Hof Amsterdam, 20-05-2014, nr. 200.104.509-01
ECLI:NL:GHAMS:2014:2893
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-05-2014
- Zaaknummer
200.104.509-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:2893, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑05‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Procesreecht. Antwoord in reconventie en producties die (één dag) te laat zijn binnengekomen, zijn terecht door de rechtbank aanvaard. De belangen van de partijen zijn voldoende gewaarborgd. Verbod inbreuk maken op merkrechten, met dwangsom, gegeven door voorzieningenrechter. De in art. 1019e lid 3 Rv voorziene vordering tot herziening/opheffing van dat verbod moet bij de voorzieningenrechter, niet bij de rechtbank, worden ingesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.104.509/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 477845/HA ZA 10-3970 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V&D B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. K.Th.M. Stöpetie te Amsterdam,
tegen:
de vennootschap naar vreemd recht CONVERSE INC.,
gevestigd te North Andover, Massachusetts, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.W. Mulder te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna V&D respectievelijk Converse genoemd.
V&D is bij dagvaarding van 16 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2012 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Converse als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, V&D als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie (en mr. R.G.B. Hermsen in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Sporttrading Holland B.V. en Sport Concept B.V. als interveniënt).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- -
memorie van grieven, met producties;
- -
memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten, namens V&D is gepleit door
mr. Stöpetie voornoemd alsmede door mr. P. van Ginneken, advocaat te
Amsterdam, en namens Converse door mr. Mulder voornoemd alsmede door mrs L.
Kroon en L. Korsten, beiden eveneens advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van
pleitnotities, die zijn overgelegd. Door beide partijen zijn bij die gelegenheid nadere
producties in het geding gebracht.
Vervolgens is arrest gevraagd.
V&D heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de vorderingen van Converse zal afwijzen en die van V&D zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Converse heeft geconcludeerd dat het hof V&D niet ontvankelijk zal verklaren in het appel tegen het tussenvonnis in conventie en de zaak in zoverre zal terugwijzen naar de rechtbank en voor het overige het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Naar aanleiding van het in de memorie van antwoord onder 4.1.2 gestelde zal waar in de feitenvaststelling onder 2.2 Sport Trading B.V. is vermeld Sport Concept B.V. worden gelezen.
3. Beoordeling
3.1.(i) Converse houdt zich bezig met het (doen) ontwerpen en (doen) produceren van onder meer sport- en vrije tijdsschoenen. Converse is rechthebbende op diverse woord- en beeldmerken “Converse”, “Converse All Star” en “All Star”.
(ii) Tijdens het door haar georganiseerde Prijzencircus van 2009 en van 2010 heeft V&D schoenen te koop aangeboden voorzien van de hiervoor genoemde merken. V&D heeft de schoenen voor het Prijzencircus 2009 ingekocht bij Sport Concept B.V. en Sporttrading Holland B.V.
(iii) Op verzoek van Converse heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bij beschikkingen van 25 en 26 maart 2010 V&D op straffe van verbeurte van een dwangsom verboden inbreuk te maken op de merkrechten van Converse (‘ex parte beschikkingen’).
3.2
Converse vordert in dit geding de veroordeling van V&D tot het staken van inbreuk op de merkrechten van Converse, een verklaring voor recht dat V&D dwangsommen verschuldigd is als gevolg van overtreding van de ex parte beschikkingen, met diverse nevenvorderingen, alsmede schadevergoeding en winstafdracht.
In reconventie vordert V&D een verklaring voor recht dat Converse jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten althans onrechtmatig heeft gehandeld, de veroordeling van Converse tot vergoeding van de als gevolg daarvan door V& D geleden schade en de herziening dan wel opheffing van de ex parte beschikkigen, met diverse nevenvorderingen.
De rechtbank heeft de zaak in conventie verwezen naar de rol voor het nemen van een akte en in reconventie V&D niet ontvankelijk verklaard wat betreft haar vordering tot herziening dan wel opheffing van de ex parte beschikkingen en voor het overige de vorderingen van V&D afgewezen.
V&D komt in hoger beroep tegen deze beslissingen op met één ongenummerde en tien genummerde grieven.
3.3.
Het hof verwerpt het betoog van Converse dat V&D niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het tegen het vonnis in conventie gerichte appel. Nu de rechtbank in conventie een tussenuitspraak heeft gedaan maar in reconventie een einduitspraak, stond het V&D vrij van het gehele vonnis in beroep te komen. De in conventie door de rechtbank genomen beslissing is niet aan te merken als een louter processuele (rol)beslissing nu daaraan (onder meer) een beoordeling van de relevantie van het door Converse overgelegde IFC-rapport ten grondslag ligt. Het gestelde in de memorie van grieven onder 5 tot en met 9 is onmiskenbaar een (mede) tegen die beslissing gerichte grief. Het hof verwerpt het betoog dat de grief zo onbegrijpelijk is dat deze niet als zodanig kwalificeert.
3.4.
Met betrekking tot de inhoud van de hiervoor bedoelde grief overweegt het hof als volgt.
Het landelijk rolreglement bevat richtlijnen gericht op het ordentelijk verloop van de procedure en het bewaken van de goede procesorde. Daarvan kan in voorkomende gevallen worden afgeweken indien naar het oordeel van de rechter de bij een goede procesorde betrokken belangen van partijen voldoende gewaarborgd zijn, eventueel doordat gelegenheid wordt geboden tot een nadere (schriftelijke) reactie. De rechtbank heeft dan ook geen rechtsregel geschonden door het antwoord van Converse op de eis in reconventie en de door Converse ingediende producties als gedingstukken te accepteren ondanks het feit dat deze de rechtbank en V&D niet binnen de in het tussenvonnis van 29 juni 2011 uitdrukkelijk genoemde termijn (tot uiterlijk twee weken voor de comparitie van partijen) doch (slechts) 13 dagen voor de comparitie van partijen hebben bereikt. Aan de betrokken belangen van V&D is voldoende tegemoet gekomen doordat zij in de gelegenheid is gesteld om zich op het door de rechtbank voor de beoordeling van het geschil van partijen relevant geachte (omvangrijke) IFC-rapport bij akte uit te laten, zulks nadat Converse dit rapport in het licht van haar in de onderhavige procedure ingenomen stellingen nader zal hebben toegelicht.
3.5.
Dit brengt mee dat de onder 3.4 besproken grief voor zover deze tegen de beslissing in conventie is gericht geen doel treft. Het vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd en de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
Voor zover in het verlengde hiervan met deze grief wordt geklaagd dat de rechtbank aldus “de reconventionele vorderingen van V&D zonder enige verdere inhoudelijke beoordeling of analyse van het onderhavige geschil bij vonnis heeft afgewezen” mist V&D daarbij belang nu zij in hoger beroep in de gelegenheid is nader op het antwoord in reconventie van Converse en de door deze in het geding gebrachte producties in te gaan.
3.6.
Met betrekking tot de verder tegen het (eind)vonnis in reconventie gerichte grieven overweegt het hof als volgt.
In artikel 1019e lid 3 Rv is bepaald dat de vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de ex parte beschikking heeft gegeven deze herziet. De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat aan de bodemrechter deze bevoegdheid niet toekomt. Wel kan de beslissing in de bodemprocedure er toe leiden dat het in de beschikking gegeven bevel (ex nunc) zijn werking verliest. Zijn echter vóór de uitspraak van de bodemrechter als gevolg van overtreding van het ex parte bevel dwangsommen verbeurd dan zal de verschuldigdheid daarvan door die uitspraak niet kunnen worden opgeheven. De rechtbank heeft V&D derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voorzover deze strekt tot herziening/opheffing van de ex parte beschikkingen, terwijl het door V&D in reconventie sub d gevorderde verbod niet toewijsbaar is, althans niet op de hier besproken grond.
Voor het overige hangt de behandeling van de door V&D tegen het vonnis in reconventie gerichte grieven zo zeer samen met de beoordeling van het geschil in conventie dat het hof aanleiding ziet de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het geding in eerste aanleg.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen;
wijst de zaak terug naar de rechtbank om in conventie verder te worden beslist;
verwijst de zaak voor zover het hoger beroep is gericht tegen het vonnis in reconventie, naar de rol van het gerechtshof van 26 mei 2015 in afwachting van de uitkomst van het geding in conventie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.H. Huijzer en N. van Lingen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.