Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.3.3.1
6.3.3.1 Schending van hoor en wederhoor
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS353506:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Het recht om gehoord te worden is niet absoluut. Zo kan het hoorrecht worden geweigerd aan een partij op grond van diens (geestelijke) gesteldheid en op grond van het zonder redelijke grond niet ter zitting verschijnen. Zie ECRM 2 oktober 1968, nr. 3151/67 en ECRM 22 maart 1972, nr. 4798/71. Vgl. Smits 2008, p. 121.
Het recht op hoor en wederhoor kan worden afgeleid uit een samentrekking tussen de deelvereisten van 'equality of arms' en het recht op tegenspraak ('adversarial proceedings'). Zie o.a. EHRM 27 oktober 1993, nr. 14448/88, § 33 (Dombo v. The Netherlands); EHRM 23 juni 1993, nr. 12952/87, § 63 (Ruiz-Mateos v. Spain); EHRM 20 februari 1996, nr. 19075/91, § 33 (Vermeulen v. Belgium); EHRM 25 juni 1997, nr. 20122/92, § 41 (Van Orshoven v. Belgium). Vgl. Kuijer & Sagel 2001, p. 54; P. van Dijk e.a. 2006, p. 581 en 584; Smits, 2008, p. 102.
Zie o.a. EHRM 29 mei 1986, nr. 8562/79, § 44 (Feldbrugge v. The Netherlands); EHRM 23 juni 1993, nr. 12952/87, § 61-68 (Ruiz Mateos v. Spain); EHRM 19 april 1994, nr. 16034/90, § 57 (Van de Hurk v. The Netherlands); EHRM 3 maart 2000, nr. 35376/97, § 38-46 (Krcmar v. The Czech Republic). Vgl. P. van Dijk e.a. 2006, p. 581.
Zie o.a. EHRM 31 maart 1998, nr. 21/1997/905/1008 en 22/1997/806/1009, § 106 (Reindhardt en Slimane-Kaïd v. France); EHRM 24 februari 1995, nr. 16424/90, § 80 (McMichael v. United Kingdom); EHRM 18 maart 1997, nr. 22209/93, § 26-39 (Foucher v. France).
Hovens 2005, p. 43.
HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242 (Enka/Dupont).
Zie o.a. HR 4 maart 1988, NJ 1989, 4; HR 19 mei 1989, NJ 1989, 802; HR 22 maart 1991, NJ 1991, 400; HR 24 april 1992, NJ 1992, 672; HR 23 juni 1995, NJ 1995, 661.
HR 22 maart 1991, NJ 1991,400; HR 30 maart 2001, JAR 2001/79 en HR 29 september 2000, JAR 2000/224. Vgl. ook Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010, NJF 2010/83; Rb. ’s-Gravenhage 4 mei 1994, JAR 1994/130; Rb. Alkmaar 3 februari 1994, NJ 1996, 517; Rb. ’s-Hertogenbosch 3 september 1996, Prg. 1996, 4656; Rb. Zutphen 15 juli 1999, NJ 1999, 763; Hof ’s-Gravenhage 14 november 2003, JAR 2004/31; Hof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2013, JAR 2013/248. Heeft er een behoorlijke oproeping plaatsgevonden, maar verschijnt de verweerder desondanks niet bij de mondelinge behandeling, dan hoeft de kantonrechter zijn beslissing niet aan te houden voor een nader onderzoek naar de redenen van dat niet verschijnen. Zie HR 9 juni 1989, NJ 1990, 56.
HR 15 april 2011, JAR 2011/137. Het betreft een Antilliaanse casus. Desalniettemin is de beschikking ook voor de Nederlandse rechtspraktijk relevant aangezien het Antilliaanse artikel voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst: art. 7A:1615w BW BES, hetzelfde geredigeerd is als art. 7:685 BW. Vgl. ook Hof Amsterdam 5 juni 2003, JAR 2003/196.
HR 22 november 1996, NJ 1997, 204.
Hof Amsterdam 5 juli 2007, JBPr 2008/31. Vgl. ook Hof ’s-Gravenhage 25 maart 2005, JAR 2005/135. In deze zaak had de kantonrechter volgens het hof het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door de behandeling van de zaak niet een aantal weken aan te houden, terwijl de werkneemster als gevolg van concentratieproblemen niet in staat was stukken te lezen en het verweer met haar advocaat te bespreken.
HR 22 maart 1991, NJ 1991, 400.
Zie o.a. HR 16 september 1994, NJ 1995, 76; Rb. Utrecht 10 februari 1992, Prg. 1993, 3818; Rb. Rotterdam 2 juli 1993, JAR 1993/204; Rb. Haarlem 29 november 1994, JAR 1994/266; Rb. Assen 24 maart 1998, JAR 1998/94; Rb. Amsterdam 20 april 1994, JAR 1994/104; Rb. Utrecht 10 april 1996, JAR 1996/125; Hof Leeuwarden 12 juni 2002, JAR 2002/164.
HR 21 december 2012, JAR 2013/37. Vgl. Hof Amsterdam 29 december 2009, Prg. 2010/244; Rb. Amsterdam 12 juli 1999, JAR 1999/160; Rb. Amsterdam 4 juni 1997, JAR 1997/137.
HR 6 maart 1992, NJ 1993, 79. Vgl. Rb. Haarlem 29 november 1994, JAR 1994/266; Rb. Utrecht 17 mei 1995, JAR 1995/124; Rb. Utrecht 25 maart 1998, JAR 1998/95.
Hof Amsterdam 23 juni 2009, RAR 2010/111; Hof Amsterdam 13 maart 2003, JAR 2003/194. Vgl. HR 22 december 1989, NJ 1990, 704; HR 12 februari 1993, NJ 1993, 79: schending van het beginsel van hoor en wederhoor indien de kantonrechter ambtshalve ingewonnen informatie c.q. ambtshalve uitgevoerd feitenonderzoek aan zijn beslissing ten grondslag legt zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich over zijn conclusies uit te laten. Vgl. ook: Hof ’s-Gravenhage 15 mei 2012, LJN BW7014.
HR 12 februari 1993, NJ 1993, 572; HR 24 september 1993, NJ 1993, 758. Vgl. ook Hof Amsterdam 13 maart 2003, JAR 2003/194; Hof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2006, JAR 2006/81.
HR 22 november 1996, NJ 1997, 205; HR 5 maart 1999, JAR 1999/74. Anders: Rb. Roermond 25 februari 1998, JAR 1998/79.
Het recht op een 'fair trial' houdt volgens het EHRM onder andere in een recht voor partijen om gehoord te worden1 en zich uit te laten over alle – al dan niet door de wederpartij – naar voren gebrachte feiten en de in het geding gebrachte bewijsstukken. In de woorden van het Europese Hof: 'each party must be afforded a reasonable opportunity to present his case’ en ‘the opportunity to have knowledge of and comment on all evidence adduced or observations filed'.2 Schending hiervan heeft het EHRM onder andere aangenomen in gevallen waarin de nationale rechter een partij niet in de gelegenheid had gesteld om zich uit te laten over bewijsstukken van essentiële betekenis voor de beslissing,3 en een partij geen toegang had tot alle relevante processtukken.4
Schending van het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op hoor en wederhoor is zonder meer voldoende om het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 BW te doorbreken.5 In de beschikking Enka/Dupont6 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor behoort tot de fundamentele beginselen van het procesrecht, die – in geval van veronachtzaming – kunnen leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Nadien is dit vele malen door de Hoge Raad herhaald. Veelal wordt de volgende overweging gebruikt:
'Van verzuim van essentiële vormen is in dit verband echter slechts sprake wanneer een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals in het geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor'.7
Doorbreking van het rechtsmiddelenverbod ex art. 7:685 lid 11 BW wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor is onder andere aangenomen bij een oproeping van een partij die niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten8 en een oproeping die, hoewel in overeenstemming met de wettelijke vereisten, de verweerster niet had bereikt om een reden die niet in haar risicosfeer lag.9 Ook de oproeping van de verweerder door de kantonrechter op een zodanig laat tijdstip dat hem geen gelegenheid is gegeven zijn verweer behoorlijk voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen, is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.10 Verder heeft het Hof Amsterdam in 2007 geoordeeld dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door de arbeidsovereenkomst te ontbinden, terwijl de werknemer vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat was verweer te voeren.11 Geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor werd daarentegen aangenomen in het geval de rechter geen gevolg gaf aan een bij de mondelinge behandeling door de betrokkene in het kader van diens verweer gedaan verzoek om de behandeling tot een later tijdstip aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen dat verweer nader, mondeling of schriftelijk door een medisch deskundige te doen toelichten.12
Ook zijn verschillende uitspraken bekend waarin doorbreking werd toegestaan, omdat een partij niet in de gelegenheid was gesteld op een productie of tegenverzoek te reageren.13 Wordt een productie pas vlak voor de zitting of zelfs nog tijdens de zitting ingebracht, dan wordt het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden indien de producties een geringe omvang hebben en van niet al te grote complexiteit zijn of feiten bevatten die ruim voor de mondelinge behandeling bekend waren, mits de wederpartij de gelegenheid krijgt om de productie te bekijken en erop te reageren.14
Verder verzet het beginsel van hoor en wederhoor zich ertegen dat einduitspraak wordt gedaan zonder dat de partij die op grond van de processuele gang van zaken in redelijkheid mocht verwachten nog de gelegenheid te krijgen een essentieel onderdeel van haar stellingen nader toe te lichten, daartoe in de gelegenheid is gesteld.15 Ten slotte is schending van het beginsel van hoor en wederhoor aangenomen in het geval waarin de kantonrechter feiten aan zijn beslissing ten grondslag had gelegd die niet aan het inleidend verzoek ten grondslag lagen en ook overigens door partijen niet waren gesteld.16 Gaat de rechter daarentegen uit van een feitelijke vaststelling die afwijkt van hetgeen partijen hebben gesteld, maar wel deel uitmaakt van het door partijen gevoerde debat, dan wordt het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden. De rechter mag de stellingen van partijen uitleggen en waarderen.17
Geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor is aangenomen op de grond dat de kantonrechter aan het aanbod van de werknemer om getuigenbewijs te leveren was voorbijgegaan.18 Volgens de Hoge Raad had de werkgever zijn standpunt dat voor de werknemer geen passend werk meer beschikbaar was uitvoerig en gedetailleerd aan de hand van bescheiden toegelicht, en had de werknemer uitvoerig de gelegenheid gekregen om zijn hiervan afwijkende standpunt toe te lichten en deze gelegenheid ook benut. Verder achtte de Hoge Raad in dit verband van belang dat het hier ging om een eenvoudige, op een spoedige beslissing gerichte verzoekschriftprocedure, waarin de rechter beslist zonder aan de wettelijke bewijsregels te zijn gebonden, zodat in beginsel zonder het houden van een getuigenverhoor op het verzoek kan worden beslist.