Procestaal: Duits.
HvJ EU, 15-09-2016, nr. C-484/14
ECLI:EU:C:2016:689
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
15-09-2016
- Magistraten
L. Bay Larsen, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan, M. Vilaras
- Zaaknummer
C-484/14
- Conclusie
M. Szpunar
- Roepnaam
Mc Fadden
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:689, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 15‑09‑2016
ECLI:EU:C:2016:170, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑03‑2016
Uitspraak 15‑09‑2016
L. Bay Larsen, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan, M. Vilaras
Partij(en)
In zaak C-484/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht München I (rechter in eerste aanleg München I, Duitsland) bij beslissing van 18 september 2014, ingekomen bij het Hof op 3 november 2014, in de procedure
Tobias Mc Fadden
tegen
Sony Music Entertainment Germany GmbH,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský (rapporteur), M. Safjan en M. Vilaras, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: V. Tourrès, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 december 2015,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Tobias Mc Fadden, vertegenwoordigd door A. Hufschmid en C. Fritz, Rechtsanwälte,
- —
Sony Music Entertainment Germany GmbH, vertegenwoordigd door B. Frommer, R. Bisle, M. Hügel, Rechtsanwälte,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K.-P. Wojcik en F. Wilman als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 maart 2016,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn ‘elektronische handel’) (PB 2000, L 178, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Tobias Mc Fadden en Sony Music Entertainment Germany GmbH (hierna: ‘Sony Music’) over de eventuele aansprakelijkheid van eerstgenoemde voor het gebruik door een derde van het door Mc Fadden geëxploiteerde draadloos lokaal netwerk [wireless local area network (WLAN)], met het oog op het zonder toestemming ter beschikking stellen aan het publiek van een door Sony Music geproduceerd fonogram.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 98/34
3
Het Europees Parlement en de Raad hebben op 22 juni 1998 richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 1998, L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB 1998, L 217, blz. 18; hierna: ‘richtlijn 98/34’), aangenomen.
4
De tweede en de negentiende overweging van richtlijn 98/48 luiden als volgt:
- ‘(2)
Overwegende dat een grote verscheidenheid aan diensten in de zin van de artikelen 59 en 60 [EG, thans de artikelen 46 VWEU en 57 VWEU] baat zal hebben bij de kansen die de informatiemaatschappij biedt voor het op afstand, langs elektronische weg en op individueel verzoek van een afnemer verlenen van diensten;
[…]
- (19)
Overwegende dat onder diensten, in de zin van artikel 60 [EG, thans artikel 57 VWEU] zoals geïnterpreteerd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie, verstaan moet worden, dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden; dat hiervan geen sprake is bij activiteiten die de staat zonder economische tegenprestatie verricht in het kader van zijn taak op met name sociaal en cultureel gebied en de gebieden voorlichting en justitie […]’
5
Artikel 1 van richtlijn 98/34 bepaalt:
‘In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
- 2)
‘dienst’: elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.’
[…]’
Richtlijn 2000/31
6
De overwegingen 18, 41, 42 en 50 van richtlijn 2000/31 zijn in de volgende bewoordingen gesteld:
- ‘(18)
Diensten van de informatiemaatschappij bestrijken een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die on line plaatsvinden […]. Diensten van de informatiemaatschappij blijven niet beperkt tot diensten waarvoor on line contracten gesloten worden, maar ook, voorzover zij een economische activiteit vormen, betrekking hebben op diensten waarvoor de afnemers niet betalen, zoals diensten die bestaan in het aanbieden van on-line-informatie of commerciële communicatie, of diensten die instrumenten verschaffen voor het opzoeken en ophalen van en het toegang krijgen tot gegevens. Onder diensten van de informatiemaatschappij worden ook verstaan diensten […] voor het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk […].
[…]
- (41)
De onderhavige richtlijn brengt een evenwicht tot stand tussen de verschillende betrokken belangen en legt beginselen vast waarop sectorale overeenkomsten en normen kunnen worden gebaseerd.
- (42)
De in deze richtlijn vastgestelde vrijstellingen van de aansprakelijkheid gelden uitsluitend voor gevallen waarin de activiteit van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij beperkt is tot het technische proces van werking en het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk waarop door derden verstrekte informatie wordt doorgegeven of tijdelijk wordt opgeslagen, met als enig doel de doorgifte efficiënter te maken. Die activiteit heeft een louter technisch, automatisch en passief karakter, hetgeen inhoudt dat de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij noch kennis noch controle heeft over de informatie die wordt doorgegeven of opgeslagen.
[…]
- (50)
Het is van belang dat de voorgestelde richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en de onderhavige richtlijn ongeveer gelijktijdig in werking treden, teneinde een duidelijk regelgevend kader betreffende de aansprakelijkheid van tussenpersonen voor inbreuken op het auteursrecht en naburige rechten op communautair niveau te scheppen.’
7
Artikel 2 van die richtlijn, met als opschrift ‘Definities’, bepaalt het volgende:
‘Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
‘diensten van de informatiemaatschappij’: diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34];
- b)
‘dienstverlener’: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert;
[…]’.
8
Voormelde richtlijn bevat in hoofdstuk II, afdeling 4, met als opschrift ‘Aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden’, de artikelen 12 tot en met 15.
9
Artikel 12 van richtlijn 2000/31, met als opschrift ‘‘Mere conduit’ (doorgeefluik)’, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de doorgegeven informatie, op voorwaarde dat:
- a)
het initiatief tot de doorgifte niet bij de dienstverlener ligt;
- b)
de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en
- c)
de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd.
[…]
- 3.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt.’
10
Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2000/31, met als opschrift ‘‘Caching’ (wijze van opslag)’, luidt als volgt:
‘De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst en op hun verzoek doeltreffender te maken, op voorwaarde dat:
- a)
de dienstverlener de informatie niet wijzigt;
- b)
de dienstverlener de toegangsvoorwaarden voor de informatie in acht neemt;
- c)
de dienstverlener de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft;
- d)
de dienstverlener niets wijzigt aan het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatige gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie, en
- e)
de dienstverlener prompt handelt om de door hem opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken, zodra hij er daadwerkelijk kennis van heeft dat de informatie verwijderd werd van de plaats waar zij zich oorspronkelijk in het net bevond, of dat de toegang ertoe onmogelijk werd gemaakt, of zodra een rechtbank of een administratieve autoriteit heeft bevolen de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.’
11
In artikel 14 van die richtlijn, met als opschrift ‘‘Hosting’ (‘host’-diensten)’, is bepaald:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat:
- a)
de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of
- b)
de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.’
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de dienstverlener handelt.
- 3.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt. Het doet evenmin afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om procedures vast te stellen om informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.’
12
Artikel 15, lid 1, van die richtlijn, met als opschrift ‘Geen algemene toezichtverplichting’, luidt als volgt:
‘Met betrekking tot de levering van de in de artikelen 12, 13 en 14 bedoelde diensten leggen de lidstaten de dienstverleners geen algemene verplichting op om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden.’
Richtlijn 2001/29/EG
13
In overweging 16 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10), staat het volgende:
‘Het vraagstuk van de aansprakelijkheid voor activiteiten in de netwerkomgeving zal, aangezien het zich niet alleen op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, maar ook op andere gebieden zoals laster, misleidende reclame of inbreuken op handelsmerken voordoet, op horizontale wijze worden aangepakt in richtlijn [2000/31] waarin verscheidene juridische aspecten in verband met de diensten van de informatiemaatschappij, met inbegrip van de elektronische handel, zullen worden verduidelijkt en geharmoniseerd. Deze richtlijn moet worden uitgevoerd binnen eenzelfde tijdschema als dat voor de uitvoering van de richtlijn inzake elektronische handel, omdat die richtlijn voorziet in een geharmoniseerd kader van de beginselen en voorschriften die onder andere van belang zijn voor belangrijke delen van deze richtlijn. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de voorschriften inzake aansprakelijkheid in de richtlijn inzake elektronische handel.’
Richtlijn 2004/48/EG
14
Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004 L 195, blz. 16), bepaalt in artikel 2, met als opschrift ‘Toepassingsgebied’, het volgende:
‘[…]
- 3.
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:
- a)
[…] de richtlijn [2000/31] in het algemeen en de artikelen 12 tot en met 15 daarvan in het bijzonder;
[…]’
Duits recht
15
Bij de §§ 7 tot en met 10 van het Telemediengesetz (wet op de elektronische media) van 26 februari 2007 (BGBl. I, blz. 179), zoals laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 maart 2010 (BGBl. I, blz. 692; hierna: ‘Telemediengesetz’), zijn de artikelen 12 tot en met 15 van richtlijn 2000/31 in het nationale recht omgezet.
16
§ 7 van het Telemediengesetz bepaalt het volgende:
- ‘(1)
Dienstverleners zijn voor eigen informatie die zij ter beschikking stellen met het oog op het gebruik ervan, aansprakelijk overeenkomstig de algemene wetten.
- (2)
Dienstverleners in de zin van de §§ 8 tot en met 10 zijn niet verplicht om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, nog om te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. Het feit dat de dienstverlener niet aansprakelijk is uit hoofde van de §§ 8 tot en met 10 doet niet af aan uit algemene wetten voortvloeiende verplichtingen om informatie te verwijderen of het gebruik ervan onmogelijk te maken. […]’
17
§ 8, lid 1, van het Telemediengesetz bepaalt:
‘Dienstverleners zijn niet aansprakelijk voor niet van hen afkomstige informatie die zij doorgeven in een communicatienetwerk, of waartoe zij toegang verschaffen met het oog op het gebruik ervan, op voorwaarde dat:
- 1.
het initiatief tot de doorgifte niet bij de dienstverlener ligt;
- 2.
de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en
- 3.
de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd.
De eerste volzin is niet van toepassing wanneer de dienstverlener met opzet met een van de afnemers van zijn dienst samenwerkt om onwettige handelingen te verrichten.’
18
§ 97 van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte (Urheberrechtsgesetz) (wet op het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. I, blz. 1737), zoals laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 oktober 2013 (BGBl. I, blz. 3728), (hierna: ‘Urheberrechtsgesetz’) bepaalt:
- ‘1)
Wanneer onrechtmatig inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht of een ander door deze wet beschermd recht kan de benadeelde vorderen dat de inbreuk wordt beëindigd; bij herhalingsgevaar kan hij een verbod vorderen. Een verbod kan ook worden gevorderd wanneer voor het eerst een inbreuk dreigt.
- 2)
Hij die de inbreuk opzettelijk of uit nalatigheid begaat, moet de daaruit voor de benadeelde voortvloeiende schade vergoeden. […]’
19
§ 97a van het Urheberrechtsgesetz bepaalt:
- ‘1)
Alvorens een gerechtelijke verbodsprocedure in te leiden dient de benadeelde de inbreukmaker in gebreke te stellen en hem de gelegenheid te bieden het geschil te beslechten door zich ertoe te verbinden zich van de inbreuk te onthouden op straffe van betaling van een overeengekomen adequate boete.
[…]
- 3)
Voor zover de ingebrekestelling gerechtvaardigd is, […] kan vergoeding van de noodzakelijke kosten worden gevorderd. […]’
Nationale rechtspraak betreffende de indirecte aansprakelijkheid van de verleners van diensten van de informatiemaatschappij (‘Störerhaftung’)
20
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat naar Duits recht een persoon zowel direct (‘Täterhaftung’) als indirect (‘Störerhaftung’) aansprakelijk kan worden gesteld voor door hem gepleegde inbreuken op het auteursrecht of op naburige rechten. § 97 van het Urheberrechtsgesetz is door de Duitse rechter immers aldus uitgelegd dat een persoon die, zonder dat hij de inbreuk zelf begaat of daaraan medeplichtig is, bewust aan die inbreuk bijdraagt (‘Störer’) aansprakelijk kan worden gesteld.
21
In dat verband heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) in een arrest van 12 mei 2010, Sommer unseres Lebens (I ZR 121/08), geoordeeld dat een particulier die een wifinetwerk met internettoegang exploiteert als ‘Störer’ moet worden aangemerkt wanneer hij zijn netwerk niet heeft beveiligd met een wachtwoord en aldus derden de mogelijkheid biedt inbreuk te maken op een auteursrecht of op naburige rechten. Volgens deze uitspraak kan van een dergelijke netwerkexploitant redelijkerwijs worden verlangd zijn netwerk te beveiligen, bijvoorbeeld door middel van een identificatiesysteem met een wachtwoord.
Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen
22
Mc Fadden is de bedrijfsleider van een onderneming voor de verkoop en verhuur van licht- en geluidsmateriaal.
23
Hij exploiteert een draadloos lokaal netwerk waarmee in de nabijheid van zijn onderneming, gratis en anoniem toegang tot internet mogelijk is. Om die internettoegang aan te bieden, maakt Mc Fadden gebruik van de diensten van een telecommunicatieonderneming. De toegang tot zijn netwerk was bewust niet beveiligd om klanten van winkels in de omgeving, voorbijgangers en buren op zijn bedrijf te attenderen.
24
Rond 4 september 2010 heeft Mc Fadden de naam van zijn netwerk gewijzigd van ‘mcfadden.de’ in ‘ freiheitstattangst.de’, om de aandacht te vestigen op een demonstratie voor de bescherming van persoonsgegevens en tegen buitensporige overheidscontroles.
25
Tijdens dezelfde periode is, zonder dat de rechthebbenden daarmee hadden ingestemd, op internet een muziekwerk gratis ter beschikking van het publiek gesteld door middel van het draadloos lokaal netwerk dat door Mc Fadden wordt geëxploiteerd. Hij stelt de vermeende inbreuk niet te hebben begaan, maar sluit niet uit dat deze is begaan door een van de gebruikers van zijn netwerk.
26
Sony Music is de producent van het fonogram van dat werk.
27
Bij brief van 29 oktober 2010 heeft Sony Music Mc Fadden in gebreke gesteld haar rechten op dit fonogram te eerbiedigen.
28
Na de ingebrekestelling stelde Mc Fadden bij de verwijzende rechter een vordering in tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht (‘negative Feststellungsklage’). Daarop heeft Sony Music in reconventie van Mc Fadden gevorderd dat hij, ten eerste, schadevergoeding betaalt uit hoofde van zijn directe aansprakelijkheid wegens schending van haar rechten op dat fonogram, ten tweede, op straffe van een boete een einde stelt aan de inbreuk op haar rechten, en ten derde, haar ingebrekestellings- en proceskosten vergoedt.
29
Bij vonnis van 16 januari 2014, dat bij verstek jegens Mc Fadden is gewezen, heeft de verwijzende rechter diens vordering afgewezen en de reconventionele vorderingen van Sony Music toegewezen.
30
Mc Fadden heeft verzet gedaan tegen dat vonnis, waarbij hij aanvoerde dat hij ingevolge de Duitse omzettingsbepalingen van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 niet aansprakelijk kon worden gesteld.
31
In het kader van die verzetsprocedure heeft Sony Music primair de bevestiging van voormeld vonnis gevorderd en subsidiair, indien de verwijzende rechter niet zou vaststellen dat Mc Fadden direct aansprakelijk was, dat hij zou worden veroordeeld tot schadevergoeding op basis van de Duitse rechtspraak inzake de indirecte aansprakelijkheid (‘Störerhaftung’) van de exploitanten van draadloze lokale netwerken, omdat hij zijn draadloos lokaal netwerk niet had beveiligd en het aldus derden mogelijk had gemaakt inbreuk te maken op de rechten van Sony Music.
32
In zijn verzoek om een prejudiciële beslissing geeft de verwijzende rechter aan dat hij geneigd is te oordelen dat de schending van de rechten van Sony Music niet door Mc Fadden in persoon is begaan, maar door een onbekende gebruiker van diens draadloos lokaal netwerk. Hij overweegt evenwel Mc Fadden indirect aansprakelijk (‘Störerhaftung’) te stellen, omdat hij het netwerk waarmee die schending anoniem kon worden begaan, niet had beveiligd. De verwijzende rechter zich evenwel af of de uitsluiting van aansprakelijkheid waarin is voorzien bij artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, dat door § 8, lid 1, eerste volzin, van het Telemediengesetz in Duits recht is omgezet, niet eraan in de weg staat dat Mc Fadden op enige wijze aansprakelijk wordt gesteld.
33
Daarop heeft het Landgericht München I de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31] junctis artikel 2, onder a), van [deze richtlijn] en artikel 1, punt 2, van richtlijn [98/34], zoals gewijzigd bij richtlijn [98/48], aldus te worden uitgelegd dat ‘gewoonlijk tegen vergoeding’ betekent dat de nationale rechter moet vaststellen
- a)
of de concreet betrokken persoon die zich op de hoedanigheid van dienstverlener beroept de concrete dienst gewoonlijk tegen vergoeding levert,
- b)
of er überhaupt aanbieders op de markt zijn die de betrokken dienst of vergelijkbare diensten tegen vergoeding leveren, dan wel
- c)
of het merendeel van de betrokken of vergelijkbare diensten tegen vergoeding wordt geleverd?
- 2)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31] aldus te worden uitgelegd dat ‘het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk’ impliceert dat in de zin van die richtlijn uitsluitend relevant is dat het resultaat intreedt, te weten dat toegang tot een communicatienetwerk (bijvoorbeeld het internet) wordt verschaft?
- 3)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31] juncto artikel 2, onder b), van [deze richtlijn] aldus te worden uitgelegd dat het voor het ‘leveren’ in de zin van [dat artikel 2, onder b)], volstaat dat de dienst van de informatiemaatschappij zuiver feitelijk ter beschikking wordt gesteld, in casu dus dat een open wifiverbinding ter beschikking wordt gesteld, of moet er daarnaast bijvoorbeeld ook ‘reclame’ voor worden gemaakt?
- 4)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31] aldus te worden uitgelegd dat ‘niet aansprakelijk […] voor de doorgegeven informatie’ inhoudt dat de gelaedeerde van een auteursrechtinbreuk in beginsel, of althans met betrekking tot de eerste vastgestelde auteursrechtinbreuk, geen verbodsvordering, schadevordering of vordering tot betaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtelijke kosten kan instellen tegen de toegangverschaffer?
- 5)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede van richtlijn [2000/31] juncto artikel 12, lid 3, van die richtlijn aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten de nationale rechter niet mogen toestaan een toegangverschaffer in een bodemprocedure te verbieden derden in de toekomst nog de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk op internetsites voor file-sharing online toegankelijk te maken?
- 6)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31] aldus te worden uitgelegd dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de regeling van artikel 14, lid 1, onder b), van [die richtlijn] naar analogie moet worden toegepast op het recht om een verbod te vorderen?
- 7)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31] juncto artikel 2, onder b), van [deze richtlijn] aldus te worden uitgelegd dat de met betrekking tot een dienstverlener te stellen eisen niet verder kunnen gaan dan dat dienstverlener is elke natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert?
- 8)
Indien de zevende vraag ontkennend wordt beantwoord, welke bijkomende eisen dienen dan in het kader van de uitlegging van artikel 2, onder b), van richtlijn [2000/31] aan een dienstverlener te worden gesteld?
- 9)
Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn [2000/31], gelet op de bestaande grondrechtelijke bescherming van de uit het recht op eigendom voortvloeiende intellectuele eigendom (artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [hierna: ‘Handvest’]), op de [in de richtlijnen 2001/29 en 2004/48] neergelegde regels alsmede op de vrijheid van informatie en het Uniegrondrecht van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het [Handvest]), aldus te worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een nationale rechter de toegangverschaffer, op straffe van een dwangsom, verbiedt derden in de toekomst nog de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan via een internetsite voor file sharing online toegankelijk te maken, en het daarmee aan de toegangverschaffer overlaat te bepalen welke concrete technische maatregelen hij neemt om aan dit bevel te voldoen?
- [10]
Is dat ook dan het geval indien de toegangverschaffer feitelijk alleen maar gevolg kan geven aan het rechterlijk verbod indien hij de internetaansluiting blokkeert of met een wachtwoord beveiligt of alle via die aansluiting doorgegeven communicatie controleert om na te gaan of het betrokken auteursrechtelijk beschermde werk niet opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven, wanneer dit al van meet af aan vaststaat en niet pas blijkt in het kader van de procedure tot gedwongen tenuitvoerlegging of de sanctieprocedure?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
34
Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag wenst vast te stellen of een dienst als die welke wordt verricht door de verzoeker in het hoofdgeding, die bestaat in de terbeschikkingstelling van een publiek en gratis draadloos communicatienetwerk, kan vallen onder de werkingssfeer van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31.
35
Bijgevolg moet de eerste vraag aldus worden opgevat dat de verwijzende rechter daarmee in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, onder a), van deze richtlijn en met artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34, aldus moet worden uitgelegd dat een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die wordt verricht door de exploitant van een communicatienetwerk en inhoudt dat dit netwerk gratis ter beschikking van het publiek wordt gesteld, een ‘dienst van de informatiemaatschappij’ in de zin van eerstgenoemde bepaling vormt.
36
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 noch artikel 2 van deze richtlijn een definitie geven van het begrip ‘dienst van de informatiemaatschappij’. Laatstbedoeld artikel verwijst dienaangaande evenwel naar richtlijn 98/34.
37
In dat verband blijkt enerzijds uit de tweede en de negentiende overweging van richtlijn 98/48 dat het in richtlijn 98/34 gebezigde begrip ‘dienst’ aldus moet worden opgevat dat het dezelfde betekenis heeft als dat in artikel 57 VWEU. Volgens artikel 57 VWEU worden als diensten beschouwd de dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden.
38
Anderzijds bepaalt artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34 dat het begrip ‘dienst van de informatiemaatschappij’ elke dienst omvat die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht.
39
Bijgevolg gaat het bij de in artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 bedoelde diensten van de informatiemaatschappij alleen om diensten die gewoonlijk tegen vergoeding worden verricht.
40
Deze conclusie vindt steun in overweging 18 van richtlijn 2000/31, waarin het heet dat diensten van de informatiemaatschappij niet beperkt blijven tot diensten waarvoor online contracten gesloten worden, maar ook betrekking hebben op andere diensten voorzover zij een economische activiteit vormen.
41
Daaruit kan evenwel niet worden opgemaakt dat een dienstverrichting van economische aard die gratis wordt verricht nooit een ‘dienst van de informatiemaatschappij’ in de zin van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 kan vormen. De vergoeding van een dienst die wordt verricht door een dienstverlener in het kader van zijn economische activiteit wordt immers niet noodzakelijk betaald door degene voor wie zij wordt verricht (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Papasavvas, C-291/13, EU:C:2014:2209, punten 28 en 29).
42
Dit geldt met name wanneer een gratis verrichte dienst door een dienstverlener wordt verleend om reclame te maken voor door hem verkochte goederen of aangeboden diensten, aangezien de kosten van die activiteit dan worden opgenomen in de verkoopprijs van die goederen of diensten (arrest van 26 april 1988, Bond van Adverteerders e.a., 352/85, EU:C:1988:196, punt 16, en van 11 april 2000, Deliège, C-51/96 en C-191/97, EU:C:2000:199, punt 56).
43
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, onder a), van deze richtlijn en met artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34, aldus moet worden uitgelegd dat een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die wordt verricht door de exploitant van een communicatienetwerk en inhoudt dat dit netwerk gratis ter beschikking van het publiek wordt gesteld, een ‘dienst van de informatiemaatschappij’ in de zin van eerstgenoemde bepaling vormt wanneer hij door de betrokken dienstverlener wordt verricht om reclame te maken voor door hem verkochte goederen of aangeboden diensten.
Tweede en derde vraag
44
Met zijn tweede en derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde dienst, bestaande in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, reeds moet worden geacht te zijn verricht wanneer de toegang louter ter beschikking wordt gesteld, of dat daartoe moet zijn voldaan aan extra voorwaarden.
45
De verwijzende rechter wenst meer in het bijzonder te vernemen of het naast het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, noodzakelijk is dat, ten eerste, er een contractuele verhouding tussen de afnemer en de aanbieder van de dienst bestaat, en ten tweede, deze aanbieder reclame maakt voor die dienstverrichting.
46
Dienaangaande volgt in de eerste plaats uit de bewoordingen van artikel 12 van richtlijn 2000/31, met als opschrift ‘‘Mere conduit’ (doorgeefluik)’, dat de verrichting van de in die bepaling bedoelde dienst moet inhouden dat er informatie in een communicatienetwerk wordt doorgegeven.
47
Daarnaast staat in voormelde bepaling te lezen dat de in die bepaling neergelegde vrijstelling van aansprakelijkheid slechts geldt voor de doorgegeven informatie.
48
Ten slotte blijkt uit overweging 42 van richtlijn 2000/31 dat de activiteit van ‘mere conduit’ een louter technisch, automatisch en passief karakter heeft.
49
Hieruit volgt dat het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk het kader van een dergelijk technisch, automatisch en passief proces waarmee wordt gezorgd voor de vereiste uitvoering van de informatiedoorgifte, niet te buiten dient te gaan.
50
In de tweede plaats volgt uit de overige bepalingen van richtlijn 2000/31 noch uit de met deze richtlijn nagestreefde doelstellingen dat het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk moet voldoen aan extra voorwaarden, zoals het bestaan van een contractuele verhouding tussen de afnemer en de aanbieder van die dienst, of het feit dat de aanbieder gebruik maakt van reclamemiddelen om promotie te voeren voor die dienstverrichting.
51
Het is juist dat artikel 2, onder b), van richtlijn 2000/31 in de Duitse taalversie ervan refereert aan het werkwoord anbieten, dan zou kunnen worden begrepen als een verwijzing naar de gedachte van een aanbod tot contracteren, en bijgevolg naar een bepaalde vorm van reclame.
52
Het vereiste van een uniforme toepassing en bijgevolg uitlegging van de bepalingen van het recht van de Unie brengt evenwel mee dat de tekst van een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf in één van zijn taalversies mag worden beschouwd, maar daarentegen moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van de versies in de andere officiële talen (arrest van 9 juni 2011, Eleftheri tileorasi en Giannikos, C-52/10, EU:C:2011:374, punt 23).
53
In de andere taalversies van artikel 2, onder b), met name de Spaanse, de Tsjechische, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Poolse en de Slowaakse taalversie worden evenwel werkwoorden gebruikt die geen dergelijke geachte van aanbod tot contracteren of reclame tot uitdrukking brengen.
54
Gelet op het voorgaande dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde dienst, bestaande in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, reeds moet worden geacht te zijn verricht wanneer de toegang het kader van het technisch, automatisch en passief proces waarmee wordt gezorgd voor de vereiste uitvoering van de informatiedoorgifte, niet te buiten gaat, zonder dat dient te zijn voldaan aan enige andere extra voorwaarde.
Zesde vraag
55
Met zijn zesde vraag, die als derde moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat de voorwaarde van artikel 14, lid 1, onder b), van die richtlijn naar analogie van toepassing is op artikel 12, lid 1.
56
In dat verband volgt reeds uit de structuur van richtlijn 2000/31 dat de Uniewetgever een onderscheid heeft willen maken tussen de regelingen die gelden voor de activiteiten van ‘mere conduit’ (doorgeefluik), van opslag van informatie in de vorm van ‘caching’ en van hosting, aangezien die activiteiten worden geregeld door verschillende bepalingen van die richtlijn.
57
In dat verband blijkt bij vergelijking van artikel 12, lid 1, van artikel 13, lid 1, met artikel 14 lid 1, van die richtlijn dat de in die bepalingen neergelegde vrijstellingen van aansprakelijkheid onderworpen zijn aan andere toepassingsvoorwaarden naargelang van het betrokken type activiteiten.
58
In het bijzonder bepaalt artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31, met als opschrift ‘‘Hosting’ (‘host’-diensten)’, met name dat aanbieders van hostdiensten voor internetsites alleen in aanmerking komen voor de in die bepaling vastgestelde vrijstelling van aansprakelijkheid indien zij, zodra zij van de onwettige informatie kennis hebben, prompt handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
59
Daarentegen onderwerpt artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 de daarin vastgestelde vrijstelling van aansprakelijkheid voor dienstverleners die toegang verschaffen tot een communicatienetwerk, niet aan de naleving van een dergelijke voorwaarde.
60
Overigens, zoals de advocaat-generaal in punt 100 van zijn conclusie heeft opgemerkt, onderscheiden de situaties van de aanbieders van hostdiensten voor internetsites, enerzijds, en die van dienstverleners die toegang tot een communicatienetwerk verschaffen, anderzijds, zich op het punt van de in artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31 gestelde voorwaarde.
61
Uit overweging 42 van die richtlijn blijkt immers dat de in die richtlijn neergelegde vrijstellingen van aansprakelijkheid zijn vastgesteld met inachtneming van het feit dat de activiteiten die worden verricht door de verschillende vermelde categorieën dienstverleners, met name de door dienstverleners die toegang verschaffen tot een communicatienetwerk en aanbieders van hostdiensten voor internetsites, alle een louter technisch, automatisch en passief hebben en dat die aanbieders van diensten dus geen kennis hebben van, of controle over, de informatie die aldus wordt doorgegeven of opgeslagen.
62
Daarbij zij evenwel aangetekend dat de door de aanbieder van hostdiensten voor internetsites verrichte dienst, die bestaat in de opslag van informatie, een blijvend karakter heeft. De aanbieder van hostdiensten kan bijgevolg kennis krijgen van het onwettige karakter van door hem opgeslagen informatie op een na de opslag gesitueerd tijdstip waarop hij nog steeds in staat is te handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
63
Wat de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk betreft, is de door hem verrichte dienst van doorgifte van informatie daarentegen normaal gesproken beperkt in de tijd, zodat hij na de doorgifte van deze informatie daarop geen enkele toezicht meer uitoefent. In die omstandigheden is de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk, in tegenstelling tot de aanbieder van hostdiensten voor een internetsite, vaak niet in staat om op een later tijdstip te handelen om bepaalde informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
64
Hoe dan ook blijkt uit punt 54 van het onderhavige arrest dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 niet voorziet in enige extra voorwaarde naast de voorwaarde, voor de betrokken dienst, om toegang te verschaffen tot een communicatienetwerk, welke toegang het kader van een technisch, automatisch en passief proces dat zorgt voor de vereiste uitvoering van de informatiedoorgifte, niet te buiten dient te gaan.
65
Gelet op het voorgaande moet op de zesde vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat de voorwaarde van artikel 14, lid 1, onder b), van deze richtlijn niet naar analogie van toepassing is op artikel 12, lid 1.
Zevende en achtste vraag
66
Met zijn zevende en achtste vraag, die tezamen als vierde moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, onder b), van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat er, naast de in die bepaling vermelde voorwaarde, nog andere voorwaarden bestaan waaraan een dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verschaft, is onderworpen.
67
In dat verband voorziet artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, onder b), van die richtlijn, slechts uitdrukkelijk in één enkele voorwaarde voor een dergelijke aanbieder, namelijk dat het moet gaan om een natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij verleent.
68
Dienaangaande blijkt uit voormelde overweging 41 dat de Uniewetgever door de vaststelling van richtlijn 2000/31 een evenwicht tot stand heeft gebracht tussen de verschillende betrokken belangen. Hieruit volgt dat die richtlijn in haar geheel, en met name artikel 12, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 2, onder b), ervan, moet worden geacht dat door die wetgever tot stand gebrachte evenwicht tot uitdrukking te brengen.
69
In die omstandigheden staat het niet aan het Hof om zich in de plaats te stellen van de Uniewetgever door de toepassing van deze bepaling afhankelijk te stellen van voorwaarden welke die wetgever niet heeft vastgesteld.
70
Dat evenwicht zou immers gedrang kunnen komen wanneer de uitzondering van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 afhankelijk zou worden gesteld van de naleving van voorwaarden die de Uniewetgever niet uitdrukkelijk heeft vastgesteld.
71
Gelet op het voorgaande dient op de zevende en de achtste vraag te worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, onder b), van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat er, naast de in die bepaling vermelde voorwaarde, geen andere voorwaarden bestaan waaraan een dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verschaft, is onderworpen.
Vierde vraag
72
Met zijn vierde vraag, die als vijfde moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een persoon die door de schending van zijn rechten op een werk is benadeeld, jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk waarvan de diensten zijn gebruikt om die inbreuk te plegen, kan vorderen dat de voortzetting van die inbreuk wordt verboden, alsook een schadevergoeding en de betaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten.
73
In dat verband zij eraan herinnerd dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat dienstverleners die toegang verschaffen tot een communicatienetwerk, niet aansprakelijk zijn voor de informatie die hun is doorgegeven door de afnemers van die dienst, mits is voldaan aan de in die bepaling vermelde drievoudige voorwaarde dat het initiatief tot de doorgifte niet bij de dienstverlener ligt, de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd.
74
Hieruit volgt dat wanneer die voorwaarden zijn vervuld, de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk niet aansprakelijk is en dus in elk geval uitgesloten is dat de auteursrechthebbende van die dienstverlener een schadevergoeding kan vorderen op grond dat de toegang tot dat netwerk door derden is gebruikt om inbreuk te maken op zijn rechten.
75
Bijgevolg is ook in elk geval uitgesloten dat de auteursrechthebbende kan verzoeken om vergoeding van de in het kader van zijn schadevordering gemaakte kosten van ingebrekestelling en gerechtskosten. Een dergelijke bijkomende vordering kan immers maar gegrond zijn indien de hoofdvordering zelf gegrond is, waartegen artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 zich verzet.
76
Artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31 preciseert evenwel dat dit artikel geen afbreuk doet aan de mogelijkheid voor een nationale rechtbank of een administratieve autoriteit om te eisen dat de dienstverlener een inbreuk op de auteursrechten beëindigt of voorkomt.
77
Hieruit volgt dat wanneer een derde een inbreuk heeft gemaakt door middel van de internetverbinding die hem ter beschikking is gesteld door een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk, artikel 12, lid 1, van die richtlijn niet eraan in de weg staat dat de persoon die door die inbreuk is benadeeld een nationale autoriteit of rechterlijke instantie verzoekt om die aanbieder te verbieden het voortduren van die inbreuk mogelijk te maken.
78
Derhalve sluit artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 op zich evenmin uit dat die persoon kan verzoeken om terugbetaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten die hij heeft gemaakt voor een vordering als bedoeld in het vorige punt.
79
Gelet op het voorgaande moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een persoon die door de schending van zijn rechten op een werk is benadeeld, jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk schadevergoeding kan vorderen omdat een toegang tot dat netwerk door derden is gebruikt om inbreuk op zijn rechten te maken, alsook de vergoeding van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten die hij met het oog op de schadevordering heeft gemaakt. Daarentegen moet die bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staat dat die persoon jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk van wie de diensten zijn gebruikt om die inbreuk te plegen, vordert dat de voortzetting van die inbreuk wordt verboden, alsook de betaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten, wanneer die vorderingen gericht zijn of aansluiten op de vaststelling van een bevel door een nationale autoriteit of rechterlijke instantie op grond waarvan het die aanbieder wordt verboden het voortduren van die inbreuk mogelijk te maken.
Vijfde, negende en tiende vraag
80
Met zijn vijfde, negende en tiende vraag, die tezamen als zesde moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 3, van die richtlijn, gelet op de uit de bescherming van de grondrechten voortvloeiende eisen, alsmede op de voorschriften van de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de vaststelling van een bevel dat, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde bevel, van de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk waarmee het publiek een verbinding met het internet tot stand kan brengen, onder verbeurte van een dwangsom, verlangt dat hij verhindert dat derden een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan, via die internetverbinding, voor het publiek toegankelijk kunnen maken op een internetsite voor file-sharing (peer-to-peer), wanneer deze aanbieder weliswaar kan kiezen van welke technieken hij gebruikmaakt om te voldoen aan dat bevel, maar reeds vaststaat dat de enige maatregelen die hij in de praktijk zou kunnen vaststellen erin bestaan de internetaansluiting te blokkeren, deze met een wachtwoord te beveiligen, of alle via die aansluiting doorgegeven informatie te controleren.
81
Om te beginnen vast staat dat een bevel zoals het bevel dat de verwijzende rechter in het hoofgeding voor ogen heeft, aangezien het van de betrokken aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk verlangt dat hij de herhaling van een inbreuk op een naburig recht voorkomt, valt onder de bescherming van het grondrecht op bescherming van de intellectuele eigendom bedoeld in artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’).
82
Voorts moet worden vastgesteld dat een dergelijk bevel, aangezien het aan die toegangverschaffer een beperking oplegt die negatieve gevolgen kan hebben voor zijn economische activiteit en voorts de vrijheid kan beperken van de afnemers van een dergelijke dienst om toegang tot internet te krijgen, botst met het krachtens artikel 16 van het Handvest beschermde recht op vrijheid van ondernemerschap van de aanbieder, en met het recht op vrijheid van informatie van de afnemers, waarvan de bescherming wordt verzekerd door artikel 11 van het Handvest.
83
Wanneer verschillende door het Unierecht beschermde concurrerende grondrechten aan de orde zijn, staat het aan de autoriteiten of aan de betrokken nationale rechterlijke instantie om te zorgen voor een rechtvaardig evenwicht tussen die rechten (zie in die zin arrest van 29 januari 2008, Promusicae, C-275/06, EU:C:2008:54, punten 68 en 70).
84
Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat een bevel dat het aan de verschaffer van toegang tot een communicatienetwerk overlaat te bepalen welke concrete maatregelen moeten worden vastgesteld om het beoogde doel te bereiken, onder omstandigheden kan resulteren in dit rechtvaardig evenwicht (zie in die zin arrest van 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C-314/12, EU:C:2014:192, punten 62 en 63).
85
In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verwijzende rechter ervan uitgaat dat de adressaat van een bevel in de praktijk maar drie maatregelen kan nemen, namelijk alle via een internetaansluiting doorgegeven informatie onderzoeken, de aansluiting blokkeren, of deze beveiligen met een wachtwoord.
86
Het Hof zal de verenigbaarheid van het overwogen bevel met het Unierecht dus alleen onderzoeken op basis van die door de verwijzende rechter vermelde drie maatregelen.
87
Wat ten eerste het toezicht op alle doorgegeven informatie betreft, een dergelijke maatregel moet meteen worden uitgesloten, aangezien hij in strijd is met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2000/31, dat voorschrijft dat met name aan de aanbieders van toegang tot een communicatienetwerk, geen algemene verplichting mag worden opgelegd om toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven.
88
Wat ten tweede, de maatregel betreft die erin bestaat de internetaansluiting volledig te blokkeren, moet worden vastgesteld dat de toepassing ervan een ernstige aantasting zou meebrengen van de vrijheid van ondernemerschap van degene die, al was het maar bijkomstig, een economische activiteit verricht bestaande in het aanbieden van internettoegang, door hem de facto volledig te verbieden die activiteit voort te zetten, teneinde een einde te maken aan een beperkte inbreuk op het auteursrecht, zonder de vaststelling te overwegen van maatregelen die deze vrijheid minder aantasten.
89
In die omstandigheden moet een dergelijke maatregel worden geacht strijdig te zijn met het vereiste dat een juist evenwicht wordt verzekerd tussen de met elkaar in overeenstemming te brengen grondrechten (zie in die zin, betreffende een bevel, arrest van 24 november 2011, Scarlet Extended, C-70/10, EU:C:2011:771, punt 49, en, naar analogie, arrest van 16 juli 2015, Coty Germany, C-580/13, EU:C:2015:485, punten 35 en 41).
90
Wat betreft ten derde de maatregel die erin bestaat de internettoegang te beveiligen met een wachtwoord, moet worden opgemerkt dat deze maatregel zowel het recht van het recht van vrijheid van ondernemerschap van de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk als het recht van vrijheid van informatie van de afnemers van die dienst kan beperken.
91
Daarbij zij evenwel aangetekend, in de eerste plaats, dat een dergelijke maatregel niet afdoet aan de wezenlijke inhoud van vrijheid van ondernemerschap van de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk, aangezien daarbij slechts in beperkte mate één van de technische modaliteiten voor de uitoefening van de activiteit van die aanbieder wordt geregeld.
92
In de tweede plaats lijkt een maatregel die erin bestaat de internetaansluiting te beveiligen de wezenlijke inhoud van het recht van vrijheid van informatie van de afnemers van een internettoegangsdienst niet te kunnen aantasten, aangezien daarbij van hen slechts wordt verlangd dat zij een wachtwoord aanvragen, waarbij die verbinding bovendien slechts een van de mogelijkheden is om toegang tot internet te krijgen.
93
In de derde plaats is het juist dat uit de rechtspraak blijkt dat de genomen maatregel dermate doelgericht moet zijn dat hij bijdraagt tot de beëindiging van de door een derde op het auteursrecht of een naburig recht gemaakte inbreuk, zonder dat hij nadelige gevolgen heeft voor de mogelijkheid van internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van deze aanbieder om zich rechtmatig toegang te verschaffen tot de informatie. Anders zou de inmenging van die aanbieder in de vrijheid van informatie van die gebruikers, gelet op de nagestreefde doelstelling, ongerechtvaardigd blijken (arrest van 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C-314/12, EU:C:2014:192, punt 56).
94
Een maatregel van een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk, bestaande in de beveiliging van de aansluiting van dat netwerk op internet lijkt evenwel geen gevolgen te hebben voor de mogelijkheid waarover internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van die aanbieder beschikken om op rechtmatige wijze toegang tot informatie te krijgen, aangezien met die maatregel geen internetsite wordt geblokkeerd.
95
In de vierde plaats heeft het Hof reeds geoordeeld dat de maatregelen die de adressaat van een bevel als dat in het hoofdgeding ter uitvoering van dit bevel neemt, voldoende doeltreffend moeten zijn om een effectieve bescherming van het betrokken grondrecht te verzekeren, wat inhoudt dat zij tot gevolg moeten hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met genoemd grondrecht voor hen beschikbaar gestelde werken (arrest van 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C-314/12, EU:C:2014:192, punt 62).
96
In dat verband moet worden vastgesteld dat een maatregel bestaande in de beveiliging van de internetaansluiting door middel van een wachtwoord de gebruikers van die aansluiting ervan kan doen afzien inbreuk te maken op het auteursrecht of op naburige rechten, voor zover die gebruikers verplicht zijn hun identiteit op te geven om het vereiste wachtwoord te krijgen, en dus niet anoniem kunnen handelen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
97
In de vijfde plaats zij eraan herinnerd dat er volgens de verwijzende rechter naast de drie door hem aangehaalde maatregelen, geen andere maatregelen bestaan die een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk als dat in het hoofdgeding, in de praktijk zou kunnen brengen om te voldoen aan een bevel als dat in het hoofdgeding.
98
Aangezien de twee andere maatregelen zijn afgewezen door het Hof, zou de vaststelling dat een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk zijn internetaansluiting niet hoeft te beveiligen, dus erop neerkomen dat het grondrecht op intellectuele eigendom elke bescherming wordt ontnomen, hetgeen zou indruisen tegen de gedachte van een rechtvaardig evenwicht (zie, naar analogie, arrest van 16 juli 2015, Coty Germany, C-580/13, EU:C:2015:485, punten 37 en 38).
99
In die omstandigheden moet een maatregel die ertoe strekt de internetaansluiting te beveiligen met een wachtwoord, worden geacht noodzakelijk te zijn om een effectieve bescherming van het grondrecht op bescherming van de intellectuele eigendom te waarborgen.
100
Uit hetgeen voorafgaat volgt dat, onder de in het onderhavige arrest nader aangegeven voorwaarden, de maatregel bestaande in de beveiliging van de aansluiting moet worden geacht een rechtvaardig evenwicht tot stand te kunnen brengen tussen, enerzijds, het grondrecht op bescherming van de intellectuele eigendom en anderzijds, het recht van vrijheid van ondernemerschap van de dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verleent, alsook het recht op vrijheid van informatie van de afnemers van die dienst.
101
Derhalve moeten de vijfde, de negende en de tiende vraag aldus worden beantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 3, van die richtlijn, gelet op de uit de bescherming van de grondrechten voortvloeiende eisen alsmede op de voorschriften van de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, aldus moet worden uitgelegd dat het in beginsel niet in de weg staat aan de vaststelling van een bevel dat, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde bevel, van de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk waarmee het publiek een verbinding met het internet tot stand kan brengen, onder verbeurte van een dwangsom, verlangt dat hij verhindert dat derden een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan, via die internetverbinding, voor het publiek toegankelijk kunnen maken op een internetsite voor file-sharing (peer-to-peer), wanneer deze aanbieder kan kiezen van welke technische maatregelen hij gebruikmaakt om te voldoen aan dat bevel, en dit ook wanneer die keuze beperkt is tot uitsluitend de maatregel die erin bestaat de internetaansluiting te beveiligen met een wachtwoord, voor zover de gebruikers van dat netwerk verplicht zijn hun identiteit op te geven om het vereiste wachtwoord te krijgen, en dus niet anoniem kunnen handelen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
Kosten
102
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn ‘elektronische handel’), gelezen in samenhang met artikel 2, onder a), van deze richtlijn en met artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die wordt verricht door de exploitant van een communicatienetwerk en inhoudt dat dit netwerk gratis ter beschikking van het publiek wordt gesteld, een‘dienst van de informatiemaatschappij’in de zin van eerstgenoemde bepaling vormt wanneer hij door de betrokken dienstverlener wordt verricht om reclame te maken voor door hem verkochte goederen of aangeboden diensten.
- 2)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde dienst, bestaande in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, reeds moet worden geacht te zijn verricht wanneer de toegang het kader van het technisch, automatisch en passief proces waarmee wordt gezorgd voor de vereiste uitvoering van de informatiedoorgifte, niet te buiten gaat, zonder dat dient te zijn voldaan aan enige andere extra voorwaarde.
- 3)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat de voorwaarde van artikel 14, lid 1, onder b), van deze richtlijn niet naar analogie van toepassing is op artikel 12, lid 1.
- 4)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, onder b), van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat er, naast de in die bepaling vermelde voorwaarde, geen andere voorwaarden bestaan waaraan een dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verschaft, is onderworpen.
- 5)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een persoon die door de schending van zijn rechten op een werk is benadeeld, jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk schadevergoeding kan vorderen omdat een toegang tot dat netwerk door derden is gebruikt om inbreuk op zijn rechten te maken, alsook de vergoeding van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten die hij met het oog op de schadevordering heeft gemaakt. Daarentegen moet die bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staat dat die persoon jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk van wie de diensten zijn gebruikt om die inbreuk te plegen, vordert dat de voortzetting van die inbreuk wordt verboden, alsook de betaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten, wanneer die vorderingen gericht zijn of aansluiten op de vaststelling van een bevel door een nationale autoriteit of rechterlijke instantie op grond waarvan het die aanbieder wordt verboden het voortduren van die inbreuk mogelijk te maken.
- 6)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 3, van die richtlijn, moet, gelet op de uit de bescherming van de grondrechten voortvloeiende eisen alsmede op de voorschriften van de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, aldus worden uitgelegd dat het in beginsel niet in de weg staat aan de vaststelling van een bevel dat, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde bevel, van de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk waarmee het publiek een verbinding met het internet tot stand kan brengen, onder verbeurte van een dwangsom, verlangt dat hij verhindert dat derden een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan, via die internetverbinding, voor het publiek toegankelijk kunnen maken op een internetsite voor file-sharing (peer-to-peer), wanneer deze aanbieder kan kiezen van welke technische maatregelen hij gebruikmaakt om te voldoen aan dat bevel, en dit ook wanneer die keuze beperkt is tot uitsluitend de maatregel die erin bestaat de internetaansluiting te beveiligen met een wachtwoord, voor zover de gebruikers van dat netwerk verplicht zijn hun identiteit op te geven om het vereiste wachtwoord te krijgen, en dus niet anoniem kunnen handelen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑09‑2016
Conclusie 16‑03‑2016
M. Szpunar
Partij(en)
Zaak C-484/141.
Tobias Mc Fadden
tegen
Sony Music Entertainment Germany GmbH
[verzoek van het Landgericht München I (regionale rechtbank te München, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
I — Inleiding
1.
Levert een ondernemer die in het kader van zijn bedrijf een voor het publiek gratis toegankelijk draadloos netwerk met internettoegang (hierna: ‘wifinetwerk’2.) exploiteert een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van richtlijn 2000/31/EG3.? In hoeverre is zijn aansprakelijkheid voor door derde gebruikers gepleegde inbreuken op het auteursrecht beperkt? Kan een dergelijke exploitant van een openbaar wifinetwerk met een bevel worden verplicht de toegang tot zijn netwerk met een wachtwoord te beveiligen?
2.
Deze vragen schetsen de problematiek van het geding tussen Mc Fadden en Sony Music Entertainment Germany GmbH (hierna: ‘Sony Music’), dat een schade- en een verbodsvordering betreft wegens het voor downloaden ter beschikking stellen van een auteursrechtelijk beschermd muziekwerk via het openbare wifinetwerk van Mc Fadden.
II — Toepasselijke bepalingen
A — Unierecht
1. Bepalingen betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
3.
Volgens overweging 40 van richtlijn 2000/31 heeft die richtlijn onder meer tot doel de nationale bepalingen inzake de aansprakelijkheid van als tussenpersoon optredende dienstverleners te harmoniseren teneinde de goede werking van een interne markt voor diensten van de informatiemaatschappij mogelijk te maken.
4.
Artikel 2 van richtlijn 2000/31, ‘Definities’, bepaalt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
‘diensten van de informatiemaatschappij’: diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34/EG[4.], zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG[5.];
- b)
‘dienstverlener’: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert;
[…]’
5.
De artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn 2000/31 betreffen drie categorieën intermediaire diensten, namelijk ‘mere conduit’ (het enkel doorgeven van informatie), ‘caching’ (opslag) en ‘hosting’ (herberging).
6.
Artikel 12 van richtlijn 2000/31, ‘‘Mere conduit’ (doorgeefluik)’, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de doorgegeven informatie, op voorwaarde dat:
- a)
het initiatief tot de doorgifte niet bij de dienstverlener ligt;
- b)
de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en
- c)
de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd.
[…]
- 3.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt.’
7.
Artikel 15, lid 1, van richtlijn 2000/31, ‘Geen algemene toezichtverplichting’, luidt:
‘Met betrekking tot de levering van de in de artikelen 12, 13 en 14 bedoelde diensten leggen de lidstaten de dienstverleners geen algemene verplichting op om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden.’
2. Bepalingen betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom
8.
Artikel 8 van richtlijn 2001/29/EG6., ‘Sancties en rechtsmiddelen’, bepaalt in lid 3:
‘De lidstaten zorgen ervoor dat de rechthebbenden kunnen verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten.’
9.
Een vrijwel identieke bepaling voor inbreuken op een intellectuele-eigendomsrecht in het algemeen bevindt zich in de derde zin van artikel 11, ‘Rechterlijk bevel’, van richtlijn 2004/48/EG7.. Deze richtlijn doet volgens overweging 23 ervan geen afbreuk aan artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29, die reeds een hoog niveau van harmonisatie heeft bewerkstelligd voor inbreuken op het auteursrecht en op de naburige rechten.
10.
Artikel 3 van richtlijn 2004/48, ‘Algemene verplichting’, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten stellen de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen vast die nodig zijn om de handhaving van de in deze richtlijn bedoelde intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. Deze maatregelen, procedures en rechtsmiddelen dienen eerlijk en billijk te zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en mogen geen onredelijke termijnen inhouden of nodeloze vertragingen inhouden.
- 2.
De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten tevens doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.’
B — Duits recht
1. Duitse omzettingsbepalingen van richtlijn 2000/31
11.
De artikelen 12 tot en met 15 van richtlijn 2000/31 zijn in Duits recht omgezet door de §§ 7 tot en met 10 van het Telemediengesetz (wet op de elektronische media)8..
2. Wettelijke bepalingen betreffende de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten
12.
§ 97 van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte — Urheberrechtsgesetz (wet op het auteursrecht en de naburige rechten9.) luidt:
- ‘1)
Wanneer onrechtmatig inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht of een ander door deze wet beschermd recht kan de benadeelde vorderen dat de inbreuk wordt beëindigd; bij herhalingsgevaar kan hij een verbod vorderen. Een verbod kan ook worden gevorderd wanneer voor het eerst een inbreuk dreigt.
- 2)
Hij die de inbreuk opzettelijk of uit nalatigheid begaat, moet de daaruit voor de benadeelde voortvloeiende schade vergoeden. […]’
13.
§ 97bis van die wet, in de redactie geldend op het moment van de ingebrekestelling in 2010, bepaalde:
- ‘1)
Alvorens een gerechtelijke verbodsprocedure in te leiden dient de benadeelde de inbreukmaker in gebreke te stellen en hem de gelegenheid te bieden het geschil te beslechten door zich ertoe te verbinden zich van een inbreuk te onthouden op straffe van betaling van een overeengekomen adequate boete, Voor zover de ingebrekestelling gerechtvaardigd is, kan vergoeding van de noodzakelijke kosten worden gevorderd.
- 2)
De vergoeding van de noodzakelijke advocaatkosten voor de eerste ingebrekestelling bedraagt in eenvoudige gevallen waarin sprake is van een lichte inbreuk buiten het handelsverkeer, ten hoogste 100 EUR.’
14.
§ 97bis van die wet bepaalt in de huidige redactie:
- ‘1)
Alvorens een gerechtelijke verbodsprocedure in te leiden dient de benadeelde de inbreukmaker in gebreke te stellen en hem de gelegenheid te bieden het geschil te beslechten door zich ertoe te verbinden zich van de inbreuk te onthouden op straffe van betaling van een overeengekomen adequate boete.
[…]
- 3)
Voor zover de ingebrekestelling gerechtvaardigd is, […] kan vergoeding van de noodzakelijke kosten worden gevorderd. […]
[…]’
3. Rechtspraak
15.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Duitse recht voor inbreuken op het auteursrecht of van naburige rechten zowel een directe aansprakelijkheid (‘Täterhaftung’) als een indirecte aansprakelijkheid (‘Störerhaftung’) kent.
16.
§ 97 van de wet op het auteursrecht en de naburige rechten is door de Duitse rechter aldus uitgelegd dat een persoon die, zonder dat hij de inbreuk zelf begaat of daaraan medeplichtig is, op enigerlei wijze bewust aan die inbreuk bijdraagt (‘Störer’) aansprakelijk kan worden gesteld, mits een voldoende causaal verband kan worden aangetoond.
17.
Het Bundesgerichtshof (federaal gerechtshof) heeft in een arrest van 12 mei 2010, Sommer unseres Lebens (I ZR 121/08), geoordeeld dat een particulier die een wifinetwerk met internettoegang exploiteert als ‘Störer’ moet worden aangemerkt wanneer hij zijn netwerk niet heeft beveiligd met een wachtwoord en aldus derden de mogelijkheid biedt inbreuk te maken op een auteursrecht of op naburige rechten. Volgens deze uitspraak kan van een dergelijke netwerkexploitant worden verlangd zijn netwerk te beveiligen, bijvoorbeeld middel van identificatiesysteem met een wachtwoord.
III — Hoofdgeding
18.
Verzoeker in het hoofdgeding heeft een bedrijf voor de verkoop en verhuur van licht- en geluidstechniek voor diverse soorten evenementen.
19.
Hij is eigenaar van een internetaansluiting die hij exploiteert door middel van een wifinetwerk. Via deze aansluiting werd op 4 september 2010 een muziekwerk illegaal voor het downloaden aangeboden.
20.
Sony Music produceert fonogrammen en bezit de rechten op dit werk. Sony Music heeft Mc Fadden bij schrijven van 29 oktober 2010 in gebreke gesteld wegens inbreuk op haar rechten.
21.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Mc Fadden in dit verband heeft aangevoerd dat hij in het kader van zijn bedrijf een wifinetwerk exploiteerde dat voor een ieder toegankelijk was en waarop hij geen enkele controle uitoefende. Hij heeft dit netwerk bewust niet met een wachtwoord beveiligd om het publiek toegang tot het internet te bieden. Mc Fadden stelt de vermeende inbreuk niet te hebben begaan, maar sluit niet uit dat deze is begaan door een van de gebruikers van zijn netwerk.
22.
Na de ingebrekestelling stelde Mc Fadden bij de verwijzende rechter een vordering in tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht (‘negative Feststellungsklage’). Sony Music vorderde in reconventie een verbod en schadevergoeding.
23.
Bij verstekvonnis van 16 januari 2014 verwierp de verwijzende rechter de vordering van Mc Fadden en wees de reconventionele vordering toe: hij stelde de directe aansprakelijkheid van Mc Fadden voor de betrokken inbreuk vast en veroordeelde hem tot betaling van schadevergoeding en van de ingebrekestellings- en proceskosten.
24.
Mc Fadden heeft tegen dit verstekvonnis verzet gedaan. Hij stelt met name dat zijn aansprakelijkheid wordt uitgesloten door de Duitse omzettingsbepalingen van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31.
25.
In de verzetprocedure vordert Sony Music bekrachtiging van het verstekvonnis, subsidiair, oplegging van een verbod en veroordeling van Mc Fadden tot betaling van schadevergoeding en van de kosten van ingebrekestelling op grond van indirecte aansprakelijkheid (‘Störerhaftung’).
26.
De verwijzende rechter geeft aan dat hij Mc Fadden in dit stadium niet direct aansprakelijk acht, maar dat hij overweegt hem indirect aansprakelijk te houden omdat zijn wifinetwerk niet beveiligd was.
27.
De verwijzende rechter verklaart in dit verband geneigd te zijn het arrest van het Bundesgerichtshof van 12 mei 2010, Sommer unseres Lebens (I ZR 121/08), naar analogie toe te passen omdat dit arrest, hoewel het particulieren betreft, des te meer geldt voor een ondernemer die in het kader van zijn bedrijf een openbaar toegankelijk wifinetwerk exploiteert. Volgens de verwijzende rechter is aansprakelijkheid uit dien hoofde evenwel uitgesloten indien de feiten van het hoofdgeding zouden vallen onder artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, dat in Duits recht is omgezet door § 8, lid 1, van de wet op de elektronische media van 26 februari 2007, zoals gewijzigd bij de wet van 31 maart 2010.
IV — Prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof
28.
In die context heeft het Landgericht München I (regionale rechtbank te München) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] junctis artikel 2, onder a), van [deze richtlijn] en artikel 1, punt 2, van richtlijn [98/34], zoals gewijzigd bij richtlijn [98/48], aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede ‘gewoonlijk tegen vergoeding’ betekent dat de nationale rechter moet vaststellen
- a)
of de concreet betrokken persoon die zich op de hoedanigheid van dienstverlener beroept de concrete dienst gewoonlijk tegen vergoeding levert,
- b)
of er überhaupt aanbieders op de markt zijn die de betrokken dienst of vergelijkbare diensten tegen vergoeding leveren, dan wel
- c)
of het merendeel van de betrokken of vergelijkbare diensten tegen vergoeding wordt geleverd?
- 2)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede ‘het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk’ impliceert dat in de zin van die richtlijn uitsluitend relevant is dat het resultaat intreedt, te weten dat toegang tot een communicatienetwerk (bijvoorbeeld het internet) wordt verschaft?
- 3)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] juncto artikel 2, onder b), van [deze richtlijn] aldus te worden uitgelegd dat het voor het ‘leveren’ in de zin van [dat artikel 2, onder b)], volstaat dat de dienst van de informatiemaatschappij zuiver feitelijk ter beschikking wordt gesteld, in casu dus dat een open wifiverbinding ter beschikking wordt gesteld, of moet er daarnaast bijvoorbeeld ook ‘reclame’ voor worden gemaakt?
- 4)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede ‘niet aansprakelijk […] voor de doorgegeven informatie’ inhoudt dat de gelaedeerde van een auteursrechtinbreuk in beginsel, of althans met betrekking tot de eerste vastgestelde auteursrechtinbreuk, geen verbodsvordering, schadevordering of vordering tot betaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtelijke kosten kan instellen tegen de toegangverschaffer?
- 5)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] juncto artikel 12, lid 3, van die richtlijn aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten de nationale rechter niet mogen toestaan een toegangverschaffer in een bodemprocedure te verbieden derden in de toekomst nog de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk op internetsites voor file-sharing online toegankelijk te maken?
- 6)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] aldus te worden uitgelegd dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de regeling van artikel 14, lid 1, onder b), van [die richtlijn] naar analogie moet worden toegepast op het recht om een verbod te vorderen?
- 7)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31] juncto artikel 2, onder b), van [deze richtlijn] aldus te worden uitgelegd dat de met betrekking tot een dienstverlener te stellen eisen niet verder kunnen gaan dan dat dienstverlener is elke natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert?
- 8)
Indien de [zevende] vraag ontkennend wordt beantwoord, welke bijkomende eisen dienen dan in het kader van de uitlegging van artikel 2, sub b), van richtlijn [2000/31] aan een dienstverlener te worden gesteld?
- 9)
- a)
Dient artikel 12, lid 1, […] van richtlijn [2000/31], gelet op de bestaande grondrechtelijke bescherming van de uit het recht op eigendom voortvloeiende intellectuele eigendom (artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [hierna: ‘Handvest’]), op de [in de richtlijnen 2001/29 en 2004/48] neergelegde regels alsmede op de vrijheid van informatie en het Uniegrondrecht van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het [Handvest]), aldus te worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een nationale rechter de toegangverschaffer, op straffe van een dwangsom, verbiedt derden in de toekomst nog de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan via een internetsite voor file-sharing online toegankelijk te maken, en het aan de toegangverschaffer overlaat te bepalen welke concrete technische maatregelen hij neemt om aan dit bevel te voldoen?
- b)
Is dat ook dan het geval indien de toegangverschaffer feitelijk alleen maar gevolg kan geven aan het rechterlijk verbod indien hij de internetaansluiting blokkeert of met een wachtwoord beveiligt of alle via die aansluiting doorgegeven communicatie controleert om na te gaan of het betrokken auteursrechtelijk beschermde werk niet opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven, wanneer dit al van meet af aan vaststaat en niet pas blijkt in het kader van de procedure tot gedwongen tenuitvoerlegging of de sanctieprocedure?’
29.
De verwijzingsbeslissing van 18 september 2014 is op 3 november 2014 ingekomen ter griffie van het Hof. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in het hoofdgeding, de Poolse regering en de Europese Commissie.
30.
Partijen in het hoofdgeding en de Commissie hebben eveneens deelgenomen aan de terechtzitting, die op 9 december 2015 heeft plaatsgevonden.
V — Analyse
31.
De prejudiciële vragen kunnen, naargelang de problematiek die zij opwerpen, in twee groepen worden ingedeeld.
32.
Enerzijds wenst de verwijzende rechter met zijn eerste tot en met derde vraag vast te stellen of een ondernemer, zoals verzoeker in het hoofdgeding, die in het kader van zijn bedrijf een openbaar en gratis wifinetwerk exploiteert onder de werkingssfeer van artikel 12 van richtlijn 2000/31 valt.
33.
Anderzijds, indien artikel 12 van richtlijn 2000/31 van toepassing is, vraagt de verwijzende rechter het Hof met zijn vierde tot en met negende vraag om uitlegging van de in die bepaling opgenomen beperking van de aansprakelijkheid van de als tussenpersoon optredende dienstverlener.
A — De werkingssfeer van artikel 12 van richtlijn 2000/31
34.
Met zijn eerste drie vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een ondernemer die in het kader van zijn bedrijf een openbaar en gratis wifinetwerk exploiteert, moet worden beschouwd als aanbieder van een dienst, bestaande in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk in de zin van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31.
35.
De verwijzende rechter stelt in dit verband twee vragen die enerzijds verband houden met de economische aard van deze dienst en anderzijds met het feit dat de exploitant van een wifinetwerk dit netwerk simpelweg kan openstellen voor het publiek zonder aan de potentiële gebruikers uitdrukkelijk bekend te maken dat hij als dienstverlener optreedt.
1. De ‘economische aard’ van de dienst (eerste vraag)
36.
Voor het begrip ‘dienst’ verwijst artikel 2, onder a), van richtlijn 2000/31 naar artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/3410., waarin daaronder wordt verstaan ‘elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt’.
37.
De voorwaarde dat de betrokken dienst ‘gewoonlijk tegen vergoeding’ wordt verricht is overgenomen uit artikel 57 VWEU en weerspiegelt de vaste rechtspraak dat alleen diensten van economische aard onder de bepalingen van het VWEU inzake de interne markt vallen.11.
38.
De begrippen economische activiteit en dienstverrichting dienen in de context van de interne markt volgens vaste rechtspraak ruim te worden uitgelegd.12.
39.
De verwijzende rechter twijfelt aan de economische aard van de betrokken dienst, maar geeft aan dat naar zijn oordeel het ter beschikking stellen van een internettoegang, zelfs gratis, een economische activiteit is, omdat die dienst gewoonlijk tegen vergoeding wordt verricht.
40.
Ik ben het eens met de verwijzende rechter en de meeste partijen en belanghebbenden, uitgezonderd Sony Music, dat het verschaffen van toegang tot het internet gewoonlijk een economische activiteit is, ook wanneer die toegang via een wifinetwerk wordt verschaft.
41.
Wanneer een marktdeelnemer een dergelijke toegang aan het publiek aanbiedt in het kader van zijn bedrijf, ook al doet hij dat gratis, levert hij mijns inziens, weliswaar als nevenactiviteit van zijn hoofdactiviteit, een dienst van economische aard.
42.
De exploitatie van een voor het publiek toegankelijk wifinetwerk in samenhang met een andere economische activiteit heeft noodzakelijkerwijs plaats binnen een economische context.
43.
De internettoegang kan in dit verband een vorm van marketing zijn die het mogelijk maakt klanten te trekken en aan zich te binden. Aangezien deze activiteit bijdraagt aan de uitoefening van de hoofdactiviteit is het feit dat de dienstverlener geen rechtstreekse vergoeding ontvangt van de afnemers van de dienst niet doorslaggevend. De voorwaarde van een economische tegenprestatie als bedoeld in artikel 57 VWEU vereist volgens vaste rechtspraak niet dat de dienst rechtstreeks wordt betaald door degene voor wie hij wordt verricht.13.
44.
Het argument waarmee Sony Music bestrijdt dat het een dienst betreft die ‘gewoonlijk’ tegen vergoeding wordt aangeboden overtuigt mij niet.
45.
Een internetaansluiting wordt weliswaar vaak gratis aangeboden door hotels of cafés, maar dat sluit geenszins uit dat de economische tegenprestatie van de betrokken dienst is verwerkt in de prijs van andere diensten.
46.
Ik zie derhalve niet in waarom het verschaffen van internettoegang zou moeten worden onderscheiden van andere economische activiteiten.
47.
In casu stelt Mc Fadden dat hij het wifinetwerk aanvankelijk exploiteerde onder de naam ‘mcfadden.de’ om de aandacht van klanten van de naastgelegen winkels en van voorbijgangers te vestigen op zijn in licht- en geluidstechniek gespecialiseerde bedrijf en hen uit te nodigen zijn winkel of zijn website te bezoeken.
48.
Het verschaffen van internettoegang in deze omstandigheden vindt mijns inziens plaats binnen een economische context, zelfs als die toegang gratis wordt aangeboden.
49.
Hoewel uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Mc Fadden rond het tijdstip van de feiten van het hoofdgeding de naam van zijn wifinetwerk waarschijnlijk heeft gewijzigd in ‘Freiheitstattangst.de’ (‘vrijheid in plaats van angst’), om zijn steun te betuigen aan de strijd tegen het overheidstoezicht op het internet, heeft die enkele omstandigheid geen invloed op de kwalificatie van die activiteit als ‘economisch’. De naamsverandering van het wifinetwerk lijkt mij niet doorslaggevend omdat het hoe dan ook een netwerk betreft dat werd geëxploiteerd binnen het bedrijf van Mc Fadden.
50.
Aangezien Mc Fadden zijn voor het publiek toegankelijk wifinetwerk exploiteerde in het kader van zijn bedrijf, behoeft bovendien niet te worden onderzocht of een dergelijke netwerkexploitatie ook onder de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 zou vallen wanneer elke andere economische context ontbreekt.14.
2. Het ‘verschaffen’ van toegang tot een netwerk (tweede en derde vraag)
51.
Het begrip ‘dienst van de informatiemaatschappij’ bestrijkt volgens artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 iedere economische activiteit die bestaat in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk. Daaronder valt ook de exploitatie van een openbaar wifinetwerk met internettoegang.15.
52.
Het werkwoord ‘verschaffen’ houdt mijns inziens slechts in dat de betrokken activiteit het publiek toegang biedt tot een netwerk, en wel in een economische context.
53.
De kwalificatie van een bepaalde activiteit als ‘dienst’ heeft een objectief karakter. Derhalve is het mijns inziens niet nodig dat de betrokken persoon zich als aanbieder van de dienst aan het publiek bekendmaakt of dat hij zijn activiteit uitdrukkelijk bij zijn potentiële klanten promoot.
54.
Volgens de rechtspraak op artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 moet de levering van diensten door tussenpersonen in brede zin worden begrepen en is een contractuele band tussen de aanbieder en de afnemers van de dienst niet vereist.16. Ik merk op dat de vraag of er een contractuele relatie bestaat uitsluitend onder het nationale recht valt.
55.
Uit de zevende prejudiciële vraag blijkt evenwel dat de verwijzende rechter op dit laatste punt twijfels heeft, omdat de Duitse taalversie van artikel 2, onder b), van richtlijn 2000/31, waarin het begrip ‘Diensteanbieter’ (‘dienstverlener’) wordt gedefinieerd als een persoon die een dienst ‘anbietet’ (‘aanbiedt’), een term die aldus kan worden begrepen hij de dienst actief bij de klanten promoot.
56.
Een dergelijke lezing van ‘[een dienst] leveren’ lijkt mij, afgezien van het feit dat zij niet door andere taalversies17. wordt gesteund, niet te worden gerechtvaardigd door de rechtspraak op artikel 56 VWEU, die berust op een ruime uitlegging van het begrip ‘dienst’ waarin deze voorwaarde van actieve promotie niet is begrepen.18.
3. Tussenresultaat
57.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de artikelen 2, onder a) en b), en 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 aldus moeten worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op een persoon die, als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit, een wifinetwerk met internettoegang exploiteert, dat hij gratis ter beschikking stelt van het publiek.
B — Uitlegging van artikel 12 van richtlijn 2000/31
1. Inleidende opmerkingen
58.
Ik zou de relatief complexe problematiek die de vierde tot en met negende vraag aan de orde stellen op schematische wijze willen analyseren.
59.
De vierde en de vijfde vraag, die ik gezamenlijk zal onderzoeken, betreffen de contouren van de aansprakelijkheid van een dienstverlener die mere conduit-diensten verleent, zoals die naar voren komen uit artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2000/31.
60.
De verwijzende rechter vraagt zich met name af of het in het geval van een door een derde begane inbreuk op het auteursrecht mogelijk is de als tussenpersoon optredende dienstverlener een verbod op te leggen, met veroordeling tot betaling van schadevergoeding en van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, indien dit gevorderd is. Hij wenst ook te vernemen of een nationale rechter de als tussenpersoon optredende dienstverlener kan gelasten zich te onthouden van handelingen die derden de mogelijkheid bieden de betrokken inbreuk te begaan.
61.
Indien tegen de als tussenpersoon optredende dienstverlener geen enkele daadwerkelijke actie kan worden ondernomen, vraagt de verwijzende rechter zich af of het mogelijk is de reikwijdte van artikel 12 van richtlijn 2000/31 in te perken door overeenkomstige toepassing van de voorwaarde die in artikel 14, lid 1, onder b), van die richtlijn wordt gesteld (zesde vraag) of van andere, ongeschreven voorwaarden (zevende en achtste vraag).
62.
De negende vraag betreft de grenzen van een eventueel aan een als tussenpersoon optredende dienstverlener op te leggen bevel. Om hierop een bruikbaar antwoord te kunnen geven moet niet slechts worden gerefereerd aan de artikelen 12 en 15 van richtlijn 2000/31, maar ook aan de bepalingen over rechterlijke bevelen in richtlijn 2001/29 en richtlijn 2004/48 op het gebied van de bescherming van de intellectuele eigendom, en aan de grondrechten waarop het door al deze bepalingen tot stand gebrachte evenwicht rust.
2. Omvang van de aansprakelijkheid van de als tussenpersoon optredende dienstverlener (vierde en vijfde vraag)
63.
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 beperkt de aansprakelijkheid van de verlener van mere conduit-diensten voor een door een derde geïnitieerde onrechtmatige activiteit met betrekking tot de doorgegeven informatie.
64.
Zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetgevingshandeling, bestrijkt deze beperking, in horizontaal opzicht, iedere vorm van aansprakelijkheid voor om het even welke onrechtmatige activiteit. Het betreft dus zowel de straf-, bestuurs-, en civielrechtelijke aansprakelijkheid, als de directe en secundaire aansprakelijkheid voor handelingen van derden.19.
65.
Volgens artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c), van richtlijn 2000/31 gelden voor deze beperking drie cumulatieve voorwaarden, te weten dat het initiatief tot de doorgifte niet bij de verlener van de mere conduit-dienst ligt, dat de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en dat de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd.
66.
Volgens overweging 42 van richtlijn 2000/31 betreffen de aansprakelijkheidsvrijstellingen uitsluitend puur technische, automatische en passieve activiteiten, waarbij de dienstverlener noch kennis draagt van, noch controle heeft over de informatie die wordt doorgegeven of opgeslagen.
67.
De vragen van de verwijzende rechter berusten op de hypothese dat die voorwaarden in casu zijn vervuld.
68.
Uit gezamenlijke lezing van de leden 1 en 3 van artikel 12 van richtlijn 2000/31 blijkt dat de betrokken bepalingen de aansprakelijkheid van de als tussenpersoon optredende dienstverlener voor de verstrekte informatie beperken, maar hem niet beschermen tegen rechterlijke bevelen.
69.
Evenzo doen, volgens overweging 45 van richtlijn 2000/31, de beperkingen van de aansprakelijkheid van de als tussenpersoon optredende dienstverlener geen afbreuk aan de mogelijkheid om verbodsmaatregelen te treffen; deze kunnen met name bestaan in rechterlijke of administratieve beslissingen waarin de beëindiging of voorkoming van een inbreuk wordt bevolen.
70.
In zijn geheel gelezen maakt artikel 12 van richtlijn 2000/31 dus een onderscheid tussen aansprakelijkheidsvorderingen en verzoeken om oplegging van een verbod of bevel, waarmee rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de grenzen die dit artikel aan de aansprakelijkheid stelt.
71.
De verwijzende rechter vraagt zich in casu af of het mogelijk is de als tussenpersoon optredende dienstverlener uit hoofde van zijn indirecte aansprakelijkheid (‘Störerhaftung’) te veroordelen op basis van de volgende vorderingen:
- —
uitvaardiging van een rechterlijk verbod, op straffe van een dwangsom, bedoeld om derden te verhinderen inbreuk te maken op het specifieke beschermde werk;
- —
vergoeding van de geleden schade;
- —
vergoeding van de ingebrekestellingskosten, te weten de buitengerechtelijke kosten voor de ingebrekestelling die aan de instelling van een verbodsvordering vooraf dient te gaan, en
- —
veroordeling in de proceskosten die in het kader van een verbods- en schadevordering zijn gemaakt.
72.
De verwijzende rechter meent zelf dat, gelet op artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, Mc Fadden niet wat al die vorderingen betreft jegens Sony Music aansprakelijk kan worden gehouden, omdat hij niet aansprakelijk is voor door derden verstrekte informatie. In dit verband zal ik in de eerste plaats bezien of het mogelijk is om een geldvordering in te stellen, in casu betaling van schadevergoeding, van de buitengerechtelijke kosten en van de proceskosten, en in de tweede plaats of het mogelijk is de oplegging van een verbod of bevel met dwangsom te vorderen.
a) Schadevergoeding en andere geldvorderingen
73.
Ik herinner eraan dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 de civiele aansprakelijkheid van een als tussenpersoon optredende dienstverlener beperkt door elke schadevordering op grond van elke vorm van civiele aansprakelijkheid uit te sluiten.20.
74.
Deze beperking omvat volgens mij niet slechts de schadevordering, maar ook elke andere geldvordering die aansprakelijkheid uit hoofde van een inbreuk op het auteursrecht veronderstelt, zoals vorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten of proceskosten.
75.
Ik ben in dit verband niet overtuigd van de relevantie van het argument van Sony Music dat het billijk zou zijn de uit de inbreuk voortvloeiende kosten te laten dragen door ‘degene die de inbeuk heeft gepleegd’.
76.
Volgens artikel 12 van richtlijn 2000/31 kan de verlener van mere conduit-diensten niet aansprakelijk worden gehouden voor een inbreuk op het auteursrecht die het gevolg is van de doorgegeven informatie. Hij kan derhalve noch worden veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten, noch in de proceskosten die in verband met die inbreuk, die hem niet kan worden toegerekend, zijn gemaakt.
77.
Een veroordeling in de buitengerechtelijke- en de proceskosten wegens een dergelijke inbreuk zou bovendien de doelstelling van artikel 12 van richtlijn 2000/31 om de uitoefening van de betrokken activiteit niet nodeloos te beperken, kunnen doorkruisen. De veroordeling in de ingebrekestellings- en de proceskosten heeft potentieel hetzelfde punitieve effect als een veroordeling tot schadevergoeding en kan de ontwikkeling van de betrokken door tussenpersonen verleende diensten evenzeer belemmeren.
78.
Artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31 voorziet weliswaar in de mogelijkheid dat een rechter of administratieve autoriteit de als tussenpersoon optredende dienstverlener naar aanleiding van de inbeuk bepaalde verplichtingen oplegt, met name door middel van een bevel.
79.
Maar gelet op artikel 12, lid 1, van die richtlijn kan een rechterlijke of administratieve beslissing die de dienstverlener bepaalde verplichtingen oplegt niet worden gegrond op de vaststelling van diens aansprakelijkheid. De als tussenpersoon optredende dienstverlener kan niet aansprakelijk worden gehouden voor het niet op eigen initiatief voorkomen van een eventuele inbreuk of voor het schenden van de verplichting om als bonus pater familias te handelen. Hij kan niet aansprakelijk zijn voordat hem een specifieke verplichting als bedoeld in artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31 is opgelegd.
80.
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 verzet zich er mijns inziens in casu niet slechts tegen dat de als tussenpersoon optredende dienstverlener wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade, maar ook dat hij wordt veroordeeld in de ingebrekestellings- en de proceskosten die zijn gemaakt in verband met een door een derde gepleegde auteursrechtinbreuk met betrekking tot de doorgegeven informatie.
b) Verbod of bevel
81.
De verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat aan de als tussenpersoon optredende dienstverlener een verbod of bevel kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 en het in wezen identieke artikel 11, derde zin, van richtlijn 2004/48.
82.
De mogelijkheid om een verbod of bevel op te leggen aan een tussenpersoon die toegang tot het internet verschaft en wiens diensten door een derde zijn gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht of op naburige rechten, blijkt ook uit de rechtspraak op die twee richtlijnen.21.
83.
Volgens overweging 16 van richtlijn 2001/29 doet die richtlijn geen afbreuk aan richtlijn 2000/31. Volgens artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31 doet de beperking van de aansprakelijkheid van de als tussenpersoon optredende dienstverlener op haar beurt echter geen afbreuk aan de mogelijkheid om te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt.22.
84.
Daaruit volgt dat artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2000/31 zich niet verzet tegen het opleggen van een verbod of bevel aan de verlener van mere conduit-diensten.
85.
De voorwaarden en de wijze van uitvoering van dergelijke voorzieningen vallen overigens onder het nationale recht.23.
86.
Ik herinner er evenwel aan dat volgens artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 de oplegging van een verbod of bevel niet de vaststelling van enigerlei civielrechtelijke aansprakelijkheid van de als tussenpersoon optredende dienstverlener mag inhouden voor een inbreuk op het auteursrecht die het gevolg is van de doorgegeven informatie.
87.
Artikel 12 van die richtlijn, gelezen in samenhang met andere relevante bepalingen van Unierecht, schetst bovendien bepaalde contouren van dat verbod of bevel, die ik in het kader van de bespreking van de negende prejudiciële vraag zal onderzoeken.
c) Aan een verbod of bevel verbonden sanctie
88.
Om een bruikbaar antwoord te kunnen geven op de gestelde vragen moet nog worden vastgesteld of artikel 12 van richtlijn 2000/31 de aansprakelijkheid van een als tussenpersoon optredende dienstverlener uit hoofde van een sanctie voor het niet naleven van een verbod of bevel beperkt.
89.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het in het hoofdgeding eventueel op te leggen verbod kan worden voorzien van een dwangsom tot 250 000 EUR, die in een vrijheidsstraf kan worden omgezet. Een veroordeling ter zake kan slechts bij overtreding van dit verbod plaatsvinden.
90.
Ik ben in dit verband van mening dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 weliswaar iedere veroordeling van een als tussenpersoon optredende dienstverlener wegens een auteursrechtinbreuk uitsluit die het gevolg is van de doorgegeven informatie, maar niet diens aansprakelijkheid beperkt voor niet-naleving van een in verband met die inbreuk gegeven voorziening.
91.
Aangezien het een aan de verbodsvordering accessoire aansprakelijkheid betreft die slechts ertoe dient de doeltreffendheid van het verbod of bevel te waarborgen, valt zij onder artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31, dat bepaalt dat een rechter de als tussenpersoon optredende dienstverlener kan verplichten de inbreuk te beëindigen of te voorkomen.
d) Tussenresultaat
92.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2000/31 zich ertegen verzet dat op grond van welke vordering ook een beslissing wordt gegeven tegen een verlener van mere conduit-diensten die de vaststelling van zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid inhoudt. Dit artikel verzet zich derhalve niet slechts tegen een veroordeling van de als tussenpersoon optredende dienstverlener tot betaling van schadevergoeding, maar ook tegen een veroordeling in de ingebrekestellings- en de proceskosten in verband met een door een derde gepleegde auteursrechtinbreuk met betrekking tot de doorgegeven informatie. Dit artikel verzet zich er niet tegen dat een van een dwangsom voorzien verbod of bevel wordt opgelegd.
3. Eventuele aanvullende voorwaarden voor de aansprakelijkheidsbeperking (zesde tot en met achtste vraag)
93.
Met de zesde, de zevende en de achtste vraag lijkt de verwijzende rechter af te wijken van de aanname dat artikel 12 van richtlijn 2000/31 iedere vordering tegen een als tussenpersoon optredende dienstverlener uitsluit. Hij vraagt zich bijgevolg af of een dergelijke situatie verenigbaar is met het in overweging 41 van richtlijn 2000/31 vermelde juiste evenwicht tussen de verschillende betrokken belangen.
94.
Dat lijkt de reden te zijn waarom de verwijzende rechter van het Hof wenst te vernemen of het mogelijk is de draagwijdte van artikel 12 van richtlijn 2000/31 te beperken door overeenkomstige toepassing van de voorwaarde van artikel 14, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/31 (zesde vraag) of van een andere, niet in die richtlijn opgenomen voorwaarde (zevende en achtste vraag).
95.
Ik vraag me af of die vragen relevant blijven indien het Hof, zoals ik voorstel, beslist dat artikel 12 van richtlijn 2000/31 de oplegging van een verbod of bevel aan een als tussenpersoon optredende dienstverlener in beginsel toestaat.
96.
Hoe dan ook, ik ben van mening dat deze vragen, voor zover zij betrekking hebben op de mogelijkheid om de toepassing van artikel 12 van richtlijn 2000/31 door bepaalde aanvullende voorwaarden te beperken, meteen ontkennend moeten worden beantwoord.
97.
Artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c), van richtlijn 2000/31 onderwerpt de beperking van de aansprakelijkheid van een verlener van mere conduit-diensten aan een aantal cumulatieve, maar limitatieve voorwaarden.24. De toevoeging van andere voorwaarden voor de toepassing van deze bepaling lijkt mij door de uitdrukkelijke bewoordingen ervan uitgesloten.
98.
Wat de zesde vraag betreft, die de mogelijkheid oppert van overeenkomstige toepassing van de voorwaarde van artikel 14, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/31, merk ik op dat volgens die bepaling een verlener van opslagdiensten (‘hosting’) niet aansprakelijk is voor de opgeslagen informatie mits hij, zodra hij kennis krijgt van een onrechtmatige activiteit, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
99.
Ik herinner er in dit verband aan dat de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 drie onderscheiden categorieën activiteiten betreffen en de beperking van de aansprakelijkheid van de dienstverlener, naargelang de aard van de betrokken activiteit, aan verschillende voorwaarden onderwerpen. Een overeenkomstige toepassing zou de aansprakelijkheid voor deze door de wetgever duidelijk van elkaar onderscheiden activiteiten gelijkstellen en dus in strijd zijn met de systematiek van deze bepalingen.
100.
Dat geldt te meer in het hoofdgeding omdat, zoals de Commissie opmerkt, de mere conduit-activiteit bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2000/31, die enkel het doorgeven van informatie omvat, zich naar haar aard onderscheidt van de activiteit bedoeld in artikel 14 van die richtlijn, die bestaat in het opslaan van door afnemers van de dienst aangeleverde informatie. Laatstgenoemde activiteit impliceert een zekere mate van betrokkenheid bij de opslag van de informatie en bijgevolg een zekere mate van controle. Dit komt tot uiting de in artikel 14, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/31 beschreven situatie dat het mogelijk is dat de persoon die de opslagdienst verleent kennis krijgt van omstandigheden die op onrechtmatige activiteiten duiden, in welk geval hij vervolgens op eigen initiatief dient op te treden.
101.
De verwijzende rechter vraagt zich in zijn zevende en achtste vraag af of de in artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 neergelegde voorwaarden en de voorwaarden die voortvloeien uit de in artikel 2, onder a), b), en d), van die richtlijn vervatte definities kunnen worden aangevuld met andere, ongeschreven voorwaarden.
102.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat een aanvullende voorwaarde bijvoorbeeld zou kunnen zijn dat er een nauwe band bestaat tussen de economische hoofdactiviteit en het verschaffen van gratis internettoegang in het kader van die activiteit.
103.
Ik herinner eraan dat uit de bewoordingen van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 blijkt dat de drie voorwaarden voor de toepassing van die bepaling limitatief zijn. Voor zover de onderhavige vragen de uitlegging van de begrippen ‘dienst’ en ‘economische activiteit’ betreffen, ben ik zo vrij te verwijzen naar mijn bespreking van de eerste drie vragen.25.
104.
In het licht van het voorgaande ben ik van mening dat de voorwaarden genoemd in artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c), van richtlijn 2000/31 limitatief zijn en geen ruimte laten voor overeenkomstige toepassing van de in artikel 14, lid 1, onder b), van die richtlijn neergelegde voorwaarde, noch voor toepassing van andere aanvullende voorwaarden.
4. Draagwijdte van het verbod of bevel (negende vraag)
105.
Met zijn negende vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31, gelet op andere bepalingen van Unierecht die de toepassing ervan omgeven, zich verzet tegen een rechterlijk bevel waarbij de als tussenpersoon optredende dienstverlener wordt gelast zich in de toekomst ervan te onthouden derden de mogelijkheid te bieden om via zijn internetaansluiting inbreuk te maken op een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk, indien dat verbod de keuze van de te nemen technische maatregelen overlaat aan de dienstverlener [negende vraag onder a)]. Hij vraagt zich voorts af of een dergelijke voorziening met die bepaling strookt, indien al van meet af aan vaststaat dat de adressaat feitelijk alleen aan het verbod kan voldoen door de internetaansluiting te blokkeren of met een wachtwoord te beveiligen of door alle via die aansluiting lopende communicatie te controleren [negende vraag onder b)].
a) Grenzen van het verbod of bevel
106.
Zoals uit mijn analyse van de vierde en de vijfde vraag blijkt verzet artikel 12 van richtlijn 2000/31 zich in beginsel niet tegen de oplegging van voorzieningen als bedoeld in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 en artikel 11, derde zin, van richtlijn 2004/48 aan de verlener van mere conduit-diensten.
107.
Bij het nemen van een dergelijke maatregel moet de nationale rechter evenwel rekening houden met de uit die bepalingen voortvloeiende beperkingen.
108.
De maatregelen waarin artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 en artikel 11, derde zin, van richtlijn 2004/48 voorzien moeten, gelet op artikel 3 van laatstgenoemde richtlijn, eerlijk en billijk zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en mogen geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden. Zij moeten voorts doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en zodanig worden toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor rechtmatig handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik ervan.26. De oplegging van een rechterlijk verbod of bevel vereist bovendien dat de belangen van de betrokken partijen in evenwicht worden gebracht.27.
109.
Aangezien de toepassing van richtlijn 2001/29 voorts geen afbreuk mag doen aan de toepassing van richtlijn 2000/31, moet de nationale rechter, wanneer hij een verbod of bevel oplegt aan een verlener van mere conduit-diensten, rekening houden met de beperkingen die uit die richtlijn voortvloeien.28.
110.
Uit de artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31 blijkt in dit verband dat de verplichtingen die deze dienstverlener in het kader van een verbodsvordering worden opgelegd moeten zijn gericht op beëindiging of voorkoming van een specifieke inbreuk en geen algemene toezichtverplichting mogen inhouden.
111.
Bij de toepassing van deze bepalingen moet tevens rekening worden gehouden met de door het Unierecht beschermde beginselen en grondrechten, en in het bijzonder met de respectievelijk in de artikelen 11 en 16 van het Handvest neergelegde vrijheden van meningsuiting en informatie en van ondernemerschap.29.
112.
Voor zover beperkingen van deze grondrechten ertoe strekken uitvoering te geven aan het in artikel 17, lid 2, van het Handvest neergelegde recht op bescherming van de intellectuele eigendom, impliceert de beoordeling ervan het zoeken naar een juist evenwicht tussen de betrokken grondrechten.30.
113.
De mechanismen die het mogelijk maken dit evenwicht te vinden zijn enerzijds opgenomen in de richtlijnen 2001/29 en 2000/31 zelf, in zoverre zij bepaalde grenzen stellen aan de aan een tussenpersoon op te leggen maatregelen. Anderzijds moeten deze mechanismen voortvloeien uit de toepassing van het nationale recht31., omdat het met name dit recht is dat de specifieke regels voor verbodsvorderingen bepaalt.
114.
Het staat in dit verband niet slechts aan de autoriteiten en de rechters van de lidstaten om het nationale recht overeenkomstig de betrokken richtlijnen uit te leggen, maar ook om ervoor te zorgen dat die uitlegging niet in strijd is met de toepasselijke grondrechten32..
115.
Gelet op het voorgaande moet een nationale rechter, wanneer hij een verbod of bevel oplegt aan een als tussenpersoon optredende dienstverlener, zich ervan te verzekeren:
- —
dat de betrokken maatregelen in overeenstemming zijn met artikel 3 van richtlijn 2004/48, met name dat zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn,
- —
dat zij overeenkomstig de artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31 erop zijn gericht een specifieke inbreuk te beëindigen of te voorkomen en geen algemene toezichtverplichting inhouden,
- —
dat de toepassing van deze bepalingen en van andere, nationale regels een juist evenwicht bewaart tussen de betrokken grondrechten, met name die welke worden beschermd door de artikelen 11 en 16 van het Handvest enerzijds, en artikel 17, lid 2, van het Handvest anderzijds.
b) Verenigbaarheid van een in algemene termen geformuleerd verbod of bevel
116.
De verwijzende rechter vraagt of artikel 12 van richtlijn 2000/31 zich niet verzet tegen een voorziening die een in algemene termen geformuleerd verbod bevat, dat de keuze van de concreet te nemen maatregelen overlaat aan de adressaat.
117.
De in het hoofdgeding overwogen maatregel bestaat erin de als tussenpersoon optredende dienstverlener te verbieden derden in de toekomst de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk op internetsites voor file-sharing online toegankelijk te maken. Welke technische maatregelen daartoe moeten worden genomen wordt daarbij opengelaten.
118.
Ik merk op dat een in algemene termen geformuleerd verbod waarbij geen concrete maatregelen worden voorgeschreven, voor de adressaat een bron van aanzienlijke rechtsonzekerheid kan vormen. De mogelijkheid om in een procedure wegens vermeende schending van het verbod aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen, kan die onzekerheid niet geheel wegnemen.
119.
Aangezien de keuze van de te nemen passende maatregelen bovendien een onderzoek vergt naar een juist evenwicht tussen de verschillende grondrechten, is dit een taak die de rechter voor zijn rekening zou moeten nemen en die niet geheel mag worden overgelaten aan de adressaat van de voorziening.33.
120.
Het Hof heeft weliswaar reeds geoordeeld dat een aan een internetprovider opgelegd bevel dat het aan die provider overlaat te bepalen welke concrete maatregelen er worden genomen, in beginsel verenigbaar is met het Unierecht.34.
121.
Aan deze oplossing ligt met name ten grondslag dat een in algemene bewoordingen geformuleerde voorziening het voordeel heeft dat zij de adressaat de mogelijkheid biedt te bepalen welke maatregelen het best aansluiten bij zijn middelen en capaciteiten en verenigbaar zijn met zijn andere wettelijke verplichtingen.35.
122.
Deze redenering lijk mij echter niet van toepassing wanneer, zoals in het hoofdgeding, omstreden is of er wel passende maatregelen bestaan.
123.
De mogelijkheid om de meest passende maatregelen te kiezen kan in bepaalde situaties in overeenstemming zijn met de belangen van de adressaat van de voorziening, maar dat is niet het geval wanneer die keuze een bron van rechtsonzekerheid is. In dat geval doet het volledig bij de adressaat neerleggen van de verantwoordelijkheid voor het nemen van passende maatregelen afbreuk aan het evenwicht tussen de betrokken rechten en belangen.
124.
Ik ben derhalve van mening dat hoewel artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31 en artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 zich in beginsel niet verzetten tegen een bevel dat de keuze van de te nemen concrete maatregelen overlaat aan de adressaat, de nationale rechter die om een desbetreffende voorziening wordt verzocht zich nochtans moet verzekeren van het bestaan van passende maatregelen die overeenstemmen met de uit het Unierecht voortvloeiende beperkingen.
c) Verenigbaarheid van de in casu overwogen maatregelen met het Unierecht
125.
De verwijzende rechter vraagt zich vervolgens af of de drie in de negende vraag, onder b, genoemde maatregelen, te weten het blokkeren van de internetaansluiting, het met een wachtwoord beveiligen ervan of het controleren van alle via die aansluiting doorgegeven communicatie, verenigbaar met richtlijn 2000/31 kunnen worden geacht.
126.
Hoewel de toepassing van de uit de richtlijnen 2001/29 en 2000/31 voortvloeiende beperkingen en van het vereiste van een juist evenwicht tussen de grondrechten in het concrete geval een taak van de nationale rechter is, kan het Hof niettemin nuttige aanwijzingen geven.
127.
Zo heeft het Hof in het arrest Scarlet Extended36. geoordeeld dat de relevante bepalingen van de richtlijnen 2001/29 en 2000/31 zich, gelet op de toepasselijke grondrechten, verzetten tegen een bevel aan een internetprovider om een filtersysteem in te voeren voor alle elektronische communicatie en voor al zijn klanten, en wel preventief, geheel op eigen kosten en zonder beperking in de tijd.
128.
In het arrest SABAM37. verklaarde het Hof dat die bepalingen van Unierecht zich verzetten tegen een gelijksoortig, tot een aanbieder van een hostingdienst gericht bevel.
129.
In het arrest UPC Telekabel Wien38. besliste het Hof dat die bepalingen zich onder bepaalde voorwaarden niet verzetten tegen een maatregel die een internetprovider verplicht de toegang tot een specifieke website te blokkeren.
130.
In casu meen ik dat de onverenigbaarheid met het Unierecht van de eerste en de derde door de verwijzende rechter geschetste hypotheses zich meteen opdringt.
131.
Een maatregel die verplicht tot blokkering van de internetaansluiting is kennelijk onverenigbaar met het vereiste van een juist evenwicht tussen de grondrechten, aangezien die maatregel inbreuk maakt op de wezenlijke inhoud van de vrijheid van ondernemerschap van de persoon die, al is het maar als nevenactiviteit, een economische activiteit uitoefent die bestaat in het verschaffen van toegang tot het internet.39. Een dergelijke maatregel zou bovendien in strijd zijn met artikel 3 van richtlijn 2004/48, dat bepaalt dat de rechter die het bevel oplegt ervoor moet zorgen dat de daarin omschreven maatregelen geen belemmeringen voor het legitiem handelsverkeer scheppen.40.
132.
Een maatregel die de eigenaar van de internetaansluiting verplicht alle via die aansluiting doorgegeven communicatie te controleren is kennelijk in strijd met het verbod van een algemene toezichtverplichting als bepaald in artikel 15, lid 1, van richtlijn 2000/31. Om een volgens die bepaling geoorloofde toezichtverplichting ‘in een speciaal geval’41. te vormen behoort de betrokken maatregel namelijk wat het voorwerp en de duur van het toezicht betreft begrensd te zijn, hetgeen niet het geval is bij een maatregel die bestaat in het controleren van alle communicatie die het netwerk passeert.42.
133.
De onderhavige discussie concentreert zich derhalve op de tweede hypothese, namelijk of de exploitant van een openbaar wifinetwerk bij rechterlijk bevel kan worden verplicht de toegang tot zijn netwerk te beveiligen.
d) Verenigbaarheid van de verplichting om het wifinetwerk te beveiligen
134.
Deze vraag sluit aan bij de discussie die in een aantal lidstaten wordt gevoerd over de vraag of de verplichting om wifinetwerken te beveiligen een geschikt middel is om de intellectuele eigendom te beschermen.43. Deze discussie betreft in het bijzonder personen met een internetabonnement die derden via een openbaar wifinetwerk toegang tot het internet bieden.
135.
Het betreft voorts een aspect van een door de Duitse regering in het kader van de ‘Digitale Agenda’44. geïnitieerd wetgevingsproces, waarover momenteel in Duitsland wordt gedebatteerd, dat de aansprakelijkheidsregeling voor exploitanten van openbare wifinetwerken beoogt te verhelderen teneinde die activiteit aantrekkelijker te maken.45.
136.
Hoewel dat debat zich beweegt rond het Duitse concept van indirecte aansprakelijkheid (Störerhaftung), kunnen de opgeworpen vragen potentieel van breder belang zijn aangezien in het nationale recht van een aantal andere lidstaten ook instrumenten bestaan om een eigenaar van een internetaansluiting aansprakelijk te stellen voor het niet treffen van passende beveiligingsmaatregelen ter voorkoming van eventuele inbreuken door derden.46.
137.
Ik merk op dat de verplichting om de toegang tot een dergelijk netwerk te beveiligen op een aantal juridische bezwaren kan stuiten.
138.
In de eerste plaats kan de invoering van een beveiligingsverplichting het bedrijfsmodel aantasten van ondernemingen die naast hun andere diensten toegang tot het internet aanbieden.
139.
Immers, enerzijds zou een aantal van die ondernemingen niet meer geneigd zijn deze bijkomende dienst aan te bieden indien dat investeringen en dwingende regels voor de beveiliging van het netwerk en voor het gebruikersbeheer met zich zou brengen. Anderzijds zou een aantal afnemers van die dienst, bijvoorbeeld de klanten van een fast-food restaurant of van een winkel, afzien van het gebruik ervan als zij systematisch worden verplicht zich te identificeren en een wachtwoord in te geven.
140.
In de tweede plaats betekent het opleggen van een verplichting om het wifinetwerk te beveiligen, dat de persoon die dit netwerk exploiteert om zijn klanten en andere gebruikers een openbare internetverbinding te bieden, die gebruikers moet identificeren en hun gegevens moet bewaren.
141.
Sony Music stelt in dit verband in haar schriftelijke opmerkingen dat de exploitant van het wifinetwerk, om een inbreuk aan een ‘geregistreerde gebruiker’ te kunnen toerekenen, de IP-adressen en externe poorten waarmee een geregistreerde gebruiker verbindingen met het internet tot stand heeft gebracht moet opslaan. De identificatie van een gebruiker van een wifinetwerk is in essentie vergelijkbaar met de toekenning van een IP-adres door een internetprovider. De exploitant van een wifinetwerk zou derhalve gebruik kunnen maken van een, volgens Sony Music niet erg duur, informaticasysteem dat gebruikers kan registreren en identificeren.
142.
Ik merk op dat de verplichting om gebruikers te registreren en persoonsgegevens te bewaren valt onder de regelingen voor de activiteiten van telecomoperators en andere internetproviders. Het lijkt mij daarentegen duidelijk dat het opleggen van dergelijke administratieve verplichtingen buiten proporties is wanneer het personen betreft die hun klanten of potentiële klanten als nevenactiviteit van hun economische hoofdactiviteit toegang tot het internet via een wifinetwerk aanbieden.
143.
In de derde plaats staat de beveiligingsverplichting in het kader van een specifiek verbod of bevel op zichzelf weliswaar niet gelijk aan een volgens artikel 15 van richtlijn 2000/31 verboden algemene verplichting om informatie te controleren of actief op zoek te gaan naar feiten of omstandigheden die op onrechtmatige activiteiten duiden, maar een veralgemening van de verplichting om gebruikers te identificeren en registreren kan uitmonden in een aansprakelijkheidsstelsel voor intermediaire dienstverleners dat niet meer met deze bepaling in overeenstemming is.
144.
In het kader van de vervolging van inbreuken op het auteursrecht is de beveiliging van het netwerk immers geen doel op zich, maar slechts een eerste maatregel die het de exploitant mogelijk maakt enige controle uit te oefenen op de activiteit op het netwerk. Het toekennen van een actieve en preventieve rol aan de intermediaire dienstverleners zou echter indruisen tegen hun bijzondere, door richtlijn 2000/31 beschermde rechtspositie.47.
145.
In de vierde en laatste plaats is de betrokken maatregel op zichzelf niet doeltreffend, zodat het passende karakter en bijgevolg de evenredigheid ervan twijfelachtig blijven.
146.
Opgemerkt moet worden dat beveiligingsmaatregelen, omdat zij gemakkelijk te omzeilen zijn, niet doeltreffend zijn om een specifieke inbreuk op een beschermd werk te voorkomen. Zoals de Commissie opmerkt, kan het gebruik van een wachtwoord de kring van gebruikers beperken, maar dat sluit inbreuken op een beschermd werk niet noodzakelijkerwijs uit. Bovendien hebben, zoals de Poolse regering opmerkt, verleners van mere conduit-diensten slechts beperkte mogelijkheden om het peer-to-peer gegevensverkeer te controleren, want die controle vergt de toepassing van geavanceerde en kostbare technische oplossingen die serieuze vragen kunnen oproepen over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het vertrouwelijke karakter van de communicatie.
147.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het opleggen van een verplichting tot beveiliging van de toegang tot een wifinetwerk, als methode om het auteursrecht op het internet te beschermen, niet zou voldoen aan het vereiste van een juist evenwicht tussen enerzijds de intellectuele-eigendomsbescherming die alle houders van auteursrechten genieten, en anderzijds de vrijheid van ondernemerschap van de aanbieders van de betrokken diensten.48. Doordat die maatregel de toegang tot geoorloofde communicatie bemoeilijkt, beperkt deze maatregel bovendien de vrijheid van meningsuiting en informatie.49.
148.
Meer in het algemeen merk ik op dat de eventuele veralgemening van de verplichting tot beveiliging van wifinetwerken, als methode om het auteursrecht op het internet te beschermen, een nadeel voor de samenleving als geheel kan betekenen dat het potentiële voordeel ervan voor de houders van deze rechten kan overtreffen.
149.
Enerzijds hebben de openbare wifinetwerken die veelal worden gebruikt een relatief smalle bandbreedte en staan daarom niet erg bloot aan inbreuken op auteursrechtelijk beschermde werken en voorwerpen.50. Anderzijds bieden wifispots ontegenzeglijk een belangrijk innovatiepotentieel. Het eventuele nut van een maatregel die de ontwikkeling van deze activiteit dreigt af te remmen moet derhalve zorgvuldig worden onderzocht.
150.
Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat de artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31, uitgelegd in het licht van de uit de bescherming van de betrokken grondrechten voortvloeiende vereisten, zich verzetten tegen een bevel dat een persoon die als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit een openbaar wifinetwerk exploiteert ertoe verplicht de toegang tot dat netwerk te beveiligen.
VI — Conclusie
151.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht München I (regionale rechtbank te München) als volgt te beantwoorden:
- ‘1)
De artikelen 2, onder a) en b), en 12, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‘richtlijn elektronische handel’), moeten aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op een persoon die, als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit, een wifinetwerk met internettoegang exploiteert dat hij gratis ter beschikking stelt van het publiek.
- 2)
Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 verzet zich ertegen dat op grond van welke vordering ook een beslissing wordt gegeven tegen een verlener van mere conduit-diensten die de vaststelling van zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid inhoudt. Dit artikel verzet zich derhalve niet slechts tegen een veroordeling van de aanbieder van dergelijke diensten tot betaling van schadevergoeding, maar ook tegen een veroordeling in de ingebrekestellings- en de proceskosten in verband met een door een derde gepleegde inbreuk op een auteursrecht of op naburige rechten met betrekking tot de doorgegeven informatie.
- 3)
Artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2000/31 verzet zich er niet tegen dat een van een dwangsom voorzien rechterlijk verbod of bevel wordt opgelegd.
Wanneer de nationale rechter een dergelijk verbod of bevel oplegt, moet hij zich ervan verzekeren:
- —
dat de betrokken maatregelen in overeenstemming zijn met artikel 3 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met name dat zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;
- —
dat zij overeenkomstig de artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31 erop zijn gericht een specifieke inbreuk te beëindigen of te voorkomen en geen algemene toezichtverplichting inhouden, en
- —
dat de toepassing van deze bepalingen en van andere, nationale regels een juist evenwicht bewaart tussen de betrokken grondrechten, met name die welke worden beschermd door de artikelen 11 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie enerzijds, en artikel 17, lid 2, van dat Handvest anderzijds.
- 4)
De artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31, uitgelegd in het licht van de uit de bescherming van de betrokken grondrechten voortvloeiende vereisten, verzetten zich in beginsel niet tegen de oplegging van een bevel dat de keuze van de te nemen concrete maatregelen overlaat aan de adressaat. De nationale rechter die om een desbetreffende voorziening wordt verzocht, moet zich nochtans verzekeren van het bestaan van passende maatregelen die overeenstemmen met de uit het Unierecht voortvloeiende beperkingen.
Die bepalingen verzetten zich ertegen een bevel op te leggen aan een persoon die als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit een wifinetwerk met internettoegang exploiteert, dat hij ter beschikking stelt van het publiek, wanneer de adressaat van dit bevel daar slechts aan kan voldoen door:
- —
de internetaansluiting te blokkeren, of
- —
de internetaansluiting met een wachtwoord te beveiligen, of
- —
alle via die aansluiting doorgegeven communicatie te controleren om na te gaan of het betrokken auteursrechtelijk beschermde werk niet opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑03‑2016
Oorspronkelijke taal: Frans.
De term ‘wifi’, thans een gangbare term voor draadloze netwerken, is een merknaam (Wi-Fi) die verwijst naar de meest wijdverbreide standaard voor draadloze netwerken. De generieke term voor elk type draadloos netwerk is ‘WLAN’ (Wireless local area network).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‘richtlijn elektronische handel’) (PB L 178, blz. 1).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van richtlijn 98/34 (PB L 217, blz. 18).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45).
Wet van 26 februari 2007 (BGBl. I, blz. 179), zoals gewijzigd bij wet van 31 maart 2010 (BGBl. I, blz. 692).
Wet van 9 september 1965 (BGBl. I, blz. 1273), zoals gewijzigd bij wet van 1 oktober 2013 (BGBl. I, blz. 3728).
Zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48. Deze definitie is overgenomen in artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241, blz. 1), waarbij richtlijn 98/34 is ingetrokken.
Arresten Smits en Peerbooms (C-157/99, EU:C:2001:404, punt 58) en Humbel en Edel (263/86, EU:C:1988:451, punt 17).
Zie arrest Deliège (C-51/96 en C-191/97, EU:C:2000:199, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin, met betrekking tot gratis online-informatiediensten die werden gefinancierd door inkomsten uit reclame op een website, arrest Papasavvas (C-291/13, EU:C:2014:2209, punten 29 en 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van richtlijn 2000/31 blijkt dat deze richtlijn eveneens diensten betreft waarvoor de afnemers niet betalen, wanneer die diensten worden verricht in het kader van een economische activiteit [zie het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt [COM(1998) 586 def. (PB C 30, blz. 4, in het bijzonder blz. 15)].
Het begrip ‘economische activiteit’ in de zin van de bepalingen van het VWEU inzake de interne markt houdt een beoordeling van geval tot geval in, die rekening houdt met de context van de betrokken economische activiteit. Zie in die zin arresten Factortame e.a. (C-221/89, EU:C:1991:320, punten 20–22) en International Transport Workers' Federation en Finnish Seamen's Union (C-438/05, EU:C:2007:772, punt 70).
De Commissie merkt op dat een wifinetwerk met een internetaansluiting een ‘elektronisch communicatienetwerk’ is in de zin van artikel 2, eerste alinea, onder a), van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (PB L 337, blz. 37).
Zie in die zin arrest UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punten 34 en 35).
Zie met name de Spaanse (‘suministre [un servicio]’), de Engelse (‘providing [service]’), de Litouwse (‘teikiantis [paslaugą]’) en de Poolse (‘świadczy [usługę]’) taalversie.
Zie punt 38 van deze conclusie.
Zie richtlijnvoorstel COM(1998) 586 def., blz. 27.
Zie richtlijnvoorstel COM(1998) 586 def., blz. 28.
Arresten Scarlet Extended (C-70/10, EU:C:2011:771, punt 31), SABAM (C-360/10, EU:C:2012:85, punt 29) en UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punt 26).
Zie eveneens richtlijnvoorstel COM(1998) 586 def., blz. 28.
Zie overweging 46 van richtlijn 2000/31, overweging 59 van richtlijn 2001/29, en arrest UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punten 43 en 44).
Zie richtlijnvoorstel COM(1998) 586 def., blz. 28.
Zie punt 55 van deze conclusie.
Zie in die zin arresten L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2011:474, punt 139) en Scarlet Extended (C-70/10, EU:C:2011:771, punt 36).
Zie over dit beginsel Jakubecki, A., ‘Dochodzenie roszczeń z zakresu prawa własności przemysłowej’, in System prawa prywatnego (Het systeem van het privaatrecht), t. 14b, Prawo własności przemysłowej (Het industriële-eigendomsrecht), Warschau, CH Beck, Instytut Nauk Prawnych PAN, 2012, blz. 1651.
Arrest Scarlet Extended (C-70/10, EU:C:2011:771, punt 34).
Zie in dit verband de overwegingen 1 en 9 van richtlijn 2000/31.
Arrest UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punt 47).
Zie in die zin arrest Promusicae (C-275/06, EU:C:2008:54, punt 66).
Arresten Promusicae (C-275/06, EU:C:2008:54, punt 68) en UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punt 46).
Zie in dit verband de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2013:781, punten 87–90).
Arrest UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punt 64).
Arrest UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punt 52).
C-70/10, EU:C:2011:771.
C-360/10, EU:C:2012:85.
C-314/12, EU:C:2014:192.
Zie, a contrario, arrest UPC Telekabel Wien (C-314/12, EU:C:2014:192, punten 50 en 51).
Zie in die zin arrest L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2011:474, punt 140).
Zie overweging 47 van richtlijn 2000/31.
In de voorbereidende werkzaamheden noemt de Commissie als voorbeeld van een specifieke verplichting een maatregel die bestaat in het gedurende een bepaalde tijd controleren van een specifieke website, om een specifieke onwettige activiteit te voorkomen of te beëindigen. [richtlijnvoorstel COM(1998) 586 def., blz. 30]. Zie in dit verband ook de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak L'Oréal e.a. (C-324/09, EU:C:2010:757, punt 182).
Naast het wetgevingsproces dat momenteel in Duitsland plaatsvindt, en dat ik hierna zal bespreken, wijs ik op de discussie rond de vaststelling van de Digital Economy Act in het Verenigd Koninkrijk en op de door het Ofcom (toezichthoudende autoriteit op het gebied van telecommunicatie) in 2012 geïnitieerde openbare raadpleging inzake aan internetproviders en, mogelijkerwijs, aan exploitanten van openbare wifinetwerken op te leggen verplichtingen (zie ‘Consultation related to the draft Online Infringement of Copyright Order’, punt ‘5.52’, http://stakeholders.ofcom.org.uk/consultations/infringement-notice/). In Frankrijk zijn internetabonnees, met inbegrip van exploitanten van wifinetwerken, sinds de vaststelling van de — hevig bediscussieerde — wetten nrs. 2009-669 van 12 juni 2009 tot bevordering van de verspreiding en bescherming van werken op het internet (JORF van 13 juni 2009, blz. 9666) en 2009-1311 van 28 oktober 2009 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de literaire en artistieke eigendom op het internet (JORF van 29 oktober 2009, blz. 18290) gehouden hun wifinetwerk te beveiligen om te voorkomen dat zij aansprakelijk worden gesteld voor door derden gepleegde inbreuken op beschermde werken en voorwerpen.
Een van de doelstellingen van de ‘Digitale Agenda’ van de Duitse regering is de beschikbaarheid van de internettoegang via wifinetwerken te verbeteren (zie http://www.bmwi.de/EN/Topics/Technology/digital-agenda.html).
Entwurf eines Zweiten Gesetzes zur Änderung des Telemediengesetzes (voorstel voor een tweede wet tot wijziging van de wet op de elektronische media) (BT-Drs 18/6745). In zijn advies over dit voorstel (BR-Drs 440/15) heeft de Bundesrat voorgesteld de bepaling die de exploitanten van wifinetwerken verplicht beveiligingsmaatregelen te treffen te laten vervallen.
Zie in het Franse recht artikel L. 336-3 van de wet op de intellectuele eigendom, dat de eigenaar van een internetaansluiting verplicht ervoor te zorgen dat die aansluiting niet wordt gebruikt voor een inbreuk op beschermde werken en voorwerpen.
Zie Van Eecke, P., ‘Online service providers and liability: A plea for a balanced approach’, Common Market Law Review, 2011, vol. 48, blz. 1455–1502 en, in het bijzonder, blz. 1501.
Zie in die zin arresten Scarlet Extended (C-70/10, EU:C:2011:771, punt 49) en SABAM (C-360/10, EU:C:2012:85, punt 47).
Zie in die zin arresten Scarlet Extended (C-70/10, EU:C:2011:771, punt 52) en SABAM (C-360/10, EU:C:2012:85, punt 50).
Zie in dit verband het advies van de Bundesrat (BR-Drs 440/15, blz. 18) en de raadpleging van het Ofcom, punten 3.94–3.97 (zie de voetnoten 43 en 45 van deze conclusie).