Dit feitenoverzicht, inclusief de opgenomen citaten, is met enkele redactionele aanpassingen ontleend aan het bestreden arrest: hof Den Haag 5 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:422, rov. 3.1-3.15. Opgenomen afbeeldingen zijn ontleend aan: https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:GHDHA:2022:422 (laatst geraadpleegd op 12 april 2023). Waar ik in deze paragraaf een feit heb opgenomen dat in cassatie niet ter discussie staat en waarvan het hof uitgaat op een andere plek dan in rov. 3.1-3.15, heb ik met een voetnoot aangegeven in welke andere rechtsoverweging het hof van dit feit uitgaat.
HR, 16-06-2023, nr. 22/02437
ECLI:NL:HR:2023:930
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2023
- Zaaknummer
22/02437
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:930, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑06‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2022:422, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:430, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2023:430, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:930, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Verbintenissenrecht. Aansprakelijkheid van grondroerder voor graafschade. Onzorgvuldige voorbereiding en/of uitvoering van graafwerkzaamheden? Juiste toepassing van ECLI:NL:HR:2018:772? Miskenning van Richtlijn CROW 500 en gewicht van kelderluikfactoren? Csqn-verband. Juiste toepassing van omkeringsregel?
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/02437
Datum 16 juni 2023
ARREST
In de zaak van
EVIDES N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: Evides,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
VISSER & SMIT HANAB B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: V&SH,
advocaat: T. van Malssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 7909646 \ CV EXPL 19-30344 van de rechtbank Rotterdam van 4 september 2019 en 29 mei 2020;
b. het arrest in de zaak 200.284.769/01 van het gerechtshof Den Haag van 5 april 2022.
Evides heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
V&SH heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor V&SH toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Evides heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Evides in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van V&SH begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 16 juni 2023.
Conclusie 14‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid van grondroerder voor graafschade. Onzorgvuldige voorbereiding en/of uitvoering van graafwerkzaamheden? Juiste toepassing van ECLI:NL:HR:2018:772? Miskenning van Richtlijn CROW 500 en gewicht van kelderluikfactoren? Csqn-verband. Juiste toepassing van omkeringsregel?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02437
Zitting 14 april 2023
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
Evides N.V. (hierna: ‘Evides’)
tegen
Visser & Smit Hanab B.V. (hierna: ‘V&SH’)
Deze zaak gaat over schade aan een waterleiding van drinkwaterbedrijf Evides die is ontstaan bij de ontgraving van deze leiding door bouwbedrijf V&SH. Evides heeft vergoeding van deze schade gevorderd van V&SH. Volgens Evides heeft V&SH zich onder meer niet gehouden aan de Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase (hierna: ‘Richtlijn CROW 500’). De kantonrechter heeft de vordering van Evides afgewezen. Het hof heeft dat oordeel bekrachtigd. Volgens het hof heeft V&SH niet onzorgvuldig gehandeld en ontbreekt overigens causaal verband tussen de gestelde onzorgvuldige voorbereiding van de graafwerkzaamheden door V&SH en de schade. In cassatie valt Evides beide oordelen aan.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1.
1.2
Evides is een drinkwaterbedrijf. V&SH is een bouwbedrijf gespecialiseerd in leiding- en kabelinfrastructuur.
1.3
De Richtlijn CROW 500, die sinds 2017 geldt, luidt, voor zover relevant, als volgt:2.
“Inleiding
(…)
Reikwijdte
(…)
De reikwijdte van de richtlijn beperkt zicht niet tot het grondroeren zelf, maar omvat het gehele proces van een project, vanaf initiatief tot en met de gebruiksfase.
(…)
1. Inleiding procesbeschrijving
In de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, is opgenomen dat (…):
- de opdrachtgever ervoor moet zorgen dat het grondroeren waartoe hij opdracht geeft op zorgvuldige wijze kan worden verricht;
- de grondroerder deze werkzaamheden op zorgvuldige wijze uitvoert;
- de netbeheerder informatie verstrekt over de ligging en relevante eigenschappen van de kabels en leidingen.
Dit betekent dat alle betrokken partijen gedurende het bouwproces invulling moeten geven aan zorgvuldig grondroeren. Vanuit hun rol en verantwoordelijkheid zorgen zij gezamenlijk dat schade aan kabels en leidingen wordt voorkomen. Binnen het bouwproces worden de volgende fasen onderscheiden:
- Initiatieffase
- Onderzoeksfase
- Ontwerpfase
- Werkvoorbereidingsfase
- Uitvoeringsfase
(…)
Het rekening houden met ‘zorgvuldig grondroeren’ tijdens het doorlopen van alle fasen is van essentieel belang voor het bereiken van het uiteindelijke doel: “het voorkomen van schade aan kabels en leidingen die een rechtstreeks gevolg is van grondroeren”. Het resultaat van de voorgaande fase is de basis voor de volgende fase. Goede samenwerking en een zorgvuldige overdracht van informatie gedurende het proces, waarvoor zowel de "leverancier” als de "ontvanger" verantwoordelijk is, zijn van essentieel belang.
Het Schema bouwproces in figuur 1 geeft een beeld van de verantwoordelijke en de activiteiten per projectfase.
(…)
Doorlooptijden van de verschillende projectfasen (…) zijn verschillend per soort project. Denk bijvoorbeeld aan:
- grootschalige werken zoals:
(…)
o de aanleg van (hoofd)transportleidingen voor warmte, drinkwater of riolering.
(…)
3. Onderzoeksfase
(…)
Voorkomen van schade door grondroeren
In deze fase wordt een oriëntatieverzoek gedaan om gebiedsinformatie te verkrijgen. De gebiedsinformatie geeft inzicht over de theoretische ligging en relevante eigenschappen van kabels en leidingen en dient als basis voor het maken van een risico-inventarisatie.
(…)
Risico-inventarisatie
Na de beoordeling van de gebiedsinformatie wordt een risico-inventarisatie gemaakt van alle grondroeringen. Hierin worden mogelijke conflicten tussen kabels en leidingen en de grondroeringen van het project in beeld gebracht en voorzien van een of meer mogelijke beheersmaatregelen.
(…)
Enkele voorbeelden van beheersmaatregelen zijn: (…) het tijdelijk (…) drukloos laten maken van een (…) leiding (…) of het beschermen van de (…) leiding.
(…)
4. Ontwerpfase
Projectcontext
Het in de onderzoeksfase opgestelde programma van eisen wordt uitgewerkt tot een (of meer) ontwerp(en). Een ontwerpfase kent een verdeling op basis van gedetailleerdheid van de uitwerking, te weten schetsontwerp, voorlopig ontwerp, definitief ontwerp en uitvoeringsontwerp. Het streven is om in een zo vroeg mogelijke fase voor elke kabel of leiding, waarvoor dit nodig is, overeenstemming te bereiken met de betrokken partijen over de oplossing. Bij afronding van het uitvoeringsontwerp moet dit voor elke kabel of leiding het geval zijn.
Voorkomen van schade door grondroeren
(…)
De risico-inventarisatie uit de onderzoeksfase wordt uitgewerkt tot een maatregelenplan per grondroering. Vaak vormt een tekening met de bestaande kabels en leidingen en het projectontwerp de basis voor het maatregelenplan. In de ontwerpfase wordt per kabel of leiding een keuze gemaakt uit de mogelijke maatregelen zoals deze zijn geïnventariseerd in de onderzoeksfase.
(…)
Lokaliseren
De gebiedsinformatie geeft een theoretische ligging van een kabel of leiding. (…) De werkelijke ligging wordt bepaald door de kabels en leidingen te lokaliseren, waarna beheersmaatregelen gekozen kunnen worden.
De ontwerper beslist op basis van de risico-inventarisatie wat er in de ontwerpfase wordt gelokaliseerd.
Lokaliseren is beschreven in het kennisthema Lokaliseren van kabels en leidingen.
(…)
5. Werkvoorbereidingsfase
Projectcontext
Aan de hand van het uitvoeringsontwerp wordt in de werkvoorbereidingsfase de vertaalslag naar de uitvoering gemaakt. In werkinstructies wordt uiteengezet wat er moet gebeuren, hoe dat gedaan wordt, door wie en op welk moment.
Voorkomen van schade door grondroeren
De grondroerder is verantwoordelijk voor de werkvoorbereidingsfase. Er wordt een graafmelding gedaan voor de grondroeringen. De verkregen gebiedsinformatie wordt beoordeeld en het maatregelenplan wordt uitgewerkt tot heldere werkinstructies.
Graafmelding
Het betreft hier de voor de grondroerder wettelijk verplichte graafmelding. Om over actuele gebiedsinformatie te beschikken, wordt minimaal drie en maximaal twintig werkdagen voorafgaand aan het grondroeren een graafmelding gedaan.
(…)
Werkinstructies
Het maatregelenplan uit de ontwerpfase wordt beoordeeld en uitgewerkt tot werkinstructies voor de verschillende grondroeringen. (…) De werkinstructies maken duidelijk wat er in de uitvoering gedaan moet worden om schade door grondroeren te voorkomen en bevat:
(…)
- de werkafspraken gemaakt tussen initiatiefnemer, ontwerper, grondroerder en netbeheerder;
(…)
- hoe er zorgvuldig grond geroerd zal worden nabij kabels en leidingen (…).
(…)
Kennisthema Lokaliseren van kabels en leidingen
(…)
Kabel of leiding gevonden
(…)
Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto's of een deugdelijke markering in het werk), waardoor3.onnodig zoeken wordt voorkomen.
(…)
Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen
Risicogebied
(…)
Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
(…)
Extra maatregelen
Tijdens het grondroeren kan het nodig zijn om extra voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen te nemen om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. Hierover is dan vooraf contact geweest met de netbeheerder. Deze maatregelen zijn in de werkinstructie omschreven. Als extra maatregelen kan gedacht worden aan onder andere:
(…)
- het ondersteunen of ophangen van kabels en leidingen en het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden;
(…)
- het tijdelijk spannings- of drukloos maken van een kabel of leiding;”
1.4
Begin 2018 is V&SH begonnen aan de voorbereiding van een opdracht voor het rooien van een ondergrondse stalen pijpleiding op een tracé evenwijdig aan de Botlekweg in Rotterdam. Boven een deel van die pijpleiding lag een waterleiding van Evides die ter hoogte van de kruising van de Botlekweg met de Droespolderweg een haakse bocht maakte naar het westen om daar evenwijdig met die Droespolderweg verder te lopen.
1.5
Op 29 maart 2018 heeft in het kader van die opdracht een bespreking plaatsgevonden tussen V&SH en de eigenaren van aanpalende kabels en leidingen, onder wie Evides, om het project en de relatie tot de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond door te nemen. Namens Evides waren tijdens die bespreking aanwezig de heren [betrokkene 1] (hierna: ‘ [betrokkene 1] ’) en [betrokkene 2] . Zij hebben V&SH er toen op gewezen dat een waterleiding van Evides zich in het rooitracé bevond. Op dat moment is niet gesproken over een bochtstuk.4.
1.6
Op enig moment heeft V&SH ter voorbereiding van de opdracht leidingbeheerkaarten opgevraagd bij het Bureau Leidingen van de Gemeente Rotterdam en een graafmelding gedaan bij het kadaster (in de stukken ook aangeduid als een melding bij het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (hierna: ‘KLIC-melding’)). Het na het incident door V&SH opgesteld schaderapport bevat de volgende uitsnede uit deze leidingbeheerkaarten:
1.7
Op deze uitsnede is de locatie van de leiding van Evides met het bochtstuk zichtbaar en V&SH heeft daarvan kennisgenomen.5.
1.8
V&SH heeft op 26 juli 2018 een werkplan voor de opdracht opgesteld en onder andere aan Evides voorgelegd (hierna: ‘werkplan’). Dit werkplan luidt, voor zover relevant, als volgt:6.
“4 Uitgangspunten
(…)
4.8
Klic-melding
Er is door V&SH een Graafmelding bij het Kadaster (KLIC-melding) gedaan, welk in combinatie met de door Leiding Bureau Rotterdam afgetekende leidingbeheerkaarten, en de infrascout-meting de basis is voor de uitvoering.
(…)
Conclusie: Er liggen binnen het werkterrein, diverse K&L waar rekening mee gehouden moet worden. De uitvoeringstekeningen zijn op basis van de K&L-informatie van Gemeente Rotterdam en x,y,z-liggingsmetingen van Infrascout opgesteld.
Voorafgaand aan de werkzaamheden worden door de leidingbeheerders de direct naastliggende leidingen volgende K&L op het maaiveld met piketten aangegeven:
(…)
- 2 x Evides stalen waterleiding; [A]
(…)
7. Uitvoering
(…)
7.8
Grondwerk
7.8.1
Ontgraven
(…)
Het ontgravingsprofiel, de sleufvoorzieningen en beschermende maatregelen voor aanwezige leidingen wordt als uitgangspunt de uitvoeringstekeningen in Bijlage II genomen.7.
Hierbij is rekening gehouden met de informatie verkregen uit de proefsleuven, KLIC informatie, ondergrond tekeningen Gemeentewerken Rotterdam en voorwaarden K&L-beheerders.
(…)
Ter plaatse van aanwezige leidingen van derden zal tot een afstand van 50 cm vanaf de leidingen mechanisch gegraven worden. Beneden deze afstand zal er gecombineerd handmatig/machinaal of met een zuigwagen gegraven worden tot de uiteindelijke ontgravingsdiepte benodigd voor het verwijderen.
De toezichthouders van kruisende kabels & leidingen zullen tijdig worden uitgenodigd om de bij hen in beheer zijnde K&L op het maaiveld uit te zetten en om bij de graafwerkzaamheden aanwezig te zijn om toezicht te houden.
(…)
7.9
Parallel liggende en kruisende infra
(…)
7.9.3
Fase 6; Evides afsluiterschema’s nabij Droespolderweg
Nabij de Droespolderweg worden de leidingen ivm de aanwezigheid van diverse afsluiterschema’s van Evides vrijgegraven (…) mbv een zuigwagen. Eventueel vrijkomende afsluiters of leidingwerk zullen doelmatig worden opgehangen.”
1.9
Bij de afsluiterschema’s, zoals bedoeld onder subparagraaf 7.9.3 van het werkplan, gaat het onder andere om het afsluiterschema van Evides bij de hoek van de Botlekweg met de Droespolderweg, met het bochtstuk.8.In reactie op het werkplan heeft Evides niet een andere beheersmaatregel voor haar leiding aangedragen, zoals het tijdelijk drukloos maken daarvan.9.
1.10
Bij brief van 27 augustus 2018 heeft Evides gereageerd op de graafmelding van V&SH en daarbij verwezen naar een bijgevoegde kaart en naar eveneens bijgevoegde ‘Richtlijnen bij werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen van Evides’ (hierna: ‘Evides-richtlijnen’). Evides heeft op dat moment geen bijzondere beheersmaatregel verlangd voor het bochtstuk in aanvulling op het doelmatig ophangen zoals beschreven in het werkplan.10.Op de kaart is de ligging van de leiding van Evides te zien, met de haakse bocht bij de hoek van de Botlekweg en de Droespolderweg.
1.11
De Evides-richtlijnen luiden, voor zover relevant, als volgt:11.
“1. Bij ieder werk dient zorgvuldig te worden nagegaan of de werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de stabiliteit van de in de nabijheid gelegen waterleiding(en). Bij enige twijfel is vroegtijdig overleg met een vertegenwoordiger van Evides noodzakelijk.
(…)
In de volgende gevallen is altijd overleg nodig met Evides over de uitvoeringswijze en de te nemen voorzorgsmaatregelen:
- bij vrijhanging of kruising van waterleidingen, onder andere in verband met de ondersteuning, niveauverschillen van het maaiveld bij ingravingen, bescherming van langsliggende leidingen/kabels en ter voorkoming van doorbuiging of zijdelingse uitwijking;
(…)
8. Bij het graven in nabijheid van bochten dienen altijd voorzorgsmaatregelen te worden genomen tegen verplaatsing c.q. losschuiven van bochtstukken. (…) Let op: veel leidingen zijn niet trekvast12.uitgevoerd.
9. Alle leidingen staan onder druk en kunnen in principe niet buiten dienst genomen worden. Het drukloos zetten van de leidingen vindt alleen plaats indien er gevaar bestaat voor verplaatsing van de leiding en dit gevaar niet op andere wijze kan worden opgeheven. (…)”
1.12
Op 31 augustus 2018 heeft weer een bespreking13.plaatsgevonden tussen V&SH en eigenaren van aanpalende leidingen en kabels, onder wie Evides, vertegenwoordigd door [betrokkene 3] van het bedrijf [A] . Op 11 september 2018 heeft V&SH met [betrokkene 1] voorafgaand aan het begin van de rooiwerkzaamheden een afsprakenbevestigingsformulier opgesteld en ondertekend.
1.13
V&SH heeft Evides uitgenodigd om op 18 en 19 september 2018 de situatie van het vrijgelegde bochtstuk te bespreken. Evides heeft die uitnodiging beantwoord door [betrokkene 1] naar de betrokken locatie af te vaardigen. [betrokkene 1] was bevoegd om namens Evides instructies aan V&SH te geven voor het voorkomen van schade bij het ontgraven van het bochtstuk.14.
1.14
Tijdens de besprekingen van 31 augustus 2018 en 11 september 2018 zijn geen specifieke incidentpunten, waarmee het hof kennelijk mogelijke concrete problemen of risico’s bij de ontgraving van de leiding van Evides bedoelt, besproken.15.Tijdens deze besprekingen hebben vertegenwoordigers van Evides kennelijk geen andere beheersmaatregelen van V&SH verlangd dan die uit het werkplan.16.
1.15
Op 18 september 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen V&SH en [betrokkene 1] . Daarna heeft V&SH het bochtstuk handmatig vrijgelegd, in aanwezigheid van [betrokkene 1] . Toen dat was gebeurd, heeft V&SH op 19 september 2018 de situatie van het bochtstuk besproken met [betrokkene 1] . V&SH heeft voorgesteld om de waterleiding in druk te verlagen of drukloos te stellen, maar dat heeft [betrokkene 1] geweigerd. [betrokkene 1] heeft toen de volgende instructie gegeven:17.
“De bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden”
1.16
[betrokkene 1] heeft op 19 september 2018 niet aan V&SH gevraagd om met het ontgraven te wachten totdat Evides alle noodzakelijke stappen kon nemen om de leiding, na overleg met de betrokken gebruikers en op gecontroleerde wijze, drukloos te stellen.18.
1.17
In een rapport van V&SH over de hierna genoemde schade is een foto opgenomen van de bocht met de door V&SH ter uitvoering van de instructie van [betrokkene 1] aangebrachte fixatievoorzieningen. Op die foto is te zien dat spanbanden diagonaal zijn gespannen vanaf het boven het bochtstuk gelegde draglineschot19.en op die manier een fixatie opleveren:20.
1.18
De op de foto zichtbare rechtop geplaatste stok is aangebracht bij de uitvoering van de instructie van [betrokkene 1] .21.
1.19
Naar achteraf is gebleken, was het bochtstuk niet voorzien van een trekvaste verbinding met het aansluitende leidingstuk dat haaks op het graaftracé ligt en daar in een iets bredere mantelbuis was ondergebracht.22.Het bochtstuk was in die mantelbuis met dat aansluitende leidingstuk verbonden door middel van een niet-trekvaste rubberen mof.23.Dat bochtstuk was ook niet voorzien van specifieke verankeringsvoorzieningen, maar werd op zijn plaats gehouden door de tegendruk van de omliggende grond.
1.20
Bij het uitgraven van het bochtstuk is dat stuk losgeraakt van het haaks op het graaftracé in een mantelbuis liggend vervolgstuk.
1.21
Evides heeft deze aansluiting vervolgens hersteld. Het schaderapport van V&SH bevat met betrekking tot dat herstel onderstaande foto’s. De foto van het bochtstuk laat zien dat het bochtstuk, net als bij de fixatie op instructie van [betrokkene 1] (zie randnummer 1.17), met spanbanden is gefixeerd:24.
2. Procesverloop
Eerste aanleg
2.1
Evides heeft V&SH op 23 mei 2019 voor de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam gedagvaard en schadevergoeding gevorderd. Evides heeft aan haar vordering een onrechtmatige daad van V&SH ten grondslag gelegd. V&SH heeft volgens Evides gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid door bij het rooien van de pijpleiding onder de waterleiding van Evides onvoldoende beschermende maatregelen te nemen om beschadiging van die waterleiding te voorkomen. V&SH is daarom volgens Evides gehouden de herstelkosten van Evides te vergoeden, die Evides heeft begroot op € 8.188,56.
2.2
De kantonrechter heeft de vordering van Evides afgewezen bij eindvonnis van 29 mei 2020.25.De kantonrechter heeft daartoe als volgt overwogen:
- V&SH moet de zorgplicht in acht nemen die geldt voor het voorkomen van schade aan kabels en leidingen van anderen (rov. 5.10.). Voor de invulling daarvan kan aansluiting worden gezocht bij Richtlijn CROW 500 (rov. 5.10.);
- gevaarzettend gedrag is pas onrechtmatig als de waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (rov. 5.12.);
- omdat het bochtstuk het risico in zich borg dat de niet-trekvaste aansluiting door de interne waterdruk zou losraken, en Evides de beheerder is van de waterleiding, had het op de weg van Evides gelegen om zelf voorzorgsmaatregelen te nemen voor het ontgraven, hetzij door de waterdruk van de leiding te halen, hetzij door V&SH te waarschuwen (rov. 5.13.);
- vast staat dat Evides de waterdruk niet heeft verminderd (rov. 5.14.);
- of Evides V&SH voldoende heeft gewaarschuwd, kan in het midden blijven (rov. 5.14.). Als zij dat niet heeft gedaan, is V&SH niet aansprakelijk voor de gevolgen van dat niet waarschuwen (rov. 5.14.). Als zij dat wel heeft gedaan, heeft V&SH daar voldoende op gereageerd door de instructie van [betrokkene 1] correct op te volgen (rov. 5.14.-5.17.);
- niet is komen vast te staan dat V&SH meer of andere voorzorgsmaatregelen had moeten treffen of zich geheel had moeten onthouden van het ontgraven van de waterleiding (rov. 5.17.);
- V&SH heeft gelet op dit alles in de gegeven omstandigheden zorgvuldig gehandeld (rov. 5.14.-5.17.).
Hoger beroep
2.3
Evides heeft V&SH op 28 augustus 2020 bij het hof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 29 mei 2020.26.
2.4
Het hof heeft in zijn arrest van 5 april 2022, het bestreden arrest, het eindvonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen en geoordeeld.
2.5
Het hof is er bij zijn beoordeling veronderstellenderwijs van uitgegaan dat Richtlijn CROW 500 van toepassing is en is tot het oordeel gekomen dat V&SH zich niet schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van deze richtlijn die in causaal verband staat met de schade van Evides:
“Toepasbaarheid van de Richtlijn CROW 500?
6.3
Volgens Evides (Grief 1) was de Richtlijn CROW 500 van toepassing op de betrokken werkzaamheden van V&SH, omdat die werkzaamheden deel uitmaakten van een grootschalig project waarbij mechanisch is gegraven en dat per definitie onder die richtlijn valt. Volgens V&SH (voorwaardelijke incidentele grief) was de Richtlijn CROW 500 niet van toepassing, ook niet bij wijze van analogie, omdat zij specifiek is opgesteld met het oog op de bijzondere gevaren die het mechanisch graven met zich brengt en er op geen enkel moment mechanisch is gegraven in de nabijheid van het bochtstuk.
6.4
Het hof oordeelt dat het antwoord op die vraag hier in het midden kan blijven. Ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de toepasbaarheid van de Richtlijn CROW 500 op het ontgraven van het bochtstuk, is namelijk niet komen vast te staan dat V&SH zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van die richtlijn die in zodanig verband staat met het losraken van het bochtstuk, dat het bochtstuk niet zou zijn losgeraakt als V&SH zich op dat punt wel aan de Richtlijn had gehouden. Dit oordeel wordt hieronder nader toegelicht. Grief 1 faalt daarom.”
2.6
Daarna heeft het hof beschreven hoe de rechter de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders moet invullen en hoe die invulling zich verhoudt tot Richtlijn CROW 500:
“Beoordelingsmaatstaf
6.5
Het hof stelt met betrekking tot de toepassing van de Richtlijn CROW 500 het volgende voorop. Bij werkzaamheden in de grond (hierna: graafwerkzaamheden) bestaat het gevaar dat schade ontstaat aan in die grond gelegen kabels en leidingen (hierna ook: het net). Daardoor kan ook – soms aanzienlijke – gevolgschade ontstaan. Zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht (hierna: de grondroerder) en op de netbeheerder.27.
6.6
Het algemene toetsingskader voor aansprakelijkheid voor gedrag dat schade kan veroorzaken is dat van de zogeheten Kelderluikcriteria: beoordeeld moet dan worden in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij die beoordeling dient met name in aanmerking te worden genomen in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is.28.
(…)
6.10
Uit het voorgaande volgt ook dat de Richtlijn CROW 500 een verbijzondering is van de Kelderluikcriteria als het gaat om de vraag hoe de grondroerder en de netbeheerder, door het naleven van hun respectieve zorgplichten, invulling geven aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om te voorkomen dat de graafwerkzaamheden van de een schade toebrengen aan het netwerk van de ander. Het hof volgt Evides daarom niet in haar stelling dat uit het arrest Liander/ […] volgt dat de Hoge Raad bij graafwerkzaamheden het Kelderluik-arrest voorbij is en dat het nu nog enkel gaat om de Richtlijn CROW 500. Het hof zal de Richtlijn CROW 500 daarom mede uitleggen en toepassen in het licht van de Kelderluikcriteria en van de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten van de grondroerder en de netbeheerder. Grief 3 van Evides, waarmee deze heeft geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte de Kelderluikcriteria heeft toegepast, faalt in zoverre.”
2.7
Het hof heeft vervolgens eerst beoordeeld of V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld. Het hof heeft geoordeeld dat Evides onvoldoende heeft onderbouwd dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden Richtlijn CROW 500 heeft geschonden door toen geen contact op te nemen met Evides over het bochtstuk en door toen geen specifiek op het bochtstuk gerichte beheersmaatregel met Evides te bespreken en in werkinstructies vast te leggen:
“Geen niet-naleving
6.11
Met haar grief 2 klaagt Evides over het oordeel van de kantonrechter dat aan de zijde van Evides een risico moest worden meegewogen omdat het bochtstuk zonder trekvaste verbinding werd aangelegd en dat Evides daarom voorzorgsmaatregelen had moeten nemen. Met haar grieven 4 en 5 klaagt zij over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het wel of niet navolgen van de instructie van [betrokkene 1] als directe oorzaak van de schade en over de zorgvuldigheid van de handelwijze van V&SH. Evides verwijst, wat de niet-naleving van Richtlijn CROW 500 betreft, in de eerste plaats naar de volgende stappen uit die Richtlijn:
- in de onderzoeksfase moet (i) een oriëntatieverzoek worden gedaan, (ii) eventuele kabels en leidingen in het gebied in kaart worden gebracht en (iii) een risico-inventarisatie worden gemaakt;
- in de ontwerpfase moeten (i) relevante kabels en leidingen aan de hand van die risico-inventarisatie worden gelokaliseerd, waarna (ii) per kabel of leiding beheersmaatregelen worden gekozen en in een maatregelenplan worden vastgelegd;
- in de werkvoorbereidingsfase wordt eerst (i) een graafmelding gedaan en wordt (ii) het maatregelenplan vervolgens aan de hand van de uit die melding voortvloeiende actuele gebiedsinformatie uitgewerkt in werkinstructies.
Volgens Evides heeft V&SH tijdens de onderzoeks- en ontwerpfase hetzij het bochtstuk gemist, hetzij verzuimd om daar een specifieke beheersmaatregel voor vast te stellen. Waterleidingen worden in Nederland in beginsel niet trekvast uitgevoerd, en V&SH moet als een van de grootste infra-aannemers van het land worden geacht dat te weten. Voor zover V&SH kennis heeft genomen van het feit dat de conflicterende leiding van Evides deels uit een bochtstuk bestond, had zij daarom voorafgaand aan de uitvoeringsfase daarover contact moeten opnemen met Evides, met haar een specifieke, specifiek op een bochtstuk gerichte beheersmaatregel moeten bespreken, en die in werkinstructies moeten vastleggen.
6.12
Naar het oordeel van het hof heeft Evides deze stelling, die door V&SH is betwist, om de volgende redenen onvoldoende onderbouwd.”
2.8
Het hof heeft dit gemotiveerd met het oordeel dat op Evides een plicht rustte om actief met V&SH mee te denken over het gevaar van schade aan de waterleiding vanaf het moment dat Evides wist dat het te ontgraven tracé mede uit het bochtstuk van haar waterleiding bestond, en dat Evides op verschillende momenten niet heeft gecommuniceerd met V&SH:
“6.13 Voor de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten over en weer en voor de invulling van die zorgplichten, zoals geconcretiseerd in de Richtlijn CROW 500, is naar het oordeel van het hof relevant dat het bochtstuk niet trekvast is aangelegd. Evides voert aan dat haar netwerk duizenden kilometers aan leidingen omvat en dat zij delen daarvan heeft overgenomen van rechtsvoorgangers, maar daar gaat het hof aan voorbij omdat Evides zich zelf beroept op een eigenschap – het niet trekvast uitvoeren van waterleidingen – die volgens haar in beginsel in heel Nederland wordt toegepast en daarom ook bij V&SH bekend moet worden verondersteld. V&SH heeft daarom terecht de vraag opgeworpen waarom dat bij haar bekend zou moeten worden verondersteld, en niet bij Evides. Doordat het bochtstuk niet trekvast is aangelegd, rustten niet alleen op V&SH de in de Richtlijn CROW 500 beschreven onderzoeksplichten, maar rustte ook op Evides de plicht om, zodra voor haar duidelijk was dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een bochtstuk bestond, de plicht om actief met V&SH mee te denken over het gevaar van het losraken daarvan. De Richtlijn CROW 500 verwijst namelijk in haar hoofdstuk 1 naar de WION, die er onder andere in voorziet dat de netbeheerder informatie verstrekt over de ligging en relevante eigenschappen van kabels en leidingen.
6.14
Tussen partijen staat vast dat tijdens een werkoverleg met betrekking tot de opdracht met diverse netbeheerders op 29 maart 2018 namens Evides [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanwezig waren, en dat zij V&SH erop hebben gewezen dat een leiding van Evides zich in het tracé bevond. Niet gesteld of gebleken is dat toen over een bochtstuk is gesproken.
6.15
Tussen partijen staat ook vast dat V&SH ter voorbereiding van de opdracht de leidingbeheerkaarten heeft opgevraagd (zie hiervoor onder 3.5 [randnummer 1.6 hiervoor, A-G]) en mede ten grondslag heeft gelegd aan haar werkplan (zie hiervoor onder 3.6 [randnummer 1.8 hiervoor, A-G]). V&SH heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat zij de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd. Evides heeft ook niet weersproken dat de plattegrond die is opgenomen op p. 4 (bovenste helft) van het door V&SH opgesteld incidentrapport (zie hiervoor onder 3.5 [randnummer 1.6 hiervoor, A-G]) een uittreksel is van die leidingbeheerkaarten en dat haar leiding, met het bochtstuk, daarop zichtbaar is.
6.16
Op 26 juli 2018 heeft V&SH haar werkplan vastgesteld en aan Evides gezonden. Daarin heeft zij onder 4.8 verwezen naar de informatie afkomstig uit de leidingbeheerkaarten en onder 7.9.3 een afzonderlijke passage gewijd aan “Evides afsluiterschema’s nabij Droespolderweg”. Evides heeft niet weersproken dat het bij die afsluiterschema’s onder andere ging om haar afsluiterschema bij de hoek van de Botlekweg met de Droespolderweg, met het bochtstuk. Die passage bevat de volgende beheersmaatregel: “Eventueel vrijkomende afsluiters of leidingwerk zullen doelmatig worden opgehangen”. Deze maatregel stemt overeen met een van de beheersmaatregelen die worden genoemd in de Richtlijn CROW 500 onder: (i) 3. Onderzoeksfase sub Risico-inventarisatie: “het beschermen van de (…) leiding”; en (ii) Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen: “het ondersteunen en ophangen van kabels en leidingen en [het compenseren van, toevoeging hof] het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden”. De Richtlijn CROW 500 noemt op beide plekken ook als beheersmaatregel het tijdelijk drukloos maken van een leiding, maar Evides heeft niet gesteld dat zij in reactie op het werkplan die mogelijkheid heeft aangedragen, of van V&SH heeft verlangd dat zij enige andere beheersmaatregelen zou vaststellen. In het kader van de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten over en weer, bezien in het licht van de bezwaarlijkheid van de over en weer te nemen voorzorgsmaatregelen en van de mogelijke gevolgen van een beschadiging van de leiding (zie hiervoor onder 6.8 [randnummer 2.6 hiervoor, A-G]), had het echter op de weg van Evides als netbeheerder gelegen om zich op dat moment, indien het betrokken afsluiterschema onder andere uit een bochtstuk bestond, bij V&SH te melden als zij had gewild dat deze met betrekking tot dat bochtstuk een andere beheersmaatregel zou nemen dan (alleen) het “doelmatig ophangen” ervan.
6.17
Op 27 augustus 2018 heeft Evides gereageerd op de graafmelding van V&SH. Evides stelt zelf dat het bochtstuk zichtbaar is op de kaart die Evides als bijlage bij dat antwoord aan V&SH heeft gestuurd. Daarom was uiterlijk op 27 augustus 2018 ook voor haarzelf duidelijk dat haar leiding in het graaftracé een haakse bocht maakte. Ook op dat moment heeft zij echter voor het bochtstuk geen bijzondere beheersmaatregel verlangd boven het doelmatig ophangen uit het werkplan. Evides voert aan dat haar bij die reactie gevoegde richtlijnen vermelden dat: (i) bij vrijhanging of kruising van waterleidingen altijd maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming van doorbuiging of zijdelingse uitwijking (sub 1); en (ii) hetzelfde geldt bij het graven in nabijheid van bochten, met name ter voorkoming van het losschuiven van bochtstukken, aangezien veel leidingen niet trekvast zijn uitgevoerd (sub 8). In het kader van de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de wederzijdse zorgplichten, mede bezien in het licht van de bezwaarlijkheid van de door grondroerder en netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen, had het hier echter op de weg van Evides gelegen om niet te volstaan met een algemene waarschuwing maar actief met V&SH in contact te treden met betrekking tot het bochtstuk, wilde zij schade vermijden door het losraken daarvan.
(…)
6.19
Op 31 augustus en 11 september 2018 hebben wederom besprekingen plaatsgevonden met vertegenwoordigers van Evides, en ook met betrekking tot die besprekingen heeft Evides niet gesteld dat die vertegenwoordigers andere beheersmaatregelen van V&SH hebben verlangd dan die uit het werkplan. Evides heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat tijdens die vervolgbesprekingen geen specifieke incidentpunten zijn besproken. V&SH voert aan dat het ook hier op de weg van Evides had gelegen om dat wel te doen. In het licht van de hiervoor beschreven afweging van zorgplichten is dat ook hier een terecht punt. (…)”
2.9
Het hof heeft het verwijt van Evides dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden de waterleiding en het bochtstuk niet daadwerkelijk heeft gelokaliseerd verworpen met als motivering dat Richtlijn CROW 500 beoogt te voorkomen dat onduidelijkheid over de ligging van leidingen tot graafschade leidt en dat in deze zaak onduidelijkheid over de locatie van leidingen niet het probleem is geweest:
“6.18 Volgens Evides is het in de Ontwerpfase van de Richtlijn CROW 500 voorgeschreven lokaliseren van conflicterende kabels en leidingen niet het theoretisch in kaart brengen daarvan op grond van de resultaten van een graafmelding, maar het in het veld met een schep aanbrengen van proefsleuven om het precieze verloop van een leiding te kunnen zien. Vervolgens moet die lokalisatie volgens Evides herleidbaar worden vastgelegd, en dat heeft V&SH volgens haar niet gedaan. Het hof kan dit verwijt niet plaatsen, omdat de Richtlijn CROW 500, door de grondroerder te verplichten om eventuele conflicterende leidingen nauwkeurig te lokaliseren, beoogt te voorkomen dat onduidelijkheid over de exacte ligging van die leidingen tot graafschade leidt. V&SH wijst er echter terecht op dat het probleem hier niet is geweest dat zij een leiding heeft geraakt waarvan de exacte positie niet duidelijk was.”
2.10
Het hof heeft het verwijt van Evides dat V&SH in de onderzoeksfase knelpunten bij het bochtstuk niet heeft opgemerkt en dat het daardoor komt dat er later tussen partijen niet meer is gesproken over die knelpunten, zonder aanvullende motivering verworpen:
“6.19 (…) Evides heeft ook gesteld dat V&SH in de onderzoeksfase over het hoofd heeft gezien dat het bochtstuk een knelpunt opleverde en dat het daardoor komt dat er in latere besprekingen tussen partijen niet meer is gesproken over dat knelpunt en wat ermee gedaan moest worden. Dit standpunt stuit af op datgene, wat het hof in voorgaande alinea’s heeft overwogen.”
2.11
Het hof heeft ten overvloede geoordeeld dat geen causaal verband bestaat tussen de gestelde onzorgvuldige voorbereiding van de graafwerkzaamheden door V&SH en de schade:
“Ten overvloede: geen causaal verband
6.20
Het hof oordeelt ten overvloede nog het volgende. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat V&SH de Richtlijn CROW 500 op de door Evides gestelde punten niet heeft nageleefd, staat om de volgende redenen niet vast dat de schade aan het bochtstuk niet zou zijn ontstaan als V&SH die richtlijn op die punten wel had nageleefd.
6.21
Evides heeft in dat verband een beroep gedaan op de zogeheten omkeringsregel. Deze regel houdt in dat in bepaalde gevallen in zoverre een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van art. 150 Rv dat het bestaan van het noodzakelijke voorwaarde-verband tussen een onrechtmatige daad en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.29.
6.22
Daarnaast heeft Evides het volgende aangevoerd. Omdat de Richtlijn CROW 500 gestoeld is op de gedachte van een onverbrekelijke keten van verantwoordelijkheden, tast die tekortkoming per definitie de deugdelijkheid aan van alle daaropvolgende stappen in het graafproces, waaronder de uitvoeringsfase. Daarnaast hadden V&SH en Evides bij een correcte signalering van het bochtstuk in de onderzoeks- of ontwerpfase samen adequate beheersmaatregelen kunnen nemen in plaats van de houtje-touwtje instructie die [betrokkene 1] noodgedwongen in het werk heeft moeten geven, zoals bijvoorbeeld het adequaat fixeren van de leiding of – als dat absoluut nodig zou zijn geweest – het gecontroleerd en na afstemming met de betrokken watergebruikers drukloos maken ervan.
6.23
Partijen verschillen van mening over de vraag of de Richtlijn CROW 500 moet worden aangemerkt als norm die strekt tot het voorkomen van het specifieke gevaar dat hier tot schade heeft geleid. Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven omdat ook indien het hof die vraag met Evides bevestigend zou beantwoord, zodat de omkeringsregel van toepassing is, V&SH het door die regel geschapen vermoeden voldoende heeft ontkracht.
6.24
Wat ten eerste de fixeerinstructie betreft, voert V&SH aan dat Evides in de onderzoeks- en ontwerpfase hetzelfde type maatregel zou hebben voorgeschreven als dat [betrokkene 1] heeft voorgeschreven. Naar het oordeel van het hof heeft V&SH dat om de volgende redenen voldoende aannemelijk gemaakt.
6.24.1.
Partijen verschillen van mening over de precieze inhoud van de door [betrokkene 1] in het werk gegeven instructie. Volgens Evides was dat alleen “[d]e bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden”; terwijl [betrokkene 1] daar volgens V&SH aan heeft toegevoegd “middels spanbanden en afschoring met een houten paal tegen het bovenliggende draglineschot”. V&SH beroept zich op dit punt terecht op gerechtelijke erkenning, omdat Evides tijdens de procedure voor de kantonrechter heeft bevestigd dat de instructie van [betrokkene 1] luidde zoals weergegeven in het incidentrapport van V&SH, dat wil zeggen met inbegrip van de toevoeging die zij in hoger beroep heeft willen weerspreken.30.Het hof gaat er daarom van uit dat [betrokkene 1] de instructie heeft gegeven met inbegrip van de door V&SH aangevoerde verduidelijking.
6.24.2.
De Richtlijn CROW 500 noemt als bijzondere beheersmaatregel bij leidingen onder andere “[het compenseren van, toevoeging hof] het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden” (zie hiervoor onder 3.3. [kennelijk wordt 3.2 bedoeld, zie randnummer 1.3 hiervoor, A-G], Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen). De door [betrokkene 1] gegeven instructie van het “in alle richtingen fixeren” van het bochtstuk stemt daarmee overeen (met of zonder de in de vorige alinea bedoelde verduidelijking).
6.24.3.
Evides heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat als V&SH het probleem van het bochtstuk tijdens de onderzoeks- en ontwerpfase bij haar aan de orde had gesteld, de technici van haar afdeling asset management de instructie, zoals [betrokkene 1] die in het veld heeft gegeven, zouden hebben afgekeurd: Evides zou dan een sleufbekisting hebben verlangd, bestaand uit houten schotten aan weerszijden van het graaftracé, uit elkaar gehouden door tussenspanten, om daar de spanbanden voor fixatie stabiel aan te kunnen bevestigen. Naar het oordeel van het hof heeft Evides dat standpunt, dat door V&SH is weersproken, onvoldoende toegelicht. V&SH heeft terecht de vraag opgeworpen waarom [betrokkene 1] niet om dezelfde maatregel heeft gevraagd. Evides heeft niet weersproken dat V&SH haar heeft uitgenodigd om op 18 en 19 september 2018 de situatie van het vrijgelegde bochtstuk te bespreken, dat zij die uitnodiging heeft beantwoord door [betrokkene 1] naar de betrokken locatie af te vaardigen en dat deze bevoegd was om namens haar instructies aan V&SH te geven voor het voorkomen van schade bij het ontgraven van dat bochtstuk. Dat zo zijnde heeft zij niet toegelicht waarom de technici van haar afdeling asset management in dat verband tot andere maatregelen zouden zijn gekomen dan [betrokkene 1] in het veld heeft geïnstrueerd.
6.25
Als het ten tweede gaat om het als uiterste redmiddel drukloos stellen van de leiding wijst V&SH er terecht op dat [betrokkene 1] , toen het bochtstuk was vrijgelegd, desgevraagd heeft geweigerd om de leiding drukloos te stellen. Ook blijkt nergens uit dat [betrokkene 1] op dat moment aan V&SH heeft gevraagd om met het ontgraven te wachten totdat Evides alle noodzakelijke stappen kon nemen om de leiding, na overleg met de betrokken gebruikers en op gecontroleerde wijze, drukloos te stellen.
6.26
Het algemene betoog van Evides over een onverbrekelijke keten van verantwoordelijkheden waarin elke tekortkoming per definitie de deugdelijkheid aantast van alle daaropvolgende stappen in het graafproces, stuit af op het voorgaande.
6.27
De conclusie is dus dat V&SH een verondersteld vermoeden van causaal verband voldoende heeft weerlegd.”
2.12
Daarna heeft het hof de uitvoeringsfase van de werkzaamheden beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat V&SH fouten heeft gemaakt tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden die in causaal verband staan met de schade van Evides, ook niet bij de opvolging van de instructie van [betrokkene 1] :
“Verwijt 2: Niet correct opvolgen van de instructies van [betrokkene 1]
6.28
Volgens Evides heeft V&SH, subsidiair, ook fouten gemaakt in de uitvoeringsfase. Ook hier rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot deze stelling op Evides. Het hof volgt Evides om de volgende redenen niet in die stelling.
6.29
Evides heeft de volgende afbeelding in het geding gebracht ter illustratie van de in het werk door [betrokkene 1] gegeven instructie:
Daaruit volgt dat die instructie volgens haar inhield dat de leiding, die voor en na het bochtstuk in een horizontaal vlak lag, in dat vlak met spanbanden in de lengte en in de breedte zou worden gefixeerd: het evenwijdig aan het graaftracé liggende stuk (en het daarop aansluitend begin van het bochtstuk) met spanbanden haaks op het tracé en het haaks op het tracé liggende stuk (en het daarop aansluit[end, A-G] begin van het bochtstuk) met spanbanden evenwijdig aan het tracé. Evides heeft de vraag opgeworpen hoe V&SH hier uitvoering aan heeft kunnen geven. Volgens haar ging het bij de door V&SH genomen maatregelen alleen om een suggestie (naar het hof begrijpt: van het in alle richtingen fixeren van het bochtstuk). Er was volgens haar in het werk niets om het bochtstuk horizontaal aan te fixeren, want er was alleen een sleuf in het zand: alleen met een sleufbekisting had het bochtstuk correct gefixeerd kunnen worden. V&SH heeft dat terecht weersproken, onder verwijzing naar de foto van het bochtstuk in door haar gefixeerde toestand (zie hiervoor onder 3.12). Op die foto is te zien dat spanbanden diagonaal zijn gespannen vanaf het boven het bochtstuk gelegde draglineschot en op die manier een horizontale fixatie opleveren. V&SH wijst er bovendien terecht op dat op de foto van het bochtstuk tijdens de herstelwerkzaamheden van Evides (zie hiervoor onder 3.15 [randnummer 1.21 hiervoor, A-G]) zichtbaar is dat het bochtstuk tijdens die werkzaamheden op dezelfde wijze met spanbanden is gefixeerd als die V&SH op instructie van [betrokkene 1] heeft toegepast, zonder zichtbare sleufbekisting.
6.30
Evides heeft in dit verband verder gesteld dat de stok die op de foto van de fixeermaatregelen van V&SH (zie hiervoor onder 3.12 [randnummer 1.17 hiervoor, A-G]) zichtbaar is voor een gevaarlijk “naaldhakeffect” heeft gezorgd. Het hof kan dat verwijt niet plaatsen, omdat Evides niet heeft gesteld dat de schade is veroorzaakt doordat de stok op die plek als gevolg van een dergelijk effect door de buitenkant van de leiding is geschoten. Bovendien wijst V&SH er terecht op dat de stok daar is aangebracht op (de gezien het voorgaande onder 6.24.1 vaststaande [randnummer 2.11 hiervoor, A-G]) instructie van [betrokkene 1] , dat een stok niet stabiel boven op een leiding met een ronde doorsnede kan staan en dat op de foto (voldoende) zichtbaar is dat de stok achter de leiding langs naar beneden loopt.”
2.13
Ten overvloede heeft het hof bij zijn beoordeling van de zorgvuldigheid van de uitvoering van de graafwerkzaamheden overwogen dat het voorbijgaat aan de stelling van Evides dat [betrokkene 1] niet betrokken zou zijn geweest bij de uitvoering van zijn instructie:
“6.31 In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof ten overvloede als volgt. V&SH voert aan dat [betrokkene 1] betrokken is geweest bij de uitvoering van de door hem gegeven instructie, en dat hij daarbij niet heeft ingegrepen of gewaarschuwd voor een onjuiste uitvoering. Evides heeft tijdens de procedure voor de kantonrechter weersproken dat [betrokkene 1] betrokken is geweest bij de uitvoering en toegelicht dat [betrokkene 1] in de ochtend zijn instructie heeft gegeven en daarna naar een ander werk is vertrokken. Voor zover Evides deze stelling in hoger beroep heeft willen handhaven, gaat het hof daar om de volgende redenen aan voorbij.
6.31.1.
Indien deze stelling juist is, komen de gevolgen van een eventuele afwezigheid van [betrokkene 1] bij de uitvoering van zijn instructie voor rekening van Evides. De uitvoering door V&SH van de door [betrokkene 1] gegeven instructie moet namelijk worden beoordeeld in het licht van de door Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten van grondroerder en netbeheerder, mede in aanmerking genomen de bezwaarlijkheid van de over en weer te nemen voorzorgsmaatregelen en de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen (zie hiervoor onder 6.8 en 6.9 [randnummer 2.6 hiervoor, A-G]). In dat licht bezien heeft Evides niet toegelicht dat en waarom het voor haar, gelet op de gevolgen van een lekkage aan het bochtstuk, bezwaarlijk zou zijn geweest als [betrokkene 1] op het werk was gebleven om er daar namens Evides voor te zorgen dat zijn instructie correct zou worden nageleefd.
6.31.2.
Indien die stelling niet juist is, staat tussen partijen vast dat [betrokkene 1] de uitvoering van zijn instructie heeft goedgekeurd. In dat geval is de causale keten tussen de door Evides gestelde niet-correcte uitvoering van die instructie en de schade aan het bochtstuk verbroken, en kan die schade daarom niet als een gevolg van die niet-correcte uitvoering aan V&SH worden toegerekend (artikel 6:98 BW).”
Cassatieberoep
2.14
Bij procesinleiding van 5 juli 2022 heeft Evides tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van 5 april 2022. V&SH heeft verweer gevoerd en haar standpunten schriftelijk toegelicht. Evides heeft gerepliceerd.
3. Zorgplichten ter voorkoming van schade aan kabels en leidingen bij graafwerkzaamheden
Inleiding
3.1
Een aantal klachten van het cassatiemiddel ziet op de invulling door het hof van de zorgplichten van V&SH en Evides en op de relevantie van Richtlijn CROW 500 voor die invulling. Deze klachten vormen aanleiding om eerst in algemene zin in te gaan op (1) de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders bij graafwerkzaamheden, (2) de invloed van private normen voor graafwerkzaamheden, zoals Richtlijn CROW 500, op de invulling van deze zorgplichten en (3) de uitleg van Richtlijn CROW 500. Ik sluit af met (4) een aantal bevindingen.
3.2
Voordat ik hieraan toekom, maak ik eerst een opmerking over de terminologie die ik gebruik. In deze zaak gaat het om de invulling van de plichten van grondroerders en netbeheerders om zorgvuldig te handelen bij de voorbereiding en uitvoering van graafwerkzaamheden. Men kan die plichten op verschillende wijzen aanduiden. Te denken valt bijvoorbeeld aan zorgvuldigheidsplichten, zorgverplichtingen, zorgvuldigheidsverplichtingen, zorgplichten of simpelweg plichten om zich zorgvuldig, met zorg, of zoals in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, te gedragen.31.Het komt mij praktisch voor om de plichten die bij graafwerkzaamheden op grondroerders en netbeheerders rusten steeds aan te duiden als ‘zorgplichten’ omdat Uw Raad en de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: ‘WIBON’)32.deze terminologie gebruiken.33.Voor de inhoud van andere relevante (technische) begrippen die ik hierna gebruik, zoals “graafmelding” en “graafwerkzaamheden”34., ga ik uit van de definities van die begrippen in de WIBON.35.
Zorgplichten van grondroerders en netbeheerders
3.3
Uw Raad heeft in het arrest Liander/ […] het regime aan de hand waarvan aansprakelijkheid voor graafschade wordt beoordeeld, uiteengezet.36.Ik begin mijn analyse met een bespreking van dit regime. Op verschillende onderdelen vul ik dit hierna aan, ook gelet op de inwerkingtreding van de WIBON.
3.4
Op grondroerders en netbeheerders rusten zorgplichten bij de voorbereiding en uitvoering van graafwerkzaamheden. Deze zorgplichten vloeien voort uit (onder meer)37.de WIBON en de maatschappelijke zorgvuldigheid genoemd in art. 6:162 lid 2 BW38.en strekken ertoe schade aan netten, en (andere) schade als gevolg daarvan, te voorkomen.39.
3.5
Ik licht een aantal van de zorgplichten uit de WIBON uit:40.
- art. 2 lid 2 en 3 WIBON: een grondroerder verricht graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze en moet “ten minste” ervoor zorgen dat een graafmelding aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers41.(hierna: ‘Dienst’) is gedaan vóór de aanvang van de graafwerkzaamheden,42.dat onderzoek is verricht naar de “precieze” locatie van onderdelen van netten op de graaflocatie, en dat de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie op de graaflocatie aanwezig is.43.Voor het onderzoek van de grondroerder naar de precieze ligging van netten is relevant dat:
“in het bijzonder gelet op de doelstelling (…) om gevallen van schade aan kabels en leidingen te verminderen, de grondroerder er niet zonder meer op mag vertrouwen dat de hem verstrekte tekening [van de ligging van leidingen en kabels, A-G] aan deze eis [van nauwkeurigheid, A-G] voldoet. De werkelijke ligging van het net kan immers door tal van oorzaken van de tekening afwijken. De Richtlijn houdt hiermee ook rekening (…). Het antwoord op de vraag in hoeverre de grondroerder op de tekening mag vertrouwen, hangt daardoor af van de omstandigheden van het geval, in het licht van hetgeen de Richtlijn over de onderzoeksplicht van de grondroerder bepaalt (…).”44.
- art. 11 lid 1 WIBON: nadat een grondroerder een graafmelding of oriëntatieverzoek heeft gedaan bij de Dienst en de Dienst de netbeheerder daarover in een graafbericht heeft geïnformeerd, moet de netbeheerder de Dienst informeren over in ieder geval de liggingsgegevens en relevante eigenschappen van zijn net, eventuele noodzakelijke bijzondere voorzorgsmaatregelen, en de contactgegevens van de netbeheerder, al dan niet met behulp van eerder opgeslagen informatie in het elektronische informatiesysteem zoals bedoeld in art. 4-6 en 11 lid 2 WIBON.45.Hierbij is van belang dat:
“op de netbeheerder de verplichting rust zo nauwkeurig als redelijkerwijs van hem verlangd kan worden informatie over de ligging van het net te verstrekken, en dat een schending van deze verplichting kan leiden tot eigen schuld van de netbeheerder.”46.
- art. 13a lid 1-2 WIBON: de netbeheerder moet in voorkomende gevallen “onverwijld, doch uiterlijk binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek” van de grondroerder of opdrachtgever nadere informatie verstrekken aan de grondroerder of opdrachtgever over zijn net;
- art. 13b en 15 WIBON: op grond van deze bepalingen bestaan in voorkomende gevallen verschillende concrete zorgplichten, zoals de plicht van een grondroerder om te wachten met graafwerkzaamheden totdat de netbeheerder de voorzorgsmaatregelen heeft getroffen die de netbeheerder wenst te treffen, en de plicht van de grondroerder om de voorzorgsmaatregelen te treffen waarvan de grondroerder met de netbeheerder heeft afgesproken dat de grondroerder die voor zijn rekening neemt (art. 15 lid 3 en 5 WIBON).
3.6
Voor de invulling van de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders geldt dat de parlementaire geschiedenis van en ervaringen met de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: ‘WION’)47., de voorganger van de WIBON, relevant zijn. De hiervoor in randnummer 3.5 genoemde zorgplichten van art. 2, 8, 11 en 15 WIBON zijn namelijk gebaseerd op grotendeels48.gelijkluidende bepalingen uit de WION. Uit de parlementaire geschiedenis van de WIBON volgt expliciet dat de parlementaire geschiedenis van de WION relevant is voor de uitleg van deze WIBON-bepalingen.49.Art. 13a en 13b WIBON zijn na de totstandkoming van de WIBON aan de WIBON toegevoegd en zijn ook toegelicht in de parlementaire geschiedenis.50.
3.7
De parlementaire geschiedenis van de WION gaat bijvoorbeeld in op de verhouding van wettelijke zorgplichten tot de maatschappelijke zorgvuldigheid. De minister stelt – zo begrijp ik hem – dat zorgplichten in de WION wettelijke concretiseringen zijn van de maatschappelijke zorgvuldigheid. Daarmee beoogt de WION benadeelden tegemoet te komen in hun bewijspositie.51.De WION heeft dus geen nieuwe onrechtmatige gedragingen geïntroduceerd of geleid tot een verscherpte aansprakelijkheid of een verzwaring van de destijds bestaande aansprakelijkheidslast: de WION faciliteert wel de rechterlijke beoordeling van een eventuele aansprakelijkheidsclaim omdat de maatschappelijke zorgvuldigheid tot op zekere hoogte handen en voeten heeft gekregen en vergemakkelijkt daarmee tot op zekere hoogte ook de bewijspositie van benadeelden. Voor de WIBON geldt hetzelfde.
3.8
Ook op grond van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm zoals verwoord in art. 6:162 lid 2 BW rusten dus zorgplichten op grondroerders en netbeheerders. Voor de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid is naar het oordeel52.van Uw Raad de volgende afweging bepalend (onderstrepingen toegevoegd door mij, A-G):
“Het gaat bij de aansprakelijkheid voor graafschade aan kabels en leidingen uiteindelijk om een afweging waarbij onder meer de bezwaarlijkheid van door de grondroerder en door de netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen moet worden bezien, ook in hun onderlinge verhouding, en waarbij deze [bezwaarlijkheid, A-G] moet worden afgezet tegen de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen.”53.
3.9
Uw Raad laat bij deze afweging ruimte voor het toekennen van gewicht aan andere factoren dan de (kelderluik)factoren die Uw Raad expliciet bij deze afweging heeft genoemd. Ik leid dat vooral af uit de woorden “onder meer”, zoals weergegeven bij randnummer 3.8 hiervoor. Deze ruimte verdraagt zich goed met gangbare opvattingen over de maatschappelijke zorgvuldigheid. Niet elke omstandigheid van het geval is voor de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid (altijd) relevant, maar een vooraf bepaalde limitatieve lijst van relevante omstandigheden die invulling geeft aan de maatschappelijke zorgvuldigheid kennen wij niet.54.Bij toepassing van art. 2 lid 2 WIBON is dat overigens niet anders. De rechter kan dus ook nog andere factoren bij de invulling van art. 2 lid 2 WIBON en de maatschappelijke zorgvuldigheid betrekken. Het ligt daarbij voor de hand te denken aan de andere, niet uitdrukkelijk door Uw Raad in die algemene afweging genoemde kelderluikfactoren.55.Ook de vraag in welke mate een grondroerder mag vertrouwen op door een netbeheerder verstrekte informatie over liggingsgegevens van netten speelt bij de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid een rol.56.Meer in het algemeen geldt dat contact tussen grondroerders en netbeheerders relevant is,57.zoals ook wordt erkend in recente feitenrechtspraak.58.Een amendement strekkende tot aanpassing van de WION dat voor grondroerders of opdrachtgevers een wettelijke plicht zou introduceren om met het oog op het voeren van overleg bepaalde informatie aan netbeheerders te verstrekken, werd overigens verworpen.59.
Invloed van private normen voor graafwerkzaamheden op de invulling van zorgplichten
3.10
De invloed van private normen zoals Richtlijn CROW 500 op de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders bij graafwerkzaamheden is groot.60.Richtlijn CROW 500 is geen recht in de zin van art. 79 RO en art. 25 Rv. Toch moet de rechter, zo blijkt uit eerdere rechtspraak van Uw Raad, de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders in beginsel met behulp van Richtlijn CROW 500 invullen.61.Geeft de rechter een invulling van de zorgplichten van grondroerders of netbeheerders die afwijkt van Richtlijn CROW 500, dan behoeft dat volgens Uw Raad motivering.62.Deze rechtspraak heeft betrekking op Richtlijn CROW 250, de voorganger van Richtlijn CROW 500. In cassatie staat echter (terecht) niet ter discussie dat dit regime ook geldt voor Richtlijn CROW 500, omdat Richtlijn CROW 500 net als Richtlijn CROW 250 door de (brede) graafsector is opgesteld.63.Voor zover de rechter bij de invulling van zorgplichten Richtlijn CROW 500 niet toepast omdat een concrete wettelijke norm van Richtlijn CROW 500 afwijkt, is een motivering van het buiten toepassing laten van Richtlijn CROW 500 vanzelfsprekend niet nodig. De concrete wettelijke norm gaat uiteraard voor. Dat veel gewicht aan Richtlijn CROW 500 toekomt, baseert Uw Raad (mede) op het feit dat zij is opgesteld door een breed en technisch geschoold gezelschap en de weerslag vormt van de binnen de relevante beroepsgroep geldende opvattingen over zorgvuldig handelen.64.In de feitenrechtspraak bestaan uiteenlopende voorbeelden van gevallen waarin de rechter zorgplichten van grondroerders en netbeheerders invult met verwijzing naar Richtlijn CROW 500.65.
3.11
Dat aan Richtlijn CROW 500 veel gewicht toekomt, vergroot de rechtszekerheid van grondroerders en netbeheerders. Daarmee is voor hen duidelijker wat van hen verwacht wordt bij het voorbereiden en uitvoeren van graafwerkzaamheden. Idealiter verkleint dat de kans op schade. Het arrest Liander/ […] doet zo recht aan de parlementaire geschiedenis van de WION en WIBON, die benadrukt dat rechtszekerheid en het voorkomen van schadegevallen doelen zijn van de WION, WIBON en relevante private normen zoals Richtlijn CROW 500.66.De minister hechtte gelet op die doelen veel waarde aan de totstandkoming van private normen.67.
3.12
Verder is van belang dat Richtlijn CROW 500 de kelderluikfactoren niet buiten werking stelt. Toepassing van Richtlijn CROW 500 impliceert juist een afweging van kelderluikfactoren, omdat de normen uit Richtlijn CROW 500 in feite een concrete uitkomst zijn van een algemene afweging van kelderluikfactoren.68.Richtlijn CROW 500 vormt immers de weerslag van de binnen de relevante beroepsgroep geldende opvattingen over zorgvuldig handelen. Als de rechter Richtlijn CROW 500 toepast, en daarmee zorgplichten van grondroerders en netbeheerders invult, weegt de rechter dus kelderluikfactoren mee, zij het soms niet altijd uitdrukkelijk. Kelderluikfactoren kunnen ook van belang zijn bij de uitleg van Richtlijn CROW 500, waarover hierna meer.
Uitleg van Richtlijn CROW 500
3.13
De invulling van de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders hangt dus onder meer af van de inhoud van Richtlijn CROW 500. In voorkomend geval zal de rechter Richtlijn CROW 500 moeten uitleggen. De vraag is dan welke uitlegmaatstaf moet worden toegepast. Deze uitlegmaatstaf blijkt niet uit het arrest Liander/ […]. Ik zou menen dat als maatstaf voor de uitleg van Richtlijn CROW 500 de CAO-norm moet gelden. Daarvoor acht ik het volgende redengevend. De CAO-norm geldt onder andere voor krachtens overeenkomst vastgestelde regelingen die geen recht zijn in de zin van art. 79 RO en die als (algemene) strekking hebben om de rechten en verplichtingen van derden op uniforme wijze te concretiseren.69.Voor Richtlijn CROW 500 geldt ook dat zij geen recht is in de zin van art. 79 RO – slechts over de uitlegmaatstaf en de begrijpelijkheid van een gegeven uitleg van Richtlijn CROW 500 kan daarom worden geklaagd in cassatie70.– en dat zij strekt tot concretisering van rechten en verplichtingen van derden (zie randnummers 3.10-3.12 hiervoor).71.De CAO-norm past bovendien goed bij de door Richtlijn CROW 500 nagestreefde rechtszekerheid van grondroerders en netbeheerders. Bij toepassing van de CAO-norm bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 zijn de bewoordingen van deze Richtlijn, gelezen in het licht van de gehele tekst, in beginsel van doorslaggevende betekenis.72.
3.14
Steeds zal de inhoud van Richtlijn CROW 500 dus afhangen van haar specifieke bewoordingen. Dit neemt niet weg dat de rechter ook gewicht kan toekennen aan de kennelijke bedoeling en strekking van (onderdelen van) Richtlijn CROW 500, voor zover de rechter die naar objectieve maatstaven kan vaststellen.73.De tekst van Richtlijn CROW 500 leidt dus geen geïsoleerd bestaan, maar wordt gekleurd door haar strekking en bedoeling. Die strekking en bedoeling vormen de achtergrond van Richtlijn CROW 500 en bestaan uit een concretisering van de in randnummer 3.8 genoemde algemene afweging van onder meer kelderluikfactoren, met als gevolg een vergroting van de rechtszekerheid van grondroerders en netbeheerders.74.Uitleg van Richtlijn CROW 500 hoeft daarom niet goed te scheiden te zijn van een afweging van kelderluikfactoren in het geval dat de rechter bij die uitleg gewicht toekent aan de strekking en bedoeling van Richtlijn CROW 500. Dat bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 gewicht kan toekomen aan de bedoeling en strekking van Richtlijn CROW 500 betekent verder niet dat de rechter bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 kan overgaan tot een vrije afweging van kelderluikfactoren buiten de tekst van Richtlijn CROW 500 om. De tekst van Richtlijn CROW 500 staat voorop. De rechter mag bij de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders in beginsel niet afwijken van in de tekst van Richtlijn CROW 500 gemaakte keuzes.75.Wel is denkbaar dat Richtlijn CROW 500 zodanige (open) normen bevat, dat de tekst van Richtlijn CROW 500 partijen en de rechter niet direct verder helpt, zodat de rechter in voorkomende gevallen inderdaad terugvalt op de besproken strekking en bedoeling van Richtlijn CROW 500.
Bevindingen
3.15
Het voorgaande leidt tot de volgende bevindingen:
- aansprakelijkheid voor graafschade berust op schending van normen uit de WIBON en het BIBON en op schending van de maatschappelijke zorgvuldigheid;
- de wettelijke normen uit de WI(B)ON hebben niet beoogd tot een verzwaring of verlichting van aansprakelijkheid van grondroerders of netbeheerders te leiden. Deze wettelijke normen concretiseren slechts wat maatschappelijk zorgvuldig is (mede) om de bewijspositie van benadeelden te verbeteren;
- bij de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders moet de rechter in beginsel aansluiten bij Richtlijn CROW 500. Als de rechter afwijkt van Richtlijn CROW 500 moet hij dat motiveren. Voor zover de rechter Richtlijn CROW 500 niet toepast omdat een concrete wettelijke norm afwijkt van Richtlijn CROW 500, behoeft het buiten toepassing laten van Richtlijn CROW 500 geen motivering;
- voor de uitleg van Richtlijn CROW 500 geldt de CAO-norm. Bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 komt daarom gewicht toe aan de tekst, strekking en bedoeling van Richtlijn CROW 500. Richtlijn CROW 500 heeft als strekking en bedoeling om een algemene afweging van kelderluikfactoren op uniforme wijze te concretiseren.
4. Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
4.1
Het cassatiemiddel kent een inleiding (deel 1), die geen klachten bevat, en een onderdeel met klachten (deel 2), dat welbeschouwd uiteenvalt in tien subonderdelen, met randnummers 2.1 tot en met 2.9, en randnummer 2.12.76.De subonderdelen 2.1 tot en met 2.5 en subonderdeel 2.7 bestaan elk uit een aantal met Romeinse cijfers aangeduide randnummers die (meerdere) klachten bevatten.
4.2
De onderdelen klagen kort gezegd en samengevat over de overwegingen en oordelen van het hof die betrekking hebben op:
- de maatstaf voor de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders (randnummers 4.7-4.13 hierna);
- de voorbereiding van de graafwerkzaamheden door V&SH (randnummers 4.14-4.36 hierna);
- de uitvoering van de graafwerkzaamheden door V&SH (randnummers 4.37-4.49 hierna);
- het (gestelde) condicio-sine-qua-non-verband (hierna: ‘csqn-verband’) tussen de gestelde onzorgvuldigheid aan de zijde van V&SH bij de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade van Evides (randnummers 4.50-4.61 hierna).
4.3
Hierna bespreek ik de verschillende subonderdelen. Ik merk vooraf op dat de klachten groot zijn in aantal en herhalingen bevatten. Bovendien geldt dat zij voor een aanzienlijk deel bestaan uit motiveringsklachten die in wezen een hernieuwde feitelijke beoordeling uitlokken, die de in art. 79 RO afgebakende cassatietoetsing te buiten gaat.77.In dat verband geldt dat een oordeel uiteraard nog niet aan een motiveringsgebrek lijdt door het enkele gegeven dat het hof anders heeft geoordeeld dan door eiser tot cassatie werd bepleit, zelfs niet als een ander oordeel ook (beter) verdedigbaar zou zijn.78.In het verlengde daarvan merk ik op dat ten aanzien van een aantal motiveringsklachten in het cassatiemiddel kan worden betwijfeld of zij voldoen aan de voor cassatieklachten geldende eisen van bepaaldheid en precisie.79.Een motiveringsklacht kan alleen zinvol worden aangevoerd als daarin voldoende nauwkeurig wordt vermeld dat en waarom het bestreden (overwegend) feitelijke oordeel niet kan standhouden gelet op (i) het (nagenoeg) ontbreken van voldoende kenbare gronden, (ii) strijd met logica (zoals een non sequitur of de aanwezigheid van materieel relevante tegenstrijdigheden), (iii) een afweging van feiten en omstandigheden die ook met (aanzienlijke) welwillendheid niet kan worden gevolgd, (iv) meer dan geringe twijfel ten aanzien van de vraag of, gelet op de inhoud van de motivering, een juiste rechtsopvatting tot uitgangspunt is genomen of (v) andere aspecten die meebrengen dat het oordeel ook met welwillendheid gelezen niet navolgbaar is.80.Daarvoor volstaat niet het betoog dat het hof anders heeft geoordeeld dan eiser tot cassatie zint. Evenmin volstaat het betoog dat het hof niet uitdrukkelijk is ingegaan op een stelling van eiser tot cassatie; alleen het daadwerkelijk voorbijgaan aan essentiële stellingen kan een motiveringsgebrek opleveren.81.
4.4
Gelet hierop zal ik in het navolgende sommige klachten korter bespreken dan andere. Ik wijk daarbij overigens af van de volgorde van de klachten in de procesinleiding, omdat de klachten als gezegd een zekere herhaling en overlap kennen, niet elk randnummer van de procesinleiding zich beperkt tot één klacht en de procesinleiding de klachten niet geheel langs de lijnen van het bestreden arrest structureert. Ik geef hierna steeds tussen haakjes de vindplaatsen van de klachten in de procesinleiding weer.
4.5
Op voorhand merk ik op dat het, hoewel ik hierna een andere volgorde zal aanhouden (randnummer 4.2 hiervoor) en volledigheidshalve toch alle klachten zal bespreken, voor de hand ligt om eerst de klachten te beoordelen over het csqn-verband tussen beweerdelijke fouten van V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade van Evides (randnummers 4.50-4.61 hierna). Falen die klachten namelijk, dan kan vervolgens worden volstaan met een beoordeling van de klachten over de uitvoering van de graafwerkzaamheden (randnummers 4.37-4.49 hierna). Bij de overige klachten bestaat dan geen belang,82.omdat zij niet tot een positiever resultaat voor Evides in deze procedure kunnen leiden. Wat mij betreft, leiden de klachten over genoemd csqn-verband en de uitvoering van de graafwerkzaamheden inderdaad niet tot cassatie en bestaat bij de overige klachten geen belang.83.
4.6
Ik benadruk nog dat Evides niet voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom zij (toch) belang zou hebben bij een bespreking van haar klachten over de voorbereiding van de graafwerkzaamheden als dat voor haar geen positiever resultaat kan opleveren in deze procedure door het gebrek aan een csqn-verband. Evides heeft slechts aangevoerd dat haar zaaksoverstijgend belang bij de cassatieprocedure is dat deze zaak “model staat voor vele soortgelijke claims” en dat “[h]et hof [de] duidelijkheid [over de wijze waarop betrokkenen hun zorgplichten moeten naleven] weer te grabbel [heeft] gegooid”.84.V&SH heeft dit belang betwist.85.Ik meen dat Evides dit belang, ook gelet op de betwisting van V&SH, onvoldoende heeft onderbouwd. Uw Raad heeft met de recente arresten Liander/ […] en /Liander de nodige duidelijkheid gegeven over de invulling van zorgplichten bij graafwerkzaamheden.86.Daarin brengt het bestreden arrest geen verandering.
Maatstaf voor de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders
4.7
Het cassatiemiddel bevat een aantal klachten dat betrekking heeft op de maatstaf voor de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders. Het betreft de klachten van subonderdeel 2.1 en subonderdeel 2.2 die zich richten tegen rov. 6.6 en 6.10 en er samengevat over klagen dat het hof:
- ontoelaatbaar onduidelijk heeft gelaten welke partij als gevaarzetter moet worden aangemerkt (randnummers 2.1 en 2.1-I);
- heeft miskend dat bij de invulling van zorgplichten in beginsel geen ruimte is voor toepassing van de kelderluikfactoren bij de onderwerpen die Richtlijn CROW 500 regelt (randnummers 2.1, 2.1-II, 2.1-III, zie ook de vergelijkbare klachten (tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2-XI en 2.2-XII);
- een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven door bij de invulling van zorgplichten met behulp van Richtlijn CROW 500 gewicht toe te kennen aan kelderluikfactoren én te overwegen dat Richtlijn CROW 500 een verbijzondering is van kelderluikfactoren (randnummer 2.1-III, zie ook de vergelijkbare klachten (al dan niet tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2 en 2.2-I);
- heeft miskend dat geen sprake is van een kelderluiksituatie in een geval als het onderhavige en dat daarom de kelderluikfactoren niet van toepassing zijn (randnummers 2.1 en 2.1-II);
- heeft miskend dat bij de invulling van zorgplichten die geconcretiseerd zijn in Richtlijn CROW 500 geen ruimte is voor een invulling van zorgplichten op grond van een eigen (redelijkheids)notie (randnummer 2.2, zie ook de vergelijkbare klachten (tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2-IX en 2.2-XII);
- onbegrijpelijk en ten onrechte heeft overwogen dat het hof zorgplichten die geconcretiseerd zijn in Richtlijn CROW 500 een (eigen) invulling geeft (randnummer 2.2, zie ook de vergelijkbare klacht (tegen een andere rechtsoverweging) in randnummer 2.2-I)).
4.8
De klacht dat het hof ontoelaatbaar onduidelijk heeft gelaten welke partij als gevaarzetter moet worden aangemerkt (randnummers 2.1 en 2.1-I), faalt. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof “onduidelijk” heeft gelaten van welke partij het hof de beweerdelijk onrechtmatige gedragingen heeft beoordeeld, mist de klacht feitelijke grondslag. Dit is immers glashelder. Het hof stelt eerst de verwijten die Evides V&SH maakt centraal (rov. 6.1-6.2). Daarna beoordeelt het hof onder andere grieven 2, 4 en 5 van Evides (rov. 6.11-6.32). Die grieven waren gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat V&SH niet onzorgvuldig heeft gehandeld en tegen de onderbouwing van de kantonrechter van dat oordeel. Het hof heeft die grieven verworpen en geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat V&SH in strijd met Richtlijn CROW 500 heeft gehandeld, ook gelet op het handelen dat volgens het hof van Evides mocht worden verwacht. Duidelijk is dus dat het hof heeft beoordeeld of V&SH onrechtmatig heeft gehandeld. Dat het hof bij deze beoordeling gewicht heeft toegekend aan wat volgens het hof van Evides mocht worden verwacht, betekent niet dat daarmee onduidelijk is van welke partij het hof de beweerdelijk onrechtmatige gedragingen heeft beoordeeld.
4.9
Ook zou het hof hebben miskend dat bij de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders in beginsel geen ruimte bestaat voor het meewegen van kelderluikfactoren bij de onderwerpen die Richtlijn CROW 500 regelt (randnummers 2.1, 2.1-II, 2.1-III, zie ook de vergelijkbare klachten (tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2-XI en 2.2-XII). Deze klacht faalt, omdat die ruimte wel bestaat. Zie randnummers 3.1-3.15. Een ándere kwestie is of de rechter de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders in het licht van het processueel debat met behulp van een begrijpelijke uitleg van Richtlijn CROW 500 begrijpelijk heeft ingevuld. Ook als de rechter bij de invulling van deze zorgplichten expliciet gewicht heeft toegekend aan kelderluikfactoren, hoeft dat niet steeds het geval te zijn.
4.10
In het verlengde van de vorige klacht klaagt Evides dat het hof een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven door bij de invulling van zorgplichten gewicht toe te kennen aan kelderluikfactoren én te overwegen dat Richtlijn CROW 500 een verbijzondering is van de kelderluikfactoren (randnummer 2.1-III, zie ook de vergelijkbare klachten (al dan niet tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2 en 2.2-I). Deze klacht is tevergeefs voorgesteld. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, omdat het er terecht van uitgaat dat kelderluikfactoren verdisconteerd zijn in Richtlijn CROW 500. Ik verwijs naar wat ik hiervoor in randnummers 3.1-3.15 heb opgemerkt.
4.11
Verder zou het hof hebben miskend dat geen sprake is van een kelderluiksituatie in een geval als het onderhavige en dat daarom de kelderluikfactoren niet van toepassing zijn (randnummers 2.1 en 2.1-II). Ook deze klacht gaat niet op. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat sprake is van een kelderluiksituatie, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft niet vastgesteld dat in deze zaak sprake is van een situatie waarin een partij een gevaar in het leven heeft geroepen voor personen die mogelijk onvoldoende opletten (kelderluiksituatie). Het hof heeft geoordeeld dat kelderluikfactoren het algemene toetsingskader vormen bij de aansprakelijkheid voor gedrag dat schade kan veroorzaken en ook een rol kunnen spelen bij de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders. Het hof heeft dus niet vastgesteld dat hier feitelijk sprake is van een kelderluiksituatie. Het oordeel is ook gelet op wat ik hiervoor in randnummers 4.9-4.10 heb opgemerkt niet onterecht, ook niet als geldt dat het hof heeft vastgesteld of zou moeten hebben vaststellen dat in deze zaak geen sprake is van een kelderluiksituatie. Bij de beoordeling van de gedragingen van V&SH komt gewicht toe aan kelderluikfactoren (zie eveneens randnummers 4.9-4.10).
4.12
De klacht dat het hof heeft miskend dat bij de invulling van zorgplichten die geconcretiseerd zijn in Richtlijn CROW 500 geen ruimte is voor een invulling van zorgplichten op grond van een eigen (redelijkheids)notie (randnummer 2.2, zie ook de vergelijkbare klachten (tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2-IX en 2.2-XII), faalt, omdat deze klacht feitelijke grondslag mist. Het hof heeft in de door deze klacht bestreden overwegingen geen oordeel gegeven dat is gebaseerd op een eigen (redelijkheids)notie zoals kennelijk door de klacht wordt bedoeld. Het hof heeft een afweging van zorgplichten van partijen en in dat verband van kelderluikfactoren aan zijn oordeel ten grondslag gelegd.
4.13
Ook de hieraan gerelateerde klacht dat het hof onbegrijpelijk en ten onrechte aan zorgplichten die geconcretiseerd zijn in Richtlijn CROW 500 een (eigen) invulling geeft (randnummer 2.2, zie ook de vergelijkbare klacht (tegen een andere rechtsoverweging) in randnummer 2.2-I), faalt. Juist is namelijk dat het hof zorgplichten zelf heeft ingevuld. Die invulling moet het hof uiteraard in het licht van het processueel debat begrijpelijk motiveren, maar dat is wat anders. Ook uit het arrest Liander/ […] volgt dat de rechter zelf zorgplichten moet invullen.87.Dat de rechter zorgplichten in beginsel met behulp van Richtlijn CROW 500 moet invullen, betekent niet dat de rechter dat in beginsel niet zelf doet. Een invulling van zorgplichten door de rechter aan de hand van Richtlijn CROW 500 is nog altijd een eigen invulling van de rechter.
Voorbereiding van de graafwerkzaamheden
4.14
Het cassatiemiddel bevat verschillende klachten die betrekking hebben op de overwegingen van het hof over de voorbereiding van de graafwerkzaamheden. Het betreft de volgende klachten van subonderdeel 2.2, subonderdeel 2.3 en subonderdeel 2.4, die zich richten tegen rov. 6.10 en 6.12-6.19,88.en er samengevat over klagen dat het hof:
- bij de beoordeling van de voorbereidingswerkzaamheden van V&SH ten onrechte bij meerdere onderwerpen van Richtlijn CROW 500 is afgeweken en die afwijkingen onvoldoende heeft gemotiveerd (randnummers 2.2, 2.2-II, 2.2-III, 2.2-VII, 2.2-IX, 2.2-XI en 2.2-XII);
- heeft miskend dat het voor Evides niet duidelijk is geworden dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een haaks bochtstuk bestond omdat V&SH haar lokaliseerplicht heeft geschonden, althans op dit punt onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang (randnummer 2.2-III);
- in rov. 6.13 een onbegrijpelijke overweging heeft gegeven door te overwegen dat V&SH terecht de vraag heeft opgeworpen waarom de niet-trekvastheid van waterleidingen wel bij V&SH, maar niet bij Evides bekend zou moeten worden verondersteld (randnummer 2.2-IV);
- art. 11 lid 1 aanhef en onder b WIBON op onjuiste wijze heeft uitgelegd omdat het hof art. 11 lid 1 aanhef en onder b WIBON zo heeft uitgelegd dat het erin voorziet dat een netbeheerder een grondroerder informeert over eigenschappen van netonderdelen zoals de vraag of een bochtstuk trekvast is (randnummer 2.2-VI);
- ten onrechte heeft overwogen dat het voor Evides duidelijk was dat haar leiding in het graaftracé een haakse bocht maakte omdat dat zichtbaar was op de door haar in reactie op de graafmelding van V&SH verschafte kaart (randnummer 2.2-XI),
- in rov. 6.17 heeft miskend dat op 27 augustus 2018 niets meer duidelijk was bij partijen dan op 29 maart 2018 (randnummer 2.2-XI);
- ten onrechte en/of onbegrijpelijk heeft overwogen of ervan is uitgegaan (1) dat Evides tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden kon meedenken over het gevaar van schade aan haar leiding door het losraken van het bochtstuk en dat moest doen vanaf het moment dat Evides wist dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een bochtstuk bestond, (2) dat Evides de maatregel van het tijdelijk drukloos stellen van haar leiding of een andere maatregel had kunnen en had moeten aandragen in het geval dat Evides een dergelijke maatregel had gewild, (3) dat Evides ten onrechte deze maatregelen niet heeft aangedragen en ook niet anderszins met V&SH heeft gecommuniceerd en (4) dat Evides het moment om mee te denken over het losraken van het bochtstuk normschendend heeft gemist (randnummers 2.2-II, 2.2-III, 2.2-V, 2.2-VII, 2.2-VIII, 2.2-IX, 2.2-X, 2.2-XI en 2.2-XII);
- ten onrechte heeft overwogen dat V&SH onweersproken heeft aangevoerd dat zij de locatie van de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd (randnummer 2.3-I);
- op onbegrijpelijke wijze heeft overwogen dat de schade niet is ontstaan door een onbekende locatie van de leiding (randnummer 2.3-II);
- in rov. 6.12-6.19 heeft miskend (1) dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden de locatie van het bochtstuk en risico’s daarbij (zoals de niet-trekvastheid) niet daadwerkelijk heeft geïdentificeerd op het tracé in de grond (met proefsleuven), (2) dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden ook niet op basis van een daadwerkelijke lokalisatie een door Richtlijn CROW 500 mogelijk geachte maatregel heeft gekozen ter voorkoming van schade door het losraken van het bochtstuk en die ook niet heeft afgestemd met Evides en (3) dat V&SH dergelijke maatregelen niet heeft opgenomen in een maatregelenplan en daarna ook niet in werkinstructies voor uitvoerend personeel, en dat het hof ten onrechte aan deze verwijten is voorbijgegaan (randnummers 2.2-X, 2.2-XII, 2.2-XIV, 2.4-I en 2.4-II, zie ook de vergelijkbare klachten (al dan niet tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2-II, 2.2-V, 2.2-XI, 2.3-II en 2.5-I).
4.15
De klachten dat het hof bij de beoordeling van de voorbereidingswerkzaamheden van V&SH ten onrechte in het kader van meerdere onderwerpen van Richtlijn CROW 500 is afgeweken en die afwijkingen onvoldoende heeft gemotiveerd (randnummers 2.2, 2.2-II, 2.2-III, 2.2-VII, 2.2-IX, 2.2-XI en 2.2-XII), falen, omdat zij feitelijke grondslag missen. Het hof heeft niet geoordeeld dat het is afgeweken van Richtlijn CROW 500 bij de beoordeling van gedragingen van V&SH. Het hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van niet-naleving van Richtlijn CROW 500 door V&SH (rov. 6.4, het kopje boven rov. 6.11 (“Geen niet-naleving”), rov. 6.12, de eerste zin (“ten overvloede” geen csqn-verband) en de tweede zin van rov. 6.20 en rov. 6.32). Verder heeft het hof niet geoordeeld dat het bij de beoordeling van gedragingen van Evides is afgeweken van Richtlijn CROW 500 (vergelijk de laatste twee zinnen van rov. 6.13). Hiervan uitgaande was het voor het hof niet mogelijk en (dus) niet nodig om te motiveren dat het is afgeweken van Richtlijn CROW 500. Een ándere vraag is of het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van niet-naleving van Richtlijn CROW 500 door V&SH toereikend is gemotiveerd en (dus) niet onbegrijpelijk is. Voor zover de klachten beogen dit aan de orde te stellen, geldt dat ik daarop hierna inga.
4.16
Ook de klacht dat het hof in rov. 6.13 heeft miskend dat het voor Evides niet duidelijk is geworden dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een haaks bochtstuk bestond omdat V&SH haar lokaliseerplicht heeft geschonden, althans op dit punt onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang (randnummer 2.2-III), faalt. Het hof heeft vastgesteld dat het voor Evides wél duidelijk is geworden dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een haaks bochtstuk bestond. Het hof heeft die vaststelling onder andere gebaseerd op het feit dat het bochtstuk op een door Evides aan V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden verstuurde kaart zichtbaar was (rov. 6.17). Dat is niet onbegrijpelijk. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat Evides op de hoogte is geraakt van het feit dat het haakse bochtstuk van haar leiding zich in het te ontgraven tracé bevond doordat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden daadwerkelijk op het tracé het bochtstuk in de grond (met proefsleuven) heeft gelokaliseerd, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft dit niet vastgesteld.
4.17
Daarnaast zou rov. 6.13 onbegrijpelijk zijn omdat het hof daarin heeft overwogen dat V&SH terecht de vraag heeft opgeworpen waarom de niet-trekvastheid van waterleidingen wel bij V&SH, maar niet bij Evides bekend zou moeten worden verondersteld (randnummer 2.2-IV). De klacht is tevergeefs voorgesteld. Het oordeel van het hof in rov. 6.13 komt erop neer dat de niet-trekvastheid een belangrijke reden is voor het bestaan van de zorgplicht van Evides om vanaf het moment dat Evides wist dat het bochtstuk in het graaftracé lag actief mee te denken over het gevaar van het losraken van het bochtstuk.89.Het hof heeft in de kern geoordeeld dat op Evides de plicht rustte om actief mee te denken over het gevaar van het losraken van het bochtstuk vanaf het moment dat Evides wist dat het bochtstuk in het graaftracé lag, omdat het bochtstuk niet trekvast was aangelegd. Het hof is er van uitgegaan dat Evides wist dat waterleidingen in Nederland in beginsel niet trekvast zijn aangelegd.90.Dat is geenszins onbegrijpelijk.
4.18
Verder zou het hof art. 11 lid 1 aanhef en onder b WIBON op een onjuiste wijze hebben uitgelegd door ervan uit te gaan dat art. 11 lid 1 aanhef en onder b WIBON erin voorziet dat een netbeheerder een grondroerder informeert over eigenschappen van netonderdelen zoals de vraag of een bochtstuk trekvast is (randnummer 2.2-VI). Deze klacht mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet vastgesteld dat art. 11 lid 1 aanhef en onder b WIBON erin voorziet dat een netbeheerder een grondroerder informeert over eigenschappen van netonderdelen zoals de vraag of een bochtstuk trekvast is. Het hof heeft (terecht) overwogen dat de WION onder andere erin voorziet dat de netbeheerder informatie verstrekt over de ligging en relevante eigenschappen van kabels en leidingen (zie over deze verplichting in de WIBON uitgebreid randnummer 3.5 hiervoor). Dat heeft het hof vervolgens relevant geacht voor de onderbouwing van zijn oordeel in rov. 6.13 dat op Evides de plicht rustte om vanaf een bepaald moment actief mee te denken over het gevaar van het losraken van het bochtstuk. Dáárop richt de klacht zich niet.
4.19
Evides klaagt er voorts over dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat het voor Evides duidelijk was dat haar leiding in het graaftracé een haakse bocht maakte omdat dat zichtbaar was op de door haar in reactie op de graafmelding van V&SH verschafte kaart (randnummer 2.2-XI). Ook deze klacht is tevergeefs voorgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de haakse bocht voor Evides zichtbaar was op de door Evides in reactie op de graafmelding bij brief verschafte kaart. Daaruit heeft het hof afgeleid dat het voor Evides duidelijk was dat haar leiding in het graaftracé een haakse bocht maakte. Dat Evides daarvóór al op de hoogte was van het feit dat haar leiding zich in het te ontgraven tracé bevond, maar toen wellicht nog niet op de hoogte was van het feit dat het bochtstuk zich in het te ontgraven tracé bevond, heeft het hof ook vastgesteld (zie rov. 6.14-6.17). Onbegrijpelijk is dat alles niet. Het betoog van Evides in haar procesinleiding dat bij het verstrekken van de kaart geen mensen betrokken waren en dat daarom op dat moment voor Evides niets zichtbaar was op de kaart kan haar niet baten omdat Evides niet vermeldt dat en waar in feitelijke instanties een beroep is gedaan op deze stelling.91.In zoverre voldoet de klacht niet aan de aan een cassatieklacht te stellen eisen.92.Maar ook als de stelling dat bij het verstrekken van de kaart door Evides geen mensen waren betrokken juist zou zijn, maakt dit de overweging van het hof niet onbegrijpelijk.
4.20
De klacht dat het hof in rov. 6.17 heeft miskend dat op 27 augustus 2018 niets meer duidelijk was bij partijen dan op 29 maart 2018 (randnummer 2.2-XI), deelt hetzelfde lot, en is dus ook tevergeefs voorgesteld. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof in rov. 6.17 heeft vastgesteld dat voor één of beide partijen op 27 augustus 2018 meer duidelijk was dan op 29 maart 2018, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft in rov. 6.17 vastgesteld dat het voor Evides “uiterlijk” op 27 augustus 2018 duidelijk was dat het haakse bochtstuk van haar leiding zich in het graaftracé bevond. Rov. 6.17 is op zichzelf niet onterecht en niet onbegrijpelijk. Zie voor een nadere motivering hiervan randnummer 4.27 hierna.
4.21
Ik kom nu toe aan een bespreking van de klachten dat het hof ten onrechte en/of onbegrijpelijk heeft overwogen of ervan is uitgegaan (randnummers 2.2-II, 2.2-III, 2.2-V, 2.2-VII, 2.2-VIII, 2.2-IX, 2.2-X, 2.2-XI en 2.2-XII):
- dat Evides tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden kon meedenken over het gevaar van schade aan haar leiding door het losraken van het bochtstuk en dat moest doen vanaf het moment dat Evides wist dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een bochtstuk bestond;
- dat Evides de maatregel van het tijdelijk drukloos stellen van haar leiding of een andere maatregel had kunnen en had moeten aandragen in het geval dat Evides een dergelijke maatregel had gewild;
- dat Evides ten onrechte deze maatregelen niet heeft aangedragen en ook niet anderszins met V&SH heeft gecommuniceerd;
- dat Evides het moment om mee te denken over het losraken van het bochtstuk normschendend heeft gemist.
4.22
Deze klachten falen. Daartoe acht ik het volgende redengevend.
4.23
Voor zover de klachten de vaststelling bestrijden dat Evides in communicatie met V&SH beheersmaatregelen had kunnen aandragen ter voorkoming van eventuele schade aan de leiding van Evides of anderszins daarover tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden had kunnen meedenken, falen zij omdat deze vaststelling niet onbegrijpelijk is. Uit het bestreden arrest volgt namelijk onder meer dat het hof heeft vastgesteld of ervan is uitgegaan (1) dat Evides ervan op de hoogte was dat waterleidingen in Nederland in beginsel niet trekvast worden aangelegd,93.(2) dat Evides tijdens de voorbereiding en de uitvoering van de graafwerkzaamheden op de hoogte is geweest van de graafwerkzaamheden van V&SH, en dat Evides vanaf 29 maart 2018 wist dat volgens informatie bij Evides (en later ook volgens het werkplan van V&SH) een leiding van Evides zich in het te ontgraven tracé bevond en (4) dat het voor Evides tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden uiterlijk op 27 augustus 2018 duidelijk was dat het bochtstuk van Evides’ leiding zich in het te ontgraven tracé bevond. Daarom is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft vastgesteld dat Evides op verschillende momenten, ook tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden, in communicatie met V&SH beheersmaatregelen had kunnen aandragen of anderszins over voorkoming van schade had kunnen meedenken. Dat dit kennelijk volgens het hof niet anders is in het geval dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden bepaalde94.handelingen niet heeft verricht, zoals het daadwerkelijk op het tracé in de grond (met proefsleuven) lokaliseren van de leiding en het bochtstuk, kan ik volgen. Verder is mijns inziens niet onbegrijpelijk dat het hof in het feit dat partijen pas zeker wisten dat het bochtstuk niet trekvast was nadat het bochtstuk was vrijgelegd geen reden heeft gezien om anders te oordelen.
4.24
Voor zover de klachten zich richten tegen het oordeel van het hof dat op Evides de plicht rustte om actief mee te denken over het gevaar van het losraken van het bochtstuk vanaf het moment dat het voor Evides duidelijk was dat het bochtstuk van haar leiding zich in het te ontgraven tracé bevond omdat het bochtstuk niet trekvast was aangelegd (rov. 6.13), falen de klachten, omdat dit oordeel niet onterecht en niet onbegrijpelijk is. Daartoe acht ik het volgende redengevend. Het arrest Liander/ […], de WIBON en Richtlijn CROW 500 gaan er inderdaad van uit dat op netbeheerders zorgplichten rusten om graafschade te voorkomen, onder meer door te communiceren met grondroerders (zie randnummers 3.3-3.15 hiervoor).95.In tegenstelling tot wat de klachten lijken te veronderstellen, is dat niet anders omdat tegelijkertijd ook op grondroerders zorgplichten rusten, bijvoorbeeld om te communiceren met netbeheerders. Dat op netbeheerders een plicht kan rusten om in contact te treden met grondroerders om schade te voorkomen, vindt ook steun in de feitenrechtspraak en in de parlementaire geschiedenis van de WION (randnummers 3.3-3.9 hiervoor). De door het hof vastgestelde plicht van Evides is daarnaast beperkt qua inhoud en daarom al gauw gerechtvaardigd. De plicht strekt immers niet verder dan tot actief meedenken, en enkel vanaf een bepaald moment. Het hof heeft het bestaan van deze plicht van Evides bovendien niet onbegrijpelijk gemotiveerd met de vaststelling dat het bochtstuk niet trekvast was uitgevoerd96.en met een verwijzing naar de inhoud van Richtlijn CROW 500 die passages bevat over het belang van samenwerking en over plichten van netbeheerders om informatie te verschaffen (zie rov. 3.2 en randnummer 1.3 hiervoor, in het bijzonder de tekst bij hoofdstuk 1 van Richtlijn CROW 500).97.Voor zover de klachten ervan uitgaan dat de inhoud van de vastgestelde plicht in strijd is met de inhoud van Richtlijn CROW 500, missen zij dus feitelijke grondslag. Verder draagt bij aan de begrijpelijkheid dat het hof heeft verwezen naar kelderluikfactoren en de algemene afweging van zorgplichten die Uw Raad in het arrest Liander/ […] relevant acht voor de regeling van aansprakelijkheid voor graafschade en de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid in dit verband (randnummers 3.3-3.9, 3.11-3.12 en 3.14 hiervoor). Dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is, wordt ten slotte bevestigd door de aangehaalde passages van de Evides-richtlijnen in rov. 3.7 die inhouden (1) dat overleg met Evides nodig en/of noodzakelijk kan zijn, (2) dat bij het graven in de nabijheid van bochten altijd voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen en (3) dat veel leidingen niet trekvast zijn uitgevoerd (vergelijk ook rov. 6.17 van het bestreden arrest).
4.25
Voor zover de klachten ervan uitgaan dat het hof heeft geoordeeld dat Evides vóór het daadwerkelijk ontgraven van de leiding andere beheersmaatregelen had moeten voorstellen dan het doelmatig ophangen van de leiding van Evides, dat Evides deze plicht of verantwoordelijkheid heeft geschonden en dat Evides in algemene zin het moment om mee te denken over het losraken van het bochtstuk normschendend heeft gemist doordat Evides geen andere beheersmaatregelen bij V&SH heeft aangedragen en ook niet met V&SH heeft meegedacht over het losraken van het bochtstuk, missen de klachten feitelijke grondslag. Het hof heeft dat niet geoordeeld. Het hof heeft wél geoordeeld dat op Evides de plicht rustte om actief mee te denken over het gevaar van het losraken van het bochtstuk vanaf het moment dat het voor Evides duidelijk was dat het bochtstuk van haar leiding zich in het te ontgraven tracé bevond (rov. 6.13, 6.16-6.17 en 6.19). Het hof heeft verder geoordeeld dat het “op de weg van” Evides had gelegen om zich in reactie op het werkplan te melden bij V&SH “als” Evides (andere) beheersmaatregelen van V&SH had gewild (rov. 6.16), maar daarin is geen verplichting te lezen. Van een schending kan daarom ook geen sprake zijn. Omdat het hof deze verantwoordelijkheid van V&SH afleidt uit een niet onbegrijpelijke en niet onterechte afweging van kelderluikfactoren en zorgplichten (zie over dat laatste nader randnummers 4.9-4.10 en 4.24), is ook niet onbegrijpelijk of onterecht dat het hof het bestaan van deze verantwoordelijkheid heeft vastgesteld.98.Verder heeft het hof niet in algemene zin geoordeeld dat Evides het moment om mee te denken over het losraken van het bochtstuk normschendend heeft gemist. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.
4.26
De klachten falen eveneens voor zover zij ervan uitgaan dat de overweging dat het “op de weg van” Evides had gelegen om zich in reactie op het toegestuurde werkplan te melden bij V&SH “als” Evides (andere) beheersmaatregelen van V&SH had gewild, onbegrijpelijk is in het licht van Evides’ betoog dat er voor haar geen aanleiding bestond om andere beheersmaatregelen aan te dragen dan het doelmatig ophangen van de leiding omdat het doelmatig ophangen van de leiding voldoende was en omdat het drukloos stellen van de leiding uiterst bezwaarlijk was. Dit maakt de overweging van het hof dat het op de weg van Evides had gelegen om in reactie op het toegestuurde werkplan andere beheersmaatregelen aan te dragen als Evides die had gewild, niet onbegrijpelijk. Integendeel: ervan uitgaande dat er geen aanleiding voor Evides bestond voor andere beheersmaatregelen dan het doelmatig ophangen van de leiding omdat het doelmatig ophangen van de leiding voldoende was, ligt het (nog meer) voor de hand dat V&SH niet uit eigen beweging andere beheersmaatregelen hoefde aan te dragen, maar dat dit op de weg van Evides lag als zij toch andere beheersmaatregelen had gewild.
4.27
Voor zover de klachten stellen dat de oordelen van het hof dat het “op de weg van” Evides had gelegen om actief in contact te treden met V&SH over het bochtstuk “wilde” Evides schade voorkomen aan het bochtstuk en dat het “op de weg van” Evides had gelegen om specifieke incidentpunten te bespreken tijdens de besprekingen van 31 augustus 201899.en 11 september 2018 (rov. 6.17 en 6.19), onterecht en/of onbegrijpelijk zijn, falen de klachten. Aan deze oordelen ligt ten grondslag de hiervoor besproken plicht van Evides om actief mee te denken over het gevaar van het losraken van het bochtstuk vanaf het moment dat het voor Evides duidelijk was dat het bochtstuk van haar leiding zich in het te ontgraven tracé bevond. Zoals gezegd is het oordeel van het hof over die plicht niet onterecht en evenmin onbegrijpelijk (randnummer 4.24 hiervoor). Wat ik hiervoor opmerkte in randnummer 4.26 geldt mutatis mutandis ook voor de hier in randnummer 4.27 besproken oordelen in rov. 6.17 en 6.19.
4.28
Vervolgens kom ik toe aan de klacht dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat V&SH onweersproken heeft aangevoerd dat zij de locatie van de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd (randnummer 2.3-I). Deze klacht is tevergeefs voorgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat V&SH onweersproken heeft aangevoerd dat V&SH de locatie van de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd (rov. 6.15). Onbegrijpelijk is deze vaststelling niet: het hof heeft begrijpelijk overwogen dat V&SH de leidingbeheerkaarten heeft opgevraagd, dat V&SH daarna de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd, en dat V&SH die leidingbeheerkaarten heeft gebruikt voor haar werkplan. De stellingen van Evides die zij tijdens de pleidooizitting heeft ingenomen en waarnaar Evides in de klacht verwijst, weerspreken niet dat V&SH de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd.100.De klacht dat Evides dit wel zou hebben weersproken, mist daarom feitelijke grondslag. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat V&SH onweersproken heeft aangevoerd dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden daadwerkelijk op het tracé de leiding van Evides in de grond (met proefsleuven) heeft gelokaliseerd, mist de klacht eveneens feitelijke grondslag. Het hof heeft dit namelijk niet vastgesteld.
4.29
De klacht dat het hof op onbegrijpelijke wijze heeft overwogen dat de schade niet is ontstaan door een onbekende locatie van de leiding (randnummer 2.3-II), deelt hetzelfde lot als dat van de vorige klacht. De klacht voert aan dat bij tijdig lokaliseren de ligging van de leiding op voorhand zou zijn vastgesteld en de schade zou zijn voorkomen. Daargelaten of deze stelling in feitelijke instanties is ingenomen, is het ook in het licht van deze stelling niet onbegrijpelijk dat het hof heeft vastgesteld dat het probleem niet is geweest dat V&SH een leiding heeft geraakt waarvan de exacte positie onduidelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat partijen tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden wisten dat de leiding van Evides in het graaftracé lag. Het hof heeft ook vastgesteld dat V&SH de leiding van Evides in de uitvoeringsfase bewust heeft vrijgelegd zodat deze leiding doelmatig kon worden gefixeerd. Pas daarna is de leiding ontgraven. Volgens het hof heeft er zich in dit geval dus geen situatie voorgedaan waarin de grondroerder zich niet bewust was van de aanwezigheid van een leiding en waarin de grondroerder die leiding tijdens de graafwerkzaamheden onbewust heeft geraakt en beschadigd.
4.30
Ten slotte klaagt Evides dat het hof in rov. 6.12-6.19 heeft miskend (1) dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden de locatie van het bochtstuk en risico’s daarbij (zoals de niet-trekvastheid) niet daadwerkelijk heeft geïdentificeerd op het tracé in de grond (met proefsleuven), (2) dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden ook niet op basis van een daadwerkelijke lokalisatie een door Richtlijn CROW 500 mogelijk geachte maatregel heeft gekozen ter voorkoming van schade door het losraken van het bochtstuk en die ook niet heeft afgestemd met Evides en (3) dat V&SH dergelijke maatregelen niet heeft opgenomen in een maatregelenplan en daarna ook niet in werkinstructies voor uitvoerend personeel, en dat het hof ten onrechte aan deze verwijten is voorbijgegaan (randnummers 2.2-X, 2.2-XII, 2.2-XIV, 2.4-I en 2.4-II, zie ook de vergelijkbare klachten (al dan niet tegen een andere rechtsoverweging) in randnummers 2.2-II, 2.2-V, 2.2-XI, 2.3-II en 2.5-I). Deze klachten kunnen om de volgende redenen niet tot cassatie leiden.
4.31
Voor zover de klachten ervan uitgaan dat het hof heeft vastgesteld dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden in het geheel geen risico’s van graven bij de leiding van Evides heeft geïdentificeerd, in het geheel geen door Richtlijn CROW 500 mogelijk geachte maatregel (voor uitvoerend personeel) heeft vastgesteld ter voorkoming van schade aan de leiding door het losraken van het bochtstuk en die maatregel ook niet aan Evides heeft voorgelegd, missen de klachten feitelijke grondslag. In zoverre falen de klachten. Het hof heeft immers vastgesteld dat V&SH een werkplan heeft opgesteld, dat dit werkplan vermeldt dat eventueel vrijkomende leidingen, waaronder die van Evides, doelmatig zullen worden opgehangen, en dat V&SH dit werkplan aan Evides heeft toegestuurd (rov. 6.16). Deze vaststelling is gelet op de motivering in rov. 6.13-6.17 niet onbegrijpelijk.
4.32
De klachten dat het hof heeft miskend (1) dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden de locatie van de leiding met het bochtstuk en risico’s daarbij (zoals de niet-trekvastheid) daadwerkelijk op het tracé in de grond (met proefsleuven) had moeten identificeren, (2) op basis daarvan een maatregelenplan had moeten opstellen en afstemmen met Evides en (3) dat V&SH daarna een specifieke beheersmaatregel voor het bochtstuk in werkinstructies had moeten opnemen, zijn op zichzelf terecht voorgesteld. Weliswaar heeft het hof niet miskend dat Evides deze verwijten V&SH in feitelijke instanties heeft gemaakt (zie rov. 6.1, 6.11-6.12 en 6.18-6.19), maar het hof heeft niet begrijpelijk gemotiveerd dat en waarom V&SH Richtlijn CROW 500 hierdoor niet heeft geschonden. Daartoe acht ik het volgende redengevend.
4.33
Uit het bestreden arrest volgt dat het lokaliseren van netten volgens Richtlijn CROW 500 inhoudt dat de grondroerder tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden de theoretische ligging van netten daadwerkelijk in de grond controleert, bevindingen daarbij documenteert en op basis daarvan een maatregelenplan opstelt (rov. 3.2 en 6.11).101.Uit het bestreden arrest volgt ook dat het vaststellen van werkinstructies volgens Richtlijn CROW 500 inhoudt dat een grondroerder tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden een maatregelenplan uitwerkt in concrete werkinstructies voor verschillende grondroeringen (rov. 3.2 en 6.11).
4.34
Het hof heeft in rov. 6.12-6.19 in het midden gelaten of V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden de leiding met het bochtstuk daadwerkelijk op het tracé in de grond (met proefsleuven) heeft gelokaliseerd en bevindingen daarbij heeft gedocumenteerd, of V&SH op basis daarvan een maatregelenplan heeft opgesteld en afgestemd met Evides en of V&SH na het opstellen van een maatregelenplan in werkinstructies specifieke beheersmaatregelen voor het bochtstuk heeft vastgesteld.102.Daarom geldt als hypothetische feitelijke grondslag in cassatie dat V&SH deze handelingen niet (op deze wijze) heeft verricht.
4.35
Dat V&SH Richtlijn CROW 500 desondanks niet heeft geschonden, heeft het hof vervolgens niet begrijpelijk gemotiveerd. Het hof heeft in rov. 6.12-6.19 geen aandacht besteed aan de vraag of V&SH na het opstellen van een maatregelenplan specifieke werkinstructies heeft vastgesteld. En in rov. 6.18 heeft het hof niet begrijpelijk gemotiveerd dat het hof aan het verwijt over het tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden identificeren van de locatie van de leiding met het bochtstuk en van risico’s en het op basis daarvan opstellen van een maatregelenplan en het afstemmen daarvan met Evides voorbijgaat. Het hof heeft dit in rov. 6.18 gemotiveerd met het feit dat Richtlijn CROW 500 beoogt te voorkomen dat onduidelijkheid over de ligging van leidingen tot graafschade leidt en dat in deze zaak onduidelijkheid over de locatie van leidingen niet het probleem is geweest. Deze motivering heeft echter geen betrekking op het verwijt dat Evides V&SH hier maakt. Met deze motivering is niet duidelijk waarom dit verwijt van Evides niet terecht is. Eerder lijkt het hof hier impliciet te hebben geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen het niet-lokaliseren en de schade. Voor zover het hof met deze overweging Richtlijn CROW 500 zo heeft uitgelegd dat daadwerkelijk lokaliseren tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden niet nodig was, geldt dat die uitleg niet zonder meer begrijpelijk is omdat het hof daarmee niet kenbaar rekening heeft gehouden met de tekst van Richtlijn CROW 500. In rov. 6.19 heeft het hof nog verwezen naar een motivering die in eerdere alinea’s is gegeven waar het hof is voorbijgegaan aan het verwijt dat V&SH knelpunten bij het bochtstuk tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden heeft gemist.103.Onduidelijk is naar welke alinea’s het hof hier precies heeft verwezen. Ook hiermee heeft het hof mijns inziens niet begrijpelijk gemotiveerd waarom de hiervoor genoemde verwijten van Evides niet terecht zijn. Ten slotte: het hof heeft de hiervoor genoemde verwijten ook niet begrijpelijk verworpen door op verschillende plaatsen te wijzen op de verantwoordelijkheid of zorgplicht van Evides om bij te dragen aan het voorkomen van graafschade (zie randnummers 4.21 e.v.). Daarmee is mijns inziens niet voldoende gemotiveerd waarom de hiervoor genoemde verwijten aan V&SH onterecht zijn.
4.36
Toch kunnen deze klachten niet tot cassatie leiden. Bij deze klachten bestaat geen belang, gelet op de in randnummer 4.5 genoemde redenen.
Uitvoering van de graafwerkzaamheden
4.37
Ook bevat het cassatiemiddel verschillende klachten die betrekking hebben op de overwegingen van het hof over de uitvoering van de graafwerkzaamheden. Het betreft de volgende klachten van subonderdeel 2.2 en subonderdelen 2.6-2.9, die zich richten tegen rov. 6.22, 6.24.1. en 6.28-6.31.2., en er samengevat over klagen dat het hof:
- ten onrechte en onbegrijpelijk heeft overwogen dat aan de zijde van Evides sprake is van een gerechtelijke erkentenis van de inhoud van de instructies van [betrokkene 1] (randnummer 2.6);
- ten onrechte de instructie van [betrokkene 1] ‘houtje-touwtje’ heeft genoemd (randnummer 2.7-I);
- ten onrechte heeft overwogen dat de diagonale spanbanden die zijn bevestigd aan het bochtstuk van de leiding van Evides een horizontale fixatie opleverden (randnummer 2.7-II);
- onjuist en onbegrijpelijk heeft overwogen dat het bochtstuk op de foto van het herstel van de schade op dezelfde wijze met spanbanden is gefixeerd als V&SH na de instructie van [betrokkene 1] heeft gedaan (randnummer 2.7-III);
- onbegrijpelijk heeft overwogen dat Evides niet heeft gesteld dat de schade aan de leiding door een geplaatste stok is veroorzaakt en dat deze stok voldoende zichtbaar achter de leiding naar beneden zou lopen (randnummer 2.8);
- ten onrechte heeft overwogen dat [betrokkene 1] na zijn instructie op het werk had moeten blijven om er namens Evides voor te zorgen dat zijn instructie correct zou worden nageleefd (randnummer 2.2-XIII);
- onbegrijpelijk de vraag heeft opgeworpen of Evides de stelling dat [betrokkene 1] na de instructie het werk heeft verlaten in hoger beroep heeft willen handhaven, en tevens onbegrijpelijk ervan is uitgegaan dat [betrokkene 1] na de instructie op het werk is gebleven (randnummer 2.9).
4.38
Allereerst klaagt Evides erover dat het hof ten onrechte en onbegrijpelijk heeft overwogen dat aan de zijde van Evides sprake is van een gerechtelijke erkentenis van de inhoud van de instructie van [betrokkene 1] (randnummer 2.6). Het hof heeft geoordeeld dat Evides in eerste aanleg de inhoud van de instructie van [betrokkene 1] zoals V&SH die heeft verwoord gerechtelijk heeft erkend (rov. 6.24.1.). In hoger beroep heeft Evides gesteld dat de instructie van [betrokkene 1] slechts “De bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden” heeft ingehouden, in plaats van “De bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden middels spanbanden en afschoring met een houten paal tegen het bovenliggende draglineschot”, zoals V&SH de instructie in feitelijke instanties heeft verwoord (rov. 6.24.1.).
4.39
Evides heeft geen belang bij de klacht. Het bekrachtigde oordeel van de kantonrechter en het oordeel van het hof houden in dat V&SH het bochtstuk in alle richtingen heeft gefixeerd (rov. 5.17. respectievelijk rov. 6.28-6.32), wat overeenkomt met de door Evides verdedigde inhoud van de instructie van [betrokkene 1] .104.Ook als uitgegaan wordt van de juistheid van de stelling van Evides, blijft het oordeel van het hof dat V&SH bij de uitvoering van de instructie van [betrokkene 1] geen fouten heeft gemaakt die in csqn-verband staan met de schade overeind. De andere klachten over het oordeel van het hof dat niet is komen vast te staan dat V&SH bij de uitvoering van de graafwerkzaamheden fouten heeft gemaakt die in csqn-verband staan met de schade leiden namelijk hoe dan ook niet tot cassatie (zie randnummers 4.42-4.49 hierna). Evides’ klacht over de gerechtelijke erkentenis kan dat oordeel niet aantasten, ook niet indirect. Ook andere oordelen in het bestreden arrest worden niet geraakt als vast komt te staan dat de instructie van [betrokkene 1] luidde zoals Evides die in hoger beroep heeft verwoord. Voor de beoordeling van de klachten over die oordelen is de juistheid van de beweerdelijk gerechtelijk erkende stelling niet doorslaggevend (zie randnummers 4.7-4.35 en 4.50-4.61). Kortom: deze klacht kan Evides niet in een gunstigere positie brengen.
4.40
Ten overvloede merk ik op dat de klacht om inhoudelijke redenen faalt. Het hof heeft de gerechtelijke erkentenis gebaseerd op de stelling van Evides in eerste aanleg dat de instructie van [betrokkene 1] luidde zoals V&SH (in een productie) had aangevoerd.105.Evides is daarop pas in hoger beroep teruggekomen.106.Onder deze omstandigheden is het mijns inziens niet onterecht of onbegrijpelijk dat het hof een gerechtelijke erkentenis heeft aangenomen. Weliswaar is juist dat in het algemeen terughoudendheid passend is bij het aannemen van een gerechtelijke erkentenis,107.maar in een geval als het onderhavige, waarin een partij in eerste aanleg niet één keer maar twee keer expliciet is uitgegaan van de inhoud van een stelling van de wederpartij, daarbij die inhoud letterlijk citeert, en die inhoud vervolgens ook als onderdeel heeft opgenomen in een juridisch betoog, kan de rechter mijns inziens een gerechtelijke erkentenis aanwezig achten. Iets anders is dat de erkentenis “uitdrukkelijk” moet zijn gedaan, en dus niet impliciet of stilzwijgend mag volgen uit gedragingen of verklaringen van een partij.108.
4.41
De klacht voert nog aan dat het hof geen gerechtelijke erkentenis aanwezig had mogen achten, omdat op het moment van de beweerdelijke erkentenis van de stelling door Evides V&SH de stelling nog niet had ingenomen. Dat laatste is onjuist, zoals het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld. In zoverre mist de klacht dan ook feitelijke grondslag. V&SH heeft in randnummer 8. van de conclusie van antwoord eerst de door haar verdedigde inhoud van de instructie van [betrokkene 1] verkort weergegeven. Daarna heeft V&SH in randnummer 9. van de conclusie van antwoord “ter adstructie van de (…) uitvoering van haar werkzaamheden” verwezen naar productie 1 en de kantonrechter verzocht de inhoud daarvan als woordelijk herhaald en ingelast te lezen. De erkende stelling is terug te lezen op p. 5 van productie 1.109.Verder heeft V&SH in randnummers 12., 29.-30., 38., 40. en 45. van de conclusie van antwoord nog een aantal malen expliciet gerefereerd aan de betrokkenheid van [betrokkene 1] en de (gestelde) goedkeuring door [betrokkene 1] van de door V&SH op het tracé getroffen maatregelen.110.Tijdens de comparatie van partijen en in haar conclusie van repliek heeft Evides vervolgens de inhoud van de erkende stelling geciteerd en als onderdeel opgenomen in een juridisch betoog.111.Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat Evides daarmee een eerder ingenomen stelling van V&SH gerechtelijk heeft erkend.112.Overigens heeft V&SH ook in hoger beroep de erkende stelling ingenomen.113.
4.42
Ook de klacht dat het hof ten onrechte de instructie van [betrokkene 1] ‘houtje-touwtje’ heeft genoemd (randnummer 2.7-I), faalt. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof in rov. 6.22 heeft vastgesteld dat de instructie van [betrokkene 1] ‘houtje-touwtje’ was, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft in rov. 6.22 niet vastgesteld dat de instructie van [betrokkene 1] ‘houtje-touwtje’ was. Het hof heeft hier overwogen dat Evides heeft gesteld dat de ‘houtje-touwtje’ instructie van [betrokkene 1] zou zijn voorkomen als het bochtstuk tijdens de voorbereiding van graafwerkzaamheden correct was gelokaliseerd. Voor zover de klacht opkomt tegen de juistheid van deze karakterisering van Evides’ stellingen, geldt het volgende. Ook als het zo is dat het hof uit de stellingen van Evides niet mocht afleiden dat Evides heeft aangevoerd dat de instructie ‘houtje-touwtje’ was,114.kan de klacht niet tot cassatie leiden. Bij deze klacht bestaat namelijk geen belang, omdat de kwalificatie ‘houtje-touwtje’ in de beschrijving van de stellingen van Evides niet dragend is voor het oordeel in rov. 6.20-6.27 dat kort gezegd geen sprake is van een csqn-verband.
4.43
Tevergeefs voorgesteld is de klacht dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de diagonale spanbanden die zijn bevestigd aan het bochtstuk van de leiding van Evides een horizontale fixatie opleveren (randnummer 2.7-II). Mijns inziens heeft het hof niet onbegrijpelijk overwogen dat het aanbrengen van de diagonale spanbanden een horizontale fixatie oplevert. Dat deze wijze van fixatie tegelijkertijd een opgaande fixatie oplevert, maakt niet dat deze fixatie geen horizontale fixatie oplevert.
4.44
De aan het voorgaande gerelateerde klacht dat het hof onjuist en onbegrijpelijk heeft overwogen dat het bochtstuk op de foto bij het herstel van de schade op dezelfde wijze met spanbanden is gefixeerd als V&SH dat blijkens een andere foto na de instructie van [betrokkene 1] heeft gedaan (randnummer 2.7-III), faalt ook. De klacht gaat ervan uit dat het hof heeft vastgesteld dat het bochtstuk in beide situaties op gelijke wijze is gefixeerd. Maar dat heeft het hof niet vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat in beide situaties de spanbanden op dezelfde wijze zijn aangebracht, namelijk: “zonder zichtbare sleufbekisting”. Wat dus overeenkomt, is het gebrek aan zichtbare sleufbekisting bij de aangebrachte spanbanden. De klacht mist feitelijke grondslag.
4.45
Ook de klachten dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat Evides niet heeft gesteld dat de schade aan de leiding door een geplaatste stok is veroorzaakt en onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat deze stok voldoende zichtbaar achter de leiding naar beneden loopt (randnummer 2.8), moeten wat mij betreft verworpen worden. Deze klachten richten zich tegen rov. 6.30 waarin het hof heeft overwogen dat Evides niet heeft gesteld dat deze stok tot de schade aan de leiding heeft geleid, dat deze stok op instructie van [betrokkene 1] is aangebracht en niet bovenop de leiding kan staan, en dat op een foto van de fixeermaatregelen voldoende zichtbaar is dat de stok achter de leiding langs loopt.
4.46
Het hof heeft niet onbegrijpelijk overwogen dat Evides niet heeft gesteld dat de schade door de geplaatste stok is veroorzaakt. Evides heeft in hoger beroep “ten overvloede” gespeculeerd over wat er na de instructie van [betrokkene 1] voor heeft gezorgd dat er schade is ontstaan aan de leiding.115.In dat kader heeft Evides eventuele gevolgen van het plaatsen van de stok besproken. Gelet op de speculatieve aard hiervan kon het hof, zoals het heeft gedaan, hieraan voorbijgaan. Ik begrijp het oordeel van het hof zo dat het voorbijgaat aan het verwijt van Evides dat het plaatsen van de stok onzorgvuldig was, omdat niet voldoende is gesteld dat het plaatsen daarvan in causaal verband staat met de schade aan de leiding. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet. Waar de klachten stellen dat het voor Evides voldoende is om mogelijke oorzaken te stellen, gaan de klachten uit van een onjuiste rechtsopvatting.
4.47
Verder zijn de vaststellingen van het hof over de wijze van aanbrengen van de stok in sterke mate afhankelijk van feitelijke waarderingen. Die feitelijke waardering kan niet opnieuw in cassatie plaatsvinden. Onbegrijpelijk zijn deze vaststellingen van het hof niet. Evides heeft in haar procesinleiding nog gesteld dat uit de functie van de stok – het afschoren116.van de waterleiding tegen het draglineschot – volgt dat de stok op de leiding moet zijn geplaatst. Evides vermeldt bij deze stelling in haar procesinleiding niet dat en waar in feitelijke instanties zij een beroep heeft gedaan op deze stelling.117.In zoverre voldoen de klachten niet aan de aan cassatieklachten te stellen eisen. Maar ook als het juist is dat dit de functie was van de stok, is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat de stok niet op de leiding kan staan en dat op de foto voldoende zichtbaar is dat de stok achter de leiding langsloopt. Niet-onbegrijpelijk is tevens dat (ook) op deze wijze sprake kan zijn van afschoring van de waterleiding, omdat de stok op deze manier achter de leiding steun biedt. Kennelijk is dat de functie van de stok geweest. Voorts bestaat bij de klacht tegen de feitelijke vaststelling van de wijze waarop de stok volgens de foto is aangebracht geen belang, omdat V&SH niet heeft gesteld dat de stok de oorzaak van de schade is geweest (randnummer 4.46 hiervoor).
4.48
Verder klaagt Evides dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat [betrokkene 1] na zijn instructie op het werk had moeten blijven om er namens Evides voor te zorgen dat zijn instructie correct zou worden nageleefd (randnummer 2.2-XIII). Ook deze klacht faalt. Deze klacht mist feitelijke grondslag voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat het hof in rov. 6.31.1. een plicht voor Evides heeft vastgesteld. Het hof heeft in rov. 6.31.1. niet geoordeeld dat op Evides een zorgplicht rustte om [betrokkene 1] of een andere vertegenwoordiger van Evides bij de uitvoering van de instructie van [betrokkene 1] aanwezig te laten zijn. Het hof heeft dus ook geen plicht aan Evides opgelegd die niet is gebaseerd op Richtlijn CROW 500 of daarmee in strijd is. Het hof heeft in rov. 6.31.1. geoordeeld dat de gevolgen van de afwezigheid van [betrokkene 1] voor rekening van Evides komen. Ik versta dit oordeel zo dat het hof heeft geoordeeld dat op V&SH geen zorgplicht rustte om zelfstandig de instructie van [betrokkene 1] net zo goed na te leven als V&SH zou hebben gedaan in het geval dat [betrokkene 1] wél toezicht had gehouden op de uitvoering van zijn instructie. Met andere woorden: voor zover V&SH mét toezicht van [betrokkene 1] de instructie beter zou hebben uitgevoerd dan dat zij daadwerkelijk heeft gedaan en voor zover Evides daardoor minder of geen schade zou hebben geleden, is V&SH voor dat verschil niet aansprakelijk. V&SH was volgens het hof eenvoudigweg niet verplicht tot het leveren van dezelfde kwaliteit van uitvoering als de betere kwaliteit van uitvoering die V&SH mét toezicht van [betrokkene 1] mogelijk zou hebben bereikt. Het hof heeft deze beoordeling van de zorgplicht van V&SH verder niet onbegrijpelijk gemotiveerd met een afweging van kelderluikfactoren en met het toekennen van gewicht aan wat bezwaarlijk is voor Evides (zie nader randnummers 3.1-3.9 en 4.9-4.10 hiervoor). Volledigheidshalve merk ik nog op dat bij deze klacht geen belang bestaat als de klachten van Evides over rov. 6.28-6.30 falen. De overwegingen van het hof in rov. 6.31-6.31.2. zijn immers overwegingen ten overvloede. Ik meen inderdaad dat de klachten over rov. 6.28-6.30 falen.
4.49
Ten slotte klaagt Evides erover dat de door het hof opgeworpen vraag of Evides de stelling heeft willen handhaven dat [betrokkene 1] na zijn instructie het werk heeft verlaten, onbegrijpelijk is, en dat de veronderstelling van het hof in rov. 6.31.2. dat [betrokkene 1] bij de uitvoering van zijn instructie aanwezig was om die reden niet in stand kan blijven (randnummer 2.9). Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Evides heeft geen belang bij deze klacht. De door het hof opgeworpen vraag draagt namelijk niet zijn oordeel in rov. 6.28-6.32 dat V&SH’s uitvoering van de instructie van [betrokkene 1] niet een grond is voor aansprakelijkheid van V&SH. Volgens het hof is de vraag of [betrokkene 1] aanwezig was niet relevant voor beantwoording van de vraag of V&SH’s uitvoering van de instructie van [betrokkene 1] een grond voor aansprakelijkheid is (rov. 6.31-6.31.2.). Volledigheidshalve merk ik op dat een tweede grond voor gebrek aan belang bij deze klacht aan de orde is als de klachten van Evides over rov. 6.28-6.30 niet slagen. De overwegingen van het hof in rov. 6.31-6.31.2. zijn immers overwegingen ten overvloede. De klachten over rov. 6.28-6.30 slagen naar mijn mening inderdaad niet.
Causaal verband tussen gestelde onzorgvuldigheid van V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade
4.50
Het cassatiemiddel bevat een aantal klachten dat betrekking heeft op de overwegingen van het hof over het beweerdelijke causaal verband tussen de gestelde onzorgvuldigheid van V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade. Het betreft de klachten van subonderdeel 2.5, randnummers 2.5-I tot en met 2.5-VII, die zich richten tegen rov. 6.4 en rov. 6.20-6.27 en er samengevat over klagen dat het hof:
- heeft miskend en ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de primaire grondslag van de vordering van Evides een fout tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden is (randnummer 2.5-II);
- onbegrijpelijk heeft overwogen dat V&SH terecht de vraag heeft opgeworpen waarom [betrokkene 1] niet de instructie heeft gegeven om sleufbekisting aan te brengen en daarmee ten onrechte de feitelijke grondslag heeft aangevuld (randnummer 2.5-V);
- ten onrechte heeft overwogen dat [betrokkene 1] heeft geweigerd de leiding drukloos te stellen en dat [betrokkene 1] niet gevraagd heeft om te wachten met het ontgraven totdat Evides de leiding drukloos had gesteld (randnummer 2.5-VI);
- ten onrechte niet de afwezigheid van een csqn-verband heeft gemotiveerd en ten onrechte grief 1 heeft verworpen (randnummer 2.5-I);
- ten onrechte en onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat V&SH het door de omkeringsregel gevestigde vermoeden heeft weerlegd en dat er geen csqn-verband bestaat tussen de verweten normschendingen tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade (randnummers 2.5-I, 2.5-III en 2.5-IV);
- gelet op deze klachten het betoog van Evides dat elke tekortkoming per definitie de deugdelijkheid aantast van alle daaropvolgende stappen in het graafproces ten onrechte heeft verworpen (randnummer 2.5-VII).
4.51
Ik kom eerst toe aan de klacht dat het hof in rov. 6.24.3.-6.27 heeft miskend en ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de primaire grondslag van de vordering van Evides beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden zijn (randnummer 2.5-II). Deze klacht is tevergeefs voorgesteld. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof niet heeft onderzocht of een csqn-verband bestaat tussen de schade en beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft in rov. 6.20-6.27 beoordeeld of beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden in csqn-verband staan met de schade. Daarvoor heeft het hof relevant geacht welke maatregelen daadwerkelijk op het tracé zijn getroffen en welke maatregelen zouden zijn getroffen als die beweerdelijke fouten niet zouden zijn gemaakt. Dat is niet onbegrijpelijk.
4.52
De klachten dat het hof onbegrijpelijk heeft overwogen dat V&SH terecht de vraag heeft opgeworpen waarom [betrokkene 1] niet de instructie heeft gegeven om sleufbekisting aan te brengen en dat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag heeft aangevuld (randnummer 2.5-V), delen hetzelfde lot als dat van de vorige klacht. Volgens Evides zou sleufbekisting zijn voorgeschreven tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden als V&SH in die fase de beweerdelijke fouten niet had gemaakt. Blijkens de overweging van het hof is volgens het hof niet komen vast te staan dat [betrokkene 1] in de situatie die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan niet ook het aanbrengen van sleufbekisting had kunnen adviseren. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof dit relevant heeft geacht voor zijn oordeel dat V&SH voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Evides tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden dezelfde fixeermaatregel zou hebben voorgeschreven als de fixeermaatregel die volgt uit de instructie van [betrokkene 1] .
4.53
Verder heeft het hof met deze overweging niet de feitelijke grondslag aangevuld. V&SH heeft namelijk tijdens het pleidooi in hoger beroep in aanvulling op haar stelling118.dat Evides niet concreet heeft gemaakt welke andere beheersmaatregelen V&SH had moeten treffen bij de uitvoering van de graafwerkzaamheden en dat het verwezenlijkte risico inherent was aan de leiding zelf de vraag opgeworpen waarom de sleufbekisting “niet destijds is geadviseerd”.119.De klachten gaan ervan uit dat V&SH met “destijds” heeft gedoeld op besprekingen tussen Evides en V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden. Mijns inziens is het hof er niet onbegrijpelijk van uitgegaan dat V&SH met “destijds” het moment heeft bedoeld waarop [betrokkene 1] zijn instructie heeft gegeven. De lezing van het hof vindt steun in het feit dat V&SH tijdens datzelfde pleidooi ook op andere momenten heeft gerefereerd aan het “adviseren” van beheersmaatregelen door [betrokkene 1] tijdens de uitvoeringsfase.120.Dat het hof dit partijdebat verder zo heeft uitgelegd dat V&SH heeft aangevoerd dat zonder beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden toen dezelfde fixatiemaatregelen zouden zijn voorgeschreven (rov. 6.24), is mijns inziens niet onbegrijpelijk.
4.54
Daarnaast klaagt Evides erover dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat [betrokkene 1] heeft geweigerd de leiding drukloos te stellen en dat [betrokkene 1] niet gevraagd heeft om te wachten met het ontgraven totdat Evides de leiding drukloos had gesteld (randnummer 2.5-VI). Ook deze klacht moet worden verworpen. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] het drukloos stellen niet had mogen weigeren of dat [betrokkene 1] had moeten vragen aan V&SH om te wachten met het ontgraven van de leiding totdat Evides de leiding drukloos had gesteld, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft dit niet geoordeeld. Het hof heeft in deze overweging vastgesteld dat het drukloos stellen van de leiding bewust niet is gebeurd. Dit gegeven heeft het hof gebruikt ter onderbouwing van zijn oordeel dat een csqn-verband tussen beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade niet is komen vast te staan. Kennelijk hebben volgens het hof de beweerdelijke fouten van V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden er niet toe geleid dat het drukloos stellen van de leiding achterwege is gebleven. Of het drukloos stellen van de leiding de schade zou hebben voorkomen, kon daarom in het midden blijven.121.
4.55
Ik kom dan toe aan de bespreking van de klacht dat het hof ten onrechte niet de afwezigheid van een csqn-verband heeft gemotiveerd en de klacht dat het hof ten onrechte grief 1 heeft verworpen (randnummer 2.5-I). Voor zover deze klachten ervan uitgaan dat het hof ten onrechte grief 1 heeft verworpen, falen de klachten, omdat dit niet onterecht of onbegrijpelijk is. Met grief 1 betoogde Evides dat Richtlijn CROW 500 van toepassing was op de graafwerkzaamheden van V&SH. Het hof heeft die grief in rov. 6.4 verworpen met de overweging dat V&SH niet aansprakelijk is in het geval dat veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat Richtlijn CROW 500 van toepassing is (rov. 6.3-6.4). Het hof heeft uitgebreid gemotiveerd waarom V&SH ook in dat geval niet aansprakelijk is (rov. 6.11-6.27). Evides had volgens het hof dus kennelijk geen belang bij grief 1. Voor zover deze klachten ervan uitgaan dat het hof niet heeft gemotiveerd waarom een csqn-verband afwezig is, falen de klachten ook. De klachten missen in zoverre feitelijke grondslag. Het hof heeft die motivering wel gegeven (rov. 6.20-6.27). Het hof heeft naar die motivering verwezen in rov. 6.4. Anders dan de klachten stellen, maakt het feit dat het hof die motivering heeft gekwalificeerd als overwegingen ten overvloede niet dat het hof geen motivering heeft gegeven.
4.56
Evides heeft het causaliteitsoordeel ook direct aangevallen. Het betreft hier de klachten dat het hof ten onrechte en onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat V&SH het door de omkeringsregel gevestigde vermoeden heeft ontkracht en dat er geen csqn-verband is komen vast te staan tussen de verweten normschendingen tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden en de schade (randnummers 2.5-I, 2.5-III en 2.5-IV). Dit oordeel is niet onterecht en ook niet onbegrijpelijk. De klachten falen. Ik licht dat toe.
4.57
Volgens vaste rechtspraak van Uw Raad wordt bij toepassing van de omkeringsregel het bestaan van het csqn-verband tussen een onrechtmatige daad en schade aangenomen, “tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging (…) zou zijn ontstaan”.122.De aangesproken partij ontkomt dus pas aan de werking van de omkeringsregel als zij het vermoeden van het csqn-verband heeft ontkracht door aannemelijk te maken dat de schade ook zonder de onrechtmatige daad zou zijn ontstaan.123.Dat Uw Raad overweegt dat de aangesproken partij aan de werking van de omkeringsregel ontkomt als zij “bewijst” dat de schade ook zonder de onrechtmatige daad zou zijn ontstaan, betekent niet dat een aangesproken partij het vermoeden van een csqn-verband pas kan ontkrachten nadat zij een bewijsopdracht heeft gekregen. Onder omstandigheden kan het gelet op (met producties) onderbouwde stellingen van partijen voor de rechter duidelijk zijn dat de aangesproken partij aannemelijk heeft gemaakt dat de schade ook zonder de onrechtmatige daad zou zijn ontstaan.
4.58
Het hof heeft geoordeeld dat V&SH is geslaagd in het ontkrachten van het vermoeden van het csqn-verband en heeft daarbij het hiervoor genoemde regime niet miskend. In de kern komt dit oordeel erop neer dat V&SH aannemelijk heeft gemaakt dat dezelfde maatregelen zouden zijn getroffen om schade aan het bochtstuk te voorkomen als V&SH de beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding niet had gemaakt. Daarin ligt besloten dat V&SH aannemelijk heeft gemaakt dat de schade ook zonder die beweerdelijke fouten zou zijn ontstaan. Het hof heeft ook geen rechtsregel miskend door van Evides te verlangen dat zij nader moest onderbouwen dat door haar afdeling asset management niet dezelfde maatregelen zouden zijn voorgeschreven als de beweerdelijke fouten van V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden niet hadden plaatsgevonden.124.V&SH had daarvoor kennelijk voldoende aangevoerd in het kader van het door haar te leveren tegenbewijs.
4.59
Het oordeel van het hof is ook niet onbegrijpelijk. Dit oordeel van het hof betreft een uitleg en waardering van stellingen van partijen in processtukken. Die uitleg en waardering kunnen niet volledig opnieuw in cassatie plaatsvinden. Volgens het hof heeft Evides in de kern gesteld dat haar afdeling asset management andere maatregelen zou hebben voorgeschreven als V&SH de beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden niet had gemaakt. Het oordeel van het hof dat Evides dit in het licht van de stellingen van V&SH onvoldoende heeft onderbouwd, is anders dan de klachten aanvoeren niet onbegrijpelijk. Het is ook niet onbegrijpelijk dat het hof relevant heeft geacht voor zijn oordeel dat [betrokkene 1] , een vertegenwoordiger van Evides, bij de uitvoering van de graafwerkzaamheden zelf maatregelen kon voorschrijven om schade te voorkomen en zelf heeft gekozen voor bepaalde maatregelen (zie ook randnummers 4.51-4.52 en 4.54 hiervoor). Dat roept inderdaad de vraag op waarom Evides wél andere maatregelen zou hebben voorgeschreven als de beweerdelijke fouten van V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden niet hadden plaatsgevonden.
4.60
Ten overvloede merk ik nog op dat het oordeel van het hof ook overeind blijft in het geval dat de omkeringsregel niet van toepassing is. Het hof heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat de omkeringsregel van toepassing is en heeft over de toepasselijkheid van de omkeringsregel dus geen beslissing genomen. In het geval dat de omkeringsregel toepassing mist,125.volgt uit het oordeel van het hof dat Evides niet voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een csqn-verband tussen beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden door V&SH en de schade van Evides.
4.61
Ten slotte: de klacht dat het hof het betoog van Evides dat elke tekortkoming per definitie de deugdelijkheid aantast van alle daaropvolgende stappen in het graafproces ten onrechte heeft verworpen (randnummer 2.5-VII), faalt. Het hof heeft niet onterecht en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het csqn-verband tussen beweerdelijke fouten tijdens de voorbereiding van V&SH en de schade van Evides niet is komen vast te staan. Daarop stuit deze klacht af.
Overkoepelende voortbouwende klacht
4.62
De klacht in randnummer 2.12 van de procesinleiding bevat geen nieuwe inhoudelijke klacht, maar enkel een overkoepelende voortbouwende klacht. Omdat geen van voorgaande klachten tot cassatie kan leiden, faalt deze klacht.
Slotsom
4.63
Ik meen dat geen van de klachten van subonderdelen 2.1-2.9 en 2.12 tot cassatie leiden.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2023
De geciteerde passages uit Richtlijn CROW 500 zijn met enkele niet-inhoudelijke redactionele verschillen terug te lezen in productie E7 die bij de akte overlegging producties van Evides in eerste aanleg is overgelegd, en in productie A1 die bij de akte overlegging productie van Evides in hoger beroep is overgelegd. De in zijn weergave van de inhoud van Richtlijn CROW 500 door het hof gebruikte kopjes “Kennisthema Lokaliseren van kabels en leidingen” en ”Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen” zijn echter niet zo letterlijk in deze producties terug te lezen. Ook ontbreekt bij het hof het woord “later” in de door mij met een voetnoot gemarkeerde zin.
Op p. 30 van productie A1 die Evides bij de akte overlegging productie in hoger beroep heeft overgelegd, wordt tussen “waardoor” en “onnodig” vermeld: “later”. Het hof heeft “later” abusievelijk niet als onderdeel van dit citaat opgenomen.
Zie rov. 6.14 van het bestreden arrest, waarin het hof overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat toen over een bochtstuk is gesproken. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
Zie rov. 6.15 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat Evides dit niet heeft weersproken. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
De geciteerde passages uit het werkplan zijn met enkele niet-inhoudelijke redactionele verschillen terug te lezen in productie E2 die bij de akte overlegging producties van Evides in eerste aanleg is overgelegd.
Het lijkt erop dat deze zin uit het werkplan betekent dat de uitvoeringstekeningen in Bijlage II van het werkplan het uitgangspunt zijn voor het ontgravingsprofiel, de sleufvoorzieningen en beschermende maatregelen voor aanwezige leidingen. Van deze betekenis ga ik uit.
Zie rov. 6.16 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat Evides dit niet heeft weersproken. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
Zie rov. 6.16 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat Evides niet heeft gesteld dat zij in reactie op het werkplan op de mogelijkheid van het tijdelijk drukloos maken van een leiding heeft gewezen of een andere beheersmaatregel heeft verlangd. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
Zie rov. 6.17 van het bestreden arrest. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht. Wel is een cassatieklacht gericht tegen de vaststelling van het hof in rov. 6.13 en rov. 6.17 dat Evides al vóór het handmatig vrijleggen wist dat haar leiding en het bochtstuk in het te ontgraven tracé lagen. Zie de klachten bij randnummers 2.2-III en 2.2-XI van het cassatiemiddel en randnummers 4.14 e.v. van deze conclusie.
De hier geciteerde passages uit de Evides-richtlijnen zijn met enkele niet-inhoudelijke redactionele verschillen terug te lezen in productie E4 die bij de akte overlegging producties in eerste aanleg is overgelegd.
Een trekvaste leiding is volgens openbare bronnen een leiding die bestand is tegen een uitoefening van kracht op de leiding.
Evides lijkt in voetnoot 64 van haar procesinleiding te bekritiseren dat het hof deze bespreking in rov. 3.8 een “startbespreking” heeft genoemd in plaats van een “kabel- en leidingoverleg”. Ik lees hierin geen (zelfstandige) klacht die voldoet aan de eisen die voor cassatieklachten gelden. Voor het geval Uw Raad mocht oordelen dat hier toch sprake is van een klacht, merk ik op dat de klacht niet tot cassatie kan leiden, omdat bij de klacht hoe dan ook geen belang bestaat. Overigens meen ik dat het gebruik van de term “startbespreking” het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk maakt. Ik noem het overleg eenvoudigweg een “bespreking”.
Zie rov. 6.24.3. van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat Evides de vaststellingen weergegeven in randnummer 1.13 van deze conclusie niet heeft weersproken. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
Zie rov. 6.19 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat Evides dit tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld (zie p. 2 van het proces-verbaal van de pleidooizitting in hoger beroep). Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
Zie rov. 6.19 van het bestreden arrest. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
In hoger beroep stond ter discussie of dit de volledige instructie was. Het hof is er uiteindelijk van uitgegaan dat de instructie méér inhield. Tegen deze vaststelling is in cassatie een klacht gericht. Zie de klacht bij randnummer 2.6 van het cassatiemiddel, rov. 6.24.1. van het bestreden arrest en randnummers 4.37 e.v. van deze conclusie. De instructie waarvan het hof uiteindelijk is uitgegaan, is terug te lezen op p. 5 van bijlage 3 van productie 1 bij de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel van V&SH.
Zie rov. 6.25 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat nergens uit blijkt dat dit wel het geval zou zijn geweest. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht.
Een draglineschot is volgens openbare bronnen een houten plank die onderdeel is van een stabiele en drukverdelende ondergrond voor een graafmachine die men gebruikt voor het verzetten van grote hoeveelheden grond (dragline).
Zie rov. 6.29 van het bestreden arrest. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht. Wel is een cassatieklacht gericht tegen de vaststelling van het hof dat het hier een “horizontale fixatie” betreft (rov. 6.29 van het bestreden arrest en randnummer 2.7-II van het cassatiemiddel). Zie randnummers 4.37 e.v. van deze conclusie.
Zie ook rov. 6.30 van het bestreden arrest, waaruit dit volgt. Hiertegen zijn geen cassatieklachten gericht. Wel is een cassatieklacht gericht tegen de vaststelling van het hof dat (voldoende) zichtbaar is op de foto dat de stok achter de leiding langs naar beneden loopt en dat de stok niet stabiel bovenop de leiding kan staan (rov. 6.30 van het bestreden arrest en randnummer 2.8 van het cassatiemiddel). Zie randnummers 4.37 e.v. van deze conclusie. Ook is een klacht gericht tegen de vaststelling van de inhoud van de instructie van [betrokkene 1] (zie voetnoot 17 hiervoor).
Een mantelbuis is volgens openbare bronnen een loze leiding die bestemd is voor de doorvoer van andere (water)leidingen.
Een mof is volgens openbare bronnen een verbindingsgreep die een leiding rondom afsluit.
Zie rov. 6.29 van het bestreden arrest, waarin het hof dit heeft overwogen. Tegen de vaststelling van het hof dat het bochtstuk in beide gevallen met spanbanden is gefixeerd, is geen cassatieklacht gericht. Wel is een cassatieklacht gericht tegen andere (feitelijke) vaststellingen die het hof in het bestreden arrest zou hebben gedaan (rov. 6.29 van het bestreden arrest en randnummer 2.7-III van het cassatiemiddel). Zie randnummers 4.37 e.v. van deze conclusie.
Rb. Rotterdam (ktr.) 29 mei 2020, zaaknummer 7909646 \ CV EXPL 19-30344 (niet gepubliceerd).
Evides heeft voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor de herstelkosten haar eis niet gewijzigd in hoger beroep. Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep en van de memorie van grieven wijkt enkel op detailpunten af van het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg en die zijn niet van belang voor de bespreking van de klachten in cassatie.
Het hof heeft hier in een voetnoot verwezen naar HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1.
Het hof heeft hier in een voetnoot verwezen naar HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136 m.nt. G.J. Scholten (Kelderluik) en “o.a.” HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013/366 (Bon Futuro).
Het hof heeft hier in een voetnoot verwezen naar HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1008, RvdW 2017/635 en JBPr 2017/48 m.nt. F.J.P. Lock (Stichting Free Press Unlimited), rov. 3.4.2 en “aldaar aangehaalde rechtspraak”.
Het hof heeft hier in een voetnoot verwezen naar randnummer 11. van de pleitaantekeningen van Evides en randnummer 33. van de conclusie van repliek van Evides.
Zie over de aanduiding van (plichten op grond van) de maatschappelijke zorgvuldigheid bijvoorbeeld Asser Verbintenissenrecht/C.H. Sieburgh, Deel 6-IV. De verbintenis uit de wet, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nrs. 55-57 en T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Van zorgvuldigheid naar zorgplicht: een eeuw maatschappelijke zorgvuldigheid’, RM Themis 2019, p. 27.
De Wet van 21 februari 2018, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken ter voorkoming van graafschade en ter bevordering van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, alsmede wijziging van de Telecommunicatiewet ter bevordering van medegebruik van fysieke infrastructuur en van de gecoördineerde aanleg van civiele werken (Stb. 2018/73; inwerkingtreding: Stb. 2018/90).
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1, 3.5, 3.7.2, 3.8.2 en 3.9 (zie in het bijzonder rov. 3.7.2). Het bestreden arrest volgt de terminologie uit dit arrest.
De WIBON is enkel van toepassing op mechanische graafwerkzaamheden. Zie art. 1 WIBON, en over dit toepassingsgebied Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 28 en Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 1. Vergelijk evenwel over de relevantie van Richtlijn CROW 500 bij niet-mechanische graafwerkzaamheden, Rb. Den Haag 4 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4754 (Westland Infra Beheer BV/ […] BV), rov. 4.6.-4.7. en hof Den Haag 30 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2334 (Westland Infra Netbeheer BV), rov. 4.15.
Art. 1 WIBON. Zie voor definities ook art. 1 van het Besluit van 21 maart 2018, houdende regels voor een systeem van informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken ter voorkoming van graafschade en ter bevordering van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid (Stb. 2018/92; inwerkingtreding: Stb. 2018/90) (hierna: ‘BIBON’).
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1-3.4.5, 3.6.2 en 3.7.2. Meer recent over aansprakelijkheid bij graafschade: HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1598, RvdW 2021/1045 en TBR 2022/18 m.nt. A.M. Klunne ([…] /Liander), rov. 3.1-3.3.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1-3.4.4 en 3.7.2. Zie uitgebreid over aansprakelijkheid voor schade aan netten bijvoorbeeld GS Onrechtmatige daad, VIII.3 Aansprakelijkheid bij leidingschades (actueel tot en met 2 december 2021), aant. VIII.3.A-VIII.3.12 (F.J. van Velsen).
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1-3.4.2, 3.4.5 en 3.6.2, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 12-14, Kamerstukken I 2007-2008, 30 475, nr. C, p. 1, Handelingen I 2007-2008, nr. 19, p. 823-824 en Handelingen II 2017-2018, nr. 61, item 13, p. 3.
Zie nog art. 8 en 28 lid 2 WIBON en art. 7 BIBON. Uw Raad stelt wettelijke zorgplichten voorop. Zie HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.2-3.4.3.
Dit is nader uitgewerkt in art. 3 en 4 BIBON en art. 2, 3 en 6 Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 26 maart 2018, nr. WJZ/18027245, houdende een systeem van informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken ter voorkoming van graafschade en ter bevordering van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid (Regeling informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken) (hierna: ‘RIBON’) (Stcrt. 2018/17588). Deze ministeriële regeling is later nog gewijzigd (zie Stcrt. 2018/68073 en Stcrt. 2021/47627).
Art. 2 lid 2 WIBON kan nader worden ingevuld door het BIBON. Zie art. 28 lid 3 sub a WIBON en Kamerstukken II 2016-2017, 34 739, nr. 3, p. 47, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 39, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 10 en Kamerstukken II 2009-2010, 31 540, nr. 11, p. 5.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.6.2. Zie over het onderzoek van de grondroerder naar de locatie van netten ook Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 2, 12-14, 23-24, 30-31 en 33-34, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 2-3 en Kamerstukken I 2007-2008, 30 475, nr. C, p. 2 en 4-5.
Zie over deze verantwoordelijkheid van de netbeheerder Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 2, 12-13, 15-16, 34-35 en 39, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 2, 5-6, 8 en 10, Handelingen II 2006-2007, nr. 80, p. 4245-4246, 4249 en 4251 en Handelingen I 2007-2008, nr. 19, p. 824.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.6.2. Zie ook art. 5 BIBON. Zie verder Stb. 2018/92, p. 9-10 en 12, Stb. 2011/349, p. 7 en Stb. 2008/233, p. 7-8 en 14-16, en art. 7 en 8 RIBON.
Wet van 7 februari 2008, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (Stb. 2008/120; inwerkingtreding: Stb. 2008/232).
Van deze bepalingen van de WIBON zijn slechts art. 11 en 15 later nog aangepast (zie daarvoor Stb. 2018/120 en Stb. 2022/23). Zie over deze aanpassingen Kamerstukken II 2016-2017, 34 745, nr. 3, p. 6 en 9-11, Handelingen II 2017-2018, nr. 61, item 13, p. 3-4 en Kamerstukken II 2020-2021, 35 889, nr. 3, p. 9.
Kamerstukken II 2016-2017, 34 739, nr. 3, p. 42-45. De (grotendeels) gelijkluidende bepalingen van de WION met de daarin opgenomen zorgplichten zijn toegelicht in Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 2, 12-14, 15-16, 23-24, 30-31, 33-37 en 39, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 1-3, 5-6, 8 en 10, Handelingen II 2006-2007, nr. 80, p. 4245-4246, 4249 en 4251, Kamerstukken I 2007-2008, 30 475, nr. C, p. 1-2, 4-5 en 8 en Handelingen I 2007-2008, nr. 19, p. 823-824 en 833.
Deze bepalingen zijn toegevoegd door de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Stb. 2018/120; inwerkingtreding: Stb. 2018/140). Zie over deze bepalingen Kamerstukken II 2016-2017, 34 745, nr. 3, p. 6 en 11-12, Kamerstukken II 2017-2018, 34 745, nr. 7, p. 3-5 en Handelingen II 2017-2018, nr. 61, item 13, p. 3-4.
Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 12-14, Kamerstukken I 2007-2008, 30 475, nr. C, p. 1 en Handelingen I 2007-2008, nr. 19, p. 824 en 833. Vergelijk over de betekenis van schending van bepalingen uit de WION voor aansprakelijkheid voor graafschade, randnummers 3.14-3.16 en 3.24 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:144) voor HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), en rov. 3.4.4 van dat arrest.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.7.2: “Bij gebreke van concrete wettelijke normering, komt bij die afweging, en daarmee bij de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid (…)”.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.7.2.
Zie onder meer Asser Verbintenissenrecht/C.H. Sieburgh, Deel 6-IV. De verbintenis uit de wet, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nr. 57.
HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136 m.nt. G.J. Scholten (Kelderluik).
Vergelijk voor het belang van deze omstandigheid HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.6.2.
Vergelijk Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 2 en 36-37, Handelingen II 2006-2007, nr. 80, p. 4251 en Kamerstukken II 2006-2007, 30 475, nr. 32, p. 2.
Vergelijk voor het gewicht van contact tussen grondroerder en netbeheerder Rb. Rotterdam 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8458 (KPN BV), rov. 4.1.-4.13., hof Arnhem-Leeuwarden 21 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5225 (Liander BV/ […] BV), rov. 6.9.-6.10., Rb. Rotterdam 18 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8583 (Stedin Netbeheer BV/NV Irado), rov. 5.10.1.-5.10.3., Rb. Den Haag 4 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13548 (Evides NV/ […] BV), rov. 4.5.-4.16, Rb. Rotterdam 10 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3363 (Evides NV/Wallaard Noordeloos BV), rov. 4.10-4.11 en Rb. Rotterdam 13 november 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9368 (Evides NV/GKB Realisatie BV), rov. 4.9.-4.10.1.
Zie voor het parlementair traject van dit amendement Kamerstukken II 2006-2007, 30 475, nr. 23, p. 1-2, Handelingen II 2006-2007, nr. 80, p. 4251-4252, Kamerstukken II 2006-2007, 30 475, nr. 29, p. 1-2, Kamerstukken II 2006-2007, 30 475, nr. 32, p. 1-2 en Handelingen II 2006-2007, nr. 85, p. 4666.
Zie over private normen A. Kristic, F.A. van Tilburg & P.W.J. Verbruggen, ‘Private normstelling: criteria voor toepassing van private regelgeving in de rechtszaal’, RegelMaat 2009, p. 199-214, M.-C. Menting, Industry codes of conduct in a multi-layered Dutch private law, diss., Tilburg: PrismaPrint 2016, p. 236-256, P.W.J. Verbruggen, ‘Civiele aansprakelijkheid voor private normstelling’, RM Themis 2020, p. 18-29, K.J.O. Jansen, ‘Verkeersopvattingen en private regelgeving’, NTBR 2020, p. 26-41 en GS Onrechtmatige daad, art. 6:162 BW (actueel tot en met 1 december 2020), aant. 6.1.10.1-6.1.10.3 (K.J.O. Jansen), met uitgebreide besprekingen van rechtspraak van Uw Raad. Zie recent nog over NEN-normen randnummers 4.16 e.v. van de conclusie van A-G Lindenbergh van 10 maart 2023 in zaak 22/01371 (ECLI:NL:PHR:2023:283), waarin Uw Raad nog geen arrest heeft gewezen.
Zie HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.5 en 3.7.2.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.7.2.
Zie het bestreden arrest, rov. 6.9, het in het bestreden arrest bekrachtigde vonnis van de kantonrechter van 29 mei 2020 (hiervoor voetnoot 25), rov. 5.10. en randnummer 11 van de NJ-noot van S.D. Lindenbergh onder HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]). Richtlijn CROW 500 is opgesteld via vertegenwoordiging door het Kabel en Leiding Overleg. Zie over het Kabel en Leiding Overleg: https://www.kabelenleidingoverleg.nl/over-ons/speerpunten/ en https://www.kabelenleidingoverleg.nl/wet-en-regelgeving/crow-500/ (laatst geraadpleegd op 12 april 2023). Zie ook nog https://www.crow.nl/publicaties/schade-voorkomen-aan-kabels-en-leidingen (laatst geraadpleegd op 12 april 2023).
Vergelijk HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.7.2, over Richtlijn CROW 250, maar hetzelfde geldt voor Richtlijn CROW 500. Zie voetnoot 63.
Zie Rb. Rotterdam 28 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11254 (Stedin Netbeheer BV/NV Irado), rov. 2.8. (net terecht niet gelokaliseerd), Rb. Rotterdam 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8458 (KPN BV), rov. 4.1.-4.13. (geen onzorgvuldig handelen door netbeheerder), hof Arnhem-Leeuwarden 21 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5225 (Liander BV/ […] BV), rov. 6.5.-6.14. (net terecht niet gelokaliseerd), Rb. Den Haag 4 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4754 (Westland Infra Beheer BV/ […] BV), rov. 4.8.-4.9. (gelokaliseerde leidingen ten onrechte niet gedocumenteerd en ook overigens strijd met Richtlijn CROW 500), Rb. Den Haag 4 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13548 (Evides NV/ […] BV), rov. 4.5.-4.16. (ten onrechte geen contact opgenomen met de netbeheerder en het net ten onrechte niet gelokaliseerd), Rb. Den Haag 12 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9261 (Evides NV/Daallin BV), rov. 4.9.-4.15. (net ten onrechte niet gelokaliseerd), Rb. Den Haag 24 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5981 (Evides NV/ […] BV), rov. 4.9.-4.16. (voldoende voorbereiding van graafwerkzaamheden), Rb. Rotterdam 10 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3363 (Evides NV/Wallaard Noordeloos BV), rov. 4.10-4.11 (ten onrechte geen contact opgenomen met de netbeheerder), Rb. Noord-Holland 9 april 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4095(Liander NV/ […] BV), rov. 5.3. (net ten onrechte niet gelokaliseerd), Rb. Rotterdam 13 november 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9368 (Evides NV/GKB Realisatie BV), rov. 4.9.-4.10.1. en 4.13.-4.14. (net onvoldoende gelokaliseerd) en Rb. Den Haag 6 augustus 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9017 (Evides NV/ […] BV), rov. 4.5. (net ten onrechte niet gelokaliseerd).
Vergelijk Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 2, 6, 12-14, 23-24, 26, 30 en 37, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 2-3 en 10-11, Kamerstukken I 2007-2008, 30 475, nr. C, p. 1-3, Handelingen I 2007-2008, nr. 19, p. 823-824 en Handelingen II 2017-2018, nr. 61, item 13, p. 3. Zie ook het bestreden arrest, rov. 6.5-6.10 en HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1-3.4.2, 3.4.5, 3.6.2 en 3.7.2.
Zie de parlementaire geschiedenis genoemd in voetnoot 66. Ook de toezichthouder Rijksinspectie Digitale Infrastructuur hecht waarde aan Richtlijn CROW 500. Zie https://www.rdi.nl/onderwerpen/kabels-en-leidingen/crow-publicatie-500 (laatst geraadpleegd op 12 april 2023).
De tekst van Richtlijn CROW 500 is uiteraard ook beïnvloed door WI(B)ON-normen. De achtergrond van die normen is ook een algemene afweging van kelderluikfactoren.
Asser Procesrecht/E. Korthals Altes en H.A. Groen, Deel 7. Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 174 (waar wordt verwezen naar rechtspraak van Uw Raad over een sociaal plan en het Bindend Besluit Regres 1984). Zie voor gevalstypen van toepassing van de CAO-norm Asser Verbintenissenrecht/C.H. Sieburgh, Deel 6-III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, nr. 374 en GS Verbintenissenrecht, art. 6:248 BW (actueel tot en met 27 maart 2021), aant. 2.9 (M. Vriend).
Vergelijk, over NEN-normen, HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0393, NJ 2012/397, AB 2012/228 m.nt. F.J. van Ommeren, Gst. 2012/87 m.nt. P.M.J. de Haan, Belastingblad 2012/433 m.nt. M.R.P. de Bruin, BR 2012/170 m.nt. C.N.J. Kortmann en I.O. den Hollander, TBR 2012/150 m.nt. A.R. Neerhof, Ars Aequi 2013, p. 762 e.v. m.nt. R.J.B. Schutgens, JB 2012/178 m.nt. J.J.J. Sillen en JIN 2012/169 m.nt. J.J.J. Sillen ([…] /Staat), rov. 3.8 en over een uitkeringsreglement HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:218, NJ 2015/122 m.nt. B. Barentsen ([…] /NV Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken), rov. 3.3.2. Zie over de relatie tussen art. 79 RO en private normen in het algemeen M.-C. Menting, Industry codes of conduct in a multi-layered Dutch private law, diss., Tilburg: PrismaPrint 2016, p. 228-236.
Het gaat te ver om de strekking van Richtlijn CROW 500 als een feit van algemene bekendheid aan te merken. Zie over dat begrip Asser Procesrecht/E. Korthals Altes en H.A. Groen, Deel 7. Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 169.
Zie ook hof Arnhem-Leeuwarden 21 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5225 (Liander BV/ […] BV), rov. 6.6.
Zie Asser Verbintenissenrecht/C.H. Sieburgh, Deel 6-III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, nr. 374, met verwijzing naar rechtspraak van Uw Raad.
Uw Raad lijkt ook op dit spoor te zitten, vergelijk HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.5, 3.6.2 en 3.7.2. Vergelijk over de verhouding tussen private normen, de WI(B)ON en aansprakelijkheidswetgeving Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 3, p. 2, 6, 12-14, 23-24, 26, 30, 37, Kamerstukken II 2005-2006, 30 475, nr. 6, p. 2-3, en 10-11, Kamerstukken I 2007-2008, 30 475, nr. C, p. 1-3, Handelingen I 2007-2008, nr. 19, p. 823-824 en 833 en Handelingen II 2017-2018, nr. 61, item 13, p. 3.
Vergelijk in de context van een CAO: HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, NJ 2022/128 m.nt. E. Verhulp en JAR 2018/147 m.nt. E.J.A. Franssen (FNV/ […]), rov. 3.4.2-3.4.3.
De tekst bij randnummer 2.10 en bij randnummer 2.11 bevat geen klachten, maar het verzoek aan Uw Raad om los van enige klacht (toch) in te gaan op twee kwesties die volgens Evides na verwijzing van belang zijn. Ik laat deze kwesties onbesproken, nu ik meen dat het cassatieberoep moet worden verworpen (randnummer 4.5 hierna).
Vergelijk HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4002, NJ 2000/172 ([…] /Royal Nederland), rov. 3.4 en de conclusie van A-G Lückers (ECLI:NL:PHR:2021:994) voor HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:330, RvdW 2022/271, randnummers 2.3 en 2.4.
A.E.H. van der Voort Maarschalk & A. Knigge, ‘De gronden voor cassatie’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nr. 43.
Zie over die eisen HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6196, NJ 2013/124 en JBPr 2011/6 m.nt. R.P.J.L. Tjittes, rov. 3.4.1, HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876, NJ 2012/75 m.nt. P. van Schilfgaarde en JOR 2011/361 m.nt. Chr.M. Stokkermans, rov. 3.16, HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2639, NJ 2013/125, rov. 3.1, HR 24 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0828, RvdW 2013/719, rov. 3.1 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1727, RvdW 2013/892, rov. 3.1.
Vergelijk A.E.H. van der Voort Maarschalk & A. Knigge, ‘De gronden voor cassatie’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nrs. 43-44 en B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nrs. 103, 113-116 en 119-120.
Zie daarover B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nr. 116.
Dat is wellicht anders in het geval dat Uw Raad de overwegingen van het hof over de maatstaf voor de invulling van de zorgplichten van grondroerders en netbeheerders (en de klachten daarover in cassatie) relevant acht voor bespreking van de klacht over rov. 6.31.1. die hierna in randnummer 4.48 wordt besproken. Zie voetnoot 88 hierna.
Zie ook de schriftelijke toelichting van V&SH, randnummers 3.1.-3.2. Uw Raad zou waar dat aan de orde is expliciet kunnen aangeven dat een klacht op zichzelf terecht is voorgesteld, maar vanwege gebrek aan belang niet tot cassatie leidt. Vergelijk Asser Procesrecht/E. Korthals Altes en H.A. Groen, Deel 7. Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 48 met verwijzing naar rechtspraak van Uw Raad.
Procesinleiding van Evides, randnummer 1.13. en repliek van Evides, randnummer 1. Vergelijk ook randnummer 1.5. en voetnoot 4 van de procesinleiding van Evides.
Schriftelijke toelichting van V&SH, randnummer 1.12.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.4.1-3.4.5, 3.6.2 en 3.7.2, en HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1598, RvdW 2021/1045 en TBR 2022/18 m.nt. A.M. Klunne ([…] /Liander), rov. 3.1-3.3. Zie voor een indruk van recente feitenrechtspraak, voetnoten 58 en 65 hiervoor.
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.7.2 (laatste drie zinnen).
De klacht in randnummer 2.2 van de procesinleiding die is gericht tegen rov. 6.31.1. komt inhoudelijk overeen met de klacht in randnummer 2.2-XIII van de procesinleiding, die ook is gericht tegen rov. 6.31.1. Ik bespreek deze klacht tegen rov. 6.31.1. in randnummer 4.48.
Daarmee raakt het oordeel aan de door grief 2 van Evides aan de orde gestelde kwestie. Zie rov. 6.11 van het bestreden arrest.
Zie de eigen stellingen van Evides in randnummer 29. van haar memorie van grieven en randnummer 15. van haar repliek, en randnummers 4.3.1.2. en 4.3.4. van de schriftelijke toelichting van V&SH.
Evides verwijst nog naar randnummer 22. van haar conclusie van repliek, maar daar is deze stelling niet terug te vinden.
HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1727, RvdW 2013/892 (Nationaal en Internationaal Belgica Distributiecentrum BV c.s.), rov. 3.1.
Zie randnummer 4.17.
Zie de door Evides gestelde volgens haar ten onrechte achterwege gebleven gedragingen in randnummer 2.2-V van haar procesinleiding. Welke van deze gedragingen volgens het hof inderdaad achterwege zijn gebleven, laat ik verder in het midden, maar ik hecht er hier wel aan om op te merken dat het hof niet heeft vastgesteld dat V&SH tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden geheel niet met Evides heeft overlegd en geheel niet heeft nagedacht over de leiding van Evides en beheersmaatregelen. Zie nader randnummer 4.31.
Dat dit gebruikelijk is, zoals Evides stelt (randnummer 2.2-II), betekent niet dat het hof dit gegeven niet relevant heeft kunnen achten voor het aannemen van een plicht van Evides om actief mee te denken.
Evides stelt dus ten onrechte dat Richtlijn CROW 500 geen ruimte laat voor de door het hof aangenomen plicht van Evides omdat Richtlijn CROW 500 volgens Evides de verantwoordelijkheid (voor risico’s van niet-trekvaste bochtstukken) geheel bij grondroerders legt (randnummer 2.2-II). Ter onderbouwing hiervan verwijst Evides nog naar p. 35 van Richtlijn CROW 500, maar de tekst op die pagina sluit de door het hof aangenomen plicht van Evides niet uit.
Dat V&SH volgens Richtlijn CROW 500 (zie figuur 1 in randnummer 1.3 hiervoor) de verantwoordelijke partij is in verschillende fases van de voorbereiding van de graafwerkzaamheden maakt dit niet anders.
Evides’ bezwaar in voetnoot 64 van haar procesinleiding tegen de wijze waarop het hof deze bespreking heeft omschreven, is niet terecht. Zie voetnoot 13.
Evides verwijst in haar procesinleiding naar p. 5 van het proces-verbaal van de pleidooizitting in hoger beroep, maar daar is geen betwisting door Evides van het lokaliseren op leidingbeheerkaarten terug te lezen.
Zie voor een kernachtige beschrijving van de inhoud van Richtlijn CROW 500: randnummer 3.40 van de conclusie van A-G Rank-Berenschot (ECLI:NL:PHR:2021:299) voor HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1598, RvdW 2021/1045 en TBR 2022/18 m.nt. A.M. Klunne ([…] /Liander). Of uit de door het hof vastgestelde inhoud van Richtlijn CROW 500 voortvloeit dat de grondroerder het maatregelenplan (altijd) aan de netbeheerder moet voorleggen, laat ik rusten, nu dat niet beslissend is voor de bespreking van deze klachten.
Evides’ bezwaren in voetnoot 66 van de procesinleiding tegen de wijze waarop het hof in rov. 3.4 en 6.14 lokaliseren beschrijft zijn niet terecht.
Evides’ bezwaar in voetnoot 74 van haar procesinleiding is onterecht.
Volgens de door Evides in hoger beroep verdedigde weergave van de instructie van [betrokkene 1] heeft [betrokkene 1] niet expliciet geadviseerd om een stok te plaatsen. Dat V&SH toch een stok heeft geplaatst, betekent evenwel niet dat daarmee niet op een zorgvuldige wijze uitvoering is gegeven aan die instructie (“de bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden”). Ook met de stok is het bochtstuk volgens het hof en de kantonrechter immers in alle richtingen gefixeerd. Bovendien is het zo dat Evides niet heeft gesteld dat de stok de oorzaak van de schade is geweest, zodat een csqn-verband tussen het plaatsen van de stok en de schade niet kan en niet is komen vast te staan (zie randnummers 4.45-4.47 hierna). De inhoud van de instructie van [betrokkene 1] is gelet op het voorgaande irrelevant voor de beoordeling van de klachten over de geplaatste stok.
Zie randnummers 11.-12. van de pleitaantekeningen in hoger beroep van Evides en randnummers 33.-34. van de conclusie van repliek van Evides, waarnaar het hof in voetnoot 7 deels heeft verwezen. Vergelijk ook randnummer 10. onder (ii) van de dagvaarding van Evides in eerste aanleg.
In cassatie klaagt Evides niet dat het hof ten onrechte niet heeft geoordeeld dat Evides in hoger beroep de gerechtelijke erkentenis heeft herroepen op grond van art. 154 lid 2 Rv, ook niet subsidiair. Een beroep op een herroepingsgrond vereist een onderbouwing door de partij die dat beroep doet.
Zie bijvoorbeeld GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 154 (actueel tot en met 16 januari 2023), aant. 1.4 (G. de Groot) en randnummers 2.2-2.5 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2017:941) voor HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2788, RvdW 2017/1176.
Zie bijvoorbeeld Parl. Gesch. Bewijsrecht 1988, p. 113-114, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 154 (actueel tot en met 16 januari 2023), aant. 1.3 (G. de Groot) en randnummers 2.2-2.5 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2017:941) voor HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2788, RvdW 2017/1176.
Vergelijk ook nog proces-verbaal van de comparitie van partijen, p. 2.
Met dit alles heeft V&SH mijns inziens overigens voldoende duidelijk gemaakt dat zij de uit de productie gebleken inhoud van de instructie van [betrokkene 1] als een stelling heeft ingenomen. Vergelijk HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, NJ 2017/147 en TvPP 2017, p. 81 e.v. m.nt. D.C. Theunis, rov. 3.3.2. Dit wordt bovendien bevestigd door het feit dat Evides blijkens haar eigen verwijzingen naar deze inhoud ervan is uitgegaan dat V&SH deze stelling heeft ingenomen. Hetzelfde geldt voor de kantonrechter (zie rov. 5.17. van het eindvonnis in eerste aanleg, voetnoot 25 hiervoor).
Zie randnummers 11.-12. van de pleitaantekeningen van Evides en randnummers 33.-34. van de conclusie van repliek van Evides, waarnaar het hof in voetnoot 7 deels heeft verwezen.
De herkansingsfunctie van het hoger beroep brengt niet mee dat het partijen vrijstaat om zonder (herroepings)grond in hoger beroep terug te komen van een gerechtelijke erkentenis (vergelijk randnummer 2.6 van de procesinleiding). Zie randnummer 2.5 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2017:941) voor HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2788, RvdW 2017/1176.
Memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel van V&SH, randnummer 81.
Zie memorie van grieven van Evides, randnummer 23. en de pleitnotities in hoger beroep van Evides, randnummers 2.-3. en 12.
Memorie van grieven van Evides, randnummers 22.-27.
Uit de Van Dale volgt dat “schoren” betekent: steunen, schragen of stempelen.
Evides verwijst slechts naar de conclusie van dupliek van V&SH, randnummers 65.-66., waar wordt vermeld dat de stok leidde tot het afschoren van de waterleiding.
Pleitnota in hoger beroep van V&SH, randnummer 69.
Proces-verbaal van de pleidooizitting in hoger beroep, p. 4 (“Ook rijst de vraag waarom dat niet destijds is geadviseerd”).
Pleitnota in hoger beroep van V&SH, randnummers 61. en 63.
De overweging van het hof is ook niet onbegrijpelijk gelet op de eventuele bezwaarlijkheid van het drukloos stellen van de leiding van Evides of het bestaan van andere methodes, zoals Evides in haar procesinleiding aanvoert (randnummer 2.5-VI).
HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1008, RvdW 2017/635 en JBPr 2017/48 m.nt. F.J.P. Lock (Stichting Free Press Unlimited), rov. 3.4.2. Zie over de omkeringsregel bij leidingschades GS Onrechtmatige daad, VIII.3 Aansprakelijkheid bij leidingschades (actueel tot en met 2 december 2021), aant. VIII.3.11 (F.J. van Velsen).
Zie bijvoorbeeld HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264, NJ 2012/669, TBR 2013/16 m.nt. F.J. van Velsen en JA 2013/3 m.nt. J.P.M. Simons (Erven/Ouders), rov. 3.7 en 3.9-3.11, HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4042, NJ 2007/141 m.nt. C.J.H. Brunner en AV&S 2006/13 m.nt. M.J. Joseph (Skeeler-ongeval), rov. 3.4.5 en HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2969, NJ 2004/306 m.nt. W.D.H. Asser en JBPr 2003/55 m.nt. C.J.M. Klaassen (ACE/Fino), rov. 3.9. en voorts Asser Procesrecht/W.D.H. Asser, Deel 3. Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2023, nrs. 266 en 302, Asser Verbintenissenrecht/C.H. Sieburgh, Deel 6-II. De verbintenis in het algemeen, Deventer: Wolters Kluwer 2021, nr. 77 en GS Schadevergoeding, art. 6:98 BW (actueel tot en met 15 november 2022), aant. 2.6.1 (R.J.B. Boonekamp). Meer in het algemeen over het ontkrachten van rechterlijke vermoedens H.J. Snijders, ‘Bewijs, tegen(deel)bewijs en rechtelijke vermoedens’, in R.H. de Bock e.a. (red.), Voor Daan Asser, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 257-259.
Deze onderbouwing vergt een inzicht in gegevens die zich normaal gesproken in het domein van Evides bevinden. Dat ondersteunt dat het hof van Evides deze onderbouwing heeft verlangd. Vergelijk HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058, NJ 2022/264 (Finaal Adviesgroep BV/Allerzorg BV c.s.), rov. 3.2.
Het is denkbaar dat Uw Raad daarover oordeelt, hoewel daarvoor mogelijk wel feitelijke vaststellingen nodig zijn, bijvoorbeeld over de strekking van Richtlijn CROW 500 en het al dan niet intreden van een specifiek gevaar. Zie voor een oordeel in cassatie over de toepasselijkheid van de omkeringsregel HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27, NJ 2020/45, JIN 2020/27 m.nt. M.A.J.G. Janssen en JBPr 2020/36 m.nt. F.E.G.A. van der Voort (Vivat/ATF), rov. 3.3 en HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4042, NJ 2007/141 m.nt. C.J.H. Brunner en AV&S 2006/13 m.nt. M.J. Joseph (Skeeler-ongeval), rov. 3.4.5.