Deze partij werd in het verwijzingsarrest aangeduid met Fuji Magnetics Nederland, maar handelt inmiddels onder haar nieuwe statutaire naam Fujifilm Recording Media GmbH, vgl. cva in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep tevens verweer tegen het ontvankelijkheidsverweer, 2.7.1.
HR, 20-01-2017, nr. 11/01131
ECLI:NL:HR:2017:59
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2017
- Zaaknummer
11/01131
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:59, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑01‑2017; (Cassatie, Uitspraak na prejudiciële beslissing)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1115, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1115, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:59, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑04‑2011
- Wetingang
art. 16c Auteurswet
- Vindplaatsen
JIN 2017/38 met annotatie van E.J. Peerboom-Gerrits
Uitspraak 20‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Thuiskopievergoeding (art. 16c Aw). Vervolg op HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, NJ 2012/532, en HvJEU 10 april 2014, ECLI:EU:C:2014:254, NJ 2016/185. Geldt de in art. 16c Aw neergelegde beperking van het auteursrecht ook voor reproducties uit illegale bron? Is bij de bepaling van de hoogte van de ‘billijke vergoeding’ ook rekening te houden met schade door downloaden uit illegale bron? Mag een vergoedingsregeling zich uitstrekken tot kopieën uit illegale bron? Incidenteel middel/beroep ingetrokken.
Partij(en)
20 januari 2017
Eerste Kamer
11/01131
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. ACI ADAM B.V.,
gevestigd te Maastricht,
2. ALPHA INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Lent,
3. AVC NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
4. B.A.S. COMPUTERS & COMPONENTEN B.V.,
gevestigd te Almere,
5. DESPEC B.V.,
gevestigd te Sneek,
6. DEXXON DATA MEDIA AND STORAGE B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
7. FUJIFILM RECORDING MEDIA GMBH,
gevestigd te Kleve, Duitsland,
8. IMATION EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
9. MAXELL BENELUX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
10. PHILIPS CONSUMER LIFESTYLE B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
11. VERBATIM GMBH,
gevestigd te Eschborn, Duitsland,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
1. STICHTING DE THUISKOPIE,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. T.Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch,
2. STICHTING ONDERHANDELINGEN THUISKOPIEVERGOEDING,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ACI c.s., Thuiskopie en SONT.
1. Het verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn tussenarrest in deze zaak van 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, NJ 2012/532;
b. het arrest in de zaak C-435/12 van het hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 april 2014.
In het tussenarrest is overwogen dat Sony Benelux B.V. in haar beroep niet-ontvankelijk is.
De arresten zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het verdere verloop van het geding in cassatie
De zaak is voor partijen nader toegelicht door hun advocaten.
Thuiskopie heeft daarbij haar (voorwaardelijke) incidentele beroep, dan wel middel ingetrokken.
De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening door de Hoge Raad op de wijze zoals in die conclusie aangegeven in 3.10, 4.3 en 4.4.
3. Verdere beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Thuiskopie heeft in haar nadere schriftelijke toelichting haar incidentele middel (onder 3.5), dan wel haar incidentele beroep (onder 3.11 en 4.1) ingetrokken, zodat het middel niet meer kan worden onderzocht en het incidentele beroep moet worden verworpen.
4. Verdere beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1.1
In het tussenarrest is onderdeel II gegrond bevonden en heeft de Hoge Raad met betrekking tot de onderdelen I.1 en I.3 aan het HvJEU vragen van uitleg voorgelegd, kort gezegd inhoudende (1) of de in art. 5 lid 2, onder b, van de Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 (hierna: de Auteursrechtrichtlijn) opgenomen beperking van het auteursrecht (die in Nederland is geïmplementeerd in art. 16c lid 1 Aw, hierna: de thuiskopieregeling), al dan niet in verbinding met art. 5 lid 5 van die richtlijn, ook geldt voor reproducties die zijn ontleend aan ongeoorloofde bronnen, dat wil zeggen aan exemplaren die met inbreuk op auteursrecht beschikbaar zijn gekomen en, zo niet, (2a) of de ‘driestappentoets’ van art. 5 lid 5 van die richtlijn aanleiding kan vormen de werkingssfeer van die beperking uit te breiden en (2b) of het Unierecht zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die ertoe strekt dat een privépersoon die gebruikmaakt van de thuiskopieregeling, de in art. 5 lid 2, onder b, bedoelde billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of die kopie ingevolge die richtlijnbepaling geoorloofd is, en of bij het antwoord op vraag 2 nog van belang is dat technische voorzieningen om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan, (nog) niet beschikbaar zijn.
4.1.2
Het HvJEU heeft deze vragen bij arrest van 10 april 2014, zaak C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, NJ 2016/185 (hierna: het prejudiciële arrest), als volgt beantwoord:
“Het Unierecht, en met name artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij juncto lid 5 van dat artikel, dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.”
4.1.3
Uit hetgeen in het prejudiciële arrest is overwogen volgt dat in het antwoord op de eerste vraag besloten ligt dat de thuiskopieregeling niet geldt voor kopieën, vervaardigd uit ongeoorloofde bron (punt 31-41), dat de driestappentoets daarin geen wijziging brengt, nu die niet is bedoeld om uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht uit te breiden (punt 25-27) en dat het (nog) ontbreken van technische voorzieningen als bedoeld in vraag 2b, daaraan niet kan afdoen (punt 45).
4.2
Een en ander brengt mee dat de kernklacht van onderdeel I, zoals uitgewerkt in de onderdelen I.1.1-I.1.3, gegrond is. Hetzelfde geldt voor onderdeel I.3.1. De overige klachten van onderdeel I.1 en I.3, alsmede die van onderdeel I.2 behoeven geen behandeling. Onderdeel III mist zelfstandige betekenis.
4.3
Het bestreden arrest kan dus niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
De gegrondbevinding van de hiervoor in 4.2 bedoelde klachten treft slechts de afwijzing door het hof van de gevorderde verklaring voor recht ‘dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met de schade die het gevolg is van illegaal kopiëren (inclusief downloaden) uit een illegale bron’. Dat onderdeel van de gevorderde verklaring voor recht is blijkens het vorenoverwogene ten onrechte niet toewijsbaar geoordeeld. De Hoge Raad zal dat onderdeel van de vordering alsnog toewijzen.
5. Proceskosten
5.1
In het tussenarrest is aan het HvJEU ook de prejudiciële vraag voorgelegd of op een procedure als de onderhavige, Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 (de Handhavingsrichtlijn) van toepassing is, en wel in verband met de door Thuiskopie op de voet van art. 1019h Rv gevorderde proceskosten. Het ontkennende antwoord van het HvJEU op die vraag is voor deze zaak niet meer van belang, nu, blijkens het navolgende, aan Thuiskopie geen proceskosten worden toegewezen.
5.2.1
Als de in het principaal beroep in cassatie in het ongelijk gestelde partij zal Thuiskopie in de proceskosten van ACI c.s. worden verwezen, met inbegrip van de kosten, gemoeid met de behandeling voor het HvJEU. Dat geldt ook voor SONT, dat de bestreden uitspraak in hoger beroep heeft verdedigd.
5.2.2
De intrekking door Thuiskopie van het (middel in het) incidentele beroep, die eerst is geschied na de uitspraak van het HvJEU, neemt niet weg dat zij als de in cassatie in het ongelijk gestelde partij valt aan te merken. Zij zal derhalve in de kosten van het incidentele beroep worden verwezen.
5.2.3
In de gewijzigde uitkomst van het appel ziet de Hoge Raad aanleiding de proceskosten in het principaal hoger beroep (ook) tussen ACI c.s. en Thuiskopie te compenseren.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verklaart Sony Benelux B.V. niet-ontvankelijk in haar beroep;
vernietigt het arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 15 november 2010, doch uitsluitend voor zover daarbij is afgewezen het hiervoor in 4.3 bedoelde onderdeel van de gevorderde verklaring voor recht, alsmede wat betreft de proceskostenveroordeling in het principaal hoger beroep tussen ACI c.s. en Thuiskopie;
verklaart voor recht dat de in art. 16c Aw bedoelde billijke vergoeding uitsluitend bedoeld is om het nadeel (te verstaan als: de voor de desbetreffende kopieerhandeling gederfde licentievergoeding) dat de rechthebbenden ondervinden van de reproductiehandelingen die binnen het toepassingsbereik van art. 16c Aw vallen, te compenseren, alsmede dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met de schade die het gevolg is van illegaal kopiëren (inclusief downloaden) uit een illegale bron;
compenseert de kosten van het principaal hoger beroep tussen ACI c.s. en Thuiskopie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt Thuiskopie en SONT in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ACI c.s. begroot op € 881,99 aan verschotten en € 4.800,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Thuiskopie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ACI c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 20 januari 2017.
Conclusie 04‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Thuiskopievergoeding (art. 16c Aw). Vervolg op HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, NJ 2012/532, en HvJEU 10 april 2014, ECLI:EU:C:2014:254, NJ 2016/185. Geldt de in art. 16c Aw neergelegde beperking van het auteursrecht ook voor reproducties uit illegale bron? Is bij de bepaling van de hoogte van de ‘billijke vergoeding’ ook rekening te houden met schade door downloaden uit illegale bron? Mag een vergoedingsregeling zich uitstrekken tot kopieën uit illegale bron? Incidenteel middel/beroep ingetrokken.
Partij(en)
11/01131
mr. G.R.B. van Peursem
4 november 2016
Conclusie inzake:
1. ACI Adam B.V.,
2. Alpha International B.V.,
3. AVC Nederland B.V.,
4. B.A.S. Computers & Componenten B.V.,
5. Despec B.V.,
6. Dexxon Data Media and Storage B.V.,
7. Fujifilm Recording Media GmbH,1.
8. Imation Europe B.V.,
9. Maxell Benelux B.V.,
10. Philips Consumer Lifestyle B.V.,2.
11. Verbatim GmbH,
(hierna: ACI c.s.3.),
eiseressen tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mrs. R.S. Meijer en A.M. van Aerde,
tegen
1. Stichting De Thuiskopie,
(hierna: Thuiskopie),
verweerster in cassatie, eiseres tot cassatie in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch,
2. Stichting Onderhandelingen Thuiskopie Vergoeding,
verweerster in cassatie,
(hierna: SONT),
niet verschenen.
1. Inleiding
1.1
Deze zaak over het Nederlandse systeem van de thuiskopievergoeding4., dat is gebaseerd op art. 5 lid 2 sub b van de Auteursrechtrichtlijn5.(Arl) en is geïmplementeerd in art. 16c van de Auteurswet (Aw), komt terug na prejudiciële verwijzing uit Luxemburg6.en zorgt na beantwoording van de prejudiciële vragen niet meer voor veel hoofdbrekens. De vraag is of bij het bepalen van de thuiskopievergoeding rekening mag worden gehouden met de schade die het gevolg is van het maken van kopieën uit “illegale” of “niet-geautoriseerde” (d.w.z. met schending van het auteursrecht tot stand gekomen) bronnen. Nee, aldus het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Dat is ook wat de eisers in deze zaak, kort gezegd fabrikanten en importeurs van blanco gegevensdragers, hadden aangevoerd, maar op dit punt zijn ze in appel niet in het gelijk gesteld. Na het prejudiciële arrest zijn partijen het er (terecht) over eens dat het principale cassatieberoep dient te slagen. Het voorwaardelijk ingestelde incidentele cassatieberoep is door Thuiskopie na en vanwege het verwijzingsarrest ingetrokken en behoeft geen inhoudelijke bespreking meer. Er resteert ook nog kostenkwestie.
1.2
Een week na het prejudiciële arrest uit Luxemburg heeft toenmalig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven een brief geschreven aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de betekenis van dit arrest voor de Nederlandse regelgeving7.. In deze brief vermeldt hij dat het oordeel van het HvJEU (dat onmiddellijke werking heeft) volgens het kabinet niet tot aanpassing van art. 16c Aw noopt. De staatssecretaris stelt dat, omdat is gebleken dat het maken van een privé-kopie uit ongeoorloofde bron niet onder de werkingssfeer van art. 16c Aw valt, de rechthebbenden niet door middel van de thuiskopievergoeding mogen worden gecompenseerd voor de schade die zij ten gevolge van dergelijk privé-kopiëren lijden. Art. 16c lid 6 Aw bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regelen kunnen worden gegeven en voorwaarden worden gesteld ter uitvoering van het bepaalde in art. 16c Aw met betrekking tot de hoogte, verschuldigdheid en vorm van de billijke vergoeding. De destijds geldende AMvB die de hoogte van de thuiskopievergoeding vaststelde (het Besluit van 23 oktober 20128.) strekte er mede toe rechthebbenden voor schade ten gevolge van privé-kopieën uit ongeoorloofde bron te compenseren. Deze AMvB moet daarom zo spoedig mogelijk worden aangepast, zo vermeldt ook de brief van de staatssecretaris. SONT heeft onderzocht welke vergoedingen passend zijn na het prejudiciële arrest. Dit heeft geleid tot een generieke verlaging van 30%9.van alle tarieven die golden als billijke vergoeding uit het Besluit van 23 oktober 201210.. De huidige tarieven zijn opgenomen in het nieuwe Besluit van 28 oktober 201411.. Stichting Brein heeft op de dag dat het prejudiciële arrest is gewezen op haar website aangegeven haar handhavingsbeleid niet te zullen wijzigen naar aanleiding van het arrest. Zij blijft zich richten op de illegale winkels op internet en niet op downloadende gebruikers12.. Een veel gehoord geluid uit de praktijk na het prejudiciële arrest is dat de uitkomst voor rechthebbenden ongunstig uitpakt, nu zij minder vergoeding zullen ontvangen, terwijl het illegale downloaden gewoon doorgaat. Voor het vergoedingsrecht komt weliswaar een verbodsrecht in de plaats, maar daarvan zijn de handhavingsmogelijkheden beperkt13..
2. Feiten en procesverloop
2.1
Volgens rov. 4 van het verwijzingsarrest wordt in cassatie, kort recapitulerend, van het volgende uitgegaan. Art. 1 Aw kent de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst (of diens rechtverkrijgenden) het uitsluitende recht toe een dergelijk werk te reproduceren. Art. 16c lid 1 Aw beperkt dit reproductierecht in zoverre dat een thuiskopie niet als inbreuk op het auteursrecht van de maker van het betreffende werk wordt beschouwd. Het daaropvolgende lid bepaalt dat voor een dergelijke thuiskopie een “billijke vergoeding” verschuldigd is aan de maker (of diens rechtverkrijgenden). Deze thuiskopievergoeding moet door de fabrikanten of importeurs van voorwerpen bedoeld in art. 16c lid 2 Aw (lege of blanco informatiedragers zoals CD’s en CD-R’s) worden betaald aan Thuiskopie, de rechtspersoon die volgens art. 16d Aw met de inning en verdeling van de thuiskopievergoedingen is belast. SONT is de op grond van art. 16e Aw door de minister aangewezen stichting die de hoogte van de thuiskopievergoeding vaststelt.
ACI c.s. zijn importeurs en/of fabrikanten van dergelijke voorwerpen die de thuiskopievergoeding aan Thuiskopie moeten voldoen. In deze zaak staat hun vordering centraal dat voor recht wordt verklaard dat de in art. 16c Aw bedoelde billijke vergoeding uitsluitend is bedoeld om nadeel te compenseren dat rechthebbenden ondervinden van reproductiehandelingen die binnen het toepassingsbereik van art. 16c lid 1 Aw vallen en dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met schade die het gevolg is van kopiëren uit een illegale bron.
2.2
In het verwijzingsarrest van 21 september 2012 stelde Uw Raad in het kader van (onder meer) onderdeel I.1 en I.3 van het principale cassatieberoep de navolgende prejudiciële vragen aan het hof in Luxemburg:
“1. Dient art. 5 lid 2, aanhef en onder b – al dan niet in verbinding met art. 5 lid 5 – Auteursrechtrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig – dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden – ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen?14.
2. a. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, kan toepassing van de 'driestappentoets', bedoeld in art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, dan aanleiding vormen om de werkingssfeer van de beperking van art. 5 lid 2 uit te breiden, of kan die toepassing slechts ertoe leiden de reikwijdte van de beperking terug te dringen?15.
b. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, is dan een regel van nationaal recht die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties ingevolge art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn geoorloofd is – en zonder dat die regel afbreuk doet aan het verbodsrecht van de rechthebbende en diens aanspraak op schadevergoeding – strijdig met art. 5 Auteursrechtrichtlijn, dan wel met enige andere regel van Europees recht?16.
Is voor de beantwoording van deze vraag, in het licht van de 'driestappentoets' van art . 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, van belang dat technische voorzieningen om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan (nog) niet beschikbaar zijn?”17.
2.3
Het HvJEU meent dat Uw Raad met vragen 1 en 2 in wezen wenst te vernemen of het Unierecht en met name art. 5 lid 2 onder b jo. lid 5 Arl aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als de onze, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is (punt 20). Het antwoord van het HvJEU op de aldus begrepen vraag luidt als volgt:
“1) Het Unierecht, en met name artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij juncto lid 5 van dat artikel, dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.”
2.4
Het Hof kwam daartoe door eerst in punt 25 te bezien of toepassing van de driestappentoets uit art. 5 lid 5 Arl aanleiding kan vormen om de werkingssfeer van de beperking van art. 5 lid 2 uit te breiden of alleen om terug te dringen: art. 5 lid 5 Arl geeft volgens het Hof alleen een nadere precisering van de voorwaarden voor toepassing van de door art. 5 lid 2 Arl toegestane uitzonderingen en beperkingen van het reproductierecht. Dit mondt in punten 26 en 27 uit in het volgende:
“26 Bijgevolg is artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 niet bedoeld om effect te hebben op de materiële inhoud van de onder artikel 5, lid 2, van deze richtlijn vallende bepalingen, en met name niet om de reikwijdte van de daarin voorziene uitzonderingen en beperkingen uit te breiden.
27 Voorts blijkt uit punt 44 van de considerans van richtlijn 2001/29 dat de wetgever van de Unie voor ogen had dat de lidstaten, wanneer zij voorzien in de in deze richtlijn bedoelde uitzonderingen en beperkingen, het toepassingsgebied daarvan nog meer zouden beperken wanneer het gaat om bepaalde nieuwe vormen van gebruik van door het auteursrecht beschermde werken en ander materiaal. Noch dit punt van de considerans, noch enige andere bepaling van deze richtlijn voorziet daarentegen in de mogelijkheid voor de lidstaten om het toepassingsgebied van dergelijke uitzonderingen of beperkingen uit te breiden.”
In punten 25-27 is daarmee prejudiciële vraag 2.a beantwoord: toepassing van de driestappentoets uit art. 5 lid 5 Arl kan de werkingssfeer van de beperking van art. 5 lid 2 Arl niet uitbreiden, maar er alleen toe leiden dat de reikwijdte van de beperking wordt teruggedrongen.
2.5
Volgens punten 28-41 is de privékopie-exceptie uit art. 5 lid 2 Arl niet van toepassing op kopieën voor privégebruik uit illegale bron, waarmee prejudiciële vraag 1 wordt beantwoord: art. 5 lid 2 onder b Arl moet niet zo worden uitgelegd, dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon; de juiste uitleg is dat die beperking slechts geldt voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken natuurlijke persoon ter beschikking zijn gekomen. Deze overwegingen luiden aldus:
“28 Meer in het bijzonder kunnen de lidstaten krachtens artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 voorzien in een uitzondering op het exclusieve reproductierecht van de auteur met betrekking tot zijn werk ten aanzien van de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt. En zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk (hierna: “uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik”).
29 Deze bepaling spreekt zich er evenwel niet uitdrukkelijk over uit of de bron waaruit een reproductie van het werk kan zijn vervaardigd, al dan niet geoorloofd is.
30 Derhalve moeten de bewoordingen van voornoemde bepaling worden uitgelegd volgens het beginsel van strikte uitlegging, zoals in herinnering is gebracht in punt 23 van het onderhavige arrest.
31 Een dergelijke uitlegging vereist dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus wordt verstaan dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik de houders van het auteursrecht weliswaar verbiedt hun uitsluitende recht om reproducties toe te staan of te verbieden uit te oefenen tegenover personen die privékopieën van hun werken vervaardigen, doch zich er niettemin tegen verzet dat deze bepaling in die zin wordt opgevat dat zij, boven op deze uitdrukkelijk vastgelegde beperking, aan de houders van het auteursrecht de verplichting oplegt om de rechtsschendingen te gedogen waarmee de vervaardiging van privékopieën gepaard kan gaan.
32 Deze conclusie vindt bovendien steun in de context waarin artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/129 past, alsmede in de doelstellingen ervan.
33 In dit verband volgt enerzijds uit punt 32 van de considerans van richtlijn 2001/29 dat de in artikel 5 daarvan vastgelegde lijst van uitzonderingen een evenwicht moet verzekeren tussen de rechtstradities in de lidstaten en een goed functionerende interne markt.
34 Dit betekent dat het de lidstaten vrijstaat om – overeenkomstig hun rechtstradities – de verschillende uitzonderingen waarin artikel 5 van richtlijn 2001/29 voorziet al dan niet in te voeren, maar dat zij, wanneer zij eenmaal hebben besloten een bepaalde uitzondering in te stellen, deze coherent dienen toe te passen, zodat die uitzondering geen afbreuk doet aan de met richtlijn 2001/29 nagestreefde doelstellingen, bestaande in het verzekeren van de goede werking van de interne markt.
35 Indien het de lidstaten vrij zou staan al dan niet een wettelijke regeling vast te stellen op grond waarvan reproducties voor privégebruik ook mogen zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron, dan zou dit duidelijk afbreuk doen aan de goede werking van de interne markt.
36 Anderzijds blijkt uit punt 22 van de considerans van deze richtlijn dat de doelstelling van een werkelijke steun aan de verspreiding van cultuur niet mag worden gerealiseerd met middelen die ten koste gaan van een strikte bescherming van de rechten of door het gedogen van illegale vormen van distributie van nagemaakte of vervalste werken.
37 Derhalve kan een nationale wettelijke regeling die geen enkel onderscheid maakt tussen kopieën voor privégebruik die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen, en kopieën voor privégebruik die zijn vervaardigd uit nagemaakte of vervalste bronnen, niet worden gedoogd.
38 Toepassing van een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt al naargelang de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie al dan niet geoorloofd is, kan bovendien inbreuk maken op bepaalde, in artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 gestelde voorwaarden.
39 Ten eerste zou immers het aanvaarden dat dergelijke reproducties kunnen zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron de verspreiding van nagemaakte of vervalste werken aanmoedigen en daardoor noodzakelijkerwijze de omvang van de verkopen van, of andere legale transacties met betrekking tot, beschermde werken verminderen, zodat afbreuk zou worden gedaan aan de normale exploitatie daarvan.
40 Ten tweede kan de toepassing van een dergelijke nationale wettelijke regeling, gelet op de vaststelling in punt 31 van het onderhavige arrest, een ongerechtvaardigd nadeel opleveren voor de houders van het auteursrecht.
41 Uit het voorgaande volgt dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op kopieën voor privégebruik die zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron.”
2.6
De tweede alinea van prejudiciële vraag 2.b vindt beantwoording in punten 42-46. Voor de beoordeling van richtlijnconformiteit van art. 16c Aw is de beschikbaarheid van technische voorzieningen bedoeld in art. 6 Arl, waarnaar wordt verwezen in art. 5 lid 2 onder b Arl, niet relevant. Dus voor beantwoording van prejudiciële vraag 2.b eerste alinea (zie hierna) is niet van belang dat technische voorzieningen om ongeoorloofde privékopieën te verhinderen (nog) niet beschikbaar zijn. Het Hof:
“42 Binnen diezelfde context van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 wenst de verwijzende rechter ook te vernemen of voor de beoordeling van de verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, rekening moet worden gehouden met het feit dat technische voorzieningen in de zin van artikel 6 van deze richtlijn, waarnaar artikel 5, lid 2, sub b, van voornoemde richtlijn verwijst, op het moment waarop deze regeling werd ingevoerd niet, althans nog niet, bestonden.
43 In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat de „technische voorzieningen” waarnaar artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 verwijst, tot doel hebben de door de rechthebbenden niet toegestane handelingen te beperken, dat wil zeggen een correcte toepassing van deze bepaling te verzekeren en aldus de handelingen te beletten die niet de strikte voorwaarden van die bepaling in acht nemen (zie in die zin arrest VG Wort e.a., C‑457/11–C‑460/11, EU:C:2013:426, punt 51).
44 Bovendien staat het, aangezien het de lidstaten zijn – en niet de rechthebbenden – die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik instellen en die toestaan dat voor het maken van deze kopieën gebruik wordt gemaakt van beschermde werken of ander beschermd materiaal, bijgevolg aan de lidstaat die door de instelling van deze uitzondering het kopiëren voor privégebruik heeft toegestaan, te verzekeren dat die uitzondering correct wordt toegepast en aldus handelingen waarvoor de rechthebbenden geen toestemming hebben gegeven, te beperken (zie in die zin arrest VG Wort e.a., EU:C:2013:426, punten 52 en 53).
45 Uit de punten 39 en 40 van het onderhavige arrest volgt dat een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is, geen correcte toepassing van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik kan verzekeren. De omstandigheid dat er geen enkele technische voorziening bestaat om de vervaardiging van ongeoorloofde privékopieën te bestrijden, kan aan deze vaststelling geen afbreuk doen.
46 Hieruit volgt dat voor de beoordeling van de verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, geen rekening hoeft te worden gehouden met het feit dat de technische voorzieningen in de zin van artikel 6 van richtlijn 2001/29, waarnaar artikel 5, lid 2, sub b, van voornoemde richtlijn verwijst, niet, of nog niet, bestaan.”
2.7
Prejudiciële vraag 2.b, eerste alinea vindt beantwoording in punten 47-57. Een nationale regeling waarin voor de berekening van de privékopieheffing niet wordt onderscheiden tussen kopieën uit legale en illegale bron is niet richtlijnconform; die heffing mag niet mede worden berekend op grond van de schade veroorzaakt door kopieën uit illegale bron. Dus een nationale regeling die ertoe strekt dat voor reproducties door een natuurlijk persoon voor privégebruik zonder commercieel oogmerk een billijke vergoeding is verschuldigd ongeacht of die reproducties volgens art. 5 lid 2 Arl geoorloofd zijn, is strijdig met de richtlijn:
“47 Ten slotte wordt aan de conclusie van het Hof in punt 41 van dit arrest geen afbreuk gedaan door de voorwaarde van de „billijke compensatie”, als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29.
48 In dit verband dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat ingevolge deze bepaling de lidstaten die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in hun nationale recht invoeren, dienen te voorzien in de betaling van een „billijke compensatie” aan de rechthebbenden.
49 Voorts zij eraan herinnerd dat een uitlegging van deze bepaling in die zin dat het de lidstaten die een dergelijke in het Unierecht vastgestelde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik hebben ingevoerd – in het kader waarvan volgens de punten 35 en 38 van de considerans van die richtlijn het begrip „billijke compensatie” een essentieel element is – vrij zou staan om de parameters daarvan op incoherente, niet-geharmoniseerde en mogelijkerwijze van lidstaat tot lidstaat verschillende wijze nader in te vullen, zou indruisen tegen het doel van die richtlijn, dat erin bestaat bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij te harmoniseren en te voorkomen dat de mededinging op de interne markt door de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten wordt vervalst (zie in die zin arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punten 35 en 36).
50 Een dergelijke compensatie heeft volgens de rechtspraak van het Hof tot doel de auteurs schadeloos te stellen voor het kopiëren, zonder hun toestemming, van hun beschermde werken voor privégebruik, zodat zij moet worden beschouwd als de tegenprestatie voor de schade die auteurs lijden als gevolg van de vervaardiging van dergelijke door hen niet toegestane kopieën (zie in die zin arrest Padawan, EU:C:2010:620, punten 30, 39 en 40).
51 Derhalve is de persoon die deze schade heeft veroorzaakt, dat wil zeggen de persoon die de kopie van het beschermde werk zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende heeft vervaardigd, in beginsel verplicht de geleden schade te vergoeden, door het bekostigen van de compensatie die aan die rechthebbende zal worden betaald (zie in die zin arresten Padawan, EU:C:2010:620, punt 45, en Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 26).
52 Het Hof heeft evenwel aanvaard dat, gelet op de praktische moeilijkheden waarmee een dergelijk stelsel van billijke compensatie gepaard gaat, het de lidstaten vrijstaat om met het oog op de financiering van die billijke compensatie een vergoeding in te voeren die niet rechtstreeks door de betrokken particulieren dient te worden betaald, maar door de personen die het bedrag van deze vergoeding kunnen doorberekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van installaties, apparaten en dragers, of in de prijs van de verleende reproductiedienst, zodat de last van de vergoeding uiteindelijk zal worden gedragen door de privégebruiker die deze prijs betaalt (zie in die zin arresten Padawan, EU:C:2010:620, punt 46 en 48, en Stichting de Thuiskopie, EU:C:2011:397, punten 27 en 28).
53 In de tweede plaats blijkt uit punt 31 van de considerans van richtlijn 2001/29 dat het door de betrokken lidstaat ingevoerde vergoedingsstelsel een rechtvaardig evenwicht moet waarborgen tussen de rechten en belangen van de auteurs – de ontvangers van de billijke compensatie – enerzijds, en de rechten en belangen van de gebruikers van beschermd materiaal anderzijds.
54 Een stelsel van vergoedingen voor het kopiëren voor privégebruik als aan de orde in het hoofdgeding, waarin voor de berekening van de billijke compensatie die aan de ontvangers ervan is verschuldigd geen onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is, eerbiedigt niet het in het vorige punt genoemde rechtvaardige evenwicht.
55 In een dergelijk stelsel wordt de veroorzaakte schade, en dus het bedrag van de billijke compensatie die aan de ontvangers is verschuldigd, immers berekend op grondslag van de aan auteurs toegebrachte schade, zowel veroorzaakt door reproducties voor privégebruik die zijn vervaardigd uit een geoorloofde bron, als veroorzaakt door reproducties die zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron. Het aldus berekende bedrag wordt vervolgens uiteindelijk doorberekend in de prijs die de gebruikers van beschermd materiaal betalen op het moment waarop aan hen installaties, apparaten en dragers ter beschikking worden gesteld waarmee privékopieën kunnen worden vervaardigd.
56 Alle gebruikers die dergelijke installaties, apparaten en dragers verwerven, worden dus indirect bestraft aangezien zij – doordat zij de lasten dragen van een vergoeding die wordt vastgesteld zonder dat er rekening mee is gehouden of de bron waaruit dergelijke reproducties zijn vervaardigd, al dan niet geoorloofd is – noodzakelijkerwijze meebetalen aan de compensatie van de schade die wordt veroorzaakt door uit een ongeoorloofde bron vervaardigde reproducties voor privégebruik die niet zijn toegestaan door richtlijn 2001/29, en aldus worden gedwongen om aanzienlijke extra kosten voor hun rekening te nemen teneinde privékopieën te kunnen vervaardigen die vallen onder de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn voorziene uitzondering.
57 Een dergelijke situatie kan niet worden geacht te voldoen aan de voorwaarde inzake het rechtvaardige evenwicht dat moet worden gevonden tussen de rechten en belangen van de ontvangers van de billijke compensatie enerzijds, en de rechten en belangen van deze gebruikers anderzijds.”
2.8
Tussen partijen rees ook de vraag of Thuiskopie in deze procedure aanspraak kon maken op vergoeding van de proceskosten op basis van art. 1019h Rv. Over toepassing van de Handhavingsrichtlijn18.in onze zaak is door Uw Raad deze prejudiciële vraag gesteld:
“3. Is de Handhavingsrichtlijn van toepassing op een geding als het onderhavige, waarin - nadat een lidstaat op de voet van art. 5 lid 2 onder b Auteursrechtrichtlijn de verplichting tot het afdragen van de in die bepaling bedoelde fair compensation heeft opgelegd aan producenten en importeurs van dragers die geëigend en bestemd zijn voor de reproductie van werken, en heeft bepaald dat die fair compensation dient te worden afgedragen aan een door die lidstaat aangewezen organisatie die met de heffing en verdeling van de fair compensation is belast – door betalingsplichtigen wordt gevorderd dat de rechter ten aanzien van bepaalde in geschil zijnde omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van de fair compensation, verklaringen voor recht geeft ten laste van de bedoelde organisatie, die zich daartegen verweert?”
2.9
Deze vraag beantwoordt het Hof ontkennend, omdat het oordeelt dat in een dergelijke procedure geen IE-rechten worden gehandhaafd:
“2) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, moet aldus worden uitgelegd dat deze niet van toepassing is op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij de verwijzende rechter vorderen dat hij verklaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten, en die zich daartegen verweert.”
Het Hof kwam tot deze beantwoording van prejudiciële vraag 3 in de punten 59-65:
“59 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2004/48 aldus moet worden uitgelegd dat deze van toepassing is op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij die rechter vorderen dat hij verklaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de rechthebbenden, en die zich daartegen verweert.
60 Er zij aan herinnerd dat richtlijn 2004/48 blijkens artikel 1 ervan beoogt de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen door de invoering van verschillende maatregelen, procedures en rechtsmiddelen in de lidstaten.
61 Het Hof heeft geoordeeld dat de bepalingen van richtlijn 2004/48 niet beogen alle aspecten betreffende de intellectuele-eigendomsrechten te regelen, maar alleen de aspecten die inherent zijn aan enerzijds de handhaving van deze rechten en anderzijds de inbreuken op die rechten, door te eisen dat doeltreffende rechtswegen bestaan om elke inbreuk op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen, te doen staken of te verhelpen (zie arrest Bericap Záródástechnikai, C‑180/11, EU:C:2012:717, punt 75).
62 Zoals overigens ook blijkt uit artikel 2, lid 1, van richtlijn 2004/48, waarborgen de bepalingen daarvan derhalve enkel de handhaving van de verschillende rechten van de personen die intellectuele-eigendomsrechten verkregen hebben, te weten de houders van dergelijke rechten, en kunnen zij niet in die zin worden uitgelegd dat zij beogen de verschillende maatregelen en procedures te regelen die ter beschikking worden gesteld van personen die zelf geen houders van dergelijke rechten zijn, en die niet alleen een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht betreffen (zie in die zin arrest Bericap Záródástechnikai, EU:C:2012:717, punt 77).
63 Aan een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, die betrekking heeft op de reikwijdte van het stelsel van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, alsmede op de gevolgen hiervan voor de heffing en verdeling van de billijke compensatie die ingevolge artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet worden betaald door importeurs en/of fabrikanten van blanco informatiedragers, ligt geen vordering ten grondslag die is ingesteld door rechthebbenden teneinde elke inbreuk op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen, te doen staken of te verhelpen, maar een vordering die is ingesteld door marktdeelnemers ter zake van de billijke compensatie die zij dienen te betalen.
64 In deze omstandigheden is richtlijn 2004/48 niet van toepassing.
65 Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat richtlijn 2004/48 aldus moet worden uitgelegd dat deze niet van toepassing is op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij de verwijzende rechter vorderen dat hij verklaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten, en die zich daartegen verweert.”
2.10
Partijen hebben naar aanleiding van het prejudiciële arrest nadere schriftelijke toelichtingen gegeven. Vervolgens hebben ACI c.s. nader gerepliceerd.
3. Verdere bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Onderdeel I.1 is in rov. 5.2.1 van het verwijzingsarrest door Uw Raad als volgt samengevat:
“5.2.1 (...) (Onderdeel I.1) bestrijdt langs verschillende wegen de door het hof aan art. 16c Aw gegeven uitleg met het betoog dat de in art. 5 lid 2 ARtl neergelegde beperking zich niet uitstrekt tot kopiëren uit illegale bron, ook niet bij toepassing van de driestappentoets. De onderdelen I.1.1 -1.2 betogen daartoe dat art. 5 lid 2 onder b de eis dat sprake moet zijn van een legale bron niet expliciet stelt, aangezien dat door de ontwerpers van de richtlijn een vanzelfsprekende eis werd geacht zoals ook voortvloeit uit HvJEU 21 oktober 2010 (Padawan, eerder aangehaald)19.. Bovendien valt in de meeste lidstaten die een thuiskopieregeling kennen, de illegale bron daar niet onder en zou een dergelijke uitleg – het opleggen van een wettelijke (dwang)licentie ten behoeve van individuele private belangen tegenover een slechts beperkte vergoedingsaanspraak – een anomalie opleveren in het licht van de bescherming van de intellectuele eigendom die uit art 1 Eerste Protocol bij het EVRM voortvloeit.
Onderdeel I.1.3 klaagt dat het hof in rov. 7.11 een te eenzijdige grammaticale uitleg van de tekst van art. 5 lid 2 onder b ARtl hanteert door te overwegen dat uit het ontbreken van een expliciet onderscheid tussen de kopie uit legale en illegale bron is af te leiden dat alleen het bepaalde in lid 5 (de driestappentoets) zou kunnen leiden tot een uitsluiting van de exceptie met betrekking tot de illegale thuiskopie.
De onderdelen I.1.4 en I.1.5 voeren motiveringsklachten aan, inhoudende dat het hof zich in rov. 7.10 slechts baseert op het up- en downloaden en daarmee een vertekend beeld geeft van de onderhavige problematiek van het illegaal kopiëren, die zoals algemeen bekend mag worden verondersteld, nog steeds toeneemt, waardoor zijn oordeel onbegrijpelijk is.”
3.2
De subonderdelen I.1.1-1.2 slagen voor zover deze klagen dat de in art. 5 lid 2 sub b Arl neergelegde beperking zich niet uitstrekt tot kopiëren uit illegale bron, zo volgt uit punt 41 van het prejudiciële arrest, dat duidelijk heeft gemaakt dat art. 5 lid 2 onder b Arl niet van toepassing is op kopieën voor privégebruik uit illegale bron.
Ook onderdeel I.1.3 is in het licht van de punten 26 en 38-40 van het prejudiciële arrest terecht voorgesteld. Rov. 7.11 van het in cassatie bestreden arrest, waarin is geoordeeld dat art. 5 lid 2 onder b Arl geen onderscheid maakt naar legaliteit of illegaliteit van de bron van het te kopiëren werk, zodat alleen sprake is van strijd met de richtlijn als het downloaden uit illegale bron in strijd is met de driestappentoets uit art. 5 lid 5 Arl, is rechtens onjuist.
De motiveringsklachten uit subonderdelen I.1.4-1.5 zie ik niet opgaan om de reden die al is gegeven door A-G Huydecoper in diens conclusie20.voor het verwijzingsarrest onder 105 en 113: het betreft hier een rechtsoordeel, dat niet met motiveringsklachten kan worden bestreden.
3.3
Subonderdeel I.2 stelt dat het hof in rov. 7.10 en 7.14 van het bestreden arrest de essentiële stellingen van ACI c.s. heeft gepasseerd dat de in art. 16c AW neergelegde ministeriële visie op de toelaatbaarheid volgens art. 5 lid 2 sub b jo. lid 5 Arl van privé-kopiëren uit illegale bron niet alleen in strijd is met derde stap, maar ook met de eerste en tweede stap van de driestappentoets van art. 5 lid 5 Arl.
3.4
ACI c.s. hebben geen belang bij de behandeling van subonderdeel I.2. Hoe het Haagse hof heeft getoetst of de thuiskopieregeling in strijd is met de driestappentoets uit art. 5 lid 5 Arl, doet niet meer ter zake, omdat het arrest al op grond van subonderdeel I.1 moet worden vernietigd, nu geen rekening mag worden gehouden met kopiëren uit illegale bron.
3.5
Subonderdeel I.3 klaagt in subonderdeel I.3.1 dat het hof in rov. 7.14 miskent dat de driestappentoets alleen aanleiding kan zijn om een wettelijke beperking terug te dringen en niet om het verder te beperken door een privékopieerhandeling uit illegale bron onder de uitzondering voor privékopiëren te brengen (vgl. rov. 5.4.4 van het verwijzingsarrest). Uit de beantwoording van prejudiciële vraag 2.a in de punten 25-27 van het prejudiciële arrest volgt dat deze klacht slaagt. De overige sub-subonderdelen bouwen voort op en richten deelklachten tegen de art. 5 lid 2 sub b jo. lid 5 Arl toets van het hof, die zoals we zagen uitgaat van een verkeerd uitgangspunt, zodat ACI c.s. geen belang hebben bij cassatie op deze deelpunten, zodat die buiten beschouwing kunnen blijven.
3.6
Onderdeel II is in het verwijzingsarrest al gegrond bevonden (rov. 5.1.1 – 5.1.3).
3.7
Onderdeel III bevat een louter voortbouwende klacht en slaagt zodoende ook, voor zover onderdelen I en II opgaan.
3.8
Nu het incidentele cassatieberoep is ingetrokken (nadere s.t. zijdens Thuiskopie onder 3.5), behoeft dat geen inhoudelijke bespreking meer. Het heeft nog wel een kostenstaartje, dat aan de orde komt bij de bespreking van de art. 1019h Rv kwestie.
3.9
Nu het principale cassatieberoep in zoverre slaagt, dient de afgewezen verklaring voor recht (in hoger beroep na eisvermeerdering bij MvG onder II.A) dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met de schade die het gevolg is van illegaal kopiëren uit een illegale bron, alsnog te worden toegewezen.
3.10
Uw Raad kan de zaak zelf afdoen. Het gaat hier om een zuiver rechtsoordeel, waarvoor geen feitelijke beoordeling meer nodig is21.. Daartoe behoeft het bestreden arrest alleen in zoverre te worden vernietigd, dat tevens wordt toegewezen de gevorderde verklaring voor recht in hoger beroep onder II.A “...dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met de schade die het gevolg is van illegaal kopiëren (incl. downloaden) uit een illegale bron”.
4. Proceskostenveroordeling
4.1
Thuiskopie maakt in cassatie aanspraak op vergoeding van proceskosten volgens art. 1019h Rv. ACI c.s. menen dat de Handhavingsrichtlijn (art. 1019h Rv vloeit voort uit art. 14 daarvan) in deze zaak toepassing mist. Uit het antwoord op de daartoe gestelde derde prejudiciële vraag (zie hiervoor in 2.8 en 2.9) volgt dat ACI c.s. gelijk hebben.
4.2
In haar nadere s.t. verzoekt Thuiskopie Uw Raad de kosten in cassatie te compenseren, omdat Thuiskopie haar incidenteel cassatieberoep intrekt en tegen het onderdeel van het principaal cassatiemiddel geen bezwaren inbrengt. Bij nadere repliek hebben ACI c.s. dit verzoek bestreden, omdat Thuiskopie de onjuiste beslissing waarvan ACI c.s. in principaal cassatieberoep zijn gekomen heeft uitgelokt en in cassatie heeft verdedigd. Daarnaast hebben ACI c.s. kosten gemaakt voor verweer in het incidenteel cassatieberoep. Volgens ACI c.s. dient Thuiskopie bij afdoening van de zaak door Uw Raad als in het ongelijk gestelde partij ook te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4.3
Nu een proceskostenveroordeling volgens art. 1019h Rv in deze cassatieprocedure niet aan de orde is, zijn de algemene regels van art. 237-245 Rv – middels de schakelbepaling van art. 418a Rv – van toepassing (liquidatietarief). In afwijking van deze regels laat art. 419 lid 4 Uw Raad de vrijheid te beslissen omtrent de proceskosten zoals hij vermeent te behoren22.. Van deze bevoegdheid maakt Uw Raad spaarzaam gebruik en toepassing is beperkt tot compensatie van kosten in cassatie. Uit Informatiebeheergroep/Groenhart23.volgt dat deze regeling geen vrijheid geeft om met betrekking tot de kostenveroordeling in lagere instanties van de gewone regels af te wijken. Compassie met de verliezende partij lijkt de drijfveer te zijn voor toepassing van art. 419 lid 4 Rv24.. Onze zaak geeft daar naar ik meen geen aanleiding toe. Thuiskopie heeft het incidentele cassatieberoep pas ingetrokken nadat uit het prejudiciële arrest bleek dat dit beroep geen kans van slagen had en er geen steekhoudend verweer mogelijk was tegen het principale beroep. Dan komt kostencompensatie niet aan de orde. Tot aan het Luxemburgse arrest heeft Thuiskopie verweer gevoerd en ACI c.s. hadden ook al gerespondeerd op het incidentele cassatieberoep25.van Thuiskopie. Zodoende dient Thuiskopie als verliezende partij te worden veroordeeld in de kosten van zowel het principale beroep (dat slaagt) als het incidentele cassatieberoep (dat faalt).
4.4
In geval van vernietiging van de uitspraak van de rechter in vorige instantie wordt de verliezende partij vaak ook veroordeeld in de kosten van die vorige instantie26.. Nu het bestreden arrest alleen behoeft te worden vernietigd voor zover de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot het kopiëren uit illegale bron is afgewezen, kan de kostenveroordeling van het Haagse hof naar ik meen in stand blijven, nu het dictum van het arrest a quo alsdan verder niet wordt vernietigd.
5. Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening door Uw Raad op de wijze zoals in deze conclusie aangegeven in 3.10, 4.3 en 4.4.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑11‑2016
Deze partij werd in het verwijzingsarrest aangeduid met Philips Consumer Electronics B.V., maar handelt na een fusie onder de naam Philips Consumer Lifestyle B.V. Het beroep van Thuiskopie op haar niet-ontvankelijkheid is verworpen, vgl. rov. 3.4 van het verwijzingsarrest van 21 september 2012.
Deze partijen zijn vermeld onder hun huidige namen. Sony Europe Ltd. (voorheen: Sony Benelux B.V.) is niet ontvankelijk verklaard, vgl. rov. 3.5 van het verwijzingsarrest, zodat deze niet langer als eiseres staat vermeld. Uit het centraal insolventieregister blijkt dat de onder 1 en 3 vermelde partijen failliet zijn verklaard; nu Thuiskopie geen schorsing heeft verzocht om de curatoren op te roepen en de curatoren het geding niet zelf hebben overgenomen, kunnen deze gefailleerden volgens de regeling uit art. 27 Fw de procedure voortzetten, waarbij art. 25 lid 2 Fw de eventuele gevolgen na uitspraak regelt.
De “billijke vergoeding” die in art. 16c lid 2 Aw is voorgeschreven als tegemoetkoming voor het feit dat particulieren “thuiskopieën” mogen maken van beschermd werk. Een “thuiskopie” is volgens art. 16c lid 1 Aw het reproduceren van een werk op een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, PB L 167/10.
Het verwijzingsarrest: HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, NJ 2012/532, AB 2012/367, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, IER 2013/14, m.nt. H.M.H. Speyart, waarop is gevolgd: HvJEU 10 april 2014, C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254, NJ 2016/185, m.nt. P.B. Hugenholz, IER 2015/4, m.nt. A. Ringnalda, zeer kritische noten allebei.
Brief van F. Teeven gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 17 april 2014, kenmerk 508334.
Besluit van 23 oktober 2012, houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, Staatsblad 2012, 505.
De nota van toelichting bij het Besluit van 28 oktober 2014, houdende wijziging van het Besluit van 23 oktober 2012 tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet (Staatsblad 2014, 410), vermeldt dat de SONT bij deze verlaging rekening heeft gehouden met het prejudiciële arrest, maar ook met de in de praktijk geconstateerde sterk verminderde ontduiking, en met de omstandigheid dat minder aanvragen zijn gedaan voor teruggave in verband met professioneel gebruik.
Zie voetnoot 8.
Besluit van 28 oktober 2014, houdende wijziging van het Besluit van 23 oktober 2012 tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, Staatsblad 2014, 410.
http://www.anti-piracy.nl/nieuws.php?id=322 (gepubliceerd op 10 april 2014).
Zie de kritische IER-noot van Ringnalda onder het prejudiciële arrest, vindplaats voetnoot 6 (IER 2015/4) onder 5. Zie verder de al even kritische NJ-noot van Hugenholz onder o.m. het prejudiciële arrest (in feite onder HvJEU 5 maart 2015, C-463/12, ECLI:EU:C:2015:144 (Bandkopi/Nokia Denmark), NJ 2016/186), onder het kopje “ACI Adam/Thuiskopie” en Van Groenendaal en Blokhuis, Het downloadverbod en de thuiskopievergoeding, Tijdschrift voor Internetrecht, september 2014, nr. 4, onder 12 en 14. Zie m.b.t. de (beperkte) handhavingsmogelijkheden ook M. Shahid, Downloadverbod; einde illegaal downloadgenot? – Het arrest ACI Adam BV e.a. inzake de thuiskopievergoeding, NtEr september 2014, nr. 7, p. 213-215.
Beantwoord in punten 28-41 van het prejudiciële arrest.
Beantwoord in punten 25-27 van dat arrest.
Beantwoord in punten 47-57 van dat arrest.
Beantwoord in punten 42-46 van dat arrest.
Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, PB L 157/45. Gelet op de uitkomst van deze zaak in cassatie zoals bepleit in deze conclusie (Thuiskopie verliest) is dit niet van direct belang, maar het werkt door in het opgeworpen proceskostenaspect (zie hierna onder 4.).
HvJEU 21 oktober 2010, C-467/08, ECLI:EU:C:2010:620, NJ 2011/509, m.nt. P.B. Hugenholz, IER 2011/26, m.nt. K.J. Koelman (Padawan SL/SGAE).
Conclusie A-G Huydecoper vóór HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, NJ 2012/532, AB 2012/367, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, IER 2013/14, m.nt. H.M.H. Speyart. Zie ook (zoals door A-G Huydecoper aldaar aangehaald): HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1999, NJ 2014/262, m.nt. N.J Schrijver (Stichting Mothers of Srebrenica c.s./de Staat der Nederlanden), rov. 4.1.2.
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/298 en 302 en GS Burgerlijke Rechtsvordering, Korthals Altes, art. 422 Rv, aant. 1. Bij nadere s.t. onder 3.6 verduidelijkt Thuiskopie dat in deze zaak niet de vraag speelt of in Nederland bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding ook daadwerkelijk rekening is gehouden met kopieën uit illegale bron, waarvoor wel eerst een feitelijk partijdebat nodig zou zijn. Dat lijkt mij juist.
Winters, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 419, aant. 9.
HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1931, NJ 1998, 217, m.nt. M. Scheltema, AB 1996, 295, m.nt. T.G. Drupsteen (Informatiebeheergroep/Groenhart).
Zie cva voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep tevens verweer tegen het ontvankelijkheidsverweer zijdens ACI c.s. en de eerste s.t. onder 9.
Beroepschrift 08‑04‑2011
Hoge Raad der Nederlanden
CONCLUSIE VAN ANTWOORD, TEVENS HOUDENDE VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
inzake:
- 1.
de stichting STICHTING DE THUISKOPIE, gevestigd te Amsterdam (hierna: ‘Thuiskopie’),
verweerster in het principaal cassatieberoep, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
(hierna: ‘Thuiskopie’)
advocaat: Mr R.A.A. Duk
behandelend advocaten: Mrs T. Cohen Jehoram en V. Rörsch
tegen:
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ACI ADAM B.V, gevestigd te Maastricht,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALPHA INTERNATIONAL B.V., gevestigd te Lent,
- 3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AVC NEDERLAND B.V., gevestigd te Haarlemmermeer,
- 4.
de besloten vennootschap met beperke aansprakelijkheid B.A.S. COMPUTERS & COMPONENTEN B.V., gevestigd te Almere,
- 5.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DESPEC B.V.,
gevestigd te Sneek,
- 6.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXXON DATA MEDIA AND STORAGE B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
- 7.
de rechtspersoon naar Duits recht FUJI MAGNETICS B.V.,
gevestigd te Kleve (Duitsland),
- 8.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IMATION EUROPE B.V., gevestigd te Amsterdam,
- 9.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MAXELL BENELUX B.V., gevestigd te Amsterdam,
- 10.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PHILIPS CONSUMER ELECTRONICS B.V., gevestigd te Eindhoven,
- 11.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SONY BENELUX B.V., gevestigd te Badhoevedorp,
- 12.
de rechtspersoon naar Duits recht VERBATIM GmbH, gevestigd te Eschborn (Duitsland),
eiseressen in het principale cassatieberoep, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
(hierna tezamen: ACI c.s.)
advocaten: Mrs R.S. Meijer en A.M. van Aerde
en:
- 2.
de stichting STICHTING ONDERHANDELINGEN THUISKOPIEVERGOEDING,
gevestigd te 's‑Gravenhage (hierna: ‘SONT’), verweerster in het principaal cassatieberoep, advocaat:
1. Inleiding
1.1
Op grond van artikel 1 Auteurswet (Aw) is de maker van een werk als enige bevoegd zijn werk te verveelvoudigen (waaronder reproduceren of kopiëren). Dit recht van de auteur wordt hierna aangeduid als: het reproductierecht en houdt (onder meer) in, dat zonder toestemming van de maker geen kopieën van zijn werk mogen worden gemaakt, behoudens beperkingen bij de wet gesteld (zie bestreden arrest r.ov. 1.1).
1.2
Eén van de bij de wet gestelde beperkingen op het reproductierecht is neergelegd in artikel 16c Aw, dat ook wel wordt aangeduid als de ‘Thuiskopieregeling’. De leden 1 en 2 van artikel 16c Aw luiden als volgt.
- 1.
Als inbreuk op het auteursrecht op een werk (…) wordt niet beschouwd het reproduceren van het werk of een gedeelte ervan op een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.
- 2.
Voor het reproduceren, bedoeld in het eerste lid, is ten behoeve van de maker of diens rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd. De verplichting tot betaling van de vergoeding rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid.
1.3
In deze procedure gaat het — kort gezegd — over de randvoorwaarden en criteria die gelden voor het vaststellen van de hoogte van de thuiskopievergoeding die een fabrikant of importeur van blanco beeld- of geluidsdragers verschuldigd is op grond van de Thuiskopieregeling van artikel 16c Aw juncto artikel 10e WNR (hierna: de ‘thuiskopievergoeding’). Hierna zal steeds kortheidshalve verwezen worden naar het auteursrecht. Tenzij het tegendeel uit de tekst blijkt, wordt daaronder mede begrepen een verwijzing naar de naburige rechten.
2. Feiten in cassatie
2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende (door het Hof vastgestelde, dan wel als door Thuiskopie gestelde en door het Hof in het midden gelaten) feiten.
2.2
Vrijwel het gehele auteursrechtelijk beschermde wereldrepertoire aan met name muziek, films en boeken wordt op internet illegaal beschikbaar gesteld, dat wil zeggen zonder toestemming van rechthebbenden en zonder dat zij daarvoor een vergoeding ontvangen. Deze (muziek-, film- en andere) bestanden kunnen zeer eenvoudig, snel en gratis worden gekopieerd (gedownload) en zonder kwaliteitsverlies op een drager worden gezet. Door technische ontwikkelingen (o.a. snellere internetverbindingen, de groei van de beschikbare geheugencapaciteit van opslagmedia en nieuwe mogelijkheden tot bestandsuitwisseling via bijvoorbeeld zogenaamde ‘peer-to-peer’- of ‘BitTorrent’-netwerken) heeft dit (digitaal) (privé)kopiëren een hoge vlucht genomen, waarbij nog steeds minimaal ca. 95% van alle downloads van internet via illegale bron (uploads) plaatsvindt (MvA/MvG Thuiskopie, p. 12; pleitnota Thuiskopie appel 2.2; rapport werkgroep auteursrecht d.d. 17 juni 2009, productie 31, p. 19 e.v.). Het is evident (en onbetwist) dat auteursrechthebbenden enorme schade lijden als gevolg van dit massale kopieergedrag (CvA Thuiskopie 2,10; CvD Thuiskopie 2.1).
Naast de illegale upload, lopen de rechthebbenden immers inkomsten/gederfde licentievergoedingen mis door de download (de reproductie die wordt gemaakt van de illegale upload die opgeslagen wordt op een externe harde schijf en/of het geheugen van een computer) en de (vervolg-)kopieën van het gedownloade bestand indien deze vervolgens op blanco informatiedragers, zoals CD-R's, worden opgeslagen (pleitnota Thuiskopie appel 2.4 e.v.).
2.3
Het is praktisch onmogelijk het kopiëren in de privé-sfeer te verhinderen, ook als het gaat om privé-kopiëren uit illegale bron.
Technische voorzieningen voor kopieerbeveiliging zijn nog niet in voldoende mate beschikbaar en als die er al zijn, worden die mondjesmaat toegepast, door problemen daarmee bij gebruikers (bestreden arrest 6.11; CvD Thuiskopie 2.4; pleitnota Thuiskopie eerste aanleg 7.1). Bovendien zijn er om privacyredenen grote nadelen verbonden aan een intensieve handhaving van het auteursrecht in de privé-sfeer (zie bestreden arrest 7.13 en 7.14; MvA/MvG inc Thuiskopie 2.9, 9.4.2), terwijl ook de daarmee gemoeide kosten onevenredig hoog zouden zijn. Kopieerbeveiliging of handhaving in de privé-sfeer is dan ook geen reële optie, ook omdat het beveiligen en handhaven ieder draagvlak bij de consument verloren heeft (zie bestreden arrest 6.11 en 7.13; MvA/MvG inc Thuiskopie 3.1 e.v.; pleitnota Thuiskopie appel 7.3).
2.4
Voorts is het moeilijk te beoordelen of sprake is van een kopie uit legale of illegale bron (zie bestreden arrest 7.12; MvA/MvG inc Thuiskopie 2.9, 5.5; pleitnota Thuiskopie appel 2.5 e.v.).
Rechthebbenden ondervinden in elk geval evenveel schadelijke effecten van het privé-kopiëren uit illegale bron als van het kopiëren uit legale bron.(zie bestreden arrest 7.12; MvA/MvG inc Thuiskopie 5.5; pleitnota Thuiskopie appel 2.4 e.v.).
2.5
Tegen deze achtergrond is in Nederland naar aanleiding van de Auteursrechtrichtlijn de bestaande regeling voor privé-kopiëren aangepast. Er is gekozen voor een systeem dat er op neerkomt dat een thuiskopievergoeding wordt betaald door de fabrikanten of importeurs van de voorwerpen als bedoeld in artikel 16c lid 1 Aw die tevens zijn aangewezen krachtens lid 4 van dit artikel (zoals bijvoorbeeld CD-Rs), en wel in de vorm van een heffing op de voorwerpen die door hen worden gefabriceerd of geïmporteerd. Het gaat hier om een globaal — want niet specifiek op de relevante kopieerhandeling gericht — heffingssysteem. Op deze voorwerpen rust namelijk een heffing, ongeacht het daadwerkelijk gebruik dat van het voorwerp wordt gemaakt. Ook als de gebruiker van het voorwerp in het geheel geen auteursrechtelijk, beschermd materiaal vastlegt, is de vergoeding verschuldigd (zie bestreden arrest 3.3; MvA/MvG inc Thuiskopie 10.3 e.v). Een andere regeling is praktisch ook niet mogelijk.
2.6
Thuiskopie is ex artikel 16d Aw belast met de inning en verdeling van deze thuiskopievergoeding die ex artikel 16c Aw verschuldigd is aan de makers in de zin van de Auteurswet (zie bestreden arrest 1.1 c; MvA/MvG inc Thuiskopie 1.2 e.v).
2.7
SONT is een door de minister aangewezen stichting die de hoogte van de thuiskopievergoeding vaststelt (artikel 16e Aw). In het bestuur van SONT, dat uit zeven personen bestaat, is Thuiskopie met drie personen vertegenwoordigd en worden drie personen (indirect) benoemd door de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (STOBI). De minister benoemt een onafhankelijke voorzitter. Artikel 11 van de statuten van SONT luidt:
‘Indien naar het oordeel van de voorzitter de reeds gedane voorstellen terzake van de hoogte van de vergoeding en/of de werkingssfeer ervan zover uit elkaar liggen, dat bij hem de indruk is ontstaan dat er geen voorstel meer zal worden gedaan dat alsnog tot een bestuursbesluit zal leiden, is hij bevoegd een termijn te bepalen binnen welke het bestuur het desbetreffende besluit zal dient te hebben genomen, bij gebreke waarvan de voorzitter bevoegd is om met uitsluiting van de overige bestuursleden, een het gehele bestuur bindend besluit te nemen tot vaststelling van de hoogte van de vergoeding en/of ter bepaling van de werkingsduur van dat besluit.’
2.8
De voorzitter van SONT heeft, met gebruikmaking van de in bovenstaand artikel neergelegde bevoegdheid bij besluit van 30 november 2004 de Thuiskopievergoeding vastgesteld voor de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2006.
In cassatie staat verder feitelijk vast dat binnen het bestuur van SONT telkens geen overeenstemming kon worden bereikt, en daardoor de laatste jaren de hoogte van de thuiskopievergoeding vrijwel steeds vastgesteld is bij besluit van de voorzitter van SONT (bestreden arrest 1.1e). Dit feitelijke uitgangspunt is onjuist en in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk (zie o.a. inc. conclusie tot onbevoegdheid SONT 30, CvA SONT 9, MvA SONT 6), maar Thuiskopie laat dit punt rusten omdat dit voor het onderhavige geschil in cassatie verder niet relevant is.
2.9
Daarbij geldt dat de hoogte van de thuiskopievergoeding per voorwerp is vastgesteld aan de hand van de opslagcapaciteit van de voorwerpen en de uit marktonderzoek verkregen gegevens met betrekking tot de mate waarin de verschillende typen voorwerpen worden gebruikt voor de vastlegging van beschermd materiaal en de aard van dat materiaal (CvA Thuiskopie p. 20, MvA/MvG inc Thuiskopie 5.3; CvA SONT 18 en productie 8, MvA SONT 6). De voor een blanco CD-R vastgestelde vergoeding is dus (thans) gerelateerd aan de gemiddelde opslag door de privé-gebruiker op dat opslagmedium en dus niet aan de opslag door de privé-gebruiker op een externe harde schijf en/of het geheugen van een computer of enig ander voorwerp dan dat opslagmedium (MvA/MvG Thuiskopie p. 16).
2.10
ACI c.s. zijn importeurs en/of fabrikanten van ‘de voorwerpen’ als bedoeld in lid 2 van artikel 16c Aw. Die voorwerpen zijn lege blanco informatiedragers, zoals CD-R's.
3. Procesverloop
3.1
ACI c.s. heeft met betrekking tot de randvoorwaarden en criteria die gelden voor het vaststellen van de hoogte van de thuiskopievergoeding een verklaring voor recht gevorderd, bestaande uit de onderdelen I sub A t/m P en II. Rechtbank 's‑Gravenhage heeft bij vonnis d.d. 25 juni 2008 alleen de verklaring ten aanzien van onderdeel I sub I uitgesproken, en voor het overige de vorderingen van ACI c.s., deels wegens het ontbreken van belang, afgewezen.
3.2
ACI c.s. zijn in hoger beroep gekomen tegen de afwijzing van de onderdelen I sub G, K, N en O van haar vordering. Hof 's‑Gravenhage heeft bij arrest d.d. 15 november 2010 het bestreden vonnis vernietigd uitsluitend voorzover het de beslissingen op voornoemd onderdeel I sub I en onderdeel I sub O betreft.
3.3
Vervolgens heeft ACI c.s. bij dagvaarding d.d. 15 februari 2011 tegen het arrest van het Hof cassatieberoep ingesteld dat zich uitsluitend richt tegen de afwijzing van onderdeel I sub G.
3.4
In deze conclusie van antwoord gaat het eveneens slechts om onderdeel I sub G — en draait het in deze zaak kort gezegd nog slechts om de vraag of bij de bepaling van de hoogte van thuiskopievergoeding rekening mag worden gehouden met de schade die het gevolg is van kopiëren (incl. downloaden) uit een illegale bron.
4. Het principaal cassatieberoep1.:
Aangezien door het bestreden arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage (van 15 november 2010) niet op de in het principaal cassatieberoep aangevoerde gronden het recht is geschonden, noch op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen zijn verzuimd;
wordt voor verweerster in het principaal cassatieberoep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eiseressen sub 4, 10 en 11 in het principaal cassatieberoep2., en (tevens) voor wat betreft alle eiseressen verwerping van het principaal cassatieberoep;
kosten rechtens ex artikel 1019h Rv, met hoofdelijke veroordeling van eiseressen in het principaal cassatieberoep3., zoals nader te specificeren.
5. Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep:
Het aangevallen arrest dient vernietigd te worden om de redenen zoals vervat in het navolgende cassatiemiddel, zij het dat dit cassatieberoep slechts voorwaardelijk wordt voorgesteld, namelijk onder de voorwaarde dat het principaal cassatieberoep in enig onderdeel gegrond zou worden bevonden.
- I.
Schending van het recht inz. artikel 1, 13 Aw en 16c Auteurswet (‘Aw’), zoals die geïnterpreteerd en toegepast dienen te worden in het licht van artikel 2 en 5 lid 2 onder b en lid 5 van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten in de informatiemaatschappij (‘Auteursrechtrichtlijn’ of ‘ARI’), artikel 9 lid 2 Berner Conventie, artikel 9 lid 1 TRIPs-verdrag en het arrest van het Hof van Justitie 21 oktober 2010, C-467/08, Padawan/SGAE, en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof heeft overwogen als in zijn arrest vermeld, hetgeen geacht moet worden hier te zijn herhaald en ingelast, inz.:
‘3.2
Uit de tekst van artikel 5 lid 2 sub b ARI, met name het woord ‘mits’, in samenhang bezien met de 3e zin van overweging 35 van de considerans op die richtlijn, luidende (onderstreping door het hof): ‘een zinvol criterium (zou) worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbende als resultaat van de betreffende handeling’, blijkt dat de ‘fair compensation’ is bedoeld ter compensatie van het nadeel dat de rechthebbende lijdt als gevolg van het feit dat hij zijn auteursrecht niet kan uitoefenen met betrekking tot handelingen die in dat artikel zijn genoemd. De thuiskopievergoeding van artikel 16c lid 2 Aw is blijkens dat artikellid alleen verschuldigd voor de in lid 1 van dat artikel genoemde reproductiehandelingen. De in lid 1 genoemde reproductiehandelingen leveren op grond van het in dit artikellid bepaalde geen auteursrechtinbreuk op. Hieruit volgt dat ook de thuiskopievergoeding alleen bedoeld is als compensatie voor het feit dat de reproductiehandelingen van lid 1 niet als auteursrechtinbreuk worden aangemerkt. Dit is ook benadrukt in de MvT op de Aanpassingswet 2004 waar staat vermeld dat:
- —
(…) een zekere compensatie wordt toegekend in verband met het regelen van een beperking (TK, 2001–2002, 28 482, nr. 3, blz. 20);
- —
[d]e compensatie die slechts berekend kan worden over de reproducties die met inachtneming van de voorwaarden van artikel 16c, eerste lid, zijn gemaakt (en derhalve niet geldt voor reproducties die niet binnen het bereik van het eerste lid vallen) (…). (TK, 2001–2002, 28 482, nr 3, blz. 46).
Onder zowel de ARI als de Aw geldt dus dat de ‘fair compensation’/billijke vergoeding niet verschuldigd is voor reproductiehandelingen die buiten het toepassingsgebied van artikel 5 lid 2 sub b ARI/artikel 16c lid 1 Aw vallen. Voor zulke handelingen behoudt de auteursrechthebbende zijn verbodsrecht van artikel 2 ARI c.q. de artikelen 1 en 13 Aw.
3.4
Uit de stellingen van Thuiskopie in onder meer punt 5.3 MvG en 2.2 van haar pleitnota in hoger beroep valt, althans lijkt, op te maken dat zij van mening is dat het globale karakter van het heffingssysteem niet alleen inhoudt dat er in voorkomende gevallen ‘de facto’ ook wordt betaald voor kopieerhandelingen die niet door artikel 16c lid Aw worden bestreken, maar tevens dat (in ieder geval: ernstig) nadeel dat wordt veroorzaakt door kopieerhandelingen die buiten het toepassingsgebied van artikel 16c lid 1 Aw vallen, moet worden meegeteld bij de vaststelling van de hoogte van de thuiskopievergoeding. Deze mening is echter niet juist zoals blijkt uit de zojuist geciteerde passages uit de considerans van de ARI en de MvT op de Aanpassingswet 2004. Het Nederlandse heffingssysteem is wel globaal maar ook weer niet zo globaal.
4.11
Uitgangspunt van de richtlijngever is dus dat het niveau van de billijke vergoeding moet worden bepaald op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval. Dit uitgangspunt biedt echter maar weinig houvast zolang er geen criterium is aan de hand waarvan kan worden vastgesteld waarop speciaal moet worden gelet en welk gewicht aan de diverse omstandigheden van het geval moet worden gehecht. In deze lacune wordt voorzien in zin (iii)-35, waar staat dat ‘[b]ij de beoordeling van deze omstandigheden (…) een zinvol criterium (zou) worden gevormd door het mogelijke nadeel (‘harm’) voor de rechthebbende als resultaat van de betreffende handeling.
De formulering ‘een zinvol criterium zou zijn’ houdt het midden tussen de formuleringen ‘een zinvol criterium is’ en ‘een zinvol criterium zou kunnen zijn’. Dit duidt er op dat in de visie van de richtlijngever ‘nadeel’ misschien niet het enig denkbare, maar wel het meest voor de hand liggende criterium is.
7.1
Onder kopiëren uit illegale bron is te verstaan met name/onder meer het op een CD-R of DVD-R kopiëren (‘downloaden’) van muziek of films die door een ander zonder toestemming van de rechthebbenden op internet zijn gezet (‘ge-upload’), zoals wel gebeurt bij ‘peer-to-peer’- of ‘BitTorrent’-netwerken. Onomstreden is dat dit ‘uploaden’ zonder toestemming inbreuk vormt op het openbaarmakingsrecht van de auteur.
7.5
Bij de beoordeling van grief 1 van ACI c.s. moet veronderstellenderwijs tot uitgangspunt worden genomen dat kopiëren uit illegale bron niet onder artikel 16c Aw valt, en, gezien de verwijzing van de rechtbank naar de strijdigheid daarvan met de drie-stappen-toets, ook niet onder de beperking van artikel 5 lid 2 sub b ARI.
7.6
Bij dit uitgangspunt heeft — zo volgt uit het onder 3.2 en 3.4 overwogene — de rechthebbende geen aanspraak op de specifieke in artikel 16c Aw/artikel 5 lid 2 sub ARL genoemde vergoeding en kunnen de desbetreffende kopieerhandelingen niet bij vaststelling van de hoogte daarvan in aanmerking worden genomen. Voorzover de rechtbank dit wel zou hebben bedoeld, kan haar oordeel (b) niet in stand blijven.
7.7
Het kan echter ook zijn dat de rechtbank in haar oordeel (b) een andere niet nader gespecificeerde billijke vergoeding op het oog heeft gehad, die niet de thuiskopievergoeding is maar wel op hetzelfde neerkomt. Dan geldt het volgende. Nu hier veronderstellenderwijs ervan uit wordt gegaan dat kopiëren uit illegale bron niet onder artikel 16c Aw/artikel 5 lid 2, aanhef en sub b ARI valt, zouden de rechthebbenden ten aanzien van kopiëren uit illegale bron op grond van artikel 1 Aw/artikel 2 ARI een verbodsrecht hebben. Wanneer de rechthebbende bij het kopiëren uit illegale bron aanspraak zou hebben op zo'n niet nader gespecificeerde billijke vergoeding, dan moet dit betekenen dat:
- i)
hetzij die billijke vergoeding in plaats komt van het verbodsrecht;
- ii)
hetzij die billijke vergoeding naast het verbodsrecht bestaat.
Mogelijkheid i) heeft tot gevolg dat de rechthebbenden hun verbodsrecht verliezen zonder dat daarvoor een rechtvaardiging — in de vorm van een toegestane beperking op het reproductierecht — bestaat. Daarom kan deze mogelijkheid niet worden aanvaard. Mogelijkheid ii) geeft daarentegen de rechthebbenden teveel van het goede: een verbodrecht én een billijke vergoeding. Dit is in strijd met het systeem van de Aw en de ARI, die immers een billijke vergoeding introduceren in (sommige) gevallen waarin het verbodsrecht is weggevallen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, laat de ARI derhalve niet de mogelijk open dat in gevallen die buiten de werkingssfeer van de in de ARI voorziene beperkingen vallen, op nationaal niveau tevens wordt voorzien in een billijke vergoeding. Dit volgt ook uit overweging 36 van de considerans van de ARI, luidende:
[d]e lidstaten kunnen ook een billijke compensatie voor rechthebbende voorschrijven wanneer zij de facultatieve bepalingen toepassen inzake beperkingen of restricties waarvoor zo'n compensatie niet verplicht is’.
Hieruit valt immers op te maken dat aan de ARI de gedachte ten grondslag ligt dat voor een billijke vergoeding alleen plaats is bij de in artikel 5 ARI genoemde beperkingen en restricties. Tot slot wordt in dit verband opgemerkt dat niet goed valt in te zien waarop de bevoegdheid van SONT om tot vaststelling van (de thuiskopievergoeding mede op basis van) zo'n niet nader gespecificeerde billijke vergoeding zou berusten. Krachtens de Aw is zij alleen bevoegd tot vaststelling van de hoogte van de ‘echte’ thuiskopievergoeding.
7.8
De slotsom luidt dat indien het kopiëren uit illegale bron niet onder de reikwijdte van artikel 16c Aw zou vallen, bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding daarmee geen rekening mag worden gehouden. Het in rov. 7.3 weergegeven oordeel (b) van de rechtbank kan mitsdien niet in stand blijven. Grief 1 van ACI c.s. is terecht voorgesteld.’
Hetgeen ook 's Hofs oordeel in r.ovv. 3.3, 12 en het dictum regardeert.
5.1
Ten onrechte neemt het Hof (in r.ov. 3.2, 3.4, 7.6 en in r.ov. 7.8) tot uitgangspunt dat bij het bepalen van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening mag worden gehouden met kopiëren uit illegale bron, als dat niet valt onder de privékopie-exceptie van artikel 16c lid 1 Aw en/of artikel art 5 lid 2 b ARI.
Achtergrond, (wets)geschiedenis en ratio van artikel 16c lid 2 Aw
5.2
Ten onrechte miskent het Hof de achtergrond, (wets)geschiedenis en ratio van artikel 16c lid 2 Aw, dat immers tot doel heeft te voorzien in een vergoeding als gevolg van het maken van elektronische privé-kopieën, waarbij in het bijzonder (expliciet) bedoeld is geen onderscheid te maken tussen de kopie gemaakt uit legale of illegale bron, alleen al omdat moeilijk (zo niet onmogelijk) vast te stellen is of sprake is van een kopie uit een legale of illegale bron (TK Nota naar aanleiding van het Verslag, TK 2002–2003, 28482, nr. 5, p. 33). Of de kopie nu gemaakt wordt uit legale of illegale bron, het verbod op het maken van privé-kopiëren is in de praktijk niet daadwerkelijk te handhaven en intensieve handhaving in de privé-sfeer acht de wetgever bovendien onwenselijk (TK 2008–2009, nr. 6 en TK 2009–;2010, 29838, nr. 22, p. 13). Het schadelijke effect voor de rechthebbenden is bovendien hetzelfde. Sterker nog; de rechthebbenden lijden dubbele schade: ze ontvangen in de eerste plaats geen vergoeding voor de illegale openbaarmaking maar lopen dan ook de vergoeding voor alle daarvan gemaakte kopieën mis (pleitnota Thuiskopie appel 2.4 e.v.), en juist die kopieën veroorzaken de schade, nu rechthebbenden op bijvoorbeeld muziekwerken in de eerste plaats hun inkomsten verdienen met het verkopen van verveelvoudigingen van hun werk (zoals CD's), en niet met het sec online ter beschikking stellen (openbaar maken) daarvan. Zoals ook uit de in 's Hofs arrest aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis blijkt heeft de wetgever dan ook juist willen benadrukken dat de vergoeding verschuldigd is — ongeacht of sprake is van een kopie uit een legale of illegale bron. Als bij het bepalen van de hoogte van een billijke vergoeding daarmee geen rekening wordt gehouden, dan wordt dit privé-kopiëren uit illegale bron beloond, hetgeen evident in strijd is met het doel van de Thuiskopieregeling, zoals deze blijkt uit de wetsgeschiedenis (zie o.m. Nota naar aanleiding van het Nader Verslag, TK 2001–2003, 28 482, nr. 8, p. 13). Daarmee is 's Hofs oordeel rechtens onjuist, althans in elk geval innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
5.3
Voorts is 's Hof uitgangspunt in r.ov. 7.1 onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed, waar het Hof overweegt dat onder het kopiëren uit illegale bron het op een CD-R of DVD-R kopiëren (‘downloaden’) van muziek of films die door een ander zonder toestemming van de rechthebbenden op internet zijn gezet (‘geupload’), zoals wel gebeurt bij ‘peer-to-peer’- of ‘BitTorrent’-netwerken, te verstaan is. 's Hofs uitgangspunt dat kopiëren uit illegale bron gelijk te stellen is met het downloaden via Internet ziet voorbij aan de essentiële stellingen zijdens Thuiskopie dat naast de illegale upload een onderscheid moet worden gemaakt tussen de privékopie gemaakt door het downloaden via Internet, welke opgeslagen wordt op een harde schrijf of in het geheugen van de computer (de download), en de privé-kopie gemaakt van voornoemde download die vervolgens op een blanco informatiedrager, zoals CD-R's, wordt opgeslagen (MvA/MvG inc Thuiskopie 5.5). Althans is het onbegrijpelijk en/of ontoelaatbaar onduidelijk of het onderscheid tussen de schade ontstaan uit het downloaden via Internet op de harde schijf of het geheugen van de computer (voor welke (privé)kopie geen thuiskopievergoeding betaald wordt), naast de schade veroorzaakt door de privé-kopie door het branden van een (eerdere en/of door een ander gemaakte) download op een blanco informatiedrager, in 's Hofs oordeel betrokken is. Eveneens onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed is (daardoor) 's Hof vaststelling in r.ov. 7.14 dat downloaden uit illegale bron tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd, nu onbegrijpelijk en/of ontoelaatbaar onduidelijk is waarom juist het privé-kopiëren op een blanco informatiedrager van een eerder (en/of door een ander) gemaakte download het illegaal uploaden stimuleert.
Uitlegging begrip ‘reproduceren’
5.4
's Hofs oordeel is rechtens onjuist en onvoldoende met redenen omkleed, want onbegrijpelijk, waar het zijn oordeel baseert op de verwijzing in artikel 16 lid 2 Aw naar lid 1 van dat artikel, en daarbij het begrip ‘reproduceren’, zoals vervat in artikel 16 lid 2 Aw, onjuist uitlegt. Het Hof overweegt in r.ov. 3.2 dat de thuiskopievergoeding van artikel 16c lid 2 Aw blijkens dat artikellid alleen verschuldigd is voor de in lid 1 van dat artikel genoemde reproductiehandelingen. Vervolgens verbindt het Hof hieraan ten onrechte de conclusie dat het alleen mag gaan om reproductiehandelingen die op grond van lid 1 van artikel 16c Aw niet als auteursrechtinbreuk worden aangemerkt. Niet alleen strookt 's Hofs oordeel niet met de taalkundige betekenis van het begrip ‘reproduceren’, ook (en te meer) is deze uitleg wetsystematisch onjuist en voorts onbegrijpelijk. Met de zinsnede in artikel 16c lid 2 Aw ‘reproduceren, bedoeld in het eerste lid’ is slechts bedoeld het maken van een ‘elektronische privé-kopie’ ter onderscheiding van een ‘papieren privé-kopie’, waarvoor immers in artikel 16b Aw een beperking is opgenomen (en waarvoor geen billijke vergoeding verschuldigd is). Een en ander klemt te meer nu het hof in het bestreden arrest (r.ov. 1.1 a en 5.10) het begrip ‘reproduceren’ wél op de juiste (hiervoor verdedigde) wijze uitlegt en daarmee is 's Hof oordeel in elk geval innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Bijzondere omstandigheden van het geval
5.5
Een en ander klemt te meer nu de terzake geldende internationale verplichtingen en de Auteursrechtrichtlijn (o.a. artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, artikel 9 lid 2 Berner Conventie, artikel 9 lid 1 TRIPs-verdrag) meebrengen dat de Thuiskopieregeling slechts op zodanige wijze mag worden toegepast4. dat de wettige belangen van de rechthebbenden niet worden geschaad, noch afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van auteursrechtelijk beschermde werken. Het Hof miskent dit, althans (in ieder geval en ten onrechte) dat (bijzondere) omstandigheden kunnen meebrengen dat bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van de billijke vergoeding, rekening mag worden gehouden met het privé-kopiëren uit illegale bron, nu (tenminste in cassatie) tot uitgangspunt moet worden genomen dat dit een belangrijke schade-component vormt van het online up- en downloaden en het praktisch niet mogelijk is een verbod op privé-kopiëren uit illegale bron te handhaven (r.ov. 7.14) en bovendien het onderscheid tussen legale en illegale bron voor degene die een thuiskopie maakt niet in alle gevallen duidelijk zal zijn. Dit weegt des te sterker nu het (elektronische) privé-gebruik op grote schaal plaatsvindt en rechthebbenden daar (evenredig) grote economische nadelen van ondervinden, waaromtrent het Hof niet (gemotiveerd) anders heeft geoordeeld, in het licht waarvan 's Hofs oordeel dan ook nog eens onbegrijpelijk is.
5.6
Dit onjuiste en/of onbegrijpelijke oordeel laat zich ook gelden in r.ov. 4.11, waar het Hof ten onrechte overweegt dat de Auteursrechtrichtlijn geen criterium biedt aan de hand waarvan kan worden vastgesteld waarop speciaal moet worden gelet bij het bepalen van het niveau van de billijke vergoeding en welk gewicht aan de diverse omstandigheden moet worden gehecht. Aldus miskent het Hof — ten onrechte — dat het rekening had behoren te houden met de sterkere economische uitwerking die de privé-kopie exceptie in de elektronische omgeving heeft, getuige o.a. considerans 44 bij de Auteursrechtrichtlijn. Het Hof heeft dat — getuige r.ov. 4.11- nagelaten.
Inhoud, strekking en doel van de Auteursrechtrichtlijn
5.7
Het Hof van Justitie heeft uitgemaakt dat de billijke compensatie tot doel heeft de auteurs ‘naar behoren’ te vergoeden voor het gebruik dat zonder hun toestemming van hun beschermde werken wordt gemaakt, en voor het nadeel dat zij daardoor lijden (HvJ 21 oktober 2010, C-467/08, Padawan/SGAE, punt 39 en 40). Of het nu om legale of illegale bronnen gaat, de kopieën hebben hetzelfde nadelige effect, terwijl daarnaast geldt dat de herkomst van het gekopieerde werk voor gebruikers niet altijd even helder zal zijn en het Hof van Justitie in voornoemd arrest heeft uitgemaakt, dat bij het de vaststelling van het niveau van nadeelcompensatie rekening moet worden gehouden met het vermoedelijke privé-gebruik. De vergoeding is dus verschuldigd voor de mogelijkheid tot het maken van privékopieën, waarbij niet noodzakelijk is dat uiteindelijk daadwerkelijk kopieën voor privé-gebruik worden gemaakt in de zin van art. 5 lid 2 ARI.
5.8
's Hofs oordeel, dat bij het bepalen van de hoogte van een billijke vergoeding geen rekening mag worden gehouden met kopiëren uit illegale bron, als dat niet onder de reikwijdte van artikel 16c Aw valt, is dan ook niet te rijmen met de inhoud, strekking en het doel van de betreffende auteursrechtelijke bepalingen (o.a. artikel 1, 13 en 16c Aw en artikel 2, 5 lid 2 onder b en lid 5 ARI), die een hoog niveau van bescherming van auteursrechten waarborgen, waarbij auteurs een passende beloning voor het gebruik van hun werk moeten ontvangen.
5.9
's Hofs uitgangspunt (in r.ov. 7.7) dat het systeem van de Auteurswet en de Auteursrechtrichtlijn zich verzet tegen een compensatie indien ervan wordt uitgegaan dat kopiëren uit illegale bron niet onder de privékopie-exceptie van artikel 16c Aw / artikel 5 lid 2 b ARI valt, is rechtens onjuist en in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk.
Ten onrechte oordeelt het Hof dat rechthebbenden in dat geval teveel van het goede zouden ontvangen. Aldus miskent het Hof (ten onrechte) dat de hoogte van de thuiskopievergoeding, krachtens de Nederlandse wettelijke regeling, per voorwerp is vastgesteld aan de hand van uit marktonderzoek verkregen gegevens met betrekking tot de mate waarin de verschillende typen voorwerpen worden gebruikt voor de vastlegging van auteursrechtelijk beschermd materiaal. De Nederlandse wetgever heeft er aldus voor gekozen dat bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding rekening wordt gehouden met het verveelvoudigen uit illegale bron. De richtlijn verplicht lid-staten ook niet — anders dan het Hof in r.ov. 7.7 ten onrechte tot uitgangspunt neemt — rechthebbenden een billijke compensatie te onthouden voor nadeel dat geleden wordt als gevolg van andere handelingen dan gedekt worden door de in artikel 5 ARI genoemde restricties (de ARI verplicht in dit verband slechts tot een minimum-bescherming van de auteursrechthebbenden). Zou downloaden uit illegale bron buiten de reikwijdte van de privékopie-exceptie vallen, dan nog is het de Nederlandse wetgever toegestaan om -zoals hij gedaan heeft — een billijke compensatie (mede) te relateren aan het aantal gemaakte (dan: illegale) kopieën.
5.10
De Auteurswet noch de Auteursrechtrichtlijn of enig andere internationale verplichting, verzet zich tegen een heffingssysteem dat tot doel heeft rechthebbenden te compenseren voor het kopiëren voor privé-gebruik, waarbij de billijke vergoeding wordt berekend op basis van het criterium van de (mogelijke) schade geleden door de auteurs van de beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik in de zin van artikel 16c lid 1 Aw en artikel 5 lid 2 b ARI. Bij de bepaling van de hoogte van die billijke vergoeding mocht de Nederlandse wetgever ook rekening houden met het privé-kopiëren uit illegale bron, ook als dat gebruik niet onder de reikwijdte van artikel 16c lid 1 Aw en/of artikel 5 lid 2 b ARI valt, nu dat gebruik eveneens zonder toestemming van de rechthebbenden wordt gemaakt en rechthebbenden daardoor schade lijden. Een en ander klemt te meer nu het Hof terecht (wel) aangeeft dat de Europese lid-staten de bevoegdheid hebben zelf de vorm, de wijze van financiering en inning en het niveau van de ‘fair compensation’ te bepalen (r.ov 3.1). Dat maakt het oordeel van het hof tevens onvoldoende met redenen omkleed, althans innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk.
5.11
In r.ov. 3.2 overweegt het Hof ten onrechte dat uit de tekst van artikel 5 lid 2 b ARI (met name het woord ‘mits’, in samenhang bezien met de 3e zin van considerans 35 bij die richtlijn, luidende ‘een zinvol criterium zou worden gevormd door het mogelijk nadeel voor de rechthebbende als resultaat van de betreffende handeling’) blijkt dat de ‘fair compensation’ uitsluitend bedoeld is ter compensatie van het nadeel dat de rechthebbende lijdt als gevolg van het feit dat hij zijn auteursrecht niet kan uitoefenen met betrekking tot handelingen die in dat artikel zijn genoemd. Voorzover 's Hofs oordeel zo begrepen moet worden, dat bij de bepaling van de hoogte van de billijke compensatie geen rekening mag worden gehouden met het kopiëren voor privé-gebruik dat niet onder het bereik van artikel 5 lid 2 b ARI valt, omdat de kopie wordt gemaakt uit een illegale bron en/of vanwege de in artikel 5 lid 2 b ARI genoemde voorwaarden en/of basis van de driestappentoets (artikel 5 lid lid 5 ARI), maar waardoor de rechthebbenden wel nadeel lijdt, is dat oordeel onjuist, althans is dat oordeel (zonder nadere motivering, welke ontbreekt) onbegrijpelijk. Ten onrechte acht het Hof bij de vaststelling van de hoogte van de billijke compensatie van doorslaggevend (of tenminste: wezenlijk) belang of de handeling onder de voorwaarden van de privé-kopie exceptie van artikel 5 lid 2 b ARI en/of de driestappentoets van artikel 5 lid 5 ARI valt. De richtlijn legt een verband tussen de hoogte van de billijke compensatie en het mogelijk nadeel voor de rechthebbenden als gevolg van de betreffende handeling, te weten het ‘privé-kopiëren’, maar niet tussen de hoogte van de billijke compensatie en de toepasselijkheid van de privé-kopie exceptie. Aldus heeft het Hof het juiste criterium, namelijk het ‘mogelijk nadeel’ dat de rechthebbende ondervindt als gevolg van de reproductie van zijn beschermde werk die zonder zijn toestemming voor privé-gebruik is gemaakt, ten onrechte niet toegepast. Het genoemde ‘mogelijk nadeel’ is hier — ook blijkens het bestreden arrest zelf (r.ov. 4.12 t/m 4.15) — het belangrijkste, zo niet alles overheersende criterium bij de vaststelling van de hoogte van de ‘fair compensation’, zo ook HvJ 21 oktober 2010, C-467/08, Padawan/SGAE. Daarmee is het oordeel van het Hof rechtens onjuist, althans in elk geval innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
5.12
Zo er al onduidelijkheid zou bestaan over de vraag of de Auteursrechtrichtlijn zich ertegen verzet bij het bepalen van de hoogte van de ‘fair compensation’ rekening te houden met kopiëren uit illegale bron, als dat niet onder de reikwijdte van artikel 5 lid 2 b ARI valt (des neen), dan zouden terzake prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld moeten worden.
Mitsdien:
Namens Thuiskopie wordt geconcludeerd dat het de Hoge Raad, mits enig middelonderdeel in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest zou leiden, behage het arrest waartegen dit voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep gericht is, te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten, kosten rechtens ex artikel 1019h Rv, met hoofdelijke veroordeling van verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep5., zoals nader te specificeren.
Advocaat
Mr. R.A.A. Duk
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑04‑2011
Het principaal cassatieberoep en tevens het voorwaardelijke incidenteel cassatieberoep wordt nadrukkelijk alleen namens Thuiskopie ingesteld.
Zie noot 3.
Thuiskopie verzoekt uw Raad eiseressen in het principale cassatieberoep, tevens verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen. De reden voor dit verzoek is indien zij niet vrijwillig voldoen, het innen van de proceskostenveroordeling aanzienlijke problemen zal opleveren. De weergave van eiseressen in de cassatiedagvaarding geeft aanleiding tot misverstand over de hoedanigheid van partijen. Nog afgezien van het feit dat bij eiseressen sub 2, 6 en 8 een foutieve statutaire vestigingsplaats staat vermeld (inmiddels in deze conclusie correct weergegeven) wordt eiseres sub 4, B.A.S. Computers en Componenten B.V. voor het eerst als zodanig in deze procedure opgevoerd (in de akte houdende suggestie prejudiciële vragen en wijziging appellanten zijdens ACI Adam c.s. van 1 juli 2010 wordt slechts gemeld dat Nashua Media Products B.V. is ‘overgenomen’ door BAS Distributie B.V.). Daarenboven bestaan eiseressen sub 10 en 11, zoals vermeld in de cassatiedagvaarding, niet. Zowel Philips Consumer Electronics B.V. (eiseres sub 10) en Sony Benelux B.V. (eiseres sub 11) komen (thans) als zodanig niet voor in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarbij tevens onduidelijk is wie de eventuele rechtsopvolgers zijn. In het licht van bovenstaande heeft Thuiskopie belang bij een hoofdelijke proceskostenveroordeling, zodat zij ook op andere eiseressen kan verhalen.
Geen van de partijen bestrijden in cassatie 's‑Hofs oordeel in overwegingen 7.14 en 7.16 dat de rechter de driestappentoets van art. 5 lid 5 dient toe te passen. Zie voorts conclusie AG Jääskinen d.d. 10 maart 2011 inzake Thuiskopie/Opus, C-462/09, B9 9459.
Zie noot 3.