Rb. Den Haag, 12-08-2020, nr. 8209137 RL EXPL 19-27819
ECLI:NL:RBDHA:2020:9261
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
12-08-2020
- Zaaknummer
8209137 RL EXPL 19-27819
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:9261, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 12‑08‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 12‑08‑2020
Inhoudsindicatie
In deze zaak is vast komen te staan dat gedaagde bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres omdat gedaagde de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Daarom is gedaagde jegens eiseres schadeplichtig. Ten aanzien van de schadeomvang is geoordeeld dat geen sprake is van een verbetering, maar van een noodzakelijke reparatie, hetgeen ertoe heeft geleid dat is geoordeeld dat gedaagde het volledige schadebedrag aan eiseres dient te vergoeden.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV/C
Zaak-/rolnummer: 8209137 RL EXPL 19-27819
12 augustus 2020 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap Evides N.V., gevestigd te Rotterdam, eisende partij, gemachtigde: mr. F.J. van Velsen,
tegen
de besloten vennootschap Daallin B.V.,
gevestigd te Pijnacker,gedaagde partij,gemachtigde: mr. J. Twigt-Montfoort.
Partijen worden hierna aangeduid als “Evides” en “Daallin”.
1. De procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
de dagvaarding van 22 oktober 2019;
- -
de conclusie van antwoord;
- -
de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 1 juli 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] is verschenen namens Evides, bijgestaan door mr. F.J. van Velsen, en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn verschenen namens Daallin, bijgestaan door mr. J. Twigt-Montfoort. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Evides is eigenaar van een drinkwaterbedrijf in de zin van artikel 7 van de Drinkwaterwet.
2.2.
Daallin heeft op of omstreeks 6 mei 2019 een melding gedaan voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden aan het riool ter hoogte van de Voorstraat in Poeldijk. Naar aanleiding van die melding heeft Evides een brief verzonden aan Daallin. In die brief geeft Evides aan Daallin te kennen dat in het door Daallin aangegeven graafgebied een projectgebied ligt. Verder benadrukt Evides in deze brief dat Daallin zich bij de uitoefening van de geplande werkzaamheden dient te houden aan alle relevante wet- en regelgeving. Bij de brief is een schematische tekening gevoegd waarop de ter plaatse liggende waterleidingen te zien zijn.
2.3.
Daallin heeft op 27 mei 2019 de desbetreffende graafwerkzaamheden uitgevoerd, althans laten uitvoeren. Diezelfde dag is schade ontstaan aan een waterleiding van Evides met een lekkage tot gevolg.
2.4.
Op 29 mei 2019 is namens Evides een brief verzonden aan Daallin. In die brief heeft Evides zich op het standpunt gesteld dat er tijdens het uitvoeren van de graafwerkzaamheden schade is ontstaan aan een waterleiding en dat Daallin daarvoor aansprakelijk is.
2.5.
Op 6 augustus 2019 heeft Evides vervolgens per brief aan Daallin verzocht om een schadebedrag van € 7.288,83 te betalen aan Evides.
2.6.
Daallin, althans haar gemachtigde, heeft daarna betwist dat zij aansprakelijk is voor de gestelde schade.
3. Vordering, grondslag en verweer
3.1.
Evides vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Daallin te veroordelen tot betaling van € 7.342,26, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 6.588,83 vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening, met veroordeling van Daallin in de kosten van deze procedure.
3.2.
Evides legt aan deze vordering - samengevat - ten grondslag dat Daallin onrechtmatig heeft gehandeld, door bij en voorafgaande aan haar werkzaamheden onvoldoende maatregelen te nemen om schade aan eigendommen van derden te voorkomen. Daallin dient om die reden de schade te vergoeden die Evides als gevolg van de beschadiging van de waterleiding heeft geleden. Deze schade bedraagt € 6.588,83 aan herstelkosten. Daarnaast vordert Evides € 700,- aan kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal en een bedrag van € 53,43 aan wettelijke rente over het schadebedrag vanaf 27 mei 2019 tot aan de dag van dagvaarding.
3.3.
Daallin heeft verweer gevoerd tegen de vordering van Evides. Op dat verweer zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.
4. Beoordeling
De aansprakelijkheid
4.1.
De eerste rechtsvraag die in deze procedure beantwoord dient te worden, is of Daallin onrechtmatig heeft gehandeld jegens Evides en of Daallin om die reden aansprakelijk is voor de schade aan de waterleiding van Evides. Bij de beantwoording van deze vraag wordt het volgende juridische toetsingskader vooropgesteld.
4.2.
Het uitgangspunt bij een beoordeling van de vraag of Daallin onrechtmatig heeft gehandeld zijn in de eerste plaats de verplichtingen, zoals die zijn neergelegd in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: de WIBON). De WIBON geeft regels om te voorkomen dat er bij graafwerkzaamheden leidingen worden beschadigd.
4.3.
Op initiatief van het Kabels en Leidingen Overleg, waarin diverse bij graafwerkzaamheden en netwerken betrokken partijen zijn vertegenwoordigd, is per 1 januari 2017 - als vervolg op eerdere richtlijnen uit de sector - de ‘Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase (publicatie 500)’ uitgegeven, ook wel CROW 500 (hierna: de Richtlijn) genoemd. In de Richtlijn wordt beschreven hoe het graafproces zorgvuldig kan worden uitgevoerd in de verschillende fases van een project, zodat de kans op schade aan kabels en leidingen tot een minimum wordt beperkt.
4.4.
In de Richtlijn is het volgende opgenomen:
“(…)
3 Onderzoeksfase
(…)
Gebiedsinformatie
Wie gebiedsinformatie heeft ontvangen, mag erop vertrouwen dat deze juist is. Wel moet de ontvanger de verkregen gebiedsinformatie beoordelen, (…). De beoordelaar van de gebiedsinformatie neemt contact op met de netwerkbeheerder bij onduidelijkheden, twijfels of aanwijzingen over onjuistheden of onvolledigheden.
(…)
Risico-inventarisatie
Na de beoordeling van de gebiedsinformatie wordt een risico-inventarisatie gemaakt van alle grondroeringen. Hierin worden mogelijke conflicten tussen kabels en leidingen en de grondroeringen van het project in beeld gebracht en voorzien van een of meer mogelijke beheersmaatregelen. (…)
4. Ontwerpfase
(…)
Lokaliseren
De gebiedsinformatie geeft een theoretische ligging van een kabel of leiding. De werkelijke ligging van kabels en leidingen kan hiervan afwijken en dit kan risico's veroorzaken tijdens het grondroeren. (…) De werkelijke ligging wordt bepaald door de kabels en leidingen te lokaliseren, waarna beheersmaatregelen gekozen kunnen worden. (…)
3. Lokaliseren van kabels en leidingen
(…)
Graafprofiel
Het graafprofiel is het gebied waar de grond wordt geroerd. (…)
Zoekgebied
Het zoekgebied is het gebied waarbinnen kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden. De begrenzing van het zoekgebied wordt als volgt bepaald:
- in het horizontale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat aan alle zijden wordt vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,50 meter) en met de nauwkeurigheid van de gebiedsgegevens (1,00 meter). (…)
Iedere kabel of leiding waarvan de theoretische ligging binnen het zoekgebied valt, moet worden gelokaliseerd omdat er tijdens het grondroeren risico op beschadigingen bestaat. Het lokaliseren is begrensd tot het zoekgebied.
Kabel of leiding gevonden
Is er tijdens het lokaliseren een kabel of leiding gevonden, controleer dan altijd of de gelokaliseerde kabel of leiding overeenkomt (…) met de kabel of leiding in de gebiedsinformatie. (...) Bestaat er twijfel, neem dan altijd contact op met de netbeheerder (…)
Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto’s of een deugdelijke markering in het werk), waardoor later onnodig zoeken wordt voorkomen. (…)
4 Grondroeren nabij kabels en leidingen
(…)
Extra maatregelen
Tijdens het grondroeren kan het nodig zijn om extra voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen te nemen om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. (…)
Als extra maatregelen kan gedacht worden aan onder andere:
(…)
- het ondersteunen of ophangen van kabels of leidingen en het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden;
(…)”
4.5.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:772) geoordeeld dat bij gebrek aan een concrete wettelijke normering voor ‘zorgvuldig graven’ groot gewicht aan de Richtlijn moet worden toegekend. De Richtlijn vormt aldus de Hoge Raad de weerslag van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen over zorgvuldig graven voor de bij graafwerkzaamheden betrokkenen. De rechter dient daarom bij de invulling van de zorgplicht in beginsel bij de Richtlijn aan te sluiten. Als de rechter een daarvan afwijkende invulling van de zorgplicht wil geven, dient hij te motiveren welke omstandigheden rechtvaardigen dat in het concrete geval van de Richtlijn mocht worden afgeweken.
4.6.
Partijen hebben in deze procedure geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat in dit geval van de Richtlijn mag worden afgeweken, zodat de rechtsverhouding tussen Evides en Daallin wordt beheerst door de verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn.
4.7.
Evides stelt dat Daallin onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende maatregelen te nemen om schade te voorkomen. Evides verwijt Daallin meer in het bijzonder dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat Daallin voorafgaand aan haar werkzaamheden de KLIC-tekening niet zorgvuldig heeft bestudeerd en doordat Daallin geen proefsleuven heeft gegraven om de waterleiding te lokaliseren. Volgens Evides was Daallin op grond van de Richtlijn wel verplicht om de waterleiding te lokaliseren. Bovendien was Daallin volgens Evides op grond van de Richtlijn verplicht om de bevindingen van de gelokaliseerde waterleiding herleidbaar vast te leggen.
4.8.
Daallin heeft in de eerste plaats als verweer aangevoerd dat de waterleiding in een bocht lag, terwijl de leiding op de KLIC-tekening in een rechte lijn is weergegeven. Het is onduidelijk tot welk rechtsgevolg dit verweer volgens Daallin dient te leiden omdat Daallin geen conclusie aan dit verweer verbindt. De kantonrechter begrijpt dit verweer van Daallin zo, dat Daallin meent dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade aan de waterleiding omdat zij niet verplicht was om de waterleiding te lokaliseren nu de waterleiding niet juist is weergegeven op de door Evides verstrekte KLIC-tekening.
4.9.
Het staat als onbestreden vast dat Daallin graafwerkzaamheden heeft uitgevoerd in de gehele horizontale lengte van de Voorstraat in Poeldijk (zoals te zien op de door Evides overgelegde foto’s). Dit betekent dat het zoekgebied – dit is het gebied waarbinnen waterleidingen volgens de Richtlijn gelokaliseerd moeten worden – tot 1,50 meter buiten de straat strekt. In de Richtlijn is immers bepaald dat als zoekgebied wordt aangemerkt: ‘het graafprofiel’ – lees: het gebied waar daadwerkelijk graafwerkzaamheden plaatsvinden – vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,50 meter) en met de nauwkeurigheid van de gebiedsgegevens (1,00 meter). Het staat niet ter discussie dat de waterleiding zowel op de tekening als in de werkelijkheid binnen dit zoekgebied lag. Op Daallin lag daarom de verplichting om de waterleiding van Evides te lokaliseren. In de Richtlijn is daarnaast bepaald dat de gebiedsinformatie (de KLIC-tekening) slechts een theoretische ligging van een (water)leiding weergeeft en dat de werkelijke ligging van de tekening kan afwijken. Dit betekent – kort gezegd – dat Daallin niet blindelings kon vertrouwen op de door Evides verstrekte gebiedsinformatie, maar de waterleiding zelf moest lokaliseren (binnen het zoekgebied). Bij twijfel over de juiste ligging had Daallin, zoals de Richtlijn voorschrijft, bovendien contact op moeten nemen met Evides. Het is evenwel niet door Daallin gesteld of anderszins gebleken dat Daallin contact met Evides heeft opgenomen. Het eerste verweer van Daallin zal daarom worden verworpen.
4.10.
Daarnaast heeft Daallin als verweer aangevoerd dat zij wel beschermende maatregelen heeft genomen om schade te voorkomen. Naast de KLIC-melding stelt Daallin dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden ter plaatse proefsleuven heeft gegraven om de waterleiding van Evides te lokaliseren. Door de grote hoeveelheid water die vrijkwam bij de lekkage aan de waterleiding, zijn de gemaakte proefsleuven weggespoeld.
4.11.
Als reactie op dit laatstgenoemde verweer heeft Evides betwist dat Daallin proefsleuven heeft gegraven. Volgens Evides spoelen deugdelijke markeringen niet weg.
4.12.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van Evides had het op de weg van Daallin gelegen om nadere feiten en stukken aan te voeren waaruit afgeleid kan worden dat zij, ondanks het vele water dat is vrijgekomen bij de lekkage van de waterleiding, proefsleuven heeft gegraven om de waterleiding van Evides te lokaliseren. Daallin heeft echter slechts verklaard dát zij de waterleiding heeft gelokaliseerd, zonder feiten en stukken aan te voeren waaruit afgeleid kan worden dat zij dit heeft gedaan. Het verweer van Daallin komt daarmee neer op een blote ontkenning van de stelling van Evides. Met een blote ontkenning kon Daallin, gelet op de uit de Richtlijn voortvloeiende verplichting om de bevindingen van de gelokaliseerde waterleiding herleidbaar vast te leggen (met bijvoorbeeld coördinaten en foto’s of een deugdelijke markering in het werk), echter niet volstaan. Het verweer van Daallin zal daarom (als onvoldoende feitelijk onderbouwd) worden verworpen. In deze procedure is dan ook niet komen vast te staan dat Daallin proefsleuven heeft gegraven en dat zij de waterleiding heeft gelokaliseerd.
4.13.
Omdat niet is vast komen te staan dat Daallin de waterleiding heeft gelokaliseerd, heeft zij in strijd gehandeld met de uit de Richtlijn voortvloeiende verplichting om dat wel te doen. In de Richtlijn is namelijk bepaald dat “[i]edere (…) leiding waarvan de theoretische ligging binnen het zoekgebied valt, moet worden gelokaliseerd omdat er tijdens het grondroeren risico op beschadigingen bestaat”. Daarmee staat in deze procedure vast dat Daallin de op haar als grondroerder rustende zorgplicht jegens Evides heeft geschonden.
4.14.
Nu Daallin de op haar rustende zorgplicht jegens Evides heeft geschonden, staat het in deze procedure vast dat Daallin jegens Evides onrechtmatig heeft gehandeld. Omdat Daallin onrechtmatig heeft gehandeld, is zij aansprakelijk voor de schade die daaruit voor Evides is voortgevloeid.
4.15.
De door Daallin aangevoerde omstandigheden, (1) dat de waterleiding bij het uitvoeren van de graafwerkzaamheden niet daadwerkelijk is geraakt en (2) dat sprake is van een eigen gebrek aan de zijde van Evides omdat de mofverbinding niet trekvast was, maken het voorgaande niet anders. Zoals Evides terecht heeft betoogd, is slechts (rechtens) relevant of de schade is ontstaan tijdens het uitvoeren van de graafwerkzaamheden, hetgeen in deze procedure vaststaat. Als Daallin de waterleiding daarnaast had gelokaliseerd, hetgeen in deze procedure niet is komen vast te staan, dan had Daallin bovendien kunnen zien dat de waterleiding voorzien was van een niet trekvaste mofverbinding en dat de waterleiding in een bocht lag. Zoals de Richtlijn voorschrijft had Daallin in dat geval ‘extra maatregelen’ moeten nemen, zoals het ondersteunen van de waterleiding vanwege het wegvallen van de steundruk door de openliggende grond. Ook dat heeft Daallin niet gedaan.
De schadeomvang
4.16.
Naast de vraag of Daallin aansprakelijk is voor de schade, twisten partijen in deze procedure over de hoogte van het door Evides gestelde schadebedrag. In dit kader wordt het volgende vooropgesteld.
4.17.
Op grond van artikel 6:97 BW dient een rechter de schade te begroten op een wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de benadeelde, in dit geval Evides, zoveel mogelijk dient te worden geplaatst in de situatie waarin deze zou hebben verkeerd indien de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust niet zou hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de schade in beginsel wordt begroot aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval. Indien een zaak, zoals in het onderhavige geval, is beschadigd, bestaat het door de benadeelde geleden nadeel minimaal uit de waardevermindering van de betreffende zaak. Die waardevermindering zal in het algemeen, als reparatie mogelijk en verantwoord is, gelijk te stellen zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten van herstel.
4.18.
Evides heeft haar schade gespecificeerd in de op 6 augustus 2019 aan Daallin gestuurde “schadeopstelling infraschade d.d. 06-08-2019” (hierna: de schadeopstelling). In de schadeopstelling is te lezen dat Evides stelt dat zij een totaalbedrag aan schade heeft geleden van € 6.588,83. Meer in het bijzonder bestaat dit bedrag volgens de schadeopstelling uit (1) de kosten voor de inzet van eigen personeel (ten bedrage van € 1.704,-), (2) de kosten voor materialen (ten bedrage van € 1.069,54), (3) de kosten voor de inzet van derden (ten bedrage van € 1.136,09), (4) de kosten voor ‘diversen’ (zoals onderzoek-, opname- en expertisekosten; ten bedrage van € 1.111,70), (5) de cosignatiekosten (ten bedrage van € 1.000,-), (6) en reparatiegebonden bijkomende kosten (ten bedrage van € 567,50). De wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van dagvaarding, 22 oktober 2019, bedraagt € 53,43. Daarnaast vordert Evides de kosten van vaststelling schade, aansprakelijkheid en verhaal overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 700,-.
4.19.
Daallin betwist het door Evides gevorderde schadebedrag. Daallin heeft in dit verband gewezen op een rapport van Arntz | Van Helden. Daarin is te lezen dat de waterleiding niet trekvast was uitgevoerd en dat de waterleiding niet was voorzien van verankering. Na de reparatie is de waterleiding voorzien van een trekvaste metalen koppeling. Hiermee is volgens Daallin sprake van een verbetering ten opzichte van de situatie zoals die was vóórdat de schade is ontstaan. Daallin stelt dat zij niet verplicht kan worden om deze kosten te vergoeden.
4.20.
Evides heeft als reactie op dit verweer ter zitting erkend dat de verbinding van waterleiding niet trekvast was uitgevoerd. Gelet op het feit dat Daallin nog bezig was met het uitvoeren van de graafwerkzaamheden en het wegvallen van de gronddruk (als tegendruk waardoor niet-trekvaste mofverbindingen veilig kunnen worden aangebracht), was het volgens Evides echter niet mogelijk om een niet-trekvaste verbinding terug te plaatsen.
4.21.
Uit hetgeen door Daallin is gesteld, maakt de kantonrechter op dat door Daallin een beroep op voordeelstoerekening (aftrek nieuw voor oud) wordt gedaan omdat Evides voordeel heeft genoten nu de waterleiding is verbeterd met de vervanging van een metalen trekvaste mofverbinding, welk voordeel volgens Daallin dient te leiden tot een aftrek/correctie. In dit geval staat echter (als onbestreden) vast dat Evides geen andere mogelijkheid had dan het plaatsen van een (metalen) trekvaste mofverbinding (voorzien van een verankering) omdat Daallin nog bezig was met het uitvoeren van de graafwerkzaamheden – met als gevolg dat er geen tegendruk aanwezig was om de mofverbinding op zijn plaats te houden – op het moment dat Evides de schade aan de waterleiding heeft hersteld. Hiermee is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een verbetering, maar slechts van een reparatie die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk en dus toegestaan was. Daallin is daarom de kosten verschuldigd die Evides (noodzakelijkerwijs) heeft moeten maken om een trekvaste mofverbinding te plaatsen.
4.22.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde kosten voor het plaatsen van een trekvaste mofverbinding heeft Daallin weliswaar een rapport van Arntz | Van Helden overgelegd, maar in dat rapport wordt slechts rekening gehouden met de kosten die nodig zijn voor het vervangen van een niet-trekvaste mofverbinding en niet, zoals noodzakelijk was, met de kosten die nodig waren voor het plaatsen van een metalen trekvaste mofverbinding. Daallin heeft de stelling van Evides, dat zij een bedrag van € 6.588,83 heeft moeten maken om een trekvaste mofverbinding te plaatsen, dan ook niet gemotiveerd weersproken. Evides zal dan ook gevolgd worden in haar stelling. Daallin zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde herstelkosten ten bedrage van € 6.588,83 die Evides heeft gemaakt voor het plaatsen van een metalen trekvaste mofverbinding.
4.23.
Hoewel Daallin ook verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 700,-, zal dat verweer worden verworpen. Uit de door Evides overgelegde e-mails volgt dat partijen veelvuldig hebben gecorrespondeerd en dat Evides getracht heeft om Daallin buiten rechte te bewegen tot betaling. Vast staat dat Daallin dat, ondanks de pogingen van Evides, niet (vrijwillig) heeft gedaan. De kosten die de gemachtigde van Evides heeft moeten maken om Daallin tot betaling te bewegen, worden aangemerkt als schade en komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:96 BW (zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het AMEV/Staat-arrest van 16 oktober 1998; NJ 1999/196). De buitengerechtelijke incassokosten van € 700,-, die overigens in lijn liggen met het toepasselijk tarief zoals opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zullen dan ook, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.24.
De wettelijke rente zullen eveneens worden toegewezen omdat Daallin daar geen inhoudelijk verweer tegen heeft gevoerd.
4.25.
Daallin zal tot slot, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Daallin om tegen kwijting aan Evides te betalen een bedrag van € 7.342,26, te vermeerderden met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 6.588,83 vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening;
- veroordeelt Daallin in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Evides vastgesteld op € 1.172,40 waarvan € 600,- als het aan de gemachtigde van Evides toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2020.