Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.1
6.1 Inleiding en plan van aanpak
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS357088:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Hengstmengel & Mahabiersing 2009, p. 235.
Zie § 3.6.1.
Geen aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid om bij het EHRM een beroep te doen op art. 8 EVRM vanwege het ontslag. Zie EHRM 19 oktober 2010, nr. 20999/04, §§ 43-48 (Özpinar v. Turkey); EHRM 9 januari 2013, §§ 165-187 (Oleksandr Volkov v. Ukraine). In deze zaken werd het ontslag van betrokkenen als een niet gerechtvaardigde inbreuk aangemerkt op hun persoonlijke levenssfeer.
Mensen maken fouten, rechters zijn mensen, dus ook rechters maken fouten. Dit syllogisme kan opgevat worden als een algemene grond voor het uitgangspunt in het Nederlandse procesrecht van rechterlijk toezicht in twee feitelijke instanties.1 Een bekende uitzondering op dit uitgangspunt is het rechtsmiddelenverbod bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Krachtens art. 7:685 lid 11 BW kan tegen een ontbindingsbeschikking hoger beroep noch cassatie worden ingesteld. Daarop bestaat kritiek vanuit het oogpunt van art. 6 EVRM en – ook los daarvan – vanuit rechtsbeschermingsoptiek, zo is gezien in paragraaf 3.6. In dit hoofdstuk wordt het rechtsmiddelenverbod in art. 7:685 lid 11 BW aan een toetsing onderworpen. Nagegaan wordt allereerst of dit rechtsmiddelenverbod in overeenstemming is met de hogere internationale norm van art. 6 EVRM. Daarna wordt onderzocht welke procedures, ondanks het rechtsmiddelenverbod, nog mogelijk zijn voor de werkgever en/of de werknemer wanneer zij geconfronteerd worden met een ondeugdelijke ontbindingsbeschikking. Daar waar de ondeugdelijkheid bestaat uit een schending van art. 6 EVRM door de ontbindingsrechter zal tevens worden nagegaan of die schending, ondanks het rechtsmiddelenverbod, te herstellen is.
De andere procesrechtelijke bijzonderheid in de ontbindingsprocedure – de niet integrale toepasselijkheid van het wettelijk bewijsrecht – wordt in het volgende hoofdstuk aan een nadere toetsing onderworpen.
In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de vraag of het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW inderdaad, zoals wel wordt beweerd,2 op gespannen voet staat met art. 6 EVRM. Vervolgens wordt onderzocht welke remedies de werkgever en/of de werknemer ter beschikking staan indien zij menen dat de ontbindingsbeschikking ondeugdelijk is. Achtereenvolgens komen aan de orde: doorbreking van het wettelijk rechtsmiddelenverbod (paragraaf 6.3); herstel (paragraaf 6.4); herroeping (paragraaf 6.5); het executiegeschil (paragraaf 6.6) en aansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak (paragraaf 6.7).3 Onderzocht wordt of, en zo ja, voor welke gebreken in de ontbindingsprocedure en beschikking deze acties uitkomst kunnen bieden. Afgesloten wordt in paragraaf 6.8 met een conclusie.