Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.2
6.2 Artikel 7:685 lid 11 BW in het licht van art. 6 EVRM
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS354709:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Stein/Rueb 2011, p. 240; Snijders, Klaassen & G.J. Meijer 2007, p. 56-57 ; Hugenholtz/W.H. Heemskerk 2012, p. 12; Van Boneval Faure 1893, p. 107.
Zie voor het recht op toegang tot het gerecht: EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, § 36 (Golder v. United Kingdom).
Vgl. Verburg 2011, p. 288.
EHRM 17 januari 1970, nr. 2689/65 (Delcourt v. Belgium), herhaald nadien in o.a.: EHRM 26 oktober 1984, nr. 9186/80, § 32 (De Cubber v. Belgium). Zie ook: Verburg 2011, p. 288; Smits 2008, p. 56; P. van Dijk e.a. 2006, p. 564; Hovens 2005, p. 21; Kuijer 2004, p. 131.
HR 24 april 1992, NJ 1992, 672; HR 18 november 1992, NJ 1993,174; HR 26 november 1999, NJ 2000, 210; HR 19 januari 2001, NJ 2001, 232. Vgl. Hof Amsterdam 1 maart 2011, Prg. 2011/117.
Smits 2008, p. 56-57; Hovens 2005, p. 21. Ook andere verdragsbepalingen schrijven geen hoger beroep of beroep in cassatie voor. In art. 2 van het Zevende Protocol bij het EVRM is weliswaar een recht op hoger beroep neergelegd, maar deze bepaling is slechts van toepassing op strafrechtelijke procedures. Bovendien is dit protocol nooit door Nederland geratificeerd.
EHRM 26 oktober 1984, nr. 9186/80, § 32 (De Cubber v. Belgium). Vgl. Kuijer 2004, p. 132-133.
Vgl. Hengstmengel & Mahabiersing 2009, p. 233; Kuijer 2004, p. 131; Kuijer & Sagel 2001, p. 51. Ook de Hoge Raad meent dat verdragsschendingen in eerste aanleg kunnen worden geheeld door een behandeling in hoger beroep die wel aan de eisen van art. 6 EVRM voldoet. Zie bijv. HR 17 december 2004, NJ 2005, 68.
Vgl. Kuijer & Sagel 2001, p. 51.
EHRM 26 oktober 1984, nr. 9186/80, § 33 (De Cubber v. Belgium).
Vgl. Kuijer 2004, p. 136.
EHRM 14 november 2000, nr. 35115/97, § 39-40 (Riepan v. Austria).
Vgl. Kuijer 2004, p. 137.
EHRM 26 mei 1988, nr. 10563/83, § 27 (Ekbatani v. Sweden); EHRM 29 oktober 1991, nr. 12631/87, § 26 (Fejde v. Sweden); EHRM 19 februari 1996, nr. 16206/90, § 39 (Botten v. Norway).
Het beginsel van rechterlijk toezicht in twee feitelijke instanties vormt één van de (hoofd)beginselen van het Nederlandse civiele procesrecht.1 Het recht op ‘hoger beroep’ heeft wettelijke erkenning gekregen in de artikelen 332 en 358 Rv. Er zijn echter uitzonderingen op dit recht. Eén van die uitzonderingen betreft, zoals reeds genoemd, het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW. Hoe deze uitzondering te beoordelen in het licht van art. 6 EVRM [welk artikel het recht op een eerlijk proces bevat]?
De uitkomst van de ontbindingsprocedure is onmiskenbaar beslissend voor de vaststelling van een burgerlijk recht, namelijk het al dan niet voortbestaan van de arbeidsovereenkomst. In dat geval eist art. 6 EVRM dat de toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige instantie gewaarborgd is.2 Daaraan wordt voldaan. Artikel 7:685 lid 1 BW stelt buiten twijfel dat ieder der partijen te allen tijde bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. De kantonrechter is onmiskenbaar een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie bij de wet ingesteld.3
Houdt het uit art. 6 EVRM afgeleide recht op toegang tot de rechter eveneens een recht op toegang tot een hogere rechter in? Daarover kan ik kort zijn. Het antwoord is nee. Uit art. 6 EVRM kan geen recht op hoger beroep afgeleid worden. Het EHRM heeft in een reeks van uitspraken overwogen: ‘article 6 of the Convention does not compel the Contracting States to set up courts of appeal or of cassation’.4
Het voorgaande is ook erkend door de Hoge Raad.5
Nu art. 6 EVRM niet voorziet in een recht op hoger beroep (en cassatie), zijn beperkingen daarop niet in strijd met voornoemd artikel.6 Het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW is daarom, vanuit oogpunt van art. 6 EVRM, zonder meer toelaatbaar.
Het voorgaande laat echter onverlet dat het EHRM wel eist dat een zaak ten minste door één nationale rechterlijke instantie wordt behandeld die aan alle vereisten van art. 6 EVRM voldoet.7 Beantwoordt de instantie die de zaak in eerste aanleg behandelt niet aan deze vereisten, dan dient het nationale recht – wil een schending van het EVRM voorkomen worden – te voorzien in een beroepsinstantie die het gebrek kan helen.8 Kuijer en Sagel spreken in dit verband van een 'afgeleid' recht op hoger beroep.9
Overigens kunnen niet alle schendingen van art. 6 EVRM in eerste instantie geheeld worden in hoger beroep. Uit het arrest De Cubber tegen België kan afgeleid worden dat tekortkomingen van meer structurele aard niet hersteld kunnen worden in hoger beroep, behalve indien de hoger beroepsinstantie de uitspraak in eerste aanleg vernietigt vanwege de structurele tekortkoming.10 Uit de Riepan-zaak wordt bovendien duidelijk dat de zogeheten 'full jurisdiction'- doctrine niet geldt voor de klassieke straf- en civielrechtelijke procedures, maar alleen voor niet klassiek gerechtelijke procedures, zoals administratieve en disciplinaire procedures.11 Het EHRM overweegt:
'The present case, however, concerns proceedings before courts of a classic kind which are classified as ‘criminal’ both under domestic and Conventional law. In this field, the Court, has in the context of the requirement of a tribunal’s ‘independence and impartiality’, rejected the possibility that a defect at first instance could be remedied at a later stage, finding that the accused was entitled to a first instance tribunal that fully met the requirements of Article 6 § 1'.12
Gebreken inhoudende de onpartijdigheid en onafhankelijkheid in een civiele procedure kunnen dus niet hersteld worden in hoger beroep. De zaak Riepan laat echter de mogelijkheid open dat gebreken in de eerlijke behandeling (als hoor en wederhoor en 'equality of arms') wel hersteld kunnen worden in een later volgende procedure.13
Dit blijkt ook uit andere jurisprudentie van het EHRM. Bij het beoordelen van de vraag of een partij een eerlijke behandeling van zijn zaak heeft gehad moet worden gekeken naar ‘the proceedings as a whole’, dus ook naar de procedure in hoger beroep.14
Vertaald naar de ontbindingsprocedure betekent het voorgaande dat, hoewel art. 6 EVRM geen recht op hoger beroep voorschrijft, in de ontbindingsprocedure wel het recht op een eerlijke behandeling zoals gewaarborgd door art. 6 EVRM door de kantonrechter kan worden geschonden. Gedacht kan worden aan de kantonrechter die het beginsel van hoor en wederhoor schendt door een partij niet in staat te stellen op een productie van de wederpartij te reageren. In dat geval dient er een toetsing door een gerechtelijke instantie mogelijk te zijn waarin de schending hersteld kan worden, een en ander om een schending van het EVRM door de Staat te voorkomen.
In het hiernavolgende wordt aandacht besteed aan de mogelijke gerechtelijke procedures welke de werkgever en/of de werknemer kunnen aanwenden indien zij menen dat de ontbindingsbeschikking ondeugdelijk is. Dat is allereerst relevant voor de rechtsbescherming van partijen. Kunnen eventuele onjuistheden in de ontbindingsbeschikking, ondanks het rechtsmiddelenverbod, hersteld of gecompenseerd worden? Daarnaast is het relevant, daar waar de ondeugdelijkheid bestaat uit een (incidentele) schending van art. 6 EVRM door de kantonrechter in de ontbindingsprocedure, of dit in een latere gerechtelijke procedure hersteld kan worden. Zo kan een incidentele schending van het EVRM voorkomen worden.