Ontleend aan rov. 1 van het arrest van het hof Den Haag van 29 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1376, IEPT 20140429.
HR, 01-05-2015, nr. 14/04455
ECLI:NL:HR:2015:1200
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
01-05-2015
- Zaaknummer
14/04455
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1200, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑05‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:1376, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:317, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:317, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1200, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑01‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑07‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/234 met annotatie van
Uitspraak 01‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Auteursrecht; inbreukactie. Maatstaf beoordeling auteursrechtelijke beschermingsomvang (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ 2013/503). Feitelijke beoordeling. Proceskostenveroordeling conform Indicatietarieven IE-zaken Hoge Raad.
Partij(en)
1 mei 2015
Eerste Kamer
14/04455
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. De vennootschap naar Noors Recht STOKKE A.S.,gevestigd te Skodje, Noorwegen,
2. STOKKE NEDERLAND B.V.,gevestigd te Tilburg,
3. [verzoeker 3],wonende te [woonplaats], Noorwegen,
4. [verzoekster 4],gevestigd te [vestigingsplaats], Noorwegen,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch,
t e g e n
de vennootschap naar Duits recht FIRMA HAUCK GmbH & CO. KG,gevestigd te Sonnefeld, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Stokke c.s. en Hauck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 312914/HA ZA 08-1897 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 oktober 2008, 31 maart 2010 en 22 december 2010;
b. het arrest in de zaak 200.086.526/02 van het gerechtshof Den Haag van 29 april 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Stokke c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en de akte rectificatie dagvaarding zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Hauck heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep met veroordeling van Stokke c.s. in de kosten op de voet van art. 1019h Rv.
De zaak is voor Stokke c.s. mondeling toegelicht door hun advocaten en voor Hauck door mr. S.A. Klos.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Stokke c.s. heeft bij brief van 3 april 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
De beoordeling van de auteursrechtelijke beschermingsomvang van een bepaald werk en van de vraag of daarop door een ander werk inbreuk wordt gemaakt, is in hoge mate feitelijk van aard en derhalve slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassatie. Klachten die in wezen een nieuwe feitelijke beoordeling in cassatie vragen, miskennen de grenzen van de cassatierechtspraak. Overigens dient de wijze waarop de toetsing door de feitenrechter is uitgevoerd in overeenstemming te zijn met de toepasselijke rechtsregels en moet de uitspraak tenminste zodanig zijn gemotiveerd dat deze voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Daartoe is evenwel niet steeds vereist dat alle door een partij aangedragen stellingen door de rechter uitdrukkelijk in de motivering worden betrokken (zie onder meer HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ 2013/503).
3.2
De door het middel aangevoerde klachten hebben alle betrekking op oordelen van feitelijke aard. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. Voor het overige vragen de klachten in wezen een hernieuwde feitelijke beoordeling van de stellingen van Stokke c.s., welke beoordeling de taak van de cassatierechter dus te buiten gaat. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
Stokke c.s. dienen te worden verwezen in de proceskosten. Daarop zijn van toepassing de Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad. De onderhavige zaak dient in de zin van die regeling te worden aangemerkt als een eenvoudige zaak. Nu daarin mondeling is gepleit, is bovendien sprake geweest van re- en dupliek, zodat het indicatietarief voor de kosten van Hauck, als verweerder, € 13.000,-- bedraagt.
Hauck maakt aanspraak op een bedrag van € 28.889,30. Blijkens de specificatie zijn in dat bedrag het griffierecht en andere verschotten begrepen. Stokke c.s. heeft de opgevoerde kosten bestreden.
Nu Hauck niet heeft toegelicht waarom het gevorderde bedrag, dat het indicatietarief ruim overtreft, redelijk en evenredig is, zal het genoemde indicatietarief worden toegepast.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Stokke c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hauck begroot op € 13.000,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 1 mei 2015.
Conclusie 20‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Auteursrecht; inbreukactie. Maatstaf beoordeling auteursrechtelijke beschermingsomvang (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ 2013/503). Feitelijke beoordeling. Proceskostenveroordeling conform Indicatietarieven IE-zaken Hoge Raad.
Partij(en)
14/04455
Mr A. Hammerstein
Zitting van 20 maart 2015
Conclusie inzake:
1. de vennootschap naar Noors recht Stokke A.S.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stokke Nederland B.V.,
3. [verzoeker 3],
4. [verzoekster 4],
(hierna gezamenlijk: Stokke)
tegen
de vennootschap naar Duits recht Firma Hauck GmbH & Co. KG
(hierna: Hauck)
1. Inleiding
Het gaat in deze zaak om de gestelde inbreuk op het auteursrecht van het ontwerp Tripp Trapp-kinderstoel. In cassatie zijn klachten aangevoerd over de beschermingsomvang en de maatstaf van HR 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY1532 en BY1533) en eerdere HvJ EU-rechtspraak, alsmede motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof over de mate van overeenstemming.
2. Feiten
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan1..
(i) [verzoeker 3] heeft de zogenoemde ‘Tripp Trapp’-kinderstoel (hierna: de Tripp Trapp) ontworpen en de rechten op dit ontwerp ingebracht in [verzoekster 4]. Stokke A.S. brengt sinds 1972 – met toestemming van [verzoekster 4] – de Tripp Trapp op de markt. De verkoop van Stokke-producten geschiedt in Nederland door Stokke Nederland B.V. Een uitvoering van de Tripp Trapp ziet er als volgt uit:
(ii) Hauck brengt in onder meer Nederland een kinderstoel op de markt onder de naam Alpha (hierna: ‘New Alpha’). Deze stoel ziet er als volgt uit:
Stokke heeft een aantal afnemers van Hauck sommatiebrieven gestuurd strekkende tot staking van de verkoop van de New Alpha.
(iii) Op 30 juni 2009 heeft het hof Den Haag een tussenarrest gewezen in de zaak tussen Stokke enerzijds en Fikszo B.V. en H3 Products B.V. anderzijds (hierna kortweg: Stokke-Fikszo), waarin het ging om de vraag of de door Fikszo geproduceerde en door H3 geïmporteerde Bambino kinderstoel inbreuk maakt op het auteursrecht van Stokke op de Tripp Trapp. De in dit tussenarrest afgebeelde Bambino ziet er als volgt uit:
In voormeld tussenarrest van het hof Den Haag in de zaak Stokke-Fikszo (hierna: Stokke-Fikszo Hof TA) is onder meer het volgende overwogen:
‘4. Het hof stelt voorop dat van een verveelvoudiging in de zin van art. 13 Aw. sprake is indien een voldoende mate van overeenstemming bestaat tussen het auteursrechtelijk beschermde werk en het beweerdelijk inbreukmakende werk; daartoe moet worden beoordeeld of het beweerdelijk inbreukmakende werk de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont, zodanig dat de totaalindrukken overeenkomen. (…).
(…)
9. Het hof beschouwt (overeenkomstig hetgeen Stokke c.s. stellen bij conclusie van repliek onder 20, voorlaatste zin) in het bijzonder als oorspronkelijk aan de Tripp Trapp de schuine staanders waarin alle elementen van de kinderstoel – de rugleuning, de zitting en de voetenplank – zijn verwerkt. De rugleuning, de zitting en de voetenplank, die aan weerszijden aan de staanders vast (rugleuning), dan wel verstelbaar (zitting en voetenplank), zijn verbonden, worden aldus ‘gedragen’ door de twee schuine staanders. Het effect daarvan is dat het zijaanzicht wordt bepaald door de achterover hellende staanders met de aan weerszijden van de staanders in horizontale richting uitstekende vlakken van de zitting en de voetenplank; de rugleuning is van opzij gezien nauwelijks zichtbaar. Hierdoor krijgt de Tripp Trapp een strak, ‘geometrisch’ uiterlijk. Van de voorkant gezien valt eveneens het strakke lijnenspel, gevormd door de (louter) verticale en horizontale elementen, op.
10. Daarnaast, en daarvan te onderscheiden, acht het hof karakteristiek voor de Tripp Trapp de L-vorm, die ontstaat door de combinatie van de schuine staanders met de horizontale liggers. Hierdoor ontstaat het ‘zwevende’ effect. (…).
11. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de schuine stand van de staanders niet louter technisch is bepaald, waarmee bedoeld wordt dat die schuine stand inherent is aan de toepassing van het sleuvensysteem bij een in hoogte verstelbare kinderstoel. (…).
Naar het oordeel van het hof waren dus andere uitvoeringsvormen met toepassing van dezelfde techniek mogelijk. De maker van de Tripp Trapp heeft gekozen voor een uitvoeringsvorm waarbij alle elementen van de kinderstoel in de staanders zijn verwerkt en wel zodanig dat deze elementen, van opzij bezien, zoveel mogelijk ‘wegvallen’ tegen de staanders. Aan dit oordeel doet niet af dat de hoek tussen de staanders en de liggers van de Tripp Trapp mede wordt bepaald door de anatomie van de mens (het kind) en voorts door praktische en technische voorwaarden, zoals de lengte van de liggers en de staanders en de stabiliteit van de stoel.
(…)
13. Naar het oordeel van het hof heeft de Tripp Trapp dus twee afzonderlijke auteursrechtelijk beschermde trekken: de schuine staanders waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt en de L-vorm van de staanders en de liggers. Het door Fikzo c.s. ingenomen standpunt dat de auteursrechtelijke beschermingsomvang uitsluitend wordt bepaald door de L-vorm, wordt dus als te beperkt verworpen.
(…).
15. Het hof is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de Bambino in ieder geval één van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp vertoont: de schuine staanders waarin rugleuning, zitting en voetenplank zijn verwerkt, zodanig dat van opzij gezien deze elementen wegvallen tegen de achterwaarts hellende staanders. De L-vorm van de staanders en de liggers van de Tripp Trapp, is in de Bambino als zodanig niet aanwezig. Van opzij gezien vormen de staander tezamen met de dwarsbalk de contouren van een A. Het ‘zwevende’ effect ontbreekt dan ook bij de Bambino. Dit neemt niet weg dat in het zijaanzicht van de Bambino, als onderdeel van de A-vorm, tevens de L-vorm ligt besloten, hetgeen wordt benadrukt door de keuze de dwarsbalk vrij laag (op ongeveer 9 cm afstand van de vloer) te plaatsen. De vraag rijst welke gevolgen dit heeft voor de totaalindrukken van beide kinderstoelen. In dit verband acht het hof het volgende van belang.
16. (…). Naar het oordeel van het hof, en anders dan de rechtbank, is dan ook sprake van revolutionair ontwerp met een hoge mate van oorspronkelijkheid en een nieuwe visie op het tot dan toe bestaande concept van een kinderstoel. Daarbij past een ruime beschermingsomvang. In een geval als het onderhavige, waarin in een werk twee auteursrechtelijk beschermde trekken kunnen worden onderscheiden, terwijl voorts moeten worden uitgegaan van een ruime beschermingsomvang, kan niet worden aanvaard dat het overnemen van slechts één van die trekken zou meebrengen dat van auteursrechtinbreuk geen sprake kan zijn.
17. Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat Bambino met zijn schuine staanders, waarin de rugleuning, zitting en voetenplank zijn verwerkt, in combinatie met de A-vorm van het onderstel, waarin de L-vorm van de staanders en liggers van de Tripp Trapp ligt besloten, van opzij gezien in voldoende mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp vertoont, terwijl het vooraanzicht van beide stoelen alleen hierin verschilt dat bij de Bambino de dwarsbalk tussen de liggers ontbreekt. Een en ander leidt ertoe dat, ook al verschillen de totaalindrukken doordat de L-vorm van staander en ligger in de Bambino niet aanwezig is, de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de Bambino maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de Bambino als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt. (…).’
Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Bambino inbreuk maakt op het auteursrecht van de Tripp Trappstoel. In het eindarrest van 5 oktober 2010 heeft het hof geoordeeld dat in twee andere stoelen van Fikszo – de Yasmine en de Thomas – de auteursrechtelijke trekken van de Tripp Trapp niet zodanig aanwezig zijn dat de totaalindrukken van deze stoelen overeenkomen met de totaalindruk van de Tripp Trapp, zodat met deze stoelen geen inbreuk op het auteursrecht op het Tripp Trapp ontwerp wordt gemaakt.
(iv) Bij arrest van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY15322.) heeft de Hoge Raad in de zaak Stokke-Fikszo zowel het principale cassatieberoep van Stokke als het incidentele cassatieberoep van Fikszo verworpen. In het principale beroep heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
‘(…) Zoals volgt uit het hiervoor in 4.1 onder (e) overwogene, zijn bij de vergelijking van de totaalindrukken de auteursrechtelijke beschermde trekken of elementen van het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk – in voorkomend geval: met inbegrip van onbeschermde elementen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de “werktoets” beantwoordt – bepalend. Daaraan doet niet af dat bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, de niet auteursrechtelijke trekken niet kunnen worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen’. (rov. 5.1.1)
(v) Onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven overwegingen 9, 10, 11 (deels), 13 en 16 uit Stokke-Fikszo Hof TA heeft het hof Den Haag in een (eerdere) zaak tussen Stokke en Hauck (hierna: Stokke-Hauck I) bij arrest van 31 mei 2011 geoordeeld dat de Alpha-stoel van Hauck – de voorganger van de thans aan de orde zijnde ‘New Alpha’ – onder de beschermingsomvang van het auteursrecht op de Tripp Trapp valt. Bij arrest van – eveneens – 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY15333.) heeft de Hoge Raad wat het auteursrecht betreft zowel het principale cassatieberoep van Hauck als het incidentele cassatieberoep van Stokke tegen de arresten van het hof Den Haag in Stokke-Hauck I verworpen.
3. Procesverloop
3.1
Hauck heeft een procedure tegen Stokke ingesteld bij de rechtbank Den Haag en gevorderd in conventie:
a) een verklaring voor recht dat de New Alpha geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke ten aanzien van de Tripp Trapp en dat de productie en/of verhandeling van de New Alpha niet anderszins onrechtmatig is jegens Stokke;
b) een bevel aan Stokke om zich te onthouden van mededelingen jegens derden dat de New Alpha inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke dan wel dat de productie en/of verhandeling daarvan anderszins onrechtmatig jegens Stokke zou zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c) hoofdelijke veroordeling van Stokke tot schadevergoeding, op te maken bij staat, met hoofdelijke veroordeling van Stokke in de proceskosten, te begroten op basis van artikel 1019h Rv.
3.2
Stokke heeft in reconventie gevorderd, kort gezegd, een bevel aan Hauck om (de (directe of indirecte) inbreuk op de auteursrechten op de Tripp Trapp in Nederland te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder door Hauck te verbieden de New Alpha stoel te verveelvoudigen of openbaar te maken, met nevenvorderingen en schadevergoeding op te maken bij staat/winstafdracht.
3.3
In haar eindvonnis4.van 22 december 2010 heeft de rechtbank de vorderingen van Hauck in conventie afgewezen en de vorderingen van Stokke in reconventie grotendeels toegewezen, met veroordeling van Hauck in de ‘1019h Rv’-kosten in beide procedures. Daartoe heeft de rechtbank – onder verwijzing naar de overwegingen 9 t/m 13 en 15 t/m 17 van Stokke-Fikszo Hof TA – overwogen dat evenals de in dat arrest aan de orde zijnde Bambino, de New Alpha in elk geval één van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp vertoont, namelijk de schuine staander waarin de rugleuning, zitting en voetenplank zijn verwerkt, en dat dit al leidt tot auteursrechtinbreuk omdat de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de New Alpha maken te weinig verschillen.
3.4
Hauck is tegen het eindvonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag en Stokke heeft verweer gevoerd. Bij arrest van 29 april 2014 heeft het hof het eindvonnis vernietigd, de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. Voor zover in cassatie van belang overwoog het hof als volgt:
“4.1 Het hof zal eerst grief I van Hauck onderzoeken. Daarbij zal – met Stokke, maar onder voorbijgaan aan Haucks daartegen gerichte, in de punten 87-97 MvG neergelegde, grief-onderdeel – de door dit hof in de zaken Stokke-Fikszo en Stokke-Hauck I aangenomen ruime beschermingsomvang tot uitgangspunt worden genomen. Meer in het bijzonder zal het hof er ook in dit geding van uitgaan dat de Tripp Trapp twee afzonderlijke auteursrechtelijke trekken heeft, namelijk (i) de schuine staander waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt, en (ii) de L-vorm van de staander en de ligger. Deze trekken zullen hierna ook worden aangeduid als Trek (i) en Trek (ii). Tenslotte zal het hof ook in dit geding tot uitgangspunt nemen dat, zoals is beslist in Stokke-Fikszo, de Bambino onder de beschermingsomvang van de Tripp Trapp valt.
4.2
De New Alpha heeft – net als de Bambino – naast een voorste schuine staander (de linkerpoot van de A), een achterste schuine staander (de rechterpoot van de A). De voorste schuine staander in deze stoelen kan worden gezien als de ene schuine staander (de omhoog stekende verticale poot van de L) in de Tripp Trapp.
4.3
Stokke heeft grief I onder meer bestreden met de stelling dat de in Stokke-Fikszo inbreukmakend geoordeelde Bambino in de kern eenzelfde kopie van de Tripp Trapp is als de New Alpha (MvA onder 39; PA onder 33). Hierbij heeft Stokke er met juistheid op gewezen dat Hauck onder 42 van de inleidende dagvaarding (ID) zelf heeft aangegeven dat de Bambino ‘een (vrijwel) identieke stoel als de New Alpha’ is.
4.4
In hoger beroep heeft Hauck evenwel de verschillen tussen de Bambino en de New Alpha benadrukt. Volgens Hauck is Trek (i), die door het hof is geïdentificeerd in de Bambino, in de New Alpha niet terug te vinden (MvG onder 39 en 58). Verder is er in de visie van Hauck een verschil doordat de L-vorm niet in de New Alpha ligt besloten (MvG onder 66-68), terwijl dat blijkens rov. 15 van Stokke-Fikszo Hof TA wel het geval is bij de Bambino.
4.5
Het hof stelt voorop dat – anders dan Stokke betoogt – dit standpunt van Hauck in hoger beroep geen gedekt verweer vormt in het licht van haar onder 4.3 weergegeven stelling in punt 42 ID. In aanmerking nemende dat, naar uit dit punt blijkt, deze stelling door Hauck is betrokken tegen de achtergrond van het toen nog geldende maar later vernietigde oordeel van de rechtbank in Stokke-Fikszo, dat de Bambino niet onder de beschermingsomvang van de Tripp Trapp viel, kan immers niet worden gezegd dat daaruit ondubbelzinnig voortvloeit dat Hauck het onder 4.4 vermelde standpunt heeft prijsgegeven. Het is vaste rechtspraak dat op de enkele grond dat een in hoger beroep ingenomen standpunt onverenigbaar is met de in eerste aanleg door de desbetreffende partij aangenomen proceshouding, dat standpunt nog niet als gedekt kan worden beschouwd in de zin van artikel 348 Rv (vergelijk HR 19 januari 1996, NJ 1996, 709 ‘Royal Nederland/Campina’).
4.6
Uit rov. 15 van Stokke-Fikszo Hof TA blijkt dat het hof de dwarsbalk onderaan in de Bambino niet heeft gezien als een element dat is verwerkt in de voorste schuine staander als bedoeld in Trek (i), maar deze heeft beschouwd als een variant van de ligger als bedoeld in Trek (ii). Mede doordat deze dwarsbalk vrij laag (op ongeveer 9 cm afstand van de vloer) is geplaatst, ligt in het zijaanzicht van de Bambino, als onderdeel van de A-vorm, de L-vorm besloten, aldus het hof in de genoemde overweging.
4.7
In de New Alpha bevindt de onderste dwarsbalk zich een stuk(je) hoger dan de onderste dwarsbalk in de Bambino. Hierdoor heeft de onderste dwarsbalk in de New Alpha niet, althans veel minder dan in de Bambino, het karakter van een ‘ligger’ als bedoeld in Trek (ii). Dit wordt benadrukt door de omstandigheid dat de dwarsbalk aanmerkelijk ‘dunner’ is uitgevoerd dan die van de Bambino of de ligger van de Tripp Trapp. Bovendien is in de New Alpha boven de onderste dwarsbalk nog een tweede dwarsbalk aangebracht die in ieder geval niet als een ‘ligger’ als bedoeld in Trek (ii) kan worden beschouwd. Deze twee dwarsbalken van de New Alpha zijn niet verwerkt in de voorste staander, maar daar tegenaan geplaatst. Dit betekent dat – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – in de New Alpha Trek (i) niet voorkomt, en dus ook niet het daarvan uitgaande effect (zie rov. 9 van Stokke-Fikszo Hof TA), dat het zijaanzicht wordt bepaald door de achterover hellende staander met aan weerszijden daarvan de uitstekende elementen, waardoor een strak ‘geometrisch’ uiterlijk wordt verkregen. In de New Alpha ontbreekt – veel meer dan in de Bambino die maar één en laaggeplaatste dikkere dwarsbalk heeft – deze strakke geometrie door de aanwezigheid van twee tamelijk hoog geplaatste dwarsbalken die niet in, maar tegen de staander zijn aangebracht.
4.8
Hierbij komt nog dat in de New Alpha-stoel het zitvlak niet, zoals in de Bambino het geval is, alleen in de voorste schuine staander is verwerkt, maar ook kruist met de achterste staander (vgl. punten 47 en 48 MvG), althans wanneer het zitvlak op een zodanige hoogte wordt aangebracht dat de afstand tussen het zitvlak en de voetensteun niet te groot of te klein is voor een baby/peuter (vgl. punten 50 en 51 MvG). Ook hierdoor is in de New Alpha-stoel (visueel) niet aan Trek (i) voldaan, en treedt het daarvan uitgaande, zojuist omschreven effect in deze stoel niet op, althans in veel mindere mate dan in de Tripp Trapp (en de Bambino).
4.9
Niet betwist is dat Trek (ii) als zodanig in de New Alpha niet voorkomt, evenmin als in de Bambino. In de A-vorm van de Bambino, die één als ligger te beschouwen dwarsbalk heeft, ligt ingevolge Stokke Fikszo Hof TA de L-vorm van Trek (ii) niettemin besloten. Omdat (zie rov. 4.7) de onderste dwarsbalk in de New Alpha hoger is geplaatst en dunner is, alsmede door de aanwezigheid van een tweede dwarsbalk, kan niet worden gezegd dat dit ook het geval is in de deze stoel.
4.10
Nu Trek (i) en Trek (ii) daarin niet voorkomen en de L-vorm van Trek (ii) daarin evenmin ligt besloten, moet worden geconcludeerd niet alleen dat de New Alpha (aanzienlijk) verder van de Tripp Trapp afstaat dan de Bambino, maar vooral dat de New Alpha geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken van de Tripp Trapp bevat.
4.11
Zoals uit de rovv. 4.2 onder (e) en 5.1.1 van het HR-arrest in Stokke/Fikszo blijkt (zie ook rov. 1.d hiervoor) kunnen tot de ‘auteursrechtelijk beschermde trekken’ evenwel ook onbeschermde elementen behoren voor zover de selectie of combinatie daarvan aan de werktoets beantwoordt. Op deze regel heeft Stokke een beroep gedaan in de punten 41 MvA en 28 en 43 PA, in samenhang bezien met punt 29 van haar conclusie van antwoord (CvA), waar zij heeft betoogd dat in de New Alpha vele elementen van de Tripp Trapp zijn overgenomen die in combinatie een auteursrechtelijk beschermd werk vormen. In punt 28 PA heeft Stokke hieromtrent het volgende nader gesteld:
‘Een kleine greep uit de vele punten van overeenstemming:
- De open vormgeving (men kan door het geheel heenkijken);
- De materiaalkeuze; ongeverfd beukenhout en metaal (en het contrast daartussen);
- De in zwarte kleur uitgevoerde schroeven, die dienen om de verbindingen aan te trekken aan de zijkanten van de stijlen, die fraai gebruikt worden als in het oog springende details;
- Gebruik van dunne, ronde verbindingsstammen;
- De gebogen rugleuning bestaat uit twee gebogen parallel horizontaal geplaatste planken;
- Etc. (zie Stokke’s Conclusie van Antwoord onder 29).’
Het hof begrijpt dat Stokke hier de vijf in haar optiek meest kenmerkende punten van overeenstemming heeft genoemd uit de zesentwintig in punt 29 CvA opgesomde overeenstemmingspunten, zodat op de overige eenentwintig punten niet afzonderlijk hoeft te worden ingegaan. De hier bedoelde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien dat de selectie of combinatie van deze bekende/banale elementen in de Tripp Trapp het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu die selectie of combinatie derhalve niet aan de ‘werktoets’ voldoet, gaat voormeld betoog van Stokke niet op; de door haar bedoelde selectie of combinatie geniet geen auteursrechtelijke bescherming.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat in de New Alpha geen, of in onvoldoende mate, auteursrechtelijke beschermde trekken van de Tripp Trapp zijn overgenomen. Naar blijkt uit de in rov. 1.d weergegeven passage uit het HR-arrest in Fikszo-Stokke zijn deze trekken bepalend bij de vergelijking van de totaalindrukken en mogen de niet auteursrechtelijke trekken bij de overeenstemmingsvraag geen rol spelen. Een en ander voert tot de slotsom dat de totaalindruk van de New Alpha te zeer verschilt van die van de Tripp Trapp om overeenstemming te kunnen aannemen en dat de New Alpha dus niet onder de beschermingsomvang van het auteursrecht op de Tripp Trapp valt. Dat Hauck, zoals zij heeft erkend ter comparitie in de eerste aanleg, het ontwerp van Stokke heeft nagevolgd, doet hieraan – anders dan Stokke lijkt te willen betogen onder 41 MvA en 16 PA – niet af nu zij daarbij voldoende afstand van dat ontwerp heeft genomen.”
3.5
Stokke heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van een middel van cassatie met een aantal klachten. Hauck heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten op 16 januari 2015 mondeling doen toelichten, met re- en dupliek. Over en weer hebben partijen specificaties van de gemaakte advocatenkosten overgelegd.
4. Beoordeling cassatieberoep
4.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel I, dat is gericht tegen rov. 4.11-4.12 en bestaat uit elf subonderdelen en onderdeel II, dat rov. 4.2-4.10 bestrijdt en bestaat uit drie subonderdelen, betogen in de kern dat het hof de maatstaf van HR 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY1532 en BY1533) onjuist dan wel onbegrijpelijk heeft toegepast.
Onderdeel I
4.2
De Tripp Trappstoel is aan uw Raad genoegzaam bekend, zeker na de pleidooien in deze zaak waarin deze stoel en zes andere uitvoerig aan u zijn getoond. Ik behoef ook niet meer uit te leggen dat het om een beroemd ontwerp gaat dat vele malen met prijzen is bekroond. De stoel heeft door zijn originele vormgeving een plaats in diverse musea veroverd.
4.3
Het is dus geen wonder dat de stoel auteursrechtelijk is beschermd. Stokke claimt een “ruime beschermingsomvang”. Met de A-G Verkade5.zie ik echter niet in wat “ruim” toevoegt aan beschermingsomvang. In alle gevallen moet die omvang immers nauwkeurig worden afgebakend volgens de gebruikelijke maatstaf en aan de hand van de per geval verschillende feiten en omstandigheden. Stokke kan zich echter in dit opzicht niet over het oordeel van het hof in deze zaak beklagen, want het hof heeft in rov. 4.1 een ruime beschermingsomvang tot uitgangspunt genomen. Stokke ziet dit anders. Zij meent dat het hof zijn oordeel innerlijk tegenstrijdig heeft gemotiveerd door enerzijds dit uitgangspunt te hanteren en anderzijds de bescherming juist lijkt te hebben beperkt en te hebben laten verwateren. Naar mijn opvatting mist deze klacht in onderdeel I.11 feitelijke grondslag en voorts ook zelfstandig belang omdat als de overige klachten van onderdeel I niet slagen, dit onderdeel niet tot cassatie kan leiden.
4.4
De overige klachten van onderdeel I berusten op een onjuiste lezing van het arrest van het hof en kunnen daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. In onderdeel I.1 wordt terecht niet bestreden dat het hof de maatstaf heeft toegepast die uw Raad in het arrest Stokke/Fikszo heeft geformuleerd in rov. 4.2 (die hiervoor al is vermeld). Het hof heeft dus niet miskend dat tot de auteursrechtelijke beschermede trekken ook onbeschermde elementen behoren voor zover de selectie of combinatie daarvan aan de werktoets beantwoordt. Het hof vermeldt in rov. 4.11 dat Stokke hierop een beroep heeft gedaan en in welke processtukken zij dat heeft gedaan. Het kan daarom aan het hof niet zijn ontgaan dat Stokke 26 punten van overeenstemming heeft vermeld, anders dan onderdeel I.2 betoogt. Het hof overweegt uitdrukkelijk dat 26 punten zijn genoemd, maar oordeelt dat op 21 punten niet afzonderlijk behoeft te worden ingegaan. Het hof heeft ook goed begrepen dat het alleen moest beoordelen of de selectie of combinatie van de 26 punten aan de werktoets beantwoordde. Die vraag heeft het hof aan het slot van deze rechtsoverweging ontkennend beantwoord. Daarbij heeft het hof inderdaad niet alle 26 punten afzonderlijk besproken, maar zich gebaseerd op de vijf punten waarop Stokke bij pleidooi de aandacht had doen vestigen. Het hof heeft dit aldus opgevat dat deze vijf punten in de optiek van Stokke de meest kenmerkende punten van overeenstemming waren. Die uitleg is aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden. Onbegrijpelijk is zij niet. Het ligt weinig voor de hand dat de opsomming van de vijf vermelde punten die eerder verspreid in de lijst van 26 punten zijn opgenomen, geheel willekeurig was. Het oordeel van het hof houdt kennelijk in dat als deze vijf punten als combinatie of selectie al niet aan de werktoets voldoen, de andere minder belangrijke punten dat resultaat niet kunnen bereiken. Voor het hof was dat reden die punten niet afzonderlijk te bespreken, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat zij in het geheel niet in het oordeel van het hof zijn betrokken. Nu dit oordeel in hoge mate berust op een feitelijke waardering, kan de juistheid ervan in cassatie niet worden getoetst. Ik kan mij heel goed voorstellen, ook na het tonen van alle stoelen, dat dit oordeel anders had kunnen uitvallen en dat Stokke het oordeel van het hof beschouwt als een vorm van verwatering. Een aanwijzing daarvoor volgt uit het feit dat in eerste aanleg is erkend dat de New Alpha in feite een zelfde ontwerp is als de Bambino. Dit standpunt is schielijk verlaten toen bleek dat de Bambino een inbreuk opleverde op de Tripp Trapp-stoel, maar het hof heeft dit niet beschouwd als een gedekt verweer. Dit laatste oordeel is in cassatie terecht niet bestreden. De conclusie blijft dan voor Stokke teleurstellend. Het hof vond de 26 punten niet toereikend voor het voldoen aan de werktoets en daarmee viel het doek.
4.5
Naar mijn oordeel kan rov. 4.12 moeilijk anders worden begrepen dan dat het hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat het aan de hand van alle voorgaande overwegingen van oordeel is dat het totaalbeeld of de totaalindruk van beide vergeleken stoelen niet zodanig met elkaar overeenkomt dat van auteursrechtelijke inbreuk sprake is. Het moge zo zijn dat dit oordeel ook anders had kunnen uitvallen, dan levert dat nog geen gegronde klacht in cassatie op. Zoals al in HR 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY1532 en BY1533) overwogen, is dit oordeel in hoge mate feitelijk van aard. De Hoge Raad mag zijn eigen oordeel daarvoor niet in de plaats stellen, ook niet als het om een beroemd ontwerp gaat.
4.6
Volledigheidshalve zal ik hierna nog ingaan op de resterende klachten van onderdeel I.
4.7
Nu het hof niet heeft geoordeeld dat op zichzelf genomen niet beschermde trekken geen rol zouden mogen spelen bij de beoordeling van de overeenstemming, mist onderdeel I.3 feitelijke grondslag.
4.8
De klacht van onderdeel I.4 houdt in dat het hof alle 26 punten afzonderlijk had moeten bespreken. Deze klacht gaat uit van een motiveringseis die geen steun vindt in het recht.6.
4.9
Onderdeel I.5 mist feitelijke grondslag omdat het hof niet heeft miskend dat Stokke 26 punten van overeenstemming heeft genoemd. Het hof heeft alle punten in zijn eindconclusie betrokken. Het hof heeft daarbij in zekere zin een “truc” toegepast door eerst te kijken naar de vijf “meest kenmerkende” punten en daaruit de conclusie te trekken dat het dan met de overige punten niets meer kan worden. Dat neemt niet weg dat daarmee alle punten in de beoordeling zijn betrokken.
4.10
Onderdeel I.6 zal eenzelfde lot moeten treffen, omdat het hof klaarblijkelijk niet over het hoofd heeft gezien dat ook als alle elementen afzonderlijk banaal of veelvoorkomend zijn de combinatie of selectie daarvan aan de werktoets kan voldoen. Het hof heeft immers juist die maatstaf aangelegd.
4.11
Onderdeel I.7 keert zich tegen de beperking van het oordeel van het hof tot de vijf belangrijkste punten. Ik wijs erop dat het hof niet zelf een selectie heeft gemaakt, maar zich heeft gebaseerd op de in de pleitnota genoemde vijf punten. Het onderdeel mist dus feitelijke grondslag voor zover het aan het hof een eigen selectie verwijt. Voor het overige berust het oordeel van het hof op een uitleg van de gedingstukken die in cassatie niet op juistheid kan worden beoordeeld. Onbegrijpelijk is die uitleg niet.
4.12
Onderdeel I.8 gaat uit van de veronderstelling dat het hof niet alle 26 punten van overeenstemming van belang heeft geacht en mist dus feitelijke grondslag. Het hof heeft immers geoordeeld dat de combinatie of selectie van alle punten niet voldoet aan de werktoets, ook al heeft het hof zich daarbij met name gebaseerd op de vijf “meest kenmerkende” punten. Het oordeel van het hof impliceert immers dat als die combinatie of selectie niet aan de werktoets voldoet, de andere dat resultaat zeker niet kunnen bereiken. Ik begrijp wel dat (en waarom) Stokke bezwaar heeft tegen deze benadering, maar ik zie geen grond voor de klacht dat het hof een rechtens onjuist of onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Het oordeel dat op basis van de totale indruk wel of geen overeenstemming bestaat, is voorbehouden aan het hof.
4.13
Onderdeel I.9 kan naar mijn oordeel niet slagen omdat het hof dit oordeel kennelijk heeft gebaseerd op het partijdebat waarin deze kwestie wel degelijk is besproken. In elk geval is gemotiveerd betwist dat de selectie of combinatie van 26 niet beschermde elementen voldoet aan de werktoets en dus moest het hof deze vraag aan de hand van zijn oordeel daarover beantwoorden. Het hof is daarmee niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Het hof mag op basis van eigen waarneming zelf beoordelen of elementen zo banaal zijn dat ze niet aan de werktoets voldoen.
4.14
Omdat onderdeel I.10 uitgaat van een lezing van het arrest van het hof die ik voor onjuist houd, kan ook dit onderdeel geen doel treffen.
4.15
Op grond van al het vorenstaande meen ik dat onderdeel I niet gegrond is. In de kern faalt het onderdeel omdat het hof wel degelijk van de juiste maatstaf is uitgegaan en op basis daarvan een niet-onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Daarbij heeft te gelden dat dit oordeel in hoge mate feitelijk is en in cassatie dus slechts in zeer beperkte mate kan worden getoetst.
Onderdeel II
4.16
Onderdeel II bevat de rechtsklacht dat het hof de ruime beschermingsomvang heeft miskend. Ik heb al eerder gesignaleerd dat het hof die tot uitgangpunt heeft genomen.
4.17
Of het hof dit uitgangspunt ook goed in het oog heeft gehouden, is naar mijn mening geen rechtsvraag. Het gaat dan immers om de wijze waarop het hof zijn oordeel heeft gemotiveerd. Dat kan wellicht anders zijn als uit de motivering volgt dat de maatstaf verkeerd is gehanteerd, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
4.18
De klachten van onderdeel II onder 1-3 vergen in feite een nieuwe waardering van de stellingen van partijen en een eigen oordeel over de vergelijking van beide stoelen. Nu uw Raad deze benadering ferm van de hand heeft gewezen in de arresten van 12 april 2013, meen ik dat alle klachten daarop afstuiten. Ik vermeld opnieuw dat ik begrijp dat het oordeel van het hof wellicht ook anders had kunnen uitvallen. Ik ben het met de steller van het middel eens dat het hof blijkbaar aan tamelijk ondergeschikte detailverschillen voldoende heeft gehad om tot zijn oordeel te komen dat niet helemaal goed in de lijn van eerdere beoordelingen met betrekking tot inbreuk op het ontwerp van deze stoel past, maar dat maakt het oordeel van het hof nog niet onbegrijpelijk.7.Het onderdeel gaat uit van de opvatting dat dit wel zo is. Ik meen dat de vingerwijzing van uw Raad deze weg heeft afgesneden8.:
“De beoordeling van de auteursrechtelijke beschermingsomvang van een bepaald werk en van de vraag of daarop door een ander werk inbreuk wordt gemaakt, is in hoge mate feitelijk van aard en derhalve slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassatie (vgl. HR 5 januari 1979, LJN AB7291, NJ 1979/339 (Heertje/Hollebrand)). Klachten die in wezen een nieuwe feitelijke beoordeling in cassatie vragen, miskennen de grenzen van de cassatierechtspraak. Overigens dient de wijze waarop de toetsing door de feitenrechter is uitgevoerd in overeenstemming te zijn met de hiervoor weergegeven rechtsregels en moet de uitspraak tenminste zodanig zijn gemotiveerd dat deze voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken (HR 4 juni 1993, LJN ZC0986, NJ 1993/659). Daartoe is evenwel niet steeds vereist dat alle door een partij aangedragen stellingen door de rechter uitdrukkelijk in de motivering worden betrokken. (HR 22 februari 2013, LJN BY1529, RvdW 2013/331.)”
5. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
waarnemend advocaat-generaal.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑03‑2015
HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1532, IER 2013/50 m.nt. P.G.F.A. Geerts, NJ 2013/502 m.nt. P.B. Hugenholtz onder NJ 2013/503, (Stokke/Fikszo).
HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ 2013/503 m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke).
In haar tussenvonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich in verband met deze zaak uit te laten over het tussenarrest van het hof Den Haag van 30 juni 2009 in Stokke-Fikszo (Stokke-Fikszo Hof TA), dat was gewezen na de in deze zaak gehouden comparitie van partijen. De rechtbank was van oordeel dat partijen het arrest zonder meer in het debat zouden hebben betrokken indien het ten tijde van de comparitie beschikbaar zou zijn geweest.
ECLI:NL:PHR:2012:BY1533 voor het arrest Hauck/Stokke van 12 april 2013 onder 4.15.2 en 4.15.3. Ik verwijs naar zijn aldaar genoemde argumenten.
Vgl. HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, NJ 2013/501 m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3).
Vgl. HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:163, rov. 3.5.
HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1532 en ECLI:NL:HR:2013:BY1533, rov. 4.2, sub f.
Beroepschrift 16‑01‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
Zitting: 16 januari 2015
AKTE RECTIFICATIE DAGVAARDING
inzake:
- 1.
de vennootschap naar Noors recht
STOKKE AS,
gevestigd te Skodje, Noorwegen,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid
STOKKE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Tilburg,
- 3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats], Noorwegen,
- 4.
de vennootschap naar Noors recht
[eiseres 4] AS,
gevestigd te [woonplaats], Noorwegen,
eisers tot cassatie (hierna: ‘Stokke c.s.’),
advocaten bij de Hoge Raad: mrs. T. Cohen Jehoram
en V. Rörsch
tegen:
FIRMA HAUCK GMBH & CO. KG,
gevestigd te Sonnefeld, Duitsland,
verweerster in cassatie,
advocaat bij de Hoge Raad: mr. K. Aantjes
Stokke c.s. wenst met deze akte het navolgende te corrigeren:
- 1.
In de op 25 juli 2014 uitgebrachte cassatiedagvaarding is op pagina 6 per abuis niet de juiste kopie-stoel afgebeeld; deze wijkt iets af van de Bambino-stoel waar het in rov. 1c van het arrest van Gerechtshof Den Haag 29 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1376 om ging.
- 2.
Voor de volledigheid worden hieronder foto's van zij-, diagonaal en vooraanzicht van de Bambino-stoel afgebeeld, die bedoeld waren opgenomen te worden in de cassatiedagvaarding.
- 3.
De in deze akte afgebeelde foto's komen in de plaats van de foto's afgebeeld op pagina 6 van de cassatiedagvaarding.
Waarvan akte!
Advocaat
Beroepschrift 25‑07‑2014
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [de vijfentwintigste juni] tweeduizendveertien, op verzoek van
1.
de vennootschap naar Noors recht Stokke AS, gevestigd te Skodje, Noorwegen,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stokke Nederland B.V., gevestigd te Tilburg,
3.
[verzoeker 3], wonende te [woonplaats], [land],
4.
de vennootschap naar Noors recht [verzoeker 4] AS, gevestigd te [vestigingsplaats], [land],
hierna afzonderlijk ‘Stokke AS’, ‘Stokke Nederland’, ‘[verzoeker 3]’ en ‘[verzoeker 4] AS’ en tezamen: ‘Stokke’, eisers tot cassatie, die allen te dezer zake woonplaats kiezen aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van Mrs T. Cohen Jehoram en V. Rörsch (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), die door Stokke tot advocaten bij de Hoge Raad worden gesteld,
heb ik,
[Maarten Koper, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam en kantore van mr. Erik Josef Maria van Hal, gerechtsdeurwaarder gevestigd te 's‑Gravenhage en aldaar kantoorhoudende aan het Nassauplein 21]
AAN:
de vennootschap naar Duits recht Firma Hauck GmbH & Co. KG,
gevestigd te Sonnefeld, Duitsland, hierna: ‘Hauck’, verweerster in cassatie, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat Mr D. Knottenbelt, kantoor houdende aan het Weena 355, 3013 AL Rotterdam (Houthoff Buruma) op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [mevrouw W.J. van Mourik aldaar werkzaam]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Stokke in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof Den Haag onder zaaknummer 200.086.526/02 gewezen arrest tussen Stokke als geïntimeerde en Hauck als appellante, dat is uitgesproken op 29 april 2014 (het ‘Arrest’).
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, Hauck
GEDAGVAARD:
om op vrijdag vijf september tweeduizendveertien (5-9-2014), 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van Hauck bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven en dat de hoogte van dit griffierecht is vermeld in de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die geldt op het tijdstip waarop Hauck het griffierecht verschuldigd wordt (te weten: bij verschijning in het geding);
dat die bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel dan wel op de website:
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
dat Hauck ervoor moet zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop zij in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien Hauck op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van Hauck om verweer in cassatie te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens Stokke tegen voormeld Arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden Arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat Arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Het gaat in deze zaak — kort gezegd — om de vraag of Hauck, met de productie en verhandeling van een kinderstoel waarmee zij het Tripp Trapp-ontwerp heeft nagevolgd1., inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke2. op dat Tripp Trapp-ontwerp.
2.
Op basis van de feitelijke vaststellingen van rechtbank en hof, alsmede op basis van de door Stokke gestelde en door het hof in het midden gelaten feiten, kan in dit cassatieberoep worden uitgegaan van het volgende.
3.
De Tripp Trapp-stoel is in 1972 ontworpen door [verzoeker 3] en door Stokke sedertdien op de markt gebracht3.. Het ontwerp van deze kinderstoel was destijds revolutionair afwijkend van de bestaande kinderstoelontwerpen4., en is in verband daarmee ook met verschillende design prijzen bekroond en wordt tentoongesteld in aan industriële vormgeving gewijde musea5.. Het ontwerp is daarmee niet alleen auteursrechtelijk beschermd, maar komt —gegeven de hoge mate van originaliteit— ook een ruime beschermingsomvang toe6.. Het Tripp Trapp-ontwerp ziet er als volgt uit7.:
Na eerder een 1-op-1 kopie van het Tripp Trapp-ontwerp op de markt gebracht te hebben8., en daarna andere inbreukmakende kopieën van het Tripp Trapp-ontwerp (de Hauck Alpha en Hauck Beta)9., is Hauck met een nieuwe kinderstoel op de Nederlandse markt gekomen, onder de naam Alpha (in de procedure, ter voorkoming van verwarring, New Alpha genoemd)10.. Deze New Alpha heeft het volgende uiterlijk11.:
In een niet gerelateerde andere procedure is bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het(zelfde) Haagse hof geoordeeld dat de Bambino-stoel een inbreukmakende verveelvoudiging is van het Tripp Trapp-ontwerp.12. De Bambino-stoel heeft het volgende uiterlijk13.:
In eerste aanleg heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat Hauck met de productie en verhandeling van de New Alpha inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke met betrekking tot het Tripp Trapp-ontwerp14.. In hoger beroep komt het hof tot een tegenovergesteld oordeel, welk oordeel rechtens onjuist en onvoldoende gemotiveerd is.
Het hof haalt in de onderhavige zaak slechts voor de vorm de eerder door Uw Raad geformuleerde maatstaven aan, maar past deze in feite onjuist, althans op onbegrijpelijke wijze toe, hetgeen aanleiding vormt voor dit cassatieberoep.
In de arresten HR 12 april 2013 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:HR:2013:BY1532 en HR 12 april 2013 (Hauck/Stokke), ECLI:NL:HR:2013:BY1533 heeft Uw Raad een aantal rechtsregels geformuleerd met betrekking tot de beoordeling van de vraag of inbreuk wordt gemaakt op een auteursrechtelijk beschermd werk en het vaststellen van de reikwijdte van de auteursrechtelijke bescherming van een gebruiksvoorwerp. In de praktijk blijkt dat deze regels door lagere rechters op verschillende manieren worden toegepast. Deze zaak vormt een treffende illustratie daarvan, te meer in het licht van de arresten over de inbreukmakende Bambino-stoel15. (welke in wezen identiek is aan de New Alpha).16.
In het bijzonder hanteert het hof in het bestreden arrest een (fundamenteel onjuiste) benadering door de auteursrechtelijke werktoets los te laten op (alleen) enkele punten van overeenstemming, waarbij het hof de beoordeling (zonder goede grond) beperkt tot 5 van de 26 ontwerpelementen die het Tripp Trapp ontwerp en de New Alpha gemeen hebben. Het hof verzuimt de meest basale auteursrechtelijke inbreuktoets (namelijk die waarbij de totaalindruk van alle ontwerpelementen van het werk en navolging beoordeeld wordt) aan te leggen.
Bovendien wordt door het bestreden arrest de facto niets overgelaten van de door het hof erkende (en eerder ook in cassatie in stand gebleven) ruime beschermingsomvang van het Tripp Trapp ontwerp. Theoretisch dient er in het auteursrecht geen ruimte voor verwatering (herijking van de beschermingsomvang nadat het werk veelvuldig is nagevolgd) te bestaan, maar met de bestreden uitspraak wordt —door een onjuiste, althans verschillende toepassing van de werk— en inbreuktoets- de beschermingsomvang van het Tripp Trapp ontwerp met het verstrijken van de tijd toch ingeperkt, en wel door latere ontwerpen in de beoordeling mee te nemen. Dit cassatieberoep beoogt een einde te maken aan deze ongewenste rechtsontwikkeling.
Middelonderdeel I
Schending van het recht inz. art. 1 en art. 10 lid 1 (sub 11) Auteurswet, zoals deze bepalingen geïnterpreteerd en toegepast dienen te worden, mede in het licht van de arresten HR 12 april 2013 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:HR:2013:BY1532, HR 12 april 2013 (Hauck/Stokke), ECLI:NL:HR:2013:BY1533 en HvJ 16 juli 2009, nr. C-5/08 (Infopaq), ECLI:EU:C:2009:465 en HvJ 1 december 2011, nr. C-145/10 (Painer), ECLI:EU:C:2011:798 en/of verzuim van vormen dat tot vernietiging van het bestreden arrest dient te leiden, doordat het hof heeft overwogen als in zijn arrest vermeld, hetgeen geacht moet worden hier te zijn herhaald en ingelast, inz. r.ovv. 4.11 en 4.12:
‘4.11
Zoals uit de rovv. 4.2 onder (e) en 5.1.1 van het HR-arrest in Stokke/Fikszo blijkt (zie ook rov. 1.d hiervoor) kunnen tot de ‘auteursrechtelijk beschermde trekken’ ook onbeschermde elementen behoren voor zover de selectie of combinatie daarvan aan de werktoets beantwoordt. Op deze regel heeft Stokke een beroep gedaan in de punten 41 MvA en 28 en 43 PA, in samenhang bezien met punt 29 van haar conclusie van antwoord (CvA), waar zij heeft betoogd dat in de New Alpha vele elementen van de Tripp Trapp zijn overgenomen die in combinatie een auteursrechtelijk beschermd werk vormen. In punt 28 PA heeft Stokke hieromtrent het volgende nader gesteld:
‘Een kleine greep uit de vele punten van overeenstemming;
- —
De open vormgeving (men kan door het geheel heenkijken);
- —
De materiaalkeuze; ongeverfd beukenhout en metaal (en het contrast daartussen);
- —
De in zwarte kleur uitgevoerde schroeven, die dienen om de verbindingen aan te trekken aan de zijkanten van de stijlen, die fraai gebruikt worden als in het oog springende details;
- —
Gebruik van dunne, ronde verbindingssta[ng]en;
- —
De gebogen rugleuning bestaat uit twee gebogen parallel horizontaalgeplaatste planken;
Etc. (zie Stokke 's Conclusie van Antwoord onder 29).’
Het hof begrijpt dat Stokke hier de vijf in haar optiek meest kenmerkende punten van overeenstemming heeft genoemd uit de zesentwintig in punt 29 CvA opgesomde overeenstemmingspunten, zodat op de overige eenentwintig punten niet afzonderlijk hoeft te worden ingegaan. De hier bedoelde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting — die ontbreekt — valt niet in te zien dat de selectie of combinatie van deze bekende/banale elementen in de Tripp Trapp het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu die selectie of combinatie derhalve niet aan de ‘werktoets’ voldoet, gaat voormeld betoog van Stokke niet op; de door haar bedoelde selectie of combinatie geniet geen auteursrechtelijke bescherming.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat in de New Alpha geen, of in onvoldoende mate, auteursrechtelijke beschermde trekken van de Tripp Trapp zijn overgenomen. Naar blijkt uit de in rov. 1.d weergegeven passage uit het HR-arrest in Fikszo-Stokke zijn deze trekken bepalend bij de vergelijking van de totaalindrukken en mogen de niet auteursrechtelijke trekken bij de overeenstemmingsvraag geen rol spelen. Een en ander voert tot de slotsom dat de totaalindruk van de New Alpha te zeer verschilt van die van de Tripp Trapp om overeenstemming te kunnen aannemen en dat de New Alpha dus niet onder de beschermingsomvang van het auteursrecht op de Tripp Trapp valt. Dat Hauck, zoals zij heeft erkend ter comparitie in de eerste aanleg, het ontwerp van Stokke heeft nagevolgd, doet hieraan — anders dan Stokke lijkt te willen betogen onder 41 MvA en 16 PA — niet af nu zij daarbij voldoende afstand van dat ontwerp heeft genomen.’
hetgeen ook 's hofs oordeel in r.ovv. 5.1 en 5.2 en het dictum vitieert.
I.1.
Het oordeel van het hof in rov. 4.11, dat het gaat om een vijftal bekende/banale elementen in de Tripp Trapp en dat niet valt in te zien dat de selectie of combinatie daarvan (ook) niet het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof bewijst slechts lippendienst aan de in het arrest 12 april 2013 (Stokke/Fikszo)17., geformuleerde maatstaf dat ook op zichzelf genomen onbeschermde elementen tot de ‘auteursrechtelijke trekken’ kunnen behoren (althans auteursrechtelijke bescherming aantrekken) voor zover de selectie of combinatie daarvan aan de werktoets beantwoordt, door hem weliswaar in r.ov. 4.11 te noemen, maar hem niet (althans op onjuiste wijze) toe te passen. Ook miskent het hof —door deze wijze van beoordelen— dat voor toepassing van de auteursrechtelijke werktoets (louter, althans in ieder geval op zich ook) het totaalbeeld of de totaalindruk van het ontwerp relevant is.
I.2.
Door 21 van de 26 punten van overeenstemming, genoemd in de Conclusie van Antwoord onder 29, buiten beschouwing te laten (expliciet: daarop niet wordt ingegaan), heeft het hof ten onrechte slechts vijf punten van overeenstemming in zijn beoordeling betrokken en nagelaten te beoordelen of de selectie of de combinatie van 26 punten aan de werktoets beantwoordt. In het bijzonder heeft het hof verzuimd de totaalindruk te beoordelen die de combinatie van deze 26 ontwerpelementen oproept, terwijl (al) die elementen een essentieel hulpmiddel zijn bij het vaststellen en beoordelen van de (rechtens relevante) totaalindruk.
I.3.
(Ook) in r.ov. 4.12 neemt het hof ten onrechte tot uitgangspunt dat die elementen die niet behoren tot de door het hof in r.ovv. 1c en 4.1 t/m 4.10 genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken — in de terminologie van het hof: Trek (i) en Trek (ii) — en niet behoren tot een auteursrechtelijk beschermd werk dat zou moeten bestaan uit de combinatie van de 5 (door het hof in r.ov 4.11 apart beoordeelde) ontwerpelementen, geen rol mogen spelen bij de overeenstemmingsvraag. Aldus geeft het hof een onjuiste uitleg en toepassing aan de regels van het arrest 12 april 2013 (Stokke/Fikszo)18., dat immers benadrukt dat ‘niet auteursrechtelijke trekken niet kunnen worden weggedacht’. Althans is dat oordeel in strijd met het op Europees niveau geharmoniseerde auteursrechtelijke werkbegrip. In het bijzonder zij gewezen op de HvJ arresten Infopaq, Premier League en Painer19., waarin uitsluitend als rechtens relevant criterium wordt toegelaten of er enerzijds sprake is van een intellectuele schepping van de auteur die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur bij de totstandkoming van het werk, terwijl anderzijds van inbreuk sprake is als die weerspiegelde persoonlijkheid (her)kenbaar is in de bewerkte kopie. Hieruit valt niet af te leiden dat het — naar Unierechtelijke auteursrechtelijke maatstaven — rechtens zou zijn toegestaan te oordelen dat op zichzelf genomen niet beschermde trekken geen rol mogen spelen bij de beoordeling van de auteursrechtelijke overeenstemmingsvraag, hetgeen immers een vraag naar totaalindrukken is (moet zijn).
I.4.
Heeft het hof niet nagelaten alle 26 punten van overeenstemming in de beoordeling mee te nemen, dan heeft het zijn oordeel in r.ov. 4.11 onvoldoende gemotiveerd, nu uit 's hofs overwegingen niet blijkt dat het hof al die punten van overeenstemming (werkelijk) in aanmerking heeft genomen bij de vraag of de combinatie van onbeschermde elementen aan de werktoets beantwoordt, en het arrest juist blijk geeft van het tegendeel.
I.5.
Doordat het hof niet ingaat op 21 punten van overeenstemming, omdat het hof de stellingen van Stokke zo begrijpt dat Stokke de vijf meest kenmerkende punten van overeenstemming heeft genoemd, is 's hofs Arrest onvoldoende met redenen omkleed en onbegrijpelijk. Dat klemt te meer waar Stokke ter gelegenheid van het pleidooi expliciet naar alle 26 punten van overeenstemming verwezen heeft én bovendien heeft aangegeven ter gelegenheid van het pleidooi in appel slechts ‘een kleine greep’ te noemen, gevolgd door ‘Etc.’ met een verwijzing naar de overige 21 punten van overeenstemming in de Conclusie van Antwoord, (evident) teneinde herhaling met het in de processtukken gestelde te voorkomen. Dat klemt te meer waar 21 van de 26 punten van overeenstemming niet genegeerd kunnen worden wanneer de totaalindruk wordt (althans: moet worden) beoordeeld. Het voorgaande maakt dat het hof — aangevende dat ‘het begrijpt dat het hier om de 5 meest kenmerkende punten van de 26 punten van overeenstemming’ zou gaan, en de overige 21 punten buiten beschouwing latend — ook een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de stellingen van Stokke in appel (zowel waar het gaat om de stellingen in de Conclusie van Antwoord als de stellingen ingenomen bij pleidooi in appel, en de combinatie daarvan).
I.6.
's Hofs arrest is onjuist, althans onbegrijpelijk doordat het hof dit buiten beschouwing laten van (21) essentiële stellingen (en het geven van een onjuiste en onbegrijpelijke uitleg van de stellingen van Stokke) vervolgens gebruikt om over een zeer beperkt aantal resterende elementen te zeggen dat het veel voorkomende en (dus) banale elementen zijn en vervolgens te oordelen dat de selectie of combinatie hiervan (dus) niet het persoonlijk stempel van de maker draagt en/of eigen oorspronkelijk karakter heeft (aldus een slechts door hemzelf in de hoge hoed gestopt konijn eruit toverend, met voorbijgaan aan de inhoud van het partijdebat dat onmiskenbaar ging over de overeenstemming tussen het auteursrechtelijk beschermde werk en de daarop geïnspireerde navolging van de New Alpha). Het hof miskent aldus dat voor beantwoording van de vraag of een selectie of combinatie van elementen aan de werktoets voldoet, niet beslissend is of die elementen ieder voor zich veel voorkomende/banale elementen zijn.
I.7.
Het voorgaande klemt te meer waar Stokke uitgebreid heeft toegelicht dat en waarom het Tripp Trapp-ontwerp (bijzonder) origineel is ten opzichte van de voordien bekende kinderstoelontwerpen, juist door de combinatie van de persoonlijke en originele keuze van designelementen, waaronder de 26 elementen die in de New Alpha zijn gekopieerd20.. Het hof heeft de hiervoor gememoreerde onjuiste en onbegrijpelijke uitleg van de (essentiële) stellingen van Stokke nodig om vervolgens te concluderen dat voor de door hem geselecteerde (slechts) 5 elementen niet is toegelicht waarom de combinatie daarvan persoonlijk of oorspronkelijk is. Aldus is ook daar het arrest onvoldoende met redenen omkleed en geeft het ook daar een onbegrijpelijke uitleg aan de door Stokke ingenomen standpunten.
I.8.
Het oordeel van het hof is bovendien rechtens onjuist en geeft blijk van een (tenminste: auteursrechtelijk) wezenlijke denkfout. Het hof neemt de genoemde punten van overeenstemming om te bepalen of die combinatie op zich een auteursrechtelijk beschermd werk vormt (aan de ‘werktoets’ voldoet). Dat is een rechtens onjuiste benadering, omdat het werk in kwestie niet die combinatie van (enkele door het hof geselecteerde) overgenomen ontwerpelementen is, maar het Tripp Trapp-ontwerp als geheel (waarvan het hof feitelijk heeft vastgesteld dat het een auteursrechtelijk beschermd werk is, en nog wel één met een ruime beschermingsomvang). Het hof had derhalve moeten onderzoeken of door de overname van een 26-tal (danwel 5-tal) ontwerpelementen van het Tripp Trapp-ontwerp, sprake was van een relevante overeenstemming met dat Tripp Trapp-ontwerp (en dus niet of de overgenomen elementen op zich een auteursrechtelijk te beschermen werk vormen). Ook hier heeft het hof een onbegrijpelijke uitleg aan de stellingen van Stokke gegeven, waar Stokke — anders dan het hof suggereert — in de MvA onder 41 en de al. 28 en 43 Pleitnota in appel juist steeds de nadruk heeft gelegd op de overeenstemming in totaalindruk, terwijl ‘het grootste deel’ van de ontwerpkeuzes van [verzoeker 3] in de New Alpha is overgenomen (zodat de hiervoor beschreven wezenlijke denkfout —anders dan het arrest in r.ov 4.11 suggereert— ook niet kan worden toegeschreven aan stellingen van Stokke).
I.9.
's Hofs oordeel is voorts onvoldoende met redenen omkleed waar het aangeeft dat ‘de hier bedoelde punten van overeenstemming ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen zijn die op zich geen auteursrechtelijke bescherming genieten’, terwijl ten eerste Hauck nergens in de stukken heeft gesteld dat (al) deze 5 elementen in stoelen veel voorkomende elementen zijn en ten tweede geen producties in het geding zijn gebracht waaruit dit zou kunnen worden afgeleid, laat staan dat er een stoelontwerp is van een eerdere datum dan het Tripp Trapp-ontwerp, waarin de door het hof geselecteerde 5 ontwerpelementen gecombineerd voorkomen. Het hof is aldus buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, en geeft onvoldoende inzicht in de (feitelijke) grondslagen van zijn beslissing en in zijn gedachtegang.
I.10.
's Hofs oordeel is aldus ook rechtens onjuist voor zover het hof (met het oordeel dat de 5 door het hof geselecteerde punten van overeenstemming ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen zijn die op zich geen auteursrechtelijke bescherming genieten) het oog heeft op (andere) stoelontwerpen, die vervaardigd zijn nadát het Tripp Trapp-ontwerp een groot commercieel succes en beroemd was geworden (waar het hof in het Arrest herhaaldelijk verwijst naar verschillende stoelontwerpen die onderwerp zijn geweest van de zaken Stokke/Fikszo en Stokke/Hauck I21.). Een dergelijke lezing van het arrest moet wel de juiste zijn, nu in de procedure geen eerdere stoelontwerpen zijn overgelegd die deze 5 ontwerpelementen combineren en door Hauck ook niet de stelling is ingenomen dat dergelijke stoelontwerpen zouden bestaan. Het hof heeft aldus miskend dat het bestaan van dergelijke latere (door het Tripp Trapp-ontwerp ‘geïnspireerde’) ontwerpen geen afbreuk kunnen doen aan de originaliteit (en daarmee aan de beschermingsomvang) van het Tripp Trapp-ontwerp, dat immers beoordeeld moet worden naar het moment van ontstaan (in 1972), en heeft aldus een rechtens onjuiste maatstaf aangelegd.
I.11.
Uitgaande van de lezing van het arrest als omschreven in middelonderdeel 1.9, is 's hofs oordeel ook onvoldoende gemotiveerd, nu het innerlijk tegenstijdig is, en tevens rechtens onjuist, waar het de met de mond beleden rechtens juiste maatstaf, in feite niet toepast. Terecht gaat het hof in r.ov. 4.1, met een verwijzing naar zijn oordeel in de zaken Stokke/Fikszo en Stokke/Hauck I22., uit van een ruime beschermingsomvang van het Tripp Trapp-ontwerp, aangezien sprake is van een ‘revolutionair ontwerp’ ‘met een hoge mate van oorspronkelijkheid en een nieuwe visie op het tot dan toe bestaande concept van een kinderstoel’ dat ‘bekroond is met verschillende prijzen en is opgenomen in de collectie van het Vitra Design Museum’23.. Wanneer echter het oordeel van het hof in r.ovv. 4.11 en 4.12 wordt beschouwd, maar ook de oordelen in r.ovv. 4.2 t/m 4.10 (waarover meer in middelonderdeel II), dan blijkt het hof deze ruime beschermingsomvang in werkelijkheid niet te gunnen (hetgeen betekent dat het arrest innerlijk tegenstijdig is), maar daarentegen (ten onrechte) de beschermingsomvang te beperken op basis van ontwerpelementen die in combinatie alleen voorkomen in stoelen ontworpen nadat het Tripp Trapp-ontwerp beroemd is geworden en daarvan ook zijn afgeleid.
Middelonderdeel II
Schending van het recht inz. art. 1 en art. 10 lid 1 (sub 11) Auteurswet, zoals deze bepalingen geïnterpreteerd en toegepast dienen te worden, mede in het licht van de arresten HR 12 april 2013 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:HR:2013:BY1532, HR 12 april 2013 (Hauck/Stokke), ECLt:NL:HR:2013:BY1533 en HvJ 16 juli 2009, nr. C-5/08 (Infopaq), ECLI:EU:C:2009:465 en HvJ 1 december 2011, nr. C-145/10 (Painer), ECLI:EU:C:2011:798, en/of verzuim van vormen dat tot vernietiging van het bestreden arrest dient te leiden, doordat het hof heeft overwogen als in zijn arrest vermeld, hetgeen geacht moet worden hier te zijn herhaald en ingelast, inz. r.ovv. 4.2 tot en met 4.10, en in het bijzonder:
‘4.2
De New Alpha heeft — net als de Bambino — naast een voorste schuine staander (de linkerpoot van de A), een achterste schuine staander (de rechterpoot van de A). De voorste schuine staander in deze stoelen kan worden gezien als de ene schuine staander (de omhoog stekende verticale poot van de L) in de Tripp Trapp.
4.3
Stokke heeft grief 1 onder meer bestreden met de stelling dat de in Stokke-Fikszo inbreukmakend geoordeelde Bambino in de kern eenzelfde kopie van de Tripp Trapp is als de New Alpha (MvA onder 39; PA onder 33). Hierbij heeft Stokke er met juistheid op gewezen dat Hauck onder 42 van de inleidende dagvaarding (ID) zelf heeft aangegeven dat de Bambino ‘een (vrijwel) identieke stoel als de New Alpha’ is.
(…)
4.6
Uit rov. 15 van Stokke-Fikszo Hof TA blijkt dat het hof de dwarsbalk onderaan in de Bambino niet heeft gezien als een element dat is verwerkt in de voorste schuine staander als bedoeld in Trek (i), maar deze heeft beschouwd als een variant van de ligger als bedoeld in Trek (ii). Mede doordat deze dwarsbalk vrij laag (op ongeveer 9 cm afstand van de vloer) is geplaatst, ligt in het zijaanzicht van de Bambino, als onderdeel van de A-vorm, de L-vorm besloten, aldus het hof in de genoemde overweging.
4.7
In de New Alpha bevindt de onderste dwarsbalk zich een stuk(je) hoger dan de onderste dwarsbalk in de Bambino. Hierdoor heeft de onderste dwarsbalk in de New Alpha niet, althans veel minder dan in de Bambino, het karakter van een ‘ligger’ als bedoeld in Trek (ii). Dit wordt benadrukt door de omstandigheid dat de dwarsbalk aanmerkelijk ‘dunner’ is uitgevoerd dan die van de Bambino of de ligger van de Tripp Trapp. Bovendien is in de New Alpha boven de onderste dwarsbalk nog een tweede dwarsbalk aangebracht die in ieder geval niet als een ‘ligger’ als bedoeld in Trek (ii) kan worden beschouwd. Deze twee dwarsbalken van de New Alpha zijn niet verwerkt in de voorste staander, maar daar tegenaan geplaatst. Dit betekent dat — anders dan de rechtbank heeft geoordeeld — in de New Alpha Trek (i) niet voorkomt, en dus ook niet het daarvan uitgaande effect (zie rov. 9 van Stokke-Fikszo Hof TA), dat het zijaanzicht wordt bepaald door de achterover hellende staander met aan weerszijden daarvan de uitstekende elementen, waardoor een strak ‘geometrisch’ uiterlijk wordt verkregen. In de New Alpha ontbreekt — veel meer dan in de Bambino die maar één en laaggeplaatste dikkere dwarsbalk heeft — deze strakke geometrie door de aanwezigheid van twee tamelijk hoog geplaatste dwarsbalken die niet in, maar tegen de staander zijn aangebracht.
4.8
Hierbij komt nog dat in de New Alpha-stoel het zitvlak niet, zoals in de Bambino het geval is, alleen in de voorste schuine staander is verwerkt, maar ook kruist met de achterste staander (vgl. punten 47 en 48 MvG), althans wanneer het zitvlak op een zodanige hoogte wordt aangebracht dat de afstand tussen het zitvlak en de voetensteun niet te groot of te klein is voor een baby/peuter (vgl. punten 50 en 51 MvG). Ook hierdoor is in de New Alpha-stoel (visueel) niet aan Trek (i) voldaan, en treedt het daarvan uitgaande, zojuist omschreven effect in deze stoel niet op, althans in veel mindere mate dan in de Tripp Trapp (en de Bambino).
4.9
Niet betwist is dat Trek (ii) als zodanig in de New Alpha niet voorkomt, evenmin als in de Bambino. In de A-vorm van de Bambino, die één als ligger te beschouwen dwarsbalk heeft, ligt ingevolge Stokke Fikszo Hof TA de L-vorm van Trek (ii) niettemin besloten. Omdat (zie rov. 4.7) de onderste dwarsbalk in de New Alpha hoger is geplaatst en dunner is, alsmede door de aanwezigheid van een tweede dwarsbalk, kan niet worden gezegd dat dit ook het geval is in de deze stoel.
4.10
Nu Trek (i) en Trek (ii) daarin niet voorkomen en de L-vorm van Trek (ii) daarin evenmin ligt besloten, moet worden geconcludeerd niet alleen dat de New Alpha (aanzienlijk) verder van de Tripp Trapp afstaat dan de Bambino, maar vooral dat de New Alpha geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken van de Tripp Trapp bevat.’
hetgeen ook 's hofs oordeel in r.ovv. 5.1 en 5.2 en het dictum vitieert.
II.1.
De aangehaalde beoordeling laat zien dat de door het hof gemaakte vergelijking ziet op detailverschillen tussen zowel het Tripp Trapp-ontwerp en de New Alpha-stoel, als waar het gaat om de verschillen tussen de New Alpha-stoel en de (inbreukmakend geoordeelde) Bambino-stoel. Dat geldt te meer als afbeeldingen van de betreffende stoelen (ook opgenomen in het bestreden arrest) hier naast gehouden worden. Door een dergelijke nadruk op (ondergeschikte) details, heeft het hof het totaalbeeld uit het oog verloren en ook (ten onrechte) niet geoordeeld over de overeenstemmende totaalindrukken. Daarnaast is deze wijze van beoordelen rechtens onjuist, want geeft geen blijk van het toepassen van een aan dit ontwerp toekomende ruime beschermingsomvang, terwijl het bestreden arrest ook innerlijk tegenstrijdig is waar in r.ov. 4,1 wordt aangegeven dat een dergelijke ruime bescherming wel geboden moet worden.
II.2.
Ook is 's hofs oordeel in r.ov. 4.7 onvoldoende met redenen omkleed waar het in het geheel geen aandacht besteedt aan het sterk overeenstemmende vooraanzicht, dat blijkens het hiervoor in 11.2 opgenomen citaat uit r.ov. 1c, wel relevant is, en dat nagenoeg identieke vooraanzicht door Stokke bij herhaling benadrukt is24..
II.3.
Voor zover het hof geacht zou moeten worden dat sterk overeenstemmende vooraanzicht wèl in zijn beoordeling te hebben betrokken, is het arrest onvoldoende met redenen omkleed waar dit wezenlijke punt van overeenstemming niet (voldoende) kenbaar in de boordeling is betrokken.
Op grond van dit middel:
vordert Stokke dat het Arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens ex art.1019h Rv.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 77 , 52]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑07‑2014
Zie o.a. Arrest r.ov. 4.12.
Da auteursrechten berusten bij [verzoeker 4] AS, terwijl de Tripp Trapp stoelen onder licentie worden vervaardigd en op de markt gebracht door Stokke AS en de verkoop in Nederland geschiedt door Stokke Nederland BV. Morele rechten zijn blijven berusten bij de ontwerper, [verzoeker 3]. Zie Arrest r.ov. 1a.
Zie het eindvonnis in deze zaak d.d . 22 december 2010 (‘Eindvonnis’) r.ov. 2.1, Arrest r.ov. 1a.
Zie Arrest r.ov. 4.1, waar het hof zich aansluit bij het oordeel in de zaken Stokke/Hauck I (Hof Den Haag 31 mei 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6773) en i.h.b. Fikszo (Hof Den Haag 30 juni 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037), ro.v. 16.
Zie vorige noot en MvA al. 10.
Zie vorige noot.
Zie MvA al. 9 en Arrest r.ov. 1a.
Zie Conclusie van Antwoord Stokke al. 1,9; Aantekeningen ten behoeve van Comparitie van partijen Stokke al. 4; MvA al. 3; Pleinota in appel Stokke al. 9–12.
Zie o.a. Arrest r.ov. 1 en HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533 (Hauck/Stokke).
Zie Arrest r.ov. 1b.
Zie MvA al. 29 en Arrest r.ov. 1b.
Hof Den Haag 30 juni 2009 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037.
Zie ook Arrest r.ov. 1c.
Zie Eindvonnis.
Hof Den Haag 30 juni 2009 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037 en HR 12 april 2013 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:HR:2013:BY1532.
Zie o.a. Arrest r.ov. 4.3, MvA onder 39 en PA onder 33.
HvJ 16 juli 2009, nr. C-5/08 (Infopaq), ECLI:EU:C:2009:465, HvJ 4 oktober 2011, nr. C-403/08 (Premier League), ECLI:EU:C:2011:631 en HvJ 1 december 2011, nr. C-145/10 (Painer), ECLI:EU:C:2011:798.
O.a. in de door het hof genoemde CvA onder 17 t/m 25.
Zie Arrest r.ovv. 1c, 1d, 1e, 2.3, 4.1, 4.6, 4.9, 4.11, 4.12.
Hof Den Haag 30 juni 2009 (Stokke/Fikszo), ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037; Hof Den Haag 31 mei 2011 (Stokke/Hauck I), ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6773.
Zie in het bijzonder r.ov 16 van het tussenarrest van 30 juni 2009 in de zaak Stokke/Fikszo, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8037.
Bijv. in MvA al. 43, foto's MvA onderaan p. 28, foto's in Pleitnota in appel midden op p. 11.