Rb. Den Haag, 04-05-2022, nr. 9374682 RL EXPL 21-12912
ECLI:NL:RBDHA:2022:4754
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
04-05-2022
- Zaaknummer
9374682 RL EXPL 21-12912
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:4754, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑05‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 04‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Graafwerkzaamheden, kabelschade. Toepasselijkheid van CROW 500. Voldaan aan lokaliseerplicht? Betwisting causaal verband en omvang van de schade.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CdW/c
Zaak-/rolnr.: 9374682 RL EXPL 21-12912
4 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Westland Infra Beheer B.V., gevestigd te Poeldijk, eisende partij, gemachtigde: mr. F.J. van Velsen,
tegen
de besloten vennootschap Veenman Westland B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,gedaagde partij,gemachtigde: mr. H. Korishi.
Partijen worden hierna aangeduid als “WIN” en “Veenman”.
1. Procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
de dagvaarding van 28 juni 2021;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
de akte overlegging producties aan de zijde van WIN.
1.2.
Op 4 april 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [naam 1] namens WIN, bijgestaan door mr. F.I.S.A.L. van Velsen, en [naam 2] namens Veenman, bijgestaan door mr. M.J. Bednarski. Daarbij hebben beide gemachtigden spreekaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. Feiten
2.1.
WIN is netbeheerder in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998.
2.2.
Tussen 13 en 16 oktober 2020 heeft Veenman graafwerkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van een woonhuis aan de [adres 1] te [plaats] . Voorafgaand aan deze werkzaamheden heeft Veenman een KLIC-melding gedaan.
2.3.
2.4.
Bij brief van 23 december 2020 heeft RenB Infraschade namens WIN Veenman aansprakelijk gesteld voor de schade aan de laagspanningskabel.
2.5.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft RenB Infraschade namens WIN een schadeopstelling verzonden aan Veenman. Op de schadeopstelling is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
omschrijving (…) bedrag
eigen personeel (…)
€ 1.152,00
materialen (…)
€ 34,27
kosten derden (…)€ 407,37
diversen (…)
€ 550,00
vaste posten storingsorganisatie: consignatie € 700,00
storingsorganisatie: inkoop & logistiek € 700,00 storingsafhandeling-gebonden kosten € 675,00
directe schade € 4.218,64
vaststelling aansprakelijkheid en schade € 600,00
totaal € 4.818,64
(…)”
2.6.
Nationale Nederlanden (hierna: NN), de verzekeraar van Veenman, heeft schade-expert EMN opdracht gegeven onderzoek te doen naar de omstandigheden, de oorzaak en de omvang van de door WIN gestelde schade.
2.7.
EMN heeft in een voorlopig rapport van 3 mei 2021 geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de kabelbeschadiging door Veenman, tijdens handmatige graafwerkzaamheden, is ontstaan.
2.8.
WIN heeft het bedrag van € 4.818,64 niet betaald.
3. Vordering, grondslag en verweer
3.1.
WIN vordert veroordeling van Veenman bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WIN te betalen een bedrag van € 4.854,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.218,64 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Veenman in de kosten van deze procedure.
3.2.
WIN legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. Veenman heeft onrechtmatig gehandeld, door bij en voorafgaand aan zijn werkzaamheden onvoldoende maatregelen te nemen om schade aan eigendommen van derden te voorkomen. Veenman dient om die reden de schade te vergoeden die WIN als gevolg van de beschadiging aan de laagspanningskabel heeft geleden. Deze schade bedraagt € 4.218,64 aan herstelkosten. Daarnaast vordert WIN € 600,00 aan kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal en een bedrag van € 35,59 aan wettelijke rente over het schadebedrag.
3.3.
Veenman heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt – samengevat – het volgende. WIN heeft nagelaten om te stellen op welke wijze Veenman schade zou hebben toegebracht aan de laagspanningsleiding. Veenman betwist dat zij aan die leiding schade heeft toegebracht. Aldus heeft Veenman niet onrechtmatig gehandeld. WIN baseert haar vordering op de Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase (CROW 500, hierna: “de Richtlijn”), maar de Richtlijn is niet van toepassing. Veenman heeft haar werkzaamheden ter plaatse immers handmatig uitgevoerd. Bovendien heeft Veenman zorgvuldig gehandeld. Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden heeft Veenman een KLIC-melding gedaan en de kabels en leidingen gelokaliseerd. Daarmee heeft Veenman de precieze ligging van de op de KLIC-tekening aanwezige kabels en leidingen, waaronder de laagspanningsleidingen van WIN, vastgesteld. Voorts ontbreekt het causaal verband tussen de vermeende onrechtmatige daad van Veenman en de vermeende schade. Het is niet aannemelijk dat Veenman met handmatige werkzaamheden een laagspanningsleiding met kunststofmantel zodanig zou beschadigen dat er een ‘hap’ uit komt. Tot slot heeft WIN de schadeposten onvoldoende onderbouwd, zodat zij niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht.
4. Beoordeling
4.1.
Vast staat dat een laagspanningskabel van WIN ter hoogte van de [adres 1] te [plaats] is beschadigd en dat Veenman tussen 13 en 16 oktober 2020 op die locatie graafwerkzaamheden heeft verricht. Partijen twisten echter over de vraag of Veenman aansprakelijk is voor de ontstane schade en, in het verlengde daarvan, over de hoogte van de door WIN gevorderde schade. Voorts is in geschil of WIN een bedrag van € 600,00 in rekening mag brengen voor het vaststellen van schade, aansprakelijkheid en verhaal.
Relevante regels en richtlijnen
4.2.
Voorop wordt gesteld dat bij graafwerkzaamheden het gevaar bestaat dat schade ontstaat aan in de grond gelegen kabels en leidingen. Daardoor kan soms aanzienlijke gevolgschade ontstaan. Zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten volgens vaste rechtspraak op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht – de grondroerder – en op de netbeheerder.
4.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of Veenman onrechtmatig heeft gehandeld zijn in de eerste plaats de verplichtingen, zoals die zijn neergelegd in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: “de WIBON”). Artikel 2 lid 2 van de WIBON bepaalt dat de grondroerder de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze dient te verrichten. Daartoe dient hij op grond van het derde lid van dit artikel ten minste ervoor te zorgen dat a) vóór aanvang van de werkzaamheden een graafmelding is gedaan, b) onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie en c) op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.
4.4.
Op initiatief van het Kabels en Leidingen Overleg, waarin diverse bij graafwerkzaamheden en netwerken betrokken partijen zijn vertegenwoordigd, is per 1 januari 2017 – als vervolg op eerdere richtlijnen uit de sector – de Richtlijn uitgegeven. Daarin wordt beschreven hoe het graafproces zorgvuldig kan worden uitgevoerd in de verschillende fases van een project, zodat de kans op schade aan kabels en leidingen tot een minimum wordt beperkt. In de Richtlijn is opgenomen:
“(…)
Inleiding (…)
Reikwijdte Het doel van de richtlijn is het voorkomen van schade aan kabels en leidingen die een rechtstreeks gevolg is van grondroeren. De richtlijn slaat hiermee een brug tussen de kaders van de wetgeving en de uitwerking van zorgvuldigheid in de praktijk. De reikwijdte van de richtlijn beperkt zicht niet tot het grondroeren zelf, maar omvat het gehele proces van een project, vanaf initiatief tot en met de gebruiksfase.
1. Inleiding procesbeschrijving
(…)
Het rekening houden met ‘zorgvuldig grondroeren’ tijdens het doorlopen van alle fasen is van essentieel belang voor het bereiken van het uiteindelijke doe: “het voorkomen van schade aan kabels en leidingen vdie een rechtstreeks gevolg is van grondroeren’. He treulstaat van de voorgaande fase is de basis voor de volgende fase. (…)
(…)
Doorlooptijden van de verschillende projectfasen en het abstractieniveau van uitwerking van output zijn verschillend per soort project.
Denk bijvoorbeeld aan
grootschalige werken zoals:
(…)
onderhoudswerken zoals:
(…)
kleine werken zoals:
o het maken van aansluitingen op een huis;
o het verhelpen van kleine verstoringen;
o het aansluiten van een laadpaal of het plaatsen van ondergrondse containers.
De procesbeschrijving is eenduidig gehouden en past op al deze verschillende projecten.
3 Onderzoeksfase
(…)
Risico-inventarisatie
Na de beoordeling van de gebiedsinformatie wordt een risico-inventarisatie gemaakt van alle grondroeringen. Hierin worden mogelijke conflicten tussen kabels en leidingen en de grondroeringen van het project in beeld gebracht en voorzien van een of meer mogelijke beheersmaatregelen. (…)
4 Ontwerpfase
(…)
Lokaliseren
De gebiedsinformatie geeft een theoretische ligging van een kabel of leiding. De werkelijke ligging van kabels en leidingen kan hiervan afwijken en dit kan risico's veroorzaken tijdens het grondroeren. (…) De werkelijke ligging wordt bepaald door de kabels en leidingen te lokaliseren, waarna beheersmaatregelen gekozen kunnen worden. (…)
Kennisthema Lokaliseren van kabels en leidingen
(…)
Graafprofiel
Het graafprofiel is het gebied waar de grond wordt geroerd. (…)
Zoekgebied
Het zoekgebied is het gebied waarbinnen kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden. De begrenzing van het zoekgebied wordt als volgt bepaald:
- in het horizontale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat aan alle zijden wordt vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,50 meter) en met de nauwkeurigheid van de gebiedsgegevens (1,00 meter). (…)
Iedere kabel of leiding waarvan de theoretische ligging binnen het zoekgebied valt, moet worden gelokaliseerd omdat er tijdens het grondroeren risico op beschadigingen bestaat. Het lokaliseren is begrensd tot het zoekgebied.Kabel of leiding gevonden
Is er tijdens het lokaliseren een kabel of leiding gevonden, controleer dan altijd of de gelokaliseerde kabel of leiding overeenkomt (…) met de kabel of leiding in de gebiedsinformatie. (...) Bestaat er twijfel, neem dan altijd contact op met de netbeheerder (…)
Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto’s of een deugdelijke markering in het werk), waardoor later onnodig zoeken wordt voorkomen. (…)
(…)
Risicogebied
Het gebied nabij een kabel of leiding, waarbinnen de grond niet zonder meer geroerd mag worden, is het risicogebied. Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
Afbakening van het risicogebied
Het gebied 1,00 meter (links – rechts) uit de buitenkant en 0,50 meter boven de buitenkant van de kabel of leiding, waarvan de werkelijke liggen bepaald (en in het veld gemarkeerd) is.
(…)
Extra maatregelen
Tijdens het grondroeren kan eht nodig zijn om extra voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen te nemen om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. Hierover is dan vooraf contact gewest met de netbeheerder. Deze maatregelen zijn in de werkinstructie omschreven. Als extra maatregelen kan gedacht worden aan onder andere:
Het beschermen van onderdelen die bij de uitvoering van het werk zijn vrijgegraven tegen alle vormen van beschadiging;
(…)”
4.5.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 mei 2018 (ECLI:N:HR:2018:772, rov. 3.7.2) bepaald dat aan de Richtlijn een groot gewicht toekomt aangezien deze is vastgesteld door een breed samengesteld, technisch geschoold gezelschap waarin zowel opdrachtgevers, (grotere) grondroerders als beheerders vertegenwoordigd waren en deze aldus de weerslag vormt van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen. De rechter moet bij de invulling van de zorgplicht in beginsel dan ook bij de Richtlijn aansluiten en kan daarvan alleen afwijken indien hij motiveert welke concrete omstandigheden die afwijking rechtvaardigen.
4.6.
Veenman heeft aangevoerd dat de Richtlijn niet van toepassing is omdat zij alleen handmatige grondwerkzaamheden heeft verricht. De Richtlijn zou, aldus Veenman, uitsluitend gelden voor machinale grondwerkzaamheden. Naar het oordeel van de kantonrechter faalt dit verweer. Volgens omschrijving van de reikwijdte omvat de richtlijn ‘het gehele proces van een project, vanaf initiatief tot en met de gebruiksfase’. Daarmee lijkt een ruime toepassing te zijn beoogd waarbij geen uitzondering wordt gemaakt naar het soort graafwerkzaamheden. Een dergelijke uitzondering zou bovendien afbreuk doen aan de doelstelling van de Richtlijn, namelijk het geven van een invulling aan de zorgplicht door duidelijkheid te scheppen over de maatregelen die bij de graafwerkzaamheden moeten worden genomen. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals Veenman heeft aangevoerd, in de Richtlijn ook wordt vermeld dat het abstractieniveau van uitwerking van output verschillend zijn per soort project waaronder de zogenaamde ‘kleine werken’ zoals het maken van aansluitingen op een huis. De bedoelde passage wordt immers vervolgd door de zinsnede ‘De procesbeschrijving is eenduidig gehouden en past op al deze verschillende projecten.’ De laatste zin duidt er juist op dat de Richtlijn en het daarin beschreven proces ook op kleine projecten van toepassing is.
4.7.
Nu Veenman overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat in het onderhavige geval van de Richtlijn mag worden afgeweken, wordt de rechtsverhouding tussen WIN en Veenman beheerst door de verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn.
Aansprakelijkheid
4.8.
Uit de Richtlijn volgt dat een grondroerder vóór aanvang van de graafwerkzaamheden alle kabels die volgens de KLIC-tekening in een gebied van 1,50 meter rondom het graafprofiel (het gebied waar daadwerkelijk graafwerkzaamheden plaatsvinden) liggen moet lokaliseren voordat hij gaat graven. Volgens de Richtlijn moeten de bevindingen van de gelokaliseerde kabel herleidbaar worden vastgelegd, bijvoorbeeld door coördinaten en foto’s of een deugdelijke markering in het werk. Tot slot bepaalt de Richtlijn dat de gebiedsinformatie (de KLIC-tekening) slechts een theoretische ligging van een kabel weergeeft en dat de werkelijke ligging van de tekening kan afwijken. Dit betekent dat Veenman niet zonder meer kon vertrouwen op de KLIC-tekening, maar de laagspanningskabel zelf moest lokaliseren (binnen het zoekgebied).
4.9.
Niet in geschil is dat de laagspanningskabel zowel op de KLIC-tekening als in de werkelijkheid binnen het graafprofiel, of in ieder geval binnen het zoekgebied van 1,50 meter buiten het graafprofiel, ligt. Veenman moest de laagspanningskabel dus lokaliseren en documenteren. Veenman stelt weliswaar dat zij de kabel heeft opgezocht en gelokaliseerd, maar - voor zover zij dat heeft gedaan - had zij haar bevindingen van de gelokaliseerde kabel op grond van de Richtlijn ook moeten documenteren. Ter zitting is naar voren gekomen dat Veenman de bevindingen van de gelokaliseerde leidingen en kabels niet (schriftelijk) heeft vastgelegd, bijvoorbeeld door coördinaten, foto’s of een deugdelijke markering in het werk. Daarmee staat vast dat Veenman niet aan de uit de Richtlijn voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. Daar komt bij dat Veenman de riolering op grond van de Richtlijn niet binnen 0,50 meter van de kabel had mogen aanleggen. Niet betwist is dat de door Veenman aangelegde riolering te kabel op 10 à 20 cm kruist. Verder staat vast dat Veenman geen extra veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de elektriciteitskabel heeft genomen, zoals bijvoorbeeld een aanbrengen van een houten omlijsting of een plastic hoes. Ook wat dat betreft heeft zij de Richtlijn dus niet in acht genomen en op grond daarvan onrechtmatig gehandeld.
4.10.
Het verweer van Veenman dat het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de aan de laagspanningskabel ontstane schade ontbreekt (omdat de schade ook door graafwerkzaamheden van derden kan zijn ontstaan), wordt voorts verworpen. Aangezien de Richtlijn is opgesteld met het specifieke doel om schade aan leidingen en kabels te voorkomen (zie onder 4.4), Veenman in strijd heeft gehandeld met de Richtlijn en juist die schade is ontstaan waartegen de Richtlijn beoogt bescherming te bieden, is het gerechtvaardigd om in het onderhavige geval de omkeringsregel van toepassing te achten. Dit brengt met zich dat het causale verband tussen de schending van de Richtlijn en de schade aan de laagspanningskabel voorshands is gegeven. Het ligt vervolgens op de weg van Veenman om dit causale verband te ontzenuwen door aannemelijk te maken dat dit anders ligt. Veenman heeft dat onvoldoende gedaan. Zij stelt weliswaar dat de schade ook door derden kan zijn aangebracht. Dat er na 16 oktober 2020 ter plaatse nog graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden is, gelet op de betwisting door WIN, echter onvoldoende met feiten onderbouwd. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.11.
De conclusie luidt dat Veenman niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die de Richtlijn van haar vraagt. Dit betekent dat Veenman onrechtmatig jegens WIN heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die daardoor is ontstaan.
Omvang van de schade
4.12.
Gelet op het voorgaande, heeft WIN als gevolg van de onrechtmatige beschadiging recht op vergoeding van de naar objectieve maatstaven berekende herstelkosten. In de dagvaarding heeft WIN een onderbouwing gegeven van de concrete kosten die zij bij het herstel heeft gemaakt, neerkomend op een bedrag van in totaal € 4.218,64. Ook heeft WIN de onder 2.5 vermelde schadeopstelling gemaakt en verzonden aan Veenman. Daarin heeft zij per schadepost (eigen personeel, materialen, kosten derden, diversen, vaste posten en directe schade) gespecificeerd wat haar schade is. Volgens Veenman heeft WIN hiermee haar schade onvoldoende onderbouwd. WIN heeft de kostenposten niet gespecificeerd en onvoldoende inzichtelijk gemaakt, aldus Veenman.
4.13.
De kantonrechter is echter van oordeel dat WIN in de dagvaarding en haar schadeopstelling voldoende informatie aan Veenman heeft verschaft om Veenman de gelegenheid te geven te begrijpen wat voor werkzaamheden er zijn verricht en hoeveel tijd daarmee gemoeid was, wat voor materialen WIN heeft aangeschaft en wat voor bedragen in totaal in rekening zijn gebracht. WIN heeft haar schade daarom voldoende onderbouwd. Met de algemene betwisting van Veenman dat WIN de kostenposten niet heeft gespecificeerd en onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt kon Veenman daarom niet volstaan. In dat kader is van belang dat de hier aan de orde zijnde kosten zich lenen voor een abstracte schadevergoeding (zie in dit verband: Gerechtshof Den Haag 9 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:699, rov. 2.20.-2.21. (Glazen Maas / Hak). Dit brengt met zich dat, anders dan bij een concrete schadeberekening, WIN geen objectief verifieerbare feiten en omstandigheden – zoals bijvoorbeeld facturen of een inhoudelijke specificatie van de verrichte werkzaamheden en de daarvoor bestede tijd – hoeft te stellen waaruit concreet blijkt dat WIN daadwerkelijk het door haar bij Veenman in rekening gebrachte bedrag aan schade heeft geleden. Nu Veenman geen inhoudelijk en concreet verweer heeft gevoerd tegen de door WIN genoemde bedragen en deze de kantonrechter niet bovenmatig of onjuist voorkomen, zal worden uitgegaan van de juistheid van de door WIN genoemde bedragen.
4.14.
Voor het overige heeft Veenman geen bezwaren tegen de gevorderde schade naar voren gebracht. De kantonrechter zal het door WIN gevorderde bedrag van € 4.218,64 dan ook geheel toewijzen. Tegen de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag heeft Veenman geen inhoudelijk verweer gevoerd. Dit onderdeel van de vordering zal daarom als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Het bedrag voor de vaststelling aansprakelijkheid en schade (ad € 600,00)
4.15.
Tot slot vordert WIN een bedrag van € 600,00 aan kosten voor het vaststellen van de aansprakelijkheid en de schade ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Zij stelt daartoe dat haar medewerkers de aansprakelijkheid hebben moeten bepalen, de omvang van de schade vast hebben moeten stellen en hebben moeten corresponderen met de verzekeraar van Veenman. Veenman betwist dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij van kleur verschieten en aldus, naar de kantonrechter begrijpt, onder artikel 241 Rv vallen.
4.16.
De kantonrechter overweegt dat intern gemaakte bedrijfskosten, in de vorm van door eigen deskundige medewerkers aan de zaak bestede tijd in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het AMEV/Staat-arrest van 16 oktober 1998; NJ 1999/196, is daarbij wel vereist dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren én dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
4.17.
Uit de door WIN overgelegde, onder 2.4 en 2.5 vermelde brieven volgt dat partijen in de preprocessuele fase met elkaar hebben gecommuniceerd over de afhandeling van de schade. Hieruit blijkt dat er door WIN kosten zijn gemaakt voor de vaststelling van de aansprakelijkheid en schade. Daarbij heeft WIN getracht om Veenman buiten rechte tot betaling te bewegen. Het staat vast dat Veenman, ondanks de pogingen van WIN, niet tot betaling van het bedrag van € 4.818,64 is overgegaan. Gelet hierop, is de kantonrechter van oordeel dat de door WIN verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren. De kosten die zij heeft moeten maken worden aangemerkt als schade en komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:96 BW.
4.18.
Het bedrag voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal van in totaal € 600,00, die overigens in lijn liggen met het toepasselijk tarief zoals opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en dus redelijk worden geacht, zullen dan ook als op de wet gegrond worden toegewezen.
Proceskosten
4.19.
Veenman zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Veenman om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WIN te voldoen een bedrag van € 4.854,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van€ 4.218,64 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D. Jongsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022.