HR, 24-12-1999, nr. 16807, nr. C97/286HR
ECLI:NL:HR:1999:AA4002
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-12-1999
- Zaaknummer
16807
C97/286HR
- LJN
AA4002
- Roepnaam
Aansprakelijkheid van wegbeheerder
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verkeersrecht / Aansprakelijkheid
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA4002, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑12‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
VR 2000, 38
Uitspraak 24‑12‑1999
Inhoudsindicatie
-
24 december 1999
Eerste Kamer
Nr. 16.807 (C97/286HR)
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr H.A. Groen,
t e g e n
ROYAL NEDERLAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr J.L.W. Sillevis Smitt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Royal Nederland - heeft bij exploit van 8 oktober 1992 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] en VVAA Schadeverzekering N.V., gevestigd te Utrecht, hierna: VVAA, hoofdelijk, althans afzonderlijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van fl 17.474,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1990.
Ter rolle van 20 april 1994 is de procedure tegen VVAA geroyeerd.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd:
1. te verklaren voor recht dat Royal Nederland aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 1990;
2. Royal Nederland te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een voorschot op de door hem ten gevolge van het litigieuze ongeval geleden en nog te lijden schade ad fl 50.000,--, althans een zodanig bedrag dat de Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 1990;
3. Royal Nederland te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de door hem ten gevolge het litigieuze ongeval geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 1990, onder verrekening van het in het petitum sub 2 gevorderde;
4. Royal Nederland te veroordelen in de kosten van de procedure en tevens te bepalen dat Royal Nederland de wettelijke rente verschuldigd is aan [eiser] over de kostenveroordeling na een week van het in deze te wijzen vonnis.
Royal Nederland heeft in reconventie de vorderingen bestreden en in conventie haar eis verminderd tot een bedrag van fl 9.576,61, te vermeerderen met de wettelijke rente over fl 5.257,25 vanaf 19 maart 1994.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 21 februari 1996 [eiser] veroordeeld om aan Royal Nederland te betalen een bedrag van fl 9.576,62, vermeerderd met de wettelijke rente over fl 5.257,25 vanaf 19 maart 1994, en in reconventie [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 26 juni 1997 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft tegen het arrest van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Royal Nederland heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door de advocaat mr J.E.H.M. Pinckaers, advocaat bij de Hoge Raad, en voor Royal Nederland door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
Bij op 11 juni 1999 ingekomen verzoekschrift heeft [eiser] de wraking verzocht van mrs Mijnssen en Her-rmann, leden van de Hoge Raad, die tezamen met anderen zijn aangewezen om op voormeld cassatieberoep te beslissen.
Bij beschikking van 19 november 1999 heeft de Hoge Raad dit verzoek afgewezen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Op 12 oktober 1989 was in de gemeente De Bilt, bui-ten de bebouwde kom, de rechter rijstrook van de Utrechts-eweg afgezet met een bebakeningseenheid die ten doel had het verkeer van de rechter- naar de linkerrijstrook te dirigeren. Met hetzelfde doel waren ter plaatse retro-reflecterende rood/wit gestreepte schildjes (afmeting 1 m x 0,25 m), waarop geel flikkerlicht, aangebracht.
(ii) De bebakeningseenheid bevond zich direct na de uitrit van een verlicht Esso-tankstation.
(iii) De Utrechtseweg was ter plaatse verlicht door een straatverlichting waarvan de lichtmasten op een onderlinge afstand van 33 à 35 meter staan.
(iv) [Eiser] is op 12 oktober 1989 om ongeveer 20.55 uur met zijn door hem bestuurde personenauto, kente-ken [nummer], tegen de onder (i) genoemde schildjes en bebakings-een-heid gereden. De schildjes en de bebakingseenheid zijn daardoor vernield.
(v) De bebakingseenheid en de afzetting werden ten tijde van het ongeval gebruikt door Koninklijke Wegenbouw Stevin B.V. (verder: KWS). KWS had de bebakeningseenheid gehuurd van T.E.C. Trading Equipment Construction B.V. (verder: TEC). TEC en KWS hebben door het ongeval tezamen een schade geleden van fl 17.474,--.
(vi) De onder (v) bedoelde schade was gedekt door een verzekering die was ondergebracht bij een aantal verzekeraars, waaronder Royal Nederland. Deze verzekeraars hebben een deel van de door KWS en TEC geleden schade vergoed. Haar medeverzekeraars hebben aan Royal Nederland last verstrekt om in eigen naam, maar te hunnen behoeve, de regresvordering ter zake van de door hen betaalde schade in te stellen. KWS en TEC heb-ben aan Royal Nederland last verstrekt om in eigen naam, maar te hunnen behoeve, vergoeding van het gedeelte van hun schade te vorde-ren dat niet door verzekeraars was vergoed.
(vii) [Eiser] was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij VVAA; deze verzekeraar heeft op 18 maart 1994 een deel van de schade aan Royal Nederland vergoed.
3.2 In dit geding heeft Royal Nederland gevorderd dat [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van de schade dat niet door VVAA was vergoed, met de daarover verschuldigde rente. Royal Nederland heeft die vorde-ring erop gegrond dat [eiser] ingevolge art. 31 lid 1 (oud) WVW aansprakelijk is voor de door KWS en TEC geleden schade. [Eiser] heeft zich tot zijn verweer beroepen op overmacht als bedoeld in art. 31 lid 1, subsidiair op schuld van "de wegbeheerder" als bedoeld in art. 31 lid 6. Daartoe heeft [eiser], samengevat weergegeven, aangevoerd dat de verlichting van de beba-keningseenheid niet naar behoren functioneerde waardoor de bebakeningseenheid slecht zichtbaar was. Bovendien was volgens [eiser] de situa-tie ter plaatse onoverzichtelijk, mede door de verlichting van het hiervoor in 3.1 onder (i) vermelde Esso-tankstation.
De Rechtbank heeft het verweer van [eiser] verworpen en de vordering van Royal Nederland toegewezen. Het Hof heeft de tegen het vonnis van de Rechtbank aangevoerde grieven verworpen. De Hoge Raad voorziet de alinea's van 's Hofs rechtsoverweging 4 van een ondernumme-ring van 4.1 - 4.28, zoals vermeld op de aan dit arrest ge-hechte copie van 's Hofs arrest.
[Eiser] bestrijdt het arrest van het Hof met een uit zes onderdelen opgebouwd middel. Een aantal van deze onderde-len is nader verdeeld in subonderdelen.
3.3 De Hoge Raad zal eerst de in subonderdeel 6.4 ver-vatte rechtsklacht behande-en. Deze klacht is gericht tegen het oordeel van het Hof in het slot van zijn rov. 4.26, dat bij inachtneming van de daarvoor in rov. 4.25 door het Hof opgesomde aanwijzingen (aan de wegge-bruikers) geen aanrijding zou behoeven voor te vallen. De klacht strekt ten betoge dat het Hof heeft miskend dat weg-beheer-ders verkeerstekens en bebake-ning zo moeten plaatsen dat ook verkeer dat - enigszins - harder rijdt dan is toegestaan en minder oplettend is dan vereist, voldoende wordt gewaar-schuwd en vervolgens gele-gen-heid heeft zich aan de omstandig-heden aan te passen. Het Hof heeft zulks echter niet miskend. Het heeft immers geoor-deeld dat de afzetting en bebakening voldeed aan de daar-voor gelden-de voorschriften, dat de verlichting op de bebakening voldoende functioneerde en dat de bebakening werd verlicht door een zich in de onmiddellijke nabijheid ervan bevindende lichtmast en voorts was voorzien van retroreflecterende borden. In dit een en ander ligt besloten 's Hofs oordeel dat de bebakening voldeed aan de daaraan uit een oogpunt van keersveiligheid te stellen eisen. De klacht faalt derhalve voorzover zij al feitelijke grondslag heeft.
3.4 De overige door het middel aangevoerde klachten, die alle betrekking hebben op oordelen van feitelijke aard, mis-kennen de grenzen van hetgeen in cassatie nog aan de orde kan komen. Die oordelen kunnen in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Wel kan worden getoetst of de voor deze oordelen gegeven motivering begrijpelijk en genoegzaam is. De aangevallen oordelen zijn evenwel niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. Voor het overige gaan de klachten uit van motiveringseisen die niet kunnen worden gesteld aan oordelen die - zoals de onderhavige - berusten op de uitleg en waardering van gegevens van feitelijke aard. Zij vragen immers in de vorm van motiveringsklachten in wezen een hernieuwde beoordeling van de stellingen van [eiser] en van het bewijsmateriaal, welke beoordeling de taak van de cassatie-rechter te buiten gaat. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Royal Nederland begroot op fl 597,20 aan verschotten en fl 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Korthals Altes, Herrmann, Van der Putt-Lauwers en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 24 december 1999.