volgens de door verzoekster in het hoofdgeding verstrekte gegevens, die uiteraard door de verwijzende rechter moeten worden geverifieerd – meer dan 90 % van de bestanden die vanaf deze website toegankelijk zijn geworden werken die zonder toestemming van de auteursrechthebbenden beschikbaar zijn gesteld voor het publiek. Daarenboven zijn de beheerders van TPB meermaals in kennis gesteld van de onrechtmatige aard van de content van hun website en gesommeerd deze te verwijderen, hetgeen zij uitdrukkelijk hebben geweigerd.
76. Volgens mij zou in die omstandigheden de ontzegging van de toegang tot informatie voor internetgebruikers die voortvloeit uit de blokkade van de website van TPB, evenredig zijn met de omvang en de ernst van de op deze website gepleegde inbreuken op de auteursrechten. Mijn beoordeling is gebaseerd op zowel de proportie van de onrechtmatige content als de houding van de beheerders van deze website. Dit geldt des te meer omdat, wanneer werken rechtmatig op een peer-to-peernetwerk worden uitgewisseld, het zeer waarschijnlijk is dat zij even gemakkelijk en gratis toegankelijk zijn via andere middelen of gemakkelijk beschikbaar kunnen worden gesteld. De situatie zou geheel anders zijn in het geval van een website waarop slechts marginaal onrechtmatige content aanwezig is en de beheerders loyaal handelen om deze te verwijderen.
77. Uiteraard staat het aan de nationale rechters om de evenredigheid van de voorgenomen maatregel definitief te beoordelen.”
7.9
De derde voorwaarde is dat de maatregel tot gevolg moet hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en dat internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig wordt ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met auteursrechten voor hen beschikbaar gestelde werken. Anders gezegd, de maatregel moet tot doel hebben de inbreuk op auteursrechten te beëindigen en te voorkomen en moet redelijk doeltreffend zijn om dat doel na te streven. De derde voorwaarde betreft een uitwerking van de evenredigheidstoets uit art. 52 lid 1 Handvest (zo impliceert m.i. ook Uw Raad in het verwijzingsarrest, rov. 4.4.2).
7.10
Art. 52 lid 1 Handvest bepaalt onder meer dat beperkingen op de uitoefening van de erkende rechten en vrijheden de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden moeten eerbiedigen. Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt dat een maatregel die leidt tot een ernstige aantasting van een in het Handvest beschermd recht niet voldoet aan het vereiste dat een juist evenwicht wordt verzekerd tussen de met elkaar in overeenstemming te brengen grondrechten43..
7.11
Ten aanzien van deze voorwaarde heeft Uw Raad in het verwijzingsarrest duidelijk gemaakt dat ook als maatregelen niet tot een volledige beëindiging van alle auteursrechtinbreuken kunnen leiden, zij nog wel verenigbaar kunnen zijn met het evenredigheidsvereiste van art. 52 lid 1 Handvest. Volgens Uw Raad volgt uit het arrest Telekabel Wien44.dat voldoende is dat de blokkade, voor zover zij inbreuken niet kan verhinderen, de inbreuken bemoeilijkt en internetgebruikers het maken van die inbreuken ernstig ontraadt.
A-G Szpunar merkt over dit vereiste, (deels) toegepast op onze zaak, het volgende op:
“80. Opgemerkt zij echter, in de eerste plaats, dat het volgens de rechtspraak van het Hof niet noodzakelijk is dat de intellectuele eigendom absolute bescherming geniet, dat wil zeggen dat de voorgenomen maatregel leidt tot een volledige beëindiging van de inbreuken op het auteursrecht. Het volstaat namelijk dat hij de internetgebruikers ernstig ontraadt om dergelijke inbreuken te plegen door deze te bemoeilijken. Gelet op de rol die websites als TPB spelen in het functioneren van de peer-to-peernetwerken, valt volgens mij niet te ontkennen dat de blokkade van de toegang tot een dergelijke website het voor het merendeel van de gebruikers zou verhinderen of bemoeilijken om de werken te vinden die op een dergelijk netwerk beschikbaar zijn gesteld en dus om deze in schending van de auteursrechten te downloaden.
81. In de tweede plaats doet het feit dat andere websites dan TPB dezelfde rol kunnen vervullen niet af aan de doeltreffendheid van de in het hoofdgeding gevorderde maatregel, omdat soortgelijke maatregelen kunnen worden gevorderd zodat ook zij de toegang tot deze websites blokkeren. Het volgen van de redenering van verweersters in het hoofdgeding zou neerkomen op de erkenning dat geen enkele preventieve maatregel tegen een schending van de wet doeltreffend is, omdat er altijd anderen zullen zijn die de wet ook schenden.
82. Tot slot, in de derde plaats, zij eraan herinnerd dat het Hof al een maatregel heeft beoordeeld die zeker doeltreffender was en bestond in een bevel tot het blokkeren van alle internetverkeer met betrekking tot de werken die illegaal werden uitgewisseld op de peer-to-peernetwerken. Het Hof heeft deze maatregel afgewezen omdat hij naar zijn oordeel te omslachtig was voor de internetaccessproviders en een te grote inmenging in de rechten van de gebruikers.
83. Als nu een maatregel werd verworpen die minder omslachtig is voor de dienstverrichters en een minder grote inmenging in de rechten van de gebruikers vormt, op grond dat hij niet voldoende doeltreffend is, zouden de internetaccessproviders uiteindelijk de facto ontkomen aan hun plicht tot samenwerking in de strijd tegen inbreuken op de auteursrechten. De afwijkingen op het gebied van aansprakelijkheid van tussenpersonen op grond van richtlijn 2000/31 vormen juist een van de elementen van het evenwicht tussen de verschillende betrokken belangen dat, volgens overweging 41 van die richtlijn, door de richtlijn tot stand wordt gebracht. Als tegenprestatie voor deze afwijkingen moeten de tussenpersonen, in het kader van dit evenwicht, zich niet alleen onthouden van iedere medeplichtigheid bij de schendingen van de wet, maar tevens hun medewerking verlenen om deze schendingen te vermijden of te voorkomen. Zij kunnen zich niet aan deze verplichting onttrekken door, afhankelijk van de omstandigheden, aan te voeren dat deze maatregelen te omslachtig dan wel ondoeltreffend zijn.”
7.12
Deze beschouwingen van A-G Szpunar zijn gegeven in het kader van de tweede prejudiciële vraag, waar het HvJEU niet aan is toegekomen, zodat het Hof zelf er niets over heeft overwogen.
7.13
Ik wijs verder op een aantal recente uitspraken over grondrechtenafweging, die concrete aanwijzingen geven voor de praktijk45..
7.14
In de eerste plaats McFadden/Sony Music46.. McFadden maakte (bedrijfsmatig) gebruik van een open wifi netwerk. Dit netwerk was gebruikt om inbreuk te maken op intellectuele eigendomsrechten van Sony Music. McFadden stelt zelf deze inbreuk niet te hebben gemaakt en in dat kader komt de vraag op of McFadden kan worden bevolen te verhinderen dat derden via zijn internetverbinding een dergelijke inbreuk maken. Het HvJEU stelt vast dat het hier gevorderde bevel (ter bescherming van intellectueel eigendom) botst met het recht op vrijheid van ondernemerschap van de aanbieder en het recht op vrijheid van informatie van de afnemers (punt 82). Van belang is verder dat de verwijzende rechter ervan was uitgegaan dat McFadden in de praktijk maar drie maatregelen ter beschikking stonden om aan het gevorderde bevel te voldoen, namelijk (i) alle via de internetaansluiting doorgegeven informatie onderzoeken, (ii) de aansluiting blokkeren of (iii) deze beveiligen met een wachtwoord.
7.15
Het HvJEU acht maatregel (i) strijdig met art. 15 lid 1 van Richtlijn 2000/31 (punt 87) en maatregel (ii) strijdig met het vereiste dat een juist evenwicht wordt verzekerd tussen de met elkaar in overeenstemming te brengen grondrechten, waarbij het bij deze maatregel gaat om de vrijheid van ondernemerschap versus het recht op eigendom (punten 88-89). Dit laatste oordeel kan zo worden begrepen dat het geheel moeten blokkeren van de aansluiting een te vergaande inbreuk vormde op de vrijheid van ondernemerschap.
Voor wat betreft maatregel (iii) stelt het HvJEU voorop dat deze maatregel zowel het recht op vrijheid van ondernemerschap als het recht op vrijheid van informatie kan beperken. Deze maatregel doet echter niet af aan de wezenlijke inhoud van vrijheid van ondernemerschap, omdat slechts in beperkte mate één van de technische modaliteiten voor de uitoefening van de activiteit van de aanbieder wordt geregeld. Daarnaast tast dit de wezenlijke inhoud van het recht van vrijheid van informatie niet aan, omdat van de gebruikers van dit recht slechts wordt verlangd dat zij een wachtwoord aanvragen en de verbinding slechts een van de mogelijkheden is om toegang tot internet te krijgen. Maatregel (iii) werd dan ook toelaatbaar geacht (punten 90-99).
7.16
In dit arrest werkt het HvJEU op zeer concrete wijze uit hoe – uiteraard: in dat geval – een evenwicht moest worden gevonden tussen de in het geding zijnde rechten van eigendom, vrijheid van ondernemerschap en vrijheid van informatie.
7.17
Een mooie illustratie van een concrete grondrechtenafweging is ook te vinden in een recente uitspraak van de Engelse High Court (Arnold J) van 8 maart 2017 in de zaak tussen de Football Association Premier League (FAPL) en diverse ISPs47.. In deze zaak werd de blokkade van inbreukmakende livestreams van de Premier League gevorderd. In citaten, waarin wordt gerefereerd aan de conclusie van A-G Szpunar in onze zaak (onderstrepingen A-G)48.:
“The correct approach to the question of whether, assuming that jurisdiction is established, the Court should exercise its discretion to make an order was considered by the Court of Appeal in Cartier at [103]-[129]. Although there are a number of factors to be considered, the overriding question is whether the Order is proportionate having regard to the competing rights of those affected by it.
The comparative importance of the rights engaged and the justifications for interfering with those rights
This requires the Court to consider the comparative importance of, and the justifications for interfering with, FAPL's copyrights on the one hand and the Defendants' freedom to carry on business and internet users' freedom to impart or receive information on the other hand.
So far as FAPL's copyrights are concerned, for the reasons given above, it is clear that users and operators of the Target Servers are infringing those copyrights. FAPL has a legitimate interest in curtailing such activity. So do FAPL's licensees such as BT and Sky. Moreover, as FAPL contends, given FAPL's role in supporting sport in the UK and given the substantial contributions made by FAPL and its licensees to the UK economy, there is a public interest in combatting infringements of its rights.
As to the Defendants' freedom to carry on business, the orders sought by FAPL would not impair the substance of this right. The orders would not interfere with the provision by the Defendants of their services to their customers. The orders would not require the Defendants to acquire new technology: they have (or are in process of acquiring) the requisite technology already. The main effect of the Orders would be to impose additional operating costs on the Defendants. There is a small risk of the Defendants being attacked either by hackers or by operators of the Target Servers, but in my judgment this risk is not a significant one. It is also true that there is a risk of reputational damage to the Defendants, particularly in the event of overblocking, but again I do not consider this risk a significant one. Overall, as counsel for FAPL submitted, the fact that five of the Defendants positively support the making of the Order is strong evidence that it will not impair their freedom to carry on business.
As for the freedom of internet users to impart or receive information, this plainly does not extend to a right to engage in copyright infringement. Since the Target Servers appear to be exclusively, or almost exclusively, engaged in infringing activity, at least during the periods in which the Order will take effect, the operators have no right which requires protection. Thus the only question is whether any lawful activity may be adversely affected. Given the targeted nature of the Order, and the safeguards built into it, that should not be the case. I shall return to this point below.
Effectiveness and dissuasiveness
FAPL contends that the Order will be effective and dissuasive in that it will substantially reduce infringements of FAPL's copyrights in the Works by UK consumers accessing the Target Servers. This contention is supported by a number of factors.
First, past experience suggests that blocking causes a material reduction in the number of UK users who access blocked websites: see for example the evidence reviewed in my judgment in Cartier at [220]-[236]. The same may be expected to be true of blocked streaming servers.
Secondly, recent academic literature supports this conclusion. For example, research by Brett Danaher, Michael Smith and Rahul Telang of the School of Information Systems, Heinz College, Carnegie Mellon University published in April 2016 (available via SSRN) concluded that blocking of 53 BitTorrent and online streaming websites as a result of orders of this Court in November 2014 reduced access to those sites by 90% from the UK, resulted in a decrease in overall piracy rates by 22% for users affected by the blocks, and increased consumption of legal content by between 6% (Netflix) and 10% (BBC and Channel 5).
Thirdly, as discussed above, blocking access to streaming servers is likely to be more effective than blocking websites which embed or link to streams from such servers both because streaming servers are the crucial link and because multiple websites typically embed or link to each server stream.
Fourthly, monitoring and blocking techniques employed by FAPL and the Defendants respectively have improved considerably since earlier blocking orders were made, in some instances because of improved automation and in other instances because of the investment of manual resources to carry out blocking at the relevant times. This makes it feasible to identify and block Target Servers much more rapidly than before, leading to the prevention of an even greater proportion of potential infringements.
Fifthly, there is reason to hope that blocking access to the Target Servers will help to educate UK consumers that accessing infringing streams is not a lawful or reliable way to access Premier League content.
While there is always the prospect that some users and/or operators will circumvent blocking, there is no evidence to suggest that the likelihood of this occurring will be any greater in the present case than in other cases.
Substitutability
In relation to the substitutability of other streaming servers for the Target Servers, counsel for FAPL pointed out that Advocate General Szpunar has recently concluded in Case C-610/15 Stichting BREIN v Ziggo BV [EU:C:2017:99] at [81] that the fact that websites other than the blocked website (in that case The Pirate Bay) could be used to infringe did not detract from the effectiveness of the blocking measure. While the judgment of the Court of Justice of the European Union is still awaited, this supports the approach to this question adopted by this Court and by the Court of Appeal in Cartier.
FAPL also relies upon the fact that the Order makes provision for the future detection and blocking of streaming servers which are used to stream Premier League content as well those comprising the initial list of Target Servers. This makes the prospect of consumers switching to other streaming servers less of a concern.
Arnold J gaat verder nog in op de vraag of voor FAPL alternatieve maatregelen beschikbaar zijn die net zo effectief maar minder bezwaarlijk zijn, of de blokkade onnodig ingewikkeld of kostbaar is en of er barrières worden opgeworpen voor rechtmatige handel. Hij beantwoordt deze vragen ontkennend. Verder wordt nagegaan of de blokkade met voldoende waarborgen is omkleed (zoals bijv. t.a.v. de duur van de blokkade) en of de blokkade proportioneel is. Ook deze vragen worden bevestigend beantwoord.
7.19
Het Bundesgerichtshof heeft in november 2015 twee uitspraken gedaan met vergelijkbare beschouwingen over grondrechtafwegingen bij website blocking49..
7.20
Dit alles maakt duidelijk binnen welk kader de afweging van de bij website blocking betrokken grondrechten moet plaatsvinden. Hoe die afweging van de grondrechten in concreto uit zal pakken, is echter niet goed te voorspellen50.. Dit zal immers in belangrijke mate afhangen van de omstandigheden van het geval en hetgeen over en weer is gesteld. Hoe door Uw Raad in generieke zin meer richting zou kunnen worden gegeven aan de invulling van deze afweging, zie ik dan ook niet goed51.. Hooguit lijkt te kunnen worden gezegd dat indien inbreuk wordt gemaakt op een IE-recht die schending doorgaans niet gerechtvaardigd zal kunnen worden met een beroep op de vrijheid van ondernemerschap of de vrijheid van informatie52.. Die vrijheden vinden immers hun grens in hetgeen juridisch toelaatbaar is. Dat betekent niet dat een blokkade gericht op de bescherming van het recht op eigendom altijd “wint” van de vrijheden van ondernemerschap en informatie. Springend punt is hier immers dat door de ISPs zélf geen inbreuk wordt gemaakt. Dat betekent dat een blokkadeverzoek dient te worden afgewogen binnen de hiervoor geschetste kaders en dat bij een gevorderde blokkade doorgaans aandacht zal moeten worden besteed aan de inperking die een dergelijke blokkade betekent voor de vrijheid van ondernemerschap en de vrijheid van informatie. De gevorderde blokkade zal die rechten niet in de kern mogen aantasten. Wánneer dat laatste gebeurt, is van de omstandigheden van het geval afhankelijk.
8. Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑03‑2018
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, Pb EG L 167 van 22 juni 2011, p. 10-19.
Ik concludeerde daar in mijn eerste conclusie in 2.2.1-2.2.9 over.
HvJEU 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192, RvdW 2014/744, IER 2014/45 m.nt. S. Kulk, EHRC 2014/138 m.nt. C. Mak, JHG 2015/41 m.nt. S.A. de Vries (UPC Telekabel Wien).
Ik roep punten 62 en 63 van dit arrest (als geciteerd in mijn eerste conclusie in 2.2.4) nog even in herinnering hier:“62 De maatregelen die de adressaat van een bevel als dat van het hoofdgeding ter uitvoering van dit bevel neemt, moeten voldoende doeltreffend zijn om een effectieve bescherming van het betrokken grondrecht te verzekeren, wat inhoudt dat zij tot gevolg moeten hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden [vtnt. 64: in de authentieke uitspraak (in het Duits): “davon abgehalten werden” en in de Engelse tekst: “seriously discouraging”. Ik houd het op een wat ongelukkige Nederlandse vertaling en begrijp “ontraden” als “ontmoedigen”.] om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met genoemd grondrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.“63 Bijgevolg kan echter niet worden aangenomen dat de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering van een bevel als dat van het hoofdgeding, ofschoon zij in voorkomend geval niet kunnen leiden tot een volledige beëindiging van de op the intellectuele-eigendomsrecht gemaakte inbreuken, onverenigbaar zijn met het overeenkomstig artikel 52, lid 1, in fine, van het Handvest na te streven rechtvaardige evenwicht tussen alle toepasselijke grondrechten, evenwel op de dubbele voorwaarde dat zij de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen en dat zij tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.”
ECLI:EU:C:2013:781, punten 99-102 (geciteerd in mijn eerdere conclusie in 2.3.5) en Leistner/Grisse, Sperrverfügungen gegen Acces-Provider im Rahmen der Störerhaftung (Teil 2)(GRUR 2015, 105).
Beantwoord in punten 18-48 van het prejudiciële arrest.
Vzr. Rb. Den Haag 22 september 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10789 en Vzr. Rb. Midden Nederland 12 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:114.
In 2.1.10-2.1.14 van mijn eerdere conclusie is toegelicht waarom deze klachten in mijn optiek inhoudelijk niet opgaan.
De op voornoemde oordelen betrekking hebbende klachten uit de onderdelen 1, 3 en 4 van het middel van Ziggo, alsmede in de middelen II en III van XS4ALL heeft Uw Raad afgedaan met art. 81 RO (rov. 4.6.4). Voor zover nog nodig komen deze klachten aan de orde bij de bespreking van de incidentele cassatiemiddelen.
Het “kopje” 4 in het arrest rept over beoordeling van middel III principaal en onderdelen 2-4 Ziggo en II en III vw. incidentele beroepen. Na inhoudelijke behandeling van principaal onderdeel III in 4.1.1-4.4.3, uitmondend in gegrondbevinding van principale onderdelen III.3, III.4 en III.10 en in 4.6.1-4.6.2 van principaal onderdeel III.11, worden met de verkorte motivering van art. 81 RO in 4.6.4 de voorwaardelijke incidentele onderdelen 2, 3 en 4 van Ziggo en II en III van XS4ALL vervolgens afgedaan.
Stcrt. 2 december 2010, nr. 19241. (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-19241.html)
Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in het huidige procesreglement (onder 1.6 en 2.15). Zie Stcrt. 8 december 2017, nr. 70369 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-70369.html)
HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, NJ 2008/556 m.nt. E.J. Dommering, IER 2008/58 m.nt. J.M.B. Seignette (Endstra), rov. 5.4.1.
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210, NJ 2004/172 m.nt. H.J. Snijders, JBPR 2003/22 m.nt. M.A.J.G. Janssen, rov. 3.5.1 en 3.5.2.
HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197, NJ 2010/650, JBPR 2011/16 m.nt. K. Teuben, rov. 3.3.1.
Idem, rov. 3.3.2.
HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9613, NJ 2008/554 m.nt. H.J. Snijders, FJR 2008/29 m.nt. I.J. Pieters. In zijn noot onder 5 merkt Snijders ook op dat deze beslissing zich ook laat toepassen op andere procesreglementen dan die voor familiezaken en ook in dagvaardingszaken toepasselijk lijkt.
Hof Amsterdam 20 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2893, rov. 3.4.
Hof Leeuwarden 10 januari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0720, rov. 1.2.
K. Teuben, Rechtsregelingen in het burgerlijk (proces)recht, diss Leiden 2005, p. 106.
Zie voor de versie van 1 januari 2015:https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Indicatietarieven-in-IE-zaken-gerechtshoven-1-1-2015.pdfZie voor de versie van 1 april 2017:https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Indicatietarieven-in-IE-zaken-gerechtshoven-2017.pdf
Het hof heeft weliswaar in rov. 7.3 van het arrest van 28 januari 2014 vastgesteld dat art. 1019h Rv op deze procedure van toepassing is en hierover is in cassatie niet geklaagd, maar Uw Raad dient ambtshalve vast te stellen of art. 1019h Rv van toepassing is (zie HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3477, NJ 2016/16, rov. 6.2.1).
C. Vrendenbarg, Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken; regelingen over proceskosten getoetst aan het EU-recht, diss. 2018, § 5.3, m.n. nrs. 85-87.
HvJEU 10 april 2014, C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, NJ 2016/185 m.nt. P.B. Hugenholtz, IER 2015/4 m.nt. A. Ringnalda (ACI/Thuiskopie), punten 59-65, vgl. ook HR 20 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:59, NJ 2017/63, JIN 2017/38 m.nt. E.J. Peerboom-Gerrits (ACI/Thuiskopie), rov. 5.1 en Hof Den Haag 29 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BP9443, IER 2011/45 m.nt. F.W.E. Eijsvogels (Stg De Thuiskopie), rov. 8.7.
Kamerstukken II 2005-2006, 30392, nr. 6 (nota n.a.v. het verslag), p. 7. Uit de MvT lijkt te kunnen worden afgeleid dat art. 26d Aw met name strekt ter implementatie van art. 11, derde volzin, Handhavingsrichtlijn (Kamerstukken II 2005-2006, 30392, nr. 3 (MvT), p. 26).
Terzijde wijs ik op McFadden/Sony Music, waarin het HvJEU in het kader van art. 12 lid 1 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ('Richtlijn inzake elektronische handel”) overwoog dat genoemd artikel er niet aan in de weg staat dat een internetprovider wordt veroordeeld in de proceskosten van de eisende partij. (HvJEU 15 september 2016, ECLI:EU:C:2016:689, IER 2017/13 m.nt. J.M.B. Seignette (McFadden/Sony Music), punt 79).
Uw Raad overwoog: “Het toepassingsbereik van art. 1019h Rv wordt bepaald door art. 1019 Rv, waarin titel 15 (waarvan art. 1019h Rv deel uitmaakt) van toepassing wordt verklaard op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de daarin genoemde wetten en verordeningen en het daarin genoemde verdrag.” (HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3477, NJ 2016/16, rov. 6.2.2).
Kamerstukken II 2005-2006, 30392, nr. 3 (MvT), p. 26.
Ten aanzien van een “gewone” proceskostenveroordeling zou nog betoogd kunnen worden dat een daartoe strekkende vordering nu eenmaal niet nodig is.
De rechtbank heeft wel in rov. 4.50 blijk gegeven van een (overigens summiere) grondrechtenafweging, maar dat is inmiddels meer dan 6 jaar geleden.
Lid 1: De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen dienen eerlijk en billijk te zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en mogen geen onredelijke termijnen inhouden of nodeloze vertragingen inhouden.Lid 2: Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten tevens doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.
Communication from the Commission to the European Parliament, the Council and the European Economic and Social Committee, Guidance on certain aspects of Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council on the enforcement of intellectual property rights, COM(2017) 708 final (29 november 2017), p. 18.
De vrijheid van ondernemerschap omvat met name het recht voor elke onderneming om, binnen de grenzen van de aansprakelijkheid voor eigen handelingen, vrij te beschikken over de haar ter beschikking staande economische, technische en financiële middelen. Daarnaast bevat de vrijheid van ondernemerschap ook de vrijheid om een economische activiteit of een handelsactiviteit uit te oefenen, alsmede de contractsvrijheid en de vrije mededinging.
HvJEU 24 november 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771, NJ 2012/479 m.nt. P.B. Hugenholtz, IER 2012/34 m.nt. M.J.C. van der Heijden e.a., Computerrecht 2012/11 m.nt. E. Werkers (Scarlet).
COM(2017) 708, p. 10.
HvJEU 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54(Promusicae), rov. 68.
Hier wordt ook wel anders over gedacht, zie bijv. S.A. de Vries, die in zijn noot bij dit arrest schrijft: “UPC Telekabel Wien is een interessant, maar geen baanbrekend arrest. Het laat zien hoe het Hof van Justitie in een EU-rechtelijk kader botsende grondrechten afweegt maar biedt geen duidelijke richtsnoeren voor ISP’s welke maatregelen om een website te blokkeren nu wel en niet geoorloofd zijn in het licht van de grondrechten van internetgebruikers en auteursrechthebbenden. Er blijft een grijs gebied tussen enerzijds een duur en ingewikkeld filtersysteem dat een onevenredige inbreuk maakt op de grondrechten van ISP’s en niet dwingende, tamelijk zachte maatregelen die niet tegemoet komen aan de rechten van auteursrechthebbenden.” (JHG 2015/41). Ook M. de Cock Buning verwacht nog een nadere verheldering van het toetsingskader (M. de Cock Buning, Ashby Donald; commercial speech en uitingsvrijheid in het auteursrecht, IER 2014/36). Zij lijkt het arrest Telekabel Wien echter niet bij haar stuk te hebben betrokken.
Zie punt 70 van de conclusie van A-G Szpunar voor HvJEU 14 juni 2016, C-610/15, ECLI:EU:C:2017:456, RvdW 2017/582(Brein/Ziggo c.s.) en HvJEU 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192, RvdW 2014/744, IER 2014/45 m.nt. S. Kulk, EHRC 2014/138 m.nt. C. Mak, JHG 2015/41 m.nt. S.A. de Vries (Telekabel Wien), punt 64.
Zie de conclusie van A-G Szpunar punt 72.
Idem punten 73-74.
HvJEU 16 juli 2015, C-580/13, ECLI:EU:C:2015:485, NJ 2016/389 m.nt. D.W.F. Verkade, EHRC 2015/188 m.nt. B. van der Sloot (Coty/Magdenburg). Zie ook HvJEU 24 november 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771, NJ 2012/479 m.nt. P.B. Hugenholtz, IER 2012/34 m.nt. M.J.C. van der Heijden e.a., Computerrecht 2012/11 m.nt. E. Werkers (Scarlet), punten 48-49 en HvJEU 16 februari 2012, C-360/10, ECLI:EU:C:2012:85, punten 46-47, NJ 2012/480 m.nt. P.B. Hugenholtz, Computerrecht 2012/120 m.nt. E. Wauters e.a. (Sabam).
HvJEU 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192, RvdW 2014/744, IER 2014/45 m.nt. S. Kulk, EHRC 2014/138 m.nt. C. Mak, JHG 2015/41 m.nt. S.A. de Vries (Telekabel Wien). Zie rov. 4.4.2 van het verwijzingsarrest.
Zie over website blocking in diverse Europese landen verder:Verenigd Koninkrijk: http://copyrightblog.kluweriplaw.com/2015/05/14/popcorn-time-a-website-blocking-order-decision-with-a-slightly-different-flavour/, Duitsland: http://copyrightblog.kluweriplaw.com/2015/12/22/isp-liability-finally-achieved-in-germany/, Zweden: http://copyrightblog.kluweriplaw.com/2017/03/01/blocking-injunctions-against-isps-in-sweden-the-swedish-court-doesnt-wait-for-the-cjeu/,Denemarken: http://copyrightblog.kluweriplaw.com/2015/01/23/danish-court-issues-website-blocking-ruling-concerning-the-illegal-distribution-of-replica-products/
HvJEU 15 september 2016, C-484/14, ECLI:EU:C:2016:689, RvdW 2016/1122, IER 2017/13 m.nt. J.M.B. Seignette (McFadden/Sony Music).
[2017] EWHC 480 (Ch).
Aldus ook C. Alberdingk Thijm en C. de Vries, De toenemende invloed van het Handvest op het recht van intellectuele eigendom, BIE 2015, p. 174 e.v.: “De uitkomst van het “juiste evenwicht” tussen twee, drie, of zelfs vier botsende grondrechten is op voorhand niet eenvoudig te voorspellen. Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of een grondrecht in “de kern” wordt geraakt.”. Vgl. ook COM(2017) 708, p. 19 (eerste alinea).
Ziggo c.s. doen zelf bij nadere s.t. evenmin suggesties hiervoor.
Een dergelijke rangorde zien we bijvoorbeeld nog duidelijker in het kader van het recht op eerbieding van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens, welke rechten in de regel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316, RvdW 2017/300, JIN 2017/57 m.nt. E.J. Peerboom-Gerrits).
Uitspraak 13‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Handhavingsrichtlijn IE. Vordering organisatie rechthebbenden tegen internetproviders om te komen tot blokkering van de ‘BitTorrent index’ The Pirate Bay. Maatstaf afwijzing blokkeringsvordering art. 26d Aw wegens ineffectiviteit. Zijn de faciliterende handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’? Prejudiciële vragen aan het HvJEU.
Partij(en)
13 november 2015
Eerste Kamer
14/02399
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De stichting STICHTING BREIN, voorheen genaamd Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland, Brein,statutair gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in de deels voorwaardelijke incidentele cassatieberoepen,
advocaat: mr. W.A. Hoyng,
t e g e n
1. ZIGGO B.V.,gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
2. XS4ALL INTERNET B.V.,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het deels voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als Brein en verweersters gezamenlijk als Ziggo c.s. en ieder afzonderlijk als Ziggo en XS4ALL.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 374634/HA ZA 10-3184 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 december 2010 en 11 januari 2012;
b. de arresten in de zaak 200.105.418/01 van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2012 en 28 januari 2014.
Het arrest van het hof van 28 januari 2014 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 28 januari 2014 van het hof heeft Brein beroep in cassatie ingesteld. Ziggo en XS4ALL hebben ieder afzonderlijk, Ziggo voorwaardelijk, XS4ALL deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijk, incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusies van antwoord tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping, met veroordeling van de wederpartij in de kosten op de voet van art. 1019h Rv.
De zaak is voor partijen mondeling toegelicht door hun advocaten, voor Brein mede door mr. J.C.H. van Manen en voor Ziggo c.s. mede door mr. Chr.A. Alberdingk Thijm.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt schorsing van het geding en het stellen van vragen van uitleg aan het Hof van Justitie van de Europese Unie als geformuleerd (en in vet weergegeven) in die conclusie onder 2.1.24 en 2.1.34.
De advocaten van Brein hebben bij brief van 26 juni 2015 op die conclusie gereageerd. De advocaten van Ziggo en XS4ALL hebben bij brief van 26 juni 2015 gezamenlijk op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) Brein is een stichting die zich blijkens haar statuten onder meer ten doel stelt het bestrijden van de onrechtmatige exploitatie van informatiedragers en informatie en het te dien einde behartigen van de belangen van de (met name bij haar aangesloten) rechthebbenden op informatie en rechtmatige exploitanten daarvan. Bij Brein zijn de rechthebbenden ten aanzien van het leeuwendeel van de muziek- en filmwerken en computergames op de Nederlandse markt aangesloten.
- -
ii) Ziggo c.s. zijn internet-accessproviders.
(iii) Abonnees van Ziggo c.s. ma(a)k(t)en gebruik van The Pirate Bay (hierna: TPB).
(iv) TPB is een door drie natuurlijke personen (hierna: de beheerders) opgerichte BitTorrent index.
( v) BitTorrent is een protocol waarmee gebruikers (“peers”) bestanden kunnen uitwisselen (“filesharing”).
(vi) De essentie van BitTorrent is dat de uit te wisselen bestanden in kleine stukjes worden opgeknipt, waardoor het niet nodig is om een centrale server voor de opslag van die bestanden aan te houden.
(vii) Om te kunnen “filesharen” moeten de gebruikers eerst specifieke software (een BitTorrent-client) downloaden. Deze software wordt niet door TPB aangeboden. (viii) Torrents zijn bestanden die meta-informatie bevatten over zich op de computers van de gebruikers bevindende bestanden, zoals mediabestanden (audio, video, games, software of e-books). Bij deze meta-informatie gaat het met name om informatie over hoe de mediabestanden zijn opgedeeld en waar deze kunnen worden gevonden. Verder wordt in de torrents verwezen naar de zogenoemde tracker, een server die bijhoudt welke gebruikers beschikbaar zijn voor een bepaalde torrent en derhalve het achterliggende mediabestand. Naast dit centrale tracker-systeem met behulp van een server is er ook een decentraal systeem, de Distributed Hash Table (DHT), waarbij iedere deelnemende “peer” zelf als tracker fungeert.
(ix) De zogenoemde “initial seeders”, die een op hun computer staand mediabestand (bijvoorbeeld een muzieknummer of een film) aan hun gebruikers ter beschikking willen stellen, maken met behulp van hun BitTorrent-client een torrent-bestand aan.
( x) Tegenwoordig worden in plaats van torrents vooral magnet links gebruikt. Magnet links zijn links die niet verwijzen naar een bepaald mediabestand, maar die - aan de hand van een hash (vingerafdruk) - de inhoud van een torrent-bestand identificeren. Hierna worden de torrents en magnet links kortheidshalve aangeduid als torrents.
(xi) De door de “initial seeders” aangemaakte torrents worden door hen geüpload naar een site als TPB die deze vervolgens indexeert.
(xii) De geüploade torrents kunnen als gevolg van de door TPB aangebrachte indexering worden gevonden door de gebruikers. Aldus kunnen de gebruikers op TPB zoeken naar de door hen gewenste mediabestanden. Zij kunnen deze bestanden vervolgens met behulp van de BitTorrent-client in verschillende stukjes downloaden. Het is de BitTorrent-client die het downloaden start. Daarbij speelt TPB geen rol.
(xiii) Een deel van de op TPB aangeboden torrents verwijst naar auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal. Door de rechthebbenden is (doorgaans) aan de beheerders en gebruikers van TPB geen toestemming verleend om de voorbehouden handelingen te verrichten.
3.2.1
Brein vordert in dit geding, kort gezegd, Ziggo c.s. te bevelen de (toekomstige) (sub)domeinnamen en IP-adressen van TPB te blokkeren teneinde aldus te voorkomen dat de diensten van Ziggo c.s. kunnen worden gebruikt om inbreuk te maken op de auteursrechten en naburige rechten van de rechthebbenden wier belangen Brein behartigt. Brein baseert haar vordering primair op de stelling dat de abonnees van Ziggo c.s. en de beheerders van TPB de diensten van Ziggo c.s. gebruiken om inbreuk te maken op het auteursrecht van de bij Brein aangesloten rechthebbenden (art. 26d Auteurswet (hierna: Aw) en art. 15e Wet op de naburige rechten (hierna: Wnr); hierna wordt, waar beide bepalingen worden bedoeld, kortheidshalve volstaan met de vermelding van (alleen) art. 26d Aw). Subsidiair stelt Brein dat Ziggo c.s. zelf onrechtmatig handelen door welbewust en structureel inbreuken op de auteursrechten en de naburige rechten van de bij Brein aangesloten rechthebbenden te faciliteren.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Brein toegewezen op de primaire vorderingsgrondslag. Het hof heeft de vorderingen alsnog afgewezen. Daartoe heeft het, samengevat, als volgt overwogen.
Niet betwist is dat het uploaden van auteursrechtelijk beschermde werken op het internet een mededeling aan het publiek is die aan de rechthebbenden is voorbehouden. Het zonder toestemming verrichten van die handeling vormt dan ook een auteursrechtinbreuk. Dat geldt ook voor het downloaden uit illegale bron van games. Of particulieren die voor eigen gebruik muziek en films uit illegale bron downloaden auteursrechtinbreuk plegen, is een nog openliggende kwestie. De Hoge Raad heeft die vraag in HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, NJ 2012/532 (Stichting Thuiskopie) bij wege van prejudiciële vraag aan het HvJEU voorgelegd. (rov. 4.2)
Een significant deel van de abonnees van Ziggo c.s. heeft via TPB mediabestanden gedownload. Die abonnees hebben in de meeste gevallen de stukjes van het mediabestand die zij hebben gedownload, tegelijkertijd ten behoeve van andere gebruikers geüpload. Een (zeer) groot deel van de op TPB geplaatste torrents verwijst naar materiaal dat zonder toestemming van de rechthebbenden op internet is geplaatst. Een niet te verwaarlozen deel van de abonnees van Ziggo c.s. heeft dan ook auteursrechtinbreuk gepleegd door zonder toestemming van de rechthebbenden beschermde werken via TPB te uploaden. (rov. 4.3)
Deze abonnees maken voor hun auteursrechtinbreuken gebruik van de diensten van Ziggo c.s., bestaande in het aan hun abonnees verschaffen van toegang tot internet. Ziggo c.s. zijn dan ook aan te merken als tussenpersonen in de zin van art. 26d Aw, art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) en art. 11Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG). (rov. 4.4)
De beheerders van TPB maken de in torrents neergelegde meta-informatie voor het publiek toegankelijk en bieden aldus toegang tot de informatie die nodig is om toegang te kunnen krijgen tot de achterliggende werken. Omdat de aldus tot die werken geboden toegang te indirect is, vormt dit handelen van de beheerders geen mededeling van die werken aan het publiek in de zin van art. 3 Auteursrechtrichtlijn. Dat TPB de magnet links creëert en trackers toevoegt aan torrents, maakt dit niet anders nu magnet links en trackers ook alleen maar naar meta-informatie verwijzen of meta-informatie bevatten. TPB doet niet méér dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot geüploade werken te kunnen krijgen. Er is geen sprake van een interventie als bedoeld in de rechtspraak van het HvJEU over het begrip mededeling aan het publiek (HvJEU 13 oktober 2011, C-431/09 en C-432/09, ECLI:EU:C:2011:648 (Airfield); HvJEU 15 maart 2012, C-135/10, ECLI:EU:C:2012:140, NJ 2013/197 (Marco del Corso)). Het doet er daarom niet toe of de beheerders uit winstbejag handelen en of nieuw publiek voor de werken in kwestie wordt aangeboord. De beheerders van TPB handelen mogelijk wel anderszins onrechtmatig jegens de rechthebbenden, maar dat valt niet onder de reikwijdte van art. 3 Auteursrechtrichtlijn. (rov. 4.6)
Omdat de stellingen van Brein in dit verband niet (specifiek genoeg) door Ziggo c.s. zijn weersproken, moet het ervoor worden gehouden dat de beheerders van TPB wel auteursrechtinbreuk maken door het mededelen aan het publiek van ‘art work’ (onder meer covers van film- en game-DVD’s, muziek-CD’s, boeken en filmposters) en dat die beheerders voor deze inbreuken gebruik maken van de diensten van Ziggo c.s., nu door die diensten dat ‘art work’ aan de abonnees van Ziggo c.s. wordt medegedeeld. (rov. 4.7)
Volgens Ziggo c.s. voldoet de door Brein gevorderde blokkade niet aan de proportionaliteitseis, onder meer omdat de blokkade niet effectief is. De blokkade van TPB kan zeer eenvoudig worden omzeild, zowel door de gebruikers (via een proxy, waarmee langs een omweg de site van TPB kan worden bereikt) als door TPB (bijvoorbeeld door het gaan gebruiken van nieuwe IP-adressen). Daarnaast zijn er alternatieve BitTorrent sites voorhanden, waartoe up- en downloaders hun toevlucht kunnen zoeken. Een blokkade van TPB leidt volgens Ziggo c.s. dan ook niet tot een daling van het aantal inbreuken op auteursrechten, terwijl de gevorderde maatregelen een aantasting betekenen van hun vrijheid van ondernemerschap. (rov. 5.1)
Uit HvJEU 12 juli 2011, C-324/09, ECLI:EU:C:2011:474, NJ 2015/525 (L’Oréal/eBay) volgt dat de Nederlandse rechter bij de uitleg en toepassing van art. 26d Aw enerzijds moet zorgen dat de maatregelen doeltreffend en afschrikwekkend zijn zodat het doel van de Auteursrechtrichtlijn kan worden bereikt, maar anderzijds de beperkingen moet eerbiedigen die voortvloeien uit de richtlijn en de rechtsbronnen waarnaar deze richtlijn verwijst. De bedoelde maatregelen moeten billijk, evenredig en niet overdreven kostbaar zijn. De in een bevel omschreven maatregelen mogen ook geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer scheppen (art. 3 Handhavingsrichtlijn). De rechter moet bij dit alles een passend evenwicht verzekeren tussen de betrokken rechten en de belangen. (rov. 5.3)
Bij die afweging moeten tevens de grondrechten worden betrokken van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), met name art. 16 (vrijheid van ondernemerschap), art. 17 lid 2 (bescherming van intellectuele eigendom) en het in art. 52 lid 1 neergelegde evenredigheidsbeginsel. (rov. 5.4)
Anders dan Brein stelt (rov. 5.2), maakt effectiviteit (doeltreffendheid) deel uit van de evenredigheidseis (of proportionaliteitseis) als bedoeld in het arrest L'Oréal/eBay en art. 52 lid 1 Handvest. Deze eis komt erop neer dat de gevorderde maatregelen in een redelijke verhouding moeten staan tot het daarmee beoogde doel. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat naarmate een maatregel minder effectief is, het beoogde doel daarmee minder gemakkelijk kan worden gerealiseerd en de maatregel dus minder snel in een redelijke verhouding tot dat doel zal staan. (rov. 5.5)
In Nederland is het bezoek aan TPB aanzienlijk afgenomen nadat op grond van het vonnis in eerste aanleg blokkades zijn opgeworpen (aangeduid als “A”, “A1” en “B”), ook al is die site via proxy’s (voor zover nog niet ‘neergehaald’ door Brein), mirror-sites en VPN-verbindingen nog steeds bereikbaar voor de Nederlandse internetgebruiker. (rov. 5.8)
Brein beoogt met haar vorderingen de bescherming van de auteursrechten (art. 17 lid 2 Handvest). Van effectieve maatregelen tot het realiseren van dit doel kan in een kader als het onderhavige worden gesproken (a) als personen die auteursrechtinbreuk pleegden dat minder zijn gaan doen, waardoor het aantal door hen gepleegde inbreuken afneemt, of (b) als de impact van inbreuken wordt verminderd, bijvoorbeeld doordat het publiek dat de inbreukmakende handelingen waarneemt, kleiner wordt. (rov. 5.10)
De door Brein gevorderde maatregelen, die ertoe strekken dat Ziggo c.s. hun abonnees niet langer de toegang verschaffen tot de website van TPB, kunnen alleen invloed hebben op het gedrag van abonnees van Ziggo c.s. en het aantal door hen via TPB gepleegde inbreuken, maar niet op het gedrag van de beheerders en het aantal door hen gepleegde inbreuken. Wel kunnen die maatregelen invloed hebben op de impact van de door de beheerders gepleegde inbreuken. (rov. 5.11)
De gevorderde blokkade kan niet als effectief worden beschouwd, als de inbreukmakende abonnees de blokkades ontwijken door, indien zij deze al niet via proxy’s omzeilen, hun toevlucht te zoeken in alternatieve BitTorrent sites, omdat het beoogde doel daarmee niet dichterbij wordt gebracht. Dan vindt immers geen vermindering van het door die abonnees gepleegde aantal inbreuken plaats, maar is slechts sprake van een verandering van de weg waarlangs (bij omzeiling via een proxy) of de ‘indexer’ waarmee zij die inbreuken plegen. (rov. 5.12)
Uit het TNO III Rapport blijkt dat blokkade A onder de XS4All-abonnees op grote schaal is ontweken, onder meer door het gebruiken van andere BitTorrent sites en het bereiken van TPB via een andere route (rov. 5.14). Het BitTorrent-gebruik onder de XS4ALL-abonnees is als gevolg hiervan na blokkade A gelijk gebleven. De afname van het bezoek aan TPB heeft niet geleid tot een significante vermindering van het aantal auteursrechtinbreuken door XS4ALL-abonnees. (rov. 5.19) Het is aannemelijk dat dit verschijnsel ook opgaat voor abonnees van Ziggo. Brein heeft in elk geval niet gesteld dat dit anders is, en zij heeft ook geen voor honorering in aanmerking komend (tegen-)bewijsaanbod gedaan.(rov. 5.20)
Verder blijkt uit de bij het Baywatch-rapport gebruikte consumer survey dat het aantal illegale downloaders - ondanks de blokkade - is toegenomen. Dit duidt erop dat nieuwkomers, althans een significant aantal van hen, door de blokkade niet ervan worden weerhouden om te gaan downloaden uit illegale bron. (rov. 5.21)
In dit geding kan er dan ook niet van worden uitgegaan dat de gevorderde blokkade A/A1 effectief is geweest ten aanzien van de abonnees van Ziggo c.s. Door de gevorderde blokkade wordt de vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. - de vrijheid om naar eigen inzicht te handelen - aangetast, waaraan niet afdoet dat de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is, voor hen geen rompslomp oplevert en dat Ziggo c.s. overigens op grote schaal hun abonnees blokkeren en afsluiten. Ook wanneer daaraan voor Ziggo c.s. niet of nauwelijks kosten en moeite zijn verbonden, vormt die blokkade een inbreuk op hun vrijheid om naar eigen inzicht te handelen. Aangezien de gevorderde blokkade als niet-effectief moet worden beschouwd, en derhalve - in aanmerking ook nemend dat Ziggo c.s. zelf geen inbreuk maken - niet bijdraagt aan de daarmee beoogde en ook in het Handvest vastgelegde bescherming van intellectuele eigendom, brengt het evenredigheidsbeginsel met zich dat daardoor de aantasting van de vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. niet is gerechtvaardigd. (rov. 5.22)
Voor zover Brein nog heeft gesteld dat aan het enkele feit dat er andere wegen naar illegaliteit zijn, niet de gevolgtrekking kan worden verbonden de door haar gevorderde maatregelen niet effectief zouden zijn, (temeer) daar die andere wegen door haar (en haar zusterorganisaties) namelijk ook (zullen) worden aangepakt als onderdeel van een ‘bredere aanpak’ van illegale verspreiding van beschermde werken (rov. 5.23), geldt dat niet goed is in te zien waarom Brein niet meteen een bevel heeft gevorderd tot blokkade van het slechts ‘handjevol’ met TPB concurrerende BitTorrent sites die met TPB de ‘grootste uitwassen’ vormen. De ‘stap-voor-stap-benadering’, die Brein voorstaat (in welk kader de onderhavige procedure fungeert als ‘test case’), kan in dit geval niet als compensatie dienen voor het ontbreken van (onmiddellijke) effectiviteit. (rov. 5.24)
4. Beoordeling van middel III in het principale beroep en van de onderdelen 2, 3 en 4 van Ziggo en de onderdelen II en III van XS4ALL in de voorwaardelijke incidentele beroepen
4.1.1
Middel III in het principale beroep klaagt dat het hof in rov. 5.7-5.26 een onjuiste effectiviteitstoets heeft gehanteerd, dan wel zijn oordeel daaromtrent onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
4.1.2
Het middel betoogt onder meer dat het hof in rov. 5.10 heeft miskend dat het door Brein beoogde doel niet verder kan gaan dan datgene wat met haar vorderingen kan worden bereikt en dat het gevorderde gebod derhalve slechts ten doel heeft bepaalde inbreuken op de auteursrechten tegen te gaan (onderdeel III.3). Voorts is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip effectiviteit, omdat bij de beoordeling daarvan niet van belang is in hoeverre abonnees van Ziggo c.s. langs andere wegen inbreuk blijven maken. Zijn oordeel is bovendien onbegrijpelijk omdat Brein ook tegen de ‘proxy’s’ en andere ‘indexers’ kan optreden en ook als zodanig optreedt. (onderdeel III.4) In rov. 5.24 heeft het hof verder ten onrechte aangenomen dat het proportionaliteitsvereiste meebrengt dat sprake moet zijn van ‘onmiddellijke effectiviteit’ en/of dat de rechthebbende onmiddellijk alle mogelijke maatregelen (tegen eenieder) moet nemen teneinde auteursrechtinbreuken tegen te gaan (onderdeel III.10).
4.2.1
Bij de beoordeling van deze klachten is het volgende van belang.
4.2.2
Brein heeft haar primaire vorderingen gebaseerd op art. 26d Aw. Deze bepaling vormt de implementatie van art. 11, derde volzin, Handhavingsrichtlijn en art. 8lid 3 Auteursrechtrichtlijn.
4.2.3
De achtergrond van art. 11, derde volzin, Handhavingsrichtlijn en art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn is dat in toenemende mate de diensten van tussenpersonen worden gebruikt om inbreuk te maken op auteursrechten of naburige rechten en die tussenpersonen in veel gevallen het best in staat zijn om een eind te maken aan die inbreuken (punt 59 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn). Deze bepalingen verplichten de lidstaten dan ook ervoor te zorgen dat de rechthebbenden kunnen verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op die rechten.
4.2.4
Het HvJEU heeft in zijn arrest van 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien), overwogen dat niet is uitgesloten dat een bevel als hier aan de orde niet leidt tot volledige beëindiging van inbreuken op het intellectuele eigendomsrecht (punt 58) en dat ook niet valt uit te sluiten dat er geen maatregel bestaat of praktisch realiseerbaar is die in voorkomend geval niet op een of andere manier zou kunnen worden omzeild (punt 60).
4.2.5
Het enkele feit dat inbreukmakers de mogelijkheid hebben om de maatregelen als bedoeld in art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn (en dus in art. 26d Aw) te omzeilen en aldus alsnog inbreuk te maken op de auteursrechten van de rechthebbenden, brengt dan ook nog niet mee dat de maatregel van het blokkeren van websites door internetproviders ineffectief is (zie ook conclusie van de A-G Cruz Villalón voor het arrest UPC Telekabel Wien, punt 100).
4.2.6
Het HvJEU heeft in zijn arrest UPC Telekabel Wien verder nog overwogen:
“62 De maatregelen die de adressaat van een bevel als dat van het hoofdgeding ter uitvoering van dit bevel neemt, moeten voldoende doeltreffend zijn om een effectieve bescherming van het betrokken grondrecht te verzekeren, wat inhoudt dat zij tot gevolg moeten hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met genoemd grondrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.
63 Bijgevolg kan echter niet worden aangenomen dat de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering van een bevel als dat van het hoofdgeding, ofschoon zij in voorkomend geval niet kunnen leiden tot een volledige beëindiging van de op het intellectuele-eigendomsrecht gemaakte inbreuken, onverenigbaar zijn met het overeenkomstig artikel 52, lid 1, in fine, van het Handvest na te streven rechtvaardige evenwicht tussen alle toepasselijke grondrechten, evenwel op de dubbele voorwaarde dat zij de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen en dat zij tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.”
4.3
Het hof heeft in rov. 5.10-5.12 overwogen dat, indien de inbreukmakende abonnees van Ziggo c.s. de gevorderde blokkade ontwijken, dan – ondanks de door blokkades veroorzaakte afname van het bezoek aan TPB en het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen – het beoogde doel (bescherming van auteursrechten) niet dichterbij wordt gebracht en de gevorderde blokkade niet als effectief kan worden beschouwd. Volgens het hof is er dan namelijk geen vermindering van de door die abonnees gepleegde inbreuken, maar is slechts sprake van een verandering van de wijze waarop zij die inbreuken plegen. Omdat na blokkade A het BitTorrent-gebruik onder de abonnees van Ziggo c.s. door grootschalige ontwijking gelijk is gebleven (rov. 5.19 en 5.20) en het aantal illegale downloaders zelfs is gestegen (rov. 5.21), kan niet worden aangenomen dat de blokkade effectief is geweest ten aanzien van de abonnees van Ziggo c.s. (rov. 5.22).
4.4.1
Vast staat dat – los van de vraag of TPB inbreuk maakt, waaromtrent hieronder nader – een (relevant) deel van de abonnees van Ziggo c.s., met gebruikmaking van de diensten van TPB, zonder toestemming van rechthebbenden beschermde werken beschikbaar stelt en daarmee inbreuk maakt op het auteursrecht en de naburige rechten van die rechthebbenden. Omdat Ziggo c.s. de door die abonnees gemaakte inbreuken met betrekking tot beschermde werken via internet doorgeeft, zijn zij (zonder meer) aan te merken als tussenpersonen in de zin van art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn (zie UPC Telekabel Wien, punten 30-40).
4.4.2
De vordering van Brein strekt ertoe dat Ziggo c.s. wordt bevolen om de toegang van hun abonnees tot TPB te blokkeren. Het hof heeft de effectiviteit van het gevorderde bevel afgemeten aan het door Brein beoogde doel (alle mogelijke) inbreuken op de auteursrechten van rechthebbenden, gepleegd met gebruikmaking van internet, althans door middel van het gebruik van (BitTorrent)websites, geheel uit te bannen. Daarmee heeft het hof miskend dat ook als bepaalde maatregelen niet tot een volledige beëindiging van alle auteursrechtinbreuken kunnen leiden, zij nog wel verenigbaar kunnen zijn met het evenredigheidsvereiste van art. 52 lid 1 Handvest. Uit punt 62-63 van het arrest UPC Telekabel Wien van het HvJEU volgt immers dat het enkele feit dat een blokkade wordt of kan worden ontweken, de blokkade nog niet ineffectief maakt. Voldoende is dat de blokkade - voor zover zij de inbreuken niet kan verhinderen - de inbreuken bemoeilijkt en internetgebruikers het maken van die inbreuken ernstig ontraadt.
4.4.3
Het oordeel van het hof (in rov. 5.24) dat een vordering als de onderhavige alleen kan worden toegewezen, indien ook (alle) andere (relevante) BitTorrent-sites in de procedure waren betrokken, getuigt eveneens van een onjuiste rechtsopvatting. Een dergelijke eis vindt geen steun in Europese of nationale wetgeving. Zonder nadere motivering valt ook niet in te zien waarom Brein geen rechtens te respecteren belang heeft bij het om te beginnen blokkeren van één van die sites. Het oordeel van het hof dat de ‘stap voor stap-benadering’ die Brein in dit verband voorstaat, toewijzing van haar vordering strijd zou doen opleveren met de evenredigheidseis van art. 52 lid 1 Handvest, is dan ook onjuist.
4.5
Gelet op het voorgaande slagen de onderdelen III.3-III.4 en III.10 van het middel in het principale beroep.
4.6.1
Tot slot klaagt het middel dat het oordeel van het hof in rov. 5.25 dat de blokkade door Brein niet is gevorderd met het oog op de bescherming van de auteursrechten op het ‘art work’, onbegrijpelijk is, onder meer gelet op de uitdrukkelijke stelling van Brein dat zij (ook) de rechthebbenden op het ‘art work’ vertegenwoordigt (onderdeel III.11).
4.6.2
Ook deze klacht treft doel. Brein heeft, blijkens rov. 4.7 en 4.8, de gevorderde maatregel mede gebaseerd op de inbreuken op de auteursrechten ter zake van het ‘art work’ en gesteld dat reeds die inbreuken het gevraagde verbod rechtvaardigen. Het oordeel van het hof is dan ook onbegrijpelijk.
4.6.3
Nu de hiervoor behandelde klachten van het door Brein voorgestelde middel III slagen, is voldaan aan de voorwaarde waaronder Ziggo c.s. hun incidentele beroepen hebben ingesteld.
4.6.4
De op de hier aan de orde zijnde oordelen betrekking hebbende klachten in de onderdelen 2, 3 en 4 van het middel van Ziggo, alsmede in de middelen II en III van XS4ALL, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van middel I in het principale beroep en van onderdeel 1 van Ziggo en onderdeel I van XS4ALL in de voorwaardelijke incidentele beroepen
5.1
Middel I in het principale beroep komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 4.6 en rov. 4.8, waar het hof heeft overwogen:
“4.6 De beheerders van TPB maken, al dan niet via magnet links, de in torrent-bestanden neergelegde meta-informatie toegankelijk voor het publiek (zie rov. 1.a). Zij bieden dus toegang tot de informatie die nodig is om toegang te kunnen krijgen tot de door de ‘seeders’ geüploade werken. Dit handelen van de TPB-beheerders vormt naar het oordeel van het hof geen mededeling van die werken aan het publiek in de zin van artikel 3 Arl. Daarvoor is de tot die werken geboden toegang te indirect. Dat, zoals Brein stelt (…), TPB de magnet links creëert en de trackers toevoegt aan de torrents/magnet links, maakt dit niet anders nu magnet links en trackers ook alleen maar naar meta-informatie verwijzen of meta-informatie bevatten. Uit de andere feiten die Brein heeft genoemd (…) kan evenmin worden afgeleid dat TPB méér doet dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot geüploade werken te kunnen krijgen. Er is dus geen sprake van een interventie als bedoeld in de rechtspraak van het HvJEU over het begrip ‘mededeling aan het publiek’ (zie o.m. zijn arresten van 13 oktober 2011, C-432/09 inzake ‘Airfield’, en van 15 maart 2012, C-135/10 inzake ‘Marco del Corso’), zodat het er niet toe doet of de TPB-beheerders uit winstbejag handelen en of wellicht een nieuw publiek voor de werken in kwestie wordt aangeboord. Ook de hierop geënte stellingen van Brein (…) kunnen haar niet baten. Dit laat overigens de mogelijkheid onverlet dat de beheerders van TPB onrechtmatig jegens de rechthebbenden handelen doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen (waaronder in ieder geval de uploaders) faciliteren/bevorderen. Dit valt echter niet onder de reikwijdte van artikel 3 Arl.
(…)
4.8
De conclusie van het voorgaande luidt dat met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk is gepleegd door:
- een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s.;
- de beheerders van TPB, doch alleen met betrekking tot het ‘art work’.
Ten aanzien van (uitsluitend) deze handelingen is artikel 26d Aw van toepassing. Dit artikel en daaraan ten grondslag liggende artikelen 8 lid 3 Arl en 11, 3e volzin, Hrl zien niet op de situatie dat een derde met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen als Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert, maar niet zelf pleegt (verg. rov. 4.6 in fine).”
5.2
Onderdeel I.a betoogt, naar de kern genomen, dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een mededeling door TPB aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn op de grond dat de tot de werken geboden toegang te indirect is. Onderdeel I.b klaagt onder meer dat het hof ten onrechte een scheiding heeft gemaakt tussen inbreuken door abonnees enerzijds en inbreuken door TPB anderzijds, waar zij in feite allen bijdragen tot de bedoelde inbreuken.
5.3.1
Ziggo c.s. stellen zich op het standpunt dat Brein geen belang heeft bij de behandeling van de klachten van middel I, aangezien reeds is komen vast te staan dat abonnees van Ziggo c.s., met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s., auteursrechtinbreuk plegen evenals, voor zover het gaat om ‘art works,’ de beheerders van TPB.
5.3.2
Dit verweer van Ziggo c.s. mist doel. Het antwoord op de vraag of (naast de abonnees van Ziggo c.s. die van de diensten van TPB gebruikmaken, ook) de beheerders van TPB inbreuk maken op de auteursrechten, legt gewicht in de schaal bij de afweging die moet worden gemaakt in het kader van art. 26d Aw. Om die reden heeft Brein belang bij deze klachten.
5.4
Bij de inhoudelijke beoordeling van de klachten is het volgende van belang.
5.5
In het onderhavige geval staat vast dat door tussenkomst van TPB beschermde werken ter beschikking worden gesteld aan het publiek zonder toestemming van de rechthebbenden. Eveneens staat vast dat abonnees van Ziggo c.s. met behulp van (de diensten van) TPB zonder toestemming van rechthebbenden beschermde werken beschikbaar stellen en daarmee inbreuk maken op de auteursrechten en de naburige rechten van die rechthebbenden. Beoordeeld moet dus worden of TPB ook, dat wil zeggen naast de abonnees, mededeling van werken aan het publiek doet als bedoeld in art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn, door te handelen als beschreven hiervoor in 3.1 en in het bijzonder door:
- het creëren en het handhaven van een systeem waarin internetgebruikers met elkaar in verbinding treden om (fragmenten van) werken die zich op hun eigen computers bevinden, met elkaar te kunnen delen,
- een website te beheren waarop gebruikers daartoe torrents kunnen uploaden met verwijzingen naar (de fragmenten van) die werken, en
- de op die website geüploade torrents te indexeren en te categoriseren zodat (de fragmenten van) de achterliggende werken kunnen worden getraceerd en de gebruikers die werken (als één geheel) kunnen downloaden.
5.6
De Auteursrechtrichtlijn preciseert zelf niet wat onder ‘mededeling aan het publiek’ dient te worden verstaan. Het is evenwel een Unierechtelijk autonoom begrip, waaraan een ruime betekenis toekomt (zie HvJEU 7 december 2006, C-306/05, ECLI:EU:C:2006:764 (SGAE), punt 36). De betekenis en de draagwijdte van dit begrip moeten worden gepreciseerd aan de hand van de context waarin het aan de orde is, en van de doelstelling van de Auteursrechtrichtlijn (HvJEU 7 maart 2013, C‑607/11, ECLI:EU:C:2013:147, NJ 2013/444 (TVCatchup), punten 20-22). Vaste rechtspraak van het HvJEU is dat een ‘handeling bestaande in een mededeling’ ruim moet worden opgevat teneinde - zoals met name voortvloeit uit de punten 4 en 9 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn - een hoog beschermingsniveau te waarborgen aan de houders van een auteursrecht (HvJEU 13 februari 2014, C‑466/12, ECLI:EU:C:2014:76 (Svensson), punt 17), zodat zij met name bij een mededeling aan het publiek een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen.
De (loutere) beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten, is geen mededeling in de zin van de Auteursrechtrichtlijn (punt 27 van de considerans; vgl. punten 45-47 van het hiervoor vermelde SGAE-arrest).
Het arrest HvJEU 13 oktober 2011, C‑431/09 en C‑432/09, ECLI:EU:C:2011:648 (Airfield) leert dat ook van een mededeling aan het publiek sprake kan zijn wanneer door een derde toegang wordt verschaft tot een signaal van een ander dat een werk bevat, zonder dat die derde zelf overdracht van het beschermde materiaal verzorgt.
Voorts moet het plaatsen van hyperlinks naar beschermde werken worden aangemerkt als een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 Auteursrechtrichtlijn, zo blijkt uit HvJEU 13 februari 2014, C‑466/12, ECLI:EU:C:2014:76 (Svensson).
5.7
Anders dan partijen in cassatie – in tegengestelde zin – betogen, volgt uit de Svensson-uitspraak niet het antwoord op de vraag of TPB met de hiervoor onder 5.5 weergegeven handelingen een mededeling aan het publiek doet als bedoeld in art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn. Het onderhavige geval onderscheidt zich van (niet alleen Svensson, maar al) de hiervoor besproken gevallen doordat het niet TPB is die bepaalt welke content via haar website wordt doorgegeven, maar de gebruikers van haar website.
5.8.1
Naar het oordeel van de Hoge Raad laat die vraag – die ook in onderdeel 1 van het middel van Ziggo en middel I van XS4ALL aan de orde wordt gesteld – zich niet zonder redelijke twijfel beantwoorden.
5.8.2
Enerzijds geldt dat TPB de werken niet zelf ter beschikking stelt aan haar gebruikers. TPB is niet, althans niet rechtstreeks, betrokken bij het up- en downloaden van de werken. Zoals reeds overwogen, is het niet TPB, maar zijn het de gebruikers van haar website, die bepalen welke werken worden doorgegeven. De doorgegeven werken zijn niet afkomstig van TPB, maar van de (computers van de) gebruikers. In zoverre is niet uit te sluiten dat geoordeeld moet worden dat TPB slechts faciliteiten ter beschikking stelt, als bedoeld in considerans 27 van de Auteursrechtrichtlijn.
5.8.3
Anderzijds geldt dat TPB wel een essentiële schakel vormt in het ter beschikking stellen van die werken. TPB heeft het systeem gecreëerd waarin die werken worden uitgewisseld. Dankzij de ruimte die TPB hun biedt, kunnen de gebruikers van TPB met elkaar in contact komen om werken uit te wisselen. Bovendien zouden de gebruikers de torrents die naar de beschermde werken verwijzen, zonder de indexatie daarvan door TPB, niet, althans niet zo eenvoudig, kunnen vinden. Als gevolg van het systeem dat TPB heeft gecreëerd en in stand houdt, lopen rechthebbenden een (belangrijk deel van de) passende beloning voor het gebruik van hun werk mis. Mede gelet op de doelstelling van de Auteursrechtrichtlijn (het waarborgen van een hoog beschermingsniveau van auteursrechten zodat de rechthebbenden bij een mededeling aan het publiek een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen) en de (daarop gebaseerde) vaste rechtspraak dat het begrip mededeling van werken ruim moet worden uitgelegd, kan niet worden uitgesloten dat het handelen van TPB moet worden aangemerkt als mededeling van werken aan het publiek in de zin vanart. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn.
5.9
Nu de onderhavige vraag van Unierecht zich niet zonder redelijke twijfel laat beantwoorden, zal de Hoge Raad deze bij wijze van prejudiciële vraag aan het HvJEU voorleggen.
5.10
Bij ontkennende beantwoording van de hiervoor in 5.9 bedoelde vraag rijst nog de vraag of art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn ruimte bieden voor een bevel aan een internetprovider tot blokkering van (sub)domeinnamen en IP-adressen van derden die handelen als TPB (in dat geval dus: zonder zelf inbreuk te maken). In punt 32 van het hiervoor in 4.2.4 vermelde arrest UPC Telekabel Wien is een internetprovider die zijn klanten toegang verschaft tot door een derde op internet voor het publiek beschikbaar gestelde beschermde werken, aangemerkt als een tussenpersoon wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een recht in de zin van art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn. De website van TBP kan, bij ontkennende beantwoording van de hiervoor in 5.9 bedoelde vraag, echter niet zonder meer worden gelijkgesteld met het op internet voor het publiek beschikbaar stellen van beschermde werken. Ook in dit verband brengen de hiervoor in 5.8.2 en 5.8.3 gegeven argumenten mee dat sprake is van een vraag van Unierecht die zich niet zonder redelijke twijfel laat beantwoorden.
5.11
De overige klachten van het principale en van de incidentele middelen behoeven in dit stadium geen behandeling.
6. Omschrijving van de feiten en uitgangspunten waarop de door het HvJEU te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst naar de hiervoor in 3.1 en 5.5 vermelde feiten en uitgangspunten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
7. Vragen van uitleg
De vragen van uitleg van Unierecht waarvan de Hoge Raad beantwoording door het HvJEU nodig acht voor zijn beslissing op het cassatieberoep, zijn de volgende:
1. Is sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn door de beheerder van een website, indien op die website geen beschermde werken aanwezig zijn, maar een systeem bestaat (als beschreven hiervoor in 3.1 en 5.5) waarbij voor gebruikers meta-informatie over beschermde werken die op de computers van gebruikers staat, wordt geïndexeerd en gecategoriseerd, zodanig dat de gebruikers de beschermde werken aan de hand daarvan kunnen traceren en kunnen up- en downloaden?
2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt:
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verzoekt het HvJEU met betrekking tot de hiervoor in 7 geformuleerde vragen uitspraak te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het HvJEU naar aanleiding van dit verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 13 november 2015.
Conclusie 29‑05‑2015
Inhoudsindicatie
In deze zaak, waarin het gaat over website-blocking: een rechterlijk bevel tegen Ziggo en XS4ALL tot blokkade van toegang van haar abonnees tot in dit geval een BitTorrent indexsite, The Pirate Bay (TPB), concludeert de A-G in het principale cassatieberoep vragen van uitleg te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de vraag of TPB zelfstandig openbaar maakt en de reikwijdte van art. 26d Aw. De klachten over de door het Haagse hof aangelegde evenredigheids- en effectiviteitstoets van de gevraagde blokkademaatregel slagen. Dat geldt volgens de A-G ook voor de klacht over de subsidiaire onrechtmatigedaadsgrondslag. De klachten in het principale beroep over de bewijslastverdeling van art. 26d en het gebrek aan rekenschap door het hof van rechterlijke uitspraken in andere lidstaten van de EU die blokkering van TPB wel toestaan zijn tevergeefs voorgesteld. De klachten van de voorwaardelijk incidentele beroepen over de vraag of art. 26d Aw als rechtsgrondslag kan dienen voor de blokkade kunnen afhankelijk van het antwoord van het HvJEU op de gestelde vragen slagen. De klachten over de effectiviteit van die blokkade en de bezwaarlijkheid van de gevorderde maatregelen, waaronder grondrechtenafweging, kunnen niet tot cassatie leiden. Aan de beantwoording van de klacht van XS4ALL over de weigering door het hof van de te late IE-proceskostenspecificatietoepassing, wordt door de A-G in dit stadium nog niet toegekomen.
Partij(en)
14/02399
mr. G.R.B. van Peursem
29 mei 2015
Conclusie inzake:
Stichting Brein, voorheen genaamd Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland, Brein
(hierna: Brein),
eiseres tot cassatie, verweerster in de deels voorwaardelijk incidentele cassatieberoepen,
tegen:
1. Ziggo B.V.
(hierna: Ziggo),
verweerster in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
en
2. XS4ALL Internet B.V.
(hierna: XS4ALL),
verweerster in cassatie, eiseres in het deels voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
(hierna gezamenlijk: Ziggo c.s.).
Deze zaak gaat over website-blocking: een rechterlijk bevel tegen Ziggo c.s. tot blokkade van toegang van haar abonnees tot in dit geval een BitTorrent indexsite, The Pirate Bay (TPB), die al zonder executabel succes rechtstreeks is aangepakt door Brein. De rechtbank wees dat toe, het hof niet, voornamelijk omdat deze maatregel niet effectief zou zijn.
Het principaal cassatieberoep betwist dat TPB als indexer niet zelf openbaar maakt, klaagt over de reikwijdte en de bewijslastverdeling van art. 26d Aw (verbod tegen tussenpersonen), richt klachten tegen het oordeel dat niet aan het effectiviteits- en evenredigheidsvereiste is voldaan en tegen de beoordeling van de subsidiaire onrechtmatigedaadsgrondslag die Brein aandraagt om te besluiten met een motiveringsklacht over het gebrek aan rekenschap door het hof van rechterlijke uitspraken in andere lidstaten van de EU die blokkering van TPB wel toestaan.
De voorwaardelijk incidentele cassatieberoepen van de providers betwisten dat art. 26d Aw als rechtsgrondslag kan dienen voor de blokkade en formuleren klachten over de effectiviteit van die blokkade en de bezwaarlijkheid van de gevorderde maatregelen, in welk kader de providers aandacht vragen voor een grondrechtenafweging. Verder klaagt XS4ALL over de weigering door het hof van de te late IE-proceskostenspecificatietoepassing.
Ik kom er wat de hoofdpunten betreft op uit dat prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) nodig zijn over de vraag of een BitTorrent indexsite als TPB “meedeelt aan het publiek” in de zin van de Auteursrechtrichtlijn (Arl), althans aan “mede-meedelen aan het publiek” doet, zo dat zou bestaan. Als dat niet zo is, moet denk ik prejudiciëel geverifieerd worden of art. 8 lid 3 Arl (bevel tegen tussenpersoon) ook kan worden gericht tegen providers bij het alsdan als faciliterend handelen van BitTorrent indexers als TPB aan te merken handelen van dezen, oftewel of “derden” uit deze richtlijnbepaling en art. 26d Aw/art. 15e Wnr zelf inbreuk moeten maken, wil er plaats zijn voor zo’n maatregel tegen tussenpersonen. Als deze prejudiciële hobbels zijn genomen, meen ik overigens dat de door het Haagse hof aangelegde evenredigheids- en effectiviteitstoets van de gevraagde blokkademaatregel onjuist, want te streng is, zodat het arrest hoe dan ook niet in stand zou moeten blijven.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan1.:
1.1.1
The Pirate Bay (hierna: TPB) is een door een drietal natuurlijke personen (hierna: de beheerders) opgerichte BitTorrent-website. BitTorrent is een protocol waarmee internetgebruikers bestanden kunnen uitwisselen (“filesharing”). De gebruikers van een BitTorrent-protocol worden “peers” genoemd, een BitTorrent-protocol wordt daarom ook wel aangeduid als een “peer to peer”- of P2P-protocol. De essentie van BitTorrent is dat de uit te wisselen bestanden in kleine stukjes worden opgeknipt, waardoor het niet nodig is om een centrale server voor de opslag van die bestanden aan te houden. Bij “filesharing” met behulp van TPB is het volgende van belang:
Om te kunnen “filesharen” moeten de “peers” eerst specifieke software (een BitTorrent-client) downloaden. Deze software wordt niet door TPB aangeboden.
Torrents zijn bestanden die meta-informatie bevatten over zich op de computers van de “peers” bevindende bestanden, zoals mediabestanden (audio, video, games, software of e-books). Bij deze meta-informatie gaat het met name om informatie over hoe de mediabestanden zijn opgedeeld en waar deze kunnen worden gevonden. Verder wordt in de torrents verwezen naar de zogenoemde tracker, een server die bijhoudt welke “peers” beschikbaar zijn voor een bepaalde torrent/bepaald mediabestand. Naast dit centrale tracker-systeem met behulp van een server is er ook een decentraal systeem, de Distributed Hash Table (DHT), waarbij iedere deelnemende “peer” zelf als tracker fungeert.
De zogenoemde “initial seeders”, die een op hun computer staand mediabestand (bijvoorbeeld een muzieknummer of een film) aan hun “peers” ter beschikking willen stellen, maken met behulp van hun BitTorrent-client een torrent-bestand aan.
Tegenwoordig worden in plaats van torrents vooral magnet links gebruikt2., dat zijn links die niet verwijzen naar een bepaald mediabestand, maar die – aan de hand van een hash (vingerafdruk) – de inhoud van een torrent bestand identificeren.
De door de “initial seeders” aangemaakte torrents/magnet links worden door hen geüpload naar een site als TPB die deze torrents/magnet links vervolgens indexeert.
De geüploade torrents/magnet links kunnen als gevolg van de door TPB aangebrachte indexering worden gevonden door de “peers”. Aldus kunnen de “peers” op TPB zoeken naar de door hen gewenste mediabestanden. Zij kunnen deze bestanden vervolgens met behulp van de BitTorrent-client in verschillende stukjes downloaden. Het is deze client die het downloaden start. Daarbij speelt TPB geen rol.
1.1.2
Een deel van de op TPB aangeboden torrents/magnet links verwijst naar auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal. Door de rechthebbenden is (doorgaans) aan de beheerders en gebruikers van TPB geen toestemming verleend om de voorbehouden handelingen te verrichten.
1.1.3
Ziggo en XS4ALL zijn internet-accessproviders3.. Er zijn abonnees van deze providers die gebruik ma(a)k(t)en van TPB.
1.1.4
Brein is een stichting, waarbij de rechthebbenden ten aanzien van het leeuwendeel van de muziek- en filmwerken en computergames op de Nederlandse markt zijn aangesloten. De stichting stelt zich krachtens haar statuten ten doel het bestrijden van de onrechtmatige exploitatie van informatiedragers en informatie en het te dien einde behartigen van de belangen van rechthebbenden op informatie en van de rechtmatige exploitanten daarvan, met name van de bij haar aangeslotenen.
1.2
Brein heeft primair gesteld dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB, alsook de beheerders van TPB, inbreuk maken op auteursrechten en naburige rechten door gebruik te maken van de diensten van Ziggo c.s. en dat Ziggo c.s. (dus) tussenpersonen zijn in de zin van art. 26d Aw en 15e Wnr. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat Ziggo c.s. zelf onrechtmatig handelen doordat zij welbewust en structureel inbreuk door hun abonnees faciliteren. Op grond daarvan heeft Brein voor zover van belang dit gevorderd:
I. een gebod aan Ziggo c.s. om hun diensten die gebruikt worden om inbreuk te plegen op de auteurs- en naburige rechten van rechthebbenden wier belangen Brein behartigt te staken en gestaakt te houden door middel van het blokkeren en geblokkeerd houden van een aantal specifiek genoemde domeinnamen/(sub)domeinen en IP-adressen waarmee TPB opereert;
II. voor het geval dat TPB via andere IP-adressen en/of domeinnamen zou gaan opereren, een gebod aan Ziggo c.s. om de toegang van hun klanten tot deze andere IP-adressen en/of domeinnamen/(sub)domeinen binnen 24 uur na verzoek daartoe van Brein te blokkeren en geblokkeerd te houden;
III. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.3
Ziggo c.s. hebben in eerste aanleg afzonderlijk gemotiveerd verweer gevoerd4., er is gere- en gedupliceerd en gepleit op 1 november 2011.
1.4
Bij eindvonnis5.van 11 januari 2012 heeft de rechtbank de vorderingen toegewezen, met dien verstande dat in de vordering onder II ‘24 uur’ is vervangen door tien werkdagen. De beslissing is gebaseerd op de primaire grondslag en de overweging dat de abonnees van Ziggo c.s. inbreuk plegen met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. Nu de rechtbank de vorderingen van Brein op die gronden al toewijsbaar heeft geoordeeld, heeft zij het standpunt van Brein onbesproken gelaten dat ook TPB van de diensten van Ziggo c.s. gebruik heeft gemaakt om inbreuk te plegen (vgl. rov. 4.51 eindvonnis). De stelling van Ziggo c.s. dat de gevorderde blokkades niet effectief zijn, is door de rechtbank verworpen op de grond dat de blokkades, ook al zijn er ongetwijfeld abonnees die deze zullen weten te omzeilen, in ieder geval een extra barrière betekenen.
1.5
Ziggo en XS4ALL zijn afzonderlijk bij (thans) het gerechtshof Den Haag in hoger beroep gekomen6.. Brein heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Nadat partijen de zaak op 19 september 2013 hadden doen bepleiten, heeft het hof bij arrest van 28 januari 20147.de vorderingen van Brein afgewezen8.. De hoofdreden daarvoor is kort gezegd dat de gevorderde blokkades als niet-effectief moeten worden beschouwd, waardoor volgens het evenredigheidsbeginsel de inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. niet is gerechtvaardigd.
1.6
Brein heeft tijdig9.beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 28 januari 2014. Ziggo en XS4ALL hebben afzonderlijk verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Verder hebben zij afzonderlijk (deels) voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Brein heeft in de incidentele beroepen geconcludeerd tot verwerping. Beide partijen hebben de zaak op 14 november 2014 door hun advocaten mondeling doen toelichten, waarna (mondeling) is gerepliceerd en gedupliceerd.
2. Beoordeling van het principaal cassatieberoep
2.1
Brein heeft vijf cassatiemiddelen voorgesteld met verdere onderverdelingen.
middel I: mededeling aan het publiek
2.1.1
Middel I heeft twee onderdelen (Ia-Ib), die uiteenvallen in subonderdelen.
Onderdeel Ia richt zich tegen rov. 4.6, waarin het hof afwijzend oordeelt over het door TPB zelf openbaar maken in auteursrechtelijke zin (op het ‘art work’, CD-hoezen e.d. van die werken na dan):
“4.6 De beheerders van TPB maken, al dan niet via magnet links, de in torrent-bestanden neergelegde meta-informatie toegankelijk voor het publiek (zie rov. 1.a). Zij bieden dus toegang tot de informatie die nodig is om toegang te kunnen krijgen tot de door de ‘seeders’ geuploade werken. Dit handelen van de TPB-beheerders vormt naar het oordeel van het hof geen mededeling van die werken aan het publiek in de zin van artikel 3 Arl. Daarvoor is de tot die werken geboden toegang te indirect. Dat, zoals Brein stelt onder 344 en 378 MvA, TPB de magnet links creëert en de trackers toevoegt aan de torrents/magnet links, maakt dit niet anders nu magnet links en trackers ook alleen maar naar meta-informatie verwijzen of meta-informatie bevatten. Uit de andere feiten die Brein heeft genoemd in de punten 335-390 MvA kan evenmin worden afgeleid dat TPB méér doet dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot geuploade werken te kunnen krijgen. Er is dus geen sprake van een interventie als bedoeld in de rechtspraak van het HvJEU over het begrip ‘mededeling aan het publiek’ (zie o.m. zijn arresten van 13 oktober 2011, C-432/09 inzake ‘Airfield’, en van 15 maart 2012, C-135/10 inzake ‘Marco del Corso’), zodat het er niet toe doet of de TPB-beheerders uit winstbejag handelen en of wellicht een nieuw publiek voor de werken in kwestie wordt aangeboord. Ook de hierop geënte stellingen van Brein (MvA onder 306-409) kunnen haar niet baten. Dit laat overigens de mogelijkheid onverlet dat de beheerders van TPB onrechtmatig jegens de rechthebbenden handelen doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen (waaronder in ieder geval de uploaders) faciliteren/bevorderen. Dit valt echter niet onder de reikwijdte van artikel 3 Arl.”
2.1.2
Onderdeel Ia.1 richt een rechts- althans motiveringsklacht tegen het oordeel dat TPB niet zelf aan het publiek meedeelt/openbaar maakt. Dat grondt het hof op de bevinding dat TPB slechts verwijst naar meta-informatie die gebruikt kan worden om inbreukmakende bestanden te vinden. Dat klopt volgens Brein niet, omdat TPB met of zonder magnet links de meta-informatie uit de torrent-bestanden toegankelijk maakt voor het publiek en die informatie is nodig om toegang te krijgen tot de door “seeders” geüploade werken. Daarbij mag er in cassatie van worden uitgegaan dat TPB magnet links creëert en trackers toevoegt aan de torrent-bestanden/magnet links, uit winstbejag handelt en een nieuw publiek aanboort. TPB heeft hier een centrale en noodzakelijke rol. Dat de door TPB verschafte toegang “te indirect” zou zijn is onjuist, want geen geldig criterium. Dit is bovendien onbegrijpelijk op grond van de hypothetisch feitelijke grondslag dat derden door de interventie van TPB onmiddellijk en direct toegang hebben tot inbreukmakende werken10..
Volgens onderdeel Ia.2 geldt dit temeer in verband met een aantal door Brein ingenomen en door het hof in het midden gelaten stellingen - die erop neerkomen dat TPB zelf openbaar maakt11..
Uit die feiten blijkt volgens onderdeel Ia.3 een (actieve) interventie van TPB, waardoor ter beschikking van het publiek wordt gesteld, waarbij in cassatie vaststaat dat wordt gehandeld uit winstbejag en een nieuw publiek wordt aangeboord.
Het gestelde in de onderdelen Ia.1-Ia.2 maakt volgens onderdeel Ia.4 dat onjuist/onbegrijpelijk is dat uit de andere feiten die Brein heeft genoemd bij MvA 335-390 niet kan worden afgeleid dat TPB méér doet dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot geüploade werken te krijgen.
Volgens onderdeel Ia.5 heeft het hof ten onrechte/onbegrijpelijkerwijs niet in zijn oordeel betrokken dat “het op een website plaatsen van aanklikbare links naar werken” volgens HvJEU-rechtspraak een mededeling oplevert. Zeker nu er in cassatie van kan worden uitgegaan (MvA 340-343 en pleitnota Brein appel 28-31) dat de magnet links op de website van TPB naar werken verwijzen en dat (mede dankzij de op internet alom aanwezige BitTorrenttechniek) louter door het klikken op die links die werken vrijwel onmiddellijk worden opgeroepen en afgespeeld, zonder dat enige aanvullende actie van gebruikers nodig is. Daaraan doet volgens de rechtspraak van het HvJEU niet af dat de technische weg die werken afleggen om bij de gebruiker te geraken “indirect” is, zodat het hof niet had mogen volstaan met die constatering, althans heeft het hof niet duidelijk gemaakt waarom in geval van een “indirecte weg” geen sprake is van “een handeling bestaande in een mededeling”, met name wanneer de link werken onmiddellijk oproept wanneer deze worden “aangeklikt”.
Het oordeel van het hof is volgens onderdeel Ia.6 ook onjuist/onbegrijpelijk, omdat het hof kennelijk doorslaggevend acht of sprake is van een “interventie”. Althans is onjuist en onbegrijpelijk dat het hof afwezigheid van een interventie vindt volstaan, nu voor een mededeling aan het publiek een “interventie” geen constitutief vereiste is; “opstarten” volstaat. Nu daarnaast in cassatie vaststaat dat (door TPB) een nieuw publiek wordt aangeboord en dat sprake is van winstbejag door TPB, dat TPB een centrale rol vervult (zoals aangevoerd in de onderdelen 1a.1 en 1a.2) en verder dat de ondergrens - het louter ter beschikking stellen van fysieke installaties - ruimschoots is gepasseerd, is het non-mededelingsoordeel oordeel van het hof onbegrijpelijk.
Onderdeel Ia.7 betoogt dat op grond van in cassatie vaststaande feiten TPB zelfstandig en in samenspel met de gebruikers van ISP’s en hun peers auteursrechtinbreuk pleegt12.. Dan is onjuist/onbegrijpelijk dat het hof op grond daarvan en/of de feiten die in de onderdelen 1a.1-1a.2 zijn vermeld tot non-inbreuk door TPB komt, nu (in ieder geval) TPB gezamenlijk (en in vereniging), en/of als groep en/of (willens en wetens) samenwerkend, en/of samenwerkend volgens een gemeenschappelijk plan met de (uploadende) gebruikers inbreuk op auteursrechten pleegt, waarvoor TPB hoofdelijk aansprakelijk is. Zeker nu het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten dan wel niet relevant heeft geacht dat ook de downloadende gebruikers van illegale content auteursrechtinbreuk plegen.
2.1.3
Ziggo meent dat Brein geen belang heeft bij de behandeling van deze klachten. Het hof heeft overwogen dat een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s. met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. via TPB auteursrechtinbreuk plegen en dat dat ook geldt voor TPB voor zover het betrekking heeft op covers van film- en game-DVD’s, muziek-CD’s, boeken, filmposters en ander “art work” (rov. 4.7-4.8). Op deze handelingen is volgens het hof art. 26d Aw van toepassing. De vordering van Brein – het blokkeren van TPB – kan op die grond, mits aan de overige vereisten wordt voldaan, worden toegewezen, zodat niet van belang is of TPB zelf een mededeling aan het publiek verricht, aldus Ziggo. Het belang bij de behandeling van deze klachten herleeft volgens Ziggo indien onderdeel 1 van haar incidenteel cassatieberoep slaagt. Onder A wordt daarin aangevoerd dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk door de abonnees van Ziggo via TPB, zoals we nog zullen zien.
Volgens mij moet onderdeel Ia wel behandeld worden13., nu met het mogelijk slagen daarvan rechtsreeks auteursrechtinbreuk van TPB zou komen vast te staan niet alleen op het “art work”, zoals het hof ook heeft aangenomen, maar op de werken zelf. Zoals we nog zullen zien, is Breins vordering dan rechtstreeks te toetsen aan de criteria uit het nog te bespreken Telekabel Wien-arrest en wordt de grondrechtenafweging en het vinden van een “juist evenwicht” anders. Het werkt ook door voor de beoordeling van de reikwijdte van art. 26d Aw, het bevel aan tussenpersonen.14.
BitTorrent
2.1.4
Laten we eerst de gebruikte techniek nader onder de loep nemen. Dat is een wat hybride figuur die voor auteursrechtelijke hoofdbrekens zorgt. Kern van het probleem lijkt mij dat magnet links en torrents geen (delen van) beschermde werken bevatten en zich op de website van TPB dus geen mediabestanden bevinden. Klikken op die magnet link alleen leidt niet (zonder BitTorrent- client software in te schakelen) tot kennisneming van beschermde werken (anders dan bij het klikken op een hyperlink). Edwards15.geeft een mooi overzicht van het BitTorrent-systeem:
“P2P intermediaries usually enable users who have downloaded P2P software to then inter se unlawfully swap and share files containing works protected by copyright. Conceptually, such sites are best seen as “pointing to” infringing material since they do not directly host it, nor transmit it to peers. There are three or four clear generations of P2P systems and each has generated different legal issues and interpretations.
(…)
A fourth approach, or third generation, which is now the dominant player in most Westernized markets except Latin America49 is the “BitTorrent” (BT) approach or protocol, originally devised by Bram Cohen in 2001. Although Cohen’s own company, BitTorrent Inc, makes one client available, there are numerous other clients available running the protocol. In the BitTorrent protocol, files are not shared as one file but instead divided into small parts (bits) which can be individually uploaded and downloaded, enabling hundreds of thousands of users to very efficiently share even very large files such as HD movie and video files (or large legal files such as Linux operating system upgrades, or BBC iPlayer TV programmes). BT thus combines the decentralized approach of second generation P2P with the enabling of very fast downloading. It is a complicated protocol to analyze in legal context, involving several parties: the site which provides the client software; the site which provides “torrent” files which help locate other users who hold all or parts of the file which a user seeks to download; the tracker site which monitors the users contributing to the file transfer and passes their data to the client software; and the “swarm”, one or more users (often in their thousands) also using the BitTorrent protocol, who join in uploading parts of the file sought (usually because they have themselves previously downloaded it).
In common BT parlance, a user providing upload access to a file is a “seeder”, and one seeking to download it is a “leecher”. “Torrent” files themselves in principle do not host any copyright content, but merely point the would-be downloader towards users who are likely to be able to supply such content (or parts of it). It is noticeable that this is not dissimilar to the role played by search engines such as Google which also point searchers towards files hosted by other users, while failing to host any such content themselves (or only for short periods, or only in small fragments) – we will return to this point in the discussion on the legal liability of P2P intermediaries below. An excellent slightly more poetic description of how the BitTorrent protocol operates can be found in a recent Australian case, Roadshow Films Pty Ltd v iiNet Limited50.
“70. To use the rather colorful imagery that internet piracy conjures up in a highly imperfect analogy, the file being shared in the swarm is the treasure, the BitTorrent client is the ship, the torrent file is the treasure map, The Pirate Bay provides treasure maps free of charge and the tracker is the wise old man that needs to be consulted to understand the treasure map.
71. Whilst such an analogy grossly oversimplifies the situation it will suffice for present purposes. It demonstrates that all of the constituent parts of the BitTorrent protocol must work together before a person can access the file sought. In this judgment the Court will refer to all the constituent parts together as the ‘BitTorrent system’.
72. Such analogy also demonstrates that a number of deliberate steps are required to be taken by a person to bring about the means to infringe the applicants’ copyright. The person must download a BitTorrent client like Vuze, seek out torrent files related to copyright material from websites, and download those torrent files and open them in their BitTorrent client. Thereafter, the person must maintain connection to the internet for as long as is necessary to download all the pieces. The length of this downloading process will depend on the size of the file, the number of peers in the swarm and the speed of those peers’ internet connections.”
2.1.5
Wat doet TPB volgens het hof feitelijk in onze zaak? Dat kan aan de hand van de door het hof vastgestelde en in cassatie niet bestreden feiten als volgt worden samengevat. TPB maakt al dan niet via magnet links de in torrent-bestanden neergelegde meta-informatie – informatie over hoe de mediabestanden zijn opgedeeld en waar deze kunnen worden gevonden – toegankelijk voor het publiek, informatie die vereist is om toegang te krijgen tot de door “seeders” aangeboden werken. Zonder tussenkomst van TPB, zonder de door haar verstrekte informatie, kan het publiek – ondanks dat het werk (gefragmenteerd) op internet beschikbaar is – het gezochte werk niet vinden. De geüploade torrents/magnet links kunnen door de door TPB aangebrachte indexering worden gevonden en maken daarom het gefragmenteerd downloaden vanuit ongeoorloofde bronnen mogelijk, waardoor de gefragmenteerde mediabestanden als één geheel voor de gebruiker beschikbaar komen. Om gebruik te kunnen maken van die torrents/magnet links moet eerst specifieke software (een BitTorrent-client) worden gedownload en vervolgens toegepast, software die niet door TPB wordt aangeboden. TPB geeft met andere woorden, als een soort TomTom of “schatkaart”, een routebeschrijving aan de gebruiker die op zoek is naar een bepaald (deel van een) mediabestand – middels de magnet link en torrent-bestanden. Het stelt de gebruiker in staat de weg naar het (gefragmenteerde) mediabestand bij een ander of anderen te vinden om vervolgens het bestand via de BitTorrent-client te downloaden, waarna het werk (in zijn geheel) voor de gebruiker toegankelijk is. Het zijn dus de magnet link en torrent-bestanden die de gebruikers in staat stellen (om onderdelen van) de mediabestanden te delen, zodat deze een essentiële schakel vormen in de verhouding tussen de “seeders” en “peers”. Maar bij het eigenlijke downloaden van de mediabestanden speelt TPB zelf geen rol. Verder is TPB met het indexeren van de torrents/links bezig om die data te optimaliseren en is zij dus actief bezig met de website.
“mededeling aan het publiek” (openbaarmaking)
2.1.5
Art. 12 Aw (de voorbehouden handeling openbaar maken) is bij de implementatie van de Auteursrechtrichtlijn16.bewust niet aangepast aan art. 3 Arl17.. Het Nederlandse auteursrechtelijke openbaar maken omvat zowel “mededeling aan het publiek” uit art. 3 Arl. als het “distributierecht” van art. 4 van de richtlijn en is overigens breder dan die twee begrippen. Dit brengt voor onze zaak mee dat “openbaarmaking” van art. 12 Aw ten minste moet beantwoorden aan “mededeling aan het publiek” uit art. 3 Arl. en dat de uitleg van dat laatste begrip door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) bepalend is voor de minimale reikwijdte van “openbaarmaking” in art. 12 Auteurswet18..
2.1.6
In de richtlijn wordt de openbaarmakingshandeling “mededeling aan het publiek” verder niet omschreven19.20.. Het is door het HvJEU autonoom Unierechtelijk ingevuld. Aan het begrip moet een ruime betekenis worden gegeven21.. Bij een “mededeling aan het publiek” moet sprake zijn van een i) interventie, ii) (nieuw) publiek en soms van een iii) winstoogmerk22..
Visser23.vat het begrip “mededeling aan het publiek” aan de hand van deze invulling door het HvJEU als volgt samen:
“(…) het [moet] gaan om een interventie of tussenkomst, die iemand bewust verricht en daarbij een centrale rol speelt waardoor een (enigszins) onbepaald publiek van enige omvang wordt bereikt of kan worden bereikt, dat ontvankelijk is om van het werk te genieten, voor zover dat publiek nieuw is, dat wil zeggen, niet is ingecalculeerd bij een eerdere voorafgaande mededeling aan het publiek óf wanneer sprake is van wederdoorgifte (aan hetzelfde publiek) via een andere techniek die niet slechts op ontvangstverbetering ziet. Het hebben van een winstoogmerk kan hierbij van belang zijn, maar is niet doorslaggevend.”
2.1.6.1 In latere HvJEU-uitspraken bestaat het begrip “mededeling aan het publiek” uit twee elementen: een “handeling bestaande in een mededeling” van een werk en de mededeling ervan aan een “publiek”24.. In het eerste element ligt de voorwaarde van een interventie besloten. In Svensson25.heeft het HvJEU in punt 17 overwogen dat het eerste element ruim moet worden opgevat, zoals met name voortvloeit uit de overwegingen 4 en 9 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn. Het Svensson-arrest vervolgt met de overweging dat er al van een “handeling bestaande in een mededeling” sprake is wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is, zonder dat van beslissend belang is of zij gebruikmaken van die mogelijkheid. Voor wat de mededeling ervan aan een “publiek” betreft, overweegt het Hof dat uit vaste rechtspraak volgt dat een mededeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die dezelfde werken als de oorspronkelijke mededeling betreft en net als de oorspronkelijke mededeling via internet en dus op dezelfde technische wijze werd verricht, slechts onder het begrip „mededeling aan het publiek” valt wanneer deze mededeling gericht is tot een nieuw publiek, te weten een publiek dat door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling aan het publiek.
2.1.7
Het hof heeft in onze zaak, zoals ik het begrijp, bij gebreke van de vereiste interventie door TPB aangenomen dat er geen sprake is van een mededeling aan het publiek, zodat het navolgende zich daarop toespitst. Interventie is het welbewust tussenkomen om toegang tot het werk te verlenen en vereist volgens Hoteles (punt 42)26.en Del Corso (punt 82)27.: met volledige kennis van de gevolgen van het interveniërende gedrag actief bijdragen om derden toegang tot het beschermde werk te verlenen28.. Zonder deze tussenkomst zouden derden, hoewel zij zich fysiek in deze zone bevinden, in beginsel niet van het uitgezonden werk kunnen genieten.
2.1.8
Ik wijs verder op het Airfield-arrest29.. In die zaak gaat het om het doorzenden via de kabel van een aanvankelijk via de satelliet uitgezonden signaal:
“Toestemming voor mededeling aan het publiek per satelliet
71 Eerst en vooral volgt uit artikel 2 van richtlijn 93/83 dat de houders van auteursrechten toestemming moeten verlenen voor elke mededeling van beschermde werken aan het publiek per satelliet.
72 Vervolgens volgt uit de rechtspraak van het Hof dat deze toestemming moet worden verkregen door met name de persoon die deze mededeling opstart of die daarin een interventie uitvoert zodat door middel van deze mededeling de auteursrechtelijk beschermde werken toegankelijk worden voor een nieuw publiek, dat wil zeggen een publiek dat de auteurs van de beschermde werken niet voor ogen hadden toen zij aan een andere persoon toestemming verleenden (zie naar analogie inzake het begrip mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29, arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, Jurispr. blz. I‑11519, punten 40 en 42, en beschikking van 18 maart 2010, Organismos Sillogikis Diacheirisis Dimiourgon Theatrikon kai Optikoakoustikon Ergon, C‑136/09, punt 38).
73 Dat vindt trouwens steun in punt 17 van de considerans van richtlijn 93/83, waarin wordt overwogen dat de betrokken rechthebbenden een passende vergoeding moeten krijgen voor de mededeling van hun werken aan het publiek per satelliet en dat bij het bepalen van deze vergoeding rekening moet worden gehouden met alle voor de uitzending kenmerkende aspecten, zoals het daadwerkelijke en potentiële aantal luisteraars of kijkers (zie in die zin arrest Football Association Premier League e.a., reeds aangehaald, punten 108 en 110).
74 De betrokken persoon hoeft deze toestemming echter niet te verkrijgen wanneer zijn interventie tijdens de mededeling aan het publiek volgens punt 27 van de considerans van richtlijn 2001/29 uitsluitend bestaat in de loutere beschikbaarstelling van fysieke installaties die deze mededeling mogelijk moeten maken of tot stand brengen.
75 In dit verband zij opgemerkt dat overeenkomstig artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 93/83 een mededeling aan het publiek per satelliet als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, wordt opgestart door de omroeporganisatie onder wier controle en verantwoordelijkheid de programmadragende signalen worden ingevoerd in de mededelingenketen die naar de satelliet leidt. Bovendien staat vast dat deze omroeporganisatie op deze wijze de beschermde werken doorgaans toegankelijk maakt voor een nieuw publiek. Deze omroeporganisatie moet dus de in artikel 2 van richtlijn 93/83 bedoelde toestemming verkrijgen.
76 Deze vaststelling sluit niet uit dat andere operatoren tijdens een mededeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, een interventie uitvoeren zodat zij de beschermde werken toegankelijk maken voor een ruimer publiek dan dat waarop de betrokken omroeporganisatie doelde, dat wil zeggen een publiek dat de auteurs van deze werken niet voor ogen hadden toen zij toestemming verleenden voor het gebruik van hun werken door de omroeporganisatie. In dat geval valt de interventie van deze operatoren dus niet onder de aan deze omroeporganisatie verleende toestemming.
77 In omstandigheden als die in de hoofdgedingen kan dat met name het geval zijn wanneer een operator de kring van kijkers of luisteraars die tot deze mededeling toegang hebben, opentrekt en de beschermde werken dus voor een nieuw publiek toegankelijk maakt.
78 In dit verband zij opgemerkt dat een aanbieder van een satellietpakket ten eerste de betrokken mededeling codeert of aan de omroeporganisaties de codeersleutels voor deze mededeling aanlevert zodat zijn abonnees de mededeling kunnen decoderen, en ten tweede de noodzakelijke decodeerapparatuur ter beschikking van deze abonnees stelt, zodat dankzij deze handelingen de verbinding tussen de door de omroeporganisaties ingevoerde mededeling en deze abonnees tot stand kan komen.
79 Deze activiteit valt echter niet samen met een loutere terbeschikkingstelling van fysieke installaties om de ontvangst van de oorspronkelijke uitzending in het ontvangstgebied mogelijk te maken of te verbeteren, die onder het in punt 74 van het onderhavige arrest besproken geval valt, maar deze activiteit vormt een interventie zonder welke deze abonnees de uitgezonden werken niet kunnen bekijken of beluisteren hoewel zij in dat gebied wonen. Deze personen behoren dus tot het doelpubliek van de aanbieder van het satellietpakket zelf, waarbij deze aanbieder door zijn interventie in de betrokken mededeling per satelliet de beschermde werken toegankelijk maakt voor een publiek dat ruimer is dan het doelpubliek van de betrokken omroeporganisatie.
80 Bovendien vormt de interventie van de aanbieder van het satellietpakket een zelfstandige dienst die hij met een winstoogmerk verricht, aangezien deze personen de abonnementsprijs niet aan de omroeporganisatie, maar aan deze aanbieder betalen. Vaststaat dat deze prijs niet voor eventuele technische prestaties verschuldigd is, maar voor toegang tot de mededeling per satelliet en dus tot de beschermde werken of ander beschermd materiaal.
81 Ten slotte maakt de aanbieder van een satellietpakket niet de toegang door zijn abonnees tot de door één enkele omroeporganisatie verrichte mededeling mogelijk, maar groepeert hij verschillende mededelingen van verschillende omroeporganisaties in een nieuw audiovisueel product, en het is de aanbieder van het satellietpakket die beslist over de samenstelling van dit pakket.
82 Derhalve dient te worden vastgesteld dat de aanbieder van een satellietpakket de kring van personen die toegang tot de televisieprogramma’s hebben, opentrekt en het mogelijk maakt dat een nieuw publiek toegang krijgt tot de beschermde werken en ander beschermd materiaal.”
2.1.9
Het verkopen van smartcards voor toegang tot pakket tv-signalen vormde dus een interventie. Zonder tussenkomst van de aanbieder van het satellietpakket komt geen verbinding tot stand tussen de door de omroeporganisaties “verzonden” mededeling en de abonnees. Er werd dus toegang verschaft door een derde tot het signaal van een ander zonder dat die derde zelf overdracht van het beschermde materiaal verzorgde. In Svensson ging het om een hyperlink die toegang bood tot beschermd materiaal op een andere website30.. De hyperlink bood toegang tot de beschermde content zonder dat de hyperlink de overdracht van het beschermde materiaal realiseerde. Een hyperlink is daarom een auteursrechtelijk relevante handeling van een mededeling aan het publiek, al vormde dat in die zaak geen inbreuk omdat geen sprake was van een nieuw publiek31..
In die situaties was dus sprake van een interventie waarzonder gebruikers niet zouden kunnen beschikken over de verspreide werken, terwijl in geen van de gevallen de “verspreiders” zelf de overdracht van de gegevens aan het publiek verzorgden. De derden gaven daarbij directe toegang tot de gegevens.
klachten van onderdeel Ia
2.1.10
De vraag is of dit kan worden doorgetrokken naar onze zaak. Dat is problematisch.
2.1.11
Ik signaleer allereerst dat niet geklaagd wordt over onvolledigheid of onjuistheid van de feitenvaststelling van het hof in rov. 1. Daarin wordt onder a. eerste liggende streepje vastgesteld dat om te kunnen “filesharen” de “peers” eerst specifieke software, namelijk een BitTorrent-client moeten downloaden en dat deze software niet door TPB wordt aangeboden. Op dat gegeven rust voor een belangrijk deel het oordeel van het hof dat TPB (op het “art work” na dan) zelf niet auteursrechtelijk openbaar maakt, aangezien haar optreden te indirect is waardoor geen sprake is van een interventie in de zin van de mededeling-aan-het-publiek-jurisprudentie van het Europese Hof. De klachten van onderdeel Ia behelzen onder meer dat op grond van een aantal door het hof in het midden gelaten stellingen van Brein ervan moet worden uitgegaan dat TPB zelf openbaar maakt, anders gezegd: zelf meedeelt aan het publiek. Goed beschouwd zijn die feiten niet in het midden gelaten door het hof, maar met deze redenering als (voldoende) betwist verworpen32..
2.1.12
Je kan daar ook zo tegen aankijken. Voor een nieuwe of andere feitelijke beoordeling van de vraag of de door Brein aangehaalde omstandigheden tot het oordeel moeten leiden dat TPB zelf openbaar maakt, is geen plaats in cassatie. Onbegrijpelijkheid in de zin van: het gedachtenspoor van het hof is niet te volgen, doet zich hier niet voor. Het hof heeft kennelijk doorslaggevend gewicht toegekend aan het gegeven dat TPB zelf geen BitTorrent-client-software verschaft en in de visie van het hof is TPB dan alleen “richtingaanwijzer” of verschaffer van een soort “schatkaart” die naar de ongeoorloofde werken leidt, om de beeldspraak van de hiervoor geciteerde Australische rechter te gebruiken. Dat kwalificeert om die reden volgens het hof niet als een interventie in de zin van de vereiste “handeling bestaande in een mededeling”. Daar kun je mee eens zijn of niet, te begrijpen is zo’n lezing natuurlijk best: er ontbreekt een essentiële schakel, dus stelt TPB niet zelf actief beschikbaar aan een (nieuw) publiek. Dat is de kenbare gedachte van het hof geweest om te oordelen dat TPB niet intervenieert in de zin van de Hofrechtspraak over mededelen aan het publiek.
2.1.13
Het op deze manier bejegenen van dit geschilpunt zou passen in de lijn die Uw Raad hanteert bij de beoordeling van de auteursrechtelijke beschermingsomvang van een werk en de inbreukvraag (vgl. Stokke/Fikszo33.en het recente Stokke/Hauck II-arrest34.).
2.1.14
Ik denk dat alle motiveringsklachten van onderdeel Ia hierop stranden.
2.1.15
De rechtsvraag die overblijft is of dit “getrapte” systeem dat TPB orkestreert niettemin neerkomt op het doen van een mededeling aan het publiek. Ik denk dat daarover prejudiciële vragen gesteld moeten worden en kom daartoe als volgt.
2.1.16
Inmiddels is TPB in 12 lidstaten geblokkeerd35.. De Engelse High Court heeft bij herhaling aangenomen dat de beheerders van BitTorrent (achtige) sites civielrechtelijk aansprakelijk zijn36.. In EMI/Sky37.wordt het handelen van op TPB lijkende websites door Arnold J onder verwijzing naar eerdere vergelijkbare rechtspraak van (toen nog) Kitchin J in de Newszbin-zaak zonder veel omhaal aangemerkt als een mededeling aan het publiek. Zie ik het goed, dan is het criterium aan de overzijde van het Kanaal of er sprake is van pure passiviteit van een partij als TPB of niet. In rov. 47 van deze uitspraak heet het dat de beheerders van de daar aan de orde zijde websites “intervene, in full knowledge of the consequences of their actions, to give others access to the Claimants’ copyright works”. In de Paramount/Sky2-uitspraak38.is dat herhaald met verdiscontering van de toen inmiddels gewezen Luxemburgse zaak TV Catchup, waarbij geconcentreerd wordt op het effect van de acties van de intermediairs, welk handelen in rov. 32 wordt getypeerd als “intervening in a highly material way to make the copyright work available to a new audience”, in rov. 34 vervolgd met “Indeed, the evidence in the present case makes it clear that it would be very difficult for members of the public to access much of the content directly from the host sites if it were not made available by the Websites. Even where the content could be accessed from the host sites, the Websites make it much easier for members of the public to find what they want. Viewed from the perspective of the user, the Websites do in a very real sense make the content available to the public.” Ook in het recente Cartier/Sky39.is dat bevestigd, opnieuw door Arnold J, die constateert dat het afwijkende oordeel van Hof Den Haag in de onderhavige zaak niet spoort met inmiddels vaste rechtspraak van de High Court op dit punt.
2.1.17
De Cock Buning en Van Eek40.betogen dat volgens sommige schrijvers torrentfiles als in deze zaak het best kunnen worden vergeleken met een soort hyperlinks. Deze vergelijking met hyperlinks gaat, lijkt mij, toch wel mank, nu door TPB slechts de “sleutel” (of “schatkaart”) wordt verschaft tot gefragmenteerde veelal illegale mediabestanden, maar niet meteen tot die media, zoals bij hyperlinks. Maar wellicht kan beantwoording door het HvJEU van de door Uw Raad in de Geen Stijl/Playboy zaak gestelde vragen (is hyperlinken naar illegale content een “mededeling aan het publiek”?) van belang zijn voor onze vraag hier of TPB meedeelt aan het publiek. Deze laatste vraag is door het HvJEU (ook) nog niet beantwoord. De huidige uitspraken van het Hof zien immers op situaties waar een persoon rechtstreeks toegang verleent aan een derde tot het beschermde werk; zie bijvoorbeeld punt 18 van het Svensson-arrest:
“(…) door het plaatsen op een website van aanklikbare links naar beschermde werken die zonder enige toegangsbeperking op een andere website zijn gepubliceerd, de gebruikers van eerstgenoemde website een directe toegang tot de werken wordt geboden.”
2.1.18
Daarvan is in onze zaak, gelet op de (feitelijke) uitleg van het hof van de activiteiten van TPB, geen sprake. Hier moet de “schatzoeker” nog nadere handelingen verrichten om toegang te verkrijgen tot het auteursrechtelijk beschermde materiaal, namelijk het (gratis) downloaden en gebruiken van de BitTorrent-client.
2.1.19
Denkbaar is dat met de Engelse rechter moet worden geoordeeld dat hier sprake is van zodanige betrokkenheid van de website van TPB, van dusdanig “intervening in a highly material way” dat dit neerkomt op een mededeling aan het publiek; dat “viewed from the perspective of the user” TPB “in a very real sense makes the content available to the public”. Je kijkt dan als het ware door de technische manier van “opgeknipte” openbaarmaking heen en hanteert een conceptueel techniek-onafhankelijk openbaarmakingsbegrip41., waar je ook bij betrekt dat de “handeling bestaande in een mededeling” volgens vaste Europese rechtspraak ruim moet worden opgevat. TPB vormt immers een essentiële schakel, een wezenlijke bijdrage, in de keten tussen de (uiteindelijke) inbreukmaker en de aanbieder van ongeoorloofd materiaal. Zonder TPB vindt de “schatzoeker” naar auteursrechtelijk beschermd materiaal “de weg” naar dat ongeautoriseerd verspreide materiaal niet of veel minder eenvoudig (ik laat hierbij de andere websites die op dezelfde wijze handelen als TPB even buiten beschouwing, dat maakt de situatie volgens mij niet anders). Het niet auteursrechtelijk kunnen aanpakken van dergelijke schakels leidt niet tot het hoge niveau van bescherming van de rechthebbenden dat volgens het Hof moet worden gewaarborgd42., zeker niet nu naar huidig recht in dit soort zaken doorgaans een grondrechtenafweging moet plaatsvinden. Zie in dit verband ook de ACI Adam-uitspraak43.– gewezen na het in cassatie bestreden arrest – waarin het HvJEU kort gezegd heeft overwogen dat ook het downloaden uit illegale bron auteursrechtinbreuk vormt – anders dan tot dan toe in Nederland werd aangenomen. Ik wijs verder nog op de kritische noot van Seignette onder Premier League/MyP2P44., waarin zij een lans breekt voor een ruimer auteursrechtelijk bereik in dit soort gevallen en de lijn in de rechtspraak om dit niet te doen afdoet als “nogal gekunsteld”:
“De Auteursrechtrichtlijn en Handhavingsrichtlijn beogen om de uitoefening en handhaving van het auteursrecht in de digitale omgeving te ondersteunen. Door de faciliteringsjurisprudentie kunnen auteursrechthebbenden echter geen direct beroep op deze richtlijnen doen. Het is de vraag of dit terecht is. De rechtspraak neemt automatisch aan dat de organisator van het netwerk het openbaar maken door de peers in het netwerk faciliteert. Men kan zich echter afvragen wie wie faciliteert. Myp2p gebruikt P2P-technologie om de computercapaciteit en internettoegang van gebruikers te kunnen inzetten voor haar dienst, het verlenen van online toegang tot live streams van sportwedstrijden. Het aldus gecreëerde P2P-netwerk is er zolang Myp2p haar dienst voortzet. Het is dan nogal gekunsteld om te stellen dat Myp2p de peers faciliteert. Het is eerder andersom: de peers faciliteren de dienst van Myp2p in ruil voor gratis toegang.
Zo bezien is het betoog van eiseressen dat Myp2p openbaar maakt, niet zo vreemd. Deze benadering brengt de handhaving in ieder geval weer binnen het bereik van de individuele rechthebbende: hij kan de meest gerede partij aanspreken, zijn bewijslast is weer zoals dat bij inbreuk gebruikelijk is en hij heeft bij toewijzing aanspraak op een volledige proceskostenvergoeding.
Aan deze gedachtegang hoeft niet in de weg te staan dat de content niet via de server van de organisator van het netwerk gaat. De organisator van het netwerk biedt de content op zijn website aan en verschaft er langs technische wijze toegang toe. Het Hof van Justitie overwoog in SGAE/Rafael Hoteles dat de terbeschikkingstelling van fysieke faciliteiten die de toegang tot uitgezonden werken technisch mogelijk maken zodanig dat het signaal aan de hotelgasten wordt doorgegeven (tv’s in de hotelkamers), een mededeling aan het publiek oplevert, zonder dat behoeft te worden nagegaan welke techniek van doorgifte van het signaal is gebruikt.[12: vindplaats Hoteles, A-G]. Het Haagse hof in FTD/Eyeworks overwoog naar aanleiding hiervan dat een mededeling aan het publiek niet alleen kan bestaan in het verzenden van een signaal dat het werk vervat, maar ook in het verschaffen van toegang tot het signaal, waarbij ‘het niet van beslissend belang is of het publiek daadwerkelijk toegang tot het werk heeft; voldoende is de loutere mogelijkheid van het publiek om het werk waar te kunnen nemen.’[13: Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010, IER 2011/128 m.nt. K.J. Koleman (FDT/Eyeworks), r.o. 3.4].
(…)
Hier wringt dat wij geen uitgewerkt systeem hebben van mede-openbaarmaking. De gedachte dat meerdere partijen in meerdere of mindere mate direct aansprakelijk kunnen zijn voor een openbaarmaking lijkt door de rechtspraak uit de weg te worden gegaan. De faciliteringsjurisprudentie biedt de rechter hier een uitweg om de rechthebbende toch niet met lege handen naar huis te sturen. In Shareconnector overwoog het Amsterdamse hof zonder verdere motivering dat de feiten geen steun boden om mede-openbaarmaking door bittorrent provider Shareconnector en de peers aan te nemen.[14: Hof Amsterdam 16 maart 2010, IER 2010/78 m.nt. M. de Cock Buning (Sjhareconnector), r.o. 3.6.]. In FTD/Eyeworks overwoog het Haagse hof dat de figuur van mede-openbaarmaking mogelijkerwijs valt af te leiden uit art. 31 Aw in verbinding met art. 47 Sr en art. 6:162 BW, waarvoor dan aldus het hof in ieder geval vereist is een nauwe en bewuste samenwerking tussen FTD en de andere mede-openbaarmaker(s).[15: Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010, IER 2011/2 m.nt. K.J. Koelman (FDT/Eyeworks), r.o. 3.7. In dezelfde zin Rb. Haarlem 11 februari 2011, IEPT 20110209 (Brein/FDT), r.o. 4.10]. Daarmee legt het hof de lat hoog. En wellicht hoger dan vanuit civielrechtelijk opzicht gerechtvaardigd is. Boonekamp acht bewuste samenwerking een te zware eis voor hoofdelijke groepsaansprakelijkheid in de zin van art. 6:166 BW. Er moet aldus Boonekamp sprake zijn van bewuste samenhang, bewustzijn bij de individuele deelnemers dat anderen naast hen met hetzelfde bewustzijn van gemeenschappelijk optreden bij bepaalde gedragingen in groepsverband betrokken zijn.[16: R.B.J. Boonekamp, Onrechtmatige daad in groepsverband volgens NBW, p. 94-95]. Overigens kan men zich afvragen of dat bewustzijn er bij de individuele peers van het Myp2p-netwerk wel is. Zij willen gewoon naar sport kijken en zijn er niet mee bezig en zich er mogelijk ook niet bewust van dat zij onderdeel zijn van een netwerk van peers die met hun computers en internetverbinding instrumenteel zijn in de verspreiding van de streams. Myp2p is zich dat uiteraard wel bewust, zij heeft dat immers zo georganiseerd. Hetgeen mijns inziens in ieder geval de verantwoordelijkheid van Myp2p voor de openbaarmaking onderstreept.45.“
2.1.20
Een insteek zou dan de volgende kunnen zijn. Het komt een beetje gezocht voor om TPB hier het IE-inbreukoordeel te laten ontspringen met de redenering dat het niet TPB is die BitTorrent-client-software verschaft en dus geen interventie pleegt. Dat doet te weinig recht aan het techniek-onafhankelijke openbaarmakingsbegrip uit het auteursrecht en wat TPB in wezen bewerkstelligt. Is dat niet enigszins (ook die vergelijking is niet helemaal zuiver, zo realiseer ik mij) vergelijkbaar met de redenering dat een “klassieke” aanbieder van ongeoorloofde films op een website geen inbreuk zou maken, omdat deze niet de mediaspeler levert, waarmee die films kunnen worden afgespeeld? Die software – bijvoorbeeld Windows Media Player of andere gratis en “alom op internet tegenwoordige” (vlg. onderdeel Ia.5) mediaspelers – moet de computergebruiker immers ook eerst zelf op het gebruikte computersysteem installeren en vervolgens gebruiken. In die klassieke context is geen houdbare stelling dat dat geen auteursrechtinbreuk zou zijn. Ondanks het niet verschaffen van een mediaspeler is het een “acte clair” dat dat een mededeling aan het publiek betreft. Verschil is natuurlijk wel dat de klassieke piraat integrale ongeoorloofde kopieën op het net zet. TPB en andere BitTorrent sites organiseren/faciliteren “opknipwerk” op een manier die auteursrechtelijke hoofdpijn lijkt te geven.
2.1.21
Ik heb een voorzichtige neiging om dit “getructe” handelen van de beheerders van TPB op een lijn te stellen met openbaar maken, maar vanwege de internetcontext past daar voorzichtigheid. Eenzelfde voorzichtigheid zagen we ook aan de dag gelegd bij de inmiddels door Uw Raad gestelde prejudiciële vragen in de Geen Stijl/Playboy-zaak of linken naar illegale content als mededeling aan het publiek heeft te gelden.
2.1.22
Het is namelijk voorstelbaar het begrip “interventie” als onderdeel van de “handeling bestaande in een mededeling” niet zo ruim moet worden opgevat als bepleit door Brein. Een mededeling aan het publiek vormt immers een autonome interventie door een gebruiker van werken die met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag aan een eigen publiek toegang verschaft tot beschermde werken46.47.. TPB zelf stelt in een beperktere visie geen werk beschikbaar aan het publiek, want naast het “gebruik” van indexeringssite TPB is daarvoor in elk geval een BitTorrent-client nodig en “seeders” en “leechers”. Jurisprudentie die de reikwijdte van het Europees auteursrecht oprekt tot mede-openbaarmaking, heb ik niet in hanteerbare zin aangetroffen48.. Ik acht met Ziggo c.s. twijfelachtig dat dit bestaat, net als indirecte auteursrechtinbreuk – een anders dan in het octrooirecht niet in de wet geregelde figuur. Het nauwelijks nader uitgewerkte onderdeel Ia.7 over mede-openbaarmaken kan bij het stellen van prejudiciële vragen eventueel in een subvraag worden meegenomen, zoals ik hierna zal voorstellen.
2.1.23
Evaluerend: ook hier dringt zich, net als bij hyperlinken naar illegale content, de vraag op waar de grens moet worden getrokken. Doet een zoekmachine als Google ook een mededeling aan het publiek als je de zoekterm intoetst: “torrent Soldaat van Oranje”? Google verschaft ook geen BitTorrent client software, maar met één (of twee) druk(ken) op een zoekresultaat bij deze vraag “start” je ook meteen een illegale versie van genoemde speelfilm (mits je zelf tevoren BitTorrent-client-software op je systeem hebt geïnstalleerd – die je overigens niet van Google zelf kunt krijgen, maar wel overal op internet gratis kunt downloaden). Ik vind deze vergelijking (andermaal) nogal mank gaan, omdat Google niet het stelsel van stappen neemt uit de opzet georkestreerd door indexer TPB, maar een hele grote stap naar het oordeel dat Google in dit geval dan ook zelf openbaar maakt, is het nu ook weer niet, als je het handelen van TPB tot mededeling aan het publiek zou bestempelen. Ik ben daar in die zin huiverig voor, dat daarmee het gevaar zou kunnen dreigen dat het normaal functioneren van het internet wordt lamgelegd. Voor de hand liggende tegenwerping is natuurlijk: nee, dat van Google gaat te ver, zoekmachines zijn neutraal, hun “handelingen” zijn louter technisch, automatisch en passief, maar het door TPB en andere indexerende BitTorrent sites georkestreerde systeem van “opknipping” komt wel binnen het IE-inbreukbereik. Misschien moet je bij het Google-voorbeeld ook zeggen: dat is de ondergrens van louter ter beschikking stellen van technische middelen, wat volgens Airfield geen inbreuk oplevert. Dat dat bij TPB ook zo zou zijn, zoals de portee is van het betoog van Ziggo c.s., zou wel eens te ver kunnen gaan.
2.1.24
Dus hoewel ik er (inmiddels) aarzelend toe neig – met onder meer de Britse High Court, Seignette en Brein – om het handelen van BitTorrentsites als (de beheerders van) TPB als mededeling aan het publiek en dus als auteursrechtelijk voorbehouden openbaar maken van de werken zelf te bestempelen of daarmee op één lijn te stellen (waarmee de leidende rechtsklacht van onderdeel Ia zou slagen), komt het geraden voor daar eerst een prejudiciële vraag over te stellen aan het Hof van Justitie. Het lijkt me geen “acte clair” en een “acte éclairé” is het niet; de vraag kan niet zonder redelijke twijfel worden beantwoord. Vragen stellen zou volgens mij dan ook alleen al moeten met het oog op het vermijden van een “Köbler”-risico49.. Hoofdvraag zou simpelweg kunnen zijn of het door (de beheerders van) TPB gehanteerde systeem waarbij TPB op haar site geen werken openbaar maakt, maar wel meta-informatie van die werken indexeert op de wijze als beschreven door het hof in rov. 1.a als hiervoor weergegeven in randnummer 1.1.1 kwalificeert als mededeling aan het publiek door TPB. Een subvraag zou kunnen zijn of althans het gegeven dat TPB bij dit stelsel een leidende/bepalende/faciliterende/organiserende/uitlokkende rol speelt, kan leiden tot de kwalificatie dat TPB doet aan “(mede-)mededeling aan het publiek”, met als consequentie dat zij naar nationaal recht ook auteursrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk kan zijn naast de “peers” en de “seeders”. Bij Borgersbrief kunnen de advocaten van partijen dan nog input geven over de uiteindelijk te stellen vragen.
2.1.25
Hiermee lijken mij de elementen van onderdeel Ia die nu aan de orde moeten komen wel afgedekt. Over onderdeel Ia.5 merk ik voor de volledigheid nog op dat vanwege de gestelde vragen in Geen Stijl/Playboy nog niet duidelijk is of “het op een website plaatsen van aanklikbare links naar werken” wel altijd kwalificeert als meedelen aan het publiek. Ook is er een al aangeduid verschil tussen klikken op een magnet link en op een hyperlink in wijze van toegang krijgen tot beschermd materiaal. Voor zover met onderdeel Ia.6 iets anders wordt bedoeld dan het uiteengezette stelsel dat “interventie” volgens de laatste rechtspraak van het Hof wordt gezien als onderdeel van de “handeling bestaande in een mededeling”, kan het volgens mij ook niet slagen.
2.1.26
Onderdeel Ib richt zich tegen rov. 4.8 en gaat opnieuw over het oordeel dat TPB zelf geen inbreuk pleegt:
“4.8 De conclusie van het voorgaande luidt dat met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk is gepleegd door:
- een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s.;
- de beheerders van TPB, doch alleen met betrekking tot het ‘art work’.
Ten aanzien van (uitsluitend) deze handelingen is artikel 26d Aw van toepassing. Dit artikel en daaraan ten grondslag liggende artikelen 8 lid 3 Arl en 11, 3e volzin, Hrl zien niet op de situatie dat een derde met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen als Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert, maar niet zelf pleegt (verg. rov. 4.6 in fine).”
Volgens onderdeel Ib.1 volgt uit onderdeel Ia dat TPB niet alleen auteursrechtinbreuk maakt met betrekking tot het “artwork”, maar ook met betrekking tot de werken zelf. Art. 26d Aw is ook van toepassing op die inbreukmakende handelingen.
Deze klacht mist volgens mij zelfstandige betekenis en moet het lot van onderdeel Ia volgen, zo merk ik meteen maar op.
Onderdeel Ib.2 betoogt dat zelfs als het oordeel dat TPB geen (directe) auteursrechtinbreuk pleegt juist is, art. 26d Aw toch van toepassing is op Ziggo c.s. Zij verlenen immers (direct) diensten aan de (inbreukmakende) down- c.q. uploaders van werken (een relevant deel van hun afnemers) en art. 26d Aw strekt zich ook uit tot het verlenen van diensten waarvan de dienstverlener weet of behoort te weten dat deze tot auteursrechtinbreuk leiden, nu ook in dat geval sprake is van het gebruik (hier door TPB) van diensten van derden (hier Ziggo c.s.) die worden gebruikt om (middels derden - hier de abonnees -) (indirecte) auteursrechtinbreuk te plegen.
Onderdeel Ib.3 klaagt dat het hof ten onrechte een kunstmatige, strikte scheiding maakt tussen inbreuken door abonnees enerzijds en inbreuken door TPB anderzijds waarvoor rechtens geen grondslag is te vinden, terwijl deze scheiding niet relevant is voor de beslechting van het aan het hof voorgelegde geschil. “Inbreuk” in art. 26d Aw, art. 8 lid 3 Arl, art. 11 Handhavingsrichtlijn50.en art. 15e Wnr moet volgens punt 31 Telekabel Wien51.zo worden opgevat dat dat ook ziet op een situatie van een beschermd werk dat zonder toestemming van de betrokken rechthebbenden op internet voor publiek beschikbaar is gesteld. Art 26d Aw is van toepassing op alle handelingen van de abonnees van Ziggo c.s., hun “peers” en TPB die onderdeel uitmaken van het concert van openbaarmaking en/of die bijdragen tot de bedoelde inbreuken.
2.1.27
Ook hier zorgt het “getrapte” systeem van indexsites als TPB voor breinbrekers. Art. 26d Aw en art. 15e Wnr verschaffen de mogelijkheid om aan tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk te maken een stakingsbevel te geven met betrekking tot die diensten. Als een persoon niet kwalificeert als een “tussenpersoon” kan haar dus ook geen blokkeringsplicht van een inbreukmakende website worden opgelegd52..
2.1.28
Art. 26d Aw en 15e Wnr vormen de implementatie van art. 11, 3e volzin Hrl en art. 8 lid 1 en 3 Arl53.. Art. 8 lid 3 Arl is niet specifiek geïmplementeerd, omdat ons stelsel reeds voldeed volgens de wetgever; er is een civielrechtelijke sanctionering mogelijk (o.a. art. 6:162 BW en art. 3:296 BW)54..
2.1.29
De parlementaire geschiedenis over de aanpassing van onder meer het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de Handhavingsrichtlijn leert ons onder meer dit:
Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3 (MvT, p. 26)
“Artikel 11, derde volzin, van de richtlijn verplicht ertoe ook tegen tussenpersonen een bevel te kunnen vorderen tot staking van de diensten die door derden worden gebruikt om inbreuk te maken op het intellectuele eigendomsrecht van de eiser. De rechter zal hierbij moeten afwegen of deze vordering geëigend is gezien het aandeel of de betrokkenheid van de tussenpersoon bij de inbreuk en of het met de vordering beoogde doel en het belang van de rechthebbende opweegt tegen het nadeel dat of de schade die de vordering de tussenpersoon eventueel toebrengt. (…) De vordering blijft beperkt tot een bevel tot staking van de diensten die door de derde worden gebruikt om inbreuk te maken. Andere bijkomende vorderingen zijn niet mogelijk. Ook schept dit artikel geen aansprakelijkheid van de tussenpersoon ten aanzien van de inbreukmakende handelingen door de derde.” (cursiveringen A-G).
Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 6 (NV, p. 10) heeft het over maatregelen om “sites waar intellectuele-eigendomsrechten worden geschonden, te verwijderen”.
HvJEU-rechtspraak over art. 8 lid 3 Arl en ISPs
2.1.30
In de LSG/Tele-beschikking55.is uitgemaakt dat een ISP onder het toepassingbereik van art. 8 lid 3 Arl kan vallen. Het betrof daar een ISP die de klant alleen maar internettoegang verschafte en geen andere diensten aanbood, zoals e-mail, FTP of een filesharing-dienst en ook geen juridisch of feitelijk toezicht uitoefende over de gebruikte dienst. Daarvan is uitgemaakt dat dat een dienst betreft die door een derde kan worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten, aangezien de gebruiker de verbinding wordt verschaft die hem in staat zal stellen inbreuk te maken op dergelijke rechten (punt 43; zie ook punt 46).
2.1.31
In Telekabel Wien56.was de volgende situatie aan de orde. Daar werd een blokkade gevorderd van de website kino.to waar ongeautoriseerde films waren te downloaden en te streamen. Die betreffende website zelf maakte dus beschermd materiaal openbaar en handelde daarmee in strijd met de naburige rechten van de producenten van films. Het HvJEU overweegt dat ook ISPs die geen toegang bieden aan de inbreukmaker (in dat geval dus: aan kino.to) maar alleen aan internetgebruikers die toegang zoeken tot illegaal aanbod (de Oostenrijkse klanten van UPC Telekabel Wien) onder dit begrip “tussenpersoon” vallen. De omschrijving van tussenpersoon door het hof in punt 30 is ruim, namelijk eenieder die een door een derde gemaakte inbreuk met betrekking tot een beschermd werk of ander materiaal via een netwerk doorgeeft. Het door het Hof gehanteerde inbreukbegrip in punt 31 is ook ruim: inbreuk ziet ook op de situatie van een beschermd werk dat zonder toestemming van de rechthebbende op internet voor het publiek beschikbaar is gesteld:
“30 In dit verband vloeit uit punt 59 van de considerans van richtlijn 2001/29 voort dat de in artikel 8, lid 3, van deze richtlijn gebruikte term „tussenpersoon” ziet op eenieder die een door een derde gemaakte inbreuk met betrekking tot een beschermd werk of ander materiaal via een netwerk doorgeeft.
31 Gelet op de door richtlijn 2001/29 nagestreefde en in punt 9 van de considerans ervan weergegeven doelstelling om de rechthebbenden een hoog beschermingsniveau te waarborgen, moet de aldus gebruikte term „inbreuk” in die zin worden opgevat dat deze ook ziet op de situatie van een beschermd werk dat zonder toestemming van de betrokken rechthebbenden op internet voor het publiek beschikbaar is gesteld.
32 Bijgevolg moet worden geoordeeld dat, aangezien de internetprovider noodzakelijkerwijs betrokken is bij elke doorgifte op internet van een inbreuk tussen een van zijn klanten en een derde doordat hij deze doorgifte mogelijk maakt door internettoegang te verschaffen (zie in die zin beschikking van 19 februari 2009, LSG-Gesellschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten, C‑557/07, Jurispr. blz. I‑1227, punt 44), een internetprovider als die van het hoofdgeding – die zijn klanten toegang verschaft tot door een derde op internet voor het publiek beschikbaar gestelde beschermde werken – kan worden aangemerkt als een tussenpersoon wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29.
33 Deze vaststelling vindt steun in de door richtlijn 2001/29 nagestreefde doelstelling. Zouden internetproviders worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29, zou de door deze richtlijn beoogde bescherming van de rechthebbenden immers aanzienlijk worden verminderd (zie in die zin beschikking LSG-Gesellschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten, reeds aangehaald, punt 45).
34 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het bezwaar dat voor de toepasselijkheid van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 een contractuele band moet bestaan tussen de internetprovider en degene die de inbreuk op een auteursrecht of een naburig recht heeft gemaakt.57.
35 Noch uit de bewoordingen van genoemd artikel 8, lid 3, noch uit enige andere bepaling van richtlijn 2001/29 blijkt immers dat een bijzondere verhouding is vereist tussen degene die inbreuk maakt op een auteursrecht of een naburig recht en de tussenpersoon. Een dergelijk vereiste kan overigens evenmin worden afgeleid uit de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen aangezien de aanvaarding ervan de aan de betrokken rechthebbenden geboden rechtsbescherming zou verminderen, terwijl die richtlijn blijkens met name punt 9 van de considerans ervan juist ertoe strekt hun een hoog beschermingsniveau te waarborgen.
36 Aan de conclusie waartoe het Hof in punt 30 van het onderhavige arrest is gekomen, wordt evenmin afgedaan door de stelling dat de houders van een auteursrecht of een naburig recht die tegen een internetprovider een bevel willen verkrijgen, moeten aantonen dat bepaalde van de klanten van deze internetprovider zich op de betrokken website effectief toegang verschaffen tot de beschermde werken die zonder toestemming van de rechthebbenden voor het publiek beschikbaar zijn gesteld58..
37 Richtlijn 2001/29 schrijft namelijk voor dat de door de lidstaten ter uitvoering van deze richtlijn te nemen maatregelen niet alleen beogen de op het auteursrecht of naburige rechten gemaakte inbreuken te beëindigen, maar ook nieuwe inbreuken te voorkomen (zie in die zin arresten van 24 november 2011, Scarlet Extended, C‑70/10, Jurispr. blz. I‑11959, punt 31, en 16 februari 2012, SABAM, C‑360/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 29).
38 Een dergelijke preventieve werking vereist echter dat de houders van een auteursrecht of een naburig recht kunnen optreden zonder dat hoeft te worden aangetoond dat de klanten van een internetprovider zich effectief toegang verschaffen tot de beschermde werken die zonder toestemming van die rechthebbenden voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.
39 Dit geldt temeer omdat van beschikbaarstelling voor het publiek reeds sprake is wanneer genoemd werk voor het publiek beschikbaar wordt gesteld, zonder dat het van beslissend belang is dat de personen van dit publiek al dan niet daadwerkelijk toegang tot dit werk hebben gehad (zie in die zin arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, Jurispr. blz. I‑11519, punt 43).
40 Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende op een website beschermde werken voor het publiek beschikbaar stelt in de zin artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29, gebruikmaakt van de diensten van de als tussenpersoon in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 aan te merken internetprovider van de personen die zich toegang tot deze werken verschaffen.”
2.1.32
In de Oostenrijkse zaak die aanleiding gaf tot deze uitspraak is als gezegd sprake van een derde die direct toegang verschaft naar een website (kino.to) die beschermde werken voor het publiek beschikbaar stelt en die daardoor gebruikmaakt van de diensten van de tussenpersoon in de zin van de richtlijn. Met andere woorden, door gebruikmaking van de diensten van de tussenpersoon wordt een auteursrechtelijk beschermd werk (direct) meegedeeld aan het publiek.
2.1.33
Deze uitspraak geeft volgens mij nog geen finale duidelijkheid (buiten redelijke twijfel) over de vraag hoe dat dan zit in de context van indexeringssites als TPB. Bij positieve beantwoording van de hiervoor bij onderdeel Ia voorgestelde prejudiciële vraag of TPB meedeelt aan het publiek past het blokkadebevel wel naadloos in Telekabel Wien. Dan maakt TPB immers zelf openbaar met gebruikmaking van de diensten van de providers en moeten die providers in beginsel een blokkadebevel van TPB kunnen krijgen. Zolang dat niet is uitgemaakt of negatief wordt beslist, geldt dat niet zonder meer. Het kost enige spankracht van het denken om dat helder te zien, maar in de pleitnota in cassatie van Ziggo c.s. in 3.8 wordt het denk ik op juiste wijze op scherp gezet: “Wat Brein wil is één “dienst” verbieden waarmee geen inbreuk wordt gemaakt, alleen maar omdat die dienst kan vergemakkelijken dat vervolgens met een andere “dienst”, die ongemoeid wordt gelaten, wel inbreuk wordt gemaakt”. Ik ben er bepaald niet zeker van of op grond van de gegeven ruime uitleg in Telekabel Wien van “inbreuk” ook zonder dat sprake zou zijn van meedelen door TPB een op art. 8 lid 3 van de richtlijn te baseren blokkadebevel van TPB mogelijk is, op grond van de door Brein bepleite redenering: er is dan immers toch sprake van “inbreuk” op het internet. Dat lijkt op gespannen voet met de bedoeling van de Nederlandse wetgever te komen, als je de parlementaire geschiedenis van art. 26d Aw tot je laat doordringen. Overigens is dat bij positieve beantwoording van de bij onderdeel Ia te stellen prejudiciële vragen niet beslissend, want art. 26d Aw moet richtlijnconform worden uitgelegd.
2.1.34
Een volgende subvraag dringt zich dan op bij negatieve beantwoording van de onder Ia geformuleerde prejudiciële vragen. Die vraag is of in dat geval niettemin (als het ware in uitbreiding op de Telekabel Wien-leer) een bevel tegen de providers om TPB te blokkeren in beginsel kan zijn gerechtvaardigd, omdat het als facilitatiewerk van de inbreuk door TPB aan te merken handelen in feite door de diensten van de providers mogelijk wordt gemaakt langs de lijnen van punt 32 van Telekabel Wien, zodat dit op één lijn is te stellen met de situatie dat op TPB rechtstreeks inbreukmakende werken aan het publiek zouden worden medegedeeld. Indien besloten zou worden tot het stellen van prejudiciële vragen bij onderdeel Ia, lijkt mij aangewezen dat de zo-even bedoelde volgende tweede subvraag ook meteen gesteld wordt om redenen van proceseconomie. Dat men in andere Europese landen deze horde meteen neemt, zoals Brein aanvoert, maakt volgens mij niet dat er geen redelijke twijfel bestaat op dit punt, zodat het niet stellen van vragen eerderbedoeld Köbler-risico in zich bergt. De gedachte aan deze ruime leer over maatregelen tegen tussenpersonen is te baseren op het bij herhaling in Telekabel Wien benadrukte te realiseren hoge beschermingsniveau. Zoals Brein aangeeft in haar pleitnota in cassatie nr. 48, is door het “inbouwen” van tussenschakels omzeiling van art. 26d Aw op misschien wel te eenvoudige wijze te realiseren. De provider hoeft volgens Telekabel Wien geen contractuele band met de inbreukmaker te hebben om een blokkadebevel te krijgen, omdat niets in de richtlijn “indicates that a specific relationship between the person infringing copyright or a related right and the intermediary is requires”, aldus de Engelse versie van punt 35. Je bent al tussenpersoon in de zin van art. 8 lid 3 van de richtlijn als je een “person” (bent) “who carries a third party’s infringement of a protected work or other subject-matter in a network”, zoals de Engelse versie van punt 30 luidt, waarbij inbreuk omvat “the case of protected subject-matter placed on the internet and made available to the public without the agreement of the rightholders at issue” (Engelse versie van de definitie uit punt 31). Ook is niet nodig dat wordt aangetoond dat klanten van de providers zich toegang verschaffen op de inbreukmakende website tot de illegale content.
2.1.35
De onderdelen Ib.2-3 strekken ten betoge dat het (onrechtmatig) faciliteren/bevorderen van auteursrechtinbreuk door derden door TPB onder de reikwijdte van art. 26d Aw valt, omdat Ziggo c.s. directe diensten verlenen aan de inbreukmakende up- en downloaders (abonnees van Ziggo c.s.) van werken. Dat lijkt mij dus zonder nadere richtingaanwijzer uit Luxemburg nu te ver gaan. Anders gezegd: TPB is dan (bij negatieve beantwoording van de bij onderdeel Ia te stellen vragen) als niet-inbreukmaker niet de in art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn/art. 11 Handhavingsrichtlijn/art. 26d Aw/art. 15e Wnr bedoelde “derde”, dus anders dan Brein bepleit (en bijvoorbeeld afleidt (vgl. pleitnota in cassatie nr. 69 sub b) uit punten 35, 36 van Telekabel Wien, dat gaat te ver volgens mij). De considerans van de Auteursrechtrichtlijn onder 59 veronderstelt immers een rechtstreeks verband tussen een auteursrechtelijk relevante handeling door een derde en de tussenpersoon. Art. 8 lid 3 van die richtlijn veronderstelt dat ook en hetzelfde geldt voor art. 11 Hrl. Bij “derden” uit art. 26a Aw moet het volgens mij gaan om inbreukmakers. Daar helpt de door Brein bepleite ruime definitie van “inbreuk” uit Telekabel Wien niet (voldoende concludent, namelijk niet buiten redelijke twijfel), omdat de casus in de Oostenrijkse hoofdzaak nu eenmaal een derde betrof (kino.to) die rechtstreeks inbreuk maakte. Onrechtmatig faciliteren valt daar zoals ik het nu zie dus buiten. Je ziet dat Brein bij de formulering van de klacht in onderdeel Ib.2 moeite heeft met het begrip “derden”: in dezelfde zin zijn dat de ene keer de providers, de andere keer de inbreukmakende abonnees. Ik denk dat dat niet opgaat. Dus als de in het vorige randnummer voorgestelde tweede prejudiciële subvraag ontkennend wordt beantwoord, faalt volgens mij onderdeel Ib. Bij de incidentele beroepen over de reikwijdte van art. 26d Aw komen we nog op deze kwestie terug. De verleiding om dat deel van de klachten hier al te behandelen weersta ik, omdat dan te veel moet worden vooruitgelopen op het vervolg van het principale beroep.
middel II: grenzen art. 26d Aw, grondrechtenafweging, bewijslast
2.2.1
Ook dit middel omvat twee onderdelen (IIa-IIb) met verdere onderverdelingen en richt zich tegen het belang dat is toegekend aan doeltreffendheid in het kader van art. 26d Aw en de bewijslast. Onderdeel IIa valt rov. 5.3-5.5 aan, waarin het hof de grenzen aangeeft van maatregelen tegen tussenpersonen die moeten voldoen aan de evenredigheids- en effectiviteitseis en waarbij rekening moet worden gehouden met de grondrechten uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie:
“5.3 In punt 128 van zijn arrest van 12 juli 2011 inzake L’Oréal/eBay (zaak C-324/09) heeft het HvJEU benadrukt dat een bevel als bedoeld in artikel 11 Hrl aan een tussenpersoon zich wezenlijk onderscheidt van een bevel tegen een inbreukmaker, omdat een aan de inbreukmaker gericht bevel er logischerwijze in bestaat dat het hem wordt verboden om de inbreuk voort te zetten, terwijl de situatie van de verlener van de dienst waarmee de inbreuk wordt gepleegd, complexer is en zich leent voor een ander soort bevel. In de punten 136-138 van dit arrest heeft het HvJEU dit uitgewerkt met de overweging dat, kort gezegd, de regels van nationaal recht enerzijds zo moeten worden ingericht dat het doel van de Hrl, dat de daarin opgenomen maatregelen, waaronder de maatregel van artikel 11, 3e volzin, doeltreffend en afschrikwekkend zijn, kan worden bereikt, maar anderzijds de beperkingen moeten eerbiedigen die uit de Hrl en de rechtsbronnen waarnaar deze richtlijn verwijst, voortvloeien. In de punten 139 en 140 van het L’Oréal/eBay-arrest heeft het HvJEU hieromtrent nader overwogen dat ingevolge artikel 3 Hrl de bij die richtlijn bedoelde maatregelen, waaronder de maatregel van artikel 11, 3e volzin, billijk en evenredig moeten zijn en niet overdreven kostbaar mogen zijn, terwijl uit artikel 3 van die richtlijn tevens volgt dat de in een bevel omschreven maatregelen geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer mogen scheppen. De Nederlandse rechter moet zich bij de uitleg en toepassing van artikel 26d Aw op deze uitgangspunten richten en daarbij een passend evenwicht verzekeren tussen de betrokken rechten en belangen (punt 143 van het L’Oréal/eBay-arrest).
5.4
Bij de zojuist omschreven afweging moeten tevens worden betrokken de grondrechten van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat nog niet in werking was getreden ten tijde van de feiten in de zaak L’Oréal/eBay. Met name de volgende bepalingen van het Handvest zijn in dit verband van belang:
‘Artikel 16 De vrijheid van ondernemerschap
De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgeving en praktijken
Artikel 17 Het recht op eigendom
1. (…)
2. Intellectuele eigendom is beschermd.
Artikel 52 Reikwijdte en uitlegging van de gewaarborgde rechten en beginselen
1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’
5.5
Anders dan Brein meent, maakt effectiviteit (doeltreffendheid) deel uit van de in het L’Oréal/eBay-arrest en artikel 52 lid 1 van het Handvest neergelegde evenredigheidseis (of proportionaliteitseis), die er op neerkomt dat de gevorderde maatregelen in een redelijke verhouding moeten staan tot het daarmee beoogde doel. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat naarmate een maatregel minder effectief is, het beoogde doel daarmee minder gemakkelijk kan worden gerealiseerd en de maatregel dus minder snel in een redelijke verhouding tot dat doel zal staan.
Zie ook punt 99 van de in rov. 4.7 al ter sprake gebrachte conclusie van de AG in de ‘Kino’-zaak.”
2.2.2
Onderdeel IIa.1 klaagt dat het aanleggen van een effectiviteitstoets van de gevraagde blokkademaatregel onjuist of onbegrijpelijk is, tenzij ten tijde van het opleggen van die maatregel duidelijk zou zijn dat het beoogde doel (in het geheel) niet kan worden bereikt.
Onderdeel IIa.2 voert aan dat onjuist is dat ook de evenredigheidseis als bedoeld in art. 52 lid 1 Handvest moet worden betrokken in de te maken afweging, aangezien de vrijheid van ondernemerschap gewaarborgd in art. 16 Handvest niet aan de orde is, althans niet wordt beperkt. Art. 26d Aw is in overeenstemming met de Handhavingsrichtlijn, vormt althans een beperking neergelegd in de Auteurswet en die wet stelt alleen beperkingen die noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van een hoog beschermingsniveau van de intellectuele eigendom of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van de auteursgerechtigden. Althans is niet duidelijk hoe de vrijheid van ondernemerschap gewicht kan hebben bij de bepaling van de evenredigheid, mede in het licht van het feit dat de gevraagde maatregelen de vrijheid van ondernemerschap niet in zijn kern lijken te raken, nu ten processe vaststaat dat de door Ziggo c.s. te nemen maatregelen om auteursrechtinbreuk te voorkomen (vrijwel) geen kosten met zich meebrengen (zie rov. 5.22).
2.2.3
Deze onderdelen gaan niet op. In ieder geval met betrekking tot maatregelen tegen tussenpersonen is inmiddels duidelijk dat een evenredigheids- en effectiviteitstoets (anders geformuleerd voor dat laatste: de mate van doeltreffendheid) daar deel van uitmaakt. Dat volgt uit de Handhavingsrichtlijn59., de Auteursrechtrichtlijn60., l’Oréal/eBay61.en de parlementaire geschiedenis bij art. 26d Aw62.. In Telekabel Wien63.is met een dubbele voorwaarde verduidelijkt wat dit betekent in punten 62 en 63. Voor een beter begrip en met het oog op onderdeel IIa.2 citeer ik ook enige voorafgaande punten, waarmee de overgang naar een grondrechtenweging meteen is gemaakt (dat dit prejudiciële arrest in de specifieke sleutel staat van het Oostenrijksrechtelijke Erfolgsverbot kleurt deze zaak niet in belemmerende mate voor onze zaak):
“45 Om te beoordelen of een op basis van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 gegeven bevel als dat van het hoofdgeding in overeenstemming is met het Unierecht, moet dus rekening worden gehouden met de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, en zulks in overeenstemming met artikel 51 van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) (zie in die zin arrest Scarlet Extended, punt 41).
46 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat wanneer meerdere grondrechten met elkaar in strijd zijn, de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht ervoor moeten zorgen dat zij zich baseren op een uitlegging van de richtlijn die een juist evenwicht waarborgt tussen de toepasselijke en door de Unierechtsorde beschermde grondrechten. Vervolgens moeten de autoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten bij de uitvoering van de omzettingsmaatregelen van deze richtlijn niet alleen hun nationale recht in overeenstemming met deze richtlijn uitleggen, maar eveneens ervoor zorgen dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijn die indruist tegen deze grondrechten of andere algemene beginselen van het Unierecht, zoals het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest van 29 januari 2008, Promusicae, C‑275/06, Jurispr. blz. I‑271, punt 68).
47 In casu zij erop gewezen dat een op basis van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 vastgesteld bevel als dat van het hoofdgeding resulteert in een conflict tussen, ten eerste, de auteursrechten en de naburige rechten die deel uitmaken van het intellectuele-eigendomsrecht en bijgevolg krachtens artikel 17, lid 2, van het Handvest beschermd zijn, ten tweede, de vrijheid van ondernemerschap die marktdeelnemers zoals internetproviders genieten krachtens artikel 16 van het Handvest en, ten derde, de vrijheid van informatie van internetgebruikers zoals beschermd door artikel 11 van het Handvest.
48 Wat in de eerste plaats de vrijheid van ondernemerschap betreft, zij geconstateerd dat de vaststelling van een bevel als dat van het hoofdgeding deze vrijheid beperkt.
49 De vrijheid van ondernemerschap omvat met name het recht voor elke onderneming om, binnen de grenzen van de aansprakelijkheid voor eigen handelingen, vrij te beschikken over de haar ter beschikking staande economische, technische en financiële middelen.
50 Een bevel als dat van het hoofdgeding impliceert voor de adressaat echter een verplichting die het vrije gebruik van de hem ter beschikking staande middelen beperkt, aangezien hij overeenkomstig dit bevel is gehouden om maatregelen te nemen die voor hem aanzienlijke kosten met zich kunnen brengen, aanmerkelijke gevolgen kunnen hebben voor de organisatie van zijn activiteiten of moeilijke en complexe technische oplossingen kunnen vergen.
51 Een dergelijk bevel lijkt de vrijheid van ondernemerschap van een internetprovider als die van het hoofdgeding echter niet in zijn kern te raken.
(…)
58 Wat in de tweede plaats het intellectuele-eigendomsrecht betreft, zij meteen erop gewezen dat niet is uitgesloten dat de uitvoering van een bevel als dat van het hoofdgeding niet leidt tot een volledige beëindiging van de op het intellectuele-eigendomsrecht van de belanghebbenden gemaakte inbreuken.
(…)
61 Opgemerkt moet worden dat niet uit artikel 17, lid 2, van het Handvest volgt dat het intellectuele-eigendomsrecht onaantastbaar is en daarom noodzakelijkerwijs absolute bescherming moet genieten (zie in die zin arrest Scarlet Extended, punt 43).
62 De maatregelen die de adressaat van een bevel als dat van het hoofdgeding ter uitvoering van dit bevel neemt, moeten voldoende doeltreffend zijn om een effectieve bescherming van het betrokken grondrecht te verzekeren, wat inhoudt dat zij tot gevolg moeten hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden64.om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met genoemd grondrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.
63 Bijgevolg kan echter niet worden aangenomen dat de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering van een bevel als dat van het hoofdgeding, ofschoon zij in voorkomend geval niet kunnen leiden tot een volledige beëindiging van de op het intellectuele-eigendomsrecht gemaakte inbreuken, onverenigbaar zijn met het overeenkomstig artikel 52, lid 1, in fine, van het Handvest na te streven rechtvaardige evenwicht tussen alle toepasselijke grondrechten, evenwel op de dubbele voorwaarde dat zij de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen en dat zij tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.”
2.2.4
Dit maakt duidelijk dat het te verwachten resultaat van de maatregelen een aspect is dat de feitenrechter bij zijn beoordeling of de gevorderde maatregel redelijk is, moet betrekken65.. Het hof heeft dat in rov. 5.5 onderkend. Daarop strandt onderdeel IIa.1.
2.2.5
Ook de klacht over de grondrechtenafweging faalt. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie maakt sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 deel uit van het primaire Unierecht (art. 6 lid 1 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)). Art. 51 Handvest luidt:
“1. De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld.
2. Dit Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder uit dan de bevoegdheden van de Unie reiken, schept geen nieuwe bevoegdheden of taken voor de Unie, noch wijzigt het de in de Verdragen omschreven bevoegdheden en taken.” (cursivering A-G).
2.2.6.
Op grond van deze tekst alleen kan de vraag gerechtvaardigd zijn of het Handvest wel directe horizontale werking kan hebben, maar die vraag lijkt mij inmiddels (stilzwijgend) bevestigend beantwoord in Scarlet/Sabam (afweging auteursrecht en vrijheid van ondernemerschap)66., hetgeen daarna is bevestigd in Telekabel Wien, terwijl een eerdere grondrechtenafweging in IE-zaken al was te vinden in Promusicae-zaak67., daterend van vóór inwerkingtreding van het Handvest. Hartkamp en Angelopoulos68.menen ook dat de wending die het HvJEU in Telekabel Wien neemt neerkomt op zo’n directe horizontale werking, Ziggo c.s. noemen het in hun pleitnota in cassatie nr. 4.6 een vorm van indirecte horizontale werking van Unierechtelijke beginselen en het Handvest. Ook A-G Cruz Villalón geeft in punt 109 van zijn conclusie voor Telekabel Wien aan dat het aan de nationale rechters is om in het concrete geval met inachtneming van alle relevante omstandigheden een afweging te maken tussen de grondrechten van de betrokkenen en aldus een juist evenwicht tussen die grondrechten te verzekeren. Ook Uw Raad gaat er blijkens rov. 5.2.5 van het Geen Stijl/Playboy-arrest69.van uit dat “de rechter in een hem voorgelegd geschil, indien de stellingen van de aangesproken partij daartoe aanleiding geven, dient te onderzoeken of in de omstandigheden van het geval bij toewijzing van de gevraagde maatregel, gelet op het beginsel van proportionaliteit, niet te zeer afbreuk wordt gedaan aan het grondrecht waarop de aangesproken partij zich beroept,” onder verwijzing naar Telekabel Wien, Scarlet/Sabam en de Straatsburgse Asby Donald-zaak70..
2.2.7
Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat inderdaad onder meer het door het Haagse hof genoemde grondrecht van vrijheid van ondernemerschap van de providers uit art. 16 Handvest conform de Telekabel Wien uitspraak in het geding is en in voorkomend geval moet worden afgewogen tegen onder meer het grondrecht van IE-bescherming uit art. 17 lid 2 van het Handvest (en het grondrecht van de informatievrijheid uit art. 11 van het Handvest), zodat de klacht dat dit niet zo is, faalt. Iets anders is hoe een dergelijke afweging uitvalt natuurlijk, maar daar gaat deze klacht als ik het goed zie niet over. In Telekabel Wien wordt aangegeven (punt 51) dat de vrijheid van ondernemerschap van de providers (in die zaak) “niet in de kern lijkt te worden geraakt” – kennelijk omdat geen ondraaglijke offers werden verlangd in die zaak – een gezichtspunt van belang lijkt mij in dit soort zaken. Bij de klacht van de providers over de bezwarendheid van de gevraagde maatregelen in de incidentele beroepen komen we dit aspect weer tegen.
2.2.8
Voor zover onderdeel IIa.2 nog de klacht bevat dat art. 26d Aw in overeenstemming is met de Handhavingsrichtlijn, althans – als neergelegd in de Auteurswet – slechts beperkingen stelt die noodzakelijk zijn voor beantwoording aan – kort gezegd – het grondrecht van auteursrechtbescherming, gaat dit evenmin op. Uit rov. 5.2.4-5.2.6 van het genoemde arrest Geen Stijl/Playboy volgt dat een dergelijke abstracte toets niet volstaat, maar dat in voorkomend geval een concrete grondrechtenafweging door de rechter moet plaatsvinden.
2.2.9
Het onderdeel stuit op het voorgaande af.
2.2.10
Onderdeel IIb richt zich tegen rov. 5.6, de bewijslastverdeling bij art. 26d Aw:
“5.6 Uit het voorgaande volgt dat een van de voorwaarden voor de toewijsbaarheid van een artikel 26d Aw-vordering is, dat is voldaan aan de evenredigheidseis en de daarvan deel uitmakende effectiviteitseis. Het beroep van Ziggo c.s. op het beginsel van evenredigheid/effectiviteit kan bijgevolg niet worden gezien als een bevrijdend verweer, waarvoor zij de bewijslast hebben (vergelijk onder meer HR 15 december 2006, NJ 2007, 203 en HR 11 juli 2008, LJN: BC8967). Dit betekent dat Brein moet stellen en bij gemotiveerde betwisting dient te bewijzen dat de door haar gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn. De opmerking van Brein onder 141 PA, dat de bewijslast in deze bij Ziggo c.s. ligt, kan dus niet als juist worden aanvaard.”
2.2.11
Het onderdeel klaagt dat deze bewijslastverdeling fout is. Een rechthebbende hoeft niet aan te tonen dat de klanten van een internetprovider zich effectief toegang verschaffen tot illegale content of dat de gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn. Bij een vordering tegen een tussenpersoon die voldoet aan de voorwaarden neergelegd in (de tekst van) art. 26d Aw, is zo’n vordering (in principe) gerechtvaardigd. Het is daarom aan Ziggo c.s. om dergelijke omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Dit geldt in ieder geval in dit geval waarin vaststaat “dat in Nederland het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen na blokkade A/Al, zeker nadat blokkade B erbij is gekomen” (rov. 5.8) en/of “Door de afname van het bezoek aan TPB als gevolg van de blokkades wordt het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen, verminderd” (rov. 5.12). Een verdergaande bewijslast voor de rechthebbende is in strijd met art. 26d Aw/art. 15e Wnr/art. 11 3e volzin Hrl /art. 8 lid 3 Arl en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het gaat immers met name om bewijs met betrekking tot BitTorrentverkeer tussen internetgebruikers en bezoekgegevens van abonnees aan TPB met betrekking waartoe Ziggo c.s. over de (verkeers)gegevens beschikken. De klacht richt zich ook (maar niet nader uitgewerkt) tegen rov. 5.15 (voorlaatste alinea), rov. 5.19 (voorlaatste zin) en 5.20 (bij onderdeel III hierna geciteerd).
2.2.12
Ik denk dat dit niet klopt; het betreft geen “ja, maar-verweer”, maar een “nee, want-verweer” van de providers tegen de gevraagde blokkade. Volgens art. 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Volgens de hoofdregel moet Brein die een blokkeringsbevel vordert stellen en bij betwisting bewijzen dat de gevraagde maatregel “doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend” is, om aan te sluiten bij de terminologie van de meerbesproken richtlijnen.
Leistner en Grisse71.menen dat de stel- en de bewijslast voor de redelijkheid van een maatregel in zaken als deze bij de eisende partij ligt. Alle informatie die een serieuze en realistische schatting over de concreet te verwachten moeite en de door de maatregel veroorzaakte kosten liggen in de invloedsfeer van de tussenpersoon. Een gesubstantieerd verweer op dat punt kan immers alleen met kennis van de interne processen gebeuren. Nadat de eiser abstract heeft voorgedragen welke maatregelen in aanmerking komen, ligt het dus op de weg van de tussenpersoon om te stellen waarom deze niet redelijk zijn, aldus Leistner en Grisse.
2.2.13
Het hof heeft in de door het onderdeel bestreden rov. aangenomen dat Brein moet stellen en bij een gemotiveerde betwisting moet bewijzen dat de door haar gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Brein heeft gesteld dat de gevorderde maatregelen redelijk zijn. Deze stelling hebben Ziggo c.s. gemotiveerd bestreden (zie rov. 5.1). De bewijslast van de redelijkheid van de maatregelen rust dan volgens de hoofdregel van art. 150 Rv op Brein, zodat het aan Brein is om bij een betwisting van de redelijkheid van de gevorderde maatregel de stellingen op dat punt aan te vullen en nader te onderbouwen72.. De ruimte voor het bepleite vermoeden van evenredigheid/effectiviteit – althans in een geval van minder inbreuken als gevolg van bezoek aan TPB, zie ik niet. Dat er ruimte is voor de uitzondering op de hoofdregel op grond van de redelijkheid en billijkheid vanwege het bekend zijn van gegevens bij de providers, zie ik evenmin; het gaat hier om een bevel tegen (neutrale) tussenpersonen, die zelf geen inbreuk maken. Het onderdeel faalt daarom. Zie in vergelijkbare zin Uw Raad in meergenoemd arrest Geen Stijl/Playboy rov. 6.3.3, 2e alinea.
middel III: effectiviteitstoets / evenredigheidsbeginsel
2.3.1
Middel III richt met elf onderdelen met verdere onderverdelingen een lawine aan rechts- en motiveringsklachten tegen de manier waarop het hof de effectiviteits- en evenredigheidstoets heeft toegepast in rov. 5.7-5.26. Die klachten komen er in de kern op neer dat die toets veel te streng is, omdat wordt gefocust op het al dan niet verminderen van het totale aantal inbreuken door abonnees van de providers via BitTorrentverkeer. Ik laat deze hofoverwegingen voor de zelfstandige leesbaarheid van de conclusie toch maar integraal volgen:
“5.7 Naar aanleiding van het – thans bestreden – eindvonnis van 11 januari 2012 hebben Ziggo c.s. op 1 februari 2012 een blokkade van TPB ingesteld (hierna ook: blokkade A). Vervolgens is TPB zich gaan bedienen van andere IP-adressen dan in dat vonnis waren genoemd. Op basis van de toewijzing in het eindvonnis van haar vordering II heeft Brein Ziggo c.s. verzocht ook deze nieuwe adressen te blokkeren. Ziggo c.s. zijn daartoe overgegaan (hierna: blokkade A1). Op 10 mei 2012 heeft de Haagse voorzieningenrechter de andere grote Nederlandse providers (UPC, KPN, Tele2 en T-Mobile, hierna kortweg: KPN c.s.) bevelen tot blokkade van TPB opgelegd. Sinds eind mei 2012 blokkeren ook deze providers de toegang tot deze site (hierna ook: Blokkade B). In deze periode heeft Brein in rechte tevens geboden tegen een aantal proxy’s naar TPB verkregen en heeft zij tal van zulke ‘TPB-dedicated’ proxy’s ‘neergehaald’.
5.8
Het hof gaat er met Brein vanuit dat in Nederland het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen na blokkade A/A1, zeker nadat blokkade B erbij is gekomen, ook al is die site via proxy’s (voor zover nog niet ‘neergehaald’ door Brein), mirror-sites en VPN-verbindingen nog steeds bereikbaar voor de Nederlandse internetgebruiker. De juistheid van dit uitgangspunt is bevestigd door Ton Huibregts van XS4ALL, die in een weblog van 4 juli 2012 schreef:
‘Gisteren maakt BREIN met veel bombarie bekend dat het bezoek aan de website van The Pirate Bay is gekelderd sinds de rechter de Nederlandse internetproviders verplichtte die site te blokkeren. Ja, nogal wiedes. Als je de toegang laat blokkeren, neemt het aantal bezoekers af, daar zullen weinig mensen van opkijken.’
De afname van het bezoek aan TPB volgens website-statistieken als Alexa en Google Trends is overigens sterker dan die in werkelijkheid zal zijn, aangezien daarbij het verkeer naar TPB via een proxy niet wordt gemeten als verkeer naar TPB maar als verkeer naar de website van die proxy (vgl. punt 45 van PA XS4ALL en blz. 12, onderaan, van TNO III). De precieze grootte van de afname hoeft in dit geding echter niet te worden vastgesteld.
5.9
In de visie van Brein is de ‘dramatische’ afname van het bezoek aan TPB na de blokkades het enige relevante feit in het kader van de beoordeling van de effectiviteit daarvan en zijn in deze zaak de toe- of afname van al het BitTorrent-verkeer en het bestaan van alternatieve mogelijkheden om inbreuk te maken niet van belang (o.m. PA onder 62, 79 en 91). Zoals onder 5.1 al tot uitdrukking is gebracht, zien Ziggo c.s. de maatstaf in het aantal auteursrechtinbreuken.
5.10
Het met de vorderingen van Brein beoogde doel is bescherming van auteursrechten, welk doel ook wordt gegarandeerd/beschermd door artikel 17 lid 2 van het Handvest. Van effectieve maatregelen tot het realiseren van dit doel kan in een kader als het onderhavige worden gesproken (a) als personen die auteursrechtinbreuk pleegden dat minder zijn gaan doen, waardoor het aantal door hen gepleegde inbreuken afneemt, of (b) als de impact van inbreuken wordt verminderd, bijvoorbeeld doordat het publiek dat de inbreukmakende handelingen waarneemt, kleiner wordt.
5.11
De door Brein gevorderde maatregelen die ertoe strekken dat Ziggo c.s. hun abonnees niet langer de toegang verschaffen tot de website van TPB, kunnen alleen invloed hebben op het gedrag van die abonnees en dus op het aantal door hen via TPB gepleegde inbreuken, maar niet op het gedrag van de beheerders van TPB en het aantal door deze gepleegde inbreuken. Wel kunnen die maatregelen invloed hebben op de impact van de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken.
5.12
Door de afname van het bezoek aan TPB als gevolg van de blokkades wordt het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen, verminderd. Wanneer het evenwel zo zou zijn dat, zoals Ziggo c.s. stellen, deze abonnees de blokkades ontwijken door, indien zij deze al niet via proxy’s omzeilen, hun toevlucht te zoeken in alternatieve torrentsites, dan vindt – ondanks de blokkades en de daardoor veroorzaakte afname van het bezoek aan TPB – geen vermindering van het door die abonnees gepleegde aantal inbreuken plaats, maar is slechts sprake van een verandering van de weg (bij omzeiling via een proxy) of de ‘indexer’ waarlangs/waarmee zij die inbreuken plegen. In dat geval wordt het beoogde doel niet dichterbij gebracht en kan de gevorderde blokkade niet als effectief worden beschouwd. In zoverre gaat het in rov. 5.9 weergegeven betoog van Brein niet op. Met betrekking tot de inbreuken door de beheerders van TPB ligt dit enigszins anders aangezien, voor zover als gevolg van de blokkades is uitgeweken naar alternatieve (niet door de TPB-beheerders geëxploiteerde) torrentsites, deze blokkades ertoe geleid hebben dat de door de TPB-beheerders gedane mededingen een kleiner publiek bereiken dan zonder die blokkades het geval zou zijn geweest – de ‘uitwijkers’ zijn immers weggevallen als publiek van TPB – zodat door de blokkades de impact van inbreuken van de TPB-beheerders is afgenomen.
5.13
Het hof zal nu eerst onderzoeken of het door Ziggo c.s. gestelde ontwijkingsgedrag van hun abonnees zich voordoet. Daarbij hanteert het hof ‘ontwijking’ als algemene term waaronder vallen omzeiling (door bijvoorbeeld proxy’s) en het gebruikmaken van alternatieve torrentsites.
5.14
Het in rov. 5.1 genoemde rapport TNO III heeft betrekking op het netwerkverkeer bij XS4ALL in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 30 april 2012, dus in de periode van drie maanden voor en drie maanden na de ingang van blokkade A. Meer in het bijzonder bevat TNO III de neerslag van door TNO uitgevoerde analyses op basis van door XS4ALL verstrekte netwerkinformatie over de genoemde periode voor:
i. het totale dagelijkse volume internetverkeer;
ii. het dagelijkse volume BitTorrent geclassificeerd netwerkverkeer;
iii. het totale dagelijkse volume internetverkeer gedeeld door het dagelijkse volume BitTorrent geclassificeerd netwerkverkeer.
In TNO III is gerapporteerd dat bij geen van deze analyses een duidelijke verandering waarneembaar is, dat het volume als BitTorrent geclassificeerd netwerkverkeer in de drie maanden na blokkade A hetzelfde was als gedurende de drie maanden daarvoor en dat, omdat het gebruik van BitTorrent rechtstreeks afhankelijk is van het verkrijgen van torrent-bestanden en/of magnet links, het gebruik van bronnen voor deze bestanden ondanks de blokkade kennelijk ongewijzigd is. TNO noemt hiervoor twee mogelijke oorzaken, namelijk a) dat het aandeel van de website van TPB op de beschikbaarheid en verspreiding van torrent-bestanden en/of magnet links in Nederland minder groot is dan gedacht of b) dat er veel gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om de blokkade van TPB te ontwijken. Oorzaak a) valt naar het oordeel van het hof af, omdat, naar Brein onweersproken heeft opgemerkt, TPB vóór blokkade A nog hoog (namelijk op nummer 26) in de Nederlandse top 200 van best bezochte websites stond, zodat overblijft oorzaak b). De bevindingen in TNO III komen er dus op neer dat blokkade A op grote schaal is ontweken. Daarbij is in TNO III verwezen naar de in (onder meer) TNO II beschreven mogelijkheden om een blokkade te ontwijken, waaronder:
* het gebruiken van een andere torrentsite/’indexer’ dan TPB (het in de rovv. 5.12 en 5.13 genoemde toevlucht zoeken in alternatieven);
* het bereiken van TPB via een andere route, bijvoorbeeld via een proxy (de in de rovv. 5.12 en 5.13 genoemde omzeiling).
Dit zijn de meest eenvoudige ontwijkingsmethoden waarvoor geen extra software of aanpassingen aan de computer van de gebruiker nodig zijn. Met Brein (PA onder 146) wordt aangenomen dat de andere ontwijkingsmethoden te ingewikkeld zijn voor de gemiddelde ‘luie’ internetter (de ‘maatman’-internetter). Die andere methoden zullen daarom verder buiten beschouwing worden gelaten.
5.15
Volgens Brein kunnen aan TNO III evenwel geen zinvolle conclusies worden verbonden (zie de punten 168-194 PA). In de eerste plaats heeft zij daartoe aangevoerd dat niet duidelijk is of het door TNO geanalyseerde verkeer wel ‘allemaal BitTorrent-verkeer betreft’ nu in TNO III is opgemerkt:
‘Door deze methode van classificatie is een bepaling van de exacte hoeveelheid BitTorrent verkeer niet mogelijk. Immers, ander netwerkverkeer zou kunnen worden geclassificeerd als BitTorrent en omgekeerd.’
Hiermee gaat Brein er evenwel aan voorbij dat in aansluiting op deze passage in TNO III (onbestreden) staat vermeld:
‘Deze methode van classificatie kan echter wel worden gebruikt voor een analyse van het relatieve volume BitTorrent verkeer. Bijvoorbeeld een toename of afname’.
Het zojuist genoemde argument van Brein loopt hierop stuk. Verder heeft Brein het volgende naar voren gebracht.
i. Het BitTorrent-verkeer vertoont een sterke groei – volgens het door Brein als productie 117 overgelegde rapport van Sandvine is dat verkeer in de VS met zo’n 40% gestegen – en in het licht van deze trend ‘zou’ het feit dat TNO geen verandering ziet ‘wel eens kunnen betekenen dat de blokkade effectief is’.
ii. In TNO III wordt geen onderscheid wordt gemaakt tussen legaal en illegaal BitTorrent-verkeer, terwijl bijvoorbeeld Facebook veel BitTorrent-dataverkeer oplevert. Het niet-maken van dit onderscheid is niet handig, aldus Brein, want: ‘Stel dat er sprake is van een afname van het illegale BitTorrent-verkeer die wordt tenietgedaan door een grotere toename van het legale BitTorrent-verkeer?’.
Deze argumenten hebben ook blijkens de door Brein daarbij gebezigde bewoordingen, een (sterk) speculatieve inslag. In Nederland heeft zich blijkens TNO III, wat XS4ALL betreft, niet de situatie voorgedaan dat in de drie maanden voor blokkade A het BitTorrent-verkeer is toegenomen. Daardoor is er geen reden om aan te nemen dat er daarna wel een toename zou zijn geweest die echter, zoals Brein lijkt te willen suggereren, door die blokkade is voorkomen. Het hof wijst er verder op dat in het Sandive-rapport Facebook tot een andere categorie wordt gerekend dan BitTorrent. In dit licht is de vermelding van Facebook bij argument ii. niet goed te begrijpen. Het laatste argument dat Brein in dit verband heeft opgeworpen, namelijk dat de hoeveelheid BitTorrent-verkeer sterk fluctueert en dat onduidelijk is waar de fluctuaties vandaan komen, laat onverlet dat het totale internet-verkeer en het BitTorrent-verkeer over de gehele onderzochte periode niet noemenswaardig is veranderd. De hier besproken argumenten kunnen, zo volgt uit het voorgaande, de door TNO gerapporteerde bevinding dat blokkade A op grote schaal is ontweken, niet ontkrachten. Hierbij is tevens van belang dat:
- Brein zelf heeft benadrukt dat andere torrentsites als Kickass.to, Torrentz.eu en Isohunt de plaats van TPB hebben ingenomen, dat de ‘luie’ internetter die niet meteen naar TPB kan, naar een van die concurrenten zal gaan en dat onderzoeken aantonen dat gebruikers van TPB uitwijken naar alternatieven (zie o.m. PA onder 80-82, 91, 146, 150 en 170);
- Brein, hoewel op haar de bewijslast en stelplicht rusten (zie rov. 5.6), geen voor honorering in aanmerking komend (tegen-)bewijsaanbod heeft gedaan (zie rov. 3.2).
Voor zover Brein, gezien haar stellingen in de punten 571 MvA en 132 en 140 PA, tegen TNO III nog heeft of zou willen inbrengen dat de daarin gehanteerde meetperiode is geëindigd voordat een groot aantal ‘TPB-dedicated’-proxy’s is ‘neergehaald’ (zie rov. 5.7 in fine), kan zij daaraan geen steekhoudend argument ontlenen, nu ook het wegvallen van een proxy met de in rov. 5.13 genoemde ontwijkingsmogelijkheden (een alternatieve torrentsite of een andere proxy) gemakkelijk kan worden opgevangen. Dit geldt ook voor blokkade A1 die daarom met de daaraan voorafgaande blokkade A kan worden gelijkgesteld.
5.16
Ter onderbouwing van haar stelling dat de gevorderde maatregelen wel effectief zijn, heeft Brein zich verder beroepen op het Baywatch-rapport en het rapport ‘Filesharing 2©12’ (PA onder 155, 160 en 164).
5.17
In het Baywatch-rapport is de vraag, wat het effect van de blokkades is op online- auteursrechtinbreuk ‘as a whole’, onderzocht aan de hand van onder meer een consumer survey onder een representatieve groep uit de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder. Uit die consumer survey (noot 2 op blz. 8 en 2e alinea op blz. 11) is naar voren gekomen dat ongeveer 25% van de consumenten in de zes voorafgaande maanden wel eens had gedownload uit illegale bron en dat van deze groep ongeveer 20-30% (dat is 4-6% van alle consumenten) naar aanleiding van de blokkades minder is gaan downloaden uit illegale bron of daar zelfs helemaal mee is gestopt. Daartegenover staat dat er ook consumenten zijn die na de blokkades meer zijn gaan downloaden uit illegale bron, maar dat zijn er (veel) minder dan de 20-30 % van de downloaders die zijn gestopt of zijn gaan minderen. Deze uitkomst strookt met de op een consumer survey uit de zomer van 2012 gebaseerde bevindingen in hoofdstuk 6 van het rapport ‘Filesharing 2©12’, dat na blokkade A van de klanten van Ziggo c.s. – waarvan 23,7 % downloadde uit illegale bron – 1,9 % met downloaden uit illegale bron is gestopt en 3,6 % dat minder is gaan doen, terwijl 1,1 % daarna meer is gaan downloaden.
5.18
Op blz. 29 van haar PA heeft Brein – ervan uitgaande dat Ziggo 1.788.000 abonnees heeft en XS4ALL 338.000 aansluitingen – op basis van de in het rapport ‘Filesharing 2©12’ genoemde percentages van 1,9 en 3,6 (samen 5,5 %) berekend, dat ‘een kleine 100.000’ Ziggo-abonnees en ‘een kleine 20.000’ abonnees van XS4ALL minder of in het geheel niet meer is gaan downloaden sinds blokkade A. Deze berekening is op zichzelf beschouwd juist, zij het dat Ziggo en XS4ALL hebben opgegeven wat minder abonnees te hebben dan door Brein tot uitgangspunt is genomen (Ziggo in punt 93 MvGZ: 1.500.000 abonnees, en XS4ALL in punt 16 PA: 250.000 abonnees) en hierbij de uitkomsten iets lager uitkomen (circa 80.000 in plaats van ‘een kleine 100.000’ bij Ziggo, en ongeveer 14.000 in plaats van ‘een kleine 20.000’ bij XS4ALL). Op grond van deze gegevens is vast te stellen dat van de XS4ALL-abonnees – waarop TNO III betrekking had – na blokkade A (1.9% van 338.000 of 250.000 =) circa 6.500 of 4.750 personen met downloaden zijn gestopt en circa (20.000 – 6.500/14.000 – 4.750 =) 13.500/9.250 personen daarmee zijn gaan minderen. Dit toont volgens Brein aan dat de blokkade wel degelijk effect heeft (PA onder 160).
5.19
Bij de hier aan te leggen effectiviteitstoets gaat het echter niet zozeer om het aantal abonnees dat (nog of niet langer) inbreuk pleegt, maar om het aantal inbreuken dat door de abonnees van Ziggo c.s. (nog of niet meer) wordt gepleegd; als er twee personen X en Y zijn die ieder 50.000 inbreuken plegen, dan is een maatregel die uitsluitend leidt tot het wegvallen van inbreukmaker Y effectief, maar als X 50.000 inbreuken pleegt en Y slechts 2, dan heeft het optreden tegen alleen Y nauwelijks effect. Nu de bevindingen in TNO III, dat het BitTorrent-gebruik onder de XS4ALL-abonnees na blokkade A gelijk is gebleven en dat dit is veroorzaakt door grootschalige ontwijking van die blokkade, blijkens het in rov. 5.15 overwogene niet zijn ontkracht, en die bevindingen derhalve in dit geding tot uitgangspunt zijn te nemen, moet worden geconcludeerd dat de in rov. 5.8 aangenomen afname van het bezoek aan TPB niet heeft geleid tot een significante vermindering van het aantal auteursrechtinbreuken door XS4ALL-abonnees. Dit wijst er op dat de circa 6.500/4.750 abonnees van XS4ALL die na blokkade A zijn gestopt met downloaden, daarvóór slechts een (zeer) klein deel van de inbreuken voor hun rekening namen en dat de circa 13.500/9.750 XS4ALL-abonnees die na blokkade A zijn gaan minderen, hetzij voorheen al weinig inbreuken pleegden, hetzij slechts zeer weinig hebben geminderd. Hierbij is in aanmerking te nemen dat het voor de hand ligt dat de blokkade juist effect heeft gehad op degenen die al weinig inbreuken pleegden. Dit zullen immers doorgaans de ongeoefende internetgebruikers zijn en zoals op blz. 11 van TNO I is beschreven, zal over het algemeen een blokkade voor met name dergelijke internetgebruikers, die niet goed bekend zijn met de verschillende ontwijkingsmogelijkheden, een zekere drempel opwerpen. Hoewel op Brein de stelplicht en bewijslast rusten (zie rov. 5.6), heeft zij niet concreet aangevoerd/ onderbouwd en in ieder geval niet aangetoond dat de ‘stoppers’/’minderaars’ voorheen meer dan een te verwaarlozen deel van de inbreuken voor hun rekening namen en dat de ‘minderaars’ na de blokkade(s) in relevante mate zijn gaan minderen. Het hof komt, dit alles overziend, tot de slotsom dat het Baywatch-rapport en het rapport ‘Filesharing 2©12’ niet afdoen aan de bevindingen in TNO III.
5.20
Het is aannemelijk dat het in TNO III voor de XS4ALL-abonnees gerapporteerde verschijnsel zich ook voor de Ziggo-abonnees voordoet. Hoewel dat – zeker in dit licht – op haar weg had gelegen (zie ook rov. 5.6) heeft Brein niet gesteld dat dit anders is. In ieder geval heeft zij daarvoor niet een voor honorering in aanmerking komend (tegen-)bewijsaanbod gedaan (rov. 3.2). Bij deze stand van zaken moet het onder 5.19 overwogene van overeenkomstige toepassing worden geacht op de Ziggo-abonnees.
5.21
De bij het Baywatch-rapport gebruikte consumer survey heeft verder uitgewezen dat na de blokkades het aantal consumenten dat downloadde uit illegale bron is toegenomen. Bijvoorbeeld: 3 maanden na blokkade A downloadde 22,5 % van de abonnees van Ziggo c.s. uit illegale bron, 10 maanden na deze blokkade (dus op 1 december 2012) was dat percentage gestegen tot 25,2 (zie blz. 9 en tabel 4 van dat rapport). Dat in weerwil van het feit dat een aantal consumenten is gestopt met downloaden uit illegale bron, sprake is van een toename van het aantal illegale downloaders, is in het Baywatch-rapport verklaard met de hypothese dat er andere consumenten zijn die met downloaden uit illegale bron zijn begonnen. Het hof zal van deze verklaring uitgaan nu een andere verklaring niet goed te bedenken is en ook niet door partijen is verdedigd. De omstandigheid dat, ondanks een blokkade, het aantal illegale downloaders is toegenomen, duidt er op dat nieuwkomers, althans een significant aantal daarvan, door een blokkade er niet van worden weerhouden om te gaan downloaden uit illegale bron.
5.22
Het voorgaande brengt met zich dat er in dit geding niet vanuit kan worden gegaan dat de op vordering van Brein door de rechtbank bevolen blokkade A/A1 effectief is geweest ten aanzien van de abonnees van Ziggo c.s. Door de gevorderde blokkade wordt de vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. – de vrijheid om naar eigen inzicht te handelen – aangetast, waaraan niet afdoet dat, naar door Brein bij MvA (onder 509, 544 e.v. en 609) is gesteld en door Ziggo c.s. (daarna) niet (meer) gemotiveerd is betwist, de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert en dat, naar door Brein eveneens onweersproken is gesteld, Ziggo c.s. verder op grote schaal hun abonnees blokkeren en afsluiten. Die blokkade vormt immers, ook wanneer daaraan voor Ziggo c.s. niet of nauwelijks kosten en moeite zijn verbonden, een inbreuk op hun vrijheid om naar eigen inzicht te handelen. Aangezien de gevorderde blokkade als niet-effectief moet worden beschouwd, en derhalve – in aanmerking ook nemend dat Ziggo c.s. zelf geen inbreuk maken (zie rov. 4.1) – niet bijdraagt aan het daarmee beoogde doel, de ook in het Handvest vastgelegde bescherming van intellectuele eigendom, brengt het evenredigheidsbeginsel met zich dat daardoor de aantasting van de door het Handvest eveneens gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. niet is gerechtvaardigd.
5.23
Door Brein is nog naar voren gebracht (in de punten 563-564 MvA) dat het misplaatst zou zijn om aan het feit dat er andere wegen naar de illegaliteit zijn (de al eerder genoemde ontwijkingsmogelijkheden), de gevolgtrekking te verbinden dat de door haar in deze zaak gevorderde maatregelen niet effectief zouden zijn. Deze andere wegen worden door haar namelijk ook aangepakt, of zullen door haar worden aangepakt, als onderdeel van een ‘bredere aanpak’ van illegale verspreiding van beschermde werken. Het hof begrijpt, gezien ook de stellingen in de punten 597 en 598 MvA, dat Brein hiermee (tevens) wil betogen dat zij een ‘stap-voor-stap-benadering’ hanteert, waaraan inherent is dat zij ergens moet beginnen, in dit geval met blokkade A die Brein nodig achtte omdat het op haar vordering in 2010 in een Nederlandse bodemprocedure tegen de beheerders van TPB uitgesproken bevel om, op straffe van verbeurte van dwangsommen, die site ontoegankelijk te maken niet uitvoerbaar bleek (conclusie van repliek onder 208-210). De beheerders van TPB, die in Zweden zijn veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, zijn ‘ongrijpbaar’, aldus Brein. Uit de stellingen van Brein valt op te maken dat haar bij de door haar voorgestane ‘bredere aanpak’/’stap-voor-stap-benadering’ de volgende (vervolg-) maatregelen voor ogen staan:
a. de access-providers te doen gelasten om ook alternatieven van TPB te blokkeren;
b. het ‘neerhalen’ van proxy’s;
c. het optreden tegen de beheerders van alternatieve torrentsites.
Onder 147 PA heeft Brein opgemerkt dat zij – omdat de rechthebbenden zich ermee hebben verzoend dat niet al het illegaal verkeer op internet is tegen te houden – zich richt op ‘de grootste uitwassen, zoals The Pirate Bay, Kickass.to en Torrentz.eu’. Onder 91 PA heeft Brein opgemerkt dat er ‘op dit moment maar een handjevol BitTorrent-websites (is) die echt de concurrentie met The Pirate Bay aankunnen’. Onder 237 PA heeft Brein opgemerkt dat de zaken tegen andere illegale websites in voorbereiding zijn, en dat de onderhavige zaak een testcase tegen TPB is, waarmee klaarblijkelijk is bedoeld: een testcase tegen providers over de blokkade van TPB.
5.24
Niet goed is in te zien – zeker zonder nadere toelichting – waarom Brein in haar procedures tegen de providers (deze procedure en de procedure tegen KPN c.s., zie rov. 5.7) niet tevens meteen een bevel heeft gevorderd tot blokkade van het slechts ‘handjevol’ met TPB concurrerende BitTorrentsites die met TPB de ‘grootste uitwassen’ vormen (Kickass.to, Torrentz.eu en wellicht Isohunt). Omdat dit ‘handjevol’ concurrerende BitTorrentsites niet mede hoefde te worden gedagvaard in de procedures tegen de providers – net zo als het niet nodig was om TPB in deze procedure te dagen – zou dat geen bijzondere processuele en feitelijke complicaties hebben opgeleverd. In ieder geval is niet goed in te zien waarom de zaken betreffende deze enkele alternatieve BitTorrentsites nog steeds alleen maar – ruim anderhalf jaar/bijna twee jaar na de op basis van het bestreden vonnis ingestelde blokkade A – in de voorbereidende fase zijn. Het kennelijk daarvoor door Brein gebezigde argument, dat zij eerst de testcase die deze zaak in haar ogen is, wil afwachten, is niet concludent omdat de uitkomst van deze ‘testcase’ juist voor een belangrijk deel wordt bepaald door het feit dat er alternatieve BitTorrentsites actief zijn. Bij deze stand van zaken acht het hof ten aanzien van maatregel a. het beroep op een ‘stap-voor-stap-benadering’ niet gerechtvaardigd. Er was geen goede reden voor Brein om vervolgstap a. niet al te nemen, althans Brein heeft, hoewel dat in het licht van het zojuist overwogene en van het onder 5.6 overwogene op haar weg lag, niet (voldoende) duidelijk gemaakt dat zij daarvoor wel een goede reden had. Maatregel b. kan, zoals onder 5.15 in fine al is overwogen, eenvoudig worden ontweken, terwijl maatregel c. evenmin verondersteld kan worden soulaas te bieden. Nu rechterlijke bevelen/verboden tegen de beheerders van TPB niet uitvoerbaar zijn gebleken, ligt het niet – althans niet zonder meer – in de rede dat eventueel tegen de beheerders van de andere ‘grootste uitwassen’-websites te verkrijgen rechterlijke uitspraken wel uitvoerbaar zouden zijn. Als dat wel het geval zou zijn, dan is niet duidelijk (gemaakt) waarom Brein tegen (de beheerders van) deze andere sites nog (steeds) geen actie heeft ondernomen. Ook de vervolgmaatregelen b. en c. kunnen mitsdien geen toereikende grond opleveren voor Breins beroep op een ‘bredere aanpak’/’stap-voor-stap-benadering’. Die aanpak/benadering kan in dit geval dus niet als compensatie dienen voor het ontbreken van (onmiddellijke) effectiviteit. Hierop strandt het in rov. 5.23 weergegeven betoog van Brein.
5.25
Gezien het onder 5.12 overwogene kan niet worden gezegd dat de door Brein gevorderde blokkade effectiviteit mist met betrekking tot de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het ‘art work’. De blokkade is door Brein echter niet gevorderd met het oog op de bescherming van de auteursrechten op het ‘art work’, maar met het oog op de bescherming van de auteursrechten op muziek, film, games en (e-)boeken (zie o.m. punt 10 van de inleidende dagvaarding, punt 3 van de conclusie van repliek, punt 7 MvA en de punten 15 en 47 van PA Brein). Onder 16-18 PA heeft Brein andermaal benadrukt dat het haar gaat om de negatieve invloed van ‘filesharing’ op de verkopen door de entertainmentindustrie. Filesharing heeft geen betrekking op het ‘art work’ dat op de server van TPB staat (zie rov. 4.7), maar op de muziek, de films, de games en de boeken/e-books zelf, en de verkopen van de entertainmentindustrie worden ook niet gegenereerd door het ‘art work’ maar door de muziek, de films, de games en de boeken/e-books. De belangen van de rechthebbenden bij beëindiging/voorkoming van de auteursrechtschendingen op het ‘art work’ zijn derhalve niet van voldoende gewicht om de aantasting van de ondernemingsvrijheid van Ziggo c.s. – die zelf geen inbreuk op het auteursrecht op het ‘art work’ maken – te kunnen rechtvaardigen. Hoewel het non-effectiviteitsverweer van Ziggo c.s. voor deze categorie inbreuken faalt, stuiten de hierop gebaseerde vorderingen van Brein mitsdien af op het evenredigheidsbeginsel waarop Ziggo c.s. zich ook in meer algemene zin, onafhankelijk van hun non-effectiviteitsverweer, hebben beroepen.”
2.3.2
De klachten zijn zeer gedetailleerd, omvattende weergave is nauwelijks doenlijk; ik volsta met de bij pleidooi gegeven samenvatting door Brein zelf van Middel III (pleitnota nr. 108): :
1. Het hof heeft ten onrechte niet de effectiviteit van de gevraagde maatregel beoordeeld. Die maatregel: het blokkeren van de website van TPB is wel degelijk effectief gebleken: ook volgens het hof is het bezoek aan TPB afgenomen.
2. Ook los van 1 is onjuist dat er van effectiviteit geen sprake is als het aantal inbreuken gelijk blijft, maar het aantal inbreukmakers afneemt. Die laatsten zullen immers niet bijdragen aan een toekomstige eventuele groei van de inbreuken. Bovendien is de groep waartegen met verdere middelen moet worden opgetreden verkleind.
3. De conclusie dat het aantal inbreuken niet is afgenomen is onvoldoende gemotiveerd, want:
a. a) de meetperiode is te kort geweest. De maatregel A1 en B en het neerhalen van proxy’s zijn niet meegenomen;
b) de beslissing dat de maatregelen A1 en het neerhalen van proxy’s niet tot enig effect leidt, is nergens op gebaseerd;
c) het TNO-rapport ziet alleen op XS4ALL-klanten en wordt zonder meer geëxtrapoleerd naar de twintigvoudige populatie van abonnees van een andere provider: Ziggo.
4. Het verwijt dat Brein niet tegelijkertijd tegen andere sites is opgetreden is ongerechtvaardigd, gezien:
a) het feit dat het in casu om een eerste blokkeringsproces gaat;
b) de geheel verschillende historie van (buiten-)gerechtelijke actie tegen die websites;
c) het feit dat die websites reeds (met succes) door zusterorganisaties van Brein werden aangepakt.
5. Het hof realiseert zich kennelijk dat de vordering op grond van het “art work” toch moet worden toegewezen, maar past daar een nogal gewrongen mouw aan door ervan uit te gaan dat dat niet het doel van de ingestelde vordering is, terwijl het tegenovergestelde door Brein is gesteld.
De kern in onderdelen III.1-10 is dat een foute/onbegrijpelijke evenredigheids- en effectiviteitstoets is aangelegd door het hof door geen genoegen te nemen met het effect van de maatregel zelf, maar om maatgevend te vinden of het totale aantal inbreuken met BitTorrentverkeer van de abonnees van de providers is teruggelopen. Onderdeel III.11 bestrijdt daarna het oordeel over het “art work” uit rov. 5.25 als te beperkt.
2.3.3
De door het Haagse hof aangelegde toets komt mij inderdaad onjuist voor, zodat Middel III in de kern slaagt. De effectiviteitstoets van een blokkademaatregel van TPB terugbrengen tot de vraag of het totale aantal inbreuken van abonnees van de providers via BitTorrent-verkeer is afgenomen, lijkt mij niet in overeenstemming met de maatstaf voor dit soort maatregelen uit Telekabel Wien.
2.3.4
Dat criterium uit Telekabel Wien in punten 62/63 over effectiviteit van maatregelen tegen tussenpersonen als de onderhavige is in weerwil van wat de providers betogen geen al te hoge: voldoende doeltreffend om een effectieve bescherming te verzekeren, wat inhoudt dat zij tot gevolg moeten hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruik maken van de diensten van de providers ernstig ontmoedigen om zich toegang te verschaffen tot deze illegale content. Volledige beëindiging wordt niet verlangd. Dit wordt in (buitenlandse) literatuur en rechtspraak ook in deze zin opgevat. Dat nemen wij nu in ogenschouw.
2.3.5
A-G Cruz Villalón schrijft in zijn conclusie vóór deze uitspraak over de geschiktheid van maatregelen en effectiviteit het volgende:
“99. De betrokken verbodsmaatregelen strekken tot bescherming van het auteursrecht en dus van de „rechten van anderen” in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest, en hebben dus zonder enige twijfel een legitiem doel. De vraag is echter of zij geschikt zijn om de verwezenlijking van dit doel te bevorderen, dat wil zeggen ertoe bijdragen dat dat doel kan worden bereikt.(57) Dit moet worden betwijfeld omdat blokkeringsmaatregelen volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter „zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild”. Enerzijds is het mogelijk dat de internetgebruikers de blokkeringsmaatregel zonder grote problemen omzeilen, anderzijds kunnen de exploitanten van de inbreukmakende website deze in identieke vorm onder een ander IP-adres en een andere domeinnaam aanbieden.
100. In mijn ogen impliceren die overwegingen echter niet dat elke concrete blokkeringsmaatregel principieel als ongeschikt moet worden beschouwd. Dit betreft om te beginnen de mogelijkheid van de gebruikers om de maatregelen te omzeilen. Al zijn hiertoe potentieel wellicht veel gebruikers in staat, dit betekent nog lang niet dat iedere gebruiker dat ook zal doen. Het is goed mogelijk dat gebruikers die door de blokkering van een website erop worden geattendeerd dat die site illegaal is, besluiten hiervan geen gebruik meer te maken. Door uit te gaan van het vermoeden dat elke gebruiker zich ondanks een blokkering toegang zal willen verschaffen tot een website, wordt in mijn ogen op ontoelaatbare wijze aangenomen dat elke gebruiker bereid is een inbreuk te bevorderen. Ten slotte wil ik erop wijzen dat wellicht niet weinig gebruikers in staat zijn om een blokkering te omzeilen, maar bij lange na niet alle.
101. Ook de mogelijkheid dat de exploitant de website in identieke vorm onder een ander IP-adres en een andere domeinnaam aanbiedt, impliceert niet dat blokkeringsmaatregelen principieel ongeschikt zijn. Om te beginnen kunnen ook in dat geval gebruikers die door de blokkeringsmaatregel op de onrechtmatigheid van de content zijn geattendeerd, besluiten de site niet meer op te roepen. Bovendien moeten de gebruikers gebruikmaken van zoekmachines om de site te vinden. Indien keer op keer blokkeringsmaatregelen worden genomen, zal het ook moeilijker worden de website via een zoekmachine te vinden.
102. Ik stel derhalve vast dat een blokkeringsbevel waarin de concrete blokkeringsmaatregelen worden genoemd, niet algemeen ongeschikt is om het doel van bescherming van de auteursrechten te bevorderen.
(…)
109. In het licht van het voorgaande moet op de vierde prejudiciële vraag worden geantwoord dat een specifieke blokkeringsmaatregel betreffende een concrete website die uit hoofde van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 wordt opgelegd aan een internetprovider, in beginsel niet onevenredig is louter vanwege het feit dat hij aanzienlijke kosten met zich brengt, maar zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kan worden omzeild. Het staat aan de nationale rechters om in het concrete geval met inaanmerkingneming van alle relevante omstandigheden een afweging te maken tussen de grondrechten van de betrokkenen en aldus een juist evenwicht tussen die grondrechten te verzekeren.”
Het enkele bestaan van uitwijkmogelijkheden – en het gebruiken daarvan – maakt een blokkeringsmaatregel volgens A-G Cruz Villalón dus nog niet ongeschikt voor het verminderen van de inbreukmakende handelingen. Verder is de weging van de relevante omstandigheden van het geval door de nationale rechter grotendeels feitelijk van aard – en kan dit dus in cassatie maar beperkt worden getoetst.
2.3.6
De High Court overweegt over effectiviteit en uitwijkmogelijkheden in zijn uitspraak van 28 februari 2013, [2013] EWHC 379 (Ch) (EMI/Sky) onder meer het volgende:
“103.As to ease of circumvention, this is a factor in the proportionality of the order both as between the Claimants and the Defendants and as between the Claimants and the operators and users of the Websites. I would make three points in this respect.
104.The first is that I remain of the view that a blocking order may be justified even if it only prevents access by a minority of users: see 20C Fox v BT at [192]-[198]73..
105.The second is that efficacy depends on the precise form of the order. The orders I granted in Dramatico v Sky are likely to have been less easy to circumvent than the original order made in 20C Fox v BT (No 2): see Dramatico v Sky (No 2) at [13]. The same is true of the orders agreed in the present cases.
106.The third is that the evidence indicates that blocking orders are reasonably effective. The effect of the order made in Italy with regard to TPB referred to in 20C Fox v BT at [197] was a 73% reduction in audience accessing TPB in Italy and a 96% reduction in page views. The blocking order made in Italy in relation to KAT has had a similar effect. As for the effect of the orders made in England in relation to TPB, as at 19 December 2011, TPB was ranked by Alexa as number 43 in the UK, while as at 21 November 2012, its UK ranking had dropped to number 293.
107.Having considered the proportionality of the orders sought by the present applications as between the Claimants (and those they represent) and the Defendants and as between the Claimants and the operators and users of the Websites, I am satisfied that the orders sought are proportionate for similar reasons to those I gave in 20C Fox v BT at [199]-[200]. The orders are necessary and appropriate to protect the intellectual property rights of the Claimants (and other copyright owners). Those interests clearly outweigh the Charter Article 11 rights of the users of the Websites, who can obtain the copyright works from many lawful sources. They even more clearly outweigh the Article 11 rights of the operators of the Websites, who are profiting from infringement on an industrial scale. They also outweigh the Defendants’ Article 11 rights to the extent that they are engaged. The orders are narrow and targeted ones, and they contain safeguards in the event of any change of circumstances. The cost of implementation to the Defendants will be modest and proportionate.”
2.3.7
Jarass74.betoogt dat voor de effectiviteit om een doel te bereiken in art. 52 Handvest een bijdrage voldoende is. Leistner en Grisse75.beschrijven de effectiviteit (geschiktheid) van blokkeringsmaatregelen, zoals in de onderhavige zaak, als volgt:
“Unbestritten können technische Schutzmaßnahmen stets in mehr oder weniger großem Umfang umgangen werden. Im Rahmen der Störerhaftung kommt es darauf nicht entscheidend an, da für die notwendige Abwägung richtigerweise auf den Vergleich von Wirksamkeit und dem vom Access-Provider zu erbringenden Aufwand abzustellen ist, die in einem angemessenen Verhältnis stehen müssen. Demgegenüber ist eine hundertprozentige Wirksamkeit richtigerweise nicht zu fordern und praktisch auch nie erreichbar.
Entsprechend erkennt der EuGH im „UPC Telekabel”-Urteil zutreffend an, dass eine Zugangserschwerung durch die Sperre ausreicht. Auch nach der Rechtsprechung des BGH ändert das bloße allgemeine Bestehen von Umgehungsmöglichkeiten nichts an der grundsätzlichen Geeignetheit von Filter- und Sperrmaßnahmen zur erheblichen Einschränkung der konkret begangenen Urheberrechtsverletzungen; dem entspricht die ganz herrschende Meinung in der instanzgerichtlichen Rechtsprechung und Literatur. Nach der Rechtsprechung des englischen High Court kann eine Sperre dementsprechend auch dann geeignet sein, wenn sie nur eine Minderheit der Nutzer vom Zugang zur Website abhält76.. Auch das (vorläufige) Bestehen von vergleichbaren (noch) nicht gesperrten Ausweichseiten kann als Argument gegen die Geeignetheit der konkreten Sperre nicht überzeugen. Beurteilt werden muss, ob die Sperre den Zugriff auf die konkret gesperrte Seite verringert.
Bei der demnach im konkreten Einzelfall vorzunehmenden Beurteilung bereitet die genaue Bemessung der Effektivität Schwierigkeiten. Zur Einschätzung der potenziellen Wirksamkeit bietet es sich zunächst an, auf die empirischen Daten zu bereits ergangenen Sperren in anderen Ländern zurückzugreifen. Die wenigen insoweit vorhandenen Erkenntnisse über den konkreten Einfluss von Sperrverfügungen auf Zugriffzahlen deuten jedenfalls darauf hin, dass Sperren den Zugriff auf die konkret gesperrten Seiten erheblich verringern. Wenn das OLG Köln – am Beispiel von The Piratebay in Belgien – aber tatsächlich anerkennt, dass Sperren den Zugriff auf die Seite um 82 % (!) verringern können, so wäre dies wohl vollkommen zweifelsfrei als hinreichend wirksam anzuerkennen.
Alleine auf Zugriffsstatistiken abzustellen greift aber ohnedies zu kurz. Berücksichtigt werden sollten im Rahmen der Abwägung auch eher mittelbare und langfristig wahrscheinliche Reaktionen auf Sperren. Auch wenn technisch versierte, notorische Rechtsverletzer sich von Sperrmaßnahmen nicht abhalten lassen werden, so ist doch davon auszugehen, dass ein nicht unbeachtlicher Teil der Nutzer nicht ohne Weiteres im Stande oder willens ist, solche Sperren zu umgehen, sich näher bezüglich Umgehungstechnik zu informieren oder diese gar zu installieren. Diejenigen, die nur eine günstige, unkomplizierte Möglichkeit genutzt haben, um kostenlos an geschützte Inhalte zu kommen, dürften auch schon durch simple Maßnahmen von weiteren Rechtsverletzungen abgehalten werden. In einem Fall wie „Goldesel.to” gilt dies auch, wenn die eigentlichen Links zwar weiter bestehen, aber jedenfalls die Linksammlung als nutzerfreundliche Übersicht zum Stöbern wegfällt. Selbst Nutzer, denen es möglich ist, Sperren zu umgehen, dürften zum Teil doch durch das zunehmende Abgedrängt werden in rechtliche Graubereiche des Netzes abgeschreckt werden. Je mehr Hindernisse überwunden werden müssen, desto eher wird den Nutzern vor Augen geführt, dass ihr Handeln nicht legal ist, was das Unrechtsbewusstsein erhöht. Eine gesperrte Website würde auch mit der Zeit insofern an Attraktivität verlieren, als seriöse Unternehmen wohl zurückhaltender im Erwerb von Werbeflächen für solche Seiten reagieren dürften. Dies hat einerseits unmittelbar den Verlust zahlungskräftiger Werbekunden zur Folge und führt andererseits mittelbar auch wiederum dazu, dass die Vertrauenswürdigkeit der Seite aus der Sicht der Nutzer weiter sinkt, wenn präsentierte Werbeflächen nur noch „unseriöse”, zudringliche Werbung aus der Erotik- oder Glücksspielbranche enthalten. Denn dies könnte bei den Nutzern der Website den Eindruck entstehen lassen, dass es sich nicht mehr um eine sichere Seite (im Hinblick auf Virensicherheit, Dialer etc) handelt, die deshalb besser zu meiden ist.
Alle in Betracht kommenden Sperren sind unter diesen Gesichtspunkten jedenfalls grundsätzlich geeignet, die Verbreitung urheberrechtsverletzender Inhalte hinreichend zu verringern; dies gilt gerade auch für die relativ simplen DNS- und IP-Sperren. Im konkreten Einzelfall ist die ermittelte Wirksamkeit in der Folge in erster Linie zum Kostenaufwand für die in Betracht kommenden Sperrmaßnahmen ins Verhältnis zu setzen.”
Dit is een vergelijkbaar geluid dat A-G Cruz Villalón laat horen. Technische beschermingsmaatregelen kunnen altijd in meer of mindere mate worden omzeild, zodat het daarop in verband met de aansprakelijkheid van de inbreukmaker niet in beslissende mate op aankomt. Het gaat om de effectiviteit van de maatregel en de door de tussenpersoon te leveren inspanning die in een redelijke verhouding moeten staan. Het “meten” van de effectiviteit in een concreet geval is niet eenvoudig. Het is te kort door de bocht om de effectiviteit slechts op statistieken te baseren. Ook moet rekening worden gehouden met indirecte en lange termijn effecten van de maatregelen. Ook als verstokte inbreukmakers zich door de maatregelen niet laten weerhouden, dan nog moet worden aangenomen dat een niet onaanzienlijk deel van de gebruikers eenvoudigweg niet in staat is of bereid is om de maatregelen te ontwijken. Bovendien hoe meer obstakels moeten worden overwonnen, hoe waarschijnlijker het wordt dat het tot gebruikers doordringt dat zij inbreuk maken.
2.3.8
Angelopoulos77.ontleent aan Telekabel Wien (punt 60) dat maatregelen die kunnen worden omzeild juist een acceptabel compromis kunnen vormen bij het vinden van een juist evenwicht in een grondrechtenafweging:
“This would seem to hint that, where an ideal solution that accommodates all conflicting objectives might not be possible and a choice must be made between measures that offer greater protection for copyright and related rights, but infringe user rights, and measures that are not as effective, but are more respectful of users’ freedom of information, the latter option is to be preferred. (…)
This is reinforced by the timid requirements that the measures must fulfil on the copyright enforcement side of matters to be found “reasonable”: the Court waffles considerably, going in the course of a single sentence from “ensure genuine protection” to “preventing unauthorised access” to “at least making it difficult” and finally landing on a minimum threshold of “seriously discouraging”. (…) It’ll be reasonable, the Court seems to say, as long as it’s not entirely ineffective, or at least tries to not be entirely ineffective, or at least suggests that users shouldn’t really be doing this … Not what might be called a firm stand at all.
Of course, even this muted approach leaves intermediaries with the factual problem of rampant user disregard for copyright: one might wonder which measures are likely even to merely “seriously discourage” piracy, given that existing data suggest no type of blocking has noticeable effect on actual numbers. Indeed, in a recent Dutch case, the Court of Appeal of The Hague overturned an injunction ordering access providers ZIGGO and XS4ALL to block the well-known torrenting site The Pirate Bay, after studies confirmed no effect al all on the number of downloads from illegal sources. It is possible that the Court is simply insisting that a symbolic “do something” gesture must be made to establish that the intermediary is opposed to piracy, even if it cannot achieve real results. In that case, perhaps it would have been better if the Court openly acknowledged what is was doing and explicitly stated that what is necessary is that the intermediary signal its disapproval of the infringements committed using its network and attempt to distance itself from them.”
2.3.9
Alvorens de kern van de klachten te behandelen, bespreek ik eerst nog kort de deelklacht van onderdeel III.1.b over het niet in ’s hofs overwegingen betrekken dat downloaden uit illegale bron inmiddels ook inbreukmakend is geoordeeld (in meergenoemd ACI Adam/Thuiskopie-arrest, gewezen na het hofarrest waarvan cassatie). Die klacht is tevergeefs. Het hof heeft in rov. 4.3 overwogen dat een niet te verwaarlozen deel van de abonnees van Ziggo c.s. auteursrechtinbreuken heeft gepleegd door via TPB te uploaden. Nu uploaden en downloaden (nagenoeg) hand in hand gaan achtte het hof het niet van belang om vast te stellen of ook het downloaden (voor eigen gebruik) een auteursrechtinbreuk oplevert. Doordat het hof het uploaden en downloaden in feite op een lijn heeft gesteld, heeft het hof bij zijn beoordeling van de proportionaliteit (indirect) ook rekening gehouden met de gevolgen van het downloaden.
2.3.10
Ondanks het door het hof geconstateerde feit dat het aantal bezoeken van abonnees van Ziggo c.s. aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen (rov. 5.8), waardoor het aantal inbreuken via TPB is verminderd (rov. 5.1278.), zodat de blokkades een bijdrage leveren aan het beperken van auteursrechtinbreuken, heeft het hof zijn effectiviteitsanalyse doorgetrokken. Het hof heeft bezien of de abonnees de blokkades ontwijken door hun toevlucht te zoeken tot alternatieve torrentsites en proxy’s, om vervolgens (in rov. 5.22) te concluderen dat het totaal aantal inbreuken na de maatregel via BitTorrent is toegenomen, zodat de blokkades niet effectief zouden zijn (rov. 5.22). Dat lijkt mij mede bezien in het licht van hoe daar in buitenlandse rechtspraak en literatuur tegen aan gekeken wordt, onjuist en zet in wezen het effectief optreden tegen IE-inbreuk in het algemeen op losse schroeven. Nog daargelaten dat het feit dat door de blokkades wordt uitgeweken naar andere torrentsites wijst op effectiviteit, want zonder blokkade behoeft immers niet te worden uitgeweken. Wat het hof doet is in het kader van de effectiviteitstoets van een blokkademaatregel van TPB verlangen dat (het achterliggende einddoel van Breins acties wordt gerealiseerd, namelijk dat) er een algehele afname plaatsvindt van inbreuken op IE-rechten via BitTorrent van de betrokken rechthebbenden. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het criterium uit Telekabel Wien is: minstens bemoeilijken en ernstig ontmoedigen en deze invulling past daar naar mijn smaak niet in. In feite is door het hof omzeiling van de blokkades beslissend geacht (ondanks de vaststelling dat de maatregelen niet zonder effect zijn) en dat is niet conform de te hanteren norm. Het doel van een TPB blokkade is het aantal bezoeken van TPB via de providers af te laten nemen (zodat het aantal inbreuken dat via TPB gerealiseerd wordt vermindert; het doel van zo’n maatregel kan niet zijn dat het algehele BitTorrent verkeer van abonnees van de providers wordt verminderd) en dat doel is volgens het hof in rov. 5.8 en 5.12 bereikt. We stoppen ook niet met het afsluiten van onze buitendeur uit ineffectiviteitsoverwegingen, omdat inbrekers toch wel binnen kunnen komen door een raam in te tikken of na een klautering over de schutting de achterdeur kunnen nemen, om een ietwat gechargeerde vergelijking te maken. Nog een gezichtspunt tegen dit criterium van het hof is dit: voorstelbaar is bijvoorbeeld dat een blokkade juist voor verstokte inbreukmakers een reden is om via een omweg meer te gaan downloaden, met het idee: nu kan het nog, straks gaat dit ook op slot. Dat wijst dan juist in de richting van effectiviteit van de betrokken blokkademaatregel, zou ik zeggen; waar bij komt: TPB was (slechts) als eerste aan de beurt in deze proefprocedure over website blocking. Dat staat nog naast het door het hof geonstateerde feit (dat op effectiviteit wijst) dat kort gezegd de abonnees die door de blokkade niet doorgaan met downloaden uit illegale bron downloaders zijn met minder ervaring. Het is natuurlijk van belang dat die groep niet uitgroeit tot wel ervaren downloaders. In het verlengde daarvan: ook houdt beoordeling van effectiviteit alleen aan de hand van rapporten die het aantal inbreuken betreffen ten onrechte geen rekening met indirecte en lange termijn effecten van blokkades. Het gaat als het ware om het creëren van een sneeuwbaleffect. Als keer op keer blokkeringsmaatregelen worden getroffen, worden eerst de niet erg behendige “luie”- internetgebruikers weerhouden en pas op een later moment wordt het mogelijk meer “sophisticated” inbreukmakers moeilijker gemaakt.
2.3.11
Deze aanpak van het Haagse hof is (dan ook) met verbazing opgemerkt door de Britse High Court in de al genoemde Cartier/Sky uitspraak uit oktober 2014. Nadat de effectiviteitsbeslissing van het Haagse hof in onze zaak is vergeleken met die in Telekabel Wien, laat Arnold J weinig heel van de route van het Haagse hof (volgens hem “wrong in principle”):
“173. In my judgment it is wrong in priciple to interpret Article 3(2) of the Enforecement Directive as requiring rightholders to establish that the relief they seek is likely to reduce the overall level of infringement of their rights. As counsel for Richmont pointed out, Article 3(2) is equally applicable to offline and online infringements. If trade mark owners like Richmont apply for a final injunction to restrain further infringements against a market trader who has been caught selling counterfeit watches, they do not have to show that the injunction is likely to reduce the overall level of infringement of their trade Marks. Nor would it be a defence to such an application for the market trader to say “If consumers can’t buy counterfeit goods from me, they will simply buy them from other market traders”. Nor would the market trader improve his position by pointing to five other traders sellings counterfeits in the same market whom the trade mark owner had not yet sued (but intended to sue in due course). To allow such a defence would not only undermine intellectual property rights, it would also be inimical to the rule of law: consider the application of such reasoning to burglars, for example. There is no reason to treat online infringements differently in this respect. Nor is there any reason to treat intermediaries whose services are being used to infringe by third parties differently in this respect.”
Arnold J vervolgt in 174 dat hij steun voor afwijzing van deze lijn van het Haagse hof ziet in Telekabel Wien om twee redenen:
“174 (…) First, the Court was explicit at [58]-[61] that it did not matter that the injunction would not lead to a complete cessation of the infringements. Secondly, the Court made it clear at [62] that the measures taken by the addressee of the injunction must at least have the effect of making access to the protected subject-matter difficult to achieve and of seriously discouraging internet users who are using the services of the addressee from accessing that subject-matter. The Court did not say that internet users who were using the services of other intermediaries must also be discouraged. Still less did the Court suggest that the adressee would be let off the hook if users used the services of other intermediaries instead.”
Daarbij is de Engelse rechter niet blind voor het substitutieprobleem bij de proportionaliteitsvraag. In 175 van deze uitspraak stelt Arnold J voorop dat effectiviteit een belangrijke factor in de proportionaliteitsweging is, maar dat uit Telekabel Wien volgt dat het toepasselijke criterium daarvoor is:
“(…) whether the measures required by the injunction will at least seriously discourage users from accessing the target website.
176. Furthermore, despite what I have said above, I also accept that what the ISPs’ sollicitor Michael Skrein described in his evidence as the “substitutability “ of unblocked websites for the blocked one is als a factor to be taken into account in considering proportionality. Although the rightholder does not have to show that blocking access to the target website is likely to reduce the overall level of infringement in order to obtain relief, blocking access to the target website is less likely to be proportionate if there is a large number of alternative websites which are likely to be equally accessible and appealing to the interested user that if that is not the case.”
2.3.12
Om bij dit substitueringsprobleem aan te sluiten: daarbij is van belang de door het hof in zijn te strenge toets verworpen stap-voor-stap-aanpak van Brein: eerste een blokkade van toegang tot TPB, vervolgens systematisch “neerhalen” van proxy’s alvorens andere BitTorrentsites aan de beurt komen. De kern van onderdeel III gaat al op, het hof heeft een onjuiste, want te beperkte effectiviteits- en evenredigheidstoets aangelegd. Maar in feite is de verwerping van deze “proefproces” aanpak van Brein door het hof ook een illustratie van de onjuistheid van de gehanteerde maatstaf. Dat je je niet zou kunnen concentreren op één van de grootste BitTorrentsites uit effectiviteitsoogpunt, kan toch niet het gevolg zijn van dit vereiste en maakt het in de relevante richtlijnen benadrukte hoge niveau van bescherming van intellectuele eigendom mijns inziens gewoon illusoir. Ook hiervan zou ik menen dat we die kant niet op moeten; ook de daarop gerichte klachten slagen.
2.3.13
Resteert onderdeel III.11 nog, kort gezegd gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 5.25 dat een blokkade met betrekking tot de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het “art work” wel effectief is volgens de (te strenge) maatstaf van het hof, maar dat Brein geen maatregel met betrekking tot dit onderdeel vordert. Dat oordeel is volgens het middelonderdeel naar de kern genomen onjuist althans onbegrijpelijk. Dat lijkt mij ook.
2.3.14
In de cassatiedagvaarding wordt verwezen naar de volgende passages (aangevuld met context door mij voor de leesbaarheid bij de laatste passage):
Conclusie van repliek tevens akte aanvulling van eis en akte overlegging producties (onder 69)
“V.1. Openbaar maken van muziek-, film- en boekwerken en games zelf
68 (…)
69. In de eerste plaats biedt zij [lees: TPB, AG] een zeer eenvoudig hanteerbare zoekmachine waarin alle door via haar systeem opererende uitwisselaars aangeboden werken zijn te vinden. Daarnaast biedt zij als gezegd de covers van en andere informatie over die werken. Voorts stelt zij de torrent ter beschikking die nadere informatie over de werken bevat en die verwijst naar trackers via welke de peers bestanden uitwisselen. Daarbij komt dat TPB actief betrokken is bij het in de lucht houden van enkele trackers (die van TPB zelf en de openbittorent tracker).”
Pleitnota in eerste aanleg (onder 244-248)
“"Brein vertegenwoordigt de rechthebbenden op de hoezen en tracks niet”
244. (…)
245. In par. 3.2 van de statuten staan enkele voorbeelden van hoe de stichting tracht dit doel te bereiken, zoals “het bestrijden van onrechtmatige exploitatie van de informatie in de ruimste zin”, “het voeren van rechtsgedingen (…)” en “alles wat met het vorenstaande in de meest uitgebreidste zin van het woord verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn”.
2.46.
Op grond van artikel 3:305a BW kan BREIN de belangen van de rechthebbenden op hoezen en titellijsten dus behartigen. Zij zijn “immers rechthebbende op informatie en informatiedragers”, net zoals alle andere door BREIN in deze zaak vertegenwoordigde partijen dat zijn. Gedaagden hebben niet gemotiveerd waarom dit anders is.
247. (…)
248. Veel van deze rechthebbenden zijn bovendien ook nog eens aangesloten bij BREIN. BREIN vertegenwoordigt al deze partijen op basis van artikel 3.1 en 3.2 van haar statuten.”
Memorie van antwoord (onder 369-370)
“368. The Pirate Bay houdt allerlei informatie bij over de specifieke torrents. Die worden aangegeven in een lijstje bij iedere torrent.
[op deze plaats staat een plaatje, AG]
369. Zo wordt bijgehouden of een torrent voorzien is van een “cover image” Dat wordt dan aangegeven met dit icoontje: [op deze plaats staat een plaatje, AG]
[op deze plaats staat een plaatje, AG]
370. Die cover images worden ook openbaar gemaakt op The Pirate Bay, hetgeen, als gezegd, op zich een inbreuk betekent.”
Bij pleidooi in cassatie heeft Brein (bij dupliek door Ziggo c.s. onweersproken) als nadere uitwerking van de kernklacht van het onderdeel op het volgende gewezen (of dit tardief is, kan m.i. in het midden blijven, gelet op de geciteerde passages uit het onderdeel zelf):
Memorie van antwoord
“335 Er is sprake van openbaarmaking van werken door The Pirate Bay. Behalve het feit dat op de server van The Pirate Bay auteursrechtelijk beschermd materiaal staat (covers, art work, titellijsten), worden ook de werken (muziek, films, games en e-books) waarvan magnet links en torrents op The Pirate Bay worden aangeboden, door The Pirate Bay openbaar gemaakt. De dienst van The Pirate Bay voldoet aan de door het hof gestelde criteria.
(…)
402 Daarnaast staan op de server van The Pirate Bay honderden duizenden covers van film en game DVD’s, muziek CD’s, boeken, filmposters en ander art work, titellijsten etc. (Zie pleitnota 11-11-’11, pars 61 e.v.) productie 47). Dat is een rechtstreekse openbaarmaking van die werken. Reeds die openbaarmaking rechtvaardigt het gevraagde verbod. Ik verwijs naar de Pleitnota 11-11-’11, sub 16. (…)
(…)
457 Dat TPB wel inbreuk maakt, zelfstandig en in samenspel met de abonnees en hun peers is hierboven afdoende toegelicht. TPB biedt de aanknop voor films, muziek, games en e-books en op TPB worden filmposters, covers en ander “art work” openbaar gemaakt. Maar van groot belang is dít niet omdat reeds vast staat dat de abonnees (in samenspel met The Pirate Bay) de diensten van de providers gebruiken om inbreuk te maken”
Pleitnota in hoger beroep
“21 Naast circa 5 miljoen magnet links en torrents naar films, muziek, games en e-books, staan op The Pirate Bay miljoenen covers, hoezen, titellijsten etc van zulke films, muziek, games en e-books.”
Dit maakt het oordeel van het hof op dit punt zonder nadere, maar niet gegeven motivering onbegrijpelijk. Brein heeft zich duidelijk ook op het standpunt gesteld dat het “art work” het gevorderde verbod rechtvaardigt. Het past ook in het door Brein ruim geformuleerde petitum (door het hof in rov. 2.1 aldus samengevat): een gebod aan Ziggo c.s. om hun diensten die gebruikt worden om inbreuk te plegen op auteurs- en naburige rechten van rechthebbenden wier belangen Brein behartigt te staken en gestaakt te houden. Onderdeel III.11 slaagt ook.
middel IV: subsidiaire grondslag: onrechtmatige daad
2.4.1
Dit middel valt het oordeel van het hof over de onrechtmatigheid aan in rov. 6.1-6.2:
“De vorderingen van Brein op de subsidiaire grondslag
6.1
De – thans te onderzoeken – subsidiaire grondslag van de vorderingen van Brein is door haar als volgt toegelicht. Ziggo c.s. zijn toegang blijven geven tot TPB zelfs nadat zij zijn gewezen op het evident illegale en schadelijke karakter daarvan en op het feit dat de beheerders van TPB in een Nederlandse bodemprocedure onherroepelijk zijn veroordeeld om hun diensten te staken, terwijl die toegang door Ziggo c.s. eenvoudig en tegen geringe kosten kan worden geblokkeerd en zij bovendien in hun algemene voorwaarden hebben bepaald dat hun abonnees geen inbreuk op intellectuele eigendomsrechten mogen maken. Dusdoende maken Ziggo c.s. zich schuldig aan het welbewust en structureel faciliteren en daarmee bevorderen van grootschalige inbreuken door haar abonnees. Volgens Ziggo – die er tevens op wijst dat zij zich uitsluitend bezighoudt met ‘mere conduit’ (MvGZ onder 33-36) – handelt zij evenwel niet onrechtmatig en valt haar geen verwijt te maken. Ook XS4ALL betwist dat zij onrechtmatig handelt. Zij stelt meer in het bijzonder dat zij een mere conduit-dienst verschaft, dat uit artikel 12 Reh/6:196c BW volgt dat zij niet aansprakelijk is voor de informatie waartoe zij haar abonnees toegang verleent en dat zij dus ook niet op grond van de zorgvuldigheidsnorm gehouden kan zijn bepaalde maatregelen te treffen (PE onder 53-55, MvGX onder 12-15). Het hof merkt nog op dat het beroep van Ziggo en XS4ALL op het evenredigheids-/effectiviteitsvereiste ook geacht moet worden in dit verband te zijn gedaan.
6.2
In hoger beroep is niet (langer) betwist dat Ziggo c.s. accessproviders zijn die ook wat TPB betreft, uitsluitend als mere conduit aan te merken handelingen verrichten. Derhalve maken zij zelf geen inbreuk op auteursrechten, zoals onder 4.1 is uiteengezet, en zijn zij op grond van artikel 12 Reh/6:196c leden 1 en 2 BW gevrijwaard van aansprakelijkheid. Een access provider zal doorgaans geen onzorgvuldig handelen kunnen worden tegengeworpen indien zij de maatregelen heeft genomen die ingevolge die artikelen nodig zijn om voor vrijwaring van aansprakelijkheid in aanmerking te komen, doch geheel uitgesloten is dat niet. Onder bijzondere omstandigheden zal, gelet op de concrete belangen, wellicht toch onzorgvuldig handelen kunnen worden aangenomen waardoor – ook al zal schadevergoeding vanwege de vrijwaring niet mogelijk zijn – op de voet van artikel 3:296 BW een verbod of bevel kan worden gegeven. In het geval echter dat aan de voorwaarden voor vrijwaring is voldaan en daarnaast de van de provider gevergde verplichting onevenredig en/of niet effectief is, zal het nalaten van de provider om aan die verplichting te voldoen niet als strijdig met de zorgvuldigheidsnorm kunnen worden beschouwd – een provider is niet gehouden tot voor hem onevenredig nadelige of niet-effectieve maatregelen – zodat in dat geval naar Nederlands recht ook geen verbod of bevel kan worden opgelegd (zie ook rov. 7.11 van het arrest van Gerechtshof Leeuwarden van 22 mei 2012 inzake ‘Stokke/Marktplaats’, ECLI:NL:RBZLY:2007:BA4950). Nu hiervoor is geoordeeld dat de door Brein gevorderde maatregelen niet evenredig/effectief zijn, kan de subsidiair aangevoerde grondslag de vorderingen van Brein niet dragen. Ook op deze grondslag zijn haar vorderingen dus niet toewijsbaar.”
Het middel klaagt dat onbegrijpelijk is dat Ziggo c.s. zich ook als verweer tegen de onrechtmatigedaadsgrondslag op het evenredigheids/effectiviteitsbeginsel hebben beroepen, want zo’n verweer is niet gevoerd. Als dat verweer wel zo is gevoerd, is acceptatie van dat verweer onjuist/onbegrijpelijk om de in Middel I t/m III aangedragen gronden. Verder is rov. 6.1 en 6.2 ook onjuist/onvoldoende gemotiveerd, nu (i) de beheerders van TPB onrechtmatig handelen, ten minste doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen faciliteren/bevorderen, (ii) de beslissing in rov. 6.2 dat de subsidiaire op o.d. gebaseerde vorderingen niet effectief/evenredig zijn onbegrijpelijk (want innerlijk tegenstrijdig) is in het licht van wat het hof in rov. 5.12 en 5.25 overweegt, namelijk doordat het hof “ten aanzien van door TPB zelf gepleegde auteursrechtinbreuken (onrechtmatig handelen)” heeft geoordeeld dat in dat geval een blokkade (wel) effectief is omdat “de ‘uitwijkers’ immers zijn weggevallen als publiek van TPB - zodat door de blokkades de impact van inbreuken van de TPB-beheerders is afgenomen” (rov. 5.12) en “gezien het onder 5.12 overwogene (…) niet gezegd (kan) worden dat de door Brein gevorderde blokkade effectiviteit mist met betrekking tot de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het art work” (rov. 5.25). Dat geldt temeer nu, ten aanzien van de auteursrechten op “art work” voor de onderhavige subsidiaire grondslag geldt dat de blokkade gevorderd wordt met het oog op de bescherming van de auteursrechten op muziek, film, games en (e-)boeken.
2.4.2
Het eerste deel van het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Ik laat met betrekking tot de beweerdelijk door Ziggo c.s. niet gevoerde verweren een paar stellingen van partijen de revue passeren:
stellingen van Ziggo
CvA
“40. Voorts meent Ziggo dat zelfs al zouden de genoemde artikelen een voldoende (specifiek) wettelijke grondslag kunnen vormen voor het gevraagde generieke verbod, toewijzing daarvan achterwege dient te blijven omdat in deze zaak niet is voldaan aan de overige daaraan te stellen eisen: Ziggo is onvoldoende betrokken bij de beweerde inbreuk, en de gevraagde maatregelen voldoen niet aan de vereiste subsidiariteit en evenredigheid.
41. Ook de alternatieve grondslag kan – in wezen om dezelfde redenen niet tot toewijzing leiden. Volgens Ziggo is er geen enkele grond om haar in het kader van artikel 6:162 BW een verwijt te maken en/of haar op die grond het gevraagde verbod op te leggen.
(…)
141. Nu duidelijk is dat er geen grond is voor toepassing van artt. 26d Aw en 15e Wnr stelt BREIN, bij wijze van catch-all vordering, dat Ziggo onrechtmatig handelt (…). (…)
142 . Ziggo is het hier niet mee eens en meent dat alle voornoemde redenen zich ook verzetten tegen het toewijzen van een bevel op grond van art. 6:162 BW”
MvG
“345. Terecht heeft de Rechtbank niet geoordeeld dat Ziggo onrechtmatig gehandeld heeft. Ziggo handhaaft het daarover in eerste aanleg gestelde.”
stellingen xs4all
MvG
“142. In het recente arrest Stokke/Marktplaats heeft het Hof Leeuwarden bevestigd dat een tussenpersoon in het geval dat aan de voorwaarden voor vrijwaring van aansprakelijkheid is voldaan (zoals in casu het geval is), niet gehouden is tot het nemen van verstrekkende maatregelen, in welk geval ook geen verbod of bevel kan worden opgelegd. Geoordeeld werd dat Marktplaats – een hosting provider die aan de voorwaarden van artikel 6:196c lid 4 BW voldoet – niet gehouden is tot het invoeren van een filter ter voorkoming van inbreuken. Het Hof oordeelde dat slechts onder “bijzondere omstandigheden” een verbod of bevel kan worden gegeven, namelijk het geval de tussenpersoon onzorgvuldig handelen kan worden verweten.
In het geval echter dat aan de voorwaarden voor vrijwaring is voldaan en daarnaast de van de host gevergde verplichting onevenredig is, zal het nalaten van de host om aan die verplichting te voldoen niet als strijdig met de zorgvuldigheidsnorm kunnen worden beschouwd – een host is niet gehouden tot voor hem onevenredig nadelige maatregelen – zodat in dat geval naar Nederlands recht ook geen verbod of bevel kan worden opgelegd. (r.o. 7.11)
143. Bij de beoordeling van de vraag of een bijzondere zorgvuldigheidsverplichting, dan wel een rechterlijk verbod of bevel, geëigend is, zal dan ook steeds als uitgangspunt moeten worden genomen het systeem en de grondslag van het geharmoniseerde aansprakelijkheidsrecht ten aanzien van internettussenpersonen. [lees: ook het evenredigheids-/effectiviteitsvereiste, A-G] (…)”
2.4.3
Uit deze processtukken van Ziggo c.s. volgt dat, anders dan de klacht veronderstelt, het beroep op het evenredigheidsvereiste niet is beperkt tot de primaire IE-rechtelijke grondslag van de vordering van Brein, maar dat dit verweer ook in het kader van de subsidiaire o.d.-grondslag is gevoerd.
2.4.4
Voor zover de klachten teruggrijpen op slagende/falende klachten van middel I-III delen die klachten het lot van de betreffende eerdere klachten. Dat betekent dat nu middel III terecht is voorgesteld, ook dit middel in zoverre moet slagen. Het hof heeft de onrechtmatigedaadvordering immers alleen afgewezen vanwege het ontbreken van de effectiviteit van het gevorderde bevel en bij middel III heb ik betoogd dat daarbij is uitgegaan van een te strenge toets. Dat werkt dan op gelijke wijze door, wanneer het hof dit foute criterium ook hanteert om de o.d.-grondslag van de vordering van Brein af te wijzen (waarbij mij overigens de vraag lijkt of voor toewijzing op o.d.-grondslag effectiviteit is vereist, maar daar wordt in cassatie niet over geklaagd). Ik merk nog op dat de stelling in klacht 3.i, dat vaststaat dat de beheerders van TPB onrechtmatig handelen, feitelijke grondslag mist. In de door het middel vermelde rov. 6.1-6.2 heb ik een dergelijke vaststelling niet aangetroffen, terwijl een nadere vindplaats in de cassatiestukken ontbreekt. Het hof heeft in rov. 4.6 overwogen dat de beheerders van TPB mogelijk onrechtmatig handelen jegens de rechthebbenden door het faciliteren/bevorderen van auteursrechtinbreuk. Het hof heeft daarmee dus juist geen oordeel gegeven op dit punt. Dat dit betekent dat op grond van hypothetisch feitelijke grondslag kan worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen, lijkt mij niet juist.
middel V: buitenlandse rechtspraak, vragen van uitleg
2.5.1
Middel V bevat de klacht dat het hofarrest onvoldoende is gemotiveerd in het licht van afwijkende buitenlandse oordelen in andere EU-lidstaten over dezelfde proportionaliteitsvraag, waar Brein een beroep op heeft gedaan. Als een partij uitdrukkelijk en gedetailleerd naar dergelijke uitspraken verwijst en relevante overwegingen in die uitspraken tot de hare maakt, zoals Brein heeft gedaan, behoort de nationale rechter in het kader van een gewenste eenvormige uitleg van dat EU-recht zich rekenschap te geven van deze uitspraken en te motiveren waarom dergelijke uitspraken naar de mening van de rechter niet juist/niet relevant zijn en waarom een dergelijke verschillende uitleg (van het EU-recht) vragen van uitleg aan het HvJEU niet noodzakelijk maken.
2.5.2
Nog daargelaten dat het middel al strandt nu het met een motiveringsklacht opkomt tegen een rechtsoordeel, te weten de door het hof gehanteerde maatstaf, is niet aangegeven op welke rechtsgrondslag de Nederlandse rechter gehouden zou zijn tot nadere motivering van zijn uitspraken in het geval wordt afgeweken van (het merendeel van de) uitspraken van rechters in andere EU-lidstaten op dit terrein. Bewaking van rechtseenheid op dit (gedeeltelijk) geharmoniseerde terrein is een taak van het HvJEU. Het middel doet denken aan de in de rechtspraak van het Bundesgerichtshof79.en van Engelse rechters op Court of Appeal-niveau80.aangenomen plicht van rechters in zaken over Europese octrooien om bij afwijking van buitenlandse uitspraken in parallelle zaken te motiveren waarom dat geschiedt. Daar een nuttige regel, omdat in die zaken vrijwillig geharmoniseerd Europees octrooirecht (aangepast aan het Gemeenschaps Octrooiverdrag) wordt toegepast, maar tot nu toe een eengemaakt octrooigerecht ontbreekt (dat wel in de maak is inmiddels) om de rechteenheid te bewaken. Zo’n situatie doet zich op het terrein van onze zaak niet voor. Dat laat onverlet dat het voor het begrip van partijen en de (overige) EU-lidstaten voor de Nederlandse rechtspraak op zo’n terrein wel aanbeveling verdient een afwijking van een mogelijke jurisprudentiële hoofdlijn te motiveren. Een rechtsplicht daartoe zie ik niet, zodat het middel ook inhoudelijk strandt. Voor zover de klacht de strekking heeft dat het Haagse hof prejudiciële vragen had moeten stellen gelet op de voorgenomen “afwijking van de Europese mainstream”, wordt uit het oog verloren dat alleen nationale rechters in hoogste aanleg gehouden zijn tot het stellen van vragen aan het Hof (267 VWEU)81.. Middel V faalt dus.
3. Beoordeling van de (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep van Ziggo (en voor zover parallel deels van XS4ALL)
3.1.
Ziggo heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld met één middel met vier onderdelen en verdere onderverdelingen, XS4ALL een deels voorwaardelijk, deels onvoorwaardelijk beroep in cassatie (dat laatste voor de kostenkwestie van art. 1019h Rv). Nu de voorwaarde waaronder de incidentele beroepen zijn ingesteld bij het volgen van deze conclusie in het principaal beroep wordt vervuld (principaal beroep slaagt), komen we hier aan toe. De voorwaardelijke incidentele klachten van de providers stemmen in grote mate overeen. Ik neem tot uitgangpunt de klachten van Ziggo.
onderdeel 1 Ziggo: geen grondslag voor blokkade
3.1.1
Deze incidentele klachten richten zich tegen rov. 4.3-4.4 en 4.8 en betreffen in wezen dezelfde materie die aan de orde was bij de principale klachten over art. 26d Aw:
“4.3 Met Brein neemt het hof aan dat:
- een significant deel van de abonnees van Ziggo c.s. met gebruikmaking van TPB als ‘indexer’ (hierna kortweg: ‘via TPB’) mediabestanden heeft gedownload;
- de abonnees van Ziggo c.s. die via TPB hebben gedownload in de meeste gevallen de stukjes van het mediabestand die zij hadden gedownload, tegelijkertijd hebben geupload ten behoeve van hun ‘peers’;
- een (zeer) groot deel van de magnet links/torrents die op TPB zijn geplaatst, verwijzingen behelst naar illegaal materiaal, dat wil zeggen: materiaal dat zonder toestemming van de rechthebbenden op internet is geplaatst/geupload.
Uit dit een en ander, in samenhang bezien met de in rovv. 1.a-c vermelde feiten, volgt dat een niet te verwaarlozen deel van de abonnees van Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk heeft gepleegd door zonder toestemming van de rechthebbenden beschermde werken via TPB te uploaden. Aangezien in dit verband uploaden en downloaden (nagenoeg) hand in hand gaan, kan in het midden blijven of ook het door de abonnees van Ziggo c.s. ‘via TPB’ (voor eigen gebruik) downloaden ‘an sich’ van muziek, films en boeken/e-books auteursrechtinbreuk oplevert en komt geen zelfstandige betekenis meer toe aan de auteursrechtschendingen die worden gevormd door het downloaden van games.
4.4
De uploadende abonnees van Ziggo c.s. zijn aan te merken als derden die de door Ziggo c.s. doorgegeven of opgeslagen informatie aan Ziggo c.s. verstrekken (zie rov. 4.1 hiervoor). Naar ook de rechtbank heeft overwogen in rov. 4.14 van haar eindarrest, maken deze abonnees voor de door hen gepleegde auteursrechtinbreuken derhalve gebruik van de diensten van Ziggo c.s. die bestaan in het aan hun abonnees verschaffen van toegang tot internet, en zijn Ziggo c.s. dus aan te merken als tussenpersonen in de zin van de artikelen 8 lid 3 Arl, 11, 3e volzin, Hrl en 26d Aw. Grief 5 van Ziggo en grief VII van XS4ALL, die een andere opvatting verdedigen, gaan niet op.
(…)
4.8
De conclusie van het voorgaande luidt dat met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk is gepleegd door:
- een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s.;
- de beheerders van TPB, doch alleen met betrekking tot het ‘art work’.
Ten aanzien van (uitsluitend) deze handelingen is artikel 26d Aw van toepassing. Dit artikel en daaraan ten grondslag liggende artikelen 8 lid 3 Arl en 11, 3e volzin, Hrl zien niet op de situatie dat een derde met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen als Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert, maar niet zelf pleegt (verg. rov. 4.6 in fine).”
Het onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat Ziggo’s abonnees niet met gebruikmaking van de dienst waarvan Brein jegens Ziggo staking vordert auteursrechtinbreuk plegen, omdat in de gegevensuitwisseling tussen Ziggo’s abonnees en TPB geen auteursrechtelijk beschermd materiaal wordt openbaar gemaakt of verveelvoudigd. Deel A ziet op het ontbreken van auteursrechtinbreuk “via TPB” (XS4ALL voert in wezen hetzelfde aan in haar incidenteel middel 1.1 en 1.2) en deel B op het ontbreken van voldoende grondslag voor het bevel in art. 26d Aw (vgl. ook incidenteel middel 1.3 van XS4ALL).
A) het ontbreken van een auteursrechtinbreuk “via TPB”
Volgens het hof doen de beheerders van TPB geen mededeling van geüploade werken aan het publiek. Nu het plaatsen op TPB van magnet links en het gebruik van TPB als indexer geen auteursrechtinbreuk oplevert, maken abonnees geen auteursrechtinbreuk met gebruik van de door Ziggo verschafte toegang tot TPB. Ziggo is daarom niet als tussenpersoon aan te merken in de zin van art. 26d Aw, wat het hof onjuist ziet. Als het hof met uploaden “via TPB” heeft bedoeld dat auteursrechtelijk materiaal wordt openbaar gemaakt door het plaatsen en indexeren van magnet links op TPB, is dat oordeel onbegrijpelijk/innerlijk tegenstrijdig met zijn oordeel in rov. 1 onder a en rov. 4.6, en ontoereikend gemotiveerd tegenover de stellingen van Ziggo. Althans is zijn oordeel rechtens onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd, omdat art. 26d Aw uitsluitend is gericht tegen de tussenpersoon wiens dienst wordt gebruikt om auteursrechtinbreuk te maken; faciliteren daarvan is niet toereikend. Dat abonnees hun auteursrechtelijk relevante dataverkeer via de door Ziggo geboden internettoegang laten lopen, rechtvaardigt geen stakingsbevel tot toegang tot TPB en Brein vordert geen staking van Ziggo’s dienst, voor zover het dit auteursrechtelijk relevante dataverkeer buiten TPB betreft. Daarbij geldt dat de vorderingen van Brein niet strekken tot bescherming van auteursrechten op het in rov. 4.7 bedoelde “art work”. Uitbreiding van art. 26d Aw tot faciliteren zou wel het hoge beschermingsniveau uit de Auteursrechtrichtlijn dienen, maar een onevenredige inbreuk maken op de vrijheid van ondernemerschap van internetproviders (art. 16 Handvest) en de informatievrijheid van internetgebruikers (art. 11 Handvest en art. 10 EVRM). Zo’n ruime uitleg is onverenigbaar met het juiste evenwicht uit art. 52 lid 1 Handvest tussen botsende grondrechten. De inbreuk op de vrijheid van informatie van Ziggo’s abonnees kan niet gelden als noodzakelijk in een democratische samenleving ter bescherming van de rechten van anderen (vlg. art. 10 lid 2 EVRM) en daardoor zou ontoelaatbaar afbreuk worden gedaan aan het mede door de Auteursrechtrichtlijn beoogde doel van bevordering van de informatiemaatschappij. Daarbij is van belang dat een mere conduit provider zoals Ziggo aan haar abonnees de dienst van toegang tot een communicatienetwerk verleent.
B) art. 26d Aw biedt geen voldoende grondslag voor een bevel
Het hof heeft miskend dat art. 26d Aw geen toereikende wettelijke grondslag biedt voor het blokkadebevel, omdat een inbreuk op genoemde grondrechten volgens art. 10 lid 2 EVRM en/of art. 52 lid 1 Handvest bij wet dient te zijn gesteld (“prescribed by law”) en niet in strijd mag komen met het Unierechtelijke rechtzekerheidsbeginsel. Uit art. 26d Aw volgt niet (voldoende duidelijk en/of voorzienbaar) dat daarin is voorzien in de mogelijkheid een bevel te vragen:
(i) tegen een mere conduit provider die uitsluitend een algemene toegangsdienst verschaft;
(ii) tot staking van de toegang tot één of meer specifieke websites;
(iii) door een IP-filter en/of een DNS-blokkade aan te brengen, wat verder gaat resp. wat anders is dan het staken van een dienst;
(iv) dat bovendien generiek, preventief en permanent werkt;
(v) in het geval dat met de geboden dienst geen (rechtstreekse) auteursrechtinbreuk wordt gemaakt, en;
(vi) de auteursrechtelijk relevante gegevensuitwisseling tussen abonnees door het gevorderde bevel niet raakt.
De rechtspraak van het HvJEU (met inbegrip van Telekabel Wien) biedt evenmin de vereiste mate van precisie en voorzienbaarheid voor een bij wet gestelde beperking van grondrechten. Daarbij is van belang dat volgens de Nederlandse wetgever voor dit soort filtermaatregelen geen wettelijke grondslag bestaat, waarbij in hoger beroep is gewezen op de “Speerpuntenbrief’ van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 22 april 2011, de Motie-Verhoeven en de MvT bij de Aanpassingswet richtlijn elektronische handel. Volgens het onderdeel kan art. 26d Aw in elk geval niet dienen als (voorzienbare) grondslag voor een filtermaatregel die Brein vordert. Een bevel tot staking van een dienst is niet hetzelfde als een gebod om een IP-filter of DNS-blokkade aan te brengen; dat vergt aanpassing van software en systemen, zodat niet de dienst van toegangverlening tot internet wordt gestaakt, maar de dienst door de provider wordt gemodificeerd, zodat de toegang tot bepaalde IP-adressen wordt geblokkeerd. Verder heeft de Nederlandse wetgever in art. 26d Aw als implementatie van art. 11 Hrl bewust gekozen voor een beperking tot een bevel tot staking van een dienst. Art. 6:196c BW biedt mede gelet op de wetsgeschiedenis en de wetsgeschiedenis van art. 26d Aw geen adequate grondslag voor een generieke, permanente en preventieve IP-filter of DNS-blokkade tegen een mere conduit provider. Verder heeft Ziggo gesteld dat het blokkadebevel contrair de Handhavingsrichtlijn is en niet is op te vatten als een maatregel die is gericht op voorkoming van nieuwe inbreuken in de toekomst. Alleen als een concrete inbreuk is vastgesteld, kan bij een concrete dreiging van herhaling van die concrete inbreuk (inbreuken van dezelfde aard door dezelfde persoon en op dezelfde merken) een verbod voor de toekomst worden gegeven, omdat alleen dan met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt en dat de maatregel geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer schept. De rechter dient voor dat specifieke geval te kijken naar de geldigheid van het recht waarop (beweerdelijk) inbreuk wordt gemaakt, de vraag of toestemming is verkregen, de tijd en plaats van de inbreuk en andere feitelijke omstandigheden van het geval. De corresponderende klachten van XS4ALL zijn van gelijke strekking.
3.1.2
Allereerst staat vast dat TPB voor zover het “art work” betreft inbreuk pleegt op auteursrechten en nu het principaal cassatieberoep op dat punt volgens mij slaagt, strekt de blokkadevordering van Brein zich ook uit over dit “art work” dat TPB meedeelt aan het publiek. Zodoende faalt het middel meteen al voor zover Breins vordering ziet op dit “art work”.
3.1.3
Bij positieve beantwoording van de bij principaal middel Ia hiervoor in 2.1.24 voorgestelde prejudiciële vragen – zo Uw Raad inderdaad tot het stellen van uitlegvragen zou overgaan of deze zelf bevestigend beantwoordt – faalt het middel ook overigens, omdat TPB dan niet alleen “art work”, maar ook de werken zelf openbaar maakt. Dan is de Telekabel Wien leer meteen door te trekken en faalt het onderdeel ook. Bij negatieve beantwoording van die hoofdvraag en eerste subvraag heb ik hiervoor in 2.1.34 een tweede prejudiciële subvraag voorgesteld of dan toch art. 8 lid 3 Arl een voldoende grondslag kan bieden voor het nu door Brein gevorderde blokkadebevel (dus bij TPB als louter “faciliteerder” van inbreuk). Zou die suggestie door Uw Raad gevolgd worden, dan hangt het lot van dit onderdeel (en de corresponderende klachten van XS4ALL) daar ook van af, als ik het goed zie. Bij negatieve beantwoording daarvan slaagt dit onderdeel dan naar de kern genomen voor wat betreft de onvoldoende grondslag, zoals we al zagen bij de principale behandeling van de grondslagvraag van art. 26d Aw.
Het is dus eigenlijk van drieën één:
òf 1) de providers hebben geen belang bij hun voorwaardelijk incidenteel beroep op dit punt, omdat TPB zelf (mede-)meedeelt aan het publiek, waardoor de Telekabel Wien uitspraak rechtstreeks leest op onze zaak (en de blokkade in beginsel mogelijk is onder de besproken dubbele voorwaarde uit punten 62/63 van dat arrest);
òf 2) dat is niet zo, maar de Telekabel Wien-leer kan worden uitgebreid langs de lijnen van (positieve) beantwoording van de subvraag uit 2.1.34, zodat hetzelfde heeft te gelden: blokkade op grond van art. 26d Aw in beginsel mogelijk, zij het onder de dubbele voorwaarde uit Telekabel Wien;
òfwel 3) die tweede subvraag wordt ontkennend beantwoord en dan is het einde oefening voor Brein, omdat de gevorderde blokkade dan rechtens niet mogelijk lijkt met als grondslag art. 26d Aw. In dat laatste geval gaan de voorwaardelijk incidentele klachten hierover van de providers naar de kern genomen op.
Omdat daar afhankelijk van de prejudiciële beantwoording mogelijk niet aan toe wordt gekomen bij varianten 1) en 2), of daarentegen bij variant 3) meteen duidelijk is dat de betreffende klachten slagen, zou ik er van af kunnen zien om hier verder over te concluderen. Maar omdat het dan wel een heel subtiel en onderling afhankelijk bouwwerk wordt en niet zeker is of Uw Raad de voorgestelde lijn zal volgen, ga ik toch inhoudelijk op de klachten in.
3.1.4
Het lijkt me voor het overige, nu de klachten onder B fundamenteel aandragen dat een blokkadebevel tegen ISPs helemaal niet kan, goed om in herinnering te roepen dat dit volgens inmiddels vaste rechtspraak uit Luxemburg onjuist is en dat blijkens Telekabel Wien ook in een grondrechtenafweging van de botsende grondrechten IE-bescherming (art. 17 lid 2 Handvest), vrijheid van ondernemerschap (art. 16 Handvest) en informatievrijheid (art. 11 Handvest) is voorzien. Dat de Nederlandse wetgever (althans de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) dat tot voor kort mogelijk anders zag, is in het licht daarvan niet meer relevant, omdat art. 26d Aw richtlijnconform moet worden uitgelegd. Ik werk hierna enkele aspecten van onderdeel 1 nader uit – vooruitlopend op beantwoording van de voorgestelde prejudiciële vragen.
3.1.5
Deel A mist feitelijke grondslag. Ik kan daar na de uitwijdingen bij het principaal beroep over art. 26d Aw korter over zijn. Het hof heeft overwogen dat een relevant deel van de abonnees van Ziggo (direct) via TPB auteursrechtinbreuken plegen door gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. De abonnees van Ziggo c.s. die via TPB als indexer ongeautoriseerde mediabestanden hebben gedownload hadden immers in de meeste gevallen de fragmenten van het mediabestand die zij hadden gedownload tegelijkertijd geüpload ten behoeve van hun “peers” (rov. 4.3). Het plaatsen van “via TPB” tussen aanhalingstekens ziet op het “gebruikmaken van TPB als indexer”, zo maakt het hof duidelijk. Het hof grijpt daarvoor terug op de vastgestelde feiten in rov. 1. De inbreukmakende handeling van de abonnees is hier het aanbieden van ongeautoriseerde mediabestanden via torrents/magnet links – in eerste instantie alleen aangeboden door de “initial seeders” en later ook door “peers” – die door TPB worden geïndexeerd. Uit de meta-informatie die torrents bevatten kan onder meer worden opgemaakt waar een bepaald mediabestand zich bevindt en ook wordt verwezen naar de server die bijhoudt welke “peers” beschikbaar zijn voor een bepaald mediabestand (“tracker”). De magnet links verwijzen dan wel niet naar een bepaald mediabestand, maar aan de hand van een “hash” kan de inhoud van een torrent bestand worden geïdentificeerd. Doordat abonnees van Ziggo c.s. zich via TPB als indexer aanbieden als “peers” (en dus illegale bestanden uploaden/downloaden), stellen zij zonder toestemming van de rechthebbenden beschermde werken beschikbaar aan het publiek, waarmee de abonnees auteursrechtinbreuk plegen. De abonnees van Ziggo die illegale bestanden aanbieden zijn volgens het hof daarom aan te merken als (inbreukmakende) derden in de zin van art. 26d Aw (rov. 4.4). Het zijn de gebruikers die beschermd materiaal uitwisselen met gebruikmaking van indexer TPB. Het ziet dus uitdrukkelijk niet op handelingen die TPB verricht, maar op handelingen die abonnees van Ziggo c.s. verrichten “middels TPB”. Het hof stelt niet dat de “marktplaats” TPB inbreuk maakt, maar dat de aanbieders inbreuk maken door mediabestanden aan te bieden die worden geïndexeerd op TPB. Het stakingsbevel dient er dan ook toe te leiden dat de abonnees van Ziggo c.s. niet meer “via TPB” kunnen aanbieden (een parallel met de L`Oréal/eBay-zaak lijkt hier op zijn plaats). De speld die Ziggo (en overigens ook XS4ALL, zoals we hierna zullen zien) hier tussen probeert te krijgen, past niet. Hierop strandt deel A.
voorzienbaarheid reikwijdte art. 26d Aw
3.1.6
Ook onderdeel B gaat niet op. Bij voorzienbaarheid gaat het erom dat de betrokkenen op basis van het geldende recht redelijkerwijs kunnen voorzien wat de juridische consequenties zijn van hun handelen en wanneer zij kunnen verwachten dat de overheid beperkingen zal stellen82.. Een definitie in de wet van wat onder bepaalde inbreuken wordt verstaan is daarvoor niet noodzakelijk en de nationale autoriteiten hebben een zekere flexibiliteit om te bepalen of de feiten al dan niet onder toepassing van een wettelijke regeling vallen; er is geen absolute voorspelbaarheid vereist maar wel een redelijke voorspelbaarheid83.. De onrechtmatigedaadsactie in de art. 1382 en 1383 van het Belgisch en Luxemburgs Burgerlijk Wetboek, die in zeer algemene termen de criteria vastleggen voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid, vormen volgens het EHRM voldoende basis voor de beoordeling van onrechtmatige uitingen84.. In het Breekijzer-arrest85.heeft Uw Raad overwogen:
“Voor de beoordeling van het onderdeel in verband met art. 10 EVRM moet, nu hier sprake is van een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting, in de eerste plaats worden onderzocht of voldaan is aan het vereiste dat deze beperking voorzien is bij de wet. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord, nu de verboden hun grondslag vinden in art. 6:162 BW in verbinding met art. 3:296 BW. Hieraan doet niet af dat de onrechtmatigheid van de gewraakte gedragingen hierin bestaat dat Storms heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, aangezien immers zodanig handelen door art. 6:162 als onrechtmatig wordt aangemerkt. Volgens de rechtspraak van het EHRM is voldoende dat het recht waarop de beperking berust voor de burger voldoende kenbaar is en dat de desbetreffende norm zodanig precies is geformuleerd dat de burger zijn gedrag erop kan afstemmen (vgl. onder meer EHRM 20 november 1989, CEDH, Serie A, vol. 165, NJ 1991, 738 en EHRM 11 januari 2000, nr. 31457/96, NJ 2001, 74) . Aan die eis is bij de toepassing van art. 6:162, gezien de rechtspraak over die bepaling, voldaan. Dit een en ander is niet anders indien het gaat om een verbod in kort geding. Bovendien kan in gevallen als het onderhavige van een effectieve rechtsbescherming veelal slechts sprake zijn indien de voorgenomen onrechtmatige gedraging in kort geding wordt verboden. (…)”
Het algemene art. 6:162 BW voldoet aldus aan het voorzienbaarheidsvereiste.
3.1.7
IP-adressen zijn numerieke adresformaten waarmee de op internet met elkaar verbonden toestellen worden geïdentificeerd om onderlinge communicatie mogelijk te maken. In het geval van een blokkering door een internetprovider worden aanvragen van het geblokkeerde IP-adres door de diensten van die internetprovider niet meer doorgegeven. DNS (domain name system)-blokkeringen hebben daarentegen betrekking op domeinnamen die in plaats van de onpraktische IP-adressen worden gebruikt. DNS-servers, die door iedere internetprovider worden ingezet, “vertalen” domeinnamen in IP-adressen. Bij een DNS-blokkering wordt die vertaling verhinderd86..
3.1.8
Ik roep in herinnering dat de Nederlandse wetgever het niet nodig vond om art. 8 lid 3 Arl te implementeren in de Nederlandse regelgeving in verband met het bestaande civielrechtelijke handhavingskader. Uit de parlementaire geschiedenis van art. 26d Aw volgt dat de vordering tegen de tussenpersoon beperkt blijft tot een bevel tot staking van de diensten die door de derde worden gebruikt om inbreuk te maken. Andere bijkomende vorderingen zijn volgens de wetgever niet mogelijk, terwijl dit artikel ook geen aansprakelijkheid van de tussenpersoon ten aanzien van de inbreukmakende handelingen door de derde schept87..
3.1.9
De Speerpuntenbrief auteursrecht 20©20 (Kamerstuk 29 838, nr. 29), luidt voor zover van belang:
“(…)
- Een civielrechtelijke benadering die ervoor zorgt dat rechthebbenden over adequate middelen beschikken om hun verdienmodellen te beschermen tegen illegale concurrentie.
- De handhaving richten op de commerciële websites en diensten die de kosteloze, niet door de auteursrechthebbende geautoriseerde uitwisseling van bestanden faciliteren (inbreukfaciliterende websites en diensten). Een aanpak die is gericht op de websites sluit het beste aan bij de verwachte technologische ontwikkeling dat het downloaden steeds meer zal worden vervangen door streaming. De bestaande jurisprudentie die bepaalt dat websites en diensten die auteursrechtinbreuken faciliteren onrechtmatig handelen, zal worden gecodificeerd.
(…)
Om ervoor te zorgen dat rechthebbenden effectief kunnen optreden tegen websites en diensten die auteursrechtinbreuken faciliteren, zijn twee wettelijke maatregelen nodig.
(…)
De tweede wettelijke maatregel bestaat uit het bieden van mogelijkheden aan rechthebbenden om op te treden tegen inbreukfaciliterende websites en diensten die zich in het buitenland bevinden en gebruik maken van een buitenlandse hosting provider. Op grond van de bestaande jurisprudentie en de regeling voor internet service providers in de richtlijn elektronische handel is het al mogelijk om inbreukfaciliterende websites en diensten uit Nederland tot sluiting te dwingen. De notice-and-take-down gedragscode speelt hierbij een rol. Een in Nederland gevestigde p2p filesharing website die inbreuk op auteursrechten stelselmatig faciliteert en bevordert, handelt onrechtmatig jegens de rechthebbenden en kan door de rechter worden gedwongen tot staking van de activiteiten. Indien een Nederlandse of buitenlandse website of dienst gebruik maakt van een Nederlandse hosting provider, dan geldt op grond van de jurisprudentie dat de hosting provider onder bepaalde voorwaarden en na tussenkomst van de rechter het contract met dergelijke websites moet beëindigen (d.w.z. de desbetreffende site van het internet moet verwijderen) of de NAW-gegevens van websitebeheerders moet afgeven. Codificatie van deze jurisprudentie zal meer rechtszekerheid bieden aan rechthebbenden en aan de internet service providers die kunnen worden aangesproken als tussenpersoon. Daarnaast zullen de bestaande mogelijkheden voor handhaving moeten worden verruimd. Een website als www.piratebay.org, een belangrijke bron van illegaal materiaal, kan ondanks een veroordelend vonnis van een Nederlandse rechter niet van het web worden gehaald, omdat zowel de websitebeheerder als de hosting provider zich buiten Nederland bevindt. Voor de situatie waarin de inbreuk vanuit het buitenland wordt gefaciliteerd, moeten rechthebbenden de mogelijkheid hebben om bij de rechter te vorderen dat een specifieke website of dienst waarvan is bewezen dat deze inbreuken faciliteert in een concreet geval door de access provider wordt geblokkeerd, zodat de toegang voor Nederlandse internetgebruikers wordt bemoeilijkt. Het gaat dus om blokkering van websites in specifieke gevallen waarin de rechthebbenden hebben aangetoond dat de website een onrechtmatig karakter heeft en niet om het opleggen van een toezichtverplichting aan access providers. De rol van de access providers is dus uitvoerend. Een dergelijke blokkade door accessproviders is alleen aan de orde na tussenkomst van de rechter en uitsluitend als het niet mogelijk is gebleken om de websitebeheerder of de hosting provider aan te spreken. Het is dus een ultimum remedium. Zowel het economische belang van de rechthebbenden als dat van de access providers kan een rol spelen.
Het betreft hier een aanscherping van de wettelijke regeling voor tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken. Bij de formulering van een wettelijke regeling kan worden geput uit ervaringen in het Verenigd Koninkrijk, waar de vorig jaar ingevoerde Digital Economy Act in S.17 een bepaling bevat die het mogelijk maakt om blokkering van een website door een internet service provider te vorderen. Voorts is in de Verenigde Staten wetgeving in voorbereiding die het mogelijk maakt om domeinnamen van inbreukfaciliterende websites die niet in de VS zijn
geregistreerd ontoegankelijk te maken (Combatting Online Infringement and Counterfeiting Act). In Denemarken en Italië bestaat inmiddels enige jurisprudentie die access providers heeft verplicht tot blokkering van inbreukfaciliterende websites.”
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft vervolgens naar aanleiding daarvan een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Veiligheid die zijn beantwoord bij brief van 6 oktober 201188.:
“Voor zover het gaat om zoekmachines, zoals The Pirate Bay, die structureel en stelselmatig inbreuken op het auteursrecht stimuleren en waarvan men weet of behoort te weten dat deze inbreuken (ernstig) nadeel voor de rechthebbenden opleveren, wil ik het mogelijk maken om de toegang tot dergelijke websites in het uiterste geval te laten blokkeren door de provider. Blokkering is alleen aan de orde op last van de rechter in specifieke gevallen waarin de rechthebbenden hebben aangetoond dat de website een onrechtmatig karakter heeft en wanneer eerst is geprobeerd de beheerder van de website of de dienst en de hosting provider aan te spreken. Dit betekent dat een «normale» zoekmachine op grond van de voorstellen niet zal worden geblokkeerd, doordat er geen sprake zal zijn van het structureel en stelselmatig stimuleren van inbreuken op het auteursrecht. Overigens bieden sommige zoekmachines, zoals Google, de mogelijkheid om door middel van een notice-and-take-down systeem inbreukmakende links niet te indexeren.
De leden van de VVD-fractie vroegen naar mijn mening over de filter-techniek DPI. Verwezen wordt naar de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over Deep Packet Inspection van 1 juni 2011 over de beantwoording van kamervragen van het lid Thieme (2011Z10094) en van de leden Schaart en Van der Steur (2011Z10365), alsmede naar de beantwoording van kamervragen van de leden Elissen en Van Bemmel (2011Z10744). Deze leden vroegen hoe wordt bepaald wat er gefilterd zal worden, hoe dit er uit zal zien, wat er met de bijvangst wordt gedaan en of mogelijke bijeffecten worden geneutraliseerd. Voorts vroegen deze leden of het mogelijk is dat, onverlet de DNS-blokkering, ongewenste informatie beschikbaar blijft als niet de domeinnaam, maar de URL wordt ingetoetst. De leden van de PvdA-fractie vroegen in dit verband hoe gegarandeerd kan worden dat een bevel om te blokkeren niet verder gaat dan noodzakelijk en enkel ziet op de verspreiding van inbreukmakend materiaal en zich dus niet uitstrekt tot het blokkeren van rechtmatige verspreiding van materiaal. Deze leden vroegen of het mogelijk is dat alleen individuele pagina’s op grote websites geblokkeerd worden.
Ik onderken dat de blokkering van websites een stap is die omkleed moet zijn met de nodige waarborgen. De reikwijdte van de blokkering dient zo beperkt mogelijk zijn en daar vragen de leden van de PvdA en VVD terecht aandacht voor. In ieder geval wil ik de proportionaliteit waarborgen door de mogelijkheid tot blokkering bij de rechter neer te leggen. De noodzakelijkheid, omvang en gevolgen van de blokkering zijn belangrijke elementen die zowel van belang zijn bij de vraag of een blokkering gelast moet worden, als bij de vraag wat de reikwijdte van een dergelijk bevel moet zijn. Mij gaat het erom dat een systeem effectief is tegen auteursrechtinbreuken maar niet verder gaat dan noodzakelijk is. De vraag hoe de mogelijkheid tot blokkering zal worden vormgegeven, zal verder in het wetsvoorstel worden uitgewerkt.”
Toegegeven moet worden dat in deze uitingen van de Staatssecretaris in 2011 (overigens lang na implementatie van de Auteursrechtrichtlijn en Handhavingsrichtlijn) er kennelijk vanuit wordt gegaan dat er geen civielrechtelijke mogelijkheden bestaan om in situaties als de onderhavige op te treden.
Ook kan worden toegegeven dat in de memorie van toelichting bij Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel89.staat vermeld dat het bij een optreden tegen de dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verleent of informatie doorgeeft vaak louter gaat om denkbeeldige mogelijkheden tot optreden.
3.1.10
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie schrijft in zijn reactie bij brief van 17 december 2012 op de motie-Verhoeven (29 838, nr. 35), waarin de Tweede Kamer zich heeft uitgesproken tegen het invoeren van de mogelijkheid om aan accessproviders een bevel op te leggen om websites te blokkeren90.:
“Voor zover de motie oproept om internetserviceproviders onder geen enkele omstandigheid te verplichten om websites te blokkeren, moet ik haar ontraden. Ik ben het met uw Kamer eens dat internetserviceproviders niet moeten worden ingezet als politieagent in die zin dat zij zouden worden verplicht al het verkeer van hun abonnees te bekijken en te filteren op het illegaal uitwisselen van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Ik wil de mogelijkheid van het blokkeren van websites door internetserviceproviders als ultimum remedium echter niet uitsluiten. Hierbij is het wel van belang dat het blokkeren van websites door internetserviceproviders alleen is toegestaan na tussenkomst van de rechter.
Op 11 januari 2012 heeft de Rechtbank Den Haag op vordering van Stichting BREIN internetproviders Ziggo en XS4ALL bevolen om de website The Pirate Bay voor abonnees van de genoemde providers ontoegankelijk te maken, door de blokkering van een aantal domeinnamen en IP-adressen. De rechtbank oordeelde dat op basis van bestaande wetgeving, namelijk artikel 26d Auteurswet en artikel 15e van de Wet op de naburige rechten, en na een afweging van alle belangen, de betreffende website kon worden geblokkeerd. De genoemde wetsartikelen zijn ingevoerd ter uitvoering van artikel 11 van de Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195), waarvan de uitleg uiteindelijk is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Nederlandse wet zal met deze bepaling van de richtlijn moeten overeenstemmen. Een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de nog lopende zaak UPC/Telekabel Wien (zaak C-314/12) zal hierover naar verwachting meer duidelijkheid verschaffen. Ik verwacht de uitspraak in de loop van volgend jaar.”
De Staatssecretaris sluit de mogelijkheid van het blokkeren van websites door internetserviceproviders op basis van bestaande wetgeving en richtlijnconform geïnterpreteerd in deze laatste reactie dus niet uit.
3.1.11
De vraag is of dit alles relevant is voor onze zaak – ik denk het niet. De plicht tot richtlijnconforme uitleg betekent onder meer het volgende. Ook al zou de Nederlandse implementatiewetgeving op het hier aan de orde zijnde punt onvoldoende duidelijk zijn, dan dient daarbij vervolgens de uitleg te worden gevolgd die het HvJEU aan de richtlijn geeft (zie Telekabel Wien punt 46 en rov. 4.39 van het rechtbankvonnis van 11 januari 2012). Datzelfde geldt ook voor de in diezelfde periode (2011/2012) door Europees Parlement aangenomen motie, waarin het EP de Europese Commissie verzoekt91.:
“6. (…) er (…) op toe te zien dat aanbieders van internetdiensten de mogelijkheid voor personen om een dienst te gebruiken teneinde inhoud, toepassingen of diensten van hun keuze, ongeacht bron of doel, te gebruiken, te verzenden, te plaatsen, te ontvangen of aan te bieden, niet blokkeren, belemmeren of reduceren, en die personen niet discrimineren;”
en een uitspraak van de Eurocommissaris voor Justitie tijdens een speech op 22 januari 201292.:
“The protection of creators must never be used as a pretext to intervene in the freedom of the Internet. That is why for Europe, blocking the Internet is not an option.”
3.1.12
Ik wijs in dit verband naar het Scarlet/SABAM-arrest. Daarin ging het om de Belgische “stakingsregeling” die vrijwel gelijk is aan art. 26d Aw:
“[D]e voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel [...] stellen het bestaan vast van elke inbreuk op het auteursrecht of op een naburig recht en bevelen [...] de staking ervan.” – welke regeling naderhand tekstueel niet is gewijzigd93..
A-G Cruz Villalón heeft in zijn conclusie voor dit arrest inderdaad betoogd dat deze regeling niet kan worden beschouwd als een voldoende wettelijke basis voor het uitvaardigen van een rechterlijk bevel (punten 67 e.v.) en komt daarom tot ontkennende beantwoording van de vraag van de Belgische verwijzingsrechter:
“Staan de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, junctis de richtlijnen 95/46, 2000/31 en 2002/58, mede beschouwd in het licht van de artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de lidstaten toe om een nationale rechter die wordt aangezocht in een bodemprocedure, enkel op de grondslag van een wettelijke bepaling inhoudend dat‚ [de nationale rechter] (...) eveneens een bevel tot staking [kan] uitvaardigen tegenover tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht of op een naburig recht te plegen’, de bevoegdheid te verlenen een internetprovider te bevelen om ten aanzien van al zijn klanten, in abstracto en als preventieve maatregel, op zijn kosten en zonder beperking in de tijd, een systeem te installeren voor het filteren van alle onder andere via ‚peer-to-peer’-programma’s in- en uitgaande elektronische communicatie die via zijn diensten verloopt, teneinde te kunnen vaststellen of op zijn netwerk bestanden in omloop zijn die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarvan de verzoeker beweert de auteursrechthebbende te zijn, en vervolgens de uitwisseling ervan te blokkeren, hetzij bij de opvraging, hetzij bij de verzending ervan?”.
Het HvJEU is deze route van zijn A-G niet gevolgd, gaat in het arrest niet op de voorzienbaarheid van de Belgische regeling in en beantwoordt – na herformulering en inhoudelijke behandeling van de maatregel94.(na grondrechtenweging) – de vraag van de Belgische verwijzingsrechter ontkennend. Dat is een ander spoor. Het wil mij voorkomen dat het Hof gelet op de conclusie van zijn A-G daarbij mede onder ogen moet hebben gezien of met de Belgische regeling voldaan is aan het voorzienbaarheidsvereiste en deze vraag stilzwijgend bevestigend heeft beantwoord. De Belgische wetgever zag – na beantwoording van de vragen door het HvJEU – evenmin aanleiding om de regeling op dat punt te wijzigen of aan te vullen95.. De vrijwel identieke Nederlandse regeling voldoet volgens mij dan ook aan het voorzienbaarheidsvereiste. Resteert de vraag of de blokkademaatregel an sich voorzienbaar is. Daar komen we nu aan toe.
3.1.13
De modaliteiten van de rechterlijke bevelen waarin de lidstaten krachtens die art. 8 lid 3 Arl en 11, 3e volzin Hrl moeten voorzien (bijv. de te vervullen voorwaarden en de te volgen procedure), worden aan het nationale recht overgelaten (zie Scarlet/SABAM, punt 32 en L’Oréal/eBay, punt 135). Richtsnoeren voor die invulling zijn inmiddels te vinden in de Luxemburgse rechtspraak. Zo leren Telekabel Wien en al eerder L’Oréal/eBay dat een te treffen maatregel doeltreffend en afschrikwekkend moet zijn. Uit rov. 5.8 en 5.12 van het hofarrest volgt dat de gegevensuitwisseling door de blokkade van TPB wordt geraakt. De blokkade heeft dus nut. Dat het maken van inbreuken daarmee onmogelijk wordt, is voor het opleggen van een dergelijk bevel niet vereist, zo hebben we gezien in Telekabel Wien. Een algemeen filtergebod is niet toegestaan maar preventieve maatregelen in beginsel wel (Scarlet/SABAM96.). Verder is het mogelijk bevelen te geven die zien op toekomstige inbreuken (L’Oreál/eBay). Vervolgens is in Telekabel Wien uitgesproken dat een bevel aan een tussenpersoon tot het blokkeren van toegang van zijn klanten naar een website zonder specificatie van de te nemen maatregelen, is toegestaan; wat Brein vraagt is “minder”. In Telekabel Wien en in Scarlet/SABAM is aangenomen dat een bevel tegen een mere conduit provider tot de mogelijkheden behoort. Ik zie dus niet in waarom een specifieke en concrete DNS-blokkade of een IP-blokkade van een website door een tussenpersoon niet tot de maatregelen zouden kunnen behoren die onder de reikwijdte van art. 26d Aw vallen. In Telekabel Wien was de gevraagde maatregel ook een IP-blokkade (punt 12). Op dit alles strandt het betoog van de providers.
3.1.14
Nu vaststaat dat de abonnees van Ziggo c.s. met gebruikmaking van indexer TPB auteursrechtinbreuk maken waarbij zij gebruikmaken van diensten geleverd door Ziggo c.s., wordt met het blokkeren van TPB inbreuk door die abonnees via die (hoofd)weg onmogelijk gemaakt. Voor zover het onderdeel nog meent dat voor een bevel tot staking vereist is dat de tussenpersoon zelf inbreuk maakt, is dat onjuist, omdat in Telekabel Wien het tegendeel is beslist.
3.1.15
In aanvulling daarop in verband met middel I van het incidenteel beroep van XS4ALL nog het volgende (deze aanvulling is overigens identiek aan onderdeel 4 van het beroep van Ziggo, dat ik hierna behandel in 3.4.1-3.4.3). In het licht van Telekabel Wien meen ik te mogen concluderen dat maatregelen ook mogelijk zijn in een situatie als de onderhavige, waarbij een (zeer) groot deel van torrents/magnet links verwijzingen betreft naar illegaal materiaal, mits de vrijheid van informatie in acht wordt genomen. In Telekabel Wien valt immers te lezen dat de door de internetprovider genomen maatregelen dermate doelgericht moeten zijn dat zij bijdragen tot de beëindiging van de door een derde op het auteursrecht of een naburig recht gemaakte inbreuk, zonder dat zij nadelige gevolgen hebben voor de internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van deze internetprovider om zich rechtmatig toegang te verschaffen tot de informatie; anders zou de inmenging van die internetprovider in de vrijheid van informatie van die gebruikers, gelet op de nagestreefde doelstelling, ongerechtvaardigd blijken (punt 56). Het gaat erom dat dat de genomen maatregelen de internetgebruikers niet nodeloos (“nicht unnötig”) de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot beschikbare legale informatie te verschaffen (punt 64). Aan de weging van de vrijheid van informatie is het hof in onze zaak niet toegekomen97.. Het hof is blijven steken bij de beoordeling van de effectiviteit van de maatregel en heeft op die grond de vordering van Brein afgewezen. Dat is op zich een bekende juridische techniek. Die weging zal vermoedelijk na verwijzing alsnog aan de orde komen (waarbij ongetwijfeld de opvatting van Chavannes (vgl. voetnoot 56) zal worden uitgespeeld, dat dit in wezen een onmogelijkheid vormt, omdat blokkade zonder legale content tegen te houden praktisch niet voorstelbaar zou zijn. Ik werk dat hier niet anders uit, dan dat het mijns inziens niet zo moet kunnen zijn dat bij toevoeging van een minuscuul deel legale content geen blokkade meer mogelijk zou kunnen zijn. Het gaat om het vinden van een “juist evenwicht” door de rechter, die uit zijn gereedschapskist ook nog het instrument van misbruik van recht kan halen, als dat nodig is.
3.1.16
Wat volgens mij overblijft – maar dat hangt meer samen met het hybride karakter van het BitTorrentstelsel, zoals we zagen bij de behandeling van het principale beroep, is als gezegd het geval van negatieve beantwoording van de in het principaal beroep in 2.1.34 voorgestelde tweede subvraag, dus het geval dat Luxemburg (of Uw Raad) beslist dat zonder dat gezegd kan worden dat TPB zelf meedeelt aan het publiek, art. 8 lid 3 Arl onvoldoende basis biedt voor een bevel tegen een tussenpersoon om een “faciliterende” indexsite als TPB te blokkeren als nu gevorderd. Dan zou het onderdeel mogelijk op kunnen gaan (dit lijkt mij sterk af te hangen van bedoeld antwoord), in andere gevallen volgens mij niet.
onderdeel 2: bezoek aan TPB niet aanzienlijk afgenomen na blokkade
3.2.1
Dit onderdeel richt zich tegen rov. 5.8, hiervoor bij de behandeling van het principaal beroep geciteerd in 2.3.1, waarin is overwogen dat het bezoek aan TPB aanzienlijk is afgenomen na de blokkades. Geklaagd wordt dat stellingen van Ziggo en de eigen vaststellingen van het hof de reële mogelijkheid open laten dat Ziggo’s abonnees gebruik hebben gemaakt van omzeilingstechnieken om TPB te bereiken en via TPB peer-to-peer file sharing van beschermd materiaal te realiseren (bijv. via proxy’s). Het hof kon dan niet volstaan met verwijzing naar een mededeling op een weblog van een medewerker van XS4ALL om afname door de blokkade te onderbouwen. Bovendien heeft het hof ten onrechte niet gezien dat Brein op die mededeling geen beroep heeft gedaan voor haar betoog dat de blokkade effectief was en valt die mededeling bezwaarlijk te begrijpen in de zin dat gebruikers niet via omzeilingstechnieken in gelijke mate TPB zijn blijven bezoeken. Indien het hof (mede) betekenis heeft toegekend aan Breins stellingen over website-statistieken, mocht het hof niet voorbijgaan aan de gemotiveerde kritiek daarop van Ziggo, i.a. dat de Alexa-ranking niet betrouwbaar is hiervoor.
3.2.2
Dit onderdeel (van Ziggo) kan al niet tot cassatie leiden, omdat het niet opkomt tegen het oordeel van het hof in rov. 5.12 (1e volzin) dat door de afname van het bezoek aan TPB als gevolg van de blokkades het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen is verminderd. De klacht van XS4ALL op dit punt lijdt niet aan dit euvel, maar daar geldt het navolgende voor. Het onderdeel richt zijn pijlen hoofdzakelijk op blokkade A/A1 (blokkeren van de directe toegang tot TPB door Ziggo c.s.) en niet op blokkade B (blokkade door andere providers), die volgens het hof de afname van het bezoek aan TPB (juist) heeft versterkt.
3.2.3
Dit betreft een waardering sterk verweven met de feiten en partijstellingen die niet onbegrijpelijk is. Het hof heeft, anders dan het onderdeel betoogt, in zijn overwegingen de omzeilingsmogelijkheden wel meegewogen door te overwegen dat TPB – ondanks de A/A1- en B-blokkade –, via proxy’s, mirror-sites en VPN-verbindingen nog steeds bereikbaar is. Het bestaan van omzeilingsmogelijkheden doet immers niet af aan de omstandigheid dat middels de blokkades het bezoek aan TPB via die “deur” is afgesloten, met als gevolg dat het aantal bezoeken via die route is gedaald. Daar ziet ook de door het hof geciteerde weblog van XS4ALL op: het afsluiten van de voordeur maakt dat mensen niet meer via die kant het huis kunnen binnentreden, maar laat onverlet dat mensen door de achterdeur naar binnen kunnen. Bovendien heeft het hof overwogen dat de afname van bezoeken aan TPB die middels websitestatistieken als Alexa en Google Trends wordt gemeten groter is dan die in werkelijkheid is in verband met de manier van registratie van bezoeken aan TPB98.. Alexa en Google Trends houden daarbij geen rekening met omzeilingstechnieken. In zoverre heeft het hof dus ook rekening gehouden met het betoog van Ziggo dat de Alexa-ranking onbetrouwbaar is99.. Ook heeft het hof juist de omzeilingsmogelijkheden meegewogen in het kader van de vraag of het aantal inbreuken is verminderd (rov. 5.10 e.v.). Voor zover het onderdeel aan de bestreden rechtsoverweging een andere of bredere toepassing geeft, mist het feitelijke grondslag.
3.2.4
Ook de klacht gericht tegen het aanhalen van XS4ALL’s weblog door het hof faalt. Dat heeft Brein gedaan in de paragraaf “De providers helpen het lot een handje”. Brein betoogt dat nadat zij bekend had gemaakt dat het verkeer van Nederlandse gebruikers naar TPB was afgenomen, door XS4ALL werd gereageerd dat het totale BitTorrent verkeer niet was afgenomen maar gelijk is gebleven of licht gestegen is (MvA 589). Zelfs als moet worden aangenomen dat dit verkeer gelijk is gebleven, dan is dat volgens Brein geen indicatie dat de blokkade geen effect heeft omdat niet het in- en uitgaande verkeer naar TPB wordt getoond (MvA 592). Onder verwijzing naar dit weblog wordt gesteld dat daarin ook lijkt te worden erkend dat het bezoek aan TPB is afgenomen (MvA 593). En daar gaat het volgens Brein om. Brein probeert te bewerkstelligen dat de providers de toegang van hun abonnees tot TPB blokkeren (MvA 598).
Het beroep op de weblog door Brein kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat dit argument het betoog van Brein ondersteunt dat blokkeren een effectief middel vormt. Voor zover de klacht ziet op de uitleg van de weblog, faalt het op de hiervoor aangedragen gronden.
3.2.5
In aanvulling daarop in verband met middel II van het beroep van XS4ALL nog dit. Het hof heeft met zijn overweging dat het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen bedoeld dat na het afsluiten van TPB door de blokkades het aantal bezoekers via die “deur” ten opzichte van de situatie vóór de blokkades aanzienlijk is afgenomen. Dat oordeel lijkt mij geenszins onbegrijpelijk. In MvG XS4ALL heb ik in de paragrafen 221-223 i) geen specifiek verweer aangetroffen tegen de stelling van Brein dat het verkeer naar TPB met wel 80% zou zijn afgenomen, noch dat die stelling door Brein niet zou zijn onderbouwd. Daar staat ook niet ii) dat uit de door Brein in het geding gebrachte grafieken valt af te leiden dat het verkeer naar TPB na het rechtbankvonnis is toegenomen, iii) dat legale alternatieven zoals Spotify een negatief effect hebben op het illegale aanbod van beschermd materiaal en iv) dat de web-statistieken van Comcast of Alexa omzeilingen niet meten. De paragrafen wijzen in algemene termen op de mogelijkheden die de internetgebruiker en de informatieaanbieder hebben om de blokkade te omzeilen. Het argument dat ziet op de web-statistieken (iv) heeft het hof uitdrukkelijk onder ogen gezien (de statistieken van Comcast heeft het hof overigens buiten beschouwing gelaten).
3.2.6
De overweging van het hof dat de precieze grootte van de afname in dit geding niet behoeft te worden vastgesteld betekent niets anders dan dat de afname van het aantal bezoeken aan TPB door de blokkades relevant is. De afname is dus in elk geval zodanig dat deze niet bij voorbaat als niet doeltreffend moet worden aangemerkt.
3.2.7
Het onderdeel (en het corresponderende deel van de incidentele klachten van XS4ALL) stuit hierop af.
onderdeel 3: maatregelen bezwarend voor Ziggo en abonnees
3.3.1
Onderdeel 3 richt een motiveringsklacht tegen rov. 5.22 (hiervoor geciteerd in 2.3.1) waarin is geoordeeld dat de gevraagde maatregelen als onbestreden gesteld door Brein niet bezwarend zijn voor de providers. Ziggo heeft, anders dan de ongemotiveerde betwisting van Brein bij MvA nr. 509, in MvG nrs. 198-205, 312-337 gemotiveerd uiteengezet en in MvG nr. 349 concreet te bewijzen aangeboden, dat de door Brein gevorderde maatregelen disproportioneel zijn met het oog op de belangen van Ziggo en de belangen van abonnees, terwijl zij verder belangrijke maatschappelijke neveneffecten hebben. Volgens het onderdeel heeft Ziggo erop gewezen dat de gevorderde maatregelen vergen dat zij haar systemen (routers) zo inricht dat het verkeer gefilterd wordt en vervolgens naar een andere webpagina wordt geleid. Daarbij is uiteengezet dat er storingsrisico’s zijn verbonden aan de IP- en DNS-blokkades100.. Het maatschappelijk belang bij een open en vrij internet is daarbij in geding en blokkeringsmaatregelen blokkeren ook toegang tot legaal materiaal, terwijl een escalatierisico uitgaat van website blocking, waardoor bij nieuwe blokkades risico’s toenemen en kosten en met zorgvuldige uitvoering ervan gemoeide tijd toenemen. Onbegrijpelijk is het oordeel dat Ziggo’s betwisting in MvA nr. 509 onvoldoende is geacht door het hof. Dat zijdens Ziggo niet meer is gereageerd op de stelling van Brein in MvA nr. 544 dat Ziggo c.s. “op grote schaal hun abonnees zouden blokkeren en afsluiten” kan hieraan niet afdoen. Die stelling, waarop gelet op de beperkte spreektijd bij appelpleidooi niet is gereageerd, doet niets af aan de door Ziggo bij MvG gemotiveerd en gedocumenteerd uiteengezette risico’s van de door Brein gevorderde blokkades. Dat zijn immers andere maatregelen dan afsluiting van individuele abonnees als daar gegronde redenen voor zijn. Deze stelling van Brein behoefde Ziggo niet te begrijpen als een gemotiveerde reactie op haar betoog dat de gevorderde blokkeringsmaatregelen daadwerkelijk bezwarend zijn.
3.3.2
In rov. 5.22 overweegt het hof dat door Brein bij memorie van antwoord is gesteld en door Ziggo c.s. (daarna) niet meer is bestreden dat de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert. Het hof heeft daarmee (kennelijk) bedoeld dat de door Ziggo c.s. in de memorie van grieven ingenomen stellingen door Brein – bij memorie van antwoord – gemotiveerd zijn bestreden en dat Ziggo c.s. – hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld – geen nadere onderbouwing meer hebben gegeven. Ik denk dat dat in stand kan blijven.
3.3.3
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat het doorvoeren van de door Brein gevorderde maatregelen grote organisatorische inspanningen vergen of hoge kosten mee brengen (rov. 4.32). Ziggo c.s. zijn hiervan in beroep gekomen.
stellingen Ziggo in hoger beroep
Ziggo stelt zich ook bloot aan aansprakelijkheid jegens Brein door de maatregelen, onder meer gegeven het feit dat de naleving van de maatregelen wordt verzekerd door hoge dwangsommen (MvG 204). Ziggo betwist dat de maatregelen niet onnodig kostbaar zijn. De kosten lopen behoorlijk op naarmate het aantal verzoeken om filtermaatregelen toeneemt. Ziggo moet haar systemen (routers) zo inrichten dat het verkeer gefilterd wordt en vervolgens naar een andere website wordt geleid. Ziggo kan niet volstaan met het niet doorlaten van het verkeer, omdat de internetgebruiker dan een standaard foutmelding krijgt, wat reden kan zijn om de helpdesk te bellen. En elk gesprek met de helpdesk kost Ziggo een aantal euro’s (MvG 321). De door Brein gevorderd blokkades zijn weliswaar technisch niet bijzonder ingewikkeld maar de risico’s bij fouten is aanzienlijk en met een stortvloed aan schadeclaims tot gevolg (MvG 322). Dat Brein te makkelijk denkt over de implementatie van de blokkade en de effectiviteit volgt ook uit het TNO-onderzoek: fouten bij het invoeren van de blokkade kunnen grote impact hebben, zoals het wegvallen van netwerkconnectiviteit of onbereikbaarheid van een derde. Voor Ziggo bestaat het risico op verminderde gebruikerservaring, overbelasting van de helpdesk, schadeclaims en afbreuk aan haar kwaliteitsimago (MvG 324).
stellingen XS4ALL in hoger beroep
Volgens XS4ALL betekent de doorvoering van de blokkade en de controle daarvan op jaarbasis alleen al een extra kostenpost van € 54.750, onder verwijzing naar een verklaring van (een medewerker van) XS4ALL inhoudende “De operationele kosten bestaan uit personeelskosten van gemiddeld 100,- Euro per uur. Per dag zijn wij gemiddeld 1,5 uur bezig met de controle van deze geblokkeerde websites en dat 7 dagen per week”. Verder heeft aangevoerd dat zij het risico loopt van het verbeuren van dwangsommen van € 10.000 als zij niet op correcte wijze uitvoering zou geven aan het rechtelijk bevel (MvG 233). Om te voorkomen dat rechtmatige informatie wordt geblokkeerd, zullen XS4ALL en Ziggo ook elke dag moeten controleren of de geblokkeerde IP-adressen en domeinnamen nog wel vallen onder de reikwijdte van het rechterlijk bevel. Niet te ontkennen valt dat dit een aanzienlijke lasten- en kostenverzwaring voor hen impliceert (MvG 234). Het eventueel moeten starten van een executiegeschil in geval van discussie daarover zou aanzienlijke lasten- en kostenverzwaring opleveren (MvG 235). Toewijzing van de vordering van Brein zou ook een chilling effect opleveren, nu acces providers met enorme kosten zullen worden geconfronteerd als providers in toenemende mate zullen worden benaderd met verzoeken om de toegang tot websites te blokkeren (MvG 236).
Ter gelegenheid van het pleidooi in beroep is nog aangevoerd dat de kosten van de maatregel door de ISP’s worden gedragen, waarbij de directe economische impact zich moeilijk laat ramen, maar wordt vergroot door de mogelijke dwangsommen die aan de gevraagde maatregel zijn gekoppeld (onder 22).
3.3.4
Hiertegen heeft Brein bij antwoord verweer gevoerd: het is de providers gemakkelijk gemaakt: staken van toegang tot enkele IP-adressen en (sub-)domeinen van TPB. Dat is zeer eenvoudig, kost niks en levert geen enkele rompslomp op (MvA 509). Zo’n blokkade is zeer eenvoudig, omdat alleen TPB moet worden toegevoegd aan de blacklist van websites die de providers toch al blokkeren (MvA 708 onder verwijzing naar o.a. 544 e.v.). Gedocumenteerd voert Brein aan dat het blokkeren van websites bij providers aan de orde van de dag is (MvA 544 e.v.). Ook bij pleidooi in hoger beroep heeft Brein aangevoerd dat het implementeren van de gevraagde blokkade geen enkele moeite kost en dat daar geen kosten aan verbonden zijn, onder verwijzing naar de pleitnota in eerste aanleg (par. 128-136). Brein herhaalt vervolgens dat zij dit ook in het kort geding al uitgebreid heeft betoogd, onder verwijzing naar de pleitnota in kort geding en de deskundigenverklaring van de heer Ali101.. Volgens Brein hebben Ziggo c.s. dat nooit (gemotiveerd) weersproken (onder 48). In dat verband wordt ook verwezen naar uitspraken in Oostenrijk, Finland en Engeland (onder 49). Vervolgens wordt herhaald dat Ziggo c.s. al talloze websites blokkeren. “Zij houden access lists bij van te blokkeren websites en blokkeren dat het een aard heeft.” (onder 50).
3.3.5
Het hof heeft kennlijk aangenomen dat Ziggo c.s. in het licht van de gemotiveerde betwisting van Brein niet voldoende hebben voldaan aan hun stelplicht. Dat is een in hoge mate feitelijk oordeel, dat geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is.
onderdeel 4: Ziggo kan ook opkomen voor belangen van haar abonnees
3.4.1
Het onderdeel, dat zich richt tegen rov. 5.4, klaagt dat het hof uit het oog is verloren dat Ziggo een beroep heeft gedaan op het principiële belang van haar abonnees bij een vrij en open internet en dat de door Brein gevorderde maatregelen óók de toegang tot legaal materiaal blokkeren en reeds daarom disproportioneel zijn. Voor zover het hof aldus impliciet zou hebben geoordeeld dat Ziggo als verweer niet mede beroep kan doen op de grondrechtelijke bescherming van de informatievrijheid van haar abonnees, is dat oordeel rechtens onjuist. Uit Telekabel Wien volgt immers dat, als een aangesproken access provider niet opkomt voor de belangen van internetgebruikers, de nationale rechter deze internetgebruikers “de mogelijkheid moet bieden hun rechten voor de rechter te laten gelden nadat de door de internetprovider genomen uitvoeringsmaatregelen bekend zijn”. Het hof had Ziggo’s abonnees of een voor hun representatieve organisatie in het geding moeten betrekken althans tot interventie moeten uitnodigen, indien het van oordeel was dat Ziggo in deze procedure geen beroep kan doen op de - mede door art. 11 van het Handvest en art. 10 EVRM beschermde - belangen van haar abonnees. Nu het hof dat niet heeft gedaan behoorde het recht te doen op het betoog van Ziggo dat art. 11 van het Handvest en art. 10 EVRM zich verzetten tegen het door Brein gevorderde bevel.
3.4.2
De relevante overwegingen van het Telekabel Wien-arrest zijn punten 55-57:
“55 De adressaat van een bevel als dat van het hoofdgeding moet bij de keuze van de ter nakoming van dat bevel te nemen maatregelen echter ervoor zorgen dat het grondrecht van de internetgebruikers op de vrijheid van informatie in acht wordt genomen.
56 In dit verband moeten de door de internetprovider genomen maatregelen dermate doelgericht zijn dat zij bijdragen tot de beëindiging van de door een derde op het auteursrecht of een naburig recht gemaakte inbreuk, zonder dat zij nadelige gevolgen hebben voor de internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van deze internetprovider om zich rechtmatig toegang te verschaffen tot de informatie. Anders zou de inmenging van die internetprovider in de vrijheid van informatie van die gebruikers, gelet op de nagestreefde doelstelling, ongerechtvaardigd blijken.
57 De nationale rechterlijke instanties moeten kunnen nagaan of dat het geval is. Bij een bevel als dat van het hoofdgeding moet echter worden opgemerkt dat de nationale rechterlijke instanties, ofschoon de internetprovider maatregelen neemt ter uitvoering van het opgelegde verbod, een dergelijke controle niet kunnen verrichten in het stadium van de executieprocedure, indien daartegen niet is opgekomen. Derhalve is het noodzakelijk dat de nationale procesregels, opdat de door het Unierecht erkende grondrechten niet in de weg staan aan de vaststelling van een bevel als dat van het hoofdgeding, de internetgebruikers de mogelijkheid bieden hun rechten voor de rechter te laten gelden nadat de door de internetprovider genomen uitvoeringsmaatregelen bekend zijn.”
3.4.3
Degene aan wie het Erfolgsverbot wordt opgelegd moet bij de keuze van de te nemen maatregelen tot nakoming van dat bevel ervoor zorgdragen dat de vrijheid van informatie in acht wordt genomen. Dwangsommen worden bij een Erfolgsverbot pas verbeurd nadat in de executiefase om oplegging daarvan is gevraagd. Bij deze maatregel is dus slechts sprake van een weging van de grondrechten door de (Oostenrijkse) rechter voor zover daartegen wordt opgekomen. Een dergelijke maatregel kent het Nederlandse recht niet. De Nederlandse rechter beslist op de door een eiser gevorderde maatregelen jegens de tussenpersoon. In dat verband moet en kan de rechter dus direct rekening houden met de vrijheid van informatie van de internetgebruikers. Deze vormen zodoende een onderdeel van de door de rechter te maken belangenafweging/grondrechtenweging om te komen tot een “juist evenwicht”. Bovendien kan op grond van het Nederlandse procesrecht eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen of tussenkomen (art. 217 Rv). Aan de weging van de vrijheid van informatie is het hof in deze zaak echter niet toegekomen, nu het hof al op grond van het ontbreken van effectiviteit van de maatregelen de vordering heeft afgewezen. Het onderdeel strandt hierop.
4. Beoordeling van het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep van XS4ALL
4.1
Omdat de incidentele klachten van beide providers vrijwel parallel lopen, kan ik hier veel korter zijn. Het incidenteel beroep van XS4ALL omvat vier middelen (I-IV), uiteenvallend in meerdere onderdelen. De eerst drie middelen (I-III) zijn voorwaardelijk ingesteld en lopen volstrekt parallel met de hiervoor behandelde voorwaardelijke klachten van Ziggo: Middel I voert aan dat art. 26d Aw en art. 15 Wnr geen grondslag kunnen zijn voor de blokkade, middel II klaagt over de effectiviteit van de blokkade en middel III vecht het niet bezwarend zijn van de maatregelen aan. Afzonderlijke behandeling heeft geen toegevoegde waarde, de uitkomst is gelijk aan die in de behandeling van Ziggo’s incidenteel beroep (waarin waar nodig het corresponderende beroep van XS4ALL als is meegenomen).
middel IV - proceskosten (onvoorwaardelijk middel)
4.4.1
Dit middel richt drie onderdelen tegen rov. 7.5:
“7.5 XS4ALL heeft als productie 75 een kostenstaat voor het hoger beroep opgestuurd, uitkomende op - met de correctie vermeld in punt 71 van haar PA-€ 67.550,- voor de reeds ‘verrichte uren’ en € 14.500,- voor de nog ‘verwachte uren’ voor het pleidooi. Dit stuk is bij het hof ingekomen op 10 september 2013, dat is na de in artikel 2.17 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven 2011 (hierna: het procesreglement) vermelde uiterste datum voor indiening van stukken, te weten uiterlijk twee weken voor het pleidooi (vergelijk Hof Den Haag 24-02-2009, ‘Carmo/Reich\ IEPT20090224). Het door Brein tegen overlegging van productie 75 gemaakte bezwaar treft daarom doel ten aanzien van de post ‘reeds verrichte uren’ in de periode voor 5 september 2013, zodat dit stuk in zoverre buiten beschouwing zal worden gelaten. De artikel 1019h Rv-vordering ter zake van het bedrag van € 67.550,- mist als gevolg hiervan een specificatie en zal om die reden worden afgewezen. Voor de kosten gemaakt in de laatste twee weken voor het pleidooi geldt voornoemde regel van het procesreglement echter niet. De specificatie daarvan acht het hof, gelet ook op de kostenspecificaties van de andere partijen, toereikend. De daarop betrekking hebbende artikel 1019h Rv-vordering ten bedrage van € 14.500,- is dan ook toewijsbaar. Voor het overige zullen de kosten van XS4ALL in hoger beroep worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (1 punt voor de MvGX).
4.4.2
Onderdeel 4.1 klaagt in de kern genomen dat het hof heeft miskend dat de enkele termijnoverschrijding van de uiterste termijn voor stukken uit een procesreglement, nog niet meebrengt dat een art. 1019h specificatie buiten beschouwing moet worden gelaten, zodat de integrale proceskostenveroordeling in IE-zaken als onvoldoende gespecificeerd moet worden afgewezen. Criterium moet zijn dat een specificatie zodanig tijdig wordt gedaan, dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren.
Onderdeel 4.2 vervolgt met eeen motiveringsklacht over deze kwestie.
Onderdeel 4.3 bepleit het alsnog meenemen van de geweigerde IE-proceskostenveroordeling in deze cassatie-instantie of een opdracht daartoe aan het hof waar naar verwezen wordt..
4.4.3
Ik zie er van af hierover in dit stadium te concluderen. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat prejudiciële vragen zullen moeten worden gesteld en de behandeling van het principaal beroep heeft als uitkomst dat Brein deels gelijk zou krijgen. De Luxemburgse antwoorden kunnen dat anders maken. Omdat de rechtsontwikkeling op het terrein van de IE-proceskostenveroordeling in beweging is, lijkt het weinig productief hier nu over te concluderen. Op eerste verzoek van Uw Raad kan hier evenwel op korte termijn nader over geconcludeerd worden.
5. Voorlopig slot
5.1
Ik kom er op uit dat de zaak integraal dient te worden geschorst hangende prejudiciële verwijzing. Ik meen dat ik hiermee alle aspecten heb behandeld die op dit moment aan de orde dienen te komen.
5.2
Ten overvloede: over de proceskosten in de cassatie-instantie hebben partijen een regeling bereikt102..
6. Conclusie
Ik concludeer dat de Hoge Raad het geding schorst en vragen van uitleg stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie als hiervoor geformuleerd (en in vet weergegeven) in 2.1.24 en 2.1.34.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑05‑2015
Ontleend aan rov. 1(.a-d) van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 januari 2014.
Uit een recente perspublicatie van 21 april 2015 onder de NuTech knop op Nu.nl “Hoe Bittorent werkt en waarom torrents zo populair zijn” valt af te leiden dat TPB tegenwoordig (sinds 2012 volgens dit bericht) niet meer met .torrent-bestanden, maar uitsluitend met magnet links functioneert, vgl.:http://www.nu.nl/internet/3962306/bittorrent-werkt-en-waarom-torrents-zo-populair.htmlDit overzichtsartikel biedt overigens een goed leesbare inleiding tot de gebruikte techniek en de ontwikkeling daarvan (die niet stilstaat). Teruggebracht tot de kern is BitTorrent een protocol waarmee internetgebruikers onderling (“peer-to-peer in jargon) op decentrale wijze bestanden kunnen uitwisselen (in jargon: “file-sharing”). Die uitwisseling gebeurt in een aantal technische handelingen waar verschillende partijen bij betrokken zijn en indexsites als TPB bieden internetgebruikers de mogelijkheid informatie te vinden (in jargon: “torrents” en “magnet-links” (tekstbestanden die met een “hash”of vingerafdruk verwijzen naar torrent-bestanden), bestanden met meta-informatie over media-bestanden op de computers van gebruikers met verwijzing naar “trackers” die bijhouden welke “peers” uit de “swarm” beschikbaar zijn om (deel)bestanden aan te bieden) die wordt gebruikt voor file-sharing. Overigens is TPB – anders dan dit bericht op Nu.nl vermeldt – inmiddels weer volledig operationeel (na goeddeels “uit de lucht” te zijn geweest gedurende twee maanden na een Zweedse politie-inval).
Zij worden ook wel internet-serviceproviders (ISPs) genoemd. Bedoeld is hetzelfde: verschaffers van toegang tot internet, hierna ook kortweg providers genoemd.
Ik laat daarbij buiten beschouwing de incidentele vordering tot aanhouding van de zaak althans tot het stellen van prejudiciële vragen van Ziggo van 13 oktober 2010 en het vonnis in dat incident van 8 december 2010. Dat speelt in cassatie geen rol.
Het arrest in het voegingsincident van 13 november 2012, waarbij de vorderingen van Tele2 Nederland B.V., Tele2 Internetdiensten B.V., T-Mobile Netherlands B.V., Koninklijke KPN N.V. en KPN B.V. om zich in hoger beroep aan de zijde van Ziggo c.s. te mogen voegen zijn afgewezen, speelt in cassatie geen rol.
ECLI:NL:GHDHA:2014:88. Het bestreden arrest dateert van vóór de hierna te bespreken Telekabel Wien uitspraak van het HvJEU.
Ziggo c.s. zijn door het hof niet ontvangen in het beroep ingesteld tegen het tussenvonnis in het incident van 8 december 2010 (zie het dictum en rov. 7.2 van het bestreden arrest), maar dat speelt in cassatie geen rol. Zie in dit verband voetnoot 4.
De (twee) cassatiedagvaardingen zijn op 25 april 2014 uitgebracht.
Het onderdeel wijst hiervoor op MvA 340-343 met o.m. deze passage: “Verder hoeft de gebruiker helemaal niets te doen: één druk op de knop “stream” volstaat. Voor degenen die films willen kijken of muziek willen luisteren werkt The Pirate Bay aldus bijna hetzelfde als de aan/uit knop van een televisie of radio.”
Het onderdeel noemt de volgende feiten voor deze naar stelling van Brein hypothetisch feitelijke grondslag:a. TPB biedt de aanknop: de door haarzelf gecreëerde magnet link. Men behoeft maar op “get this torrent” te drukken en het werk wordt op de harde schijf geladen (MvA onder 340-341).b. In o.a. uTorrent kan men < > de films bekijken terwijl men aan het downloaden is. De gebruiker behoeft niets te doen: één druk op de knop stream volstaat (MvA onder 341).c. Voor degenen die films willen kijken of muziek willen luisteren werkt TPB aldus bijna hetzelfde als de aan/uit knop van een televisie of een radio. De gebruiker hoeft maar op de button “get this torrent” of “get torrent file” te drukken en het consumeren van de informatie en het uitwisselen gaat beginnen (MvA onder 342).d. TPB creëert de “zwerm” van seeders en leechers, die alle toegang krijgen tot de zwerm via de “aanknop” (MvA onder 344).e. Voor het uploaden door de gebruikers van een torrent-bestand wordt een speciaal door TPB vervaardigd en aangeboden “Index a torrent”-formulier gebruikt (MvA onder 345-346).f. De door TPB gemaakte magnet link bevat de Info Hash (de unieke code waaraan deze specifieke verveelvoudiging van het werk te herkennen is) (MvA onder 347-348) zonder welke het niet mogelijk is toe te treden tot de zwerm (MvA voetnoot 59).g. De “leechers” zoeken in de door TPB gecreëerde index en als zij een werk naar keuze zien drukken zij op de door TPB gecreëerde “knop”, de magnet link (MvA onder 350).h. De site van TPB is zo ingericht dat de werken waarover gebruikers willen beschikken zeer makkelijk te vinden en te downloaden zijn. Met name torrents/magnet links waarmee de werken te bemachtigen zijn, zijn zeer eenvoudig en snel te vinden. Dat is gedaan door o.m. uitgebreide categorieën aan te brengen en top-100 lijsten van meest populair materiaal. (MvA onder 358)i. TPB moedigt uploaden aan. Ze heeft daartoe eigen Facebook- en Twitter-accounts, een blog en een forum (prod. 104). Er is een nauwe connectie tussen de inbreukmakende gebruikers van TPB en TPBs Moderators, crewleden en administrators die zelf ook aantoonbaar uploaden. Het is TPB die openbaar maakt. (MvA onder 359)j . TPB verzamelt de beschikbare torrents, indexeert deze op een gebruiksvriendelijke wijze en ontsluit ze via haar zoekmachine. Daarbij wordt ook de functionaliteit van ‘een Top 100’ geboden, een ‘Search Cloud’ van titels waar op dat moment het meest naar wordt gezocht, een categorisering in verschillende media-formaten en genres en een forum voor het uitwisselen van informatie over de bestanden. (MvA onder 360)k. Op diverse wijzen zijn torrents gerangschikt (prod. 105A, pag. 1). Naar aard: Audio-, Video-, TV-programma’s en anders. Die categorieën zijn weer onderverdeeld in sub categorieën (prod. 105A, pag. 2 en 3). TPB stelt diverse Top-100-lijsten vast. TPB moedigt gebruikers aan zoveel mogelijk te snaren. COPY, COPY, COPY is de slogan. (MvA onder 361)l. Met behulp van moderators, administrators and crewmembers helpt TPB gebruikers bij het downloaden en uploaden. TBP bepaalt welke torrents mogen blijven en welke worden verwijderd en plaatst ook zelf zeer veel torrents en magnet links. Het is (dus) TBP die bepaalt welke informatie kan worden gedownload en de openbaarmakingen via TPB worden feitelijk beheerst door TPB en TPBs moderators, administrators en crew members. (MvA onder 362-373) TPB voegt zelf de trackers toe aan de torrents en magnet links (MvA onder 378).
Het onderdeel wijst op:a) “Door het opstarten worden werken ontsloten voor het publiek. Daarnaast is sprake van interventies van TPB in de mededelingen aan het publiek waarmee de werken verder onder het publiek kunnen worden verspreid. TPB werkt daarbij nauw samen met gebruikers zoals de abonnees van de providers. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor het feit dat werken worden openbaar gemaakt. Dat is het kenmerk van BitTorrent: de website en de peers (seeders en leechers) brengen samen de inbreuk tot stand. Wie precies op welk moment welk aandeel heeft in deze openbaarmaking is niet doorslaggevend en niet helemaal te traceren. Er is sprake van eeneendrachtige, gecoördineerde openbaarmaking. The Pirate Bay is de centrale en onmisbare spil in dit concert van openbaarmakingshandelingen.” (MvA onder 392)b) “Hierboven (in het hoofdstuk Auteurs- en naburige rechten), is uiteengezet dat abonnees, hun peers en The Pirate Bay, afzonderlijk maar ook in concert, inbreuk maken op de auteurs- en naburige rechten van de Rechthebbenden. Op grond van het LSG/Tele2 arrest staat aldus vast dat de diensten van Ziggo en XS4ALL worden gebruikt om inbreuk te maken en hen het verbod van 11 Hrl, 8 lid 2 Arl 26d Aw en 15e Wnr kan worden opgelegd.” (MvA onder 428)c) “Dat TPB wel inbreuk maakt, zelfstandig en in samenspel met de abonnees en hun peers is hierboven afdoende toegelicht. TPB biedt de aanknop voor films, muziek, games en e-books en op TPB worden filmposters, covers en ander “art work” openbaar gemaakt. Maar van groot belang is dit niet omdat reeds vaststaat dat de abonnees (in samenspel met The Pirate Bay) de diensten van de providers gebruiken om inbreuk te maken. Anders dan XS4ALL (MvG onder 102) stelt is The Pirate Bay niet de “enige derde”. Daarnaast zijn er de abonnees en de peers die afzonderlijk en gezamenlijk inbreuk maken. Anders dan XS4ALL (MvG onder 103) stelt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de diensten van Ziggo en XS4ALL worden gebruikt om inbreuk te plegen. Dat volgt uit het SLG / Tele2 arrest en uit het voorgaande. De stelling dat de betrokkenheid van TPB daarvoor onvoldoende is snijdt geen hout. De betrokkenheid van TPB is niet vereist om vast te stellen dat de diensten van de providers worden gebruikt om inbreuk te plegen. Los daarvan is TPB ook betrokken bij het gebruik van die diensten, zoals elders in deze memorie is toegelicht. Met het oordeel dat “abonnees inbreuk maken via The Pirate Bay” heeft de rechtbank willen benadrukken dat The Pirate Bay de centrale spil is in het concert van inbreuken (zoals hierboven toegelicht in sectie XI.2-XI.5)”. (MvA onder 457-460)d) “The Pirate Bay handelt bovendien in samenspel met de gebruikers van ISP’s als Ziggo en XS4ALL. The Pirate Bay is de centrale en onmisbare rol in het proces van uitwisseling van bestanden die zij indexeert. Gebruikers kunnen niet zonder The Pirate Bay < >“. (PA onder 30)
Zie ook de pleitnota in cassatie van Brein onder 42-45.
Ik moet bekennen dat ik aanvankelijk ook dacht dat belang ontbrak in cassatie bij onderdeel Ia: vast staat dat (een aantal) abonnees van de providers “via TPB” ongeautoriseerde content downloaden en dat is sinds het ACI Adam/Thuiskopie-arrest auteurs- en naburigrechtinbreuk (het arrest wordt hierna nog besproken). Dan zijn sinds de ruime definitie van “inbreuk” uit het Telekabel Wien-arrest de providers aan te merken als derden die behulpzaam zijn bij die inbreuk (zij verschaffen internettoegang) en maken artt. 26d Aw en 15e Wnr een blokkadebevel aan de providers van TPB mogelijk. Daar is geen vastgestelde auteurs- en naburigrechtinbreuk van TPB voor nodig. Maar bij nadere reflectie klopt dat volgens mij niet; ook is dit in cassatie niet in deze sleutel gezet, zoals we nog zullen zien.
Edwards, Role and Responsibility of Internet Intermediaries in the Field of Copyright and Related Rights, 2011, p. 16 e.v.
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, Pb EG L 167 van 22 juni 2001, p. 10-19 (hierna: Arl).
Art. 3 lid 1 van de richtlijn luidt zo: “1. De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”
Zie HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7602, NJ 2009/290 (Buma/Chellomedia), onder verwijzing naar de conclusie van A-G Verkade (onder 4.36) vóór die uitspraak.
Voor een uitvoeriger overzicht verwijs ik naar mijn conclusie in de zaak GS Media/Playboy van 9 januari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:7, nrs. 2.3.6-2.3.14. Vgl. voor het arrest in die zaak HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:841, NJ 2015/183.
De bepaling is geïnspireerd op art. 8 van het WIPO WCT-Verdrag dat als volgt luidt: “Without prejudice to the provisions of Articles 11(1)(ii), 11bis(1)(i) and (ii), 11ter(1)(ii), 14(1)(ii) and 14 bis(1) of the Berne Convention, authors of literary and artistic works shall enjoy the exclusive right of authorising any communication to the public of their works, by wire or wireless means, including the making available to the public of their works in such a way that members of the public may access these works from a place and at time individually chosen by them”.
Dat volgt uit overweging 23 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn, zie HvJEG 7 december 2006, C-306/05, ECLI:EU:C:2006:764, AMI 2007/2, nr. 7, m.nt. Koelman, MF 2007, p. 60-62, m.nt. Visser (SGAE/Rafael Hoteles), punt 36 en HvJEU 4 oktober 2011, C-403/08 en C-429/08, ECLI:EU:C:2011:631 (Premier League), punt 186.
Zie voor een nadere uiteenzetting van dit stelsel nrs. 2.3.6-2.3.14 van mijn in voetnoot 19 genoemde conclusie in de zaak GS Media/Playboy. Zie verder o.a. Visser, Openbaar maken met ketchup, AMI 2013/2 onder “Mededeling aan het publiek” en Janssens, De impact van het internet op de sector van het auteursrecht (of is het omgekeerd?) - een analyse aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie, SEW 2014-10, p. 454 e.v., par. 3.2.2.
Visser, Openbaar maken met ketchup, AMI 2013/2 onder “Conclusie”.
Zie HvJEU 13 februari 2014, zaak C-466/12, ECLI:EU:C:2014:76, AMI 2014-7, p. 85 e.v., m.nt. Koelman, IER 2014/59, m.nt. Seignette (Svensson e.a./Retriever) en HvJEU 7 maart 2013, C 607/11, ECLI:EU:C:2013:147, NJ 2013/444, m.nt. Hugenholtz (ITV/TVCatchup).
Zie voetnoot hiervoor.
Zie voetnoot 21.
HvJEU 15 maart 2012, C-135/10, ECLI:EU:C:2012:140, NJ 2013/197, m.nt. Hugenholtz (SCF/Del Corso of Turijnse tandarts).
Zie voor verdere Hofuitspraken ook Visser, a.w.
HvJEU 13 oktober 2011, C‑431/09 en C‑432/09, ECLI:EU:C:2011:648, IER 2012/27, m.nt. Seignette (Airfield c.s./SABAM c.s.) .
Zie voor verdere achtergronden mijn meergenoemde conclusie in de zaak GS Media/Playboy.
Zie Janssens, a.w., par. 3.3.2. Uw Raad heeft inmiddels vragen van uitleg gesteld aan het HvJEU in de GS/Playboyzaak (vgl. hiervoor, voetnoot 19) over de vraag of linken naar illegale content ook een mededeling aan het publiek is, vgl. rov. 6.25 en 8, m.n. sub 1.a t/m 1.c en 2.a.
Zie in vergelijkbare zin het in voetnoot 19 genoemde Geen Stijl/Playboy-arrest, rov. 6.3.3. Overigens is een aanzienlijk deel van de aangevoerde stellingen aan te merken als juridische gevolgtrekkingen, waarvoor het leerstuk van de hypothetisch feitelijke grondslag niet geldt.
HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, NJ 2013/503, m.nt. Hugenholtz.
HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1200.
Vgl. http://anti-piracy.nl/nieuws.php?id=346. Zie ook Janssens, a.w., par. 3.3.5 en Savola, The Ultimate Copyright Shopping Opportunity – Jurisdiction and Choice of Law in Website Blocking Injunctions, IIC 2014, 287, onder 1. Zie voor uitspraken: de Corte Suprema di Cassazione 23 december 2009, n. 49437/09, Hof van Beroep Antwerpen 26 september 2011, nr. 3399, rep. 2011/8314 (BAF/Telenet & Belgacom), Højesteret 27 mei 2010, sag 153/2009 (Telenor/IFPI).
Vgl. o.a. High Court of Justice 28 februari 2013, [2013] EWHC 379 (Ch), net als de overige genoemde Engelse rechtspraak te vinden op de site www.bailii.org (EMI Records/British Sky Broadcasting) en High Court 20 februari 2012, [2012] EWHC 268 (Ch) (Dramatico/Sky). Zie O’Sullivan, Enforcing copyright online – the European legislative framework for ISP obligations, EIPR 2014, 36(9), p. 577-583.
High Court of Justice 28 februari 2013, [2013] EWHC 379 (Ch) (EMI Records/British Sky Broadcasting).
High Court of Jusitice 13 november 2013, [2013] EWHC 3479 (Ch) (Paramount/Sky II).
High Court of Justice van 17 oktober 2014, [2014] EWHC 3354 (Ch) (Cartier/British Sky Broadcasting).
De Cock Buning/Van Eek, Aansprakelijkheid van derden bij auteursrechtinbreuk, IER 2009/54, par. 3.4.2, voetnoot 51.
Pleitnota Brein in cassatie 14 e.v. geeft aan dat dat auteursrechtelijk weinig nieuws onder de zon is: ook de caféhouder met radio aan (nieuwe toegang tot openbaarmaking door de omroep) en kabelexploitanten gaven met nieuwe technische middelen toegang. In 36 wordt gesteld dat het niet zo mag zijn dat het inbouwen van technische tussenschakels zoals TPB doet, leidt tot het ontlopen van een inbreukoordeel. Daar is veel voor te zeggen, maar in het licht van de Luxemburgse openbaarmakingsrechtspraak niet zonder meer evident.
O.a. Svensson, zie voetnoot 24.
HvJEU 10 april 2014, C 435/12, ECLI:EU:C:2014:254, RvdW 2014/806, IER 2015/4, m.nt. Ringnalda (ACI Adam/Thuiskopie).
Vzr. Rb. ‘s-Gravenhage 22 maart 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8763, IER 2011/44, m.nt. Seignette (Premier League/MyP2P), zie rov 4.26-4.28, waarin ik 4 jaar geleden als Haagse voorzieningenrechter in kort geding voorshands oordeelde dat geen sprake was van openbaarmaking, maar wel van onrechtmatig faciliteren van auteursrechtinbreuk door MyP2P. In voetnoot 8 bij haar annotatie geeft Seignette aan dat dat toen vaste lagere rechtspraak was (6 uitspraken). De rechtsontwikkeling is inmiddels verder.
Boonekamp nuanceert die visie. Zie Boonekamp, Onrechtmatige daad in groepsverband (R&P nr. CA10) 2013/9.2.4:“(…) Persoonlijk denk ik dat hier iets te gemakkelijk wordt gedacht over het bewustzijn van de samenhang bij de peers. Afhankelijk van de precieze omstandigheden van het geval zou dat wel kunnen worden aangenomen. Als het zoals in het geval van Myp2p kennelijk zo is dat de peer door een gratis te downloaden softwareprogramma genaamd ‘peer to peer’ te installeren voortaan gratis toegang krijgt tot door de organisator aan te wijzen websites van derden waarop de gewenste content kan worden bekeken (die waarschijnlijk normaliter achter een decoder zit en waarvoor dan moet worden betaald) en anderzijds zelf ook content aanbiedt die door anderen kan worden bekeken, dan ligt daarin toch wel een aanwijzing dat de gebruiker zich er ergens van bewust moet zijn dat hij in samenhang met anderen die datzelfde bewustzijn zullen hebben bezig is om een netwerk in stand te houden waarop illegaal content wordt openbaar gemaakt.”
Uitleg begrip “mededeling” ontleend aan Janssens, De impact van het internet op de sector van het auteursrecht (of is het omgekeerd?) – een analyse aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie, a.w. voetnoot 22, par. 3.2.2.
Vgl. Visser, a.w., onder “Inleiding en overzicht” (“Onder ‘mededeling aan het publiek’ vallen: 1. de uitzending via ether, kabel of satelliet, 2. de secundaire ‘doorgifte’ daarvan (via ether, kabel of satelliet óf op een openbare plaats) en 3. ‘de beschikbaarstelling van werken […] voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van hetpubliek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn’, vaak aangeduid als het ‘makingavailable’-recht.”). Zie ook Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO3980, Computerrecht 2011/69, m.nt. Schrijver, IER 2011/28, m.nt. Koelman (FTD/Eyeworks).
De in de geciteerde noot van Seignette genoemde rudimentaire aanzetten van het Amsterdamse en Haagse hof in Shareconnector en FDT/Eyeworks en het commentaar van Boonekamp daarop daargelaten, terwijl Arnold J in een obiter en ongemotiveerd in EMI/Sky aangeeft dat hij niet ziet waarom dat niet zou kunnen – en daarbij meteen aangeeft dat hij dit fout zou kunnen zien. De pleitnota van Brein in cassatie, voetnoot 29, wijst nog op het “joint tortfeasureship” uit de besproken Engelse rechtspraak, maar dat is een specifiek Engelsrechtelijk fenomeen dat in rov. 46 van EMI/Sky, als ik het goed zie, juist geplaatst wordt tegenover (“Even if I am wrong about this…”) mede-openbaarmaking in auteursrechtelijke zin (zodat daar eenzelfde soort onderscheid lijkt te worden gemaakt tussen auteursrechtinbreuk enerzijds en onrechtmatig handelen in de vorm van faciliteren van die inbreuk anderzijds, als tot nog toe gebruikelijk in de Nederlandse lagere rechtspraak op dit terrein):“46. I would add that I see nothing in Football Dataco v Sportradar to exclude the possibility that more than one person may be involved in an act of communication to the public. In the present situation, the communication to the public involves the operators of the Websites, who provide a mechanism specifically designed to achieve this, and the users, who provide the actual recordings. (Even if I am wrong about this, the operators may still be liable on the grounds of autorisation and joint tortfeasance.)”
Bij schending van de plicht van de hoogste rechter om vragen van uitleg aan het HvJEU voor te leggen volgens art. 267 3e alinea VWEU, is volgens het Köbler-arrest de Staat aansprakelijk voor de dientengevolge door justitiabelen geleden schade, HvJEG 30 september 2003, C-224/01, ECLI:EU:C:2003:513, NJ 2004/160 m.nt. MRM, JB 2004/41, m.nt. MC, JAR 2004/52. De kans dat deze door de providers nogal principieel ingestoken zaak bij het bij het niet stellen van prejudiciële vragen hierover uitmondt in een Staatsaansprakelijkheidskwestie lijkt mij reëel.
Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van de intellectuele eigendomsrechten (hierna: Hrl). Art. 11 3e volzin luidt zo:“De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2001/29/EG.”
HvJEU 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192, IER 2014/45 m.nt. Kulk, EHRC 2014/138 m.nt. Mak, zie ook Van Lith/Weij, TvI 2014-2, p. 49-51 (UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih en Wega Filmproduktionsgesellschaft).
Vgl. HvJEU 24 november 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771, NJ 2012, 479, m.nt. Hugenholtz, NTER 2012-2, p. 75, m.nt. Helberger en Van Hoboken (Scarlet/SABAM e.a.), punten 30-36. Telekabel Wien (zie vorige voetnoot) heeft wel duidelijk gemaakt dat een provider zo’n tussenpersoon kan zijn, zo zullen we hierna zien.
Deze bepaling luidt zo:“De lidstaten zorgen ervoor dat de rechthebbenden kunnen verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten.”
Kamerstukken II, 2001/02, 28 482, nr. 3, p. 36: “Het stelsel voldoet overigens reeds aan de instructie vanartikel 8 van de richtlijn, dat lidstaten opdraagt in passende sancties en rechtsmiddelen te voorzien. De nieuwe bepalingen inzake technische voorzieningen zijn civielrechtelijke gesanctioneerd.” Zie ook Westkamp, The Implementation of Directive 2001/29/EC in the Member States, 2007, p. 362: “The DCA does not contain a provision on ‘contributory copyright infringement’. However, as far as the DCA does not intend to permit certain behaviour, general tort law (‘onrechtmatige daad’, i.e. the law on unlawful acts) may enable the right holder to take action against harmful acts that do not constitute (‘direct’) infringement of his exclusive rights. The making available on the Internet of file-sharing software might be unlawful under Dutch law. Important factors appear to be the extent in which the software may be used for other purposes (than copyright infringement), and the possibility of the provider to prevent infringement.[256] Liability of Internet service providers for copyright infringement that takes place on their servers, is governed by tort law as well. It is generally accepted in The Netherlands that Internet server providers can be liable in case they are aware of copyright infringements within their systems.”) via http://ec.europa.eu/internal_market/copyright/docs/studies/infosoc-study-annex_en.pdf en Hugenholtz, Brussels Broddelwerk. Recht en Krom in de Auteursrechtrichtlijn, AMI 2001-1, p. 2-8, i.h.b. p. 7, linker kolom.
HvJEG 19 februari 2009, C-557/07, ECLI:EU:C:2009:107, IEPT20090219.
Zie voetnoot 51. Chavannes, ‘Juist evenwicht’ in de praktijk – De toelaatbaarheid van internetblokkades volgens het Hof van Justitie in UPC Telekabel Wien, AMI 2015/2, p. 38 e.v. is kritisch over (o.m.) de hierna blijkende uitleg van het HvJEU dat een ISP niet zijnde hosting provider van de inbreukmaker kan worden aangemerkt als tussenpersoon in de in van art. 8 lid 3 Arl; optisch grammaticaal legt het HvJEU volgens hem in feite teleologisch uit “in twee stappen, die niet geheel logisch op elkaar aansluiten”, zo geeft hij aan. De grote sprong wordt gemaakt in het hierna te citeren punt 32, waarin “diensten die gebruikt worden om inbreuk te maken” wordt uitgebreid tot het “technisch betrokken zijn bij het doorgeven van een inbreuk”. Ik zie dat ook, maar het is nu eenmaal de gekozen lijn van het Luxemburgse hof, waarbij blijkens punt 33 groot belang wordt gehecht het hoge beschermingsniveau van IE-rechthebbenden. Ik ben het met Chavannes eens dat tussen de regels van het arrest door valt te lezen dat dit laatste een rechtspolitieke keuze lijkt van het Hof. Dit kritische artikel is ook overigens bijzonder lezenswaardig, juist ook met het oog op de na verwijzing mogelijk noodzakelijke grondrechtenafweging – maar nu loop ik te zeer op de zaken vooruit. Ik wil nog wel kwijt dat ik Chavannes niet kan volgen in zijn mening dat art. 8 lid 3 Arl in strijd zou zijn met art. 10 EVRM in het licht van EHRM 18 december 2012, appl.nr. 3111/10 (Yildirim/Turkijke) – dat lijkt mij veel te ver gaan en geen “juist evenwicht” op te leveren, maar ook dat is uiteindelijk aan de feitenrechter na verwijzing, indien daar aan wordt toegekomen.
Dit lijkt een wat moeizame vertaling, punt 34 in het Engels: “This conclusion cannot be called into question by the argument that, for Article 8(3) of Directive 2001/29 to be applicable, there has to be a contractual link between the internet service provider and the person who infringed a copyright or related right.”
Ook hier maar even de Engelse tekst van punt 36: “Nor is the conclusion reached by the Court in paragraph 30 of this judgment invalidated by the assertion that, in order to obtain the issue of an injunction against an internet service provider, the holders of a copyright or of a related right must show that some of the customers of that provider actually access, on the website at issue, the protected subject-matter made available to the public without the agreement of the rightholders.”
Considerans onder 25 en art. 3 lid 2 (“doeltreffend, evenredig”).
Considerans onder 58 (“effectieve sancties”, die “doeltreffend, evenredig en afschrikkend” zijn) en art. 8.
HvJEU 12 juli 2011, C-324/09, ECLI:EU:C:2011:474, BIE 2011/107, p. 334, m.nt. Koelman (L‘Oréal/eBay), punt 136: “Deze regels van nationaal recht moeten evenwel zo worden ingericht dat het door de richtlijn nagestreefde doel kan worden bereikt (zie onder meer, aangaande het effectiviteitsbeginsel, arresten van 14 december 1995, C‑430/93 en C‑431/93, ECLI:EU:C:1995:441 (Van Schijndel en Van Veen), punt 17; van 7 juni 2007, C‑222/05–C‑225/05, Van der Weerd e.a.), ECLI:EU:C:2007:318, punt 28, en van 6 mei 2010, Club Hotel Loutraki e.a., C‑145/08 en C‑149/08, ECLI:EU:C:2010:247, punt 74. Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat de betrokken maatregelen ingevolge artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/48 doeltreffend en afschrikkend moeten zijn.”
Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 6, p. 10: “De verlangde maatregel moet derhalve evenredig zijn ten opzichte van de inbreuk. Het moet voor tussenpersonen mogelijk zijn om tegen aanvaardbare kosten en met personele en technische maatregelen op te treden. Er mogen geen andere, minder verstrekkende mogelijkheden openstaan om een einde te maken aan de onrechtmatige situatie en de gevorderde maatregelen mogen niet verder strekken dan strikt noodzakelijk. De suggestie in de toelichting op de artikelen 26d en 26e Auteurswet, dat aan de voorwaarden voor toewijzing door de rechter van een vordering tegen een tussenpersoon zwaardere eisen worden gesteld dan de hiervoor genoemde, is ten onrechte.”
Zie voetnoot 51.
In de authentieke uitspraak (in het Duits): “davon abgehalten werden” en in de Engelse tekst: “seriously discouraging”. Ik houd het op een wat ongelukkige Nederlandse vertaling en begrijp “ontraden” als “ontmoedigen”.
Zie ook de conclusie van A-G Cruz Villalón vóór de UPC Telekabel Wien-uitspraak, ECLI:EU:C:2013:781, punten 99-102 en Leistner/Grisse, Sperrverfügungen gegen Access-Provider im Rahmen der Störerhaftung (Teil 2)(GRUR 2015, 105).
HvJEU 24 november 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771, NJ 2012/479, IER 2012/34 (Scarlet/Sabam).
HvJEG 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54 (Promusicae/Telefónica). Ziggo c.s. wijzen bij pleidooi (nr. 4.6 pleitnota) verder nog op HvJEU 16 februari 2012, C-360/10, ECLI:EU:C:2012:85, NJ 2012/480 (Sabam/Netlog) en HvJEU 26 april 2012, C-510/10, ECLI:EU:C:2012:244 (DR en TV2 Denemarken/NCB), waarin is getoetst aan het grondrecht van vrijheid van ondernemerschap. Het is vaste Unierechtspraak.
Hartkamp, De invloed van het EU Handvest van de grondrechten op het privaatrecht, WPNR 2014(7035), i.h.b. par. III en http://www.minbuza.nl/ecer/eu-essentieel/handvest-grondrechten/algemene-bepalingen-art.-51-t-m-54/toepassingsgebied-artikel-51.html. Zie in dezelfde zin Angelopoulos, Are Blocking Injunctions against ISPs Allowed in Europe? Copyright Enforcement in the Post-Telekabel Legal Landscape, GRUR Int. 2014, 1089 onder “IV. Conclusion”.
Vgl. voetnoot hiervoor.
EHRM 10 januari 2013, zaak 36769/08, ECLI:NL:XX:2013:BZ9845 (Ashby Donald).
Leistner/Grisse, Sperrverfügungen gegen Access-Provider im Rahmen der Störerhaftung (Teil 2)(GRUR 2015, 105), onder bb “Darlegungs- und Beweislast“.
Vergelijk in dit verband HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8967, RvdW 2008/749 en HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083, NJ 2007/203, m.nt. Mok.
High Court 28 juli 2011, [2011] EWHC 1981 (Ch) (Twentieth Century Fox/British Telecommunications).
Jarass, EU-GRCharta, C.H. Beck, München, 2013, art. 52, nr. 37-37a.
Leistner/Grisse, Sperrverfügungen gegen Access-Provider im Rahmen der Störerhaftung (Teil 2)(GRUR 2015, 105).
Vgl. High Court 28 februar1 2013, [2013] EWHC 379 (Ch) (EMI/British Sky), rov. 104 en High Court 28 juli 2011, [2011] EWHC 1981 (Ch) (Twentieth Century Fox/British Telecommunications), rov. 198.
Angelopoulos, a.w.
Zie ook rov. 5.19.
BGH 15 april 2010, Xa ZB 10/09, rdnr. 14 (Walzenformgebungsmaschine), onder dit zaaksnummer te vinden op de site http://juris.bundesgerichtshof.de/cgi-bin/rechtsprechung/list.py?Gericht=bgh&Art=en&Datum=Aktuell&Sort=12288, met de volgende kern uit rdnr. 14:“14. (…) Nicht anders als in anderen Fällen potentiell einander widersprechender gerichtlicher Entscheidungen erscheint es sowohl unter dem Gesichtspunkt der Rechtssicherheit als auch im Interesse einer Harmonisierung der Rechtsprechung im Geltungsbereich des Europäischen Patentübereinkommens erforderlich, Entscheidungen, die durch die Instanzen des Europäischen Patentamts oder andere nationale Gerichte ergangen sind, zu beachten und sich gegebenenfalls mit den Gründen auseinanderzusetzen, die bei der vorangegangenen Entscheidung zu einem Ergebnis geführt haben, das von dem später zur Entscheidung berufenen Gericht nicht oder nicht ohne weiteres geteilt wird.”
Bijv. CoA 15 October 2010 Grimme v Scott [2010] EWCA Civ 1110, waar Jacob LJ in 79 en 80 dit uitlegt:“79. Advocates should realise that where a point of patent law of general importance, such as the construction of a provision which by Treaty (either the EPC or the Community Patent Convention) is to be implemented by states parties to those conventions, has been decided by a court, particularly a higher court, of another member state, the decision matters here. For, despite the fact that there is no common ultimate patent court in Europe, it is of obvious importance to all the countries of the European Patent Union or the parties to the Community Patent Convention (“the CPC”), that as far as possible the same legal rules apply across all the countries where the provisions of the Conventions have been implemented. An important decision in one member state may well be of strong persuasive value in all the others, particularly where the judgment contains clear reasoning on the point.80. Broadly we think that the principle in our courts – and indeed that in the courts of other member states – should be to try to follow the reasoning of an important decision in another country. Only if the court of one state is convinced that the reasoning of a court in another member state is erroneous should it depart from a point that has been autoritatively decided there. Increasingly that has become the practice in a number of countries, particularly in the important patent countries of France, Germany, Holland and England and Wales. Nowadays we refer to each other’s decisions with a frequency which would have been hardly imaginable even twenty years ago. And we do try to be consistent where possible.”
Het artikel luidt: “Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doena) over de uitlegging van de Verdragen,b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie,Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof van Justitie verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden. (…)”.
Vgl. Gerards, Commentaar op art. 10 EVRM, par. C.5.4.1, in: Sdu Commentaar EVRM, Deel 1 - Materiële bepalingen, 2013, aant. C.5.2 en Harris, O’Boyle & Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, 2014, p. 649 e.v. Zie ook (o.a.) de UPC Telekabel Wien-uitspraak en de conclusie van A-G Cruz Villalón vóór Scarlet/SABAM.
HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3416, NJ 2004/80, m.nt. E.J. Dommering (Breekijzer).
Ontleend aan de conclusie van A-G Cruz Villalón vóór Telekabel Wien (punt 25).
De motie luidt aldus: “(…) overwegende dat de regering in haar speerpuntenbrief aankondigt dat zij rechthebbenden de mogelijkheid wil geven om bij de rechter te vorderen dat een specifieke website of dienst waarvan is bewezen dat deze inbreuken faciliteert door de access provider wordt geblokkeerd;overwegende dat deze maatregel het risico met zich meebrengt dat hij:- de vrijheid van meningsuiting disproportioneel inperkt;- de privacy van de internetgebruiker aantast;- de innovatie beperkt;- de ISP's tot politieagent maakt;overwegende dat het beëindigen van de publicatie van onrechtmatige informatie via een notice-and-takedownbeleid hier volledig los van staan;spreekt uit dat de handhaving van het auteursrecht via het blokkeren van de toegang tot websites via access providers onwenselijk is omdat dit in strijd is met het grondrecht op vrijheid van meningsuiting, het grondrecht op privacy en de wens van Nederland om innovatie online te stimuleren;verzoekt de regering, deze handhavingsoptie niet mee te nemen in toekomstige wetsvoorstellen rondom auteursrechten, (…).” Oproepbaar via http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact=8&ved=0CCMQFjAA&url=http%3A%2F%2Fwww.rijksoverheid.nl%2Fbestanden%2Fdocumenten-en-publicaties%2Fkamerstukken%2F2012%2F12%2F18%2Fbrief-in-reactie-op-de-motie-van-de-leden-verhoeven-en-oosenburg-over-blokkering-en-censuur%2Flp-v-j-0000002300.pdf&ei=LCERVbRkhOxot-uAmA0&usg=AFQjCNFaQWLg7GjDunrKGtQ-AThT8oWJVA.
Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over het open internet en netneutraliteit in Europa, P7_TA(2011)0511.
Artikel 87, § 1, van de Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, thans art. XI.334. § 1 van het Wetboek van economisch recht (“Wanneer de rechter een inbreuk op een uitvindingsoctrooi, een aanvullend beschermingscertificaat, een kwekersrecht, een auteursrecht, een naburig recht, het recht van een producent van databanken of het recht op een topografie van halfgeleiderproducten vaststelt, beveelt hij tegenover elke inbreukmaker de staking van deze inbreuk.De rechter kan eveneens een bevel tot staking uitvaardigen tegenover tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een in het eerste lid bepaald recht te plegen.”)
De vraag luidt volgens het HvJEU: “Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de richtlijnen 2000/31, 2001/29, 2004/48, 95/46 en 2002/58, samen gelezen en uitgelegd tegen de achtergrond van de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een internetprovider door de rechter wordt gelast een filtersysteem in te voeren– voor alle elektronische communicatie via zijn diensten, met name door het gebruik van „peer-to-peer”-programma’s;– dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast;– dat preventief werkt;– dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en– dat geen beperking in de tijd kent,dat in staat is om op het netwerk van deze provider het verkeer van elektronische bestanden die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarop de verzoeker intellectuele-eigendomsrechten zou hebben, te identificeren, om de overbrenging van bestanden waarvan de uitwisseling het auteursrecht schendt, te blokkeren (hierna: „litigieus filtersysteem”).”
Zie voetnoot 93.
In die zaak werd een monitoring van al het in- en uitgaande verkeer op inbreukmakend materiaal verzocht plus het filteren en blokkeren van alle inbreukmakende bestanden, wat provider Scarlet op jaarbasis zo’n € 30 miljoen zou hebben gekost – iets heel anders dan de door Brein gevraagde selectieve blokkade van toegang tot TPB.
Zie ook de pleitnota van Ziggo c.s. in cassatie onder 4.28 e.v.
Ter gelegenheid van de procedure in hoger beroep heeft Brein gewezen op web-statistieken als die van Alexa en Google Trends (PA 29-34).
In MvG 293 is niet gesteld dat aan de Alexa-ranking helemaal geen betekenis kan worden toegekend (“Ziggo merkt op dat de Alexa-ranking – ook volgens deskundigen – een onbetrouwbaar meetinstrument is (…). De Alexa-ranking is enkel gebaseerd op een Toolbar in de internetbrowser. Dat wil zeggen dat de ranking gebaseerd is op een selectief aantal en soort gebruikers, die kennelijk het niet erg vinden dat hun internetverkeer gemonitord wordt. (…)”).
Ziggo heeft gewezen op een TNO-onderzoek van 7 juni 2010 waaruit volgt dat fouten bij het invoeren van een blokkade zoals door Brein gevorderd, grote impact kunnen hebben, zoals het wegvallen van netwerkconnectiviteit of onbereikbaarheid van een derde. Voor Ziggo bestaat het risico op verminderde gebruikerservaring, overbelasting van de helpdesk, schadeclaims en afbreuk aan haar kwaliteitsimago. Ook heeft Ziggo gewezen op de noodzaak van het controleren of van tijd tot tijd updaten van de lijsten met te blokkeren IP adressen en domeinnamen. Dit brengt de nodige inspanning en kosten met zich en tevens het risico van aansprakelijkheid jegens derden en het verbeuren van een dwangsom. Daarbij heeft Ziggo gesteld dat de gevorderde blokkade door het daarmee gepaard gaande gebruik van omzeilingstechnieken door de abonnees een risico geeft dat computers met virussen, spyware of malware worden besmet, zeker in situaties waarbij computers worden gedeeld en niet iedereen wetenschap heeft van (al dan niet softwarematig) gewijzigde DNS instellingen, hetgeen bepaalde verhoogde risico’s met zich brengt (zoals een verhoogd risico voor cybercriminaliteit).
Productie 17.
Zie pleitnota Brein in cassatie onder 136 en de brief van de cassatieadvocaat van XS4ALL van 12 november 2014.
Beroepschrift 05‑09‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zitting van 5 september 2014
Rolnummer 14/02399
CONCLUSIE VAN ANTWOORD,
TEVENS HOUDENDE DEELS VOORWAARDELIJK, DEELS ONVOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
inzake:
XS4ALL INTERNET B.V.
advocaat: mr. S.M. Kingma,
tegen
STICHTING BREIN
advocaat: mr. W.A. Hoyng.
Deze zaak wordt voor XS4ALL, naast door haar advocaat bij de Hoge Raad, mede toegelicht door mrs. Chr. A. Alberdingk Thijm en C.F.M. de Vries, advocaten te Amsterdam.
A. Conclusie van antwoord in het principale cassatieberoep
XS4ALL is van opvatting dat in het bestreden arrest op de in het principaal beroep aangevoerde gronden noch het recht is geschonden, noch vormen zijn verzuimd die op straffe van nietigheid in acht moeten worden genomen.
De klachten van het principale middel zullen in hoofdstuk C hierna worden besproken.
B. Incidenteel cassatieberoep
XS4ALL stelt hierbij deels voorwaardelijk, deels onvoorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in tegen het in het principale beroep bestreden arrest van het gerechtshof Den Haag, onder aanvoering van de volgende
Middelen van cassatie
Het hof heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in het bestreden arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen.
De klachten van de middelen I, II en III zijn ingesteld onder de voorwaarde dat enige klacht van Brein in principaal cassatieberoep zou slagen. De klachten van middel IV zijn onvoorwaardelijk ingesteld.
1. Middel I — art. 26d Aw en art. 15e Wnr: geen grondslag voor de blokkade (voorwaardelijk middel)
Inleiding
In r.o. 4.3 stelt het hof vast dat een significant deel van de abonnees van Ziggo c.s. met gebruikmaking van TPB als ‘indexer’ (wat het hof daarna verkort tot: ‘via TPB’) mediabestanden heeft gedownload en dat zij in de meeste gevallen de stukjes van het mediabestand die zij hadden gedownload, tegelijkertijd hebben geüpload ten behoeve van hun ‘peers’. Voorts stelt het hof vast dat een (zeer) groot deel van de magnet links/torrents die op TPB zijn geplaatst, verwijzingen behelst naar illegaal materiaal, dat wil zeggen: materiaal dat zonder toestemming van de rechthebbenden op internet is geplaatst/geüpload. Uit dit een en ander, in samenhang bezien met de in r.o. 1.a-c vermelde feiten, volgt dat een niet te verwaarlozen deel van de abonnees van Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk heeft gepleegd door zonder toestemming van de rechthebbenden beschermde werken via TPB te uploaden, aldus het hof.
In r.o. 4.4 overweegt het hof dat de uploadende abonnees van Ziggo c.s. zijn aan te merken als derden die de door Ziggo c.s. doorgegeven of opgeslagen informatie aan Ziggo c.s. [hier lijkt in plaats van ‘Ziggo c.s.’ bedoeld te zijn: ‘andere internetgebruikers’ — adv.] verstrekken (zie rov. 4.1). Deze abonnees maken, aldus het hof, voor de door hen gepleegde auteursrechtinbreuken derhalve gebruik van de diensten van Ziggo c.s. die bestaan in het aan hun abonnees verschaffen van toegang tot internet, en dus zijn Ziggo c.s. aan te merken als tussenpersonen in de zin van de artikelen 8 lid 3Art, 11, 3e volzin, Hrl en 26d Aw.1. Grief 5 van Ziggo en grief VII van XS4ALL, die een andere opvatting verdedigen, gaan niet op, aldus nog steeds het hof.
In r.o. 4.8 concludeert het hof dat met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk is gepleegd door:
- —
een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s.;
- —
de beheerders van TPB, doch alleen met betrekking tot het ‘art work’.
Ten aanzien van (uitsluitend) deze handelingen is artikel 26d Aw van toepassing, zo oordeelt het hof. In het vervolg van het arrest bespreekt het hof het gebrek aan proportionaliteit en effectiviteit van een blokkade op de voet van art. 26 Aw.
Op de volgende gronden geven de oordelen van het hof in r.o. 4.3, 4.4 en/of 4.8 blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn zij onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
1.1
De oordelen van het hof dat een niet te verwaarlozen deel van de abonnees van Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk heeft gepleegd door zonder toestemming van de rechthebbenden beschermde werken via TPB te uploaden (r.o. 4.3) en dat met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk is gepleegd door een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s. (r.o. 4.8) geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting of zijn onvoldoende gemotiveerd, voor zover het hof met deze oordelen heeft bedoeld dat de auteursrechtinbreuk mede gelegen is in de door het hof met ‘via TPB’ aangeduide handeling, waarmee het hof blijkens r.o. 4.3, eerste gedachtestreepje, bedoelt: met gebruikmaking van TPB als ‘indexer’. Hetzelfde geldt voor het oordeel van het hof in r.o. 4.4 dat abonnees voor de door hen gepleegde auteursrechtinbreuken gebruik maken van de diensten van Ziggo c.s. die bestaan in het aan hun abonnees verschaffen van toegang tot internet, voor zover het hof daarmee tevens bedoelt dat bij de gegevensuitwisseling tussen abonnees en TPB auteursrechtinbreuk wordt gemaakt. Het hof heeft immers het volgende vastgesteld:
- —
de enige door het hof vastgestelde inbreukmakende handeling bestaat uit het uploaden van (stukjes) beschermd materiaal door de door het hof bedoelde abonnees van Ziggo c.s. naar hun peers;2.
- —
dat uploaden (en bij de andere peer: downloaden) vindt rechtstreeks tussen de peers plaats, waarbij TPB geen rol speelt;3.
- —
door (de beheerders van) TPB wordt mogelijk auteursrechtinbreuk gefaciliteerd/bevorderd, maar wordt zelf geen inbreuk4. gemaakt;5.
- —
artikel 26d Aw en de daaraan ten grondslag liggende artikelen 8 lid 3 Arl en li, 3e volzin, Hrl zien niet op de situatie dat een derde met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen als Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert.6.
Kort gezegd: in de gegevensuitwisseling met TPB wordt geen auteursrechtelijk beschermd materiaal geüpload (openbaar gemaakt) (of gedownload (verveelvoudigd)); hooguit faciliteert/bevordert TPB als indexer auteursrechtinbreuk, maar dit is geen inbreukmakende handeling. Het hof heeft dan ook miskend dat het handelen van de abonnees via TPB, dat wil zeggen: het handelen voor zover dit bestaat in het gebruikmaken van TPB als indexer, geen inbreukmakende handeling omvat, althans is 's hofs andersluidende oordeel gelet op de hiervóór aangehaalde vaststellingen van het hof, zonder nadere motivering, die nu ontbreekt, onbegrijpelijk.7.
1.2
Heeft het hof niet miskend dat het handelen van abonnees van Ziggo c.s. voor zover dit bestaat in het gebruikmaken van TPB als indexer (als zodanig) geen inbreukmakende handeling ís, dan heeft het hof miskend dat art. 26d Aw geen grondslag biedt voor een bevel aan een tussenpersoon (access provider), tot het staken van diensten van de tussenpersoon die niet worden gebruikt om inbreuk te maken, althans tot het staken van diensten van de tussenpersoon die niet bestaan in het verschaffen van toegang tot een website die (althans: waarvan de beheerder) inbreuk maakt op auteursrechten door het openbaar maken van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Het hof heeft dan immers miskend dat indien het gebruikmaken van een website als indexer geen inbreukmakende handeling is, dat dan ook de dienst van de tussenpersoon die bestaat in het bieden van toegang tot die website — in de onderhavige zaak: het bieden van toegang tot de website van TPB, dus de dienst waarvan Brein de staking vordert — geen dienst is die door de abonnees van de tussenpersoon wordt gebruikt om inbreuk te maken in de zin van art. 26d Aw.
Voor zover het hof heeft gemeend dat onder diensten die ‘worden gebruikt om inbreuk te maken’ in de zin van art. 26d Aw ook diensten vallen die ondersteunend kunnen zijn aan het maken van auteursrechtinbreuk, maar waarmee zelf geen inbreuk wordt gemaakt, zoals het toegang bieden tot de website van TPB, is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, nu dergelijke diensten niet onder de reikwijdte van art. 26d Aw vallen. Voorts en/of althans is een dergelijk oordeel onbegrijpelijk, want onverenigbaar met het oordeel van het hof in de laatste volzin van r.o. 4.8, waarin het hof overweegt dat art. 26d Aw en de daaraan ten grondslag liggende artikelen 8 lid 3 Arl en 11, 3e volzin, Hrl niet zien op de situatie dat een derde met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen als Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert, maar niet-zelf pleegt; in elk geval valt zonder nadere toelichting, die nu ontbreekt, niet in te zien dat indien art. 26d Aw niet van toepassing is op de diensten van Ziggo c.s. die door de beheerders van TPB worden gebruikt voor het mogelijk faciliteren/bevorderen van auteursrechtinbreuk door anderen, art. 26d Aw wel van toepassing zou zijn op de diensten van Ziggo c.s. voor zover deze worden gebruikt door die bedoelde anderen (abonnees van Ziggo c.s.) om toegang te krijgen tot de niet-inbreukmakende, maar hooguit inbreuk faciliterende/bevorderende handelingen van de beheerders van TPB.8.
1.3
In het oordeel van het hof in r.o. 4.8 dat art. 26d Aw van toepassing is in de door het hof genoemde gevallen, mede gelezen in samenhang met het vervolg van het arrest, waar het arrest de proportionaliteit en effectiviteit (althans het gebrek daaraan) van de door Brein gevorderde maatregel beoordeelt, ligt besloten dat naar de opvatting van het hof art. 26d Aw in beginsel kan dienen als grondslag voor een blokkade van de website van TPB zoals gevorderd door Brein. Aldus heeft het hof miskend dat nu het verstrekken van een bevel tot het blokkeren van een website naar zijn aard een inbreuk meebrengt op grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting (vrijheid van informatie) van de abonnees van de access provider en/of de vrijheid van ondernemerschap van-de access provider, ingevolge art. 10 lid 2 EVRM en/of art. 52 lid 1 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie voorzien moet zijn bij wet c.q. dat een beperking op de uitoefening van deze grondrechten bij wet moet zijn gesteld.9.
Heeft het hof dit niet miskend, dan heeft het miskend dat met art. 26d Aw niet voldoende is voorzien bij wet in een bevel zoals door Brein wordt gevorderd in de onderhavige zaak, namelijk een bevel aan een access provider tot het voor alle abonnees van de access provider blokkeren Van alle toegang tot een website die geen auteursrechtelijk beschermd materiaal bevat,10. maar die hooguit een inbreuk faciliterende/bevorderende rol kan spelen bij de peer-to-peer-gegevensuitwisseling tussen internetgebruikers onderling, terwijl bovendien die gegevensuitwisseling zelf — de enige handeling waarbij mogelijk inbreuk plaatsvindt — door het gevorderde bevel niet wordt geraakt.
Voor zover een of meer van de klachten van de voorgaande subonderdelen slagen, brengt zulks tevens mee dat met art. 26d Aw niet voldoende in een bevel zoals door Brein wordt gevorderd is voorzien bij wet in de hiervoor bedoelde zin. Het hof heeft echter ook onafhankelijk van wat wordt betoogd in de voorgaande subonderdelen miskend dat onvoldoende duidelijk en/of voorzienbaar is dat het verschaffen van toegang tot een dergelijke website, onder deze omstandigheden, kan worden beschouwd als een dienst die wordt gebruikt om inbreuk te maken op de auteursrechten van derden in de zin van art. 26d Aw en/of dat een bevel tot het blokkeren van het internetverkeer naar een dergelijke website, onder de genoemde omstandigheden, kan gelden als een bevel tot staking van een dienst in de zin van art. 26d Aw.11.
Ter nadere onderbouwing van de voorgaande klachten kan worden opgemerkt dat XS4ALL in dit verband onder meer heeft gewezen op:
- —
de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón bij het HvJEU in Scarlet/SABAM, waarin deze vaststelde dat de bijna geheel gelijkluidende Belgische tegenhanger van art. 26d Aw niet beschouwd kan worden als voldoende wettelijke basis voor het uitvaardigen van een rechterlijk bevel waarbij de installatie van een filter- en blokkeringssysteem als het in het hoofdgeding geëiste wordt opgelegd (§ 108 conclusie); in die zaak ging het niet om geheel hetzelfde filtersysteem, maar wel om een filtersysteem dat gericht was op het filteren van inbreukmakend materiaal, terwiji de vordering van Brein gericht is op het blokkeren van de toegang tot een website die geen inbreukmakend materiaal bevat maar die hooguit het maken van inbreuk faciliteert;12.
- —
de ‘Speerpuntenbrief’ van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 22 april 2011, waarin deze juist tot uitdrukking brengt dat om het mogelijk te maken om een website die inbreuken faciliteert te blokkeren, een aanscherping van de wettelijke regeling noodzakelijk is;13.
- —
de motie-Verhoeven, waarin de Tweede Kamer zich heeft uitgesproken tegen het invoeren van de mogelijkheid om aan accessproviders een bevel op te leggen om websites te blokkeren, wat veronderstelt dat die mogelijkheid er in het Nederlandse recht nog niet is;14.
- —
een resolutie van het Europees Parlement uit 2011 en uitlatingen van Eurocommissarissen Reding en Kroes uit 2012 met de strekking dat, kort gezegd, in Europa het blokkeren van internetsites geen optie is.15.
XS4ALL heeft betoogd dat nu aldus zelfs de wetgever van mening is dat art. 26d Aw geen grondslag biedt voor het gevraagde filter. (tegen de achtergrond van het feit dat de Europese politieke ontwikkelingen illustreren dat geen maatschappelijk draagvlak voor filteren bestaat) niet volgehouden kan worden dat deze uitleg en toepassing van art. 26d Aw voldoende voorzienbaar is om een voldoende wettelijke grondslag te kunnen bieden voor de beperking van grondrechten die de door Brein in deze zaak gevorderde blokkade zou meebrengen.16. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat ook de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie tot dusver niet de vereiste mate van precisie en voorzienbaarheld biedt om te kunnen gelden als een dergelijke grondslag; in elk geval het arrest HvJEU 27 maart 2014, C-314/12 (UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verteih c.s.) biedt een dergelijke grond niet, nu dat arrest en de daarin aan de orde zijnde prejudiciële vragen, anders dan de onderhavige zaak, geen betrekking hadden op een blokkade van een site waarop geen auteursrechtinbreuk werd gemaakt, maar die hooguit een faciliterende rol bij auteursrechtinbreuk speelde. Hieraan kan ten slotte worden toegevoegd dat blijkens de wetsgeschiedenis van art. 26d Aw dit artikel in beginsel geen grondslag biedt voor het geven van een bevel tot staking (blokkeren) indien de tussenpersoon zelf geen inbreuk maakt.17.
1.4
Althans heeft het hof miskend dat art. 26d Aw geen grondslag biedt voor een verbod als door Brein gevorderd, nu art. 26d Aw, als implementatie van art. 11 Handhavingsrichtlijn, geen grondslag kan bieden voor een blokkade van de toegang tot alle informatie op een website die ook informatie bevat waarvan de openbaarmaking en/of verveelvoudiging geen auteursrechtinbreuk vormt, althans ook informatie (zoals torrents/magnet links) bevat die verwijst naar informatie waarvan de openbaarmaking en/of verveelvoudiging geen auteursrechtinbreuk vormt. In de onderhavige zaak staat immers niet alleen vast dat TPB zelf geen auteursrechtelijk beschermde content bevat,18. maar ook dat niet alle content waarnaar de torrents/magnet links op TPB verwijzen onrechtmatig ter beschikking wordt gesteld (r.o. 4.3: ‘een (zeer) groot deel van de magnet links/torrents die op TPB zijn geplaatst’, maar dus niet: alle magnet links/torrents). Een dergelijk algeheel verbod is dan ook onvoldoende doelgericht, omdat het ook een Inmenging meebrengt in de vrijheid van informatie van internetgebruikers die de diensten van de tussenpersoon (access provider) gebruiken om zich rechtmatig toegang tot informatie verschaffen op de desbetreffende website of met gebruikmaking van de desbetreffende website ais indexer.19.
1.5
Althans heeft het hof miskend dat art. 26d Aw geen grondslag biedt voor een verbod als door Brein gevorderd, nu het artikel, gelet op art. 3 lid 2 Handhavingsrichtlijn, dat van toepassing is op art. 11 Handhavingsrichtlijn, waar art. 26d Aw de implementatie van vormt, slechts een grondslag kan bieden voor een rechterlijk bevel dat evenredig is. Een bevel aan een access provider tot blokkade van alle informatie van een website, zoals door Brein gevorderd, waarvan de strekking is om alle mogelijke, zowel bestaande als nieuwe, inbreuken die door middel van het gebruik van informatie van die website worden gemaakt, tegen te gaan, voldoet niet aan het vereiste van evenredigheid. Het hof heeft miskend dat art. 26d Aw slechts een grondslag kan bieden voor een bevel aan een access provider tot staking van diensten waarmee de voortzetting of herhaling van concrete, individualiseerbare inbreuken worden tegengaan, maar niet voor een algehele blokkade van een website zoals door Brein wordt gevorderd en die er (ook) toe strekt alle mogelijke toekomstige, thans nog onbekende, inbreuken door middel van het gebruik van informatie van de desbetreffende website, gepleegd door alle mogelijke huidige of toekomstige internetgebruikers, te beëïndigen.20.
2. Middel II — effectiviteit van de blokkade (voorwaardelijk middel)
Inleiding
In r.o. 5.8 overweegt het hof dat het er met Brein van uitgaat dat in Nederland het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen na blokkade A/Al, zeker nadat blokkade B erbij is gekomen, ook al is die site via proxy's (voor zover nog niet ‘neergehaald’ door Brein), mirror-sites en VPN-verbindingen nog steeds bereikbaar voor de Nederlandse internetgebruiker, De juistheid van dit uitgangspunt is, aldus het hof, bevestigd door [naam 1] [lees: [naam 1] van XS4ALL, die in een weblog van 4 juli 2012 schreef:
‘Gisteren maakt BREIN met veel bombarie bekend dat het bezoek aan de website van The Pirate Bay is gekelderd sinds de rechter de Nederlandse internetproviders verplichtte die site te blokkeren. Ja, nogal wiedes, Als je de toegang laat blokkeren, neemt het aantal bezoekers af, daar zullen weinig mensen van opkijken.’
Vervolgens overweegt net hof dat de afname van het bezoek aan TPB volgens websitestatistieken als Alexa en Google Trends overigens sterker is dan die in werkelijkheid zal zijn, aangezien daarbij het verkeer naar TPB via een proxy niet wordt gemeten als verkeer naar TPB maar als verkeer naar de website van die proxy (vgl. punt 45 van PA XS4All en blz. 12, onderaan, van TNO III). De precieze grootte van de afname hoeft in dit geding echter niet te worden vastgesteld, aldus het hof.
In r.o. 5.12 overweegt het hof dat door de afname van het bezoek aan TPB als gevolg van de blokkades, het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen, wordt verminderd.
Op de volgende gronden geven deze oordelen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn zij onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
2.1
Het oordeel van het hof dat het er met Brein van uitgaat dat in Nederland het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen na blokkade A/A1, zeker nadat blokkade B erbij is gekomen, ook al is die site via proxy's (voor zover nog niet ‘neergehaald’ door Brein), mirror-sites en VPN-verbindingen nog steeds bereikbaar voor de Nederlandse internetgebruiker, is onvoldoende gemotiveerd. Immers, indien tot uitgangspunt moet worden genomen dat TPB ondanks de blokkade nog steeds bereikbaar was voor de Nederlandse internetgebruiker via proxy's, mirror-sites en VPN-verbindingen, valt zonder nadere motivering, die nu ontbreekt, niet in te zien dat in Nederland het bezoek aan TPB is afgenomen na blokkade A/A1, zeker niet ‘in aanzienlijke mate’. Dit geldt in elk geval nu XS4ALL heeft gesteld21.
- (1)
dat de stelling van Brein dat het verkeer naar TPB met wel 80% zou zijn afgenomen, in de procedure nooit is onderbouwd, terwijl uit de grafieken die door Brein wel in het geding zijn gebracht, valt af te leiden
- (2)
dat het verkeer naar TPB na het vonnis in eerste aanleg is toegenomen en
- (3)
dat legale alternatieven zoals Spotify, dat XS4ALL bovendien sinds 22 mei 2012 gratis aan haar abonnees aanbiedt, een negatief effect hebben op het illegale aanbod van beschermd materiaal (zodat een afname niet per se in causaal verband staat tot de blokkade) en
- (4)
statistieken van Comcast of Alexa omzeilingen (zoals de door het hof genoemde proxy's, mirror-sites en VPN-verbindingen) niet meten, welke laatste stelling door het hof op zichzelf lijkt te worden erkend.
De enkele verwijzing door het hof naar een snelle reactie op een weblog van een (overigens niet vertegenwoordigingsbevoegde) medewerker van XS4ALL op de stelling van Brein dat het internetverkeer naar TPB door de blokkade was afgenomen, is, in elk geval gelet op de hierboven aangehaalde, recentere en onderbouwde andersluidende stellingen van XS4ALL over de (on)juistheid van diezelfde stelling van Brein, onvoldoende om het door dit onderdeel bestreden oordeel van het hof te kunnen dragen.
2.2
Het oordeel van het hof dat de precieze grootte van de afname van het bezoek aan TPB in dit geding echter niet hoeft te worden vastgesteld, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onvoldoende gemotiveerd. De (precieze) grootte van de afname van het bezoek aan TPB is immers wel degelijk relevant voor de beantwoording van de vraag of de blokkade als een doeltreffende en/of evenredige maatregel kan worden gezien. Meer in het bijzonder zou, indien de (precieze) grootte van de afname van het bezoek aan TPB zeer klein zou zijn, dit betekenen dat reeds daarom de blokkade niet als een doeltreffende en/of evenredige maatregel kan worden gezien, zodat de vorderingen van Brein reeds op die grond zouden moeten stranden. Heeft het hof dit niet miskend, maar heeft het bedoeld dat de precieze grootte van de afname niet hoeft te worden berekend omdat die afname in elk geval voldoende groot is om niet bij voorbaat als niet doeltreffend of niet evenredig te worden aangemerkt, dan is dit oordeel onvoldoende gemotiveerd op de gronden uiteengezet in onderdeel 2.1.
2.3
Gegrondbevinding van een of meer van de klachten van de voorgaande subonderdelen vitieert ook de vaststelling van het hof in r.o. 5.12, eerste volzin.
3. Middel III — bezwarendheid van de maatregelen (voorwaardelijk middel)
Inleiding
In r.o. 5.22 overweegt het hof dat, naar door Brein bij MvA (onder 509,544 e.v. en 609) is gesteld en door Ziggo c.s. (daarna) niet (meer) gemotiveerd is betwist, de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert en dat, naar door Brein eveneens onweersproken is gesteld, Ziggo c.s. verder op grote schaal hun abonnees blokkeren en afsluiten.
Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
3.1
De in r.o. 5.22 besloten liggende oordelen van het hof dat stellingen die de geïntimeerde heeft aangevoerd bij memorie van antwoord door de appellant (gemotiveerd) moeten worden betwist om te voorkomen dat de juistheid ervan als vaststaand wordt aangenomen, en/of dat dat zelfs22. geldt indien een betwisting van die stelling reeds voordien, bijvoorbeeld in de memorie van grieven, in de processtukken is betwist, en/of dat bij memorie van antwoord door de geïntimeerde aangevoerde stellingen als vaststaand worden aangenomen indien deze niet meer door de appellant worden weersproken, zijn rechtens onjuist. Onder die omstandigheden mogen de in de memorie van antwoord aangevoerde stellingen immers nog niet, althans niet zonder meer, (als onvoldoende betwist) als vaststaand worden beschouwd.
3.2
Heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan is zijn oordeel, in elk geval zonder nadere toelichting, die nu ontbreekt, onbegrijpelijk. XS4ALL heeft immers wel degelijk (gemotiveerd) betwist dat de gevorderde blokkade vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor haar geen rompslomp oplevert. XS4ALL heeft immers aangevoerd dat het implementeren van de blokkade (hoge) kosten, lasten en risico's met zich meebrengt voor XS4ALL (en Ziggo). XS4ALL heeft gesteld en onderbouwd dat doorvoering van de blokkade en controle daarvan op jaarbasis voor haar een kostenpost van € 54.750 oplevert. Verder heeft XS4ALL aangevoerd dat zij het risico loopt van het verbeuren van dwangsommen van € 10.000 als zij niet op correcte wijze uitvoering zou geven aan het rechterlijk bevel en dat zij, teneinde te voorkomen dat rechtmatige informatie wordt geblokkeerd, elke dag zal moeten controleren of de geblokkeerde IP-adressen en domeinnamen nog wel vallen onder de reikwijdte van het rechterlijk bevel, wat een aanzienlijke lasten- en kostenverzwaring impliceert. Ten slotte heeft XS4ALL nog aangevoerd dat ook het eventueel moeten starten van een executiegeschil in geval van discussie een aanzienlijke lasten- en kostenverzwaring oplevert die de vrijheid van ondernemerschap van de providers ernstig beperkt en dat toewijzing van de vordering van BREIN bovendien tot een chilling effect zou opleveren, omdat access providers met enorme kosten zullen worden geconfronteerd als providers in toenemende mate zullen worden benaderd met verzoeken om de toegang tot websites te blokkeren.23.
4. Middel IV — proceskosten (onvoorwaardelijk middel)
Inleiding
In r.o. 7.5 overweegt het Hof dat XS4ALL als productie 75 een kostenstaat voor het hoger beroep heeft opgestuurd, uitkomende op — met de correctie vermeld in punt 71 van haar pleitnota in appel — € 67.550 voor de reeds ‘verrichte uren’ en € 14.500 voor de nog ‘verwachte uren’ voor het pleidooi. Dit stuk is bij het hof ingekomen op 10 september 2013. Het hof oordeelt dat omdat dat na de in art. 2.17 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven 2011 (hierna: LPr) vermelde uiterste datum voor indiening van stukken is, te weten uiterlijk twee weken voor het pleidooi — dat plaatsvond op 19 september 2013 — het door Brein tegen overlegging van productie 75 gemaakte bezwaar doel treft ten aanzien van de post ‘reeds verrichte uren’ in de periode voor 5 september 2013, zodat dit stuk in zoverre bulten beschouwing zal worden gelaten. De artikel 1019h Rv-vordering ter zake van het bedrag van € 67.550 mist als gevolg hiervan een specificatie en zal om die reden worden afgewezen, oordeelt het hof.
Dit oordeel geeft blijkt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
4.1
Het hof heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat een specificatie van proceskosten ex art. 1019h Rv eerst is overgelegd na de door het LPr voorgeschreven uiterste termijn voor indiening van stukken voor het pleidooi, nog niet meebrengt dat die specificatie buiten beschouwing moet worden gelaten met als gevolg dat de art. 1019h Rv-vordering in zoverre, als onvoldoende gespecificeerd, moet worden afgewezen. Aan een vordering tot vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv wordt immers in beginsel geen andere eis gesteld dan dat de gevorderde kosten zo tijdig worden opgegeven en gespecificeerd dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren. Voor zover het hof heeft gemeend dat het recht op vergoeding van redelijke en evenredige gerechtskosten vervalt als gevolg van de enkele overschrijding van de in het LPr genoemde termijn bij de indiening van de specificatie, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting; dit uit art. 1019h Rv en art. 14 Handhavingsrichtlijn voortvloeiende recht kan immers niet door een procesreglement van een gerecht aan partijen worden ontnomen.
Althans heeft het hof miskend dat de in het LPr genoemde termijn van twee weken niet doorslaggevend is voor de vraag of op de specificatie nog acht kon worden geslagen. Een termijn in een procesreglement geeft een aanwijzing voor het tijdig indienen van stukken, maar dat wil niet zeggen dat indien die aanwijzingen niet zijn opgevolgd daarmee per definitie niet voldaan is aan het vereiste dat de wederpartij zich naar behoren zich moet kunnen verweren.24. Voor het antwoord op de vraag of aan dat vereiste is voldaan, zal onder meer relevant zijn of de aard en omvang van het desbetreffende stuk een beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren.25.
Althans heeft het hof miskend dat, indien de wederpartij van de partij die een specificatie van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv heeft ingediend, nog onvoldoende gelegenheid heeft gehad om van die specificatie kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, het hof die wederpartij alsnog in de gelegenheid moet stellen om op de productie te reageren, in plaats van de specificatie zonder meer te weigeren. Althans geldt dit indien de specificatie niet eerst zodanig laat in de procedure is ingebracht dat dit in strijd komt met de eisen van een goede procesorde; het enkele feit dat een specificatie 9 dagen voor het pleidooi in het geding is gebracht, is onvoldoende om dergelijke strijd met een goede procesorde aan te nemen.
4.2
Geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan is het onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere toelichting, die nu ontbreekt, is immers onbegrijpelijk dat de enkele omstandigheid dat XS4ALL de specificatie van de proceskosten 9 dagen voor het pleidooi in hoger beroep heeft ingediend in plaats van (ten minste) 14 dagen, zoals door het LPr wordt voorgeschreven, zou hebben meegebracht dat Brein zich daartegen niet meer naar behoren heeft kunnen verweren en/of is onbegrijpelijk dat de indiening van het stuk 9 dagen voor het pleidooi in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Zulks geldt temeer nu Brein ook niet heeft aangevoerd dat zij de specificatie zodanig laat heeft ontvangen dat zij zich daartegen niet meer heeft kunnen verweren. Brein heeft in haar pleitnota in hoger beroep gesteld dat XS4ALL geen werkelijke proceskosten heeft gevorderd en dat XS4ALL ‘daar nu te laat mee’ is, welke stelling toen al feitelijke grondslag miste, nu XS4ALL reeds bij memorie van grieven aanspraak had gemaakt op een proceskostenvergoeding ex art. 1019h Rv.26. Dat het tijdstip waarop XS4ALL de specificatie in het geding had gebracht zodanig kort voor het pleidooi was dat Brein zich niet mee tegen de inhoud van die specificatie kon verweren, heeft Brein niet (gemotiveerd) gesteld. Uit het proces-verbaal van het pleidooi blijkt uitsluitend dat namens Brein bezwaar is gemaakt tegen productie 75 van XS4ALL op de grond dat Brein die niet (tijdig) heeft ontvangen.27. Daaruit blijkt hooguit dat Brein zich op de uiteindelijk door het hof gehanteerde termijn van twee weken heeft beroepen, maar niet dat Brein heeft gesteld (laat staan onderbouwd heeft gesteld) dat zij onvoldoende tijd heeft gehad om zich naar behoren tegen de specificatie te kunnen verweren. Dat Brein zich inderdaad niet naar behoren tegen de specificatie zou hebben kunnen verweren vanwege het tijdstip van indiening, valt zonder nadere onderbouwing van Brein c.q. motivering van het hof ook niet in te zien, nu productie 75 niet méér omvat dan een gespecificeerd overzicht van proceskosten, en dit overzicht nog steeds 9 dagen voor het pleidooi is ingediend (vergelijk ook de reglementaire uiterste termijn voor indiening van de art. 1019h Rv-specificatie in kort geding: 24 uur voor de zitting), 's Hofs oordeel is temeer onbegrijpelijk nu het hof (op zichzelf terecht) het bedrag van € 14.500 voor de nog ‘verwachte uren’ in de periode na indiening van productie 75, dus de periode van minder dan 9 dagen voor het pleidooi tot de datum van het pleidooi wel heeft aanvaard, op de grond dat voor deze kosten de voornoemde regel van het procesreglement niet geldt; zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom Brein niet in staat zou zijn geweest verweer te voeren tegen de op dezelfde datum gespecificeerde kosten van de post ‘reeds verrichte uren’ met betrekking tot de periode voor 5 september 2013.
4.3
In elk geval zal XS4ALL in deze cassatieprocedure alsnog op de voet van art. 1019h Rv veroordeling vorderen van Brein in de in productie 75 in hoger beroep gespecificeerde proceskosten van XS4ALL voor zover deze door het hof zijn afgewezen. Dat moet ook in cassatie nog mogelijk worden geacht, nu het enkele feit dat de kosten worden gevorderd in een andere instantie dan de instantie waarin ze zijn gemaakt, niet meebrengt dat het niet meer zou gaan om redelijke en evenredige vergoeding van gerechtskosten, waar XS4ALL op grond van art. 1019h Rv, als implementatie van art. 14 Handhavingsrichtlijn, aanspraak op kan maken, en een richtlijnconforme uitleg van art. 1019h Rv meebrengt dat nationale regels van procesrecht, althans/zeker regels uit een gerechtelijk reglement, aan die aanspraak niet in de weg kunnen staan, althans niet op de thans door het hof gehanteerde gronden. Mede nu deze vordering reeds nu, op 5 september 2014, aan Brein in deze conclusie van antwoord wordt meegedeeld, zal Brein in elk geval in deze cassatieprocedure voldoende tijd en gelegenheid hebben om desgewenst op die kostenspecificatie te reageren. Voor zover hiertoe nodig concludeert XS4ALL tot vernietiging van het arrest van het hof voor zover daarin de door XS4ALL gevorderde proceskosten zijn afgewezen (en in plaats daarvan de proceskosten zijn begroot op basis van het liquidatietarief). Voor het geval uw Raad tot vernietiging en verwijzing zou overgaan, verzoekt XS4ALL uw Raad te bepalen dat het het hof na verwijzing alsnog vrij zal staan Brein te veroordelen in de volledige proceskosten van XS4ALL in hoger beroep.
C. Bespreking van het principale cassatieberoep
Inleiding
1.
Deze zaak betreft de reikwijdte van een vordering ter handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. In het bijzonder gaat het om de vraag of internet access providers, neutrale tussenpersonen, een rechterlijk bevel kan worden opgelegd teneinde inbreuken op auteursrechten en naburige rechten tegen te gaan, terwijl het bevel evenredig noch effectief is.
2.
Brein vordert dat XS4ALL de toegang tot de website van The Pirate Bay (‘TPB’) blokkeert voor al haar abonnees door middel van een. DNS- en IP-blokkade. Brein baseert deze vordering op artikel 26d Auteurswet, een implementatie van artikel 11 van de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG). Op basis van dit artikel kan de rechter een tussenpersoon wiens diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken, bevelen de diensten die worden gebruikt om die inbreuk te maken, te staken.
3.
Uit de Handhavingsrichtlijn en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (‘HvJEU’) volgt het toetsingskader dat de nationale rechter moet toepassen om te beoordelen of en, zo ja, welke maatregelen aan tussenpersonen kunnen worden opgelegd. Wanneer de verlangde maatregelen botsen met de fundamentele rechten uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‘Handvest’) zullen ook die rechten bij de beoordeling moeten worden betrokken. In algemene zin geldt dat een rechterlijk bevel aan een tussenpersoon slechts toelaatbaar zal zijn indien de opgelegde maatregel ten minste voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.
In het bestreden arrest onderkent het hof dat één van de voorwaarden voor de toewijsbaarheid van een artikel 26d Aw-vordering is dat voldaan is aan de evenredigheidseis, waarvan een effectiviteitstoets deel uitmaakt (r.o. 5.6). Toepassing van deze toets leidt tot de — terechte — conclusie dat de door Brein gevorderde maatregel niet kan worden opgelegd, nu in de praktijk Is gebleken dat deze niet het gewenste effect sorteert.
5.
Het hof heeft in het bestreden arrest uitdrukkelijk rekening gehouden (r.o. 4.7–5.5) met de conclusie van Advocaat-Generaal Cruz-Villalón in de zaak UPC Telekabel, die na het pleidooi in hoger beroep werd gepubliceerd.28. Het arrest van het hof is ook verenigbaar met het — latere — arrest van het HvJEU in die zaak.29. In dit arrest, dat parallellen vertoont met de onderhavige kwestie, benadrukt het HvJEU eveneens dat maatregelen niet mogen indruisen tegen grondrechten of andere algemene beginselen van het Unierecht, zoals het evenredigheidsbeginsel. Maatregelen die ertoe strekken om de toegang tot een bepaalde website te blokkeren, zijn volgens het HvJEU daarom ook slechts geoorloofd onder de dubbele voorwaarde dat zij
- (i)
internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot informatie te verschaffen en
- (ii)
tot gevolg hebben dat inbreuken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en het internetgebruikers ernstig wordt ontraden om zich toegang te verschaffen tot inbreukmakende werken.
6.
Toepassing van deze norm van het HvJEU zou in de onderhavige zaak tot geen andere conclusie leiden dan die het hof in het bestreden arrest bereikt. Vast staat immers dat de gevorderde blokkade als niet-effectief moet worden beschouwd, waardoor deze er per definitie niet toe leidt dat inbreuken worden verhinderd, of zelfs maar worden bemoeilijkt. Gelet op de talloze, eenvoudige wijzen waarop de blokkade kan worden omzeild, zal de blokkade evenmin een ‘ontradend’ effect hebben op internetgebruikers.
7.
Daar komt nog bij dat de door Brein verlangde DNS- en IP-blokkades naar hun aard onvermijdelijk tot gevolg hebben dat ook rechtmatige informatie ontoegankelijk wordt gemaakt, hetgeen een inperking van de informatievrijheid met zich meebrengt.30. De blokkade beperkt bovendien de vrijheid van XS4ALL om naar eigen inzicht te handelen ten aanzien van haar bedrijfsvoering, zo oordeelt ook het hof terecht (r.o. 5.22).
8.
Omdat de door Brein gevorderde maatregelen niet evenredig/effectief zijn, resulteert het niet nemen daarvan ook niet in een onrechtmatige daad. Een tussenpersoon is immers niet gehouden tot het nemen van onevenredige maatregelen, zo oordeelt het hof in r.o. 6.2 terecht.
9.
De cassatiemiddelen van Brein richten zich tegen verscheidene overwegingen en beslissingen van het hof. Het eerste middel richt zich op het oordeel dat TPB zelf geen auteursrechtinbreuk pleegt. Het tweede middel is gericht tegen het belang dat het hof heeft toegekend aan doeltreffendheid in het kader van artikel 26d Aw, alsmede tegen de overweging van het hof over de bewijslast. Het derde middel ziet op de wijze waarop het hof de evenredigheidstoets heeft toegepast. Het vierde middel richt zich op het oordeel over de onrechtmatigheid. Het vijfde middel, ten slotte, gaat over de toepassing van het hof van buitenlandse rechtspraak.
10.
XS4ALL zal hieronder eerst de vaststaande feiten verkort weergeven. Vervolgens wordt meer in detail ingegaan op de klachten in de cassatiemiddelen, die volgens XS4ALL alle behoren te falen.
Feiten
11.
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende, door het hof vastgestelde (dan wel door XS4ALL gestelde en door het hof in het midden gelaten) feiten.
Werking BitTorrent en rol van TPB
12.
BitTorrent is een protocol waarmee internetgebruikers onderling (‘peer-to-peer’) en decentraal bestanden kunnen uitwisselen (‘filesharing’) (r.o. 1 onder a, eerste opsommingsteken). Voor deze uitwisseling moet een internetgebruiker een scala aan technische handelingen verrichten, waarbij verschillende partijen zijn betrokken. TPB is een partij die een website aanbiedt waar internetgebruikers desgewenst gebruik van kunnen maken om informatie te vinden die zij vervolgens kunnen gebruiken om bestanden uit te wisselen. XS4ALL heeft TPB daarom wel vergeleken met een zoekmachine.31.
13.
TPB is een zogenoemde index website, waar gebruikers kunnen zoeken naar ‘torrents’ en ‘magnet links’. Torrents zijn bestanden die meta-informatie bevatten over (media)bestanden die zich op de computers van gebruikers bevinden. Deze meta-informatie bevat vooral informatie over hoe de mediabestanden (audio, video, games, software en e-books) zijn opgedeeld en op welke computer van welke gebruiker de verschillende onderdelen van het mediabestand kunnen worden gevonden.
14.
In de torrents wordt ook verwezen naar de zogenoemde tracker, een server die bijhoudt welke gebruikers of ‘peers’ beschikbaar zijn om via het BitTorrent-protocol mediabestanden aan te bieden (r.o. 1 onder a, tweede opsommingsteken), Torrent-bestanden bevatten dus geen mediabestanden of delen daarvan.32. Tegenwoordig wordt bij de uitwisseling, via het BitTorrent-protocol veel gebruik gemaakt van ‘magnet links’. Dat zijn tekstbestanden die aan de hand van een hash (vingerafdruk) verwijzen naar een torrent-bestand en de inhoud daarvan. Ook een magnet link bevat geen enkel deel van het uit te wisselen bestand; het is een verwijzing naar een bestand met meta-informatie (een torrent) (r.o. 1 onder a, vierde opsommingsteken en r.o. 4.6).
15.
Op een index website als TPB bevinden zich als zodanig dus geen (media)bestanden.33. TPB doet niet meer dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot mediabestanden op de computers van de gebruikers te verkrijgen (r.o. 4.6). Naast TPB zijn er talloze andere index websites actief.34.
16.
Om bestanden te kunnen uitwisselen, is het noodzakelijk dat internetgebruikers eerst specifieke software, een BitTorrent-client, downloaden. Met behulp van deze BitTorrent-client maakt de gebruiker die een bepaald bestand wil aanbieden een magnet link of torrent aan. De BitTorrent software maakt het verder mogelijk om de verschillende deeltjes van het uit te wisselen bestand bij elkaar te zoeken, en deze ook weer te downloaden.35. Deze software wordt niet door TPB aangeboden (r.o. 1 onder a, zesde opsommingsteken).
17.
Gebruikers kunnen de door hen gemaakte torrents/magnet links plaatsen op TPB of een vergelijkbare site. TPB indexeert (rangschikt) de torrents/magnet links vervolgens. Torrent-bestanden kunnen ook via een zoekmachine worden gevonden, of via een van de zovele andere index websites zoals Isohunt of Torrentz.36.
18.
Om mediabestanden (zoals een film) via het BitTorrent-protocol te downloaden, moet een internetgebruiker een veelheid van (technische) handelingen verrichten met gebruikmaking van verschillende technische middelen. Het gebruik van een index website zoals TPB is slechts één (mogelijke) schakel in dat proces van handelingen, dat — samengevat — bestaat uit de volgende stappen:
- 1.
het vinden, downloaden, installeren en instellen door de internetgebruiker van een BitTorrent-client (een computerprogramma);
- 2.
het zoeken naar een magnet link of torrent via een index website zoals TPB, Isohunt, Kick Ass Torrents en Torrentz of via een zoekmachine zoals Google;
- 3.
het verkrijgen van een torrent-bestand;
- 4.
het openen van het torrent-bestand in de BitTorrent-client.
- 5.
het vinden van peers; en
- 6.
het downloaden van de verschillende deeltjes van het gezochte mediabestand met gebruikmaking van de BitTorrent-client.37.
19.
Gebruikers kunnen via TPB alleen maar zoeken naar gewenste bestanden, die zij vervolgens met behulp van de BitTorrent-client in kleine stukjes kunnen downloaden. Het is de client die het downloaden start. Daarbij speelt TPB geen rol (r.o. 1 onder a, zesde opsommingsteken).
20.
XS4ALL en Ziggo zijn internet access providers. Een deel van de abonnees van Ziggo en XS4ALL heeft met gebruikmaking van TPB als indexer torrents gedownload. In veel gevallen gaat het downloaden van de verschillende stukjes van het uit te wisselen bestand gepaard met het tegelijk uploaden van die stukjes (r.o. 4.3).
21.
Een deel van de op TPB aangeboden torrents/magnet links verwijst via meta-informatie naar auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal (r.o. 1 onder b). De bij Brein aangeslotenen bezitten op een deel daarvan de rechten (r.o. 1 onder d).
Effectiviteit blokkade
22.
Op 11 januari 2012 beveelt de rechtbank Den Haag XS4ALL en Ziggo de toegang tot TPB voor hun abonnees te blokkeren. Beide providers gaan daartoe over op 1 februari 2012. TPB gaat zich vervolgens bedienen van andere IP-adressen. Deze worden op verzoek van Brein ook geblokkeerd (r.o. 5.7).
23.
Op 10 mei 2012 gelast de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de andere grote Nederlandse providers, namelijk UPC, KPN, Tele2 en T-Mobile, ook om TPB te blokkeren, welke blokkade eind mei 2012 van kracht wordt. Brein verkrijgt diverse geboden tegen zogenaamde proxy-websites, waarmee de site van TPB via een omweg alsnog kan worden bereikt (r.o. 5.1. en 5.7).
24.
Als gevolg van de blokkade nemen de rechtstreekse bezoeken aan TPB — dat wil zeggen: bezoeken waarbij de intergebruiker rechtstreeks via de domeinnaam of het IP-adres van TPB de site benadert — in Nederland na de blokkades af. De site blijft echter bereikbaar via proxy's, mirror-sites en VPN-verbindingen. De website-statistieken van Google en Alexa suggereren dat de afname van de bezoeken aan TPB sterker is dan die in werkelijkheid is, aangezien daarbij het verkeer naar TPB via een proxy niet wordt gemeten als verkeer naar TPB, maar als verkeer naar de website van de proxy (r.o. 5.8).
25.
Uit het TNO-rapport van 2 september 2013, waarbij het relatieve volume BitTorrent-netwerkverkeer bij XS4ALL drie maanden vóór en drie maanden na de ingang van de blokkade is onderzocht, volgt dat het volume BitTorrent-verkeer ongewijzigd is Dit betekent dat de inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten van bij Brein aangeslotenen via het BitTorrent-protocol onverminderd groot zijn, Aangezien TPB voor de blokkade hoog (nummer 26) in de top 200 van best bezochte websites stond, is het volgens het hof niet aannemelijk dat de oorzaak hiervoor is dat het aandeel van de website van TPB op de beschikbaarheid en verspreiding van torrents/magnet links minder groot is dan gedacht. De bevindingen van TNO komen er dus op neer dat de blokkade op grote schaal wordt ontweken, bijvoorbeeld doordat een andere torrentsite/indexer dan TPB is gebruikt en/of doordat TPB via een andere route wordt bereikt, bijvoorbeeld via een proxy. Deze ontwijkingsmethoden zijn eenvoudig te gebruiken zonder dat extra software of aanpassingen nodig zijn, aldus het hof (r.o. 5.14).
26.
Dat Brein na de door TNO onderzochte meetperiode een groot aantal ‘TPB-dedicated’ proxy's heeft neergehaald, maakt niet dat de conclusies uit het TNO-rapport niet relevant zijn. Ook het wegvallen van een proxy kan immers gemakkelijk worden opgevangen met een alternatieve torrentsite of een andere proxy (r.o. 5.15).
27.
Het Baywatch-rapport38. onderzoekt aan de hand van een tweetal methoden (een steekproef en BitTorrent-monitoring) de effectiviteit van TPB-blokkade. Het rapport Filesharing 21239. betreft de resultaten van steekproeven naar het download- en streamgedrag van Nederlanders.
28.
Beide rapporten doen niet af aan de bevindingen van TNO, zo overweegt het hof (r.o. 5.16–5.23). Op grond van het Baywatch-rapport en het rapport Filesharing 212 is vast te stellen dat van de XS4ALL-abonnees circa 6.500 of 4.750 personen met downloaden zijn gestopt en ca. 13.500 of 9.250 personen daarmee zijn gaan minderen.40. Nu het BitTorrent-gebruik onder de XS4ALL-abonnees echter gelijk is gebleven (hetgeen Brein niet heeft ontkracht), moet worden geconcludeerd dat de afname van het bezoek aan TPB niet heeft geleid tot een significante vermindering van het aantal auteursrechtinbreuken door X54ALL-abonnees. Dit wijst erop dat de abonnees die na de blokkade zijn gestopt met downloaden, daarvoor slechts een (zeer) klein deel van de inbreuken voor hun rekening namen en dat de abonnees die zijn gaan minderen, hetzij voorheen al weinig inbreuken pleegden, hetzij slechts zeer weinig hebben geminderd. De blokkade heeft dus juist effect gehad op degenen die al weinig inbreuken pleegden. 41. Het hof gaat ervan uit dat dit ook geldt voor Ziggo-abonnees.42.
29.
Uit het Baywatch-rapport volgt verder dat, niettegenstaande het feit dat een aantal consumenten is gestopt met downloaden uit illegale bron, het aantal consumenten dat downloadt uit illegale bron na de blokkades is toegenomen. Nieuwkomers, althans een significant aantal daarvan, worden er door een blokkade dus niet van weerhouden om te gaan downloaden uit illegale bron.43.
30.
De conclusie van het hof (die, anders dan de feiten waarop deze gegrond is, door Brein in cassatie wordt bestreden) is dat er in dit geding niet van kan worden uitgegaan dat de op vordering van Brein door de rechtbank bevolen blokkade van TPB effectief Is geweest ten aanzien van de abonnees van XS4ALL en Ziggo en bijdraagt aan het beoogde doel (bescherming van auteursrechten).44.
31.
Het neerhalen van proxy's door Brein kan volgens het hof niet als compensatie dienen voor het ontbreken van effectiviteit, nu ook deze maatregel eenvoudig kan worden ontweken. Hetzelfde geldt voor het (voorgenomen) optreden van Brein tegen de beheerders van alternatieve torrentsites.45.
Bespreking van de middelen in het principale cassatieberoep
Het cassatiemiddel van de Brein bestaat uit vijf middelonderdelen. Deze onderdelen zullen hieronder afzonderlijk worden besproken, waarbij uiteraard al het voorgaande als het relevante feitenkader geldt.
Middel I — mededeling aan het publiek/ openbaarmakingsrecht
Auteursrechtinbreuk
32.
Middel Ia richt zich tegen 's hofs oordeel in r.o. 4.6 dat TPB zelf geen auteursrechtinbreuk pleegt. Het hof komt tot dit oordeel omdat, kort gezegd, TPB niet zelfstandig werken openbaar maakt, maar daarentegen slechts verwijst naar meta-informatie die gebruikt kan worden om (media)bestanden te vinden.
33.
Dit oordeel van het hof is juist en begrijpelijk. Het hof stelt terecht voorop dat zich op de website van TPB slechts magnet links bevinden. Magnet links bevatten meta-informatie over torrent-bestanden, die weer verwijzen naar bestanden die zich op de computers van gebruikers bevinden. Magnet links en torrents bevatten geen (delen van) beschermde werken.
34.
Zoals het hof terecht aanneemt, bevinden zich op de website van TPB dus geen (media)bestanden. Evenmin leidt het klikken op een magnet link ertoe dat een gebruiker kennis kan nemen van beschermde werken. Vast staat Immers, zoals ook hierboven aangegeven, dat daar nog verdere handelingen voor nodig zijn, waaronder het downloaden en installeren van een BitTorrent-client en het vervolgens, met gebruikmaking van die client, downloaden van het (media)bestand van de computers van andere ‘peers’. Deze handelingen vinden volledig plaats buiten het domein van TPB. Juist Is dan ook het oordeel van het hof, dat de toegang die TPB biedt te ‘Indirect’ is om een mededeling aan het publiek te kunnen construeren in de zin van artikel 3 van de Auteursrechtrichtlijn (r.o. 4.6).
35.
Brein zoekt steun voor haar onjuiste standpunt bij het Svensson-arrest van het HvJEU. In die zaak ging het echter niet om gebruikmaking van het BitTorrent-protocol, laat staan om magnet links, maar om hyperlinks.
36.
Voor zover Brein zou willen betogen dat een magnet link hetzelfde is als een hyperlink, waar de zaak Svensson betrekking op heeft, is dat standpunt onjuist. Een hyperlink biedt rechtstreeks toegang tot een (beschermd) werk op een andere website. Magnet links, daarentegen, bieden geen toegang tot andere bestanden, laat staan tot beschermde content, en geven evenmin de locatie daarvan aan. Magnet links zijn slechts een aanduiding (een ‘label’) van andere bestanden (torrents) die op hun beurt evenmin (delen van) beschermde werken bevatten, maar die meta-informatie over de vindplaats van (al dan. niet beschermde) mediabestanden bevatten.46.
37.
Het aanbieden van magnet links is dus, zoals het hof terecht heeft overwogen in r.o. 4.6, niet méér dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang te kunnen krijgen tot beschermd materiaal (r.o. 4.6). Dit vormt geen ‘mededeling’ van dat beschermd materiaal aan het publiek. Van een ‘mededeling’ is immers blijkens vaste jurisprudentie van het HvJEU en de Hoge Raad pas sprake wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is.47. Als de gegevensuitwisseling met TPB afgerond is, moeten er echter nog verschillende stappen worden gezet door de internetgebruiker, buiten TPB om, om toegang te krijgen tot het materiaal dat wordt beschreven in de torrent die door de verkregen magnet link wordt geïdentificeerd. Dit is wat het hof bedoelt met het — begrijpelijke — oordeel dat de tot beschermde werken geboden toegang ‘te indirect’ is. De conclusie van het hof in r.o. 4.6 dat de beheerders van TPB geen mededeling aan het publiek plegen, omdat zij, kort gezegd, niet direct toegang bieden tot beschermd materiaal, geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is alleszins begrijpelijk.
38.
Anders dan middel Ia onder 1 stelt, houdt de stelling dat er in cassatie van kan worden uitgegaan dat derden door de ‘interventie’ van TPB ‘onmiddellijk en direct toegang’ hebben tot inbreukmakende werken, dan ook geen stand. Evenmin is juist dat ‘werken’ door TPB worden aangeboden (behoudens het art work door de beheerders zelf). Zoals het hof terecht overweegt, verschaft TPB nu juist géén directe toegang tot werken (r.o. 4.6).48. In zoverre missen deze klachten dan ook feitelijke grondslag.
39.
Voor zover het cassatiemiddel van Brein zich beroept op haar stellingen dat TPB een mededeling aan het publiek pleegt doordat het de ‘centrale spil’ in een samenspel (of ‘concert’) van openbaarmakingshandelingen vormt of dat TPB een ‘interventie’ pleegt, ziet Brein eraan voorbij dat de rechtspraak waar Brein in dit verband kennelijk op doelt, betrekking heeft op secundaire openbaarmakingen: op wederdoorgifte door een ander organisme dan de oorspronkelijke openbaarmaker. Daar is hier duidelijk geen sprake van, nu er geen beschermde content via de site van TPB wordt ‘meegedeeld’.
Vergelijk, a contrario, het oordeel van het HvJEU in TV Catchup:49. in die zaak werd beslist dat het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1 Auteursrechtrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een wederdoorgifte van de werken die zijn opgenomen in een via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending door een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie, door middel van een internetstream die ter beschikking wordt gesteld van de abonnees van deze organisatie, voor wie onder meer geldt dat zij deze wederdoorgifte kunnen ontvangen door op de server van deze organisatie in te loggen. Een dergelijke situatie doet zich bij TPB niet voor: daar vindt de doorgifte van de werken slechts plaats in het peer-to-peer contact, en niet via de site van TPB.
Verder getuigt dit van een onjuiste weergave van de feiten. Vast staat immers dat TPB is in het geheel geen centrale spil is in de uitwisseling van beschermd materiaal in de door Brein bedoelde zin. TPB is immers niet ‘noodzakelijk’ in het BitTorrent proces van bestandsuitwisseling tussen gebruikers, alleen al niet nu daarvoor op zichzelf geen magnet links vereist zijn en er naast TPB allerlei andere index sites bestaan — zie ook hiervóór onder 18 en verder: het is dan ook niet zo dat internetgebruikers zonder de website van TPB geen toegang zouden hebben tot beschermd materiaal.
Vergelijk in dit verband de overwegingen van het HvJEU in de Hoteles- en PPL-arresten ten aanzien van de centrale rol van de hoteleigenaar.
‘Zonder deze tussenkomst zouden de hotelgasten, hoewel zij zich fysiek in deze zone bevinden, in beginsel immers niet van het uitgezonden werk kunnen genieten.’50.
‘In de eerste plaats, aldus het Hof, is een van deze criteria de centrale rol van de gebruiker. Deze gebruiker stelt namelijk een mededelingshandeling wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, maatregelen neemt om zijn gasten toegang te verschaffen tot een uitzending van het beschermde werk. Zonder deze maatregelen zouden de hotelgasten, hoewel zij zich fysiek in het ontvangstgebied van deze uitzending bevinden, in beginsel immers geen toegang hebben tot het uitgezonden werk.’51.
40.
Nu geen sprake is van een mededeling, behoefte de vraag of wellicht sprake was van een (nieuw) publiek inderdaad niet meer te worden onderzocht.
41.
Voor het overige bestaat het betoog van Brein onder middel I.a uit allerlei stellingen over het gebruik van de website van TPB waarmee Brein haar standpunt dat sprake is van een openbaarmaking, wil onderbouwen. Die stellingen kunnen echter, indien juist, hooguit tot de conclusie leiden dat TPB het maken auteursrechtinbreuk faciliteert, maar niet dat sprake is van een mededeling van het publiek. Het oordeel van het hof in r.o. 4.6 daaromtrent is niet onbegrijpelijk en geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verder voert Brein op verschillende plaatsen aan dat allerlel door Brein gestelde feiten in cassatie veronderstellenderwijs voor juist moeten worden gehouden omdat zij door het hof niet zouden zijn verworpen, met name in alinea 7. Brein gaat eraan voorbij dat het bij deze stellingen veelal om juridische gevolgtrekkingen gaat, waarvoor het leerstuk van de hypothetische feitelijke grondslag niet geldt, en bovendien dat uit r.o. 4.6 wel degelijk volgt dat het hof — met een toereikende motivering — deze stellingen heeft verworpen.
Middel Ib — Reikwijdte 26d Aw
42.
Zoals het hof aan het slot van r.o. 4.6 terecht opmerkt, kan het faciliteren van auteursrechtinbreuken, zoals TPB doet, onder omstandigheden wel onrechtmatig zijn, maar resulteert dit niet in een zelfstandige openbaarmaking. Dit oordeel is in lijn met de Nederlandse jurisprudentie.52.
43.
Het oordeel van hof dat artikel 26d Aw niet ziet op de situatie dat een derde (TPB) met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen van tussenpersonen als XS4ALL auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert, maar niet zelf pleegt, is dan ook rechtens juist.
44.
Dat blijkt in de eerste plaats uit de bewoordingen van artikel 26d Aw, dat spreekt van ‘tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken’. Die bewoordingen maken duidelijk dat de diensten van de tussenpersoon (direct) moeten worden gebruikt voor het maken van auteursrechtinbreuk.
45.
De beperkte reikwijdte van artikel 264 Aw wordt bevestigd in de memorie van toelichting:
‘De vordering blijft beperkt tot een bevel tot staking van de diensten die door de derde worden gebruikt om inbreuk te maken. Andere bijkomende vorderingen zijn niet mogelijk.’53.
46.
De klachten van Brein in middelonderdeel Ib gaan dus uit van een onjuiste rechtsopvatting en moeten daarom falen. Het standpunt van Brein, dat artikel 26d Aw zich ook zou uitstrekken tot ‘indirecte’ inbreuken, vindt geen steun in het recht, daargelaten dat Brein niet onderbouwt wanneer sprake zou zijn van een dergelijke ‘indirecte’ inbreuk, Onjuist is ook dat het artikel mede zou zien op het verlenen van diensten waarvan de dienstverlener weet of behoort te weten dat deze tot inbreuken leiden, omdat in die situatie sprake zou zijn van het gebruik (door TPB) van diensten van derden (X54ALL) die worden gebruikt om (middels derden — hier de abonnees) (indirecte) auteursrechtinbreuk te plegen.
Naar XS4ALL meent, heeft het hof zelfs al een te grote reikwijdte toegekend aan art. 26d Aw in r.o. 5.6: in het eerste middel van het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep klaagt XS4ALL, kort gezegd, dat het hof, gelet op het voorgaande, heeft miskend dat art. 26d Aw geen wettelijke grondslag biedt voor het staken van de toegang tot TPB, nu in het gegevensverkeer met TPB geen inbreuk plaatsvindt: die inbreuk vindt alleen plaats tussen de peers onderling, terwijl dat inbreukmakende internetverkeer nu net niet geraakt wordt door het door Brein gevorderde stakingsbevel.
47.
Voor wat betreft de door Brein getrokken vergelijking met de UPC Telekabel-zaak voor het HvJEU (middel 1b, alinea 3), zij opgemerkt dat de feiten in die zaak op belangrijke punten verschillen van de onderhavige kwestie. In die zaak ging het immers om een zogenoemde streamingdienst, waar de internet provider direct toegang toe bood. Gebruikers konden via de betreffende website direct kennis nemen van (inbreukmakend) materiaal, hetgeen bij TPB niet het geval is. In de UPC Telekabel-zaak stond de dienst van de provider (Internettoegang) dus veel dichter bij de daadwerkelijk inbreuk.
Middel II — Artikel 26d, bewijslast
Evenredigheid
48.
Middel IIa komt op tegen r.o. 5.3-5-5 van 's hof arrest, waar het hof ingaat op de maatregelen die aan tussenpersonen kunnen worden opgelegd en de grenzen die daarbij in acht moeten worden genomen. In de betreffende overwegingen oordeelt het hof — terecht — dat maatregelen moeten voldoen aan de evenredigheidseis en de daarvan deel uitmakende effectiviteitseis, alsmede dat rekening moet worden gehouden met de grondrechten vervat in het Handvest.
49.
Artikel 26d Aw bepaalt dat de rechter, op vordering van de maker, een bevel kan opleggen aan tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken. Het artikel strekt tot implementatie van artikel 11 van de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG).
50.
De bevelen die op grond van deze artikelen kunnen worden opgelegd, zijn niet onbegrensd. Zo moeten een aan een tussenpersoon opgelegde maatregel evenredig en effectief zijn, zoals ook het hof terecht aanneemt. Dit volgt nadrukkelijk uit artikel 3 lid 2 van de Handhavingsrichtlijn, dat voorschrijft dat maatregelen ‘doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend’ moeten zijn.
51.
De maatregelen moeten dusdanig zijn dat het door de richtlijn nagestreefde doel kan worden bereikt. Dit heeft het HvJEU nadrukkelijk bevestigd in het arrest L'Oréal/eBay,54. waar ook het hof naar verwijst (r.o. 5.3). Daarin gaat het HvJEU in op de aan de dienstverleners van online-diensten op te leggen bevelen en de voorwaarden waaraan die moeten voldoen. Het HvJEU benadrukt dat maatregelen billijk en evenredig moeten zijn en stelt ook met zoveel woorden dat effectiviteit, ofwel doeltreffendheid, een kernvoorwaarde is voor het opleggen van maatregelen.
‘Deze regels van nationaal recht [inzake de bevelen waarin de lidstaten krachtens artikel 11, derde volzin, van de handhavingsrichtlijn moeten voorzien, advocaat] moeten evenwel zo worden ingericht dat het door de richtlijn nagestreefde doel kan worden bereikt (zie onder meer, aangaande het effectiviteitsbeginsel, arresten van 14 december 1995, van Schijndel en van Veen, C 430/93 en C 431/93, Jurispr. blz. I 4705, punt 17; 7 juni 2007, van der Weerd e.a., C 222/05-C 225/05, Jurispr. blz. I 4233, punt 28, en 6 mei 2010, Club Hotel Loutraki e.a., C 145/08 en C 149/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 74). Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat de betrokken maatregelen ingevolge artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/48 doeltreffend en afschrikkend moeten zijn.55. (onderstreping advocaat).’
52.
Dok uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 26d Aw blijkt nadrukkelijk dat evenredigheid een voorwaarde is voor toewijzing van de verlangde maatregel:
‘De verlangde maatregel moet derhalve evenredig zijn ten opzichte van de inbreuk. Het moet voor de tussenpersoon mogelijk zijn om tegen aanvaardbare kosten en met personele en technische maatregelen op te treden. Er mogen geen andere, minder verstrekkende mogelijkheden openstaan om een einde te maken aan de onrechtmatige situatie en de gevorderde maatregelen mogen niet verder strekken dan strikt noodzakelijk. De suggestie in de toelichting op de artikelen 26d en 26e Auteurswet, dat aan de voorwaarden voor toewijzing door de rechter van een vordering tegen een tussenpersoon zwaardere eisen worden gesteld dan de hiervoor genoemde, is ten onrechte.’56.
(onderstreping advocaat).
53.
Een blokkademaatregel is doeltreffend als deze daadwerkelijk tot gevolg heeft dat inbreuken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en het internetgebruikers ernstig ontraadt om zich toegang te verschaffen tot inbreukmakende werken. Dat heeft het HvJEU recentelijk bevestigd in het arrest UPC Telekabel:
‘De maatregelen die de adressaat van een bevel als dat van het hoofdgeding ter uitvoering van dit bevel neemt, moeten voldoende doeltreffend zijn om een effectieve bescherming van het betrokken grondrecht [het intellectuele eigendomsrecht, advocaat] te verzekeren, wat inhoudt dat zij tot gevolg moeten hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met genoemd grondrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.’57.
(onderstreping advocaat).
54.
Verder moet, zo stelt ook het hof terecht (r.o. 5.4), rekening worden gehouden met de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijk grondrechten, waaronder de vrijheid van ondernemerschap. Om die reden is het Handvest van toepassing. Artikel 52 van het Handvest bepaalt dat beperkingen van grondrechten slechts geoorloofd zijn met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan het doel. Ook hieruit volgt dus dat maatregelen moeten voldoen aan de evenredigheidseis, die inhoudt dat de gevorderde maatregelen in een redelijke verhouding moeten staan tot het daarmee beoogde doel.
55.
Dat het evenredigheidsbeginsel van toepassing is, wordt door Brein (terecht) niet ontkend (middel IIa, onder 1). Ieder rechterlijk bevel moet immers evenredig zijn.
56.
Wel betoogt Brein in middel IIa, onder 1, dat de wijze waarop het hof invulling heeft gegeven aan de proportionaliteitstoets, onjuist is. Volgens Brein behoort daarbij geen rol te spelen of het met de maatregel beoogde doel uiteindelijk wel of niet wordt bereikt. Dit zou slechts anders zijn als ten tijde van het opleggen van de maatregel al duidelijk is dat het beoogde doel niet kan worden bereikt, aldus Brein.
57.
Uit het bovenstaande volgt dat dit standpunt getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Een maatregel kan immers alleen ‘doeltreffend’ zijn en ‘beantwoorden aan het doel’, als dat doel ook wordt gerealiseerd. Anders dan Brein suggereert, is de vraag of het doel wel of niet wordt bereikt bij de evenredigheidstoets dus wel degelijk van belang. De betreffende overwegingen van het hof zijn juist; begrijpelijk en in overeenstemming met het recht en de rechtspraak van het HvJEU.
58.
Brein betoogt nog dat ten tijde van het vorderen c.q. opleggen van een maatregel vaak niet duidelijk zal zijn of een maatregel effectief zal zijn. Dit middel mist feitelijke grondslag en kan, zelfs als het juist zou zijn, in deze zaak niet tot een ander oordeel luiden. In casu was de maatregel immers al door de rechtbank opgelegd en door de providers geïmplementeerd, zodat de effectiviteit nu juist heel duidelijk kon worden gemeten.
59.
In alinea 2 van middelonderdeel IIa stelt Brein zich op het standpunt dat het hof ten onrechte (en onbegrijpelijk) heeft beslist dat de grondrechten, zoals verankerd in het Handvest, bij de beoordeling moeten worden betrokken. Voor zover Brein hiermee betoogt dat geen grondrechten door de maatregel worden geraakt, getuigt dit standpunt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat de vrijheid van ondernemerschap beperkt wordt, is onomstreden, zo heeft ook het HvJEU recentelijk nog bevestigd.58. In cassatie staat verder vast, althans kan als gesteld door XS4ALL en door het hof in het midden gelaten, dat ook de vrijheid van informatie, zoals beschermd door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM, door de blokkade wordt beperkt59.
60.
De vraag welk gewicht de vrijheid van ondernemerschap heeft bij het bepalen van de evenredigheid, is een feitelijk oordeel van het hof dat zich niet leent voor toetsing in cassatie.
Bewijslast
61.
Middelonderdeel IIb richt zich tegen 's hofs oordeel dat Brein moet stellen en bij gemotiveerde betwisting dient te bewijzen dat de door haar gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn. Brein stelt dat het niet aan de rechthebbende is om aan te tonen dat de door hem gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn. Volgens Brein is voldoende dat aan de voorwaarden van artikel 26d Aw is voldaan, waarna XS4ALL zou moeten stellen en bewijzen dat niet voldaan is aan het evenredigheidsvereiste.
62.
Dit standpunt van Brein getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Artikel 150 Rv bepaalt dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten draagt. Dit kan slechts anders zijn indien afwijkende regels gelden of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
63.
Op grond van deze regel draagt de eisende partij de (stelplicht en, bij voldoende betwisting door gedaagde) bewijslast van al die feiten, waarvan het vaststaan voor de toepasselijke regel van materieel recht noodzakelijk is voor toewijzing van de vordering. Gedaagde, daarentegen, draagt de (stelplicht en, bij voldoende betwisting door eiser) bewijslast van al die feiten met rechtsgevolgen die de toewijzing van de vordering van de eiser blokkeren.60.
64.
Terecht heeft het hof in het bestreden arrest aangenomen dat de effectiviteit/evenredigheid van de door Brein gevorderde maatregel een rechtscheppend feit is voor de toewijzing van het gevorderde bevel. Zoals hierboven besproken, is evenredigheid (effectiviteit) een wezenlijk onderdeel, een constitutief vereiste, voor toepasselijkheid van artikel 11 Handhavingsrichtlijn en het daarop gebaseerde artikel 26d Aw. De partij die een bevel vordert (in casu Brein) moet stellen en, bij betwisting, bewijzen dat de gevraagde maatregel doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend is. Nu XS4ALL die evenredigheid gemotiveerd heeft betwist, draagt Brein daarvan het bewijsrisico.
65.
Uit artikel 26d Aw of de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit geen andere verdeling van de bewijslast voort. Integendeel. Het zou juist in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid zijn om de bewijslast te leggen bij XS4ALL, een neutrale tussenpersoon die met de daadwerkelijke inbreuk niets van doen heeft, hetgeen het hof in het bestreden arrest (in navolging van het HvJEU in L'Oréal/eBay) ook onderkent. Verwezen zij ook naar de memorie van toelichting bij artikel 26d Aw, waar wordt gewezen op het (beperkte) aandeel en de betrokkenheid van tussenpersonen:
‘De rechter zal hierbij moeten afwegen of deze vordering geëigend is gezien het aandeel of de betrokkenheid van de tussenpersoon bij de inbreuk en of het met de vordering beoogde doel en het belang van de rechthebbende opweegt tegen het nadeel dat of de schade die de vordering de tussenpersoon eventueel toebrengt.’61.
66.
Voor zover Brein zich in dit middelonderdeel op het standpunt stelt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als de bewijslast bij haar zou rusten, getuigt dit standpunt ook van een onjuiste rechtsopvatting.
67.
Dat de bewijslast ter zake van de effectiviteit rust op Brein, vloeit overigens ook voort uit het feit dat de door Brein gevorderde maatregel een beperking meebrengt van grondrechten van XS4ALL en internetgebruikers. Dat de partij die inbreuk maakt op een grondrecht, moet bewijzen waarom die inbreuk noodzakelijk is, volgt ook uit rechtspraak van de Hoge Raad. Zo oordeelde Hoge Raad ten aanzien van een beperking van de uitingsvrijheid:
‘Dit brengt mee dat, wanneer de Staat wordt aangesproken uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op art. 10 EVRM, het in zodanig geval in beginsel aan de Staat is — die ook bij uitstek in de gelegenheid is duidelijk te maken dat in het voorliggende geval niet met minder vergaande maatregelen, kon worden volstaan — gemotiveerd te steller en zo nodig te bewijzen dat deze inbreuk noodzakelijk is, welke stelplicht en bewijslast mede omvat dat de huiszoeking of doorzoeking in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft plaatsgevonden.’62.
68.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat zelfs als het zo zou zijn, zoals Brein beweert, dat het beroep op evenredigheid moet worden beschouwd als een bevrijdend verweer, waarvoor XS4ALL de bewijslast draagt, XS4ALL meer dan genoeg bewijs heeft geleverd om deze ineffectiviteit te onderbouwen, onder meer in de vorm van de diverse TNO-rapporten. In zoverre mist Brein dan ook belang bij haar klacht.
Middel III — Effectiviteitstoets/ evenredigheidsbeginsel
69.
Middel III komt op tegen r.o. 5.7–5.26 van 's hofs arrest, waar het hof oordeelt, kort gezegd, dat de door Brein gevorderde maatregelen niet voldoen aan de vereiste evenredigheid, althans dat de maatregelen niet effectief zijn. Het hof baseert dit oordeel op de feitelijke constatering dat de in eerste aanleg toegewezen blokkades van TPB niet tot gevolg heeft gehad dat het aantal inbreukmakende handelingen via het BitTorrent-protocol is afgenomen.
70.
Het oordeel over de effectiviteit en de afweging van grondrechten is voorbehouden aan het hof als feitenrechter en kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Bovendien is het oordeel dat het hof heeft gegeven, uitvoerig en volkomen begrijpelijk gemotiveerd. De klachten van Brein komen erop neer dat Brein meent dat het hof andere accenten had moeten leggen en stellingen en gegevens anders had moeten wegen. Voor een dergelijke herbeoordeling leent de cassatieprocedure zich echter niet.
71.
De verschillende middelonderdelen van Brein, die elkaar gedeeltelijk overlappen, zullen hieronder waar mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
Effectiviteit
72.
Uit de in cassatie vaststaande althans onvoldoende betwiste feiten volgt dat TPB, als index website, een hulpmiddel kan zijn in een veelomvattend proces van handelingen waarmee consumenten c.q. abonnees van XS4ALL inbreuk kunnen plegen op de auteursrechten van de bij Brein aangeslotenen via het BitTorrent-protocol, waarbij deze abonnees verschillende technische middelen moeten gebruiken. Het is bovendien geen onmisbaar middel. Bij het uiteindelijke up- en downloaden van bestanden is TPB immers niet betrokken en ook niet nodig. Vast staat verder dat er vele alternatieve index websites zijn en dat magnet links en torrent-bestanden ook op andere manieren gevonden kunnen worden.
73.
Het uiteindelijke doel van Brein is het terugdringen van de auteursrechtinbreuken die worden gepleegd via het BitTorrent-protocol (piraterij), dit ter bescherming van de entertainmentindustrie. Dat het Brein te doen is om het beschermen van auteursrechten, heeft zij in deze procedure veelvuldig gesteld.63.
74.
In dat licht is het begrijpelijk dat het hof concludeert dat van effectiviteit slechts sprake kan zijn als het aantal auteursrechtinbreuken, dan wel de impact daarvan, daadwerkelijk afneemt als gevolg van de getroffen maatregel. De maatregel moet het beoogde doel dichterbij brengen. Terecht neemt het hof daarbij in ogenschouw dat TPB een onderdeel is van een groter proces van bestandsuitwisseling via het BitTorrent-protocol. Zoals het hof terecht overweegt, vindt geen vermindering plaats van het aantal door de abonnees gepleegde inbreuken als zij de blokkade omzeilen via proxy's of hun toevlucht zoeken tot alternatieve index websites. In dat geval is slechts sprake van een ‘verandering van de weg’ (of van de indexer), waardoor geen vermindering van inbreuken plaatsvindt.64.
75.
Deze door het hof gehanteerde definitie van het begrip ‘effectiviteit’ en/of ‘doeltreffendheid’ is juist. Dat blijkt onder meer uit de Handhavingsrichtlijn. Doel van die richtlijn is ‘de bescherming van intellectuele eigendom’, onder meer door te voorzien in doeltreffende middelen om intellectuele eigendomsrechten te handhaven.65. Artikel 1 spreekt in dat verband nadrukkelijk over maatregelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen.
76.
Ook het HvJEU bevestigt in het arrest L'Oréal/eBay dat maatregelen dusdanig moeten zijn dat het door de richtlijn nagestreefde doel kan worden bereikt.66.
77.
Artikel 11 Handhavingsrichtlijn en artikel 26d zijn dus in het leven geroepen om auteursrechten op een effectieve manier te beschermen. Het is dan ook juist dat het hof dat doel, de bescherming van auteursrechten, als uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling. Van een ‘doeltreffende’ maatregel is — logischerwijze — pas sprake als die maatregel leidt tot minder inbreuken, zo oordeelt het hof terecht. Dat is ofwel het geval als personen die inbreuk pleegden dat als gevolg van de maatregel minder doen, waardoor het aantal inbreuken afneemt, ofwel als de impact van de inbreuken wordt verminderd (r.o. 5.10).
78.
Het oordeel van het hof is volledig in overeenstemming met het arrest UPC Telekabel van het HvJEU. Daarin overweegt het HvJEU dat een blokkademaatregel, wil deze effectief zijn, daadwerkelijk tot gevolg moet hebben dat inbreuken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt, en dat deze internetgebruikers ernstig moet ontraden om zich toegang te verschaffen tot inbreukmakende werken.
79.
In de onderhavige zaak staat vast staat dat de oproeping van beschermde werken niet wordt verhinderd en ook niet (voldoende) wordt bemoeilijkt door de blokkade. Het BitTorrent-verkeer is immers niet afgenomen. Vast staat ook dat de ‘gemiddelde luie internetter’ gebruik kan maken van eenvoudige ontwijkingsmethoden,67. dat het effect van de blokkade beperkt is tot degenen die al weinig inbreuk pleegden,68. en dat nieuwkomers er door de blokkade niet van worden weerhouden om te gaan downloaden uit illegale bron.69. Hieruit valt af te leiden dat de blokkade geen ‘ernstig ontradend effect’ heeft op de internetgebruiker, zoals volgens het HvJEU wel vereist is.
80.
Het voorgaande brengt mee dat het hof, anders dan Brein in de verschillende middelonderdelen betoogt, wel degelijk is uitgegaan van een juiste en begrijpelijke effectiviteitseis. Het hof heeft terecht onderkend dat TPB een onderdeel — een schakel — is van een groter proces en heeft zich daarom de vraag gesteld of het afsluiten van dat specifieke onderdeel tot gevolg heeft dat inbreuken afnemen of dat, daarentegen, slechts sprake is van een wijziging van de weg.70. In dat licht is het juist en begrijpelijk dat het hof vaststelt dat de rechtstreekse bezoeken aan TPB weliswaar zijn afgenomen,71. maar dat de door Brein gevorderde maatregelen in strijd zijn met het evenredigheidsvereiste, nu vast staat dat het BitTorrent-gebruik onder de abonnees gelijk is gebleven en dat dit veroorzaakt is door grootschalige ontwijking van de blokkade.72.
81.
De andersluidende stelling van Brein, dat het hof zou hebben vastgesteld dat de gevorderde maatregelen nu juist wel tot het gewenste resultaat zouden hebben geleid (middel III, onder 1), berust op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof bereikt immers precies de tegenoverstelde feitelijke conclusie, namelijk dat de blokkade van TPB niet bijdraagt aan het gewenste resultaat.
XS4ALL wijst erop dat zij bovendien in middel 2 in voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft geklaagd over 's hofs vaststelling dat het bezoek aan TPB in aanzienlijk mate is afgenomen na de eerste blokkades.
82.
Uit het voorgaande vloeit ook voort dat het hof bij het oordeel heeft betrokken of abonnees TPB alsnog bereiken via ontwijkingsmogelijkheden. Een maatregel die op eenvoudige wijze kan worden ontweken (en in de praktijk ook wordt ontweken), is immers niet ontradend en draagt evenmin bij aan het verhinderen en/of verminderen van inbreuken. Voor zover Brein onder 4 wil betogen dat het hof deze omstandigheid had moeten negeren, getuigt dat standpunt van een onjuiste rechtsopvatting.
83.
Voor wat betreft de door Brein genoemde omstandigheid (middel III, onder 1) dat het hof geen rekening zou hebben gehouden met het feit dat (inmiddels ook) het downloaden uit illegale bron resulteert in inbreuk, kan worden opgemerkt dat het middelonderdeel niet aangeeft waarom de betreffende omstandigheden het hof tot een ander oordeel hadden moeten brengen. Die omstandigheid doet immers niets af aan het oordeel dat de maatregel niet effectief (en dus niet evenredig) is. Bovendien overweegt het hof in r.o. 4.3 dat de vraag of ook het downloaden van muziek, films en e-books auteursrechtinbreuk oplevert in het midden kan blijven, aangezien he up-en downloaden doorgaans hand in hand zullen gaan.
84.
Hetgeen Brein stelt in Middel III, onder 5 berust op een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Anders dan Brein stelt, gaat het hof er niet van uit dat alle abonnees die TPB na de ingang van de blokkade bezochten de inbreuken voortzetten. Het hof motiveert, daarentegen, begrijpelijk waarom de blokkade er niet toe leidt dat minder inbreuken worden gepleegd en/of de impact daarvan kleiner wordt. In r.o. 5.19 zet het hof verder gemotiveerd uiteen waarom de omstandigheid, dat een aantal abonnees volgens het Filesharing 2©12 rapport niet of minder inbreuk is gaan downloaden, niet afdoet aan de conclusie dat de maatregel niet effectief is.
85.
In middel III, onder 6 richt Brein zich op de feitelijke constateringen van het hof in r.o. 5.19 dat de abonnees die na de blokkade zijn gestopt met downloaden, slechts een zeer klein deel van de inbreuken voor hun rekening namen, alsmede dat de minderaars daarvoor al weinig inbreuken pleegden en/of zeer weinig hebben geminderd. Deze overwegingen van feitelijke aard lenen zich niet voor toetsing in cassatie. Opgemerkt zij dat deze overwegingen ook begrijpelijk zijn, nu vast staat dat het BitTorrent-verkeer en het aantal inbreuken na de blokkade niet is afgenomen. Het hof biedt verder alleszins voldoende inzicht in zijn gedachtegang, onder meer door te verwijzen naar het TNO-rapport van 7 Juni 2010.
86.
Middelonderdeel 7 richt zich tegen de vaststelling van het hof dat het bij de effectiviteit niet gaat om het aantal abonnees, maar om het aantal inbreuken. Brein stelt dat het voor haar van groot belang is om het aantal inbreukmakers zo klein mogelijk te houden. Dat moge zo zijn, maar is niet relevant voor de juridische beoordeling. Hetzelfde geldt voor de gestelde omstandigheid, dat Brein probeert het ‘winnen door TPB van nieuwe zieltjes’ tegen te gaan. Belde omstandigheden kunnen immers niet tot een ander oordeel leiden met betrekking tot de effectiviteit van de maatregelen en brengen evenmin met zich mee dat het door het hof gehanteerde juridische toets onjuist is, zodat dit middel niet tot cassatie kan leiden. De beslissing in r.o. 5.19 is evenmin onbegrijpelijk, nu het hof in de betreffende overweging (maar ook in r.o. 5.10) begrijpelijk motiveert waarom het bij de effectiviteitstoets niet gaat om het aantal abonnees dat inbreuk pleegt, maar om het aantal inbreuken dat wordt gepleegd.
87.
Alinea 8 van middel III bevat een aantal klachten met betrekking tot 's hofs conclusie ten aanzien van de effectiviteit. Zoals hierboven uiteengezet, heeft het hof de juiste effectiviteitstoets gehanteerd, waardoor ook deze klachten moeten falen. Dat en waarom de conclusies uit het TNO III rapport relevant zijn, is verder een feitelijk waardering van het hof die zich niet leent voor toetsing in cassatie. Dat het hof belang heeft toegekend aan de conclusies van TNO, een gerenommeerd onderzoeksinstituut dat objectief onderzoek heeft verricht, is overigens volstrekt begrijpelijk. Hetzelfde geldt voor de aanname van het hof dat de conclusies ten aanzien van XS4ALL ook gelden voor Ziggo. Het middel geeft ook niet aan waarom deze aannames van het hof onjuist en/of onbegrijpelijk zijn en/of tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
88.
Anders dan middelonderdeel 11 betoogt, heeft het hof ook voldoende inzicht geboden in zijn gedachtegang en heeft het deugdelijk gemotiveerd dat en waarom de blokkade niet kan worden toegewezen op grond van de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het ‘art work’. Het oordeel van het hof, dat de blokkade door Brein niet gevorderd is met het oog op de bescherming van de auteursrechten op dit art work, maar op de bescherming van de auteursrechten op muziek, film, games en (e-)boeken, is juist en begrijpelijk, mede gelet op het partijdebat,73. waar ook het hof uitdrukkelijk naar verwijst. Dat geldt ook voor het oordeel, dat deze inbreuken van onvoldoende gewicht zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Het hof heeft bij dit oordeel — terecht — in ogenschouw genomen dat XS4ALL.zelf geen inbreuk maakt en dat de inbreuken op het art work geen rechtvaardiging vormen voor de beperking van de ondernemingsvrijheid.
Bredere aanpak
89.
In middelonderdeel 2, 4 en 10 betoogt Brein dat het hof over het hoofd heeft gezien dat het uiteindelijke doel van alle door Brein genomen en te nemen maatregelen de bescherming van auteursrechten is. Dat heeft het hof niet miskend, getuige — onder meer — de uitdrukkelijk overwegingen van het hof ten aanzien van de ‘bredere aanpak’ van Brein.74.
90.
Voor zover Brein betoogt dat het hof bij de effectiviteitstoets had moeten betrekken dat de blokkade onderdeel uitmaakt van een bredere aanpak en er acht op had moeten slaan dat Brein ook andere maatregelen treft, getuigt dat standpunt van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals hierboven uiteengezet moet een maatregel, wil voldaan zijn aan het proportionaliteitsvereiste, geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken (of daar in leder geval in substantiële mate aan bijdragen, zo volgt ook uit het UPC Telekabel-arrest). Dit betekent dat die specifieke maatregel (in dit geval de blokkade) tot gevolg moet hebben dat inbreuken tot een einde komen en/of aanzienlijk verminderen, aldus ook het hof. Aan precies dat doel beantwoordt de maatregel echter niet, zodat deze niet kan worden opgelegd. Dat Brein voornemens is om in de toekomst ook andere maatregelen te treffen, welke maatregelen tezamen — wellicht — enig effect zullen hebben, is geen reden om de maatregel alsnog toe te wijzen.
91.
De stelling van Brein dat het hof, door geen acht te slaan op de bredere aanpak, zou hebben overwogen dat het proportionaliteitsvereiste met zich meebrengt dat sprake moet zijn van ‘onmiddellijke effectiviteit’ en/of dat de rechthebbende onmiddellijk alle mogelijke maatregelen moet nemen, berust op een onjuiste lezing van het arrest. De betreffende overweging staat immers niet op zichzelf, maar moet in samenhang worden gelezen met de andere overwegingen van het hof,75. waaruit duidelijk blijft wat het hof onder een ‘effectieve’ maatregel verstaat. Door te verwijzen naar het ontbreken van ‘(onmiddellijke) effectiviteit’, onderkent het hof slechts dat een specifieke maatregel wei effectief (doeltreffend) moet zijn; en dat de mogelijkheid dat een maatregel in de toekomst misschien enig effect zal hebben in combinatie met andere, nog te treffen, maatregelen, ontoereikend is om deze maatregel te legitimeren. Dit oordeel is juist en begrijpelijk, temeer nu vast staat dat de gevorderde blokkade een beperking van grondrechten met zich meebrengt en niet effectief is.
92.
Bovendien staat allerminst vast dat de door Brein gestelde, nog te nemen toekomstige maatregelen wél effectief zullen zijn. Dat dit niet aannemelijk is, wordt door het hof begrijpelijk gemotiveerd, waar het ingaat op het de ineffectiviteit van proxy's en het aanspreken, van de beheerders van alternatieve torrentsites.76.
93.
Reeds hieruit volgt dat de stelling van Brein, dat in cassatie vast staat ‘dat verwacht mag worden dat het consequent neerhalen van proxysites uiteindelijk wel degelijk effectief is’, berust op een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Het hof overweegt immers uitdrukkelijk dat ook het wegvallen van een proxy gemakkelijk kan worden opgevangen (r.o. 5.15). Dit is een feitelijk oordeel dat zich niet leent voor toetsing in cassatie.
Vrijheid van ondernemerschap
94.
Het hof heeft terecht overwogen dat een bevel als in de onderhavige zaak de vrijheid van ondernemerschap beperkt (r.o. 5.22). Het bevel vergt van XS4ALL dat zij ingrijpt in haar technische infrastructuur en tast haar vrijheid om naar eigen inzicht te handelen aan. Implementatie van de blokkade brengt daarnaast hoge kosten en het risico van hoge dwangsommen en aansprakelijkheid met zich mee.77.
95.
Dat een Verplichting tot het blokkeren van een website in beginsel raakt aan de ondernemersvrijheid, is ook bevestigd door het HvJEU in de UPC Telekabel-zaak. Deze vrijheid omvat volgens het HvJEU met name het recht voor elke onderneming om, binnen de grenzen van de aansprakelijkheid voor eigen handelingen, vrij te beschikken over de haar ter beschikking staande economische, technische en financiële middelen.78.
96.
Het standpunt van Brein (middel III, onder 9) dat het grondrecht niet inhoudt de vrijheid om naar eigen inzicht te handelen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof, dat dit onderdeel is van de vrijheid van ondernemerschap, is juist en begrijpelijk, mede gelet op hetgeen het hof overigens in dit verband overweegt.
97.
Opgemerkt zij dat ook als de maatregel slechts een geringe beperking van de ondernemingsvrijheid zou opleveren (wat XS4ALL betwist, zie ook voorwaardelijk incidenteel middel 3), dit nog steeds een beperking is die moet voldoen aan het beperkingsschema als opgenomen in artikel 52 van het Handvest, waaronder het evenredigheidsbeginsel. In verband met de gebrekkige effectiviteit van de gevorderde maatregelen, staat vast dat daaraan niet is voldaan. Het oordeel van het hof dat de beperking van de vrijheid van ondernemerschap om die reden niet geoorloofd is, is juist en begrijpelijk.
Middel IV — Onrechtmatige daad
98.
Het vierde middel van Brein richt zich op 's hofs oordeel over de subsidiaire grondslag van de vorderingen van Brein (r.o. 6.1 en 6.2).
99.
In de betreffende overwegingen neemt het hof — terecht — als uitgangspunt aan dat XS4ALL als access provider gevrijwaard is van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:196 lid 1 en 2 BW. Onder verwijzing naar het arrest Stokke/Marktplaats oordeelt het hof vervolgens dat van een schending van een zorgvuldigheidsverplichting in beginsel geen sprake kan zijn wanneer een tussenpersoon de maatregelen heeft genomen die nodig zijn om voor vrijwaring in aanmerking te komen. Slechts onder bijzondere omstandigheden zal dit anders zijn, namelijk in het geval dat een tussenpersoon onzorgvuldig handelt. Een tussenpersoon kan er echter hoe dan ook niet toe worden verplicht om voor hem onevenredige maatregelen te nemen. In het geval dat aan de voorwaarden voor vrijwaring is voldaan en daarnaast de van de tussenpersoon gevergde verplichting onevenredig is, zal het nalaten van de tussenpersoon om aan die verplichting te voldoen niet als strijdig met de zorgvuldigheidsnorm kunnen worden beschouwd.79.
100.
Vast staat dat XS4ALL voldoet aan de voorwaarden die artikel 6:196c BW stelt.80. Dit volgt uit het oordeel van het hof dat XS4ALL ‘uitsluitend’ als doorgeefluik of ‘mere conduit’ handelt en zelf geen inbreuk pleegt (r.o. 6.2).81. Bijzondere, omstandigheden die meebrengen dat XS4ALL desalniettemin onzorgvuldig handelt ontbreken en zijn door Brein ook niet gesteld. Vast staat bovendien (zie ook de bespreking van middel II en III) dat de door Brein gevorderde blokkade niet effectief en dus niet evenredig is. In dat licht is het oordeel van het hof dat de blokkademaatregel niet kan worden toegewezen op de subsidiaire grondslag, juist en begrijpelijk. Dit is immers een onevenredige maatregel zoals ook bedoeld in het arrest Stokke/Marktplaats.
101.
De hiertegen gerichte klachten van Brein, die hierna nog kort zullen worden besproken, moeten dan ook falen. XS4ALL heeft haar beroep op het evenredigheidsvereiste, anders dan Brein klaagt, niet beperkt tot het verweer tegen de art. 26d Aw-vordering; bovendien heeft XS4ALL wel degelijk, specifiek in deze context, een beroep gedaan op Stokke/Marktplaats, waarin dit vereiste aan de orde is.82. Verder is de uitleg van de gedingstukken voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt.
102.
De stelling van Brein onder 3.1 van het middel, dat — als door Brein gesteld en door het hof in r.o. 6.1–6.2 in het midden gelaten — in cassatie tot uitgangspunt dient dat de beheerders van TPB onrechtmatig handelen doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen faciliteren/bevorderen, mist feitelijke grondslag. Om te beginnen heeft Brein die stelling, voor zover XS4ALL kan nagaan, niet ingenomen (er wordt ook geen vindplaats vermeld in het middel), maar in elk geval heeft Brein die stelling niet aan haar subsidiaire vordering ten grondslag gelegd. Het hof vat — door Brein onbestreden in cassatie — in r.o. 6.1 de subsidiaire grondslag van Brein als volgt samen:
‘Ziggo c.s. zijn toegang blijven geven tot TPB zelfs nadat zij zijn gewezen op het evident illegale en schadelijke karakter daarvan en op het feit dat de beheerders van TPB in een Nederlandse bodemprocedure onherroepelijk zijn veroordeeld om hun diensten te staken, terwijl die toegang door Ziggo c.s. eenvoudig en tegen geringe kasten kan worden geblokkeerd en zij bovendien in hun algemene voorwaarden hebben bepaald dat hun abonnees geen inbreuk op intellectuele eigendomsrechten mogen maken. Dusdoende maken Ziggo c.s. zich schuldig aan het welbewust en structureel faciliteren en daarmee bevorderen van grootschalige inbreuken door haar abonnees. Volgens Ziggo — die er tevens op wijst dat zij zich uitsluitend bezighoudt met ‘mere conduit’ (MvGZ onder 33–36) — handelt zij evenwel niet onrechtmatig en valt haar geen verwijt te maken. Ook XS4AII betwist dat zij onrechtmatig handelt. Zij stelt meer in het bijzonder dat zij een mere conduit-dienst verschaft, dat uit artikel 12 Reh/6:196c BW volgt dat zij niet aansprakelijk is voor de informatie waartoe zij haar abonnees toegang verleent en dat zij dus ook niet op grond van de zorgvuldigheidsnorm gehouden kan zijn bepaalde maatregelen te treffen (PE onder 53–55, MvGX onder 12–15).’
De onrechtmatigheid waarop Brein haar vorderingen subsidiair baseert, is dus (gesteld) onrechtmatig handelen van Ziggo en XS4ALL, gelegen in het niet optreden tegen inbreukmakende handelingen van hun abonnees. Brein heeft niet subsidiair aan haar vorderingen onrechtmatig handelen van TPB ten grondslag gelegd. Het hof, dat wel heeft vastgesteld dat de beheerders van TPB geen inbreuk maken (behalve ten aanzien van het art work) overweegt in r.o. 6.1/6.2 ook niets over eventueel onrechtmatig handelen van TPB. Wat Brein onder 3.1 stelt, gaat dus niet op.
103.
Met wat Brein onder 3.il stelt, beoogt Brein kennelijk voort te bouwen op wat onder 3.1 is vermeld, zodat deze klacht daarom al moet falen. Verder klaagt Brein: ‘[d]e beslissing in rov. 6.2 dat de subsidiaire vorderingen (welke op onrechtmatige daad zijn gebaseerd) niet evenredig/effectief zijn is derhalve in het licht van hetgeen het Hof zelf heeft overwogen onbegrijpelijk nu het immers ten aanzien van eigen onrechtmatige daden van TPB (auteursrechtinbreuken) beslist dat in dat geval een blokkade niet effectief is’. XS4ALL begrijpt niet waar Brein met deze zin precies op doelt en waar Brein over beoogt te klagen, en kan dan ook geen verweer tegen deze klacht — die niet lijkt te stroken met de vaststellingen van het hof en verder geen tegenstelling of onbegrijpelijkheid lijkt in te houden — voeren. Ook de slotzin, waar Brein wil aangeven dat ‘[e]en en ander […] te meer [klemt]’, kan niet worden gevolgd; Brein doet daar bovendien een beroep op een omstandigheid die volgens Brein zelf ‘anders dan het Hof heeft overwogen (rov. 5.25)’ is, maar zonder tegen de bedoelde overweging in r.o. 5.25 een klacht te richten, zodat kennelijk datgene wat volgens Brein ‘te meer klemt’, in cassatie niet tot uitgangspunt kan dienen.
104.
Wat er verder ook zij van de klachten van Brein in dit middel, het hof heeft (zie de bespreking van de eerdere middelen) terecht vastgesteld dat van onrechtmatig handelen van TPB bestaande in eigen auteursrechtinbreuken van TPB geen sprake is, en dat de blokkademaatregel onevenredig is doordat, kort gezegd, abonnees de blokkades omzeilen. Het oordeel van het hof dat Ziggo en X54ALL niet onrechtmatig handelen door niet op te treden tegen het inbreukmakend handelen van hun abonnees, is dan ook juist en begrijpelijk.
Middel V — Buitenlandse uitspraak/ vragen van uitleg
105.
In middel V stelt Brein zich op het standpunt dat het arrest van het hof onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd is. Volgens Brein heeft het hof zich geen rekenschap gegeven van de door Brein aangehaalde buitenlandse rechtspraak, althans heeft het niet gemotiveerd waarom de zaak zich niet leent voor het stellen van prejudiciële vragen.
106.
XS4ALL stelt voorop dat een rechtsoordeel niet met vrucht met een motiveringsklacht kan worden bestreden; voor zover Brein met het middel wil opkomen tegen een in haar ogen onjuiste uitleg van Europees recht en/of voor zover zij zou willen betogen dat het hof een bepaalde prejudiciële vraag aan het HvJEU had moeten stellen, had Brein tegen het desbetreffende rechtsoordeel een rechtsklacht moeten richten. Bij een motiveringsklacht tegen een juist rechtsoordeel heeft zij geen belang. Daar stuit het gehele middel al op af.
107.
Het standpunt dat het hof gehouden zou zijn geweest om te motiveren waarom het oordeel van het hof anders zou zijn (dat meent Brein kennelijk) dan het oordeel van buitenlandse rechters, vindt overigens geen steun in het recht. Bovendien geeft de klacht onvoldoende precies aan op welke punten het arrest van het hof afwijkt van beslissingen van buitenlandse rechters en waarom dat een zonder nadere motivering onbegrijpelijk oordeel zou opleveren.
108.
Daarbij komt dat prejudiciële vragen ook geenzins noodzakelijk waren, nu het oordeel van het hof, zoals hiervóór uiteengezet, in overeenstemming is met de rechtspraak van het HvJEU en het Handvest, inclusief de rechtspraak in de context van bevelen aan tussenpersonen, zoals UPC Telekabel. (In zoverre is dus ook sprake van een acte éclairé.)
109.
Ten slotte: ook overigens heeft het hof in het bestreden arrest voldoende inzicht geboden in zijn gedachtegang en heeft het deugdelijk gemotiveerd dat en waarom de door Brein gevorderde maatregel niet kan worden toegewezen. Evenmin heeft het hof essentiële stellingen onbesproken gelaten.
D. Conclusie
XS4ALL concludeert dat uw Raad:
- —
het principale beroep verwerpt;
- —
in het incidentele beroep (voor zover door uw Raad behandeld) het arrest van het hof vernietigt met zodanige verdere beslissing als uw Raad vermeent te behoren;
- —
Brein veroordeelt in de (later in de cassatieprocedure door XS4ALL te specificeren) proceskosten van XS4ALL in het principale en in het incidentele cassatieberoep, zulks op de voet van art. 1019h Rv;
- —
Brein (alsnog) veroordeelt aan XS4ALL te vergoeden, zulks op de voet van art. 1019h Rv, het door het hof afgewezen, in productie 75 gespecificeerde, bedrag van € 67.550 aan redelijke en evenredige proceskosten gemaakt in hoger beroep in de periode tot en met 5 september 2013.
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑09‑2014
Zie r.o. 1.a, 4.4.
Zie r.o. 1.a.
Afgezien van met betrekking tot het in het verband van deze klacht niet ter zake doende ‘art work’.
Zie r.o. 4.6.
R.o. 4.8.
Zie over de werking van het bittorentprotocol en de rol van TPB (dat zelf geen auteursrechtinbreuk maakt) en de internetgebruikers onder meer: MvG § 5, 20–23, 38–56; 87–108.
Zie over de werking van het bittorentprotocol en de rol van TPB (dat zelf geen auteursrechtinbreuk maakt) en de internetgebruikers-onder meer: MvG § 5, 20–23, 38–56, 87–108.
MvG § 180–190.
Afgezien van met betrekking tot het in net verband van deze klacht niet ter zake doende ‘art work’.
MVG § 190–201.
MvG § 193.
MvG § 194.
MvG § 195.
MvG § 196–199.
MvG § 191–201, met name § 200–201.
Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3 (MvT), p, 26.
Afgezien van met betrekking tot het in het verband van deze klacht niet ter zake doende ‘art work’.
HvJEU 27 maart 2014, C-314/12 (UPC Telekabel wien/Constantin Film Verleih c.s.), r.o. 55–57 en 62–63 en dictum sub 2.
MvG.§ 109–119. Vergelijk HvJEU 12 jul 2011 C-324/09 (L'Oréal/eBay); r.o. 140–141 en de conclusie van A-G Jaaskinen voor dit arrest onder 180–182.
Zie het betoog van XS4ALL in MvG § 221–223.
R.o. 5.22: ‘(daarna)’
MvG § 233–237.
Vergelijk HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197, r.o. 3.3.1.
Vergelijk HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210, r.o. 3.5.1.
MvG § 325.
p. 2.
Conclusie van Advocaat-Generaal P. Cruz-Villalón, 26 november 2013, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien GmbH/ Constantin Film Verfeig GmbH).
HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien GmbH/ Constantin Film Verfeig GmbH).
Zie incidenteel middel 1.3, MvG 162, 175 en pleitnotities HB 28.
MvG 22, 51, onder h, 152.
MvG XS4ALL 21, 42.
MvG XS4ALL 22, 51, 53–55.
MvG 41.
MvG XS4ALL 21, 43.
MvG XS4ALL 22.
MvG XS4ALL 41, 43–48.
Joost Poort Jorna Leenheer, Jeroen van der Ham, Cosmin Dumitru, ‘Baywatch: two Approaches to Measure the Effects of Blocking Access to The Pirate Say’, Working paper, 22 August 2013.
Joost Poort en Jorna Leenheer, ‘Filesharing 212. Downloaden in Nederland’, 16 oktober 2012.
r.o. 5.18.
r.o. 5.19.
r.o. 5.20.
r.o. 5.22.
r.o. 5.22 en 5.10.
r.o. 5.23.
HvJEU 13 februari 2014, zaak C-466/12 (Svensson), r.o. 18:
HvJEU 7 december 2006, zaak C-306/05 (Hoteles), HvJEU 4 oktober 2011, gevoegde zaken c-403/08 en C-429/08 (Premier League), HvJ EU 13 oktober 2011, gevoegde zaken C-431/09 en C-432/09 (Airfield), HvJ EU 15 maart 2012, zaak 135/10 (Marco Del Corso), HvJ EU 15 maart 2012, zaak 162/10 (PPL/Ierland), HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-607/11 (TTV/ TV Catchup), HvJEU 13 februari 2014, zaak C-466/12 (Svensson). Zie ook HR 27 januari 1995, NJ 1995, 669 (Bigott/Doucal) HR 19 juni 2009, ECU;NL:HR:2009:BH7602 (Buma/ Chellomedia).
Zie ook de feitelijke vaststellingen van het hof in r.o. 1.
HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-607/11 (TTV/TV Catchup).
HvJ EG 7 december 2007, zaak C-306/05 (SGAE v Rafael Hoteles), r.o. 42.
HvJ EU 15 maart 2012, zaak 162/10 (PPL/Ierland), r.o. 31.
Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 15 juni 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AX7579 (ZoekMp3) Rb. Utrecht 26 augustus 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6008 (Mininova), Hof Den Haag 15 november 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO3980 (FTD/Eyeworks).
HvJEU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (L'Oréal/eBay).
HvJEU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (L'Oréal/eBay), r.o. 136.
HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien GmbH/ Constantin Film Verleig GmbH), r.o. 62.
HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien GmbH/ Constantin Film Verleig GmbH), r.o. 48–49.
MvG 6, 161–162, 175; Pleitnotities hoger beroep 5, 25–28, incidenteel cassatiemiddel 1.3.
HR 15 december 2006, NJ 2007, 203 en HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8967.
HR 2 september 2005, RvdW 2005, 94, ECLI:NL:HR:2005:AS6926.
Zie onder meer MvA Brein 12, 35 e.v., 563, pleitnotities hoger beroep Brein 7, 12, 15.
r.o. 5.12.
zie considerans 3 van richtlijn 2004/48.
HvJEU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (L’Orèal/eBay), r.o. 136.
r.o. 5.14
r.o. 5.29.
r.o. 5.21.
r.o. 5.12.
r.o. 5.8
r.o. 5.19.
Zie onder meer MvA Brein 12, 35 e.v., 563, pleitnotities hoger beroep Brein 7, 12, 15.
r.o. 5.23–5.24.
r.o. 5.3, 5.6, 5.10, 5.12, 5.14, 5.15, 5.19, 5.22.
76 r.o. 5.15, 5.24.
MvG 229–237.
HvJEU 27 maart 2014; zaak C-314/12 (UPC/Telekabel Wien GmbH/ Constantin Film Verieig GmbH), r.o. 49.
Hof Leeuwarden 22 mei 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW6296 (Stokke/Marktplaats), r.o. 7.11.
MvG 142.
r.o. 6.2.
MvG 142.
Beroepschrift 05‑09‑2014
Hoge Raad der Nederlanden
Zitting: 5 september 2014
CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS
(VOORWAARDELIJK) INCIDENTEEL
CASSATIEBEROEP
inzake:
ZIGGO B.V.
hierna ‘Ziggo’
incidenteel eiseres tot cassatie
principaal verweerster in cassatie
advocaat bij de Hoge Raad: mr. F.E. Vermeulen
behandelend advocaten tevens: mrs. A.M.E.
Verschuur en E.A. de Groot
tegen
STICHTING BESCHERMING RECHTEN ENTERTAINMENT INDUSTRIE NEDERLAND. BREIN
hierna: ‘Brein’
principaal eiseres tot cassatie
incidenteel verweerster in cassatie
advocaat bij de Hoge Raad: mr. W.H. Hoyng
1 | Onderdeel 1: Geen grondslag voor door Brein gevorderd bevel | 2 |
2 | Onderdeel 2: Bezoek aan TPB niet aanzienlijk afgenomen na blokkade | 10 |
3 | Onderdeel 3: Gevorderde maatregelen bezwarend voor Ziggo en abonnees | 11 |
4 | Onderdeel 4: Ziggo kan ook opkomen voor belangen van haar abonnees | 13 |
5 | Verweer tegen Middel I: Mededeling aan het publiek / openbaarmaking | 14 |
6 | Verweer tegen Middel II: Artikel 26d Aw, bewijslast | 17 |
7 | Verweer tegen Middel III: Effectiviteitstoets, evenredigheidsbeginsel | 27 |
8 | Verweer tegen Middel IV: Onrechtmatige daad | 39 |
9 | Verweer tegen Middel V: Buitenlandse rechtspraak / vragen van uitleg | 41 |
In het principaal beroep:
Ziggo concludeert voor antwoord in het principaal beroep dat het namens Brein aangevoerde middel niet tot cassatie kan leiden omdat op de daarin aangevoerde gronden het Gerechtshof in zijn daarbij bestreden arrest noch het recht heeft geschonden noch essentiële vormen heeft verzuimd, met conclusie tot verwerping.
In het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep:
Voor zover het cassatiemiddel van Brein doel mocht treffen en de Hoge Raad het bestreden arrest mocht vernietigen, voert Ziggo tegen het onder zaaknummer 200.105.418/01 tussen partijen gewezen en op 28 januari 2014 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Den Haag, afdeling civiel recht (het ‘Arrest’), aan het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt doordat het hof heeft overwogen zoals in zijn bestreden arrest vervat en op grond daarvan heeft recht gedaan, zulks om de volgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
Zowel in het principale als het incidenteel cassatieberoep vordert Ziggo vergoeding van haar (later in deze procedure te specificeren) volledige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv.
In het incidenteel cassatieberoep
1. Onderdeel 1: Geen grondslag voor door brein gevorderd bevel
Inleiding
1.1
Het hof oordeelt in rov. 4.3 en 4.8, kort gezegd, dat een relevant deel van Ziggo's abonnees ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk1. heeft gepleegd door het uploaden van beschermde werken ‘via TPB’. Het hof oordeelt in rov. 4.4 dat deze uploadende abonnees van Ziggo zijn aan te merken als derden die de door Ziggo doorgegeven of opgeslagen informatie aan Ziggo verstrekken. Volgens het hof maken deze abonnees voor de door hen gepleegde auteursrechtinbreuken gebruik van de diensten van Ziggo die bestaan in het aan haar abonnees verschaffen van toegang tot internet. Om die reden is Ziggo, aldus het hof, aan te merken als tussenpersoon in de zin van de artikelen 8 lid 3 Arl, 11, 3e volzin, Hrl en 26d Aw. Het hof verwerpt op die grond Ziggo's grief 5.
1.2
Dit oordeel is rechtens onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft miskend dat Ziggo's abonnees niet met gebruikmaking van de dienst waarvan Brein jegens Ziggo staking vordert auteursrechtinbreuk plegen. Artikel 26d Aw (jo. artikelen 11, 3e volzin, Hrl en 8 lid 3 Arl) biedt geen voldoende grondslag voor de door Brein gevorderde geboden, mede gelet op de inbreuk die zij maken op de vrijheid van ondernemerschap die marktdeelnemers zoals internetproviders genieten krachtens artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘Handvest’) en de vrijheid van informatie van internetgebruikers zoals beschermd door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM.
- A.
In de gegevensuitwisseling tussen Ziggo's abonnees en TPB wordt geen auteursrechtelijk beschermd materiaal openbaar gemaakt of verveelvoudigd. Met gebruik van de door Ziggo verschafte toegang tot TPB maken haar abonnees daarom geen auteursrechtinbreuk. Dat abonnees hun auteursrechtelijk relevante dataverkeer via de door Ziggo geboden internettoegang laten plaatsvinden, rechtvaardigt geen bevel tot staking van de door Ziggo geboden dienst, voor zover die dienst toegang geeft tot TPB. Brein vordert geen staking van Ziggo's dienst, voor zover het dit auteursrechtelijk relevante dataverkeer betreft en de vorderingen van Brein strekken niet tot bescherming van auteursrechten op het ‘art work’ dat op TPB openbaar wordt gemaakt.
- B.
Artikel 26d Aw (jo. artikelen 11, 3e volzin, Hrl en 8 lid 3 Arl) biedt geen voldoende grondslag voor een inbreuk op de hierboven bedoelde grondrechten. Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid een bevel tot staking van een dienst te vorderen waarmee auteursrechtinbreuk wordt gemaakt. Dit omvat niet een blokkade van een website zoals door Brein gevorderd. Dat geldt in elk geval indien, zoals in dit geval, via de betreffende website geen auteursrechtelijk relevante gegevensuitwisseling plaatsvindt en het gevorderde gebod de mogelijk inbreuk makende gegevensuitwisseling tussen internetgebruikers onderling niet raakt. Bovendien kan de bepaling niet dienen als grondslag voor een preventieve blokkade van alle informatie op een website, ook voor zover daarmee geen auteursrechtinbreuk wordt gemaakt, en zo'n blokkade voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen van evenredigheid.
Uitgangspunten in cassatie
1.3
In cassatie dient het volgende tot uitgangspunt (vgl. rov. .1 onder a hof).
1.4
TPB bevat, voor zover relevant, een index van hoofdzakelijk magnet links, die gebruikers uploaden/plaatsen.2. Deze magnet links zijn adresregels die verwijzen naar een achterliggend bestand.3. Dat achterliggende bestand is een torrent-bestand en dat bevat gegevens (‘meta-informatie’) over de locatie en grootte van fragmenten van bestanden, welke fragmenten zich op computers van andere internetgebruikers bevinden.4.
1.5
Torrent-bestanden kunnen worden uitgewisseld door gebruikmaking van het BitTorrent protocol. Dit protocol is op zichzelf een neutraal protocol dat voor allerlei toepassingen kan worden gebruikt.5. Voor het gebruik van het BitTorrent protocol dient een internetgebruiker allereerst client software te downloaden en te installeren. Met een eenvoudige Google zoekopdracht krijgt de gebruiker tal van (gratis) client programma's aangeboden die binnen enkele seconden kunnen worden gedownload en geïnstalleerd.6.
1.6
Een torrent start deze client software en verschaft daarmee enkel toegang tot de swarm, de op dat moment actieve gebruikers van client software die over de gevraagde bestandsfragmenten beschikken. Of een magnet link uiteindelijk ook daadwerkelijk naar het gewenste bestand verwijst, zal pas blijken wanneer de client een download completeert en de gedownloade fragmenten op de PC van de beoogde gebruiker door de client zijn gecompileerd. Een dergelijk bestand zal veelal gecomprimeerd zijn en moet nog worden geopend met een mediaplayer. Het ontsluiten van het bestand gebeurt dus pas op het moment dat de gebruiker een mediaplayer opstart en het samengestelde bestand opent vanuit zijn PC. Op dat moment weet de gebruiker pas welk bestand is gedownload.7.
A. Nadere uitwerking van en toelichting op subonderdeel A: geen auteursrechtinbreuk ‘via TPB’
1.7
Het hof heeft in rov. 4.6 geoordeeld dat de beheerders van TPB geen mededeling van geüploade werken doen aan het publiek in de zin van artikel 3 Arl. TPB doet niet méér dan het bieden van toegang tot de meta-informatie in torrent-bestanden die nodig is om toegang tot de geüploade werken te krijgen. TPB biedt geen directe toegang tot beschermde werken. Dat is een essentieel verschil met Svensson8., waarin het HvJEU, kort gezegd, het plaatsen op een website van aanklikbare links (die directe toegang bieden) naar beschermde werken kwalificeert als mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 Arl. Daarom levert het plaatsen op TPB van magnet links en het gebruik van TPB als indexer van die links geen auteursrechtinbreuk op.9. Zie hierover voorts het verweer tegen principaal Middel I sub 5 en 6.
1.8
Nu het plaatsen op TPB van magnet links en het gebruik van TPB als indexer geen auteursrechtinbreuk oplevert, maken abonnees geen auteursrechtinbreuk met gebruik van de door Ziggo verschafte toegang tot TPB. Ziggo is te dien aanzien niet als tussenpersoon aan te merken in de zin van artikel 26d Aw (jo artikelen 11, 3e volzin, Hrl en 8 lid 3 Arl en) en daarom kan zij niet worden bevolen haar dienst van het verlenen van toegang tot het internet te staken, voor zover die dienst toegang geeft tot TPB. Het hof heeft dat miskend in rov. 4.3, 4.4 en 4.8 en daardoor blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
1.9
Voor zover het hof met zijn oordeel in rov. 4.3 dat sprake is van een uploaden ‘via TPB’ heeft bedoeld dat auteursrechtelijk materiaal wordt openbaar gemaakt door het plaatsen en indexeren van magnet links op TPB, dan is dat oordeel onbegrijpelijk c.q. innerlijk tegenstrijdig met zijn oordeel in rov. 1 onder a en rov. 4.6, en ontoereikend gemotiveerd tegenover de stellingen van Ziggo.
1.10
Voor zover het hof in rov. 4.3, 4.4 en 4.8 iets anders heeft bedoeld, is zijn oordeel eveneens rechtens onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. Artikel 26d Aw (jo artikelen 11, 3e volzin, Hrl en 8 lid 3 Arl en) laat uitsluitend een bevel toe tegen de tussenpersoon wiens dienst wordt gebruikt om auteursrechtinbreuk te maken. Daarvoor is, mede gelet op subonderdeel B, rechtens niet voldoende dat de dienst waarvan staking wordt gevorderd auteursrechtinbreuk van derden door gegevensuit-wisseling buiten deze dienst faciliteert. Voor een dergelijk bevel op de grondslag van artikel 26d Aw is vereist dat de dienst van de internet access provider — door het mede verlenen van toegang tot één of meer specifieke websites — daadwerkelijk en rechtstreeks wordt gebruikt om inbreuk op een auteursrecht of een naburig recht te maken.10.
1.11
UPC Wien/Constantin11. laat dit vereiste van een daadwerkelijk en rechtstreeks gebruik van de dienst voor auteursrechtinbreuk door derden onverlet. In deze zaak ging het om de website <kino.to> waarop de website-bezoeker rechtstreeks filmbestanden, welke auteursrechtelijk waren beschermd, kon downloaden of door middel van streaming kon afspelen zonder dat daarvoor toestemming van de auteursrechthebbenden was gegeven. Tegen die achtergrond oordeelde het HvJ dat UPC kon worden aangemerkt als tussenpersoon als bedoeld in artikel 8 lid 3 Arl omdat UPC zijn klanten toegang verschafte tot door een derde op het internet voor het publiek zonder toestemming van de rechthebbenden beschikbaar gestelde beschermde werken (zie punten 32 en 40). In de onderhavige zaak liggen de feiten anders, omdat, zoals het hof in rov. 4.6 oordeelt, TPB niet heeft te gelden als een derde die op internet beschermde werken beschikbaar stelt voor het publiek.
1.12
Het gegeven dat abonnees hun auteursrechtelijk relevante dataverkeer via de door Ziggo geboden internettoegang laten plaatsvinden, rechtvaardigt daarom geen bevel tot staking van de door Ziggo geboden dienst, voor zover die dienst toegang geeft tot TPB, en Brein vordert geen staking van Ziggo's dienst, voor zover het dit auteursrechtelijk relevante dataverkeer buiten TPB betreft. Daarbij geldt dat, zoals het hof in rov. 5.25 overweegt, de vorderingen van Brein niet strekken tot bescherming van auteursrechten op het in rov. 4.7 bedoelde ‘art work’.
1.13
Uitbreiding van artikel 26d Aw (jo artikelen 11, 3e volzin, Hrl en 8 lid 3 Arl en) tot gevallen waarin de dienst van de tussenpersoon niet daadwerkelijk en rechtstreeks wordt gebruikt voor auteursrechtinbreuk, zou weliswaar beantwoorden aan het door de Auteursrechtrichtlijn beoogde doel van een hoog beschermingsniveau van rechthebbenden, maar een onevenredige inbreuk maken op de vrijheid van ondernemerschap die marktdeelnemers zoals internetproviders genieten krachtens artikel 16 van het Handvest en de vrijheid van informatie van internetgebruikers zoals beschermd door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM. Een zodanig ruime uitleg zou onverenigbaar zijn met het overeenkomstig artikel 52, lid 1, in fine, van het Handvest na te streven rechtvaardige evenwicht tussen de toepasselijke grondrechten. De inbreuk op de vrijheid van informatie van Ziggo's abonnees kan voorts niet gelden als noodzakelijk in een democratische samenleving ter bescherming van de rechten van anderen, zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 EVRM.12. Bovendien zou ontoelaatbaar afbreuk worden gedaan aan het mede door de Auteursrechtrichtlijn beoogde doel van bevordering van de informatiemaatschappij.
1.14
Daarbij is van belang dat een mere conduit provider zoals Ziggo aan haar abonnees de dienst van toegang tot een communicatienetwerk verleent. Zij levert een algemene toegangsdienst aan haar abonnees door hen generiek toegang tot het internet te verlenen. Die toegang behoort op grond van het beginsel van netneutraliteit, behoudens strikte uitzonderingen, onbeperkt te zijn.13. Ziggo heeft geen kennis van de inhoud van het internetverkeer van haar abonnees en mag die kennis ook niet hebben.14. De abonnees bepalen zelf hun surf- en communicatiegedrag en zij zijn daarvoor zelf verantwoordelijk.15. Dit gezichtspunt maakt dat er a fortiori een voldoende rechtstreeks verband behoort te bestaan tussen de algemene toegangsdienst en de auteursrechtinbreuken, wil een access provider kunnen worden bezwaard met een bevel tot staking van haar dienst.16.
B. Nadere uitwerking van een toelichting op subonderdeel B: artikel 26d Aw geen voldoende grondslag voor bevel
1.15
Het hof heeft in rov. 4.3, 4.4 en 4.8 e.v. miskend dat artikel 26d Aw geen toereikende wettelijke grondslag biedt voor een bevel zoals gevorderd door Brein. Een inbreuk op de hierboven in 1.13 genoemde grondrechten dient ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM en/of artikel 52 lid 1 van het Handvest bij wet te zijn gesteld (‘prescribed by law’) en niet in strijd te komen met het Unierechtelijke rechtzekerheidsbeginsel. Uit artikel 26d Aw volgt niet, laat staan met een voldoende mate van precisie, dat op de grondslag van die bepaling een bevel zoals door Brein gevorderd kan worden toegewezen. Daarvoor is mede van belang dat het gevorderde bevel ingrijpt in de openbare communicatie infrastructuur, zich richt tegen een niet bij enige auteursrechtinbreuk betrokken derde en generiek, preventief en permanent werkt, in de zin dat daardoor voor alle abonnees, los van concrete inbreuken, op voorhand permanent de toegang tot alle informatie (waaronder rechtmatige gegevensuitwisseling) op TPB wordt geblokkeerd. Tegen deze achtergrond dienen hoge eisen worden gesteld aan de mate van precisie en voorzienbaarheid van een bevel op de voet van artikel 26d Aw.
1.16
Uit artikel 26d Aw volgt niet, laat staan voldoende duidelijk en/of voorzienbaar, dat daarin is voorzien in de mogelijkheid een bevel te vragen
- (i)
tegen een mere conduit provider die uitsluitend een algemene toegangsdienst verschaft;
- (ii)
tot staking van de toegang tot één of meer specifieke websites;
- (iii)
door een IP-filter en/of een DNS-blokkade aan te brengen, wat verder gaat resp. wat anders is dan het staken van een dienst;
- (iv)
dat bovendien generiek, preventief en permanent werkt;
- (v)
in het geval dat met de geboden dienst geen (rechtstreekse) auteursrechtinbreuk wordt gemaakt, en;
- (vi)
de auteursrechtelijk relevante gegevensuitwisseling tussen abonnees door het gevorderde bevel niet raakt.
1.17
In de rechtspraak van het HvJ is bij de uitlegging van artikel 8 lid 3 Arl en artikel 11, 3e volzin, Hrl niet kenbaar onder ogen gezien de vraag of met deze bepaling althans met de Nederlandse implementatiewetgeving in de gegeven omstandigheden (i) t/m (vi) dit artikel een grondslag biedt voor een bevel tegen een derde, laat staan dat is voldaan aan het vereiste van ‘prescribed by law’ en/of het Unierechtelijke rechtszekerheidsbeginsel. Ook in het recente arrest UPC Wien/Constantin17. zijn geen daarop gerichte prejudiciële vragen beantwoord, nog daargelaten dat het HvJ zich nog niet, mede in het licht van artikel 10 lid 2 EVRM, heeft kunnen uitspreken over een geval met de achter (i) t/m (vi) weergegeven kenmerken. De rechtspraak van het HvJ biedt evenmin de vereiste mate van precisie en voorzienbaarheid voor een bij wet gestelde beperking van grondrechten.
1.18
Daarbij komt mede betekenis toe aan het gegeven dat de Nederlandse wetgever zich bij herhaling heeft uitgelaten in de zin dat voor filtermaatregelen zoals door Brein gevorderd geen wettelijke grondslag bestaat.18. Daartoe is in appel gewezen op de ‘Speerpuntenbrief’ van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 22 april 2011 en de Motie-Verhoeven. Voorts is gewezen op de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel19. en betoogd dat daaruit volgt dat maatregelen tegen access providers niet bedoeld zijn, omdat die doorgaans juist niet effectief zullen blijken.20. De wetgever heeft met artikel 26d Aw kennelijk slechts het oog gehad op specifieke maatregelen die bijvoorbeeld hosting providers kunnen treffen om bepaalde als inbreukmakend geoordeelde informatie te verwijderen.21. De in de MvT genoemde situatie waarin een mere conduit tussenpersoon wél zou kunnen optreden, is kennelijk beperkt tot situaties waarin een inbreukmaker zelf bepaalde informatie op zijn eigen systemen heeft staan en een overeenkomst heeft met de mere conduit provider.22.
1.19
Ziggo heeft, tegen deze achtergrond, in appel benadrukt dat artikel 26d Aw in elk geval niet kan dienen als (voorzienbare) grondslag voor een filtermaatregel zoals gevorderd door Brein. Een bevel tot staking van een dienst is rechtens en feitelijk niet gelijk aan en ook niet op één lijn te stellen met een gebod om een IP-filter of DNS-blokkade aan te brengen.23. Dit vergt immers een aanpassing van software en systemen, met als resultaat dat niet de dienst van toegang verlening tot het internet wordt gestaakt, maar door een actieve handeling van de internet access provider de dienst wordt gemodificeerd, waardoor in de aan abonnees verleende algemene toegangsdienst de toegang tot bepaalde IP-adressen wordt geblokkeerd. Daarbij komt dat de Nederlandse wetgever in artikel 26d Aw als implementatiewetgeving van artikel 11, derde volzin, Hrl welbewust heeft gekozen voor een beperking tot een bevel tot staking van de dienst. Artikel 6:196c BW, dat strekt ter omzetting van Richtlijn 2000/31/EG, biedt, mede gelet op de in randnummer 1.18 aangehaalde wetsgeschiedenis en de wetsgeschiedenis van artikel 26d Aw24., geen adequate grondslag voor een generieke, permanente en preventieve IP-filter of DNS-blokkade tegen een mere conduit provider.
1.20
Ziggo heeft, tegen deze achtergrond, voorts benadrukt dat de door Brein gevorderde geboden niet overeenstemmen met de Handhavingsrichtlijn en niet gelijk kunnen worden gesteld aan een maatregel die is gericht op voorkoming van nieuwe inbreuken in de toekomst. Artikel 9 lid 1 sub a en artikel 11 Hrl spreken van inbreuk op ‘een recht van intellectuele eigendom’ en inbreuk op ‘een auteursrecht’. Alleen in gevallen waarin een concrete inbreuk is vastgesteld kan bij een concrete dreiging van herhaling van die concrete inbreuk (inbreuken van dezelfde aard door dezelfde persoon en op dezelfde merken) een verbod voor de toekomst worden gegeven.25. Immers, alleen in die gevallen kan met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat er daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt en dat de maatregel geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer schept. De rechter dient voor dat specifieke geval immers te kijken naar de geldigheid van het recht waarop (beweerdelijk) inbreuk wordt gemaakt, de vraag of toestemming is verkregen, de tijd en plaats van de inbreuk en andere feitelijke omstandigheden van het geval.26.
2. Onderdeel 2: Bezoek aan tpb niet aanzienlijk afgenomen na blokkade
2.1
In rov. 5.8 oordeelt het hof dat er vanuit gegaan wordt dat in Nederland het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen na blokkade A/A1, zeker nadat blokkade B erbij is gekomen, ook al is die site via proxy's (voor zover nog niet ‘neergehaald’ door Brein), mirror-sites en VPN-verbindingen nog steeds bereikbaar voor de Nederlandse internetgebruiker. De enige dragende overweging die het hof daarvoor geeft is dat de juistheid van dit uitgangspunt wordt bevestigd door een weblog bericht van Huijbregts op 4 juli 2012. Het hof overweegt dat de afname van het bezoek aan TPB volgens website-statistieken als Alexa en Google Trends overigens sterker is dan die in werkelijkheid zal zijn, aangezien daarbij het verkeer naar TPB via een proxy niet wordt gemeten als verkeer naar TPB. De precieze grootte van de afname behoeft, volgens het hof, niet te worden vastgesteld.
2.2
Deze oordelen zijn onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd tegenover de stellingen van Ziggo en 's hofs eigen vaststellingen.
2.3
Ziggo heeft in eerste aanleg en appel bestreden dat het bezoek aan TPB (significant) is afgenomen na blokkade A/A1 (en na blokkade B).27. Ziggo heeft daartoe enerzijds gewezen op de vele eenvoudige omzeilingstechnieken, waaronder proxy's, waardoor onverminderd toegang kan worden verkregen tot TPB en heeft anderzijds gesteld dat de blokkade niet heeft geleid tot vermindering van het BitTorrent verkeer. Het hof heeft in rov. 5.13 e.v. vastgesteld dat van een significante afname van het BitTorrent verkeer na de blokkade geen sprake is geweest, waarbij het hof in het midden heeft gelaten of dat verkeer TPB of andere torrent-websites betreft. Het hof heeft voorts in rov. 5.19 geoordeeld dat, kort gezegd, geen sprake is van een significante vermindering van het aantal auteursrechtinbreuken, omdat een kleine(re) groep (geoefende) gebruikers daarvoor verantwoordelijk is, die bekend is met ontwijkings-mogelijkheden. Daarbij geldt de kanttekening dat, zoals het hof terecht vaststelt in het slot van rov. 5.14, ook de gemiddelde ‘luie’ internetter (de meest eenvoudige) ontwijkingsmethoden zoals proxy's zal kunnen gebruiken om TPB te bereiken.
2.4
De stellingen van Ziggo en 's hofs eigen vaststellingen laten de reële mogelijkheid open dat Ziggo's abonnees in de onderzochte periode in overwegende mate gebruik heeft gemaakt van omzeilingstechnieken om TPB te bereiken en via TPB peer-to-peer file sharing van beschermd materiaal te realiseren. Dat ligt ook in de rede gegeven de grote eenvoud van het grote en groeiende aantal beschikbare omzeilingstechnieken, waarop Ziggo in o.m. MvG nr. 285 e.V. met verwijzing naar rapporten van TNO heeft gewezen, en het juist wervende effect van inbreukacties tegen TPB.28. Tegen deze achtergrond kon het hof niet volstaan met verwijzing naar een mededeling op een weblog van een medewerker van XS4ALL. Bovendien heeft het hof enerzijds miskend dat Brein op die mededeling niet, laat staan voldoende kenbaar, een beroep is gedaan voor haar betoog dat de blokkade effectief was29. en anderzijds valt die mededeling bezwaarlijk te begrijpen in de zin dat gebruikers niet via omzeilingstechnieken in gelijke mate TPB zijn blijven bezoeken.
2.5
Voor zover het hof voor zijn oordeel (mede) betekenis zou hebben toegekend aan Breins stellingen over website-statistieken zoals Alexa en Google Trends, mocht het hof niet voorbijgaan aan de gemotiveerde kritiek daarop van Ziggo. Zoals Ziggo bij MvG heeft aangevoerd is de Alexa-ranking — ook volgens deskundigen — een onbetrouwbaar meetinstrument. De Alexa-ranking is gebaseerd op een Toolbar in de internetbrowser. Dat wil zeggen dat de ranking gebaseerd is op een selectief aantal en soort gebruikers, die het kennelijk niet erg vinden dat hun internetverkeer gemonitord wordt.30. De Alexa-ranking houdt ook geen rekening met omzeilingen, zoals het hof terecht overweegt in rov. 5.8. Het hof verbindt daaraan echter de conclusie dat de afname sterker lijkt dan die in werkelijkheid zal zijn, terwijl volgens Ziggo's betoog aan de Alexa-ranking helemaal geen betekenis kan worden toegekend. De ranking geeft een zeer vertekend beeld, zeker nu bedacht moet worden dat niet alleen de grote professionele uploader, maar — zoals het hof in het slot van rov. 5.14 overweegt — ook de gemiddelde ‘luie’ internetter op grote schaal gebruik maakt van omzeilingstechnieken, zoals proxy's.31.
3. Onderdeel 3: Gevorderde maatregelen bezwarend voor ziggo en abonnees
3.1
Voor zover het hof in rov. 5.22 (bij wege van eindbeslissing) heeft geoordeeld dat, naar door Brein bij MvA is gesteld door Ziggo c.s. (daarna) niet (meer) gemotiveerd is betwist, de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert en dat, naar door Brein eveneens onweersproken is gesteld, Ziggo c.s. verder op grote schaal hun abonnees blokkeren en afsluiten, is dat oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. Ziggo heeft, in tegenstelling tot de volledig ongemotiveerde betwisting zijdens Brein bij MvA nr. 509, in MvG nrs. 198–205, 312–337 gemotiveerd uiteengezet en in MvG nr. 349 concreet te bewijzen aangeboden, dat de door Brein gevorderde maatregelen disproportioneel zijn met het oog op de belangen van Ziggo en de belangen van abonnees, terwijl zij voorts belangrijke maatschappelijke neveneffecten hebben.
3.2
Ziggo heeft t.a.p. erop gewezen dat de gevorderde maatregelen vergen dat zij haar systemen (routers) zo inricht dat het verkeer gefilterd wordt en vervolgens naar een andere webpagina wordt geleid. Daarbij heeft zij gemotiveerd en gedocumenteerd uiteengezet dat er aanzienlijke risico's zijn verbonden aan de IP en DNS blokkades die Brein heeft gevorderd. In essentie gaat het daarbij om het risico van storingen doordat in bedrijfskritische onderdelen van het netwerk moet worden ingegrepen. Ziggo heeft gewezen32. op een TNO-onderzoek van 7 juni 201033. waaruit volgt dat fouten bij het invoeren van een blokkade zoals door Brein gevorderd, grote impact kunnen hebben, zoals het wegvallen van netwerkconnectiviteit of onbereikbaarheid van een derde. Voor Ziggo bestaat het risico op verminderde gebruikerservaring, overbelasting van de helpdesk, schadeclaims en afbreuk aan haar kwaliteitsimago.34. Ook heeft Ziggo gewezen op de noodzaak van het controleren of van tijd tot tijd updaten van de lijsten met te blokkeren IP adressen en domeinnamen. Dit brengt de nodige inspanning en kosten met zich en tevens het risico van aansprakelijkheid jegens derden en het verbeuren van een dwangsom.35.
3.3
Daarbij heeft Ziggo gesteld dat de gevorderde blokkade door het daarmee gepaard gaande gebruik van omzeilingstechnieken door de abonnees een risico geeft dat computers met virussen, spyware of malware worden besmet, zeker in situaties waarbij computers worden gedeeld en niet iedereen wetenschap heeft van (al dan niet softwarematig) gewijzigde DNS instellingen, hetgeen bepaalde verhoogde risico's met zich brengt (zoals een verhoogd risico voor cybercriminaliteit).36.
3.4
Ziggo heeft t.a.p. voorts de aandacht gevestigd op enerzijds het (ook door haar abonnees gepercipieerde) maatschappelijk belang bij een open en vrij internet alsmede het gegeven dat de blokkeringsmaatregelen ook de toegang tot legaal materiaal blokkeren en anderzijds het ‘escalatierisico’ van toewijzing van de door Brein gevorderde blokkeringsmaatregelen. Zoals Ziggo gemotiveerd heeft gesteld, is het bepaald waarschijnlijk dat het niet bij de onderhavige procedure blijft, maar dat toewijzing van het door Brein gevorderde bevel voorzienbaar zal leiden tot nieuwe blokkeringsverzoeken en verbodsacties. De door Ziggo gestelde risico's zullen alleen maar aan gewicht toenemen, tijdsbeslag vergen en tot kosten leiden, mede omdat een access provider, gegeven de te borgen netneutraliteit en de — zowel contractueel als wettelijk beschermde — belangen van haar klanten, steeds zeer kritisch zal moeten bezien of zij aan een blokkeringsverzoek gevolg kan geven en bij twijfel het oordeel van de rechter zal moeten vragen.
3.5
Tegen deze achtergrond is onbegrijpelijk 's hofs oordeel dat Ziggo haar betwisting van Breins stelling in MvA nr. 509 onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat zijdens Ziggo niet meer is gereageerd op de stelling van Brein in MvA nr. 544 dat Ziggo c.s. ‘op grote schaal hun abonnees zouden blokkeren en afsluiten’ kan hieraan niet afdoen. Die stelling, waarop gelet op de beperkte spreektijd bij appelpleidooi niet is gereageerd, doet niets af aan de door Ziggo bij MvG gemotiveerd en gedocumenteerd uiteengezette risico's van de door Brein gevorderde generieke IP en DNS blokkades. Dat zijn immers andere maatregelen dan de maatregel van het in voorkomende gevallen afsluiten van individuele abonnees als daar gegronde redenen voor zijn. Deze stelling van Brein behoefde Ziggo niet te begrijpen als een gemotiveerde reactie op haar betoog dat de gevorderde blokkeringsmaatregelen daadwerkelijk bezwarend zijn.
4. Onderdeel 4: Ziggo kan ook opkomen voor belangen van haar abonnees
4.1
Het hof verwijst in rov. 5.4 uitsluitend naar de in artikel 16 van het Handvest vastgelegde vrijheid van ondernemerschap en in rov. 5.22 betrekt het hof uitsluitend eigen belangen van Ziggo. Ziggo heeft een beroep gedaan op het principiële belang van haar abonnees bij een vrij en open internet en heeft betoogd dat de door Brein gevorderde maatregelen óók de toegang tot legaal materiaal blokkeren en reeds daarom disproportioneel zijn.37. Voor zover het hof aldus impliciet zou hebben geoordeeld dat Ziggo als access provider voor haar verweer tegen de door Brein gevorderde blokkeringsmaatregelen geen beroep kan doen op de — mede door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM beschermde — belangen van haar abonnees (informatievrijheid), dan is dat oordeel rechtens onjuist.
4.2
Uit UPC Wien/Constantin38. volgt dat, indien een aangesproken access provider niet opkomt voor de belangen van internetgebruikers, de nationale rechter deze internetgebruikers ‘de mogelijkheid moet bieden hun rechten voor de rechter te laten gelden nadat de door de internetprovider genomen uitvoeringsmaatregelen bekend zijn’. Het hof had Ziggo's abonnees of een voor hun representatieve organisatie in het geding moeten betrekken althans tot interventie moeten uitnodigen, indien het van oordeel was dat Ziggo in deze procedure geen beroep kan doen op de — mede door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM beschermde — belangen van haar abonnees. Nu het hof dat niet heeft gedaan behoorde het recht te doen op het betoog van Ziggo dat artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM zich verzetten tegen het door Brein gevorderde bevel.
In het principaal cassatieberoep
5. Verweer tegen middel I: Mededeling aan het publiek / openbaarmaking
Verweer tegen Middel Ia
5.1
Middel la betoogt in essentie dat TPB, anders dan het hof heeft geoordeeld, door het ter beschikking stellen van meta-informatie die naar (delen van) auteursrechtelijk beschermde bestanden kan verwijzen, een mededeling aan het publiek van die bestanden verricht, en dat TPB dientengevolge auteursrechtinbreuk pleegt.
5.2
Ziggo gaat hier slechts kort op in. Het ligt niet op haar weg als access provider om de beheerders van TPB te verdedigen. Voor Ziggo is met name relevant, kort gezegd, of zij rechtens als tussenpersoon kan worden aangemerkt en of maatregelen zoals door Brein gevorderd gelet op de daarbij betrokken belangen toelaatbaar zijn. Het komt dezerzijds voor dat de vraag of de beheerders van TPB al dan niet auteursrechtinbreuk plegen niettemin een belangrijke is. Een bevestigend antwoord op die vraag zal al gauw leiden tot verdere beperkingen van een vrij en open internetverkeer door nieuwe acties tegen access providers.
5.3
Het middel kan op zichzelf niet tot cassatie leiden, nu immers het hof al is uitgegaan van de premisse dat Ziggo valt aan te merken als tussenpersoon in de zin van artikel 26d Aw ten aanzien van auteursrechtinbreuk gepleegd door abonnees (rov. 4.4 jo 4.8). Het hof heeft, kort gezegd, de impact onderzocht die het ontoegankelijk maken van de meta-informatie op TPB met betrekking tot beschermde werken heeft op het BitTorrent verkeer. Of TPB nu inbreuk door derden faciliteert dan wel zelf openbaar maakt, zoals het middel wil, maakt geen relevant verschil voor de vorderingen tegen Ziggo. Brein heeft bij het middel voorwaardelijk belang voor het geval overeenkomstig Ziggo's incidenteel onderdeel 1 wordt geoordeeld dat Ziggo's abonnees niet met gebruikmaking van haar diensten als tussenpersoon auteursrechtinbreuk hebben gepleegd.
5.4
Naar het dezerzijds voorkomt is de kernvraag die het middel (in randnummer 5) aan de orde stelt of het Svensson-arrest tot de conclusie voert dat de beheerders van TPB auteursrechtinbreuk plegen. Volgens Ziggo is de onderhavige zaak wezenlijk verschillend van die waarop dat arrest betrekking had.
5.5
Uit punt 18 van Svensson blijkt dat het daar ging om een situatie waarin ‘door het plaatsen op een website van aanklikbare links naar beschermde werken die zonder enige toegangsbeperking op een andere website zijn gepubliceerd, de gebruikers van eerstgenoemde website een directe toegang tot die werken wordt geboden.’ Die situatie doet zich in casu niet voor, alleen al omdat er geen sprake is van werken die op een bepaalde website — of op welke website dan ook — zijn gepubliceerd, en die derhalve slechts via die website toegankelijk zijn. De meta-informatie die door TPB als indexer beschikbaar wordt gesteld leidt daarentegen slechts naar de ‘swarm’ en naar deelbestanden die daar deel van uitmaken en die zich niet op bepaalde websites bevinden. Ook staat niet vast of en in hoeverre daarmee tevens toegang wordt verkregen tot gehele werken, iets wat hoogstens in een later stadium kan worden vastgesteld. Voorts bevindt de swarm zich niet op één bepaalde website, of op welke website of verzameling van websites dan ook, maar op de computers van individuele gebruikers, en kan toegang tot (deel)bestanden in de swarm niet — zoals in Svensson — slechts worden verkregen via (een link naar) een bepaalde website, maar langs talloze wegen. Niet enkel via (links op) bepaalde websites zoals die van TPB, maar ook via programma's die zich op de PC's van individuele gebruikers bevinden en die zelfstandig contact leggen met de swarm en de voor het downloaden van bepaalde (deel)bestanden noodzakelijke informatie rechtstreeks op het internet opsporen.
5.6
Het komt Ziggo voor dat de in randnummers 2 sub a t/m i en 3. alsmede 5 en 6 genoemde omstandigheden, indien juist, in dit licht nog geen grondslag opleveren, om te kunnen spreken van een mededeling aan het publiek c.q. openbaarmaking door de beheerders van TPB in de zin van artikel 3, lid 1, van de Arl en artikel 1 Aw. De op een groot aantal veelsoortige feitelijke omstandigheden gebaseerde benadering van Brein leidt niet tot een hanteerbaar criterium of en, zo ja, wanneer, de beschikbaarstelling op een website van meta-informatie en het ook anderszins faciliteren van peer-to-peer gegevensuitwisseling, een mededeling aan het publiek oplevert. In dit criterium dient, ook na Svensson, terughoudendheid tot uitdrukking te worden gebracht.39.
5.7
In Svensson is weliswaar aangenomen dat het plaatsen van aanklikbare links naar beschermde werken die op een andere website zijn gepubliceerd in de omstandigheden van dat geding een mededeling aan een publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van de Arl oplevert, maar oordeelde het HvJEU tevens dat van auteursrechtinbreuk geen sprake was. Een op Svensson gebaseerde a contrario-redenering dat in andere gevallen wél sprake is van auteursrechtinbreuk zou ver reikende en volstrekt onoverzienbare consequenties hebben, aangezien welhaast iedere link op iedere website naar materiaal dat zich op andere websites — of zelfs waar dan ook op het internet — bevindt, uiteindelijk toegang kan blijken te geven tot ongeautoriseerd materiaal. Alleen al op Youtube staan grote hoeveelheden materiaal waarvan de rechtmatigheid niet vaststaat — terwijl Youtube een beleid hanteert ter bescherming van auteursrechten. Op talloze websites staan foto's en artikelen die zijn overgenomen uit andere bronnen zonder dat de rechtmatigheid ervan afdoende is onderzocht, gesteld al dat dat mogelijk zou zijn. Een verbod van toegang tot een website omdat zich daarop links bevinden die indirect toegang kunnen verschaffen tot materiaal dat wellicht inbreuk maakt op auteursrechten is onverenigbaar met het fundamentele belang van de uitings- en communicatievrijheid op het internet.
5.8
Tegen deze achtergrond ligt het ook niet in de rede om, zoals randnummer 7 betoogt, een gezamenlijke inbreuk van TPB en abonnees te construeren. Voor zover randnummer 7 zich erop beroept dat abonnees inbreuk plegen door het uploaden van beschermde werken stemt dat overeen met wat het hof in rov. 4.2 e.v. heeft geoordeeld, terwijl inmiddels duidelijk is dat ook het downloaden auteursrechtinbreuk oplevert.
Verweer tegen Middel Ib
5.9
Randnummer 1 van Middel Ib bouwt voort op de klachten van Middel Ia en deelt het lot daarvan. Voor zover randnummers 2 en 3 betogen dat Ziggo geldt als tussenpersoon, omdat abonnees met de door haar aan hen verleende dienst van internettoegang, auteursrechtinbreuk plegen, faalt het. Brein vordert in dit geding immers de staking van de dienst van Ziggo voor zover Ziggo met die dienst als tussenpersoon toegang verleent tot TPB. De grondslag voor die vordering is dat Ziggo tussenpersoon is ten aanzien van deze dienst en dat met gebruik daarvan auteursrechtinbreuk wordt gepleegd. Brein heeft niet gesteld en aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Ziggo (ook) tussenpersoon zou zijn ten aanzien van enig (auteursrechtelijk relevante) handelen van haar abonnees buiten TPB om.
5.10
De opvatting dat artikel 26d Aw zich ook uitstrekt tot het verlenen van diensten waarvan de dienstverlener weet of behoort te weten dat deze diensten voor auteursrechtinbreuk kunnen worden gebruikt, vindt voorts geen steun in het recht. Artikel 26d Aw vergt — terecht — geen feitelijke of normatieve wetenschap van de access provider ter zake van inbreuk door derden. Het beginsel van netneutraliteit laat dat ook niet toe. De stelling of suggestie dat de internetprovider ‘betrokken is bij […] een inbreukmakende doorgifte’ resp. ‘een aandeel heeft in het geheel van inbreukmakende handelingen’ is, mede in het licht van dat beginsel, fundamenteel onjuist.
6. Verweer tegen middel II: Artikel 26d aw, bewijslast
Verweer tegen Middel IIa: evenredigheidsbeginsel, effectiviteitstoets
6.1
Middel IIa valt uiteen in twee rechtsklachten. Randnummer 1 klaagt, in essentie, dat uit het L'Oréal/eBay-arrest40. volgt dat de op grond van artikel 26d Aw op te leggen maatregelen redelijk en billijk moeten zijn en evenredig aan het daarmee beoogde doel, hetgeen volgens Brein niet inhoudt dat een rol speelt of en in hoeverre het met de maatregelen beoogde doel uiteindelijk wordt bereikt. Randnummer 2 betoogt, vooral, dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘Handvest’) en een daarin gelegen evenredigheidseis niet in de afweging dient te worden betrokken omdat de vrijheid van ondernemerschap geen absolute is en de beperking van artikel 26d Aw als implementatie van EU-richtlijnen eo ipso aan het evenredigheidsvereiste voldoet.
6.2
Beide rechtsklachten falen.
Het evenredigheidsbeginsel (randnummer 1)
6.3
Artikel 26d Aw — dat een implementatie is van secundair Unierecht, namelijk van artikel 11, derde volzin Hrl, dat verwijst naar artikel 8 lid 3 Arl — moet richtlijnconform worden uitgelegd.41. Bij die richtlijnconforme uitleg moet rekening worden gehouden met het feit dat richtlijnen, als instrumenten van afgeleid Unierecht, op hun beurt conform het primaire Unierecht moeten worden uitgelegd, zijnde de verdragen en de algemene beginselen van Unierecht alsook (ingevolge artikel 6 lid 1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (‘EUV’)) het Handvest.42. Unierecht moet vervolgens (ingevolge artikel 6 lid 3 EUV) conform het EVRM en de uitlegging daarvan door het EHRM worden uitgelegd omdat de Unie daarbij partij is (zie artikel 6 lid 2 EUV).43.
6.4
Het beginsel van evenredigheid is een algemeen beginsel van Unierecht en houdt in dat een op te leggen beperking of maatregel (i) geschikt moet zijn voor het doel dat ermee wordt beoogd44. en (ii) noodzakelijk moet zijn om dit doel te bereiken. Het noodzakelijkheidsvereiste onder (ii) houdt in dat de minst verstrekkende wijze om het doel te bereiken moet worden gekozen en dat er nog iets moet overblijven in die zin dat de beperking niet het hele recht te niet doet gaan.45. De eisen van geschiktheid en noodzakelijkheid zijn geen communicerende vaten, maar vormen een getrapte toetsing. Wanneer een maatregel niet geschikt is voor het doel dat daarmee wordt beoogd, dient de maatregel niet te worden opgelegd, ongeacht de noodzakelijkheid ervan.
6.5
Het evenredigheidsbeginsel is voorts neergelegd in de toepasselijke richtlijnen. Uit de artikelen en de considerans van de Arl en Hrl — zie m.n. considerans Arl nr. 58 en artikel 3 lid 2 Hrl — volgt dat maatregelen onder meer doeltreffend en evenredig moeten zijn.46. Uit de rechtspraak van het HvJEU over de uitleg van deze richtlijnen blijkt dat de rechters van de lidstaten ook bij de tenuitvoerlegging van de in de richtlijnen bedoelde maatregelen moeten zorgen dat zij het nationale recht richtlijnconform uitleggen en dat hun uitleg niet in strijd komt met de grondrechten of andere algemene beginselen van Unierecht zoals het evenredigheidsbeginsel.47.
6.6
Daarnaast bepaalt artikel 52, lid 1, Handvest dat beperkingen op onder het Handvest beschermde rechten en vrijheden slechts toelaatbaar zijn voor zover die beperkingen voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Datzelfde geldt ook buiten het Unierecht op grond van de verschillende verdragsbepalingen van het EVRM, waarvan in deze zaak artikel 10 van belang is.
6.7
De opvatting van Brein dat geen rol behoort te spelen of en in hoeverre gevorderde maatregelen het beoogde doel bereiken staat haaks op het evenredigheidsbeginsel zoals dat in vaste rechtspraak van het HvJEU (waaronder het in rov. 5.3 aangehaalde arrest L'Oréal/eBay) en het EHRM wordt toegepast en uitgelegd. De geschiktheidseis die vergt dat een beperking of maatregel geschikt is voor het daarmee beoogde doel althans de maatstaf van proportionaliteit stricto senso houdt de door het hof gehanteerde effectiviteitstoets in. Maatregelen en beperkingen kunnen niet in redelijke verhouding staan met het daarmee beoogde doel, indien dit doel niet wordt bereikt of, afhankelijk van de omstandigheden, dit doel in onvoldoende mate wordt bereikt.48.
6.8
De (subsidiaire) opvatting van Brein dat alleen als ten tijde van het opleggen van de maatregel duidelijk is dat het beoogde doel in het geheel niet kan worden bereikt, miskent dat het bij de beoordeling van de geschiktheid van de maatregel niet erom gaat vast te stellen dat op voorhand duidelijk is dat de maatregel volledig ongeschikt is om het doel te bereiken. Het gaat om een toetsing van de evenredigheid tussen het gediende belang en daarvoor ingezette maatregel. Die toetsing vergt een open, contextuele benadering, waarin, afhankelijk van de omstandigheden, ook een onvoldoende effectiviteit aan de toelaatbaarheid van een maatregel in de weg staat. Het betoog van Brein dat het bij de geschiktheidstoetsing aankomt op alle omstandigheden van het geval is rechtens juist. Anders dan randnummer 1 stelt, komt het daarbij niet aan op omstandigheden die relevant zijn voor de noodzakelijkheidstoetsing, zoals het door Brein eerder rechtstreeks bestrijden van auteursrechtinbreuken.
6.9
Het hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door, in de gegeven omstandigheden van het geval, een voldoende mate van effectiviteit te vergen in de zin dat de actie van Brein tegen Ziggo c.s. daadwerkelijk en voldoende significant bijdraagt aan liet door Brein beoogde doel, namelijk een vermindering van peer-to-peer gegevensuitwisseling van beschermd materiaal. Het uitvoerig gemotiveerde oordeel van het hof luidt dat de gevorderde maatregel niet significant bijdraagt aan dit doel. Zoals in het verweer tegen Middel III nader wordt uiteengezet, heeft het hof begrijpelijk, binnen de hem als feitenrechter toekomende ruimte, de effectiviteit van het gevorderde gebod tegen Ziggo c.s. onvoldoende bevonden, zulks mede tegen de achtergrond van de volgende gezichtspunten, die een effectiviteitstoets zoals door het hof gehanteerd in de context van het onderhavige geval rechtvaardigen.
- a.
De hoedanigheid van Ziggo als mere conduit provider, tegen wie een gebod wordt gevorderd, rechtvaardigt een meer indringende evenredigheids- en effectiviteitstoetsing. Ziggo is een derde ten opzichte van auteursrechtinbreuk door anderen.49.
- b.
Het is evident dat, bij een te lichte invulling van de evenredigheidsmaatstaf, het in incidenteel onderdeel 3 genoemde escalatierisico zich zal verwerkelijken. Access providers zullen steeds vaker doelwit zijn van acties op grond van artikel 26d Aw met daarmee toenemende kosten en risico's.50.
- c.
Brein vordert een IP-filter die generiek is en dus ook de toegang tot legaal materiaal afsluit51., permanent is en dus ook de toegang tot een website ongeacht haar toekomstige inhoud blokkeert52. en preventief53. werkt doordat geen gepleegde inbreuk aan de maatregel ten grondslag wordt gelegd tot beëindiging waarvan de maatregel strekt.
- d.
Aan Breins vordering ligt geen gestelde concrete inbreuk bij een concrete dreiging van herhaling van die concrete inbreuk (inbreuken van dezelfde aard door dezelfde persoon en op dezelfde rechten) ten grondslag. Aan die vordering is inherent dat niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk inbreuk is of zal worden gemaakt en dat de maatregel geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer schept en dus internetgebruikers niet nodeloos de rechtmatige toegang tot informatie ontzegt.54.
- e.
Zo al sprake is van een voldoende wettelijke grondslag van de gevorderde maatregel, is in elk geval sprake van een verwijderd, indirect verband tussen de gevorderde blokkademaatregelen en de gestelde, maar niet concreet en individualiseerbaar aangetoonde, inbreuken. Ook die mate van verwijdering van dit verband rechtvaardigt dat de contextuele effectiviteitstoetsing niet een te lichte is.55.
6.10
In het ná 's hofs Arrest maar vóór de cassatiedagvaarding gewezen arrest UPC Wien/Constantin formuleerde het HvJEU in punt 63 een ‘dubbele voorwaarde’:
‘Bijgevolg kan echter niet worden aangenomen dat de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering van een bevel als dat van het hoofdgeding, ofschoon zij in voorkomend geval niet kunnen leiden tot een volledige beëindiging van de op het intellectuele-eigendomsrecht gemaakte inbreuken, onverenigbaar zijn met het overeenkomstig artikel 52, lid 1, in fine, van het Handvest na te streven rechtvaardige evenwicht tussen alle toepasselijke grondrechten, evenwel op de dubbele voorwaarde dat zij de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen en dat zij tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.’
6.11
Het is de vraag of deze dubbele voorwaarde van UPC Wien/Constantin geldt in een geval als liet onderhavige. Het HvJEU deed zijn prejudiciële uitspraak — in een zaak waarin specifiek genoemde auteursrechtelijk beschermde werken door kino.to ter beschikking werden gesteld door middel van streaming — vanuit de theoretische premisse dat de mogelijkheid bestond dat blokkeringsmaatregelen technisch konden worden omzeild (punt 6 en punt 60).56. In dit geval heeft het hof echter vastgesteld — en moest het hof als appelrechter ex nunc vaststellen — dat het gevorderde en in eerste aanleg opgelegde gebod geen effect heeft gesorteerd. Dat het HvJEU niet vergt dat op voorhand zeker is dat een gevorderde maatregel effect zal hebben, laat onverlet dat de nationale feitenrechter betekenis mag toekennen aan de in appel wel bekende en meetbaar geworden effecten. In deze zaak staat vast dat in een dusdanig hoge mate gebruik wordt gemaakt van ontwijkingsmogelijkheden, dat niet langer kan worden gezegd dat de gevorderde maatregelen effectief zijn.
6.12
Voor zover de dubbele voorwaarde geldt in een geval als het onderhavige en uitputtend is, in de zin dat zij de in randnummer 6.9 verdedigde contextuele benadering zou uitsluiten, faalt Middel Ila reeds, omdat het geen daarop gerichte klachten bevat. Bovendien geldt dat, wanneer dan naar het tweede deel van de ‘dubbele voorwaarde’ wordt gekeken, het hof in zijn arrest a quo klaarblijkelijk geen onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. De daadwerkelijk aangetoonde ineffectiviteit van de door Brein gevorderde maatregelen betekent immers dat van verhinderen, bemoeilijken laat staan van ernstig ontraden door Ziggo c.s. niet kan worden gesproken. De praktijk wijst immers uit, zoals het hof heeft vastgesteld, dat de blokkademaatregelen er niet toe leiden dat minder beschermde werken worden opgeroepen. Bovendien blokkeert de toegang tot TPB ook de toegang tot een substantiële hoeveelheid legaal materiaal, terwijl de mate waarin in de toekomst sprake is van ongeautoriseerd materiaal veranderlijk is.57.
Vrijheid van ondernemerschap (randnummer 2)
6.13
De klachten van randnummer 2 falen reeds bij gebrek aan belang, 's Hofs toetsing aan het Unierechtelijke evenredigheidsvereiste houdt stand, ook los van een weging in dat verband van de vrijheid van ondernemerschap. 's Hofs oordeel is bovendien juist, omdat toetsing aan de vrijheid van meningsuiting tot een gelijk resultaat voert als waartoe het hof is gekomen. De klachten kunnen ook afgezien hiervan niet tot cassatie leiden.
6.14
De rechtsklacht van randnummer 2 neemt terecht tot uitgangspunt dat artikel 26d Aw wetgeving behelst die de vrijheid van ondernemerschap in de zin van artikel 16 Handvest beperkt en dat een beperking ingevolge artikel 52 lid I Handvest op zichzelf is toegestaan. Dit neemt echter niet weg dat, naar de klacht miskent, de uitleg en toepassing van artikel 26d Aw nog altijd moeten worden afgewogen tegen de vrijheid van ondernemerschap en ook andere grondrechten zoals de vrijheid van communicatie. Een nationale implementatiebepaling mag immers niet in strijd met Unierecht (contra legem) worden uitgelegd en toegepast.
6.15
De Nederlandse rechter die afweegt een dergelijk bevel op te leggen geeft immers uitvoering aan Unierecht (artikel 26d Aw komt voort uit secundair Unierecht) en uit artikel van het 51 Handvest volgt dat bij het ten uitvoer brengen van Unierecht, de rechten en beginselen van Unierecht moeten worden geëerbiedigd alsmede de in het Handvest vastgelegde grondrechten.58. In Åklagaren/Åkerberg Fransson59. heeft het HvJEU bevestigd dat op handelingen van de lidstaten het Handvest op dezelfde manier van toepassing is als de Unierechtelijke beginselen.
6.16
In UPC Wien/Constantin heeft het HvJEU andermaal bevestigd dat een op basis van artikel 8 lid 3 Arl gegeven bevel in overeenstemming moet zijn met Unierecht waaronder de grondrechten van het Handvest en dat het nationale recht in overeenstemming met de richtlijn moet worden uitgelegd:
- ‘45.
Om te beoordelen of een op basis van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 gegeven bevel als dat van het hoofdgeding in overeenstemming is met het Unierecht, moet dus rekening worden gehouden met de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, en zulks in overeenstemming met artikel 51 van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’) (zie in die zin arrest Scarlet Extended, punt 41).
- 46.
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat wanneer meerdere grondrechten met elkaar in strijd zijn, de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht ervoor moeten zorgen dat zij zich baseren op een uitlegging van de richtlijn die een juist evenwicht waarborgt tussen de toepasselijke en door de Unierechtsorde beschermde grondrechten. Vervolgens moeten de autoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten bij de uitvoering van de omzettingsmaatregelen van deze richtlijn niet alleen hun nationale recht in overeenstemming met deze richtlijn uitleggen, maar eveneens ervoor zorgen dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijn die indruist tegen deze grondrechten of andere algemene beginselen van het Unierecht, zoals het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest van 29 januari 2008, Promusicae, C-275/06, Jurispr. blz. 1-271, punt 68).’
6.17
Hiermee laat zich de door Brein voorgestelde uitleg van artikel 52 van het Handvest niet verenigen. Ook de nationale rechter dient bij oplegging van een maatregel op grond van artikel 26d Avv — en daarmee artikel 8 lid 3 Arl — de maatregel aan Unierechtelijke rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, en grondrechten te toetsen.60.
6.18
Dit beginsel is door het HvJEU in het Sky-arrest61. uitgelegd waar het ging om botsing van een richtlijnbepaling met de vrijheid van ondernemerschap zoals neergelegd in artikel 16 Handvest:
- ‘50.
Wat de evenredigheid van de vastgestelde inmenging betreft, zij eraan herin-nerd dat het evenredigheidsbeginsel, volgens vaste rechtspraak van het Hof, vereist dat handelingen van de instellingen van de Unie niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (arresten van 8 juli 2010, Afton Chemical, C-343/09, Jurispr. blz. 1-7027, punt 45, en 23 oktober 2012, Nelson e.a., C-581/10 en C-629/10, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).’
6.19
Het hof heeft in rov. 5.4 en 5.5 e.v. met juistheid overwogen dat óók ingevolge het Handvest een op de voet van artikel 26d Avv gevorderd bevel moet beantwoorden (en dus getoetst moet worden) aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij komt het, zoals het hof in rov. 5,5 oordeelt, aan op de vraag of de gevorderde maatregelen in redelijke verhouding staan tot het daarmee beoogde doel en daarvan maakt effectiviteit (doeltreffendheid) deel uit.
Vrijheid van meningsuiting (randnummers 1 en 2)
6.20
's Hofs oordeel houdt a fortiori stand in het licht van de door Ziggo ingeroepen toetsing62. van een bevel in de zin van artikel 26d Avv aan de vrijheid van meningsuiting of informatievrijheid, zoals vervat in artikel 10 EVRM (en artikel 19 IVPBR, 11 Handvest en 7 Gw). Aan deze toetsing kwam het hof niet toe. Zoals incidenteel onderdeel 4 beoogt zeker te stellen, behoort het door Brein gevorderde bevel en haar uitleg van artikel 26d Avv ook aan deze aan Ziggo's abonnees toekomende vrijheid te worden getoetst. Hierbij is van belang dat weliswaar tot uitgangspunt dient dat een groot deel van de magnet links op TPB verwijst naar ongeautoriseerd materiaal, maar een (in absolute termen in elk geval substantieel) deel niet, zulks terwijl de inhoud van de communicatie op de als TPB aangeduide website in de toekomst kan veranderen.63. Los nog van de aard van dit materiaal waarnaar TPB verwijst, beschermt de informatievrijheid ook een ieder (zoals de journalist, advocaat of onderzoeker) die TPB wil bezoeken zonder intentie om magnet links te up- of downloaden.
6.21
In haar vonnis van 11 januari 2012 heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat de door Brein gevorderde bevelen een beperking vormen van de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen in de zin van artikel 10 EVRM (zie rov. 4.38 vonnis).64.
6.22
Zoals in eerste aanleg en appel door Ziggo c.s. is aangevoerd dient een beperking van dit grondrecht ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM bij wet te zijn voorzien (‘prescribed by law’) en in een democratische samenleving noodzakelijk te zijn ter bescherming van de rechten van anderen. Dit laatste omvat een evenredigheidstoets. Uit artikel 52 lid 3 Handvest volgt dat de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in het Handvest (artikel 11) op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als onder het EVRM en in elk geval geen lager beschermingsniveau mag bieden. Artikel 10 EVRM vindt rechtstreeks toepassing via artikel 93 Gw.
6.23
De uitingsvrijheid is één van de essentiële grondslagen van een democratische samenleving en is in die zin een hoger recht dan de vrijheid van ondernemerschap. Het vereiste dat een op te leggen beperking van grondrechten noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving, moet strikt worden geïnterpreteerd (verzwaarde toetsing).65.
Dit blijkt onder meer uit het Handyside-arrest66. waarin het EHRM oordeelde dat met ‘noodzakelijk’ niet werd gedoeld op flexibiliteit zoals termen als ‘redelijk’ of ‘wenselijk’ met zich brengen, maar dat het moet gaan om een ‘pressing social need’. Daarbij dienen beperkingen proportioneel te zijn en in een redelijke verhouding te staan met het daarmee beoogde doel en voldoende gemotiveerd te worden. Hierin ligt besloten dat een beperking niet snel ‘evenredig’ mag worden geoordeeld en dat de aangevoerde redenen relevant en in overeenstemming met artikel 10 lid 2 EVRM moeten zijn.67.
Daarnaast oordeelde het EHRM in Observer & Guardian68. dat de rechter bij het opleggen van preventieve maatregelen ‘the most careful scrutiny’ moet betrachten (punt 60) en overwoog het EHRM in Yildirim/Turkije69. ten aanzien van de ernst van een preventieve beperking van de toegang tot het internet dat internet één van de belangrijkste middelen is geworden voor het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting (punt 48).
Dat de toegang tot het internet een kernrecht is, is door het EHRM nog beaamd in Ashby Donald70.. Verder overwoog het EHRM in die zaak dat bij de afweging van het auteursrecht tegen de vrijheid van meningsuiting de geschiktheid van de maatregel en de noodzaak, in die zin dat geen even effectieve, doch minder beperkende maatregel beschikbaar was, een centrale plaats innemen (punten 32 en 33).
6.24
Deze toetsing is een strengere toetsing dan een toetsing die plaatsvindt binnen het kader van L'Oréal/eBay en het Handvest. Ook in deze toetsing is het evenredigheidsbeginsel van belang en moet als zodanig gewicht worden toegekend aan de effectiviteit van de op te leggen maatregel. Immers, indien een rechterlijk ingrijpen gelet op de omstandigheden van het geval weinig of geen werkelijk effect zal hebben, zal dit niet geschikt zijn laat staan noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De drempel voor het beperken van de informatievrijheid is een hogere dan die voor het beperken van de vrijheid van ondernemerschap. De door het hof vastgestelde ineffectiviteit van de door Brein gevorderde blokkademaatregelen maakt dat zijn belangenafweging ook met inachtneming van de vrijheid van meningsuiting rechtens juist is.
Verweer tegen Middel IIb
6.25
Middel IIb klaagt over 's hofs bewijslastverdelingsbeslissing in rov. 5.6. Het hof heeft het beroep van Ziggo c.s. op het beginsel van evenredigheid en de daarvan deel uitmakende effectiviteitseis aangemerkt als een ontkennend verweer. 's Hofs oordeel luidt dat Brein moet stellen en bij gemotiveerde betwisting dient te bewijzen dat de door haar gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn.
6.26
Dit oordeel is juist. Volgende vaste rechtspraak van het HvJEU dienen de rechters van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van richtlijnen — in dit geval de Hrl en de Arl — ervoor te zorgen dat zij het nationale recht richtlijnconform uitleggen en dat hun uitleg niet in strijd komt met de grondrechten of andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht zoals het evenredigheidsbeginsel (arresten Promusicae71., punt 70; LSG/Tele272., punt 28; UPC Wien/Constantin, punt 46).
6.27
Het evenredigheidsbeginsel leidt er derhalve toe dat artikel 26d Aw geen verdere rechten geeft aan de maker van een werk dan voor zover het evenredigheidsbeginsel in een horizontale verhouding tussen burgers onderling toelaat. Daarmee is de evenredigheid tussen de op de voet van artikel 26d Aw gevorderde maatregel en het daarmee beoogde doel van auteursrechtbescherming een element dat deel uitmaakt van de door de eiser ingeroepen rechtsgevolgen, waarvoor, naar het middel miskent, de eiser op grond van artikel 150 Rv de bewijslast draagt.
6.28
Voor zover het middel betoogt dat als regel ten gunste van de eiser een vermoeden van evenredigheid c.q. effectiviteit geldt, althans in een geval waarin sprake is van minder inbreuken als gevolg van een bezoek aan TPB, faalt het eveneens. Een dergelijk vermoeden vindt geen steun in het recht en dat geldt ook voor het meer subsidiaire beroep van het middel op een echte omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid.
6.29
Er is ook geen enkele noodzaak voor een verlichting of zelfs omkering van de bewijslast van de eiser in een procedure op de voet van artikel 26d Aw. Het is immers zonder meer mogelijk voor Brein om gemotiveerde en gedocumenteerde stellingen aan te voeren en bewijs aan te dragen dat een bevel op grond van die bepaling evenredig c.q. voldoende effectief is. Voor zover het middel een beroep doet op onzekerheid over de omvang van het BitTorrent verkeer tussen gebruikers van het internet en over het aantal bezoeken aan TPB, miskent het middel dat Ziggo niet in een aanmerkelijk betere positie verkeert ten aanzien van deze informatie. Ziggo houdt, zoals uiteengezet in feitelijke instanties73., niet bij welke websites door haar abonnees worden bezocht of hoe vaak een website wordt bezocht en dat mag zij ook helemaal niet. Bovendien heeft Ziggo geen inzicht in het BitTorrent verkeer dat via andere access providers loopt. Brein was net zo goed als Ziggo in staat om over het verloop daarvan deskundigenbewijs te produceren.
6.30
Het middel faalt bovendien bij gebrek aan belang, omdat het hof geen residuele bewijsonzekerheid (een non liquet) voor rekening van Brein heeft laten komen. Waar het middel verwijst naar rov. 5.15 (voorlaatste alinea) miskent het dat het hof daar gevolgtrekkingen verbindt aan beschikbaar bewijsmateriaal over het verloop van het BitTorrent verkeer, terwijl het in rov. 5.15 (voorlaatste zin) en rov. 5.20 gaat om een tekortschieten in de op Brein rustende stelplicht. Het middel bevat daarover geen klachten en ook Middel III bevat geen daarop gerichte onderdelen. Bovendien gaat het ook hierbij in essentie om een waardering van al beschikbaar bewijsmateriaal.
7. Verweer tegen middel III: Effectiviteitstoets, evenredigheidsbeginsel
Inleiding
7.1
Middel III bevat een groot aantal rechts- en motiveringsklachten over 's hofs oordelen in rov. 5.7 t/m 5.26. Daartegen wordt hieronder zo veel mogelijk thematisch gestructureerd verweer gevoerd. Bij het onderstaande verweer dient het in randnummers 6.3 e.v. hierboven weergegeven juridisch kader van het evenredigheidsbeginsel tot uitgangspunt. De kern daarvan is dat dit beginsel en de daarvan deel uitmakende effectiviteitstoetsing een contextuele benadering vergen. In die benadering is, mede gelet op de in randnummer 6.9 sub a t/m e vermelde gezichtspunten, een kritische beoordeling van de effectiviteit van de door Brein gevorderde maatregelen zonder meer gerechtvaardigd. Dat geldt ook indien het principale middel een toetsing zou toelaten aan de in UPC Wien/Constantin gestelde dubbele voorwaarde (zie tevens randnummer 6.10 e.v.). 's Hofs arrest kan zonder meer een toetsing aan die dubbele voorwaarde doorstaan, nu immers de strekking van 's hofs exegese in rov. 5.7 e.v. is dat de gevorderde maatregelen niet ‘tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of bemoeilijkt en internetgebruikers ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken.’
7.2
Het hof heeft zich bij zijn overwegend feitelijke oordeel in rov. 5.7 e.v. beperkt tot een analyse van deskundigenrapporten en de daaruit blijkende ineffectiviteit van de door Brein gevorderde en door de rechtbank opgelegde maatregelen, 's Hofs oordeel laat zich echter lezen tegen de achtergrond van een breder debat in feitelijke instanties over de evenredigheid c.q. de effectiviteit van blokkeringsmaatregelen ten laste van access providers. In met name MvG nrs. 224 t/m 337 en Plta appel Ziggo nrs. 1 t/m 39 is uitvoerig gemotiveerd en gedocumenteerd uiteengezet in welke maatschappelijke, bedrijfseconomische en technische context de onderhavige zaak en i.h.b. de evenredigheidstoetsing ten aanzien van de gevorderde blokkademaatregelen moet worden geplaatst. De centrale stelling van Ziggo is, kort gezegd, dat acties van Brein zoals de onderhavige, gelet op deze context, geen relevante bijdrage kùnnen leveren aan de bescherming van auteursrechten, maar wél wezenlijke risico's inhouden voor de belangen van een veilig, vrij en open internet.
7.3
Deze bredere achtergrond, die hier kortheidshalve niet opnieuw wordt uitgeschreven, dient niet uit het oog te worden verloren bij een beoordeling van de nogal technische klachten van Middel III en het navenant technische verweer daartegen zoals dat hieronder wordt uiteengezet.
Verweer tegen algemene klacht van randnummer 1
7.4
Ziggo houdt het ervoor dat de algemene klacht van Brein in randnummer 1 ertoe strekt te betogen dat rechtens reeds van een voldoende effectiviteit sprake is als afname van het bezoek aan TPB en dus een vermindering van het aantal inbreuken na bezoek van TPB door abonnees het gevolg is van de gevorderde maatregelen. Het is dan, aldus kennelijk het middel, irrelevant dat peer-to-peer gegevensuitwisseling door het gebruik van BitTorrent niet is afgenomen als gevolg van de maatregelen.
7.5
De kernvraag die het middel aansnijdt lijkt te zijn of een vermindering van het aantal personen dat ‘via TPB’ ongeautoriseerd materiaal verkrijgt door peer-to-peer gegevensuitwisseling kan en moet volstaan voor een bevel ex artikel 26d Aw, ook als geen sprake is van een significante afname van het aantal inbreuken. Het hof heeft geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden van het geval de bewezen substitutie van rechtstreekse toegang tot TPB door omzeilingstechnieken en andere BitTorrent websites, ertoe leidt dat niet langer is voldaan aan de evenredigheidsmaatstaf c.q. een voldoende mate van effectiviteit.
7.6
Dit oordeel van het hof geeft geen blijk van een juiste rechtsopvatting. Het is, zeker in een contextuele beoordeling en ook in het licht van de in UPC Wien/Constantin gestelde ‘dubbele voorwaarde’, bepaald niet onbegrijpelijk dat het hof tot deze conclusie is gekomen en die conclusie is alleszins toereikend gemotiveerd. Daarbij geldt dat de evenredigheidsbeoordeling en zeker ook de beoordeling van de rechtens vereiste mate van effectiviteit is voorbehouden aan de nationale rechter die over de feiten oordeelt.74. Daarbij is essentieel dat, zoals hieronder in het verweer tegen de klachten in randnummers 2 en 3 nader wordt uiteengezet, het door Brein met haar vorderingen nagestreefde doel nu eenmaal is de reductie van auteursrechtinbreuken door de peer-to-peer gegevensuitwisseling. Daar helpt een IP-filter voor TPB niet tegen.
7.7
Voor zover Brein in randnummer 1 ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat sprake is van een verminderde impact van de inbreuken door de beheerders van TPB, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft immers geoordeeld dat de beheerders van TPB geen auteursrechtinbreuk maken en dat, voor zover Brein stelt dat zij voor wat betreft het ‘art work’ inbreuk maken op auteursrechten, de vorderingen van Brein niet strekken tot bescherming van dat belang. Uitsluitend over dat ‘art work’ heeft het hof (in rov. 5.12 en 5.25) geoordeeld dat de blokkade heeft geleid tot een verminderde ‘impact’ van inbreuken van TPB-beheerders. Voor zover de klacht zou voortbouwen op Middel I en/of preludeert op de klacht in randnummer 11 onder Middel III, faalt deze klacht op de in het verweer tegen deze andere klachten aangevoerde gronden.
7.8
De algemene klacht onder b) faalt bij gebrek aan belang. Het hof heeft weliswaar (strikt genomen) in het midden gelaten of het zonder toestemming downloaden van beschermd materiaal auteursrechtinbreuk oplevert, maar uit m.n. rov. 4.3 is kraakhelder dat het hof daarmee wel degelijk rekening heeft gehouden. Bovendien valt niet in te zien waarom de evenredigheidstoetsing in dit licht anders zou (moeten) uitvallen, nu het hof immers wel degelijk oog heeft gehad voor het grootschalige karakter van het downloaden ‘via’ TPB, dat naar 's hofs oordeel (nagenoeg) ‘hand in hand gaat met het uploaden’. Het middel licht ook niet toe waarom de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel anders zou (moeten) uitpakken. De rechtspraak van het HvJEU biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten.
Het met de maatregelen beoogde doel (randnummer 2,3)
7.9
Middel III onder 2 en 3 komt op tegen 's hofs oordeel in rov. 5.10 dat alleen sprake is van effectiviteit indien het totaal aantal inbreuken door de abonnees afneemt, omdat het doel van bescherming van auteursrechten anders niet dichterbij wordt gebracht. Het middel voert aan dat het doel van Brein in deze procedure eigenlijk een ander is, namelijk het voorkómen dat de abonnees door toegang lot TPB inbreuk plegen of kennisnemen van door TPB-beheerders gepleegde inbreuken.
7.10
Het middel berust in essentie op een, na wisselende stellingen in feitelijke instanties,75. gekunsteld onderscheid tussen subdoelen en einddoelen, waarbij zij in randnummer 2 aangeeft dat het uiteindelijke doel weliswaar het beschermen van auteursrechten is, maar het met deze procedure beoogde doel is het beletten dat abonnees door toegang tot TPB inbreuk kunnen plegen. Zoals het hof heeft geoordeeld gaat het er echter ‘onder de streep’ om of de blokkademaatregelen daadwerkelijk bijdragen aan een effectieve bescherming van auteursrechten. De zelfverkozen en naar 's hofs oordeel onverklaard tot TPB beperkte insteek van haar vorderingen in deze procedure, laat onverlet dat het hof bij zijn evenredigheidstoetsing kon en moest beoordelen of een blokkade, met alle evidente bezwaren daarvan, wel daadwerkelijk iets uitricht of dat zoals in literatuur en media in den brede is gedocumenteerd, sprake is van ‘een druppel op een gloeiende plaat’.
7.11
Dat, zoals Brein in randnummer 3 stelt, haar een iteratief proces voor ogen staat waarin in de toekomst ook alle peer-to-peer gegevensuitwisseling van beschermde werken, althans websites die een zodanige uitwisseling faciliteren, worden ‘uitgeschakeld’, behoefde het hof niet tot een ander oordeel te leiden. Dit standpunt van Brein moge wellicht sympathiek lijken, maar het gaat er aan voorbij dat het hof voor een evenredigheidstoetsing stond op basis van de actuele feiten en vorderingen, terwijl nog volkomen onzeker is of die mogelijke toekomstige acties de effectiviteits-toets zullen doorstaan. Zoals Dommering terecht opmerkte76., is het internet nu eenmaal een veelkoppig monster, waarvan elk verloren hoofd verveelvoudigd terugkeert. Dit is, in combinatie met het aan filtermaatregelen tegen access providers inherente escalatierisico, de essentie van deze zaak. Het hof heeft dan ook, volledig in overeenstemming met de maatschappelijke en technische realiteit, een significante afname van het aantal inbreuken gevergd als gevolg van de blokkade, wil van een voldoende effectiviteit sprake zijn.
Relevantie van ontwijkingsmogelijkheden (randnummer 4,5)
7.12
Middel III onder 4 en 5 betoogt dat het onjuist en/of onbegrijpelijk is dat (i) in rov. 5.12 ontwijkingsmogelijkheden relevant zijn bevonden voor de beoordeling van de effectiviteit, nu Brein tegen proxy's en andere indexers kan optreden of zal optreden en dat dergelijk optreden effectief is en dat (ii) het hof ervanuit gaat dat al de abonnees die TPB bezochten na de blokkade de inbreuken zullen voortzetten wanneer in rov. 5.18 wordt vastgesteld dat dit niet het geval is.
7.13
Voor zover de klacht achter (i) voortbouwt op eerdere klachten faalt deze klacht op de hierboven uiteengezette gronden, 's Hofs redenering in rov. 5.12 is niet onbegrijpelijk, zeker wanneer deze in samenhang wordt gelezen met rov. 5.15, 5.23 en 5.24. Het hof heeft daarin immers uitvoerig gemotiveerd geoordeeld waarom Breins ‘stap-voor-stap-benadering’, waarvan in de toekomst nog zal moeten blijken of al deze stappen daadwerkelijk zullen en kunnen worden doorlopen (zoals het aanpakken van alternatieve BitTorrent sites/indexers), niet als compensatie kunnen dienen voor het thans ontbreken van de effectiviteit van de door haar jegens Ziggo c.s. gevorderde maatregelen. In rov. 5.15, slot, heeft het hof bovendien feitelijk vastgesteld dat ook het neerhalen van proxy's gemakkelijk kan worden en ook wordt opgevangen door ontwijkingsmogelijkheden. Zie voorts hierna onder randnummer 7.40 e.v.
7.14
De klacht achter (ii) faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof is er in rov. 5.10 niet van uitgegaan dat alle abonnees van Ziggo c.s. die TPB bezochten na toewijzing van de vorderingen van Brein de auteursrechtinbreuken zullen voortzetten. Het hof oordeelt wat anders in rov. 5.18 en 5.19.
Effectiviteit en blokkade B, stoppers, neerhalen proxy's (randnummer 6)
7.15
Middel III onder 6 betoogt dat 's hofs effectiviteitsoordeel in rov. 5.19 onbegrijpelijk (en onjuist) is omdat (a) blokkade B niet (kenbaar) in de overwegingen is betrokken, (b) onduidelijk is 's hofs oordeel dat de ‘stoppers’ niet op significante wijze downloadden en (c) in rov. 5.15 onbegrijpelijk is geconcludeerd dat het neerhalen van proxy's niet tot vermindering van inbreuk leidt vanwege ontwijkingsmogelijkheden.
7.16
De klacht achter a) faalt. Zeker nadat de vorderingen van KPN, Tele2 en T-Mobile tot voeging door het hof bij arrest van 13 november 2012 waren afgewezen, valt niet in te zien welke relevantie gegevens over het effect van blokkade B zouden hebben voor de beoordeling van de evenredigheid van de blokkademaatregel bij Ziggo c.s. Brein heeft hier ook nooit kenbaar een beroep op gedaan en het middel vermeldt dan ook geen vindplaatsen voor een zodanige stelling van Brein. Het middel voldoet in dit licht niet aan de daaraan op de voet van artikel 407 lid 2 Rv te stellen eisen. Het hof kon zich beperken tot een oordeel ten aanzien van blokkade A/A1, namelijk ten aanzien van Ziggo c.s.
7.17
's Hofs zuiver feitelijke oordeel achter b) is niet onbegrijpelijk, nu het hof, zeker bij gebreke van concrete gemotiveerde en gedocumenteerde stellingen van Brein kon oordelen dat niet is aangetoond dat de ‘stoppers’ voorheen meer dan een te verwaarlozen deel van de inbreuken voor hun rekening namen. Nu Brein geen onderzoek heeft overgelegd en stellingen heeft aangevoerd die het hof tot een ander oordeel zouden hebben moeten brengen — het middel bevat geen vindplaatsen van zodanige stellingen — is onjuist noch onbegrijpelijk dat het hof uitgaat van de hypothese/premisse dat de ‘stoppers’ slechts een (zeer) klein deel van de inbreuken voor hun rekening namen. Overigens is dit in overeenstemming met hetgeen in rov. 5.15 onder (i) staat: Brein heeft betoogd dat het BitTorrent verkeer een sterke groei vertoont, hetgeen impliceert dat de internetgebruikers die doorgaan met up- en downloaden dit meer zullen doen.
7.18
Brein meent dat onbegrijpelijk is dat het hof zich op onderzoeksresultaten van TNO III heeft gebaseerd nu dit onderzoek is gedaan over een periode voordat een groot aantal proxy's door Brein was neergehaald. De klacht faalt, 's Hofs zuiver feitelijke oordeel is, zeker bij gebreke van een tegenonderzoek van Brein op wie de stelplicht en de bewijslast rustten, voldoende begrijpelijk, nu vaststaat dat legio ontwijkingsmogelijkheden bestaan in de vorm van weer andere proxy's en andere BitTorrent websites. 's Hofs oordeel getuigt van realiteitszin. Zeker nu Brein niet heeft gekwantificeerd wat het effect van het neerhalen van de bedoelde proxy's is geweest — het middel doet op zodanige stellingen ook geen beroep — kon het hof zich baseren op de uit het TNO III rapport blijkende feiten.
Effectiviteit meten aan de hand van het aantal gepleegde inbreuken (randnummer 7)
7.19
Middel III bestrijdt in randnummer 7rov. 5.19 als onjuist, althans onbegrijpelijk, voor zover het hof overweegt dat het bij de effectiviteit niet zozeer gaat om het aantal abonnees dat nog of niet langer inbreuk pleegt, maar om het totaal aantal door de abonnees gepleegde inbreuken, omdat het voor Brein van groot belang is of kan zijn om het aantal inbreukmakers zo klein mogelijk te houden.
7.20
Hierboven is in het verweer tegen de algemene klacht in randnummer 1 al uiteengezet dat het hof wel degelijk doorslaggevende betekenis kon toekennen aan de vraag of de gevorderde maatregelen nu daadwerkelijk leiden tot vermindering van het aantal inbreuken.
7.21
Een dergelijke door Brein voorgestelde benadering laat zich overigens ook bezwaarlijk verenigen met het feit dat artikel 26d Aw de maker een instrument biedt om auteursrechtinbreuk tegen te gaan en dat het door Brein met haar gevorderde blokkademaatregelen beoogde doel is, althans zou moeten zijn, het beschermen van auteursrechten en bijgevolg het doen beëindigen van inbreuk daarop. Ook de Hrl en rechtspraak wijzen in die richting.
7.22
Zo volgt uit de Hrl dat het doel van maatregelen moet zijn het verminderen van het aantal inbreuken en niet zo zeer van het aantal inbreukmakers, hoewel dat vaak hand in hand zal gaan, zie bijvoorbeeld considerans onder 29 waarin staat dat in de strijd tegen piraterij en namaak het aanbrengen van identificatiecodes op schijven bijdraagt tot ‘de beperking van het aantal inbreuken’ welke overweging breder getrokken kan worden voor het doel van handhaving op zichzelf.
7.23
Ook zij in dit verband gewezen op het arrest Stokke/Marktplaats77., waarin het Gerechtshof Leeuwarden oordeelde dat de vorderingen van Stokke niet in redelijke verhouding stonden met het daarmee nagestreefde doel en daarom werden afgewezen (rov. 8.10). Het Gerechtshof nam onder meer als factor in de beoordeling voor de vorderingen van Stokke gericht tegen advertenties op Marktplaats mee het voordeel dat met de vorderingen een aantal inbreuken werd voorkomen maar woog dat af tegen het feit dat het daarbij ging om een gering aantal inbreuken omdat het alleen inbreuken door voornamelijk particulieren betrof (rov. 8.9). Dit maakte dat niet aannemelijk was dal Stokke serieus nadeel van financiële aard of voor de exclusiviteit van haar I.E-rechten ondervond en de vorderingen tegelijkertijd maar tamelijk geringe voordelen zouden opleveren (rov. 8.10).
7.24
Hetgeen het hof in rov 5.12 heeft overwogen doet hier niet aan af, nu dit ziet op een andere situatie, namelijk de impact van de inbreuken van TPB-beheerders.
7.25
Daarbij valt, ook indien het aantal inbreukmakers relevant geacht zou moeten worden voor de beoordeling van de effectiviteit, evenmin in te zien dat wanneer men uitgaat van een aantal ‘stoppers’ van 1,9% en een aantal ‘minderaars’ van 3,6% wel sprake is van voldoende effectiviteit, zeker wanneer ook uitgegaan moet worden van een aantal personen dat meer is gaan downloaden van 1,1% en de nadelen die het met zich brengt voor Ziggo c.s. (zie verder incidenteel onderdeel 3). Dit klemt te meer wanneer ook het door Ziggo benadrukte escalatierisico in acht wordt genomen, en wordt bedacht dat liet, naar dadelijk valt vast te stellen, gaat om marginale verschillen in het licht van het ontbreken van een afname van het BitTorrent verkeer.
7.26
Voor zover Brein nog betoogt dat het hof over het hoofd gezien heeft dat het voor Brein van belang is om onervaren downloaders te stoppen en het door TPB winnen van ‘nieuwe zieltjes’ tegen te gaan en het bewegen van onervaren downloaders naar legaal aanbod, heeft te gelden dat, zo dit door Ziggo bestreden78. effect al zou optreden, deze gestelde belangen niet relevant zijn in deze procedure. Artikel 26d Aw is daarvoor niet bedoeld. Het hof behoefde geen acht te slaan op stellingen over (eventuele) irrelevante bijwerkingen van blokkademaatregelen.
Hof heeft begrijpelijk geoordeeld dat blokkademaatregelen niet effectief zijn (randnummer 8)
7.27
Middel III randnummer 8 bevat een aantal motiveringsklachten, inhoudende dat ook als het aantal inbreuken doorslaggevend wordt geacht voor het meteen van de effectiviteit, 's hofs effectiviteitsoordeel onjuist althans onbegrijpelijk is. Deze klachten falen, omdat zij zuiver feitelijke oordelen van het hof bestrijden en elk punt dat Brein in randnummer 8 aandraagt door haar in hoger beroep niet is onderbouwd en/of door Ziggo gemotiveerd is weersproken.
7.28
Volgens de klacht sub a) mocht het hof zijn effectiviteitsoordeel niet baseren op TNO III, omdat dit onderzoek een beeld geeft over een periode van 3 maanden vóór en na de ingang van blokkade A en dit geen lange termijn effect weergeeft. De klacht faalt, 's Hofs oordeel berust op een aan de feitenrechter voorbehouden waardering van het bewijs. Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel niet. Dat klemt te meer, omdat logischerwijs juist op korte termijn minder van ontwijkingsmogelijkheden gebruik zal zijn gemaakt. Immers, de internetgebruiker zal pas bij zijn eerste bezoek aan TPB, wanneer hij stuit op een blokkade, naar ontwijkingsmogelijkheden gaan kijken en het ligt nogal voor de hand dat naarmate de blokkade langer is ingegaan er meer proxy's en overigens ook andere omzeilingstechnieken beschikbaar komen. Het korte termijn effect van de blokkade zal dus juist eerder groter zijn dan het lange termijn effect.
7.29
De klacht sub b) bevat een herhaling van zetten. Verwezen wordt naar het verweer hierboven tegen de klacht in randnummer 6 sub c). Ook een eventuele toename van legaal aanbod rechtvaardigt de blokkademaatregelen niet, maar is hooguit een effectiever middel om auteursrechtinbreuken op internet tegen te gaan. Het valt ook niet in te zien — en het middel licht ook niet toe — waarom het neerhalen van enkele TPB dedicated proxy's, die naar 's hofs oordeel legio andere ontwijkingsmogelijkheden onverlet laten, ‘te meer zou klemmen’ doordat dit gepaard zou zijn gegaan met een substitutie door goedkope legale downloadmogelijkheden. Dat laat immers onverlet dat, zoals het hof heeft vastgesteld, van een significante afname van BitTorrent verkeer geen sprake is.
7.30
Ten aanzien van rov. 5.20 betoogt het middel achter c) dat het hof het in TNO III gerapporteerde verschijnsel ten aanzien van de XS4ALL abonnees niet had mogen toepassen voor de Ziggo abonnees, nu dit er zesmaal zoveel zijn en op geen enkele wijze vast is komen te staan dat het profiel c.q. de gedragingen van de abonnees hetzelfde zijn. De klacht faalt, 's Hofs oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de stellingen van partijen en het daarvoor aangedragen bewijs. Zeker bij gebreke van stellingen van Brein waarom de in het middel aangehaalde verschillen zich zouden voordoen, kon het hof de door Ziggo ingeroepen resultaten voor XS4ALL abonnees zonder meer ook relevant achten voor Ziggo. Daarbij komt dat het argument Brein in de eigen staart bijt. Immers, wanneer men uit zou gaan van de premisse dat gegevens niet te extrapoleren zijn naar een andere groep, moet dit uiteraard gelijkelijk gelden voor de gegevens in het door Brein ingeroepen Baywatch-rapport en rapport Filesharing 212. Uit die rapporten zou volgen dat er überhaupt abonnees zijn die minder zijn gaan downloaden of gestopt zijn met downloaden, getuige rov. 5.17 en 5.18. Ook deze rapporten hebben geen rekening gehouden met (verschillen in) profielen en gedrag van abonnees. Beide rapporten zijn gebaseerd op consumentenonderzoek en maken geen onderscheid tussen resultaten voor Ziggo c.q. XS4ALL abonnees.
7.31
Brein kan niet cherry picken en waar het haar gunstig uitkomt schermen met een extrapolatiebezwaar. Voor het overige miskent de klacht dat het hof Brein — terecht — afrekent op een tekortschieten in haar stelplicht, niet op het ontbreken van bewijs voor haar stellingen. Bovendien heeft het hof een juiste maatstaf voor de bewijslastverdeling gehanteerd.
7.32
De eerste klacht achter d), voor zover al voldoende begrijpelijk om als cassatieklacht te kunnen dienen, mist belang en/of feitelijke grondslag. Het hof heeft immers zijn beslissing erop gebaseerd dat het aantal illegale downloads niet significant is verminderd. Het hof heeft niet de conclusie getrokken dat sprake is van een gelijk blijven of een toename van het aantal illegale downloads.
7.33
Ook de tweede klacht sub d) sneeft. 's Hofs waardering van de in het Baywatch-rapport gepresenteerde feiten is zuiver feitelijk. Zeker bij gebreke van andersluidende stellingen van Brein, kon het hof de conclusies verbinden aan dit rapport die het er aan heeft verbonden. Het lag op de weg van Brein in de feitelijke instanties te stellen en te adstrueren dat het aantal illegale downloads nog groter zou zijn geweest zonder de blokkade. Dat heeft Brein nagelaten. Overigens mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft immers geoordeeld dat geen sprake is van een significante afname van het aantal inbreuken. De klacht berust erop dat eventueel van een gelijk of hoger aantal inbreuken sprake zou zijn geweest.
7.34
De klacht achter sub e) vormt de zoveelste poging om een louter feitelijk oordeel te bestrijden zonder enig beroep op behoorlijk gepresenteerde stellingen van Brein in de feitelijke instanties. De klacht faalt. Brein heeft niets gesteld over of zelfs maar vraagtekens geplaatst bij het aantal abonnees of de verhouding van het aantal illegale downloads ten opzichte van het totaal aantal downloads.
Vrijheid van ondernemerschap (randnummer 9)
7.35
Middel III keert zich in randnummer 9 tegen 's hofs oordeel in rov. 5.22 over de vrijheid van ondernemerschap. De daarin vervatte klachten treffen geen doel. Vooropgesteld moet worden dat elk bevel dat op grond van artikel 26d Aw wordt gevorderd moet voldoen aan het evenredigheidsbeginsel in die zin dat een dergelijk bevel geschikt moet zijn voor het daarmee beoogde doel en noodzakelijk moet zijn — dus ongeacht of de vrijheid van ondernemerschap aangetast wordt. Zie verder het verweer tegen Middel IIa, onder randnummer 6.1 e.v.
7.36
Zelfs wanneer de nadelen voor de aangesproken tussenpersoon bijna afwezig zouden zijn kan nog steeds geen maatregel worden opgelegd die niet geschikt is voor het daarmee beoogde doel. Daaraan doet niet af of een provider ‘het meest geëigend’ is om een einde te maken aan inbreuken in de digitale omgeving, zeker niet nu met de gevorderde blokkademaatregelen in de onderhavige zaak geen einde wordt gemaakt aan dergelijke inbreuken.
7.37
Het hof heeft bovendien wel degelijk gewicht mogen toekennen aan de vrijheid van ondernemerschap, zelfs al zou — wat niet het geval is, zie incidenteel onderdeel 3 — geen sprake zijn van noemenswaardige ‘kosten of moeite’ (kennelijk accepteert Brein wel dat in elk geval één van beide het geval is). De vrijheid van ondernemerschap is niet voor niets door het Handvest onderkend. Het gaat daarbij niet, althans niet alleen, om de vrijheid verschoond te blijven van kostbare en anderszins belastende maatregelen, maar ook om, zoals het hof oordeelt, naar eigen inzicht te kunnen handelen en een onderneming te kunnen drijven. Daarnaast zal, zo meent Ziggo, de Hoge Raad bij de op basis van de vastgestelde feiten alleszins mogelijke en geboden toetsing aan artikel 10 EVRM, reeds tot hetzelfde resultaat moeten komen als het hof in zijn arrest heeft bereikt.
7.38
Bovendien is, zoals de Hoge Raad zelf kan vaststellen en incidenteel onderdeel 3 betoogt, aan toewijzing van vorderingen zoals die van Brein het risico van escalatie inherent, dat wil zeggen het risico van steeds méér blokkeringsverzoeken die onvermijdelijk zullen resulteren in gerechtelijke procedures, met name ook vanwege de door access providers als wettelijk en contractueel uitgangspunt te leveren onbeperkte toegang tot het internet. De in incidenteel onderdeel 3 beschreven risico's zullen zich daadwerkelijk gaan voordoen. Dit zijn geen larmoyante woorden, maar drukken een oprechte zorg uit over de beperkingen die het auteursrecht, zoals Brein daar gebruik van maakt, aan de vrije toegang tot en communicatie via het internet dreigt te stellen.
7.39
Tot slot: ook hier geldt dat het hof een appreciatieruimte moet worden gelaten waar het gaat om het gewicht van de vrijheid van ondernemerschap tegenover het belang van auteursrechtbescherming, waaraan de actie van Brein niet of slechts insignificant bijdraagt.
Breins ‘bredere aanpak’/ ‘stap-voor-stap-benadering’ (randnummer 10)
7.40
Middel III komt in randnummer 10 andermaal op tegen het in rov. 5.23 en 5.24 overwogene ten aanzien van Breins ‘bredere aanpak’/ ‘stap-voor-stap-benadering’. Ook dit onderdeel faalt, zie reeds onder 7.11 t/m 7.13 hierboven. Randnummer 10 bevat louter een herhaling van zetten, waarbij ditmaal 's hofs gebruik van de term ‘onmiddellijke effectiviteit’ wordt uitvergroot.
7.41
's Hofs oordeel dat de maatregelen geen effect hebben gesorteerd, omdat geen sprake is van een significante afname van het aantal inbreuken binnen drie maanden na de blokkering, is niet onbegrijpelijk. Het hof kon zich daar zonder meer op concentreren. Dat het hof zich niet op basis van Breins voornemens, speculaties en suggesties heeft begeven in een onmogelijke inschatting van een eventuele (in)effectiviteit van verschillende toekomstige maatregelen in een iteratief proces, is niet onbegrijpelijk. Daarbij komt dat, zoals het hof heeft geoordeeld, Brein niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij wel acties tegen alternatieve BitTorrent websites in een voorbereidende fase heeft, maar die niet heeft doorgezet, zulks terwijl op voorhand evident is dat juist in het fenomeen van BitTorrent-substitutie en vervanging door andere alternatieven de crux van de zaak zit. Het hof heeft dit goed gezien. Het internet is continue veranderlijk. Er is geen enkel reëel vooruitzicht dat Breins iteratieve proces ooitsignificant zal bijdragen aan een effectieve bescherming van auteursrechten en naburige rechten.
Door TPB beheerders gepleegde inbreuken op ‘art work’ (randnummer II)
7.42
Randnummer II van Middel III betoogt in essentie dat het onjuist c.q. onbegrijpelijk is 's hofs oordeel dat de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het ‘art work’ niet van voldoende gewicht zijn om de aantasting van de vrijheid van ondernemerschap te rechtvaardigen.
7.43
De klacht sub 1 faalt, omdat 's hofs oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden uitleg van de gedingstukken, die bepaald niet onbegrijpelijk is. Het hof heeft in tegendeel zeer precies verwezen naar de vindplaatsen van Breins stellingen en daaruit kon het hof alleszins afleiden dat Brein de blokkade heeft gevraagd ter bescherming van auteursrechten op muziek, films, games etc. Dat Brein nergens expliciet zou hebben gesteld dat de blokkade uitsluitend en alleen daarvoor werd gevraagd doet er uiteraard niet aan af dat het hof zulks wel kon afleiden uit de wél aangevoerde stellingen van Brein. Dat Brein met haar actie bescherming van auteursrechten op de werken zelf beoogt ligt ook volstrekt voor de hand, evenals voor de hand ligt dat het beroep op auteursrechten op ‘art work’ er met de haren is bijgesleept om een inbreuk door de beheerders van TPB te construeren.
7.44
De klacht kan bovendien nergens toe leiden, omdat deze onverlet laat het oordeel van het hof in het navolgende van rov 5.25, namelijk dat de belangen van de rechthebbenden bij beëindiging/voorkoming van de auteursrechtinbreuken op het ‘art work’ niet van voldoende gewicht zijn om een aantasting van het grondrecht van Ziggo c.s. te rechtvaardigen, omdat filesharing geen betrekking heeft op ‘art work’ en de ‘art work’ ook geen verkopen genereert.
7.45
Ook dit oordeel moet worden bezien in het licht van de zeer verstrekkende blokkademaatregelen die in de onderhavige procedure van Ziggo c.s. worden gevorderd. Anders dan Brein lijkt te betogen, is geenszins aannemelijk dat al dan niet beschikbaar zijn van ‘art work’ op TBP in enige (relevante) invloed zou hebben op het verkeer van en naar TPB en de aantrekkelijkheid van het up- en downloaden van magnet links op TPB. Een algemene stelling van Brein dat zij rechthebbenden op het ‘art work’ vertegenwoordigt doet hier niet aan af.
7.46
Breins stellingen dat er geen of nauwelijks aantasting van de vrijheid van ondernemerschap is, dat de gevorderde blokkademaatregelen zonder kosten of moeite kunnen worden geëffectueerd en dat de beheerders van TPB ook inbreuk plegen m.b.t. tot werken die via TPB ter beschikking worden gesteld, zijn in het voorgaande reeds voldoende weerlegd. De overige klachten bouwen eveneens voort op, of zijn een herhaling van, al eerder aangevoerde en hierboven door Ziggo bestreden klachten.
8. Verweer tegen middel IV: Onrechtmatige daad
8.1
Middel IV komt op tegen de afwijzing van het hof van Breins subsidiaire grondslag voor haar vorderingen in rov. 6.1 en 6.2. De klachten van Middel IV slagen niet.
8.2
Ziggo heeft, in tegenstelling tot hetgeen Brein in randnummer 1 van Middel IV stelt, wel degelijk aangevoerd dat haar beroep op het evenredigheidsbeginsel en het daarvan deel uitmakende effectiviteitsvereiste tevens ziet op Breins subsidiaire vorderingsgrondslag (onrechtmatige daad). Ziggo wijst op MvG nr. 345, waarin zij het in eerste aanleg betoogde handhaaft. In CvA nrs. 41 en 142 is uitdrukkelijk gesteld dat de alternatieve grondslag om dezelfde redenen als de primaire grondslag niet tot toewijzing van de gevraagde blokkademaatregelen kon leiden. Ziggo heeft haar beroep op het evenredigheidsbeginsel nergens beperkt tot haar verweer tegen de primaire grondslag van de vorderingen van Brein.
8.3
Ook overigens faalt Breins subsidiaire grondslag, nu ook die rechtsgrondslag nooit tot het opleggen van een onevenredige en/of ineffectieve verplichting kan leiden.
8.4
Artikel 6:196c lid 5 BW laat ruimte voor een rechterlijk verbod of bevel tegen een dienstverlenende tussenpersoon, maar daarvoor moet dan wel een grondslag bestaan en een dergelijk verbod of bevel dient redelijkerwijs en op proportionele wijze mogelijk te zijn.
In de MvT bij de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel79. is ten aanzien van artikel 6:196c lid 5 BW opgemerkt dat de vrijstellingen van aansprakelijkheid onverlet laten dat een tussenpersoon een verbod of bevel kan worden opgelegd om een onrechtmatige handeling te beëindigen of te voorkomen, maar dat het wel redelijkerwijs mogelijk moet zijn voor de tussenpersoon om op te treden en dat daarvan pas sprake is als het op proportionele wijze en tegen aanvaardbare kosten mogelijk is daartegen met personele en technische maatregelen op te treden. Bovendien is in de MvT erkend dat de dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verleent of van een ander afkomstige informatie slechts doorgeeft, daartoe doorgaans niet in staat is in tegenstelling tot de dienstverlener die van een ander afkomstige informatie opslaat.
Uit de Nota naar aanleiding van het verslag80. volgt dat artikel 6:196c lid 5 BW niet de directe implementatie is van artikelen 9 en 11 Hrl, nu die artikelen in artikel 26d Aw zijn geïmplementeerd.
Hoewel het oordeel in Stokke/Marktplaats inderdaad ruimte laat om wanneer aan de vrijwaringsvoorwaarden van artikel 6:196c BW is voldaan, onder bijzondere omstandigheden toch op grond van artikel 3:296 BW een verbod of bevel op te leggen, volgt tevens uit Stokke/Marktplaats dat in het geval dat aan de vrijwaringsvoorwaarden is voldaan en daarnaast de gevergde verplichting onevenredig is, het nalaten van een host om aan die verplichting te voldoen niet als strijdig met de zorgvuldigheidsnorm kan worden beschouwd, omdat een host (en bijgevolg dus ook een mere conduit provider) niet gehouden is tot voor hem onevenredig nadelige maatregelen en dus naar Nederlands recht geen verbod of bevel kan worden opgelegd (rov. 7.11, slot).
8.5
Nu een verbod op grond van artikel 26d Aw, welk artikel speciaal is toegespitst op de situatie dat een tussenpersoon wordt aangesproken die zelf geen inbreuk pleegt en ten aanzien waarvan dus meer waarborgen moeten gelden, niet toewijsbaar is, dient niet via een omweg een verbod op grond van de generieke bepalingen artikel 6:162 BW (en artikel 3:296 BW) te kunnen worden opgelegd.81. Een verbod op grond van artikel 6:162 BW is immers evenzeer een maatregel die valt onder het toepassingsbereik van de Hrl (nu het in dit verband gaat om een handhaving van intellectuele eigendomsrechten) en die bijgevolg moet voldoen aan de in de Hrl opgenomen vereisten, waaronder de eis van evenredigheid. Ook dient een vordering op o.d.-grondslag onverkort te worden getoetst aan het Handvest en/of artikel 10 EVRM.
8.6
Het hof heeft terecht geoordeeld dat de onevenredigheid/ineffectiviteit aan een op onrechtmatige daad gebaseerd gebod in de weg staat.
8.7
Voor het verweer ten aanzien van de klacht in randnummer 2 wordt verwezen naar het verweer tegen Middelen I t/m III, hierboven onder randnummers 5.1 t/m 7.46.
8.8
In randnummer 3 voert Brein verder nog aan dat 's hofs oordeel in rov. 6.1 ‘c.q.’ 6.2 onjuist althans onvoldoende begrijpelijk is (i) wanneer men bedenkt dat de beheerders van TPB onrechtmatig handelen doordat zij auteursrechtinbreuk faciliteren/bevorderen, hetgeen door het hof in het midden is gelaten, en (ii) het hof ten aanzien van de door TPB zelf gepleegde inbreuken heeft geoordeeld dat de blokkade niet effectief is. Ook deze klacht faalt.
8.9
Ziggo is een neutrale access provider en heeft (derhalve) geen enkele band met TPB en haar beheerders. Indien de beheerders onrechtmatig handelen, dan betekent dat natuurlijk nog helemaal niet dat ook Ziggo onrechtmatig zou handelen door toegang te verlenen tot TPB. Het hof heeft zulks met juistheid overwogen in rov. 6.2 en bijzondere omstandigheden gevergd. De klachten lijken hieraan voorbij te gaan en falen bovendien reeds, omdat van Ziggo geen onevenredige/ineffectieve maatregel kan worden gevorderd. Overigens is de klacht sub ii. abuis, voor zover deze klacht ervan uitgaat dat het hof ten aanzien van eigen onrechtmatige daden van TPB zou hebben beslist dat een blokkade niet effectief is. Het hof heeft immers geoordeeld dat op zichzelf voor wat betreft het ‘art work’ niet van ineffectiviteit kan worden gesproken. Hoe dan ook, uit 's hofs oordeel over onrechtmatige daden van TPB voor wat betreft het ‘art work’ laat zich niets afleiden voor de vraag of Ziggo onrechtmatig handelt ter zake van auteursrechtinbreuken door derden op muziek, films etcetera.
8.10
Bovendien faalt de klacht, omdat in cassatie niet tot uitgangspunt dient de stelling van Brein onder i, dat de beheerders van TPB onrechtmatig handelen doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen faciliteren/bevorderen. Brein heeft die stelling niet aangevoerd — het middel vermeldt ook geen vindplaatsen voor een dergelijke stelling - en Brein heeft een dergelijke stelling niet aan haar subsidiaire vordering ten grondslag gelegd.
9. Verweer tegen middel V: Buitenlandse rechtspraak / vragen van uitleg
9.1
De klacht van Middel V faalt, omdat het met een motiveringsklacht opkomt tegen een rechtsoordeel, namelijk de maatstaf die het hof bij zijn evenredigheidstoetsing heeft aangelegd, 's Hofs oordeel is rechtens juist en de uitspraken van andere rechters in buitenlanden, waarvan het middel niet duidelijk maakt wat die inhouden op het punt van de evenredigheid, leiden er niet toe dat dit oordeel onjuist is.
9.2
Indien de Hoge Raad aanleiding zou zien voor prejudiciële vragen — volgens Ziggo is het maar zeer de vraag of het principale middel daartoe dwingt — laten die zich alsnog aan het HvJEU stellen. Dit zou, wellicht, bij pleidooi aan de orde kunnen komen en partijen zouden zich desgewenst bij pleidooi of kort daarna over een redactie van eventuele vragen kunnen uitlaten.
Advocaat bij de Hoge Raad
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑09‑2014
Ziggo spreekt evenals het hof (rov. 3.4) kortheidshalve alleen over auteursrechten. Daarmee wordt tevens gedoeld op naburige rechten.
Zie Memorie van Grieven (‘MvG’) Ziggo, nrs. 40–42.
MvG, nrs. 81 en 82.
MvG, nrs. 83 en 84.
De website Facebook is bijvoorbeeld gebaseerd op BitTorrent.
MvG nrs. 78 en 79.
MvG, nrs. 86, 87 en 102 en zie meer uitgebreid Bijlage A bij MvG.
HvJEU 13 februari 2014, zaak C-466/12, AMI 2014, nr 7, p. 85 m.nt. K.J. Koelman (Svensson e.a./Retriever Sverige AB).
Gewezen zij op D. Visser & P. de Leeuwe, ‘Links en recht: De stand van zaken met betrekking tot hyperlinks en auteursrecht’, AA juni 2013, p. 450– 458 en de daar genoemde jurisprudentie.
Zo schreef ook Dommering in ‘De zaak Scarlet/Sabam — naar een horizontale integratie van het auteursrecht’, AMI 2011/2, p. 49–53, p. 52, dat er onvoldoende verband tussen een algemene toegangsdienst en de auteursrechtinbreuk bestaat om te kunnen zeggen dat de dienst wordt gebruikt om auteursrechtinbreuk te maken. Dommering vergeleek Ziggo met ‘een wegbeheerder die, krachlens het feit dat hij toegang verschaft tot de openbare weg, aansprakelijk is voor alle onrechtmatige daden die er op de openbare mg worden gepleegd.’
HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12, ECLI:NL:XX:2014:132, pt. 30–40 (UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih c.s.).
Zie MvG, nrs. 109–155, 168 e.v., jo. nrs. 174–175; Plta II Ziggo, nr. 79.
Vgl. artikel 7.4a Telecommunicatiewet en zie MvG, nr. 173.
Zie onder meer de artikelen 8 EVRM; 10 en 13 Gw; overweging (‘ov’) 29,30 en 51 van Richtlijn 2009/136/EG; ov 15 en artikel 15 van Richtlijn 2000/3I/EG (richtlijn E-commerce); ov 21,22, artikel 5 en 6 van Richtlijn 2002/58/EG (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie); artikelen 7, 8, 16 van Richtlijn 1995/46/EG (Privacy richtlijn); artikelen 11.2. 11.3, 11.5a, 18.13 Telecommunicatiewet en artikelen 7–12 Wet bescherming persoonsgegevens.
Zie MvG, nr. 34.
Vergelijk de subsidiariteitsgedachte van A-G Cruz Villinlón in zijn conclusie vóór UPC Wien./Constantin sub 107: ’ Wat verzoeksters betreft, moet in aanmerking worden genomen dat een rechthebbende niet zonder bescherming mag blijven tegen een website die op grote schaal inbreuk maakt op zijn rechten. Anderzijds mag in gevallen als het onderhavige ook niet worden voorbijgegaan aan het feit dat de internetprovider niet in een contractuele verhouding staat tot de exploitant van de inbreukmakende website, Vanwege die bijzondere situatie zijn stappen tegen de internetprovider weliswaar niet volledig uitgesloten, maar dient de rechthebbende toch in de eerste plaats, voor zover dat mogelijk is, rechtstreeks op te treden tegen de exploitanten van de inbreukmakende website of hun internetprovider.’
HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12, ECLI:NL:XX:2014:132, pt. 30–40 (UPC Wien Telekabel/Constantin Film Verleih c.s.).
Zie daarover MvG XS4AII, nr. 193 c.v., MvG, nrs. 139–142, 172 en Pita II Ziggo, nrs. 50, 101 e.v.
Kamerstukken II 2001–2002, 28 197. nr. 3 (MvT), p. 51.
MvG, nr. 139.
Zie ook Kamerstukken II 2001–2002, 28 197, nr. 3 (MvT), p. 51.
MvG, nr. 140.
Zie over deze technische termen onder meer Bijlage A bij MvG en productie 42.
Zie Kamerstukken II 2005 –2006, 30 392., nr. 3 (MvT), p. 26, Zie voorts de opmerking in de Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2005–2006 30 392, nr. 6, p. 7, onderaan, waarin wordt gewezen op artikel 6:196c BW. Die opmerking miskent echter dat artikel 6:196c BW niet strekt tot implementatie van de Arl of de Hrl. Daarnaast is artikel 6:196c lid 5 BW niet ingeroepen door Brein, terwijl het hof-onbestreden in cassatie — Breins vorderingsgrondslag beperkt heeft geacht tot artikel 26d Aw en onrechtmatige daad. Bovendien biedt ook artikel 6:196c lid 5 BW geen toereikende grondslag voor het door Brein gevorderde bevel, zie randnummer 1.18 en de daarin aangehaalde wetsgeschiedenis.
Zo schrijft Visser ten aanzien van punt 141 in L'Oréal/eBay dan ook: ‘Therefore we might conclude that there is an obligation to deny further access to the marketplace to an infringer.’, zie D.J. Visser, ‘Commentaar op HvJEU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (l'Oréal e.a. tegen eBay)’, IEF 9933, p. 1–6, p. 6. Zie tevens de noot van Ch. Gielen bij HvJEU 12 juli 2011, zaak C-324/09, IER 2011/58 (L'Oréal/eBay).
MvG, nr. 161, 166.
Zie in appel m.n. MvG, nr. 271 e.v. en Pita II Ziggo, nr. 34 e.v.
Sinds blokkade A/Al zijn er steeds meer omzeilingstechnieken bij zijn gekomen. Zie bijvoorbeeld de omzeilingstechnick die TNO in haar rapportage d.d. 11 april 2012, noemt onder 3.7.1.7: Apps en Plugins. Dit vereist geen enkele specifieke BitTorrent kennis, het omvat het via een App bezoeken van TPB. Uit nieuwsberichten anno 2014 volgt dat o.a. PirateApp inmiddels is gelanceerd (waarover < https://play.google.com/store/apps/details?id=com.piratcapp&hl=en >. Zie voorts de Apps The Pirate Bay Premium, The Pirate Bay Mirror, PirateBayLinks, The Pirate Bay Proxy, etc. Ziggo heeft in MvG, nr. 301 gewezen op het effect van een mirror-site in Italie na een blokkade en in MvG nr. 302 over het effect in andere landen. Zie voorts Pita II Ziggo, nr. 34 e.v.
Zie MvA nr. 595 onder het kopje ‘De providers helpen het lot een handje’.
MvG, nr. 293 en zie Productie 57.
Zie eveneens Pita II XS4ALL, nr. 45 en productie 49 XS4All. Re vera geldt dit eens te meer voor Google Trends. De als productie 133D door Brein in appel overgelegde Google Trends gegevens zien op de zoekinteresse voor TPB, te weten zoekopdrachten in Nederland met de woorden ‘piratebay’ en ‘pirate bay’. Dit zegt niets over het daadwerkelijke bezoek aan TPB, al dan niet met behulp van proxy's, laat staan het gedrag en/of de handelswijze van dit bezoek.
MvG, nr. 324.
Productie 56.
MvG, nr. 324.
Zie MvG, nrs. 199–205.
MvG, nr. 330.
MvG, nr. 247 e.v.
HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12, ECLI:NL:XX:2014:132, pt. 57 (UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih c.s.).
Zie ook MvG nr. 89 met verwijzing naar Nederlandse lagere rechtspraak.
HvJEU 12 juli 2011, zaak C-324/09, IER 2011/58 (L'Oréal e.a./eBay).
Zie onder meer HvJEG 13 november 1990, zaak 106/89, Jur. p. I-4135, SEW 1992, p. 816 m.nt. Timmermans (Marleasing) en HvJEG 5 oktober 2004, zaak C-397/01, Jur. p. I-8835, NJ 2005/333 m.nt. Mok (Pfeiffer).
Zie HvJEG 9 juni 1992, zaak C-47/90, Jur. p. I-3669, NJ 1994, 588, punt 26 (Delhaize); HvJEG 27 januari 1994, zaak C-98/91, Jur. P. I-223, punt 9 (Herbrink) en HvJEG 10 september 1996, zaak C-61/94, Jur. p. I-3989, punt 52 (Commissie/Duitsland).
Zie HvJEG 24 november 1992, zaak C-286/90, Jur. p. I-6019, punt 9 (Poulsen en Diva Navigation) en HvJEG 10 september 1996, zaak C-61/94, Jur. p. I-3989, punt 52 (Commissie/Duitsland).
Zie bijv. HvJEG 20 februari 1979, zaak 120/78, Jur. p. 649, punten 15 e.f. (Cassis de Dijon).
Dit lijkt de overwegend gevolgde structuur van het evenredigheidsbeginsel. Vgl. echter om. I.V. Aronstein, The principle of proportionality in legal relationships between private parties: its versatility and its bottlenecks in: The influence of EU law on national private law, Kluwer:Deventer 2014, p. 253 met literatuurverwijzingen, die een derde redelijkheidstoets of toetsing van proportionaliteit stricto sensu onderscheidt. Veelal is dit verdisconteerd in de geschiktheidstest en de noodzakelijkheidstest.
Vergelijk A-G Jaaskinen in zijn conclusie vóór het L'Oréal/eBay-arrest: ‘171. De essentiële uitdaging bij de uitlegging van richtlijn 2004/48 is gelegen in het vinden van evenwicht tussen een te agressieve en een te lakse handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Deze taak is wel vergeleken met Odysseus' reis tussen de twee monsters Scylla en Charybdis. Alhoewel de richtlijn zo kan worden uitgelegd at zij een strenge dan wel een zwakke handhavingsideologie voorstaat, lijkt bij iedere uitlegging van de richtlijn noodzakelijkerwijs toch rekening te moeten worden gehouden met artikel 3 van richtlijn 2004/48.’
Zie in dit verband al vóór L'Oréal/eBay en UPC Wien/Constantin het arrest LSG/Tele2 (HvJEU 19 februari 2009, zaak C-557/07, IEPT20090219) en het daarin aangehaalde arrest Promusicae (HvJEU 29 januari 2008, zaak C 275/06, RvdW 2008, 254) ten aanzien van de uitleg van onder meer de Arl en de Hrl: ‘28. Het Hof heeft overigens gepreciseerd dat diverse vereisten ervoor zorgen dat de vrijheid van de lidstaten om het recht op eerbiediging van het privéleven of het eigendomsrecht de overhand te geven, kleiner is. Zo dienen de lidstaten er bij de omzetting van de richtlijnen 2000/31, 2001/29, 2002/58 en 2004/48 acht op te slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de communautaire rechtsorde beschermde grondrechten te verzekeren. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van deze richtlijnen moeten de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bovendien niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijnen uitleggen, maar er ook acht op slaan dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijnen die in conflict zou komen met de grondrechten of de andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals het evenredigheidsbeginsel (arrest Promusicae, reeds aangehaald, punt 70).’ Zie over deze technick van (indirecte) horizontale werking o.m. A.S. Hartkamp, ‘Horizontal effects’ (or ‘Effects in realtionships between individuals’) of EU law in: The influence of EU law on national private law, Kluwer:Deventer 2014, p, 61 en 66–67 en voorts de in Pita appel Ziggo nrs. 72 t/m 79 aangehaalde rechtspraak.
Vgl. bijvoorbeeld de in MvG nr. 220 geciteerde rechtspraak van het HvJEU en de rechtspraak van het EHRM zoals vermeld in MvG nr. 217.
Het hof onderkent dat nadrukkelijk in o.m. rov. 5.22 en 5.25, voorlaatste volzin. Vgl. ook 's hofs uitleg van L'Oréal/eBay in rov. 5.3, waarin het hof terecht wijst op de complexiteit van een bevel tegen een access provider. Zie voorts MvG nr. 212 (en 246) met verwijzing naar Kamerstukken II 2001-02, 28 197, nr. 3 (MvT), p. 65 en MvG nr. 221 met verwijzing naar Kamerstukken II 2005-06, 30 392, nr. 3 (MvT), p. 26 en nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 10.
Zie de vindplaatsen bij incidenteel onderdeel 3.
Zie o.m. MvG nr. 247 e.v.
Zie o.m. MvG nr. 195,247 e.v. (i.h.b. nr. 253 e.V.).
Zie o.m. MvG nr. 165–167, 195, Plta appel Ziggo nr. 50 en 92 e.v.
Zie hierover incidenteel onderdeel I en de daarbij vermelde vindplaatsen.
Zo schrijft A-G Cruz-Villalón in zijn conclusie vóór UPC Wien/Constantin terecht in punt 91 (onderstreping toegevoegd, adv.): ‘Hij wenst te vernemen of het verenigbaar is met de vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen dat een internetprovider wordt gelast bepaalde maatregelen te nemen om zijn klanten de toegang tot een website met onrechtmatig beschikbaar gesteld materiaal te bemoeilijken, met name wanneer deze maatregelen aanzienlijke kosten met zich brengen, terwijl zij ook nog eens zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild. De verwijzende rechter vraagt hier slechts om richtsnoeren ter beoordeling van de evenredigheid van concrete blokkeringsmaatregelen, aangezien de feiten in dat opzicht nog niet definitief zijn opgehelderd.’
Vgl. MvG nrs. 247 t/m 257 c.c.a. met verwijzing naar HvJEU 24 november 2011, zaak C-70/10, IER 2012/34 (Scarlet/Sabam). Daarbij is er tevens op gewezen dal zich geen ‘omslagpunt’ laat vaststellen (een x percentage van ongeautoriseerd materiaal) in het kader van een op algehele blokkering van een website door een access provider gerichte vordering.
Dat dit tevens geldt voor de nationale autoriteiten alsmede overheidslichamen is nog eens duidelijk gemaakt in de Toelichting op artikel 51 Handvest, zie de Toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten van 14 december 2007, 2007/C 303/02.
HvJEU 26 februari 2013, zaak C-617/10, JB 2013/58 (Aklagaren/ Hans Akerberg Fransson).
Dat ook door de rechter bij oplegging van een maatregel de vrijheid van ondernemerschap in de belangenafweging moet worden meegenomen, blijkt o.m. uit Scarlet/Sabam:‘46. In omstandigheden zoals die van het hoofdgeding moeten de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties bijgevolg met name een juist evenwicht verzekeren tussen de bescherming van het intellectuele-eigendomsrecht, die houders van auteursrechten ten goede komt. en de bescherming van de vrijheid van ondernemerschap, die operatoren zoals internetproviders krachtens artikel 16 van het Handvest genieten.’
HvJEU 22 januari 2013, zaak C-283/11 SEW 2013/10 (Sky Osterreich GmbH/Österreichischer Rundfunk).
Zie MvG nr. 216 e.v.
Zie o.m. MvG nr. 247 e.v.
Ook het HvJEU stelt in UPC Wien/Constantin vast dat de vrijheid van meningsuiting in het geding is bij een bevel in de zin van artikel 8 lid 3 Arl, zie punt 47.
Vgl. ook A-G Cruz-Villalón punt 108 in zijn conclusie vóór UPC Wien/Constantin.
Zie EHRM 7 december 1976, zaak 5493/72, NJ 1978, 236 (Handyside), punt 49: ‘The Conn's supervisory functions oblige it to pay the utmost attention to the principles characterising a ‘democratic society’. Freedom of expression constitutes one of the essential foundations of such a society, one of the basic conditions for its progress and for the development of every man. Subject to paragraph 2 of Article 10 (art. 10-2), it is applicable not only to ‘information’ or ‘ideas’ that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb the State or any sector of the population. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no ‘democratic society’. This means, amongst other things, that every ‘formality’, ‘condition’, ‘restriction’ or ‘penalty’ imposed in this sphere must be proportionate to the legitimate aim pursued.’
Zie tevens EHRM 26 april 1979, NJ 1980, 146 (Sunday Times) punt 59 en EHRM 25 maart 1983, zaak 5947/72; 6205/73; 7052/75; 7061/75; 7107/75; 7113/75; 7136/75 (Silver e, a./Verenigd Koninkrijk), zie punt 97: ‘(…) c) the phrase ‘necessary in a democratic society’ means that, to be compatible with the Convention, the interference must, inter alia, correspond to a ‘pressing social need’ and be ‘proportionate to the legitimate aim pursued’ (ibid., pp. 22–23, §§ 48–49); (…)’
EHRM 26 november 1991, zaak 3585/88, NJ 1992, 457 (Observer & Guardian).
EHRM 18 december 2012, zaak 3111/10, NJB 2013/88 (Yildirim/Turkije), zie o.m. punt 68.
EHRM 10 januari 2013, zaak 36769/08, IER 2014/37, RvdW2013/l383 (Ashby Donald e.a./Frankrijk).
HvJEU 29 januari 2008, zaak C 275/06, RvdW 2008, 254 (Promusicae/ Telefónica).
HvJEU 19 februari 2009, zaak C-557/07, IEPT 20090219 (LSG/Tele2).
Vgl. MvG nr. 34 e.v.
Vgl. ook A-G Cruz-Villalón punt 109, lnatste volzin, in zijn conclusie vóór UPC Wien/Constantin.
In de inleiding van de dagvaarding van 28 juni 2010 schrijft Brein nog dat het doel van haar vorderingen is het voorkomen van schade voor de rechthebbenden doordat veel Nederlanders TPB bezoeken en gebruiken, althans het voorkomen van verdere inbreuken en de daarmee gepaard gaande schade (pn. 1 en 28). En ook in de pleitnota in hoger beroep is te lezen dal het doel van Brein is het beëindigen van de inbreuken (nr. 32).
E.J. Dommering, ‘De zaak Scarlet/Sabam, Naar een horizontale integratie van het auteursrecht’, AMI 2012/2, p. 49–53, p. 52.
Gerechtshof Leeuwarden 22 mei 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW6296 (Stokke/Marktplaats).
Zie over de verhouding tussen blokkademaatregelen en legaal aanbod o.m. MvG, nr. 14: ‘De stelling van BREIN dat een legaal digitaal aanbod niet kan ontstaan zolang er digitale piraterij is, is gebaseerd op een mythe die al herhaaldelijk is ontkracht. Dat de consument bereid is te betalen voor een beter (legaal) digitaal aanbod blijkt niet alleen uit onderzoek, maar ook zeker uit de vele miljarden winst die Apple heeft gegenereerd met haar iTunes muziekaanbod.’
Kamerstukken II, 2001-02, 28 197, nr. 3 (MvT), p. 50–51.
Kamerstukken II 2005-06, 30 392, nr. 6, p. 7 onderaan.
Zie tevens CvA Ziggo, nr. 144 e.v. Vgl. in dit verband ook dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 19 juli 2010 terecht overwoog dat de in het kader van artikel 26d Aw gevoerde argumenten die aan toewijzing van de door Brein gevorderde blokkademaatregelen in de weg stonden, evenzeer en nog sterker golden ten aanzien van een vordering die gestoeld is op de meer algemene bepaling van artikel 3:296 BW, zie Rechtbank 's‑Gravenhage 19 juli 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1445, rov. 4.20 en 4.21.
Beroepschrift 25‑04‑2014
Heden, de [vijfentwintigste april] tweeduizendveertien, ten verzoeke van de stichting STICHTING BREIN, voorheen genaamd STICHTING BESCHERMING RECHTEN ENTERTAINMENT INDUSTRIE NEDERLAND, BREIN, statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Hoofddorp, hierna BREIN genaamd, die in deze zaak woonplaats kiest aan het Amstelplein nr. 1 (1096 HA) te Amsterdam, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr W.A. Hoyng, die door BREIN is aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure en als zodanig wordt gesteld;
Heb ik, DRS. JACOBUS CORNELIS HAAK, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, kantoorhoudende aldaar aan de IJburglaan 628-D;
AAN:
1.
De besloten vennootschap ZIGGO B.V., statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te (3542 AB) Utrecht, aan het adres Atoomweg 100, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat Mr J.J. Allen (Nauta Dutilh N.V.), kantoorhoudende aan de Strawinskylaan 199 te (1077 XV) Amsterdam, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot latende aan:
[mevrouw L. Notebaart] aldaar werkzaam; [als medewerkster op de roladministratie]
AANGEZEGD:
dat BREIN hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag, afdeling civiel recht, uitgesproken op 28 januari 2014 en gewezen onder zaaknummer 200.105.418/01 tussen BREIN als geïntimeerde en Ziggo B.V. en XS4ALL Internet B.V. als appellanten,
voorts heb ik, gerechtsdeurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, de geïnsinueerde voornoemd
GEDAGVAARD:
OM TEZAMEN MET
2.
de besloten vennootschap XS4ALL INTERNET B.V., statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te (1043 EJ) Amsterdam, aan het adres Teleportboulevard 121, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat Mr W.P. den Hertog (Udink & De Jong), kantoorhoudende aan de Alexanderstraat 2 te (2514 JL) Den Haag;
die reeds is of nog zal worden gedagvaard
om op vrijdag 9 mei tweeduizendveertien om 10.00 uur 's ochtends, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen op de openbare zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- —
dat indien een gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- —
dat indien ten minste één van de verweerders in cassatie advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
- —
dat er bij verschijning in het geding van ieder van de verweerders in cassatie, een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- —
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- —
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd
- (1)
een afschrift van het besluit tot toevoeging bedoeld in art. 29 van de Wet op de Rechtsbijstand (‘Wrb’), of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in art. 24 lid 2 Wrb, dan wel
- (2)
een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wrb waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens art. 35, tweede lid van die wet.
- —
dat van verweerders in cassatie die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
TENEINDE:
Alsdan namens BREIN als eiseres tot cassatie tegen het bestreden arrest te horen aanvoeren: de navolgende
Middelen van cassatie
schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in het arrest weergegeven, zulks op de volgende, mede in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Middel I. Mededeling aan het publiek / openbaarmaking
Ia.
In rov. 4.6 overweegt het Hof het navolgende:
‘De beheerders van TPB1. maken, al dan niet via magnet links, de in torrent-bestanden neergelegde meta-informatie toegankelijk voor het publiek (zie rov. 1.a). Zij bieden dus toegang tot de informatie die nodig is om toegang te kunnen krijgen tot de door de ‘seeders’ geuploade werken. Dit handelen van TPB-beheerders vormt naar het oordeel van het hof geen mededeling van die werken aan het publiek in de zin van artikel 3 Arl. Daarvoor is de tot die werken geboden toegang te indirect. Dat, zoals Brein stelt onder 344 en 378 MvA, TPB de magnet links creëert en de trackers toevoegt aan de torrents/magnet links, maakt dit niet anders nu magnet links en trackers ook alleen maar naar meta-informatie verwijzen of meta-informatie bevatten. Uit de andere feiten die Brein heeft genoemd in de punten 335–390 MvA kan evenmin worden afgeleid dat TPB méér doet dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot geuploade werken te kunnen krijgen. Er is dus geen sprake van een interventie als bedoeld in de rechtspraak van het HvJEU over het begrip ‘mededeling aan het publiek (zie o.m. zijn arresten van 13 oktober 2011, C-432/09 inzake ‘Airfield’, en van 15 maart 2012, C-135/10 inzake ‘Marco del Corso’), zodat het er niet toe doet of TPB-beheerders uit winstbejag handelen en of wellicht een nieuw publiek voor de werken in kwestie wordt aangeboord. Ook de hierop geënte stellingen van Brein (MvA onder 306–409) kunnen haar niet baten. Dit laat overigens de mogelijkheid onverlet dat de beheerders van TPB onrechtmatig jegens de rechthebbenden handelen doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen (waaronder in ieder geval de uploaders) faciliteren/bevorderen. Dit valt echter niet onder de reikwijdte van artikel 3 Arl.’
1.
Het oordeel van het Hof dat van ‘mededeling van die werken aan het publiek in de zin van art. 3 Arl.’ (en dus van openbaar maken in de zin van art. 1 van de Auteurswet — althans zo begrijpt BREIN het oordeel van het Hof, terwijl als dat niet zo is, de beslissing van het Hof onbegrijpelijk is -) door de beheerders van TPB geen sprake is, is onjuist, althans niet begrijpelijk, aangezien het Hof heeft vastgesteld dat de beheerders van TPB, al dan niet via magnet links, de in de torrrent-bestanden neergelegde meta-informatie toegankelijk maken voor het publiek, informatie die nodig is om toegang te krijgen tot de door de ‘seeders’ geüploade werken en in cassatie er bovendien van uit kan worden gegaan (nu het Hof overweegt dat die feiten voor zijn oordeel geen verschil maken) dat
- a.
TPB de magnet links creëert en de trackers toevoegt aan de torrent-bestanden/magnet links, en
- b.
TPB-beheerders uit winstbejag handelen en
- c.
een nieuw publiek wordt aangeboord (vide rov. 4.6).
Een dergelijke vaststelling betekent immers dat auteursrechtelijk beschermde werken door (actief) handelen van TPB (uit winstbejag) beschikbaar worden gesteld aan een nieuw publiek en dat TPB daarbij een centrale en voor het mededelen aan het publiek noodzakelijke (vide 3e regel rov. 4.6: ‘nodig is’) rol speelt, die met zich meebrengt dat de beheerders van TPB, met volledige kennis van de gevolgen van hun gedrag, interveniëren om de bezoekers van TPB toegang te verlenen tot de beschermde werken en/of die werken zodanig ter beschikking stellen (door een zodanig ter beschikking komen mogelijk te maken), dat die werken voor leden van het publiek toegankelijk zijn vanaf een door hen gekozen plaats op een door hen gekozen tijdstip, hetgeen betekent dat van een openbaarmaking c.q. mededeling aan het publiek sprake is, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is hoe het Hof tot het oordeel heeft kunnen komen dat van zo'n mededeling aan het publiek c.q. openbaarmaking geen sprake is.
Aan een en ander doet niet af de overweging van het Hof ‘Daarvoor is de tot die werken geboden toegang te indirect’, nu in de eerste plaats ‘te indirect’ t.a.v. openbaarmaking c.q. mededeling aan het publiek geen relevant en in ieder geval geen beslissend criterium is en/of, in de tweede plaats, die overweging onbegrijpelijk is, nu er in cassatie vanuit kan worden gegaan, als gesteld door BREIN en in het midden gelaten door het Hof dat derden door de interventie van TPB onmiddellijk en direct toegang hebben tot de inbreukmakende werken (vide MvA no. 340–343 (o.a.): ‘Verder hoeft de gebruiker helemaal niets te doen: één druk op de knop ‘stream’ volstaat. Voor degenen die films willen kijken of muziek willen luisteren, werkt The Pirate Bay aldus bijna hetzelfde als de aan/uit knop van een televisie of een radio.’)
2.
De beslissing dat er van openbaarmaking c.q. mededeling aan het publiek geen sprake is, is te meer onjuist en/of onbegrijpelijk in het licht van de navolgende, door BREIN gestelde en door het Hof in het midden gelaten feiten, waarvan dus in cassatie mag worden uitgegaan:
- a.
TPB biedt de aanknop: de door haarzelf gecreëerde magnet link. Men behoeft maar op ‘get this torrent’ te drukken en het werk wordt op de harde schijf geladen (MvA no. 340 en 341).
- b.
In o.a. μTorrent kan men < > de films bekijken terwijl men aan het downloaden is. De gebruiker behoeft niets te doen: één druk op de knop stream volstaat (MvA no. 341).
- c.
Voor degenen die films willen kijken of muziek willen luisteren werkt TPB aldus bijna hetzelfde als de aan/uit knop van een televisie of een radio. De gebruiker hoeft maar op de button ‘get this torrent’ of ‘get torrent file’ te drukken en het consumeren van de informatie en het uitwisselen gaat beginnen (MvA no. 342).
- d.
TPB creëert de ‘zwerm’ van seeders en leechers, die alle toegang krijgen tot de zwerm via de ‘aanknop’ (MvA no. 344).
- e.
Voor het uploaden door de gebruikers van een torrent-bestand wordt een speciaal door TPB vervaardigd en aangeboden ‘Index a torrent’-formulier gebruikt (MvA no. 345, 346).
- f.
De door TPB gemaakte magnet link bevat de Info Hash (de unieke code waaraan deze specifieke verveelvoudiging van het werk te herkennen is) (MvA no. 347, 348) zonder welke het niet mogelijk is toe te treden tot de zwerm (MvA voetnoot 59).
- g.
De ‘leechers’ zoeken in de door TPB gecreëerde index en als zij een werk naar keuze zien drukken zij op de door TPB gecreëerde ‘knop’, de magnet link (MvA no. 350).
- h.
De site van TPB is zo ingericht dat de werken waarover gebruikers willen beschikken zeer makkelijk te vinden en te downloaden zijn. Met name torrents/magnet links waarmee de werken te bemachtigen zijn, zijn zeer eenvoudig en snel te vinden. Dat is gedaan door o.m. uitgebreide categorieën aan te brengen en top-100 lijsten van meest populair materiaal. (MvA no. 358)
- i.
TPB moedigt uploaden aan. Ze heeft daartoe eigen Facebook en Twitter accounts, een blog en een forum (prod. 104). Er is een nauwe connectie tussen de inbreukmakende gebruikers van TPB en TPBs Moderators, crew leden en administrators die zelf ook aantoonbaar uploaden. Het is TPB die openbaar maakt. (MvA no. 359)
- j.
TPB verzamelt de beschikbare torrents, indexeert deze op een gebruiksvriendelijke wijze en ontsluit ze via haar zoekmachine. Daarbij wordt ook de functionaliteit van een ‘Top 100’ geboden, een ‘Search Cloud’ van titels waar op dat moment het meest naar wordt gezocht, een categorisering in verschillende media-formaten en genres en een forum voor het uitwisselen van informatie over de bestanden. (MvA no. 360)
- k.
Op diverse wijzen zijn torrents gerangschikt (prod. 105A, pag. 1). Naar aard: Audio, Video, TV programma's en Anders. Die categorieën zijn weer onderverdeeld in sub categorieën (prod. 105A, pag. 2 en 3). TPB stelt diverse Top-100-lijsten vast. TPB moedigt gebruikers aan zoveel mogelijk te sharen. COPY, COPY, COPY is de slogan. (MvA no. 361)
- l.
Met behulp van moderators, administrators and crew members helpt TPB gebruikers bij het downloaden en uploaden. TBP bepaalt welke torrents mogen blijven en welke worden verwijderd en plaatst ook zelf zeer veel torrents en magnet links. Het is (dus) TBP die bepaalt welke informatie kan worden gedownload en de openbaarmakingen via TPB worden feitelijk beheerst door TPB en TPBs moderators, administrators en crew members. (MvA 362–373)
TPB voegt zelf de trackers toe aan de torrents en magnet links (MvA no. 378).
3.
aangezien uit deze feiten een (actieve) blijkt van een interventie, door TPB, waardoor de beschermde werken ter beschikking van het publiek worden gesteld, terwijl in cassatie bovendien vaststaat (vide rov. 4.6) dat de TPB-beheerders uit winstbejag handelen en dat een nieuw publiek voor de werken in kwestie wordt aangeboord.
4.
Het hierboven onder 1 en 2 gestelde betekent ook dat niet juist c.q. begrijpelijk is de overweging ‘Uit de andere feiten die Brein heeft genoemd in de punten 335 — 390 MvA kan evenmin worden afgeleid dat TPB méér doet dan het bieden van toegang tot informatie die nodig is om toegang tot geuploade werken te krijgen’. Onder de hierboven onder 1 en 2 genoemde omstandigheden is — anders dan het Hof overweegt — wel degelijk sprake van een relevante interventie en/althans een zodanig ter beschikking stellen c.q. een zodanig ter beschikking komen dat mogelijk maakt dat die werken voor leden van het publiek toegankelijk zijn vanaf een door hen gekozen plaats op een door hen gekozen tijdstip (in de zin van de rechtspraak van het HvJ) en is er (mitsdien) sprake van auteursrechtinbreuk, althans nu, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is dat van ‘interventie’ c.q. ‘ter beschikking stellen’ c.q. ‘een zodanig ter beschikking komen mogelijk maken’ geen sprake is, met name (althans: onder meer) nu in het licht van de onder 1 en 2 genoemde vaststaande feiten blijkt dat TPB veel meer doet dan alleen maar toegang bieden tot informatie die nodig is om toegang tot geüploade werken te verkrijgen.
5.
Mede in het licht van het voorgaande is het oordeel van het Hof voorts onjuist, althans onbegrijpelijk, nu het Hof (sub 4.6) niet in zijn oordeel heeft betrokken dat ‘het op een website plaatsen van aanklikbare links naar werken’, volgens de jurisprudentie van het HvJEU (o.a.: C-466/12 Svensson) een handeling bestaande in een mededeling oplevert. Dat klemt te meer nu als reeds toegelicht er tevens in cassatie van kan worden uitgegaan (sub 340 – 343 MvA en sub 28–31 PA) dat de magnet links op de website van TPB naar werken verwijzen en dat (mede dankzij de op internet alom aanwezige BitTorrent-techniek) louter door het klikken op die links het betreffende werk vrijwel onmiddellijk opgeroepen en afgespeeld wordt, zonder dat enige aanvullende actie van de gebruiker vereist is. Daaraan doet volgens de rechtspraak van het HvJEU niet af dat de technische weg die het werk aflegt om bij de gebruiker te geraken ‘indirect’ is, zodat het Hof niet had mogen volstaan met die constatering, althans heeft het Hof niet duidelijk gemaakt waarom in geval van een ‘indirecte weg’ geen sprake is van ‘een handeling bestaande in een mededeling’, met name wanneer de link het werk onmiddellijk oproept wanner deze wordt ‘aangeklikt’. Nu voorts, ais hiervoor opgemerkt, vaststaat dat sprake is van een ‘nieuw publiek’ (immers het zeer talrijke publiek van TPB dat de werken met elkaar en met derden uitwisselt, voor de beschikbaarstelling waaraan de rechthebbenden geen toestemming hebben verleend), is volgens de jurisprudentie van het HvJEU sprake van mededelen aan het publiek door TPB.
6.
Het oordeel van het Hof is voorts onjuist, althans onbegrijpelijk, nu het Hot (sub 4.6) voor zijn oordeel kennelijk van doorslaggevend belang acht of sprake is van een ‘interventie’, althans is onjuist en onbegrijpelijk dat het Hof voor beantwoording van de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek heeft volstaan met de constatering dat geen sprake is van een interventie. Voor zover, anders dan hiervoor is betoogd, in casu geen sprake is van een interventie, geldt dat voor een mededeling aan het publiek een ‘interventie’ geen constitutief vereiste is. Blijkens de rechtspraak van het HvJEU is voldoende dat de persoon in kwestie (i.e. TPB) de mededeling ‘opstart’. In cassatie kan er (als door BREIN (o.a.) sub 319 –323 en 339 –362 MvA aangevoerd en door het Hof niet weersproken) van uitgegaan worden dat van zodanig ‘opstarten’ door TPB sprake is, althans had het Hof behoren na te gaan of van zodanig opstarten door TPB sprake is. Nu daarnaast in cassatie vast staat dat (door TPB) een nieuw publiek wordt aangeboord en dat sprake is van winstbejag door TPB, dat TPB een centrale rol vervult (zie middelonderdelen 1,1 en 1.2) en voorts, (als door BREIN sub 310 t/m 315 en 336 e.v. MvA) aangevoerd en niet door het Hof weersproken) er in cassatie van uit kan worden gegaan dat de ondergrens van openbaarmaken — het louter ter beschikking stellen van fysieke installaties — ruimschoots is gepasseerd, is het oordeel va het Hof staat vast dat van mededelen aan het publiek door TPB geen sprake is onbegrijpelijk.
7.
In cassatie kan (onder meer) van de navolgende feiten (als gesteld door BREIN en in het midden gelaten door het Hof) worden uitgegaan:
a)
‘Door het opstarten worden werken ontsloten voor het publiek. Daarnaast is sprake van interventies van TPB in de mededelingen aan het publiek waarmee de werken verder onder het publiek kunnen worden verspreid. TPB werkt daarbij nauw samen met gebruikers zoals de abonnees van de providers. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor het feit dat werken worden openbaar gemaakt. Dat is het kenmerk van BitTorrent: de website en de peers (seeders en leechers) brengen samen de inbreuk tot stand. Wie precies op welk moment welk aandeel heeft in deze openbaarmaking is niet doorslaggevend en niet helemaal te traceren. Er is sprake van een eendrachtige, gecoördineerde openbaarmaking. The Pirate Bay is de centrale en onmisbare spil in dit concert van openbaarmakingshandelingen.’
(MvA no. 392)
b)
‘Hierboven (in het hoofdstuk Auteurs- en naburige rechten), is uiteengezet dat abonnees, hun peers en The Pirate Bay, afzonderlijk maar ook in concert, inbreuk maken op de auteurs- en naburige rechten van de Rechthebbenden. Op grond van het LSG/Tele2 arrest staat aldus vast dat de diensten van Ziggo en XS4ALL worden gebruikt om inbreuk te maken en hen het verbod van 11 Hrl, 8 lid 2 Arl 26d Avv en 15e Wnr kan worden opgelegd.’
(MvA no.428)
c)
‘Dat TPB wel inbreuk maakt, zelfstandig en in samenspel met de abonnees en hun peers is hierboven afdoende toegelicht. TPB biedt de aanknop voor films, muziek, games en e-books en op TPB worden filmposters, covers en ander ‘art work’ openbaar gemaakt. Maar van groot belang is dit niet omdat reeds vaststaat dat de abonnees (in samenspel met The Pirate Bay) de diensten van de providers gebruiken om inbreuk te maken.
Anders dan XS4ALL (sub 102 MvG) stelt is The Pirate Bay niet de ‘enige derde’. Daarnaast zijn er de abonnees en de peers die afzonderlijk en gezamenlijk inbreuk maken.
Anders dan XS4ALL (sub 103 MvG) stelt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de diensten van Ziggo en XS4ALL worden gebruikt om inbreuk te plegen. Dat volgt uit het SLG / Tele2 arrest en uit het voorgaande. De stelling dat de betrokkenheid van TPB daarvoor onvoldoende is snijdt geen hout. De betrokkenheid van TPB is niet vereist om vast te stellen dat de diensten van de providers worden gebruikt om inbreuk te plegen. Los daarvan is TPB ook betrokken bij het gebruik van die diensten, zoals elders in deze memorie is toegelicht.
Met het oordeel dat ‘abonnees inbreuk maken via The Pirate Bay’ heeft de rechtbank willen benadrukken dat The Pirate Bay de centrale spil is in het concert van inbreuken (zoals hierboven toegelicht in sectie XI.2–XI.5).’
(MvA no. 457–460)
d)
‘The Pirate Bay handelt bovendien in samenspel met de gebruikers van ISP's als Ziggo en XS4ALL. The Pirate Bay is de centrale en onmisbare rol in het proces van uitwisseling van bestanden die zij indexeert. Gebruikers kunnen niet zonder The Pirate Bay < >’.
(PA = pleidooi in appel no. 30)
Het Hof heeft het recht geschonden althans zijn arrest onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd door op deze en/of de feiten welke hierboven onder 1 en 2 zijn vermeld niet te oordelen dat TPB auteursrechtinbreuk pleegt althans te oordelen dat TPB geen auteursrechtinbreuk pleegt, nu (in leder geval) TPB gezamenlijk (en in vereniging), en/of als groep en/of (willens en wetens) samenwerkend, en/of samenwerkend volgens een gemeenschappelijk plan, met de (uploadende) gebruikers inbreuk op de auteursrechten op de beschermde werken pleegt (nu de inbreuken door de uploadende gebruikers gewild en voorzienbaar zijn, althans behoren te worden gezien), waarvoor TPB hoofdelijk aansprakelijk is, althans is onvoldoende begrijpelijk dat en hoe het Hof hieromtrent (bedoeld gezamenlijk handelen) geoordeeld heeft.
Een en ander kiemt te meer nu het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten resp. niet relevant heeft geacht het feit dat ook de downloadende gebruikers auteursrechtinbreuk plegen.
Ib
Onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd overweegt het Hof in rov. 4.8 het navolgende:
‘De conclusie van het voorgaande luidt dat met gebruikmaking van de diensten van Ziggo c.s. ‘via TPB’ auteursrechtinbreuk is gepleegd door:
- —
een relevant deel van de abonnees van Ziggo c.s.;
- —
de beheerders van TPB, doch alleen met betrekking tot het ‘art work’.
Ten aanzien van (uitsluitend) deze handelingen is artikel 26d Avv van toepassing. Dit artikel en daaraan ten grondslag liggende artikelen 8 lid 3 Arl en 11, 3e volzin, Hrl zien niet op de situatie dat een derde met gebruikmaking van de diensten van tussenpersonen als Ziggo c.s. auteursrechtinbreuk door anderen (onrechtmatig) faciliteert/bevordert, maar niet zelf pleegt (verg. rov. 4.6 in fine).’
1.
Uit Middelonderdeel Ia volgt dat niet juist althans onbegrijpelijk is, de overweging dat de beheerders van TPB uitsluitend auteursrechtinbreuk plegen t.a.v. het ‘art work’. Zij plegen ook auteursrechtinbreuk t.a.v. de werken die zij (vide Middelonderdeel Ia) immers (samen met de — uploadende — gebruikers) ter beschikking aan het publiek stellen. Dit betekent dat art. 26d Aw ook van toepassing is op die auteursrechten (c.q. handelingen).
2.
Zelfs echter indien het oordeel van het Hof, dat TPB geen (directe) auteursrechtinbreuk pleegt t.a.v. de werken die door bezoekers (c.q. gebruikers) van TPB worden gedownload, c.q. geüpload, juist is, dan nog is art. 26d Aw van toepassing op Ziggo c.s. nu Ziggo c.s. immers (direct) diensten verlenen aan de (inbreukmakende) down- c.q. uploaders van werken (een relevant deel van hun afnemers) en art. 26d Aw zich ook uitstrekt tot het verlenen van diensten waarvan de dienstverlener weet of behoort te weten dat deze tot auteursrechtinbreuk leiden, nu ook in dat geval sprake is van het gebruik (hier door TPB) van diensten van derden (hier Ziggo c.s.) die worden gebruikt om (middels derden — hier de abonnees -) (indirecte) auteursrechtinbreuk te plegen.
3.
's Hofs oordeel is voorts in strijd met het recht, althans onbegrijpelijk, nu het Hof een kunstmatige, strikte scheiding maakt tussen inbreuken door abonnees enerzijds en inbreuken door TPB anderzijds. Hiervoor is rechtens geen grondslag te vinden en deze scheiding is niet relevant voor de beslechting van het aan het Hof voorgelegde geschil. Gelet op de door richtlijn 2001/29 nagestreefde en in punt 9 van de considerans ervan weergegeven doelstelling om de rechthebbenden een hoog beschermingsniveau te waarborgen, moet de term ‘inbreuk’ in art. 8 lid 3 Arl, 11 Hrl, 26d Aw en 15e Wnr in die zin worden opgevat dat deze (ook) ziet op de situatie van een beschermd werk dat zonder toestemming van de betrokken rechthebbenden op internet voor het publiek beschikbaar is gesteld. De internetprovider is noodzakelijkerwijs betrokken bij een dergelijk ter beschikking stellen aan zijn klanten van een inbreukmakende doorgifte (en het downloaden door zijn klanten), doordat hij deze doorgifte mogelijk maakt door internettoegang te verschaffen [vgl. HvJEU C-314/12 UPC Telekabel Wien, par. 31 e.v.]. Welke partij precies welk aandeel in het geheel van inbreukmakende handelingen heeft is niet doorslaggevend. Zoals hiervoor toegelicht (vide Middelonderdeel Ia onder d) kan er in deze procedure van uitgegaan worden dat TPB een voor de inbreuken onmisbare, centrale rol vervult en daartoe handelt in concert met klanten van Ziggo c.s. en hun ‘peers’ en als onderdeel en ter bevordering daarvan op inbreukmakende wijze ‘art work’ aanbiedt. Art 26d Aw is van toepassing op alle handelingen van de abonnees van Ziggo c.s., hun ‘peers’ en TPB die onderdeel uitmaken van het concert van openbaarmaking en/of die bijdragen tot de bedoelde inbreuken.
Middel II Art. 26d AW, bewijslast
IIa
Ten onrechte althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd beslist het Hof in rov. 5.3, 5.4 en 5.5 het navolgende:
‘5.3:
‘In punt 128 van zijn arrest van 12 juli 2011 inzake L 'Oréal/eBay (zaak C-324/09) heeft het HvJEU benadrukt dat een bevel als bedoeld in artikel 11 Hrl aan een tussenpersoon zich wezenlijk onderscheidt van een bevel tegen een inbreukmaker, omdat een aan de inbreukmaker gericht bevel er logischerwijze in bestaat dat het hem wordt verboden om de inbreuk voort te zetten, terwijl de situatie van de verlener van de dienst waarmee de inbreuk wordt gepleegd, complexer is en zich leent voor een ander soort bevel. In de punten 136–138 van dit arrest heeft het HvJEU dit uitgewerkt met de overweging dat, kort gezegd, de regels van nationaal recht enerzijds zo moeten worden ingericht dat het doel van de Hrl, dat de daarin opgenomen maatregelen, waaronder de maatregel van artikel II, 3e volzin, doeltreffend en afschrikwekkend zijn, kan worden bereikt, maar anderzijds de beperkingen moeten eerbiedigen die uit de Hrl en de rechtsbronnen waarnaar deze richtlijn verwijst voortvloeien. In de punten 139 en 140 van het L 'Oréal/eBay-arrest heeft het HvJEU hieromtrent nader overwogen dat ingevolge artikel 3 Hrl de bij die richtlijn bedoelde maatregelen, waaronder de maatregel van artikel 11, 3e volzin, billijk en evenredig moeten zijn en niet overdreven kostbaar mogen zijn, terwijl uit artikel 3 van die richtlijn tevens volgt dat de in een bevel omschreven maatregelen geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer mogen scheppen. De Nederlandse rechter moet zich bij de uitleg en toepassing van artikel 26d Aw op deze uitgangspunten richten en daarbij een passend evenwicht verzekeren tussen de betrokken rechten en belangen (punt 143 van het L'Oréal/eBay-arrest).’
5.4:
‘Bij de zojuist omschreven afweging moeten tevens worden betrokken de grondrechten van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat nog niet in werking was getreden ten tijde van de feiten in de zaak L'Oréal/eBay. Met name de volgende bepalingen van het Handvest zijn in dit verband van belang:
‘ Artikel 16 De vrijheid van ondernemerschap
De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgeving en praktijken
Artikel 17 Het recht op eigendom
1.
(…)
2.
Intellectuele eigendom is beschermd.
Artikel 52 Reikwijdte en uitlegging van de gewaarborgde rechten en beginselen
1.
Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’
5.5:
Anders dan Brein meent, maakt effectiviteit (doeltreffendheid) deel uit van de in het L'Oréal/eBay-arrest en artikel 52 lid 1 van het Handvest neergelegde evenredigheidseis (of proportionaliteitseis), die er op neerkomt dat de gevorderde maatregelen in een redelijke verhouding moeten staan tot het daarmee beoogde doel. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat naarmate een maatregel minder effectief is, het beoogde doel daarmee minder gemakkelijk kan worden gerealiseerd en de maatregel dus minder snel in een redelijke verhouding tot dat doel zal staan. Zie ook punt 99 van de in rov. 4.7 al ter sprake gebrachte conclusie van de AG in de ‘Kino’-zaak.’
1.
Het is weliswaar juist dat uit het L'Oréal-eBay arrest (en — indien uw Raad beslist dat dat artikel in casu van toepassing c.q. relevant is — uit art. 52 lid 1 van het Handvest) volgt dat de op grond van art. 26d Aw op te leggen maatregelen billijk (nu het Hof daaromtrent niets overwogen heeft kan daar in cassatie vanuit worden gegaan) en evenredig moeten zijn en niet overdreven kostbaar mogen zijn (in casu staat in cassatie vast dat dat laatste het geval is — vide onder meer rov. 5.22 -) en is juist dat dat betekent, dat de gevorderde maatregelen in een redelijke verhouding moeten staan met het daarmee beoogde doel, doch daarbij behoort geen rol te spelen of het met de maatregel beoogde doel, wel of niet c.q. in welke mate uiteindelijk bereikt wordt [tenzij ten tijde van het opleggen van die maatregel duidelijk is dat het beoogde doel (in het geheel) niet kan worden bereikt]. Dit klemt te meer nu ten tijde van het vorderen c.q. opleggen van de maatregel (veelal) niet duidelijk zal zijn of een maatregel (effectief) geëxecuteerd kan worden en of, als dat het geval is, het doel (geheel) bereikt kan worden.
In casu had het Hof derhalve moeten beoordelen (c.q. beslissen) of, in aanmerking nemend alle omstandigheden van het geval [waaronder dat BREIN tevergeefs getracht heeft (de auteursrechtinbreuken van) TPB rechtstreeks aan te pakken (rov. 5.23) en de in rov. 1, 4.2, 4.3, 4.6, 4.7, 4.8, 5.8, 5.12 eerste en laatste zin, 5.17 en 5.18 en in de MvA onder 597–602 en de PA onder II.7 vermelde omstandigheden waaronder het feit dat de gevraagde maatregelen zeer eenvoudig door Ziggo c.s. zijn te effectueren en vrijwel niets kosten (rov. 5.22)], de gevraagde maatregelen in redelijke verhouding staan tot het door BREIN beoogde doel te weten een einde maken aan de inbreuken (via toegang tot de website(s) van TPB) door abonnees van Ziggo c.s. (op de auteursrechten van degenen wiens belangen door BREIN worden behartigd) althans is — indien het Hof de juiste maatstaf zou hebben toegepast — het arrest onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
2.
Onjuist en onbegrijpelijk is de beslissing in rov. 5.4 en 5.5 dat in casu ook [de evenredigheidseis van art. 52 lid 1 van] het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie dient te worden betrokken in de in rov. 5.3 (en 5.5) bedoelde afweging, aangezien in casu de vrijheid van ondernemerschap gewaarborgd in art. 16 van het Handvest in het geheel niet aan de orde is c.q. niet wordt beperkt, nu die vrijheid geen absolute vrijheid is, maar een vrijheid ‘overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgeving en praktijken’ terwijl art. 26d Aw tot dat nationale recht behoort (en in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie zoals vastgelegd in de Handhavingsrichtlijn) en/of nu, indien er sprake zou zijn van een beperking in de zin van art. 52 lid 1 (quod non), deze beperking bij de wet (in casu de Auteurswet) is gesteld en (nu het Hof t.a.v. die wet niets anders heeft beslist) ervan uitgegaan dient te worden dat die wet (uitgelegd conform — de uitleg door het Hof van Justitie van — de Handhavingsrichtlijn) slechts beperkingen stelt, die noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang (hier: een hoog beschermingsniveau van de intellectuele eigendom) of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (in casu de auteursgerechtigden), althans is niet duidelijk (aangezien op dit punt het arrest van het Hof niet c.q. onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd is, hoe bedoelde vrijheid van ondernemerschap enig (c.q. welk) gewicht kan hebben t.a.v. de bepaling van de evenredigheid (mede in het licht van het feit dat de gevraagde maatregelen de vrijheid van ondernemerschap niet in zijn kern lijken te raken), nu ten processe vaststaat dat de door Ziggo cs te nemen maatregelen om auteursrechtinbreuk te voorkomen (vrijwel) geen moeite c.q. kosten met zich meebrengen (vide rov. 5.22) [en er in cassatie als gesteld door BREIN en in het midden gelaten door het Hof vanuit mag worden gegaan dat Ziggo cs in hun algemene voorwaarden met abonnees hebben opgenomen dat die abonnees geen inbreuk op auteursrechten zullen plegen (vide PA no. 45)].
IIb.
Ten onrechte althans onvoldoende begrijpelijk overweegt het Hof in rov. 5.6 als volgt:
‘Uit het voorgaande volgt dat een van de voorwaarden voor de toewijsbaarbeid van een artikel 26d Aw-vordering is, dat is voldaan aan de evenredigheidseis en de daarvan deel uitmakende effectiviteitseis. Het beroep van Ziggo c.s. op het beginsel van evenredigheid/effectiviteit kan bijgevolg niet worden gezien als een bevrijdend verweer, waarvoor zij de bewijslast hebben (vergelijk onder meer HR 15 december 2006, NJ 2007, 203 en HR 11 juli 2008, LJN: BC8967). Dit betekent dat Brein moet stellen en bij gemotiveerde betwisting dient te bewijzen dat de door haar gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn. De opmerking van Brein onder 141 PA, dat de bewijslast in deze bij Ziggo c.s. ligt, kan dus niet als juist worden aanvaard.’
Aangezien 's Hofs oordeel omtrent de bewijslastverdeling met betrekking tot een vordering ex art. 26d Aw miskent dat de rechthebbende niet hoeft aan te tonen dat de klanten van een internetprovider zich effectief toegang verschaffen tot de beschermde werken, laat staan dat deze moet bewijzen dat de door hem gevorderde maatregelen evenredig/effectief zijn en/of aangezien — al aannemende dat de effectiviteitseis deel uitmaakt van de evenredigheidseis — een en ander weliswaar een voorwaarde is voor het toewijzen van een vordering gebaseerd op art. 26d Aw, maar ervan uit behoort te worden gegaan dat, indien er sprake is van een voldoen aan de voorwaarden neergelegd in (de tekst van) art. 26d Aw (te weten ‘tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken’) een vordering ex (en dus maatregelen gebaseerd op) art. 26d Aw (in principe) gerechtvaardigd is (zijn) [tenzij bijvoorbeeld de gevraagde maatregelen (op grond van de omstandigheden van het specifieke geval) niet billijk en evenredig zijn dan wel overdreven kostbaar zijn, althans er andere omstandigheden zijn op grond waarvan de rechter tot afwijzing van een vordering gebaseerd op art. 26d Aw zou kunnen concluderen]. Het is (derhalve) aan gedaagden (in casu Ziggo c.s.) om dergelijke omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Dit geldt in ieder geval in een geval als het onderhavige (althans het Hof heeft niet althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd waarom dat niet het geval zou zijn) waarin ten processe vaststaat (c.q. namens de rechthebbende — in casu door BREIN — is aangetoond) ‘dat in Nederland het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen na blokkade A/A1, zeker nadat blokkade B erbij is gekomen < >’ (rov. 5.8) en/of ‘Door de afname van het bezoek aan TPB als gevolg van de blokkades wordt het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen, verminderd’ (rov. 5.12). Een verdergaande (zoals door het Hof geëiste) bewijslast voor de rechthebbende is in strijd met art. 26d Aw en 15e Wnr. en de Hrl. c.q. de Arl. (vermeld in rov. 3.3) en/of
(in ieder geval zonder verdere motivering die ontbreekt) in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu het met name gaat om bewijs met betrekking tot het BitTorrentverkeer tussen gebruikers van het internet en bezoekgegevens van abonnees aan TPB met betrekking waartoe Ziggo c.s. immers over de (verkeers)gegevens beschikken (waarvan als gesteld door BREIN en door het Hof in het midden gelaten, in cassatie kan worden uitgegaan; (vide MvA onder II.6 en onder XII.3.2 en PA onder III).
Deze klacht richt zich (dan ook) mede tegen rov. 5.15 (voorlaatste alinea), rov. 5.19 (voorlaatste zin) en 5.20.
Middel III. De effectiviteitstoets / Het evenredigheidsbeginsel
In de rov. 5.7 – 5.26 wordt door het Hof onderzocht of aan de (door het Hof gestelde) effectiviteitseis is voldaan, welke vraag door het Hof negatief wordt beantwoord hetgeen uiteindelijk leidt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en tot afwijzing van de vorderingen van BREIN. Deze beslissing is onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd om ieder van de navolgende ook in onderling verband te beschouwen redenen.
1. Algemeen
- a)
Het Hof heeft vastgesteld dat het bezoek aan TPB in aanzienlijke mate is afgenomen (rov. 5.8). Het Hof stelt ook vast dat het aantal inbreuken dat abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen vermindert (rov. 5.12). Het Hof stelt verder vast dat door de blokkades de impact van inbreuken door de beheerders van TPB is afgenomen (rov. 5.12). Niettemin komt het Hof tot de conclusie (in rov. 5.26) dat de door BREIN gevorderde maatregelen strijdig zijn met het evenredigheidsvereiste/effectiviteitsvereiste. Die beslissing is onjuist en onbegrijpelijk nu, zoals het Hof zelf vaststelt, de gevorderde maatregelen (de blokkade A en A1) juist wel tot het gewenste resultaat leiden (te weten afname van het bezoek aan TPB met als gevolg een vermindering van het aantal inbreuken door abonnees en een verminderde impact van de inbreuken door de beheerders van TPB).
- b)
Onjuist en niet begrijpelijk is ook dat het Hof bij zijn evenredigheidsoordeel niet (laat staan kenbaar) rekening heeft gehouden met het feit dat het downloaden uit illegale bron, hetgeen door de bezoekers van TPB geschiedt, inbreuk op auteursrechten oplevert, hetgeen betekent dat het Hof dit (massale) illegale downloaden niet in zijn afwegingen ter zake van de evenredigheid heeft meegewogen, hetgeen betekent dat dat oordeel onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd is (in rov. 5.7 –5.26)
2.
Het Hof komt tot deze onjuiste althans onbegrijpelijke conclusie, doordat het Hof een onjuiste/onbegrijpelijke effectiviteitseis hanteert. Naar de mening van het Hof (vide rov. 5.12) is er in casu alleen sprake van effectiviteit indien het totaal van de inbreuken door abonnees van Ziggo c.s. afneemt, omdat anders het doel, ‘bescherming van auteursrechten’ (geformuleerd in rov. 5.10), niet dichterbij wordt gebracht. Het Hof ziet echter over het hoofd (en daarom is de beslissing van het Hof onjuist, althans onbegrijpelijk), dat het uiteindelijke doel van alle door BREIN genomen en te nemen maatregelen (onder meer) is hetgeen het Hof heeft omschreven in rov. 5.10 [In cassatie staat (dan ook) vast, althans kan als gesteld door BREIN en door het Hof in het midden gelaten, uitgegaan worden van het feit dat BREIN optreedt tegen alternatieven van TPB, tegen proxy's (rov. 5.7) dat BREIN en andere rechthebbenden optreden tegen alternatieve torrentsites [MvA par 36 en 37], dat BREIN voornemens is blokkades af te dwingen ten aanzien van zulke alternatieve torrentsites (rov. 5.23), illegale websites, cyberlockers, uploaders, release groups, adverteerders [MvA par. 35 – 42] en haar strategie mede gebaseerd is op de ontwikkeling van online legale en goedkope downloadmogelijkheden (vide PA no. 225–236)], maar dat het doel van de vorderingen in de onderhavige procedure tegen de onderhavige accessproviders (Ziggo c.s.) niet meer is (en kan zijn) dan het voorkomen dat abonnees van Ziggo c.s. door toegang tot TPB auteursrechtinbreuk kunnen plegen c.q. kennis kunnen nemen van de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken en dat het in deze procedure niet mogelijk is om (in het algemeen) het aantal gepleegde inbreuken door personen, die inbreuk pleegden, te doen afnemen althans het aantal gepleegde inbreuken door abonnees van Ziggo c.s., die inbreuk pleegden, te doen afnemen althans de impact van alle inbreuken te verminderen nu niet alle inbreuken via de toegang tot TPB gepleegd worden (althans door de beheerders van TPB gepleegd worden).
3.
In rov. 5.10 overweegt het Hof het navolgende:
‘Het met de vorderingen van Brein beoogde doel is bescherming van auteursrechten, welk doel ook wordt gegarandeerd/beschermd door artikel 17 lid 2 van het Handvest. Van effectieve maatregelen tot het realiseren van dit doel kan in een kader als het onderhavige worden gesproken
- (a)
als personen die auteursrechtinbreuk pleegden dat minder zijn gaan doen, waardoor het aantal door hen gepleegde inbreuken afneemt, of
- (b)
als de impact van inbreuken wordt verminderd, bijvoorbeeld doordat het publiek dat de inbreukmakende handelingen waarneemt, kleiner wordt.’
Deze overweging is onjuist althans onvoldoende begrijpelijk nu het met de vorderingen beoogde doel niet verder kan gaan dan datgene wat met die vorderingen kan worden bereikt, d.w.z. het gebieden aan Ziggo c.s. om diensten van Ziggo, die gebruikt worden om TPB te bereiken (teneinde inbreuk te plegen op auteursrechten en naburige rechten van rechthebbenden wier belangen BREIN behartigt), gestaakt te houden door het blokkeren van IP-adressen en sub- of hoofddomeinen waar TPB zich van bedient (vide rov. 2.1 sub 1 en 2) welk gebod derhalve als doel heeft om bepaalde (bestaande) inbreuken op de auteursrechten tegen te gaan [waarvan ten processe vaststaat dat deze inbreuken niet (laat staan effectief) op een andere (meer directe wijze) kunnen worden bestreden.] waarbij dus niet zo zeer van belang is dat de personen die inbreuk pleegden dat minder zijn gaan doen, waardoor het aantal gepleegde inbreuken afneemt, maar van belang is dat het aantal door Ziggo c.s. gefaciliteerde inbreuken middels het toegang verschaffen tot de website c.q. sub- of hoofddomeinen van TPB afneemt c.q. de impact van die gefaciliteerde inbreuken kleiner wordt, mede in aanmerking genomen het feit dat in cassatie vaststaat (vide rov. 5.23) althans als gesteld door BREIN (vide CvR onder 197–213, prod. 80A–80F, MvA onder XII.3.3 en PA onder 237–239) en in het midden gelaten door het Hof, er vanuit mag worden gegaan, dat BREIN met een reeks van reeds ingestelde c.q. geplande vorderingen en maatregelen uiteindelijk (onder meer) het door het Hof in rov. 5.10 aangeduide doel nastreeft.
4.
In rov. 5.12 overweegt het Hof het navolgende:
‘Door de afname van het bezoek aan TPB als gevolg van de blokkades wordt het aantal inbreuken dat de abonnees van Ziggo c.s. via TPB plegen, verminderd. Wanneer het evenwel zo zou zijn dat, zoals Ziggo c.s. stellen, deze abonnees de blokkades ontwijken door, indien zij deze al niet via proxy's omzeilen, hun toevlucht te zoeken in alternatieve torrentsites, dan vindt — ondanks de blokkades en de daardoor veroorzaakte afname van het bezoek aan TPB — geen vermindering van het door die abonnees gepleegde aantal inbreuken plaats, maar is slechts sprake van een verandering van de weg (bij omzeiling via een proxy) of de ‘indexer’ waarlangs/waarmee zij die inbreuken plegen. In dat geval wordt het beoogde doel niet dichterbij gebracht en kan de gevorderde blokkade niet als effectief worden beschouwd. In zoverre gaat het in rov. 5.9 weergegeven betoog van Brein niet op.’
Deze rechtsoverweging is (eveneens) onjuist althans onvoldoende begrijpelijk om de hierboven onder 1 en 2 uiteengezette redenen en/of aangezien die overweging blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘effectiviteit’ nu irrelevant is, c.q. niet begrijpelijk is hoe het relevant kan zijn of abonnees, nadat het verder inbreuk maken door de vorderingen tegen Ziggo c.s. onmogelijk is gemaakt, wel of niet die inbreuken hervatten door gebruik te gaan maken van proxy's of een andere ‘indexer’, hetgeen te meer kiemt nu (met andere vorderingen) door BREIN tegen deze proxy's c.q. andere ‘indexer’ kan worden opgetreden en zoals in cassatie (blijkens rov. 5.23) vaststaat wordt opgetreden c.q. zal worden opgetreden [en nu het Hof daaromtrent niets (begrijpelijks) heeft vastgesteld in cassatie ervan uit kan worden gegaan dat een dergelijk verder optreden effectief is (in de — onjuiste — zin die het Hof daar aan geeft in rov. 5.12, te weten dat vermindering van het aantal auteursrechtinbreuken plaatsvindt door de abonnees van Ziggo c.s.)].
5.
De hierboven (onder 3) weergegeven rechtsoverweging is ook reeds onbegrijpelijk nu deze ervan uitgaat dat al de abonnees van Ziggo c.s. die TPB bezochten na de toewijzing van de vorderingen van BREIN, de auteursrechtinbreuken zullen voortzetten, terwijl ten processe vaststaat dat dat niet het geval is (vide rov. 5. 18).
6.
Het is zonder nadere begrijpelijke motivering (bovendien) onbegrijpelijk (en onjuist) dat het Hof niettemin (ondanks het feit dat de toegewezen vordering tot een afname van het aantal abonnees die inbreuk maken, heeft geleid) beslist dat er van effectiviteit geen sprake is, waar niet aan kan afdoen het feit dat wellicht het BitTorrent-gebruik onder XS4AII-abonnees (en Ziggo-abonnees) zoals het Hof in rov. 5,19 en 5.20 overweegt, na blokkade A gelijk is gebleven nu zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is de conclusie die het Hof hieruit trekt in rov. 5.19 te weten:
‘Dit wijst erop dat de circa 6.500/4.750 abonnees van XS4AII die na de blokkade A zijn gestopt met downloaden, daarvóór slechts een (zeer) klein deel van de inbreuken voor hun rekening namen en dat de circa 13.500/9.750 XS4AII-abonnees die na blokkade A zijn gaan minderen, hetzij voorheen al weinig inbreuken pleegden, hetzij slechts zeer weinig hebben geminderd. Hierbij is in aanmerking te nemen dat het voor de hand ligt dat de blokkade juist effect heeft gehad op degenen die al weinig inbreuken pleegden. Dit zullen immers doorgaans de ongeoefende internetgebruikers zijn en zoals op blz. 11 van TNO I is beschreven, zal over het algemeen een blokkade voor met name dergelijke internetgebruikers, die niet goed bekend zijn met de verschillende ontwijkingsmogelijkheden, een zekere drempel opwerpen.’
- a)
aangezien een en ander niet concludent kan zijn althans zonder nadere motivering niet begrijpelijk is, nu de blokkade B door het Hof niet in zijn overwegingen (kenbaar) is betrokken en/of
- b)
aangezien op geen enkele wijze door het Hof (laat staan begrijpelijk) is vastgesteld dat het gelijk blijven van het BitTorrent-gebruik het gevolg is van het feit dat de ‘stoppers’ in feite niet in enige relevante (c.q. significante) wijze inbreukmakende werken downloadden, hetgeen temeer kiemt nu in cassatie vaststaat dat van de ‘downloaders uit illegale bron’ na blokkade A ca. 8%2. met downloaden is gestopt en ca.14%3. dat minder is gaan doen, terwijl ca. 4,5%4. dat meer is gaan doen (zie rov. 5.17), waaruit blijkt dat niet — en zeker niet zonder nadere motivering — begrijpelijk is waarom het gelijk blijven van het BitTorrent-gebruik door het Hof (alleen) verklaard wordt door het feit dat de stoppers c.q. minderaars geen relevante hoeveelheden inbreukmakend werk downloadden, waar vaststaat dat 4,5% van de (relevante) Ziggo-abonnees meer is gaan downloaden en derhalve het door deze 4,5% meer gedownloade ongeveer gelijk moet zijn aan hetgeen door de stoppers c.q. minderaars voor de blokkade (meer) werd gedownload en nu niet vaststaat om welke (grotere) hoeveelheid (gedownloade werken) het bij die 4,5% gaat niet op begrijpelijke wijze geoordeeld kan worden dat de stoppers (c.q.) minderaars niet op significante wijze illegaal downloadden.
- c)
aangezien niet begrijpelijk is hetgeen het Hof overweegt in de laatste alinea van rov. 5.15 te weten:
‘Voor zover Brein, gezien haar stellingen in de punten 571 MvA en 132 en 140 PA, tegen TNO III nog heeft of zou willen inbrengen dat de daarin gehanteerde meetperiode is geëindigd voordat een groot aantal ‘TPB-dedicated’-proxy's is ‘neergehaald’ (zie rov. 5.7 in fine), kan zij daaraan geen steekhoudend argument ontlenen, nu ook het wegvallen van een proxy met de in rov. 5.13 genoemde ontwijkingsmogelijkheden (een alternatieve torrentsite of een andere proxy) gemakkelijk kan worden opgevangen. Dit geldt ook voor blokkade A1 die daarom met de daaraan voorafgaande blokkade A kan worden gelijkgesteld.’
nu het Hof zonder enig begrijpelijke (op feiten, rapporten of ander bewijsmateraal gebaseerde) motivering concludeert dat het neerhalen van proxy's althans de blokkade A, niet tot enige vermindering van het aantal inbreuken zullen leiden vanwege de in rov. 5.13 genoemde ontwijkingsmogelijkheden [hetgeen temeer klemt nu het Hof teneinde te ‘bewijzen’ dat het totaal aantal inbreuken niet is afgenomen zich wel meent te kunnen baseren op het TNO III rapport dat — zoals in cassatie vaststaat — op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met het effect van blokkade A1, (B) en het neerhalen van TPB dedicated proxy'sl].
7.
Het Hof overweegt in rov. 5.19 (anders dan in rov. 5.12 waar het Hof spreekt over het totaal aantal inbreuken en die tegenstrijdigheid maakt de overweging reeds onbegrijpelijk) dat het niet zozeer gaat om het aantal abonnees dat nog of niet langer inbreukt pleegt, maar om het totaal aantal door abonnees van Ziggo c.s. gepleegde inbreuken en dat derhalve de in cassatie vaststaande afname van abonnees die downloaden c.q. het downloaden hebben verminderd niet relevant is en de gevraagde en opgelegde maatregel niet effectief kan doen zijn. Die beslissing is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk nu het immers van groot belang voor BREIN c.q. de rechthebbenden is, althans kan zijn, om het aantal inbreukmakers zo klein mogelijk te houden, [en met name zij die nog geen of beperkte ervaring hebben met TPB zo veel mogelijk van het aanbod van TPB af te houden] en daarbij irrelevant is of een kleinere harde kern meer is gaan downloaden, welk downloaden (zoals in cassatie vaststaat (rov. 5.23) c.q. waar in cassatie vanuit kan worden gegaan als gesteld door BREIN (vide CvR onder 197–213, prod. 80A–80F, MvA onder XII.3.3 en PA onder 237–239) en door het Hof in het midden gelaten) met andere middelen wordt en zal worden bestreden. De beslissing is ook onbegrijpelijk nu het Hof zelf in rov. 5.12 overweegt en onderschrijft (in de laatste zin van rov. 5.12) dat het van belang voor de rechthebbende is dat door TPB een kleiner publiek bereikt wordt.
Bovendien Is (zijn) deze overweging(en) (en de overige overwegingen in rov.5 onbegrijpelijk nu het Hof over het hoofd ziet — zoals door BREIN gesteld en door het Hof in het midden gelaten (zie PA onder 146 en 157–167) dat het van groot belang is dat een (grote) groep onervaren illegale downloaders na de blokkade het gebruik van TPB staken (en derhalve niet tot de harde ervaren kern van illegale downloaders gaat behoren). Kortom BREIN probeert het winnen door TPB van nieuwe zieltjes tegen te gaan en door de blokkade onervaren downloaders te bewegen naar het legale aanbod te gaan. Het is derhalve in het licht van de stellingen van BREIN op dat punt (vide onder meer MvA onder 558–562, PA onder 62–93 prod, 114) onbegrijpelijk dat het Hof slechts het totale aantal downloads relevant acht en niet het (afgenomen) aantal downloaders.
8.
In rov. 5.19 komt het Hof tot de conclusie en beslissing dat de op vordering van BREIN door de rechtbank bevolen blokkade A/A1 niet effectief is geweest ten aanzien van de abonnees van Ziggo c.s., waarbij het Hof de (onjuiste en onbegrijpelijke) effectiviteitstoets hanteert: ‘Bij de hier aan te leggen effectiviteitstoets gaat het echter niet zozeer om het aantal abonnees dat (nog of niet langer) inbreuk pleegt, maar om het aantal inbreuken dat door de abonnees van Ziggo c.s. (nog of niet meer) wordt gepleegd’. Die beslissing (ook als men ervan uitgaat dat het begrip effectiviteit door het Hof wel juist is uitgelegd) is onjuist althans onbegrijpelijk om de navolgende ook in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
a)
De beslissing van het Hof is (met name) gebaseerd op het TNO III rapport. Het is echter niet begrijpelijk hoe het Hof de beslissing dat van effectiviteit geen sprake is (mede) op grond van dit rapport heeft kunnen bereiken aangezien dit rapport niet de situatie beschrijft (bijvoorbeeld) ten tijde van het wijzen van het arrest (aanvang 2014), maar over een periode van 3 maanden na de ingang van blokkade A, kortom een zeer korte tijd nadat blokkade A was ingegaan en het onjuist althans niet begrijpelijk is om een oordeel op zo een korte periode te baseren, waarin derhalve het langetermijneffect van die maatregel (en — zoals in cassatie vaststaat — het effect van andere genomen en nog te nemen maatregelen) geheel buiten beschouwing wordt (worden) gelaten.
b)
Onjuist en onbegrijpelijk overweegt het Hof in rov. 5.15 in de laatste zin
‘Voor zover Brein, gezien haar stellingen in de punten 571 MvA en 132 en 140 PA, tegen TNO III nog heeft of zou willen inbrengen dat de daarin gehanteerde meetperiode is geëindigd voordat een groot aantal ‘TPB-dedicated’-proxy's is ‘neergedaald’ (zie rov. 5.7 in fine), kan zij daaraan geen steekhoudend argument ontlenen, nu ook het wegvallen van een proxy met de in rov. 5.13 genoemde ontwijkingsmogelijkheden (een alternatieve torrentsite of een andere proxy) gemakkelijk kan worden opgevangen. Dit geldt ook voor blokkade A1 die daarom met de daaraan voorafgaande blokkade kan worden gelijkgesteld.’
aangezien in cassatie vaststaat dat TPB-dedicated proxy's zijn neergehaald door BREIN en BREIN tegen alternatieve torrentsites (na afloop van het onderhavige proefproces) zou gaan optreden en derhalve ten onrechte het effect van die maatregelen niet in het oordeel omtrent effectiviteit is betrokken, waarbij niet concludent is de overweging van het Hof dat genoemde ontwijkingsmogelijkheden (door een alternatieve torrentsite of een andere proxy) kunnen worden omzeild, nu juist de (voorgenomen) maatregelen van BREIN zich (ook) daarop richten en derhalve met het effect van die zich telkens herhalende maatregelen op het gedrag van de abonnees geen rekening is gehouden, hetgeen te meer klemt nu er in cassatie, als gesteld door BREIN (vide PA no. 226–236) en door het Hof in het midden gelaten, vanuit kan worden gegaan dat deze (voorgenomen) maatregelen gepaard gingen met een toename van het goedkoop ter beschikking stellen van legale downloadmogelijkheden voor auteursrechtelijk beschermde werken.
c)
In rov. 5.20 overweegt het Hof het navolgende:
‘Het is aannemelijk dat het in TNO III voor de XS4AII-abonnees gerapporteerde verschijnsel zich ook voor de Ziggo-abonnees voordoet. Hoewel dat — zeker in dit licht — op haar weg had gelegen (zie ook rov. 5.6) heeft Brein niet gesteld dat dit anders is. In ieder geval heeft zij daarvoor niet een voor honorering in aanmerking komend (tegen-) bewijsaanbod gedaan (rov. 3.2). Bij deze stand van zaken moet het onder 5.19 overwogene van overeenkomstige toepassing worden geacht op de Ziggo-abonnees.’
Het oordeel dat het aannemelijk is dat het voor XS4AII gerapporteerde verschijnsel zich ook voor Ziggo-abonnees voordoet is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, hetgeen temeer klemt nu ten processe vaststaat dat Ziggo zesmaal zoveel abonnees heeft (rov. 5.18) en het bij XS4AII om een relatief kleine groep abonnees gaat (250.000) en op geen enkele wijze is komen vast te staan ten processe dat het profiel c.q. de gedragingen van abonnees van Ziggo en XS4AII hetzelfde zijn. Onbegrijpelijk en onjuist is ook dat het op de weg van BREIN ligt om tegenbewijs te leveren, nu immers deze stelling het standpunt van Ziggo c.s. ondersteunt en derhalve het op de weg van Ziggo c.s. zou hebben gelegen bewijs bij te brengen voor deze feitelijke stelling.
d)
In rov. 5.21 overweegt het Hof het navolgende:
‘De bij het Baywatch-rapport gebruikte consumer survey heeft verder uitgewezen dat na de blokkades het aantal consumenten dat downloadde uit illegale bron is toegenomen. Bijvoorbeeld: 3 maanden na blokkade A downloadde 22,5% van de abonnees van Ziggo c.s. uit Illegale bron, 10 maanden na deze blokkade (dus op 1 december 2012) was dat percentage gestegen tot 25,2 (zie biz. 9 en tabel 4 van dat rapport). Dat in weerwil van het feit dat een aantal consumenten is gestopt met downloaden uit illegale bron, sprake is van een toename van het aantal illegale downloaders, is in het Baywatch-rapport verklaard met de hypothese dat er andere consumenten zijn die met downloaden uit illegale bron zijn begonnen. Het hof zal van deze verklaring uitgaan nu een andere verklaring niet goed te bedenken is en ook niet door partijen is verdedigd. De omstandigheid dat, ondanks een blokkade, het aantal illegale downloaders is toegenomen, duidt er op dat nieuwkomers, althans een significant aantal daarvan, door een blokkade er niet van worden weerhouden om te gaan downloaden uit illegale bron.’
Het is niet begrijpelijk hoe deze rechtsoverweging de conclusie kan dragen dat er sprake zou zijn van een gelijk blijven of een toename van het aantal illegale downloads, nu het Hof zelf heeft aangegeven dat het aantal downloaders niet relevant is, maar dat het om het aantal illegale downloads gaat (vide rov. 5.19).
Ook overigens is zonder nadere motivering niet begrijpelijk of en hoe een en ander de conclusie dat van effectiviteit geen sprake is kan dragen, nu door het Hof niet is vastgesteld of het verschil tussen 22,5 en 25,2% statistisch relevant is en/of nu door het Hof niet is onderzocht althans is vastgesteld dat zonder de blokkades de toename hetzelfde (en niet groter) zou zijn geweest hetgeen betekent dat ten aanzien van de effectiviteit geen enkele begrijpelijke conclusie kan worden getrokken.
e)
De beslissing van het Hof dat er van effectiviteit geen sprake was, is bovendien onbegrijpelijk, nu het feit dat de omvang van het BitTorrentverkeer (van alleen de abonnees van XS4AII gedurende de korte periode van 3 maanden na de blokkering) is gelijk gebleven, geen betekenis heeft voor de effectiviteit, althans op zichzelf ten aanzien van de effectiviteit nietszeggend is, nu niet is onderzocht of (althans door het Hof is vastgesteld dat) het aantal abonnees gedurende de twee periodes (3 maanden voor de blokkade, althans 3 maanden na de blokkade) gelijk is gebleven (hetgeen als gezegd feitelijk onjuist is) en/of welk aandeel van het totale aantal downloads bestaat uit illegale downloads. Hierdoor kan geen zinnige conclusie getrokken worden over het al dan niet gelijk blijven van het aantal illegale downloads dan wel het al dan niet gelijk blijven van het publiek..
9.
In rov. 5.22 overweegt het Hof het navolgende:
‘Het voorgaande brengt met zich dat er in dit geding niet vanuit kan worden gegaan dat de op vordering van Brein door de rechtbank bevolen blokkade A/A1 effectief is geweest ten aanzien van de abonnees van Ziggo c.s. Door de gevorderde blokkade wordt de vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. — de vrijheid om naar eigen inzicht te handelen — aangetast, waaraan niet afdoet dat, naar door Brein bij MvA (onder 509, 544 e.v. en 609) is gesteld en door Ziggo c.s. (daarna) niet (meer) gemotiveerd is betwist, de gevorderde blokkade Ziggo c.s. vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert en dat, naar door Brein eveneens onweersproken is gesteld, Ziggo c.s. verder op grote schaal hun abonnees blokkeren en afsluiten. Die blokkade vormt immers, ook wanneer daaraan voor Ziggo c.s. niet of nauwelijks kosten en moeite zijn verbonden, een inbreuk op hun vrijheid om naar eigen inzicht te handelen. Aangezien de gevorderde blokkade als niet-effectief moet worden beschouwd, en derhalve — in aanmerking ook nemend dat Ziggo c.s. zelf geen inbreuk maken (zie rov. 4.1) — niet bijdraagt aan het daarmee beoogde doel, de ook in het Handvest vastgelegde bescherming van intellectuele eigendom, brengt het evenredigheidsbeginsel met zich dat daardoor de aantasting van de door het Handvest eveneens gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. niet is gerechtvaardigd.’
a)
Deze overweging is onjuist althans onvoldoende begrijpelijk, aangezien om de onder middel IIa sub 2 aangegeven redenen er van aantasting van de vrijheid van ondernemerschap geen sprake is en die vrijheid niet inhoudt een vrijheid ‘om naar eigen inzicht te handelen’ wanneer daarmee niet overeenkomstig EU-wetgeving c.q. nationale wetgeving wordt gehandeld en/of aangezien bovendien (althans in ieder geval) in casu niet (zonder nadere motivering welke ontbreekt) begrijpelijk is waarom bedoelde vrijheid (relevant) zou zijn beperkt, nu in cassatie vaststaat dat er geen (of nauwelijks) kosten of moeite zijn verbonden aan het uitvoeren van een blokkade, althans dat die aantasting niet zo ver gaat dat het evenredigheidsbeginsel met zich mee zou brengen dat de door BREIN gevraagde blokkade, waaraan voor Ziggo c.s. geen of nauwelijks kosten of moeite aan verbonden is, kan worden geweigerd op grond van het door het Hof in rov. 5.19 t/m 5.21 overwogene, terwijl in cassatie vaststaat dat het aantal abonnees dat illegaal downloadt (aanmerkelijk) is afgenomen en dat BREIN verdere maatregelen zoals het neerhalen van proxysites na deze drie maanden heeft genomen en het voornemen heeft tegen andere illegale torrentsites op te treden (rov. 5.23).
Een en ander klemt te meer nu een provider het meest geëigend is om inbreuken als de onderhavige een halt toe te roepen (vide punt 59 van de considerans van de Arl) met name nu ten processe vaststaat dat tegen TPB niet effectief kan worden opgetreden en/of nu allesbehalve gezegd kan worden dat van Ziggo c.s. ondraaglijke offers gevraagd worden maar integendeel ten processe vaststaat dat aan een blokkade voor Ziggo c.s. nauwelijks of geen kosten of moeite zijn verbonden.
b)
Onjuist althans niet voldoende begrijpelijk is (derhalve ook) de overweging in rov. 5.22:
‘Aangezien de gevorderde blokkade als niet-effectief moet worden beschouwd, en derhalve — in aanmerking ook nemend dat Ziggo c.s. zelf geen inbreuk maken (zie rov. 4.1) — niet bijdraagt aan het daarmee beoogde doel, de ook in het Handvest vastgelegde bescherming van intellectuele eigendom, brengt het evenredigheidsbeginsel met zich mee dat daardoor de aantasting van de door het Handvest eveneens gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. niet is gerechtvaardigd.’
nu daarin wordt uitgegaan van een onjuiste uitleg van begrip effectiviteit (als uiteengezet in Middel III sub 1, 3, 4, 5, 6) en het met de vorderingen beoogde doel (zoals uiteengezet in Middel II) en/of nu van aantasting van de door het handvest gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap van Ziggo c.s. (om de hierboven onder 8 sub a aangevoerde redenen) geen sprake is.
10.
In de rechtsoverwegingen 5.23 en 5.24 overweegt het Hof het navolgende:
‘rov 5.23
Door Brein is nog naar voren gebracht (in de punten 563–564 MvA) dat het misplaatst zou zijn om aan het feit dat er andere wegen naar de illegaliteit zijn (de al eerder genoemde ontwijkingsmogelijkheden), de gevolgtrekking te verbinden dat de door haar in deze zaak gevorderde maatregelen niet effectief zouden zijn. De andere wegen worden door haar namelijk ook aangepakt, of zullen door haar worden aangepakt, als onderdeel van een ‘bredere aanpak’ van illegale verspreiding van beschermde werken. Het hof begrijpt, gezien ook de stellingen in de punten 597 en 598 MvA, dat Brein hiermee (tevens) wil betogen dat zij een ‘stap-voor-stap-benadering’ hanteert, waaraan inherent is dat zij ergens moet beginnen, in dit geval met blokkade A die Brein nodig achtte omdat het op haar vordering in 2010 in een Nederlandse bodemprocedure tegen de beheerders van TPB uitgesproken bevel om, op straffe van verbeurte van dwangsommen, die site ontoegankelijk te maken niet uitvoerbaar bleek (conclusie van repliek onder 208–210). De beheerders van TPB, die in Zweden zijn veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, zijn ‘ongrijpbaar’, aldus Brein. Uit de stellingen van Brein valt op te maken dat haar bij de door haar voorgestane ‘bredere aanpak’/‘stap-voor-stap-benadering’ de volgende (vervolg-)maatregelen voor ogen staan:
- a.
De access-providers te doen gelasten om ook alternatieven van TPB te blokkeren;
- b.
Het ‘neerhalen’ van proxy's;
- c.
Het optreden tegen de beheerders van alternatieve torrentsites.
Onder 147 PA heeft Brein opgemerkt dat zij — omdat de rechthebbenden zich ermee hebben verzoend dat niet al het illegaal verkeer op internet is tegen te houden — zich richt op de ‘de grootste uitwassen, zoals The Pirate Bay, Kickass.to en Torrentz.eu’. Onder 91 PA heeft Brein opgemerkt dat er ‘op dit moment maar een handjevol BitTorrent-websites (is) die echt de concurrentie met The Pirate Bay aankunnen’. Onder 237 PA heeft Brein opgemerkt dat de zaken tegen andere illegale websites in voorbereiding zijn, en dat de onderhavige zaak een testcase tegen TPB is, waarmee klaarblijkelijk is bedoeld: een testcase tegen providers over de blokkade van TPB.
rov. 5.24
‘Niet goed is in te zien — zeker zonder nadere toelichting — waarom Brein in haar procedures tegen de providers (deze procedure en de procedure tegen KPN c.s., zie rov. 5.7) niet tevens meteen een bevel heeft gevorderd tot blokkade van het slechts ‘handjevol’ met TPB concurrerende BitTorrentsites die met TPB de ‘grootste uitwassen’ vormen (Kickass.to, Torrentz.eu en wellicht Isohunt). Omdat dit ‘handjevol’ concurrerende BitTorrentsites niet mede hoefde te worden gedagvaard in de procedures tegen de providers — net zo als het niet nodig was om TPB in deze procedure te dagen — zou dat geen bijzondere processuele en feitelijke complicaties hebben opgeleverd. In ieder geval is niet goed in te zien waarom de zaken betreffende deze enkele alternatieve BitTorrentsites nog steeds alleen maar — ruim anderhalf jaar/bijna twee jaar na de op basis van het bestreden vonnis ingestelde blokkade A — in de voorbereidende fase zijn. Het kennelijk daarvoor door Brein gebezigde argument, dat zij eerst de testcase die deze zaak in haar ogen is, wil afwachten, is niet concludent omdat de uitkomst van deze ‘testcase’ juist voor een belangrijk deel wordt bepaald door het feit dat er alternatieve BitTorrentsites actief zijn. Bij deze stand van zaken acht het hof ten aanzien van maatregel a. het beroep op een ‘stap-voor-stap-benadering’ niet gerechtvaardigd. Er was geen goede reden voor Brein om vervolgstap a. niet al te nemen, althans Brein heeft, hoewel dat in het licht van het zojuist overwogene en van het onder 5.6 overwogene op haar weg lag, niet (voldoende) duidelijk gemaakt dat zij daarvoor wel een goede reden had. Maatregel b, kan, zoals onder 5.15 in fine al is overwogen, eenvoudig worden ontweken, terwijl maatregel c, evenmin verondersteld kan worden soulaas te bieden. Nu rechterlijke bevelen/verboden tegen de beheerders van TPB niet uitvoerbaar zijn gebleken, ligt het niet — althans niet zonder meer — in de rede dat eventueel tegen de beheerders van de andere ‘grootste uitwassen’-websites te verkrijgen rechterlijke uitspraken wei uitvoerbaar zouden zijn. Als dat wel het geval zou zijn, dan is niet duidelijk (gemaakt) waarom Brein tegen (de beheerders van) deze andere sites nog (steeds) geen actie heeft ondernomen. Ook de vervolgmaatregelen b. en c. kunnen mitsdien geen toereikende grond opleveren voor Breins beroep op een ‘bredere aanpak’/‘stap-voor-stap-benadering’. Die aanpak/benadering kan in dit geval dus niet als compensatie dienen voor het ontbreken van (onmiddellijke) effectiviteit. Hierop strandt het in rov. 5.23 weergegeven betoog van Brein.’
Deze overwegingen zijn onjuist althans onvoldoende begrijpelijk aangezien het proportionaliteitsvereiste niet met zich meebrengt dat er van ‘onmiddellijke effectiviteit’ sprake moet zijn en/of dat de rechthebbende onmiddellijk alle mogelijke maatregelen (tegen eenieder) neemt teneinde auteursrechtinbreuken tegen te gaan, hetgeen temeer geldt in de onderhavige zaak, waarin voor de eerste maal een tegen de accessproviders gericht bevel werd getracht te verkrijgen in een geval waarin optreden tegen TPB, ondanks alle daartoe door BREIN en andere rechthebbenden in binnen- en buitenland ondernomen pogingen, onmogelijk was gebleken, hetgeen bovendien temeer klemt nu er in cassatie vanuit kan worden gegaan (als door BREIN gesteld en door het Hof in het midden gelaten) dat reeds na haar overwinning in prima, BREIN actie heeft ondernomen (ook reeds in de door het Hof relevant geachte periode van 3 maanden na de blokkering) tegen nieuwe IP-adressen van TPB (vide MvA no. 20 en 21, prod. 76) tegen proxy's (vide MvA no. 22) en tegen andere grote Nederlands accessproviders (vide MvA no. 17/18 prod. 75), waaraan niet afdoet het feit dat BREIN niet tevens in de onderhavige procedure een bevel heeft gevraagd tegen het ‘handjevol’ met TPB concurrerende BitTorrentsites alleen al reeds vanwege het feit dat voor die sites niet hetzelfde gold als voor TPB, d.w.2, dat het (ook na het voeren van een procedure en het nemen van executiemaatregelen) onmogelijk was gebleken tegen TPB met juridische maatregelen op te treden (hetgeen ongetwijfeld in de onderhavige procedure tot verdere complicaties had geleid), terwijl het volkomen gerechtvaardigd was dat BREIN niet in dezelfde procedure ook ten aanzien van die sites een blokkade gevraagd heeft, zolang in de onderhavige procedure niet definitief was beslist dat, indien dergelijke procedures niet tot resultaat (kunnen) leiden, accessproviders bevolen kan worden tot blokkade over te gaan. Daaraan kan evenmin afdoen de (zonder meer niet begrijpelijke) overweging dat maatregel b. eenvoudig kan worden omzeild, nu immers in cassatie vaststaat c.q. als gesteld door BREIN en door het Hof in het midden gelaten er in cassatie vanuit mag worden gegaan (vide MvA onder 22) dat BREIN proxysites heeft neergehaald en verwacht mocht worden dat het consequent neerhalen van proxysites uiteindelijk wel degelijk effectief is althans door het Hof niet begrijpelijk is vastgesteld dat een dergelijk consequent en — zoals in cassatie vaststaat (vide rov. 5.23) — voorgenomen optreden van BREIN niet tot een gewenst resultaat leidt, waarbij bij dit alles ten onrechte niet in aanmerking is genomen overige door BREIN genomen en te nemen maatregelen zoals het aanpakken van andere illegale torrentsites, cyberlockers, uploaders, release groups, adverteerders [MvA par. 35 – 42] en het bevorderen van goedkope mogelijkheden tot legaal downloaden (hetgeen eveneens als door BREIN gesteld en door het Hof in het midden gelaten in cassatie vaststaat vide PA nr. 12 en 226–236).
11.
In rov. 5.25 overweegt het Hof het navolgende:
‘Gezien het onder 5.12 overwogene kan niet worden gezegd dat de door Brein gevorderde blokkade effectiviteit mist met betrekking tot de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het ‘art work’. De blokkade is door Brein echter niet gevorderd met het oog op de bescherming van de auteursrechten op het ‘art work’, maar met het oog op de bescherming van de auteursrechten op muziek, film, games en (e-)boeken (zie o.m. punt 10 van de inleidende dagvaarding, punt 3 van de conclusie van repliek, punt 7 MvA en de punten 15 en 47 van PA Brein). Onder 16–18 PA heeft Brein andermaal benadrukt dat het haar gaat om de negatieve invloed van ‘filesharing’ op de verkopen door de entertainmentindustrie. Filesharing heeft geen betrekking op het ‘art work’ dat op de server van TPB staat (zie rov. 4.7), maar op de muziek, de films, de games en de boeken/e-books zelf, en de verkopen van de entertainmentindustrie worden ook niet gegenereerd door het ‘art work’ maar door de muziek, de films, de games en de boeken/e-books. De belangen van de rechthebbenden bij beëindiging/voorkoming van de auteursrechtschendingen op het ‘art work’ zijn derhalve niet van voldoende gewicht om de aantasting van de ondernemingsvrijheid van Ziggo c.s. — die zelf geen inbreuk op het auteursrecht op het ‘art work’ maken — te kunnen rechtvaardigen. Hoewel het non-effectiviteitsverweer van Ziggo c.s. voor deze categorie inbreuken faalt, stuiten de hierop gebaseerde vorderingen van Brein mitsdien af op het evenredigheidsbeginsel waarop Ziggo c.s. zich ook in meerdere algemene zin, onafhankelijk van hun non-effectiviteitsverweer, hebben beroepen.’
Deze overweging is onjuist c.q. onvoldoende begrijpelijk om ieder van de onderstaande ook in onderling verband in aanmerking te nemen redenen:
- 1.
Onjuist en onbegrijpelijk is de overweging dat ‘de blokkade door Brein echter niet gevorderd is met het oog op de bescherming van de auteursrechten op het ‘art work’ ’ nu immers weliswaar juist is dat de blokkade met het oog op de bescherming van de auteursrechten op muziek, film en games en (e-)boeken is gevraagd, maar door BREIN nergens is gesteld dat de blokkade uitsluitend en alleen om die reden werd gevraagd en bovendien niet alleen de inbreuk op de auteursrechten op ‘art work’ eveneens door BREIN uitdrukkelijk aan haar vorderingen ten grondslag is gelegd, maar BREIN bovendien uitdrukkelijk gesteld heeft dat zij (ook) de rechthebbenden op het ‘art work’ vertegenwoordigt en dat conform haar statuten zij uitdrukkelijk (ook) die belangen in de onderhavige procedure behartigt, waar, nu het Hof daaromtrent niets heeft overwogen, in cassatie vanuit kan worden gegaan (vide pleitnota BREIN in prima no. 244 t/m 248).
- 2.
Het Hof heeft op geen enkele (begrijpelijke) wijze rekening gehouden met het feit, dat het beschikbare art work een integraal onderdeel vormt van de handelingen van TPB (zoals gesteld door BREIN in onder meer CvR onder 69 en MvA 369–370) en (derhalve) het bezoeken van de sites van TPB en het gebruikmaken van die sites bevordert en daarmee meer verkeer genereert, hetgeen resulteert in meer auteursrechtinbreuken door de abonnees van Ziggo c.s. die TPB bezoeken, en/of met het feit (van algemene bekendheid), dat de beschikbaarheid van bij de films en muziek behorende art work de aantrekkelijkheid van het up- en downloaden van beschermde muziek, films, games en/of (e-)boeken vergroot.
- 3.
Om de redenen hierboven uiteengezet, onder Middelonderdeel IIa,2 en/of III sub 8, is van een aantasting van de ondernemingsvrijheid door de gevraagde maatregelen geen althans nauwelijks sprake, althans is niet begrijpelijk hoe daar sprake van zou zijn, althans in die mate dat die vrijheid aan het gevraagde gebod in de weg kan staan.
- 4.
Van onevenredigheid is geen sprake althans niet begrijpelijk is hoe daar sprake van kan zijn nu er enerzijds sprake is van een auteursrechtinbreuk door TPB (welke — althans waarvan de gevolgen — op geen andere wijze — zoals in cassatie vaststaat (vide rov. 523) — is — althans zijn — tegen te gaan dan door de onderhavige bevelen) en anderzijds van maatregelen die (nauwelijks) zonder kosten of moeite door Ziggo c.s. kunnen worden geeffectueerd.
- 5.
Bij het overwogene is ten onrechte geen althans niet begrijpelijk rekening gehouden met het feit dat TPB, zoals uit Middelonderdeel I volgt, ook inbreuk maakt op de auteursrechten m.b.t. de werken die door TPB ter beschikking van het publiek worden gesteld hetgeen derhalve betekent dat de beslissing van het Hof dat de auteursrechtinbreuken van TPB van onvoldoende gewicht zijn onbegrijpelijk is.
Middel IV subsidiaire grondslag: on rechtmatige daad
In rechtsoverweging 6.1 en 6.2 overweegt het Hof het navolgende.
‘6.1
‘De — thans te onderzoeken — subsidiaire grondslag van de vorderingen van Brein is door haar als volgt toegelicht. Ziggo c.s. zijn toegang blijven geven tot TPB zelfs nadat zij zijn gewezen op het evident illegale en schadelijke karakter daarvan en op het feit dat de beheerders van TPB in een Nederlandse bodemprocedure onherroepelijk zijn veroordeeld om hun diensten te staken, terwijl die toegang door Ziggo c.s. eenvoudig en tegen geringe kosten kan worden geblokkeerd en zij bovendien in hun algemene voorwaarden hebben bepaald dat hun abonnees geen inbreuk op intellectuele eigendomsrechten mogen maken. Dusdoende maken Ziggo c.s. zich schuldig aan het welbewust en structureel faciliteren en daarmee bevorderen van grootschalige inbreuken door haar abonnees. Volgens Ziggo — die er tevens op wijst dat zij zich uitsluitend bezighoudt met ‘mere conduit’ (MvG Z onder 33–36) — handelt zij evenwel niet onrechtmatig en valt haar geen verwijt te maken. Ook XS4AII betwist dat zij onrechtmatig handelt. Zij stelt meer in het bijzonder dat zij een mere conduit -dienst verschaft, dat uit artikel 12 Reh/6:196c BW volgt dat zij niet aansprakelijk is voor de informatie waartoe zij haar abonnees toegang verleent en dat zij dus ook niet op grond van de zorgvuldigheidsnorm gehouden kan zijn bepaalde maatregelen te treffen (PE onder 53–55, MvGX onder 12–15). Het hof merkt nog op dat het beroep van Ziggo en XS4AII op het evenredigheids-/effectiviteitsvereiste ook geacht moet worden in dit verband te zijn gedaan.’
6.2
‘In hoger beroep is niet (langer) betwist dat Ziggo c.s. accessproviders zijn die ook wat TPB betreft, uitsluitend als mere conduit aan te merken handelingen verrichten. Derhalve maken zij zelf geen inbreuk op auteursrechten, zoals onder 4.1 is uiteengezet, en zijn zij op grond van artikel 12 Reh/6:196c leden 1 en 2 BW gevrijwaard van aansprakelijkheid. Een access provider zal doorgaans geen onzorgvuldig handelen kunnen worden tegengeworpen indien zij de maatregelen heeft genomen die ingevolge die artikelen nodig zijn om voor vrijwaring van aansprakelijkheid in aanmerking te komen, doch geheel uitgesloten is dat niet. Onder bijzondere omstandigheden zal, gelet op de concrete belangen, wellicht toch onzorgvuldig handelen kunnen worden aangenomen waardoor — ook al zal schadevergoeding vanwege de vrijwaring niet mogelijk zijn — op de voet van artikel 3:296 BW een verbod of bevel kan worden gegeven. In het geval echter dat aan de voorwaarden voor vrijwaring is voldaan en daarnaast de van de provider gevergde verplichting onevenredig en/of niet effectief is, zal het nalaten van de provider om aan die verplichting te voldoen niet als strijdig met de zorgvuldigheidsnorm kunnen worden beschouwd — een provider is niet gehouden tot voor hem onevenredig nadelige of niet-effectieve maatregelen — zodat in dat geval naar Nederlands recht ook geen verbod of bevel kan worden opgelegd (zie ook rov. 7.11 van het arrest van Gerechtshof Leeuwarden van 22 mei 2012 inzake ‘Stokke/Marktplaats’, ECLI:NL:RBZLY:2007:BA4950). Nu hiervoor is geoordeeld dat de door Brein gevorderde maatregelen niet evenredig/effectief zijn, kan de subsidiair aangevoerde grondslag de vorderingen van Brein niet dragen. Ook op deze grondslag zijn haar vorderingen dus niet toewijsbaar.’
Deze overwegingen zijn onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd om ieder van de navolgende ook in onderling verband in aanmerking te nemen redenen:
- 1.
Onbegrijpelijk is (in ieder geval zonder enige verdere motivering die ontbreekt) dat Ziggo en XS4AII zich, ook met betrekking tot de onrechtmatigedaadsvordering, op het evenredigheids/effectiviteitsbeginsel hebben beroepen, nu nergens in de stukken met betrekking tot subsidiaire grondslag een dergelijk verweer is gevoerd.
- 2.
Indien er vanuit moet worden gegaan dat Ziggo en XS4AII wel een dergelijk beroep hebben gedaan is het accepteren van dat beroep door het Hof onjuist althans niet begrijpelijk gemotiveerd om in de Middelen I t/m III aangegeven redenen.
- 3.
Het in rov. 6.1 c.q. 6.2 overwogene is (eveneens) onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd om de navolgende redenen:
- i.
In cassatie kan er van uitgegaan worden, nu dat door BREIN is gesteld en door het Hof in het midden is gelaten (vide rov. 6.1–6.2), dat de beheerders van TPB onrechtmatig handelen, ten minste doordat zij auteursrechtinbreuk door anderen [waaronder in ieder geval de uploaders en de downloaders] faciliteren/bevorderen.
- ii.
Het Hof heeft ten aanzien van door TPB zelf gepleegde auteursrechtinbreuken (onrechtmatig handelen) geoordeeld dat in dat geval een blokkade (wel) effectief is omdat ‘de ‘uitwijkers’ immers zijn weggevallen als publiek van TPB — zodat door de blokkades de impact van inbreuken (Ho: m.a.w. onrechtmatige daden) van de TPB-beheerders is afgenomen’ (rov. 5.12)5. en ‘gezien het onder 5.12 overwogene kan niet gezegd worden dat de door Brein gevorderde blokkade effectiviteit mist met betrekking tot de door de beheerders van TPB gepleegde inbreuken op het art work’ (rov. 5.25). De beslissing in rov. 6.2 dat de subsidiaire vorderingen (welke op onrechtmatige daad zijn gebaseerd) niet evenredig/ effectief zijn is derhalve in het licht van hetgeen het Hof zelf heeft overwogen onbegrijpelijk nu het immers ten aanzien van eigen onrechtmatige daden van TPB (auteursrechtinbreuken) beslist dat in dat geval een blokkade niet effectief is. Een en ander klemt te meer nu, anders dan het Hof heeft overwogen (in rov. 5.25), ten aanzien van de auteursrechten op ‘art work’ voor de onderhavige subsidiaire grondslag geldt dat de blokkade gevorderd wordt met het oog op de bescherming van de auteursrechten op muziek, film, games en (e-)boeken.
Middel V. Buitenlandse rechtspraak, vragen van uitleg
1.
Het arrest van het Hof is onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd nu in cassatie vaststaat dat de rechters in vele landen over dezelfde, op een uitleg van EU-recht berustende vraag van de proportionaliteit, op een andere wijze hebben geoordeeld, waarop BREIN zich voor het Hof uitdrukkelijk heeft beroepen (vide MvA 94-83 en PA zijdens BREIN no. 34–37). Indien zoals in casu een partij uitdrukkelijk en gedetailleerd naar dergelijke uitspraken verwijst en relevante overwegingen in die uitspraken tot de zijne maakt behoort de nationale rechter geroepen tot uitleg in het EU-recht in het kader van een gewenste eenvormige uitleg van dat EU-recht zich naar behoren rekenschap te geven van deze uitspraken en te motiveren waarom dergelijke uitspraken (waarop gedetailleerd een beroep is gedaan) naar de mening van de rechter niet juist c.q. niet relevant zijn c.q. waarom een dergelijke verschillende uitleg (van het EU-recht) vragen om uitleg aan het Hof van Justitie niet noodzakelijk maken.
En op grond van deze middelen:
te horen eis doen dat het de Hoge Raad behage het arrest waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren met veroordeling van Ziggo c.s. in de kosten in cassatie op de voet van art. 1019h Rv, welke kosten nader zullen worden gespecificeerd, althans kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn € 77,52, vermeerderd met € 7,54 aan verschotten (2x KvK-informatie), derhalve totaal € 85,06.
gerechtsdeurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑04‑2014
TPB is de door het Hof gebruikte afkorting voor The Pirate Bay. In deze cassatiedagvaarding zal dezelfde afkorting worden gebruikt, tenzij het gaat om een citaat waarin TPB op andere wijze wordt aangeduid.
De 23,7% is het percentage van Ziggo abonnees dat voor blokkade A downloadde uit illegale bron (rov. 5.17). Van alle abonnees van Ziggo is 1.9% gestopt met illegaal downloaden. Dat betekent dat van de illegale downloaders 100% × (1,9/23,7) = ca. 8% met downloaden is gestopt.
Immers, 100% × (3,6/23,7) = ca. 14%.
Immers, 100% × (1,1/23,7) = ca 4,5%.
In citaat zijn de woorden ‘zijn’ en ‘immers’ omgedraaid vanwege de leesbaarheid.