Bijzonder ontslagprocesrecht
Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.3.3.7:6.3.3.7 Resumerend
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.3.3.7
6.3.3.7 Resumerend
Documentgegevens:
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS354710:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Tenzij het gaat om een kennelijke schrijf-, reken- of andere fout, voor eenvoudig herstel vatbaar. Dan behoort herstel tot de mogelijkheden (zie hierna § 6.4.1).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Gelet op het voorgaande kan geoordeeld worden dat tegen ontbindingsbeschikkingen die tot stand zijn gekomen na een ondeugdelijke procedure veelal hoger beroep mogelijk is. Wanneer in de ontbindingsprocedure het beginsel van hoor en wederhoor, 'equality of arms' of de eis van rechterlijke onpartijdigheid is geschonden, is doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW mogelijk. In deze gevallen is sprake van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan worden gesproken. Via deze weg van doorbreking van het rechtsmiddelenverbod is een eventuele incidentele schending van art. 6 EVRM door de kantonrechter in de ontbindingsprocedure, voor wat betreft de daaruit voortvloeiende beginselen van hoor en wederhoor en 'equality of arms' te herstellen.
Schending van het motiveringsbeginsel kan volgens de Hoge Raad niet leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Op dit punt is de doorbrekingsjurisprudentie van de Hoge Raad niet in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM. Het verdient aanbeveling voor de Hoge Raad om een tweedeling te maken tussen het niet motiveren van een uitspraak, daaronder ook begrepen de zodanig gebrekkige motivering die gelijk gesteld kan worden aan het ontbreken daarvan, en het ondeugdelijk motiveren van een uitspraak. De eerste grond – het niet motiveren – dient tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod te kunnen leiden. Op deze wijze kan een incidentele schending door de ontbindingsrechter van het uit art. 6 EVRM voortvloeiende motiveringsvereiste in hoger beroep hersteld worden en wordt voorkomen dat de Staat zich schuldig maakt aan een schending van het EVRM.1 Vooralsnog is dit echter niet het geval. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat er geen beroep mogelijk is tegen, niet alleen de ondeugdelijke gemotiveerde ontbindingsbeschikking, maar ook tegen de niet gemotiveerde ontbindingsbeschikking.
Ook de inhoudelijk onjuiste ontbindingsbeschikking (daaronder mede begrepen het onjuist toepassen door de kantonrechter van de regeling van art. 7:685 BW) – niet het gevolg van een procedurele schending van het beginsel van hoor en wederhoor of ‘equality of arms’ – kan niet leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Een inhoudelijke onjuiste beschikking valt niet onder de grond verzuim van essentiële vormen, noch onder de grond dat de kantonrechter art. 7:685 BW ten onrechte toepast.
De vraag rijst of voor de ondeugdelijke beschikkingen die niet tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod kunnen leiden, een alternatieve mogelijkheid bestaat waarin de ondeugdelijkheid ter discussie gesteld kan worden. In het navolgende komen aan bod: herstel; herroeping; het executiegeschil en het leerstuk van onrechtmatige rechtspraak.