Bijzonder ontslagprocesrecht
Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.3.3.5:6.3.3.5 Schending openbaarheidsvereiste
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.3.3.5
6.3.3.5 Schending openbaarheidsvereiste
Documentgegevens:
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS358262:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 22 november 1996, NJ 1997, 205.
Snijders & Wendels 2009, p. 290.
HR 22 november 1996, NJ 1997, 205.
Hovens 2005, p. 43-44; Hendrikse & Jongbloed 2004, p. 212-213.
Vgl. Hoge Raad 9 december 2011, JAR 2012/18.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Volgens sommige auteurs valt uit de beschikking van de Hoge Raad inzake Boukacem/Martinair1 af te leiden dat de Hoge Raad een schending van het in art. 6 EVRM neergelegde beginsel van openbaarheid, in de zin van het niet openbaar uitspreken van een beschikking, als een schending van een essentieel vormverzuim beschouwt dat doorbreking van het rechtsmiddelenverbod rechtvaardigt.2 Het gaat in deze zaak om een beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank waarin geoordeeld was dat de klachten tegen de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter niet tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod konden leiden. De cassatiemiddelen aangevoerd tegen dit oordeel van de rechtbank werden door de Hoge Raad verworpen. Een andere klacht in cassatie betrof echter de klacht dat de rechtbank in strijd met art. 6 EVRM haar beschikking niet in het openbaar heeft uitgesproken. De Hoge Raad overwoog daaromtrent:
'Deze klacht treft in zoverre doel dat uit de beschikking niet op een voor de cassatierechter kenbare wijze blijkt, hetzij dat zij door de Rechtbank in het openbaar is uitgesproken, hetzij dat zij in dier voege openbaar was dat vanaf een bepaalde, aan partijen tevoren bekend gemaakte dag ter griffie de beschikking in geschreven vorm aanwezig was en zowel partijen als elke andere belanghebbende inzage en afschrift ervan konden krijgen. De Hoge Raad zal daarom de beschikking van de Rechtbank vernietigen en overeenkomstig art. 420 Rv doen wat de Rechtbank had behoren te doen, door zelf de verwerping van het hoger beroep van Boukacem tegen de beschikking van de Kantonrechter ter openbare terechtzitting uit te spreken.'3
Met Hovens, Hendrikse en Jongbloed ben ik echter van mening dat deze uitspraak niet één op één toe te passen is op de doorbrekingsproblematiek.4 Het ging in de beschikking Boukacem/Martinair namelijk niet om de situatie dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter niet in het openbaar was uitgesproken, maar om de situatie dat de hogerberoepsrechter zijn uitspraak waarin tot niet ontvankelijkheid van de verzoeker in het hoger beroep werd geconcludeerd niet in het openbaar had uitgesproken. Laatstgenoemde uitspraak is geen beschikking krachtens art. 7:685 BW, zodat het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW daarop niet van toepassing is. Alleen als de hogerberoepsrechter tot een inhoudelijke toetsing was overgegaan van de ontbindingsbeschikking in eerste aanleg en de Hoge Raad vervolgens de uitspraak casseerde omdat die niet in het openbaar was uitgesproken, kan gezegd worden dat de Hoge Raad het openbaarheidsvereiste aanmerkt als een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat bij veronachtzaming doorbreking van het rechtsmiddelenverbod kan rechtvaardigen.5