M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007, 4, p. 146. Vgl. ook mijn respectieve conclusies voorafgaand aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841 en HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1318.
HR, 13-12-2022, nr. 21/01583
ECLI:NL:HR:2022:1692
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2022
- Zaaknummer
21/01583
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1692, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1006
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:4035
ECLI:NL:PHR:2022:1006, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1692
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Belaging buren door jarenlang bijna dagelijks overlast te veroorzaken, art. 285b.1 Sr. 1. Bewijsklacht. Voldaan aan bestanddeel ‘stelselmatig’? 2. Bewijsklachten t.a.v. opzet en oogmerk. 3. Vordering benadeelde partij m.b.t. aanschaf van camera met geheugensteun. Heeft hof in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van de vordering benadeelde partij aangevuld? 4. Vordering b.p. m.b.t. immateriële schade. Heeft hof ten onrechte geoordeeld dat sprake is van rechtstreekse immateriële schade? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01583
Datum 13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2021, nummer 21-004382-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.A. Postma, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2022.
Conclusie 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Belaging (art. 285b Sr). Lastigvallen buren door jarenlang bijna dagelijks overlast te veroorzaken. Het eerste middel, dat zich richt tegen de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘stelselmatig’ en het opzet en oogmerk, faalt volgens de A-G. De eerste deelklacht van het tweede middel betreft de toegewezen materiële schadevergoeding: heeft het hof in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van de vordering aangevuld? De A-G onderscheidt drie interpretaties van ’s hofs arrest en meent dat geen daarvan tot cassatie kan leiden. De tweede deelklacht over ’s hofs oordeel dat sprake is van rechtstreekse immateriële schade slaagt evenmin. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01583
Zitting 1 november 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte
Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 2 april 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "belaging" veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen van twee benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
- 2.
Namens de verdachte heeft B.A.A. Postma, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
II. Het eerste middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het middel keert zich met twee klachten tegen de bewezenverklaring van belaging.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
4. Ten laste van de verdachte is het volgende bewezenverklaard:
“Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 08 november 2016 tot en met 28 januari 2019 te [plaats], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van (haar buren) [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , door veelvuldig en langdurig (bijna dagelijks)
op de ramen van de woning te spugen; en
op de vloer te stampen/bonken; en
te schelden; en
met de deuren te slaan; en
op bepaalde tijdstippen hard te fluiten; en
bij het langslopen de vinger op te steken; en
de hond te schoppen; en
muziek en televisie hard af te spelen; en
hard te zingen; en
door na het overlijden van hun zoon, (op [...] 2017) te zeggen, dat het leuk is dat hun zoon dood is en dat ze hoopt dat hun andere zoon ook snel aan kanker dood gaat;
met het oogmerk die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te dwingen iets te dulden.”
5. Het hof heeft de bewezenverklaring gegrond op acht bewijsmiddelen, opgenomen in een 26-tal pagina’s tellende aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365 jº art. 415 Sv. Daaronder bevinden zich de bewijsmiddelen 3 en 4 met lange gedeeltes uit twee logboeken die de aangevers van eind 2016 tot en met januari 2019 hebben bijgehouden. Ik meen dat het voor de beoordeling van het middel niet nodig is om al deze gedeeltes uit de logboeken hieronder integraal weer te geven en zal mij, ook ter wille van de leesbaarheid, beperken tot een door mij gemaakte selectie daaruit; de door mij weggelaten passages zijn ‘meer van hetzelfde’.
6. De door het hof tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen houden, voor zover hier relevant, het volgende in:
“1. een proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2017350383-1, opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 18 november 2017, als bijlage op pagina’s 4-5 van het eerste proces-verbaal, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1]:
Op pagina 4:
Sinds begin 2016 worden mijn man en ik lastig gevallen door de buurvouw boven ons. Haar naam is [verdachte] , wonende op de [a-straat 1] in [plaats] . Het lastig vallen bestaat uit de volgende dingen: tuffen (spuwen, AG) op de ruiten van onze woning, bonken, schelden, met de deuren slaan, hard fluiten op bepaalde tijden, vinger opsteken als we langslopen, onze hond schoppen. Wij hebben hier melding van gemaakt bij de wijkagent. Die heeft een stopgesprek met haar gevoerd. Dit heeft niet geholpen. De overlast blijft doorgaan.
Ik heb in een document bijgehouden hoe vaak het is gebeurd. Ik heb de dingen opgeschreven die het ergst waren. Dit is 180 keer geweest. Dit is voornamelijk bonken op de grond en schelden. Sinds 8 november 2016 hebben wij bijgehouden waar de overlast, uit bestaat. Dit staat op papier. Dit wordt bij het proces-verbaal gevoegd.
Bijna iedere ochtend als de bovenbuurvrouw wakker wordt, loopt zij te stampen. Het tijdstip is niet iedere ochtend hetzelfde. Hierdoor worden wij wakker.
Op pagina 5:
Bijna iedere dag is ze aan het schelden. Ze scheldt voornamelijk met kanker.
Op 30 juni 2017 hoorde ik haar schelden. Ik hoorde haar het volgende zeggen: "Oma, oma, o nee oma is dood, leuk hè, en de zoon is ook dood en ze heeft er nog één over en hopen dat die gauw aan de kanker dood gaat." Dit was de dag na de crematie van mijn zoon.
Het beïnvloedt ons leven heel erg.
2. een proces-verbaal van verhoor aangever, genummerd PL0900-2017350383-11, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 31 januari 2019, als bijlage op pagina’s 5-6 van het tweede proces-verbaal, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangever [benadeelde partij 2]:
Op pagina 5:
Mijn vrouw [benadeelde partij 1] heeft op 18 november 2017 aangifte gedaan bij de politie. Ik was bij dat gesprek aanwezig. Ik ben ook slachtoffer van het gedrag van mijn bovenbuurvrouw. Ik voel mij net als mijn vrouw door haar benadeeld en ik leef elke dag met de overlast door haar. Ik wil dan ook via deze weg tevens aangifte doen van stalking. Voor alle informatie verwijs ik naar de aangifte van mijn vrouw. Wij ondergaan dit namelijk samen.
Ik heb op uw verzoek en op verzoek van woonstichting [A] een logboek bijgehouden nadat mijn bovenbuurvrouw was gehoord door de politie. Dit voeg ik bij mijn aangifte voegen zodat het duidelijk is dat het gedrag sinds het verhoor van mijn bovenbuurvrouw niet is veranderd. Dit logboek bestaat uit 9 pagina’s.
3. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage gevoegd achter het proces-verbaal van aangifte in bewijsmiddel 1, het hof leidt uit bewijsmiddelen 1 en 2 af: een logboek van overlast, opgemaakt door aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , als bijlage op pagina’s 6-20 van het eerste proces-verbaal voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
[…]
8-11-2016 (het hof begrijpt telkens: een aanduiding van de datum door dag, maand en jaartal)
Vandaag de woningbouw gebeld omdat de radio (het hof begrijpt uit bewijsmiddel 1: uit de woning van verdachte) weer zo hard aan stond zodat ik niet eens de tv kon luisteren. De wijkbeheerder [getuige 2] is geweest, die heeft geprobeerd om een gesprek aan te gaan maar ze (het hof begrijpt uit bewijsmiddel 1: verdachte) ging zo door het lint dat er niet mee te praten viel. Ik kwam net thuis en ze ging helemaal door het lint.
[…]
10-11-2016
Om 6:50 uur hard schreeuwen, schelden, ongeveer 1 uur lang.
Om 15:50 uur ging ze helemaal flippen. Bonken op de grond, schreeuwen, gillen.
Om 16:45 uur heeft ze aangebeld en gedreigd dat als de hond één keer zou springen dat ze hem heel hard zou schoppen. Ze ging nog meer schreeuwen.
11-11-2016
7:00 uur begon ze weer heel hard op de grond te bonken en te schreeuwen. Ze riep heel hard dat ik een tokkie ben en een oud wijf enzo.
13:15 uur was ze opnieuw weer aan het schreeuwen en liep ze weer te bonken.
15-11-2016
9:25 uur gillen en bonken.
14:35 gillen dat we mongolen zijn en hard schreeuwen. Vanavond ook heel hard schelden en schreeuwen.
[…]
23-11-2016
Vanmorgen om 10:10 uur ging ze weg maar stond eerst buiten te schreeuwen, middelvinger opsteken en maar roepen dat ik een kutwijf ben en nog veel meer wat je normaal niet zou zeggen.
Vanavond om 17:55 uur kwam ze weer thuis en begon al te schreeuwen en te tieren. Zo loopt ze de trap op, maar daarna begon ze zo te keer te gaan en te stampen dat ik er gewoon bang van was. Ik was ook alleen thuis en dan voel je je toch helemaal niet lekker meer in je eigen huis.
[…]
14-12-2016
7:15 uur Hard stampen, schreeuwen en uitschelden.
7:35 uur De wekker een hele tijd af laten lopen. Mijn vrouw heeft haar om 8:30 uur aangesproken en vriendelijk gevraagd om te stoppen met herrie te maken ‘s morgens vroeg.
[…]
12-1-2017
8:15 Bonken op de grond
19:25 Harde muziek en bonken op de grond tot 20:30
20:45 Wederom weer heel harde muziek en bonken op de grond, loopt heel hard te zingen.
13- 1-2017
7:30 Heel harde muziek en roepen van: mongolen.
13:25 Kwam ze weer thuis, en gelijk weer harde muziek aan en stampen.
Om 14:00 ging ze weer weg. Ze ging de straat op en liep te schreeuwen van: stelletje asociale en maar wijzen naar dit portiek.
Om 18:30 was ze weer thuis en begon de harde muziek gelijk weer. Net als het schelden, stampen en schreeuwen.
[…]
17-1-2017 9:05 Stampen en schreeuwen en uitschelden voor gore bitch. Op filmpje loopt ze voor de deur langs met de vingers om hoog.
[…]
20- 01-2017
Vanmiddag om 14:00 komt ze zonder enige aanleiding naar beneden en spuugt tegen onze voordeur waarna ze weer naar boven gaat en terug komt met haar handen vol (wat op een heleboel spuug lijkt) en wreef ze het tegen het bovenraam aan.
[…]
14-2-2017
10:40 De radio heel hard aan.
13:30 Begint zo maar heel hard te schelden, zo maar uit het niets ging ze helemaal uit haar plaat. Lopen schreeuwen van kankerburen enz. Deuren slaan.
[…]
10- 3-2017
20:20 Hard fluiten alsof je de hond fluit en heel hard bonken.
21:45 Radio hard, schreeuwen, rare geluiden maken. De hele tijd met iets op de vloer tikken.
[…]
3-5-2017
7:45 Schelden en stampen.
13:05 Schelden mongolen enz:, muziek hard. Bonken.
13:15 Heel hard schreeuwen naar buiten omdat ik met de hond ga lopen.
19:35 Heel hard lopen fluiten tot 20:45.
[…]
19-5-2017
8:30 Hard lopen schelden.
17:15 Muziek heel erg hard en schelden, dit heeft geduurd tot 20:15. Het was zo erg dat we besloten hebben om de politie te bellen om 19:30 en die kwam om 20:45.
[…]
We hebben het een poosje niet meer bij gehouden omdat we met het overlijden van [benadeelde partij 1] haar moeder bezig waren.
[…]
10-6-2017
[…]
We hebben het een poosje niet meer opgeschreven in verband met het overlijden van [betrokkene 2] , (het hof begrijpt uit bewijsmiddel 4: de zoon van aangevers) toen hadden we iets anders aan ons hoofd. Maar de problemen die waren er nog steeds, zelfs toen ze wist dat [betrokkene 2] overleden was.
[…]
19-8-2017
9:30 Ze begint weer te schreeuwen te bonken en te schelden. Nu gaat ze zo ver dat ze zegt dat het jammer is dat oma dood is en hoopt dat snel dood gaan aan kanker.
[…]
21-8-2017
Vanmorgen om 10:00 begint ze weer te schelden en te roepen, van heel fijn dat je zoon nooit meer terug komt en fijn dat hij dood is en hebben jullie al kanker.
[…]
9-10-2017
9:30 Heel erg schelden van k in je kop hoop dat je snel dood gaat en dat bleef maar doorgaan.
[…]
24-10-2017
8:40 Heel hard lopen schelden van kankerwijf enz.
18:00 Radio heel hard aan en schelden, stampen en hard schreeuwen. Dit heeft ongeveer 2 uur geduurd.
[…]
9-11-2017
15:15 Kwam [benadeelde partij 1] thuis en buurvrouw [verdachte] die was al thuis aan het schelden. Daar zijn opnames van, van schelden ik hak je eikel er af en janken om je zoon.
19:15 Muziek hard en schelden van kankerwijf, hard fluiten en dansen met de schoenen aan zodat het heel erg hard door dreunt.
[…]
4. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage gevoegd achter het proces-verbaal van aangifte in bewijsmiddel 2, het hof leidt uit bewijsmiddelen 1 en 2 af: een logboek van overlast, opgemaakt door aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , als bijlage op pagina’s 7-15 van het tweede proces-verbaal voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
[…]
24- 3-2018
14:00 Zo maar uit het niets heel hard stampen en schelden van kankerlijers.
18:05 De tv heel erg hard.
[…]
2-4-2018
12:10 Ze komt uit bed en begint gelijk te stampen en te schelden van mongool en de hond na te doen.
[…]
8-5-2018
10:10 Ze staat te schreeuwen op het balkon naar [benadeelde partij 1] van: hou je bek vuile kankerhoer.
11.05
De radio weer heel hard aan.
[…]
17-6-2018
7:45 Ze komt uit bed en begint gelijk te stampen hard te fluiten en te schelden van mongool enzo.
[…]
19-10-2018
17:30 Muziek heel erg hard aan en lopen honken heel erg hard lopen zingen. We zijn naar boven geweest en hebben aangebeld en op de deur geklopt om te vragen of het minder kon. Zij reageerde daar helemaal niet op, en toen hebben we gezegd dat we de politie zouden bellen en dat hebben we ook gedaan. Toen die kwamen om 20:15 toen was het weer stil. Die zijn eerst hier geweest en daarna naar boven en hebben bij haar gebeld en op de deur gebonkt, maar zij deed ook niet open voor de politie.
[…]
3-1-2019
Als ze thuis is dan is ze de hele tijd bezig met het irritante gebonk de deuren slaan, dit gaat iedere dag zo door.
[…]
5. een proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd PL0900-2017350383-4, opgemaakt door [verbalisant 1] , BOA domein generieke opsporing van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 5 december 2017, als bijlage op pagina’s 29-31 van het eerste proces-verbaal, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van getuige [getuige 1]:
Op pagina 29:
Ik woon op de [a-straat 2] in [plaats] . [verdachte] woont op nummer [1] . Met regelmaat hoor ik haar bonken op de vloer. Ik vermoed dat zij dat doet met een stoel. Tevens hoor ik ook met regelmaat onsamenhangende geluiden uit de woning komen. Zelfs als ik achter mijn computer zit met een koptelefoon op hoor ik dat [verdachte] aan het bonken is.
Ik kom ook regelmatig op visite bij mijn buren op nummer [3] .
Op pagina 30:
Zij wonen onder [verdachte] en ervaren nog veel meer last van haar. Ongeveer een half jaar geleden was ik bij de buren op nummer [3] . De zoon van de buren was overleden. Ik hoorde op een gegeven moment [verdachte] de volgende woorden schreeuwen: "Je loopt te janken om je zoon, ik hoop dat je andere zoon ook kanker krijgt".
6. een proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd PL0900-2017350383-8, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 28 maart 2018, als bijlage op pagina’s 34-35 van het eerste proces-verbaal, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op pagina 34:
Ik verklaarde dat ik met regelmaat onsamenhangende geluiden. Ik kan die geluiden lastig omschrijven maar het zijn voornamelijk oehs en aahs, loze kreten dus, maar ook gevolgd door hard gelach en 10 minuten later weer gehuil. Ik hoor haar ook vaak als een hond janken. De loze kreten maar ook het bonken en stampen op de vloer door [verdachte] gebeurde eigenlijk dagelijks.
7. een proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd PL0900-2017350383-8, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 27 maart 2018, als bijlage op pagina’s 32-33 van het eerste proces-verbaal, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van getuige [getuige 2]:
Op pagina 32:
Ik ben als sociaal wijkbeheerder werkzaam voor de woonstichting [A] . Het bedrijf waar ik voor werk is eigenaar van de woningen gelegen aan [a-straat] [...] tot en met [...] in [plaats] . Op nummer [3] woont de familie [benadeelde partij] en op nummer [1] woont [verdachte] . Beide huurders ken ik door mijn werkzaamheden binnen de [A] .
Begin 2017 werd ik door de familie [benadeelde partij] gebeld met de mededeling dat ze overlast hadden van hun bovenbuurvrouw, [verdachte] . Ik ben toen gelijk naar de [a-straat] gegaan. Daar heb ik een poosje staan praten met [verdachte] . Dit gesprek was enigszins normaal, maar toen [benadeelde partij 2] met haar hondje voorbij kwam lopen, zag ik dat [verdachte] een soort van ontplofte en het portiek uitstormde en achter [benadeelde partij 2] aanrende. Ik zag dat [verdachte] het hondje van [benadeelde partij 2] schopte.
Op pagina 33:
Eind juni 2017 was mij bekend dat de zoon van de familie [benadeelde partij] was omgekomen. Ik heb [verdachte] middels een briefje gevraagd om te stoppen met schreeuwen en andere overlast te plegen gezien de situatie van de onderburen. Het was mij bekend dat [verdachte] regelmatig schreeuwde en andere overlast pleegde in haar woning. [verdachte] ontkende dat ze voor overlast zorgde. Hierop werd [verdachte] erg boos op mij waarop ik door haar de woning ben uitgezet. Sinds ik uit de woning ben gezet door [verdachte] was een gesprek met haar eigenlijk niet meer mogelijk, ook gezien het feit dat [verdachte] het na mijn briefje nodig vond om in haar woning met kanker te schelden en te roepen dat de andere zoon ook snel moest sterven aan kanker.
8. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2017350383-6, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 27 maart 2018, als bijlage op pagina’s 23-37 van het eerste proces-verbaal, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op pagina 23:
Ik heb de door de aangever bij de aangifte gevoegde documenten op een gegevensdrager bekeken, beluisterd en hieronder uitgeschreven.
Op de gegevensdrager staan 32 documenten. Ik zag dat dit foto's, video's en een kopie van het logboek waren. Ik heb per document de datum, waar bekend, het tijdstip van opname en de documentnaam benoemd.
20-1-2017 14:00 uur Buurvrouw spuugt op de deur (3 filmpjes). Opgenomen door de beveiligingscamera van aangever boven de voordeur, achter het bovenlicht.
Ik zie dat de verdachte om 14.00 uur via de trap naar beneden komt lopen. Ik zie dat de verdachte direct naar de voordeur van de aangever loopt. Ik zie dat zij twee keer omhoog richting het bovenlicht boven de voordeur spuugt. Ik zie vervolgens dat er een klodder spuug voor de camera over het bovenlicht naar beneden druipt.
Om 14.01 uur zie ik dat de verdachte weer vanaf de trap komt lopen en richting de voordeur van de aangever loopt. Ik zie dat ze haar rechterhand zo houdt alsof ze iets in haar hand heeft. Ik zie dat ze met haar linkerhand vervolgens over haar rechterhand wrijft en vervolgens het raam van het bovenlicht insmeert met een vloeibare vettige substantie. Ik zie dat daardoor het zicht van de camera weg is.
Op pagina 24:
12-03-2017 filmpje opgenomen door [getuige 1] , filmpje met een mobiele telefoon.
Ik zie op de beelden de voordeur van de verdachte. Ik zie dat [getuige 1] op de portiekopgang staat en daar vandaan richting de voordeur filmt. Ik hoor in de 3.30 minuten de verdachte de volgende woorden roepen en geluiden maken:
- "Mongool"
- Hard gebonk op de vloer
- Muziek dat aanstaat
- "Mongooltje"
- "Niet normaal die mensen"
Op pagina 25:
09-10-2017 Schelden kankerkop hoop dat je snel doodgaat, opgenomen met mobiele telefoon.
Ik zie op de 1 minuut durende beelden dat de trapopgang en de voordeur van de verdachte gefilmd wordt. Ik hoor de verdachte in haar woning de volgende woorden roepen:
- "Kankerwijf
- "Krijg allemaal de kanker"
- "pokkewijven"
- "Kanker in je kankerkop"
- "Ik hoop dat je gauw sterft, bitch"
en hierna onsamenhangend:
- "Je mag geen spijker in slaan, mongool”
- "in je kankerkop, zit al kanker in".
09-11-2017 Hak je eikel eraf, opgenomen met mobiele telefoon.
Ik zie op de 37 seconden durende beelden dat de trapopgang en de voordeur van de verdachte gefilmd wordt. Ik hoor de verdachte in haar woning de volgende woorden roepen:
- "Pik gaat er af'
- "Plakje voor plakje"
- "Niet in één keer, hé"
- "Hak eerst je eikel er af'.
09-11-2017 Hak je eikel eraf, opgenomen met mobiele telefoon.
Ik zie op de 38 seconden durende beelden dat de trapopgang en de voordeur van de verdachte gefilmd wordt. Ik hoor de verdachte in haar woning de volgende woorden roepen:
- "Eerst een keer janken joh, om je eigen kind in plaats van die haat in jou"
- "Stelletje mongols"
10-11-2017 Je man in de gaten houden, opgenomen met mobiele telefoon.
Ik zie op de 1.53 minuten durende beelden dat de trapopgang en de voordeur van de verdachte gefilmd wordt. Ik hoor de verdachte in haar woning de volgende woorden roepen:
Op pagina 26:
- "Kankerwijf'
- "Asociaal teringwijf ben jij"
- "Ja luister maar goed, krijg je misschien weer liefde in je"
En hierna schreeuwend:
- "Ben je getrouwd, je moet je vent in de gaten houden, joh"
- "Mongol"
- "Viezerik"
-"Gadverdamme"
- "Viezerikken”
- "vieze hoerenloper, je moet je poten thuis houden"
12-11-2017 Zondagmorgen 9 uur schelden / stampen, opgenomen met mobiele telefoon.
Ik zie dat de 4 filmpjes allen zijn opgenomen in de woning van de aangever. Ik zie dat er vier korte filmpjes zijn waarin ik de verdachte wederom hard hoor stampen en bonken en hondengejank nadoet.
18-11-2017 Schelden over kanker, opgenomen met mobiele telefoon.
Ik zie op de 1.40 minuten durende beelden dat de trapopgang en de voordeur van de verdachte gefilmd wordt. Ik hoor de verdachte in haar woning de volgende woorden roepen:
- "Kanker hé" Ik hoor dat de verdachte dit diverse malen roept.”
7. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
“Door en namens verdachte is betwist dat sprake is van overlast die verder gaat dan door buren van elkaar te accepteren ‘normaal woongeluid’. Daartoe heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat enkele van de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde gedragingen niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verder heeft de verdediging gesteld dat voor zover al sprake is van enige overlast, die overlast niet opzettelijk is veroorzaakt en dat die daarom te kwalificeren is als ‘normaal woongeluid’ in het gehorige wooncomplex, hetgeen aan een kwalificatie van de bewezen verklaarde overlast als belaging in de weg staat.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat sprake is van een zodanig samenstel van geluidsoverlast en intimidatie dat de kwalificatie belaging gerechtvaardigd is.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt daarbij voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte logboeken van de aangevers vast dat sprake is geweest van meer dan normale geluidsoverlast en ander (ernstig) intimiderend gedrag van verdachte jegens de aangevers gedurende een periode van meerdere jaren. Uit de logboeken blijkt dat dit zeer regelmatig plaatsvond, soms bijna dagelijks en soms ook meerdere keren per dag. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van die logboeken, mede gelet op het feit dat de logboeken worden ondersteund door videobeelden en de verklaringen van getuige [getuige 1] . Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de in de logboeken genoemde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangevers – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Het hof volgt de verdediging niet in de stelling dat er geen sprake is van opzettelijk veroorzaakte overlast, in het bijzonder nu uit (enkele keren van) de door verdachte veroorzaakte geluidsoverlast en haar intimiderende gedrag jegens aangevers onmiskenbaar volgt dat zij zich richtte tot aangevers en op gebeurtenissen die zich in de persoonlijke levenssfeer van de aangevers hebben voorgedaan, zoals een overlijdensgeval, zelfs na voorafgaande waarschuwingen aan verdachte door de wijkbeheerder. Het hof concludeert mede daaruit dat verdachte zich bewust is geweest van haar hinderlijke gedrag jegens aangevers en dat zij met haar doelbewuste handelen opzet heeft, gehad op het veroorzaken van die overlast voor haar onderburen.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.”
Standpunt van de verdediging
8. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de bij het proces-verbaal van de terechtzitting gevoegde pleitnota het volgende naar voren gebracht (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“Feit 1: belaging
2. De kern van de strafbepaling van art. 285b Sr is de stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Het "lastigvallen" van een ander persoon. Uit de jurisprudentie volgt dat voor de vraag of van stelselmatigheid sprake is moet worden gekeken naar de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen.
3. Daarbij wordt ook gekeken naar de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
4. Het is niet noodzakelijk dat iedere gedraging op zichzelf aan de delictsomschrijving van art. 285b Sr voldoet: het gaat om het totaalbeeld dat uit de (aspecten van de) gedragingen van de verdachte naar voren komt.
5. De wet eist ook niet dat de inbreuk aanmerkelijk is. De effecten van de gedragingen op het slachtoffer moeten naar objectieve maatstaven worden beoordeeld.
6. Uit de rechtspraak volgt dat belaging betrekkelijk snel kan worden aangenomen. Desalniettemin blijkt uit de rechtspraak ook dat er een zekere ondergrens zit aan belaging: niet alles wat 'irritant' is, of vaker voorkomend gedrag dat een ander niet bevalt, kan als belaging worden gekwalificeerd. Deze zaak haalt die ondergrens niet.
7. De feiten van deze zaak moeten worden bezien tegen de achtergrond van de langdurige burenruzie. Het is jammer dat de buren er door middel van buurtbemiddeling of mediation niet met elkaar uitgekomen zijn. Het gaat hier grotendeels toch echt om gedragingen die onder de noemer 'burenoverlast' vallen, en daarvoor is het strafrecht een ultimum remedium.
8. Daarbij komt dat het conflict al veel eerder opgelost had kunnen worden door een woningruil. [verdachte] stond hier altijd al voor open en heeft dat ook aangevraagd. Echter trekt de woningbouw haar 'handen ervan af’ op moment dat de zaak bij buurtbemiddeling ligt, en buurtbemiddeling trekt op haar beurt de handen ervan af zodra de zaak bekend is bij politie. Naar het zich laat aanzien schopt iedereen de 'burenruzie-bal' van zich af op moment dat een andere partij op het speelveld verschijnt naar wie die bal kennelijk geschopt kan worden. Maar [verdachte] en haar buren zijn daar allemaal juist niet mee geholpen. De situatie is geëscaleerd, het had niet zo ver hoeven en moeten komen. Het is [verdachte] in augustus 2020 eindelijk gelukt haar woning te ruilen. Sindsdien zijn er geen overlastmeldingen over [verdachte] meer geweest, ook niet op haar nieuwe adres.
Gedragingen tenlastelegging
9. De tenlastelegging ziet op een aantal verschillende gedragingen. De gedragingen los bezien zouden in ieder geval geen belaging opleveren. Het gaat om de gedragingen samen of in onderling verband waardoor nu de vraag voorligt of sprake is van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken door [verdachte] op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [getuige 1] .
10. [verdachte] verklaart ten aanzien van een aantal van die specifieke gedragingen op de tenlastelegging dat zij die inderdaad heeft verricht. Maar ook een aantal van de gedragingen heeft [verdachte] niet verricht, of niet opzettelijk met het doel haar buren lastig te vallen. Ik loop de gedragingen met u langs en ik houd daarbij grotendeels de volgorde van de tenlastelegging aan:
• Op de ramen van de woning spugen: [verdachte] ontkent dat zij op de ramen van de woning heeft gespuugd, en daarvoor bevindt zich verder ook geen bewijs in het dossier, anders dan de verklaring van [benadeelde partij 1] dat er ‘op de ramen wordt getuft’ en foto's van een 'spuugachtige' substantie op het raam. Dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring dat [verdachte] degene is die op de ramen heeft gespuugd.
• [verdachte] heeft één keer op de camera van de buren gespuugd, dat was op 20-1-2017. Mevrouw ontkent dit niet en heeft daar spijt van. Zij heeft de camera meteen daarna zelf schoongemaakt.
• Op de vloer stampen/bonken (waardoor de hond gaat blaffen waardoor zij de woning niet uit durven uit angst dat de blaffende hond voor overlast zorgt): de buren hebben ongetwijfeld gebonk en gestamp gehoord. Dit is veelvuldig door hen vastgelegd in het logboek. De huizen zijn ontzettend gehorig. [verdachte] ontkent met klem dat zij met opzet op de vloer heeft gebonkt/gestampt om haar buren te tergen. [verdachte] heeft juist haar best gedaan om zo zacht mogelijk te doen.
• Ten aanzien van het gedeelte over de hond: het gaat te ver om [verdachte] verantwoordelijk te houden voor het blaffen van de hond van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Zo zegt [benadeelde partij 1] in haar logboek: “ik ben vandaag helemaal niet de deur uitgegaan omdat ik bang ben dat ze zo tekeergaat dat als ons hondje in de gang ligt te slapen hij misschien heel erg gaat blaffen wat ik natuurlijk niet wil." [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn zelf verantwoordelijk voor hun huisdier. Zij hebben ervoor gekozen om een huisdier te nemen in een gehorige flat. Als het huisdier niet tegen de leefgeluiden kan die daarbij horen is het aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] om daar iets aan te doen: bijvoorbeeld door de hond op training te doen om aan dergelijke geluiden te wennen. Dat zij bang zijn om de woning te verlaten omdat de hond dan misschien voor overlast zorgt is wederom iets dat geheel voor eigen rekening en verantwoordelijkheid van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] dient te komen, en niet iets dat [verdachte] kan worden aangerekend. Ik zie ook niet in waarom [benadeelde partij 1] haar hond dan niet mee kan nemen naar buiten.
• Daarbij: niet kan worden bewezen [verdachte] de reden is dat de hond blaft en daardoor overlast veroorzaakt. We kunnen niet in het hoofd van de hond kijken, het gaat echt veel te ver om [verdachte] overal, tot aan het gedrag van de hond aan toe, de schuld van te geven. Bovendien blaft de hond regelmatig, zoals honden eigen is. Zo blaft de hond ook wanneer er bezoek is, wanneer er ergens een deur opengaat, etc. Laten we niet uit het oog verliezen dat [verdachte] zich hier in uw zittingszaal in het gerechtshof bevindt vanwege verdenking van een ernstig strafbaar feit, en dat nu gekeken wordt naar het gedrag van een hondje van iemand anders voor wat betreft de vraag of [verdachte] dat strafbaar feit heeft gepleegd. Dat gaat veel te ver.
• Schelden: door [verdachte] is een aantal keer in haar woning gescholden. Dit was overigens niet tegen [getuige 1] , [benadeelde partij 2] of [benadeelde partij 1] gericht. Dat kan ook worden afgeleid uit het proces-verbaal van wijkagent [verbalisant 2] over het uitkijken van de beelden. Veel 'onsamenhangende en onverstaanbare teksten', over allerlei onderwerpen. Schelden in je eigen woning mag. Het is vervelend, maar niet verboden.
• Met deuren slaan. Er is geen sprake van het opzettelijk met deuren slaan door [verdachte] . Wat de buren af en toe hebben gehoord zijn dichtwaaiende of dichtvallende deuren, dat zijn normale leefgeluiden die bij een flat horen.
• Bij het langslopen de vinger opsteken. Dit is eenmaal gebeurd, [verdachte] ontkent dit niet en heeft daar spijt van.
• De hond te schoppen: het is onduidelijk waar dit op ziet. Wanneer? Welke hond? Volgens het logboek van [benadeelde partij 1] gaat het om een hondje van buurman [betrokkene 1] op 8 november 2016. Volgens [getuige 2] gaat het om de hond van [benadeelde partij 1] begin 2017, waarna [benadeelde partij 1] [verdachte] in de struiken duwt. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] verklaren hier zelf niet over. Om welke hond het ook gaat: [verdachte] heeft de hond niet opzettelijk geschopt. Zij heeft met haar been geschud, nadat de hond tegen haar been aan sprong. Misschien niet de leukste reactie die je van iemand verwacht als een hond tegen je aan springt: maar niet iedereen vindt dat nou eenmaal even leuk, en dat hoeft ook niet. Het is niet strafbaar om een hond van je af te schudden, en het kan al helemaal niet als 'stalking' worden gekwalificeerd.
• Eten in de tuin gooien: Hiervoor is onvoldoende bewijs, dat vond ook de rechtbank in eerste aanleg al. Alleen foto's van broodkorsten van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zijn onvoldoende om bewezen te achten dat [verdachte] die etensresten in de tuin heeft gegooid. Daarbij is tevens van belang dat de tuin ook binnen het bereik van andere buren ligt en slechts door middel van een schutting is gescheiden van de straat, ook nog een relatief drukke straat zo heb ik begrepen, kortom: de etensresten kunnen overal vandaan komen.
• Muziek of televisie hard af te spelen/op bepaalde tijdstippen hard fluiten/zingen. Dit zijn leefgeluiden die horen bij een flat. Geluiden waarop iemand weliswaar door buren mag worden aangesproken, maar die niet thuishoren in het strafrecht. Daarbij komt dat de huizen extreem gehorig zijn, daar is iedereen het over eens. [benadeelde partij 1] verklaart zelfs dat zij het al hoort wanneer het bed van [verdachte] kraakt: "als ik haar bed hoor kraken dan is dit een teken voor mij dat zij uit bed gaat en dat de overlast begint”. Door de dunne muren en plafonds hoort men dus al gauw alles van de ander, maar dat betekent niet dat die opzettelijk overlast veroorzaakt.
• Kort na overlijden zoon ( [...] 2017) zeggen dat het leuk is dat hun zoon dood is en dat ze hoopt dat hun andere zoon ook snel aan kanker doodgaat. [verdachte] ontkent ten stelligste dat zij dit heeft gezegd. De buren verklaren dat [verdachte] dit heeft gezegd, maar volgens hen ieder op een ander moment. [benadeelde partij 1] verklaart dat zij dit gehoord heeft op vrijdag 30 juni 2017. Uit het logboek volgt dat deze specifieke gedraging is geweest op 19-8-2017 (ongeveer anderhalve maand later). Waarom die data zo ver uit elkaar liggen kunnen wij niet achterhalen, maar dat maakt wel dat het in ieder geval niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] dit heeft gezegd. Temeer daar zij ten stelligste ontkent.
11. De gedragingen waar het dus met name om gaat zijn het hard zingen en fluiten, muziek afspelen, bonken en met deuren slaan, één keer op de camera spugen en één keer een middelvinger opsteken.
12. Dit zijn geen gedragingen waarbij men direct aan stalking of belaging denkt. In Memorie van Toelichting bij de tekst van art. 285b Sr zijn een aantal voorbeelden genoemd die belaging op kunnen leveren. Het kan gaan om een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen en diensten op naam en op rekening van het slachtoffer, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van het slachtoffer, het verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het slachtoffer, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc.
13. Fluiten, zingen, muziek afspelen en met de deur slaan zijn gedragingen die daar niet bij horen, maar die vallen onder normale leefgeluiden. Buren moeten normale leefgeluiden van elkaar accepteren. Op de website van de rijksoverheid worden deze geluiden geschaard onder dezelfde noemer als "spelende kinderen", "blaffende honden" en "hoesten". Kunnen die gedragingen overlast veroorzaken? Ja. Moet iemand daarvoor strafrechtelijk worden vervolgd? Nee. Dat kan anders zijn indien deze leefgeluiden de nachtrust verstoren, maar daarvan is hier in ieder geval geen sprake.
14. Dat het om leefgeluiden gaat wordt ook bevestigd door de mutaties van de politie m.b.t. de meldingen aan de [a-straat] . "Enkel zingen en voetstappen hoorbaar, geen verheven stem of schreeuwen. Normale leefgeluiden. Doorpakken niet mogelijk" "ter plaatse was alles rustig geworden" "Hoorden dat de muziek aan ging, buren vonden dit onacceptabel (verbalisanten kennelijk niet) wanneer het erger zou worden konden buren weer bellen." Ook de andere buren, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (nummer [4] en [5] ) klagen niet over overlast/stalking door [verdachte] .
15. Gelet op alle omstandigheden meent de verdediging dat deze gedragingen vallen onder woongeluiden en niet kan worden bewezenverklaard dat [verdachte] opzettelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [getuige 1] .
Ik verzoek u haar vrij te spreken van de onder feit 1 ten laste gelegde belaging. Ten aanzien van de delen/gedachtestreepjes van de tenlastelegging die wel bewezen kunnen worden verklaard verzoek ik u cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat die gedragingen niet als belaging kunnen worden gekwalificeerd.”
Juridisch kader
9. Belaging is als volgt strafbaar gesteld in art. 285b, eerste lid, Sr:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
10. Het bestanddeel ‘stelselmatig’ vormt zogezegd de kern van de strafbaarstelling van belaging.1.Stelselmatigheid houdt, aldus de wetsgeschiedenis, een zekere intensiteit, duur of frequentie in.2.Bij de beoordeling van dit bestanddeel zijn evenwel niet alleen de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van belang, maar ook de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers.3.Het gaat in de bewoordingen van mijn voormalige ambtgenoot Jörg om “het totaalbeeld dat uit (de verschillende, hiervoor genoemde, aspecten van) de gedragingen van de verdachte naar voren komt”.4.
11. De vraag of sprake is van een zekere stelselmatigheid is daarmee sterk casuïstisch van aard en in zijn algemeenheid lastig te beantwoorden. De rechter geniet in die afweging grote vrijheid in de keuze en combinatie van de door de Hoge Raad geformuleerde factoren. Daarbij is van belang te onderstrepen dat niet één van deze beoordelingsfactoren als zodanig doorslaggevend is, maar dat de factoren zich als communicerende vaten tot elkaar verhouden. Zo kan een groot aantal gedragingen, die ieder op zichzelf beschouwd nauwelijks als een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van het slachtoffer zijn aan te merken, haar betekenis aan de voortdurende herhaling ontlenen.5.In dat geval volgt de stelselmatigheid vooral uit het samenstel van een zekere duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen.6.
12. Ook in het geval van burenruzies kan onder bepaalde omstandigheden een stelselmatige inbreuk op eens anders persoonlijke levenssfeer worden aangenomen. De Hoge Raad concludeerde in zijn arrest van 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107, m.nt. Mevis op basis van de wetsgeschiedenis dat de omstandigheid dat de verdachte en de slachtoffers buren zijn, niet in de weg staat aan het aannemen van belaging. Ook in dat geval is beslissend of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van een ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft.7.Algemene (buren)overlast valt daarmee buiten de strafbaarstelling van belaging, zoals Mevis in zijn noot bij dit arrest terecht opmerkte.
13. Dat vertaalt zich ook naar de invulling van de bestanddelen opzet en oogmerk. Art. 285b Sr vereist dat de verdachte opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer. Dit opzetvereiste omvat tevens voorwaardelijk opzet. Vaak zal het bewijs voor (voorwaardelijk) opzet besloten liggen in de aard van de gedragingen waarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander.8.Verder moet komen vaststaan dat de verdachte deze gedragingen heeft gepleegd met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Als bekend is voorwaardelijk opzet daarvoor niet voldoende.9.Dan zal tenminste opzet als zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn aan de orde moeten zijn. Dat houdt in dat de verdachte doelbewust heeft gehandeld, oftewel dat de verdachte moet hebben beseft dat het dwingen van het slachtoffer een noodzakelijk gevolg was van zijn gedragingen.10.Of het slachtoffer daadwerkelijk tot iets wordt bewogen is overigens irrelevant. Voldoende is overigens dat de inbreuk in het algemeen geschikt en geëigend is om een bepaalde opstelling teweeg te brengen.11.
14. In het oogmerk-bestanddeel ligt dus een zekere gerichtheid van de verdachte op het dwingen van de ander besloten. Daarmee onderscheidt strafbare belaging zich van de niet-strafbare gedraging van het veroorzaken van overlast in het algemeen, die alleen hinder veroorzaakt. Ongerichte belaging laat zich moeilijk voorstellen. Het moet gaan om een doelgerichte inbreuk (van een zekere indringendheid) op de persoonlijke levenssfeer van een bepaald persoon of een bepaalde groep personen die daartoe, als object van zijn handelen, door de verdachte is geselecteerd.12.Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt naar mijn inzicht niet dat het gedrag specifiek gericht moet zijn op de persoon van het slachtoffer. Ook situatief bepaalde belaging kan naar het mij voorkomt onder de reikwijdte van art. 285b Sr worden geschaard.13.Het vereiste opzet en oogmerk kan dus bijvoorbeeld gericht zijn op in een bepaalde woning wonende personen.14.
15. In de literatuur wordt de opvatting gehuldigd dat het bewijs voor oogmerk gauw gegeven is, met name wanneer de variant ‘met het oogmerk om die ander te dwingen iets te dulden’ ten laste is gelegd. Het stelselmatig lastigvallen van een ander impliceert namelijk al snel dat de verdachte daarmee de bedoeling heeft gehad de ander te dwingen zijn gedrag te dulden, nu dat gevolg noodzakelijkerwijs voortkomt uit het telkens weer verrichten van bepaalde gedragingen jegens de ander. Het door de verdachte met zijn gedragingen beoogde resultaat zal derhalve niet vaak iets anders zijn dan het moeten dulden van zijn gedrag.15.Ik noem in dit verband HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7080, NJ 2006/126 waarin uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte, nadat het slachtoffer hem te verstaan had gegeven geen contact met hem te willen, meermaals contact probeerde te blijven zoeken. Daaruit kon volgens de Hoge Raad worden afgeleid dat de verdachte het slachtoffer geen keuze had gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met de verdachte en deze daarmee feitelijk had gedwongen te dulden dat de verdachte onder meer stelselmatig contact met haar zocht en er aldus inbreuk werd gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Bespreking van de eerste klacht
16. De eerste klacht houdt in dat de bewezenverklaring blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting aangaande het bestanddeel ‘stelselmatig’, althans dat het oordeel van het hof daarover ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
17. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat zij stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers door “veelvuldig en langdurig (bijna dagelijks)” zich met een tiental in de bewezenverklaring genoemde gedragingen te buiten te zijn gegaan. In de toelichting op het middel wordt ten eerste aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet volgt dat de verdachte al die tien achter gedachtestreepje omschreven gedragingen “veelvuldig en langdurig” heeft verricht. Waar een aantal van de tien bewezenverklaarde soorten gedragingen meer frequent zouden hebben plaatsgevonden, betreft het andere deel slechts een incidentele confrontatie, aldus de steller van het middel.
18. Uit de gebezigde bewijsmiddelen maak ik op dat in ieder geval zich de volgende gedragingen over een periode van ruim twee jaar (zeer) frequent en soms bijna dagelijks voordeden:
- op de vloer stampen/bonken;
- schelden;
- met deuren slaan;
- op bepaalde tijdstippen hard fluiten;
- muziek en televisie hard afspelen;
- hard zingen.
19. Minder frequent waren de overige gedragingen:
- op de ramen van de woning spugen;
- bij het langslopen de vinger opsteken;
- de hond schoppen;
- na het overlijden van de zoon van de aangevers zeggen dat het leuk is dat hun zoon dood is en dat ze hoopt dat hun andere zoon ook snel aan kanker doodgaat.
20. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat elk van deze gedragingen telkens “veelvuldig en langdurig”, laat staan “bijna dagelijks”, heeft plaatsgevonden. Dat hoeft mijns inziens echter niet tot cassatie te leiden. Het hof heeft kennelijk bedoeld te zeggen dat sprake is van stelselmatigheid, nu gelet op de verschillende gedragingen van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, veelvuldig en langdurig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers.16.Ook als bij de in randnummer 19 genoemde gedragingen het veelvuldige en langdurige karakter uit de bewezenverklaring wordt weggelaten, wordt de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft.17.
21. Ik volg de steller van het middel namelijk evenmin in de deelklacht dat, gezien de geringere frequentie van de onder randnummer 19 vermelde gedragingen, in casu geen sprake kan zijn van een ‘stelselmatige’ inbreuk. De toelichting op het middel zegt daarover het volgende (met weglating van een voetnoot):
“De bewijsmiddelen houden in dat het zoverre om enkele specifieke, incidentele gebeurtenissen gaat, binnen een aantal ten laste gelegde jaren, vanwege een burenconflict. Gezien deze tijdsspanne dient aan de hand van de overige in randnummer 2.9 genoemde aspecten te worden beschouwd of die voldoende compensatie bieden om het bestaan van stelselmatigheid te rechtvaardigen. Gelet op de aard van die overige gedragingen kan niet gezegd worden dat het (met name ongerichte) gedrag zodanig is dat dat het vereiste stelselmatige karakter opleveren. De aard van deze onder 2.9 opgesomde gedragingen is niet confronterend geweest, deze zijn gaandeweg net specifieker en/of indringender, noch (ten aanzien van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ) persoonlijk, geworden. Integendeel: het hof heeft vastgesteld hoezeer het qua geluidsoverlast vanuit huis juist om ongerichte, onsamenhangende geluiden van overlast ging.”
22. Allereerst merk ik op dat voor zover wordt aangevoerd dat het hof heeft vastgesteld dat het juist om ongerichte, onsamenhangende geluiden van overlast ging, dit op een incorrecte lezing van het arrest berust. Het hof heeft immers, blijkens zijn bewijsoverwegingen, uit de bewijsmiddelen opgemaakt dat sprake is geweest van geluidsoverlast en ander intimiderend gedrag jegens de aangevers. Voorts heeft het hof ten aanzien van het bestanddeel opzet geoordeeld dat het wel degelijk om gerichte acties ging en heeft het daartoe overwogen dat uit (enkele keren van) de gedragingen van de verdachte onmiskenbaar volgt dat zij zich richtte tot de aangevers en op gebeurtenissen die zich in de persoonlijke levenssfeer van de aangevers hebben voorgedaan, zelfs na voorafgaande waarschuwingen door de wijkbeheerder. Daar kom ik later op terug bij de bespreking van de tweede klacht.
23. Wat betreft zijn oordeel over de stelselmatigheid van de inbreuk, heeft het hof vastgesteld dat het gedrag van de verdachte een periode van meerdere jaren besloeg en dat het zeer regelmatig plaatsvond, soms bijna dagelijks en soms ook meerdere keren per dag. Voorts heeft het hof overwogen dat sprake is geweest van meer dan normale geluidsoverlast en ander (ernstig) intimiderend gedrag. Op grond van deze vaststellingen is het hof tot het oordeel gekomen dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de in de logboeken genoemde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangevers – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers sprake is geweest.
24. In zijn oordeel heeft het hof duidelijk gewicht toegekend aan de duur en de frequentie van de handelingen van de verdachte. Dat oordeel vindt zijn grondslag in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De verdachte heeft blijkens ’s hofs bewijsvoering de aangevers jarenlang herhaaldelijk lastig gevallen door onder meer hard op de vloer te stampen of te bonken, harde muziek te draaien, te schreeuwen en te schelden. Daarmee is de stelselmatigheid reeds gegeven. Dat deze gedragingen, zoals de steller van het middel kennelijk betoogt, niet (voldoende) indringend zouden zijn is in zoverre niet relevant.18.Daarbovenop geldt dat gedragingen die op zichzelf beschouwd naar hun aard niet indringend zijn, wel een indringend karakter kunnen krijgen wanneer deze veelvuldig en langdurig plaatsvinden. In dat verband benadruk ik nogmaals dat de gedragingen van de verdachte niet geïsoleerd van elkaar moeten worden beoordeeld, maar beschouwd moeten worden in het totaalbeeld dat uit de gedragingen tezamen naar voren komt. Naast de ‘frequente’ gedragingen (als bedoeld in randnummer 18), heeft de verdachte blijkens de bewijsmiddelen de aangevers geïntimideerd door onder meer tegen hun hond te schoppen, op hun deur te spugen en na het overlijden van hun zoon aan kanker te zeggen dat het leuk is dat hun zoon dood is en dat ze hoopt dat hun andere zoon ook snel aan kanker doodgaat. Hoewel deze laatste gebeurtenissen meer incidenteel hebben plaatsgevonden, zijn zij ontegenzeggelijk van een indringend karakter. Zij staan niet op zichzelf, maar versterken de overlast van de verdachte, die uit haar ‘frequente’ gedragingen spreekt.
25. Alles overziend meen ik dat het hof voor zijn beoordeling of sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en toegepast. Het bestreden oordeel van het hof getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, ook niet onbegrijpelijk en, mede bezien in het licht van hetgeen door de verdediging in hoger beroep naar voren is gebracht, toereikend gemotiveerd. De eerste klacht mist doel.
Bespreking van de tweede klacht
26. De tweede klacht houdt in dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu de bestanddelen ‘opzet’ en ‘oogmerk’ niet uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid.
27. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers met het oogmerk hen te dwingen iets te dulden.
28. Als ik de toelichting op het middel goed begrijp, spitst deze klacht zich in het bijzonder toe op de (on)gerichtheid van verdachtes gedrag en daarmee vooral op het bewezenverklaarde oogmerk. Uit de bewijsmiddelen zou niet volgen dat de verdachte het oogmerk had specifiek de aangevers te dwingen iets te dulden met de, hierboven in randnummer 18 opgesomde, “ongerichte en kennelijk overlastgevende gedragingen”. De steller van het middel noemt in dit verband HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107, m.nt. Mevis waarin de Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de verdachte en slachtoffers buren waren niet aan het aannemen van belaging in de weg staat,19.en meent dat een vergelijking met dat arrest hier niet opgaat: “Een kenmerkend verschil tussen de in de randnummer 2.22 genoemde zaak20.en de onderhavige, is dat er een aantal in tijd beperkte incidenten zijn en dat het voor het overige om – naar de aard bezien – ongerichte, niet op de persoon van de buren gerichte gedragingen binnen de eigen woning en leefomgeving van verzoekster gaat, zoals geluiden die in de bewijsvoering getypeerd zijn als: op de vloer stampen/bonken; schelden; met de deuren slaan; op bepaalde tijdstippen hard fluiten; muziek en televisie hard afspelen; en hard zingen”.
29. Zoals ik in de bespreking van de eerste klacht al aanstipte, heeft het hof op grond van de tot het bewijs gebezigde logboeken van de aangevers vastgesteld dat sprake is geweest van meer dan normale geluidsoverlast en ander (ernstig) intimiderend gedrag jegens de aangevers. De stelling van de verdediging dat geen sprake is geweest van opzettelijk veroorzaakte overlast heeft het hof verworpen met de overweging dat uit (enkele keren van) de door de verdachte veroorzaakte geluidsoverlast en haar intimiderende gedrag jegens de aangevers onmiskenbaar volgt dat zij zich tot hen richtte en op gebeurtenissen die zich in hun persoonlijke levenssfeer hebben voorgedaan, zoals een overlijdensgeval, zelfs na voorafgaande waarschuwingen door de wijkbeheerder. Het hof heeft mede daaruit geconcludeerd dat de verdachte zich bewust is geweest van haar hinderlijke gedrag jegens de aangevers en dat zij met haar doelbewuste handelen opzet heeft gehad op het veroorzaken van die overlast voor haar onderburen.
30. Vooropgesteld zij dat van de hierboven in randnummer 19 opgesomde gedragingen van de verdachte toch moeilijk gezegd kan worden dat deze niet tegen de aangevers gericht waren. Dat wordt ook door de steller van het middel niet betwist. Waar het de steller van het middel met name om te doen is zijn de ‘frequent’ gepleegde gedragingen van de verdachte, zoals het stampen en bonken op de vloer, het schelden, het draaien van harde muziek en dergelijke.
31. Hoewel ik de stelling in de toelichting op het middel dat dergelijke gedragingen naar hun aard in de regel een ongericht karakter kunnen hebben niet uitsluit, laat dat onverlet dat zulke gedragingen wel degelijk gericht kunnen worden begaan. Die gerichtheid is dan soms niet uit het gedrag zelf af te leiden, maar wel uit de omliggende omstandigheden. Het hof heeft met zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de gerichtheid van de overlast van de verdachte jegens de aangevers onder meer volgt uit enkele van haar gedragingen die zich onmiskenbaar tot de aangevers richtten. Dat oordeel kan ik, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, goed volgen. Daaruit blijkt immers dat gedurende de jaren waarin de verdachte overlast veroorzaakte, zij zich meerdere malen nadrukkelijk heeft gericht tot haar buren, door onder meer haar middelvingers naar hen op te steken, op hun voordeur te spugen, naar hun hond te schoppen en grievende opmerkingen te maken over de dood van hun zoon. Ook hier geldt dat deze gedragingen niet losstaan van de overige door de verdachte gepleegde overlast, maar dat een en ander in samenhang moet worden bezien in de beoordeling van het vereiste opzet en oogmerk. Bovendien lees ik in de voor het bewijs gebruikte logboeken dat meerdere van de scheldpartijen, waarvan door de steller van het middel onder meer wordt betoogd dat deze ongericht waren, wel degelijk expliciet tegen de aangevers waren gericht.21.Het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk en doelbewust overlast voor haar onderburen heeft veroorzaakt komt mij derhalve niet onbegrijpelijk voor.
32. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat in al die jaren waarin de overlast zich heeft afgespeeld zowel de aangevers zelf, als de wijkbeheerder en zelfs de politie, meerdere malen de verdachte verzocht hebben haar overlast jegens de aangevers te staken. Dergelijke interventies weerhielden de verdachte er niet van door te gaan met haar overlast gevende gedragingen. Dat het hof ook daaruit heeft afgeleid dat de verdachte zich bewust is geweest van haar hinderlijk gedrag jegens de aangevers is evenmin onbegrijpelijk.
33. Tot slot merk ik op dat hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd, namelijk dat het gedrag van de verdachte bezien moet worden in de context van een burenconflict en dat de verdachte op haar nieuwe woonadres geen overlast veroorzaakt, het standpunt van het hof ondersteunt dat het hier nu juist niet ging om algemene woonoverlast, maar om gerichte gedragingen jegens de aangevers. Het bestreden oordeel acht ik, mede bezien in het licht van het gevoerde verweer, dan ook toereikend gemotiveerd.
34. Het middel faalt in alle onderdelen.
III. Het tweede middel en de bespreking daarvan
35. Het tweede middel ziet op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] en ’s hofs beslissingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze benadeelde partijen hebben zich als zodanig afzonderlijk in het proces gevoegd en vorderingen tot immateriële schadevergoeding ingediend. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] een vergoeding van de materiële kosten van onder meer een camera(systeem) met geheugenkaart gevorderd.
Het middel
36. Het middel behelst de klacht dat de beslissingen van het hof tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en (telkens) de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van art. 36f Sr niet naar de eis der wet met redenen zijn omkleed en valt in de volgende twee deelklachten uiteen:
(i) het hof is ten onrechte, althans op onjuiste gronden, tot toewijzing gekomen van de door [benadeelde partij 2] gevorderde kosten van een camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij met een geheugenkaart. In ieder geval, zo wordt in de toelichting op het middel gesteld, is “het oordeel van het hof zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, omdat niet blijkt dat deze eigen visie van het hof ter terechtzitting met partijen is besproken en er aldus hoor en wederhoor is toegepast”;
(ii) het hof is ten onrechte, althans op onjuiste gronden, tot toewijzing gekomen van (een deel van) de door [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] gevorderde immateriële schade. In de toelichting op het middel wordt nog aangevoerd dat “de beslissingen van het hof voor zover de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade aan beide benadeelde partijen zijn toegewezen en/of in zoverre ook de beslissingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet begrijpelijk en/of ontoereikend [zijn] gemotiveerd”.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
37. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] bestaat ten eerste uit een deel materiële schade ter hoogte van € 413,57 door de aanschaf van twee camera’s en een geheugenkaart. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’, waarin voor een omschrijving van deze schade wordt verwezen naar het als bijlage 1 gevoegde schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland. Dit formulier houdt wat betreft de materiële schade het volgende in:
“Aanschaf 2 camera’s + geheugenkaartje
Sinds het gebeuren heeft benadeelde last van angstgevoelens en vreest zij voor haar eigen veiligheid en de veiligheid van haar man. Hierdoor voelde benadeelde zich genoodzaakt twee camera’s aan te schaffen ter beveiliging. De kosten voor deze camera’s bedroegen € 148,94 (zie bijlage 3) en € 53,- (zie bijlage 4 voor een internetopgave van een vergelijkbaar product). Het geheugenkaartje kostte € 18,99 (bijlage 5). De totale kosten komen uit op: 148,94 + 53 + 18,99 = € 220,93.
Gezien de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 03-03-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:1036, kunnen de kosten van beveiligingsmaatregelen worden aangemerkt als rechtstreekse schade aangezien de kosten van beveiligingsmaatregelen in dit geval zijn gericht op het verminderen van gevoelens van onveiligheid ten gevolge van het misdrijf en het daarmee leveren van een bijdrage aan het psychisch herstel van het slachtoffer. Door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is bovenstaande bevestigd; zie ECLI:NL:GHSHE:2018:1682. […]”
38. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft [benadeelde partij 2] aldaar zijn vordering als volgt mondeling toegelicht:
“Wij hebben de camera’s toen aangeschaft na een incident met verdachte. De bel ging toen en mijn vrouw dacht dat de buurman voor de deur stond. Dat bleek toen verdachte te zijn en zij stond toen ineens voor de deur te schreeuwen. Wij hebben de camera dus echt aangeschaft vanwege de problemen met verdachte. Wij wilden via de camera weten wie er voor de deur stond voordat wij de deur openden.”
39. Ook de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich ter terechtzitting uitgelaten over de door [benadeelde partij 2] gevorderde schadevergoeding van de camera‘s en geheugenkaart, en wel als volgt:
“[…] De camera’s hebben we vervolgens echt aangeschaft omdat ik mij bedreigd voelde door verdachte.”
40. Daarnaast heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 2] verzocht om een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag ter hoogte van € 2.250,-. In het genoemde schadeonderbouwingsformulier is daaromtrent het volgende naar voren gebracht:
“Psychische gevolgen
Benadeelde woont in dezelfde flat als verdachte. Elke keer als benadeelde zijn woning verlaat, is hij bang voor een nieuwe confrontatie met verdachte. Om zich veiliger te voelen heeft hij camera’s laten plaatsen.
Als gevolg van het hele gebeuren slaapt benadeelde ’s nachts erg slecht. De harde geluiden zorgen ervoor dat hij vaak wakker wordt. Het duurt dan lang voordat hij weer in slaap valt. Hierdoor is benadeelde overdag erg moe. Hij kan zich dan moeilijk concentreren op zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur.
Benadeelde heeft zich gedurende een maand ziek gemeld op zijn werk, omdat hij de situatie niet meer aan kon. Om het gebeuren een plekje te kunnen geven, heeft benadeelde een gesprek gehad met een psycholoog. (zie bijlage 7)
Voor een uitgebreide omschrijving van de psychische gevolgen wordt verwezen naar de Schriftelijke Slachtofferverklaring.
Vergelijkbare jurisprudentie
Hierbij wordt verwezen naar ECLI:NL:RBOBR:2015:369, zie bijlage 8.
De smartengeldvergoeding van de rechtbank Oost-Brabant van 27-01-2015, parketnummer 01/845334-14 bedraagt, geïndexeerd naar de normen van het jaar waarin het delict is gepleegd, te weten 2019, € 1.560,-.
Er wordt aansluiting gezocht bij voornoemde uitspraak. Ook bij benadeelde was er gedurende een lange periode sprake van geluidsoverlast door haar buurvrouw.
Een verschil met de aangehaalde uitspraak is dat het in de situatie van benadeelde niet gaat om een periode van 17 maanden, maar om een periode van 26 maanden. Andere verschillen zijn dat er bij benadeelde niet alleen sprake is van geluidsoverlast; ook is er op de ramen van de woning gespuugd, is bij het langslopen de vinger opgestoken en is de hond van benadeelde geschopt. Tevens heeft verdachte kort na het overlijden van de zoon van benadeelde gezegd dat het leuk is dat hun zoon dood is en dat ze hoopt dat hun andere zoon ook snel aan kanker dood zal gaan.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 2.250,- en thans opeisbaar is.”
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
41. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] betreft enkel een bedrag aan vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 2.250,-. In het bij haar ‘Verzoek tot schadevergoeding’ bijgevoegde schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland is daartoe het volgende aangevoerd:
“Psychische gevolgen
Sinds het hele gebeuren voelt benadeelde zich in haar gevoel van veiligheid aangetast. Zij woont in dezelfde flat als verdachte en is continu bang voor een nieuwe confrontatie met verdachte. Om zich in haar woning veiliger te voelen heeft benadeelde camera’s laten plaatsen.
Als gevolg van de hele situatie heeft benadeelde last van slaapproblemen. Door het piekeren duurt het lang voordat ze in slaap valt. Door de geluidsoverlast slaapt benadeelde erg onrustig.
De slaapproblemen en angst voor verdacht zorgen ervoor dat benadeelde overdag erg vermoeid is. Benadeelde denkt regelmatig terug aan het incident. Het kost haar veel moeite om zich op één ding te focussen.
Door alle stressvolle jaren is benadeelde erg prikkelbaar en sneller geïrriteerd. De relatie met haar man heeft hier flink onder te leiden.
Om het gebeuren te kunnen verwerken heeft benadeelde een gesprek met een psycholoog gehad (zie bijlage 2).
Voor een uitgebreide omschrijving van de psychische gevolgen wordt verwezen naar de Schriftelijke Slachtofferverklaring.”
42. Daaraan heeft [benadeelde partij 1] tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep het volgende toegevoegd:
“Ik vind verder dat wij recht hebben op de schadevergoeding, want voor we het via de woningbouw hebben gespeeld hebben we het al twee keer geprobeerd goed te maken. Verdachte heeft de twee jaren voor de aangifte overlast veroorzaakt. Zij heeft toen alle bemiddeling via de woningbouw afgeslagen. […]”
Verweer van de verdediging
43. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte de vorderingen betwist overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota, die voor zover hier relevant het volgende inhoudt:
“Benadeelde partij
21. Ik verzoek u primair de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Indien u wel tot een veroordeling voor de belaging komt verzoek ik u de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen voor wat betreft de kosten camera en immateriële schade.
22. Slachtofferhulp verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant ECLI:NL:RBOBR:2017:1036 (bevestigd door Hof den Bosch ECLI:NL:GHSHE:2018:1682). De kosten van het aanbrengen van een camerasysteem kunnen als rechtstreekse schade worden aangemerkt als de kosten zijn gericht op het verminderen van gevoelens van onveiligheid ten gevolge van het misdrijf en daarmee leveren van een bijdrage aan het psychisch herstel van het slachtoffer. Van gevoelens van onveiligheid is geen sprake, [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zeggen dat zij last hebben van [verdachte] maar zijn niet bang voor haar. In de vordering wordt gesteld dat [benadeelde partij 2] bang is voor een confrontatie. Dat strookt niet met de inhoud van het dossier waaruit volgt dat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] ook zelf de confrontatie opzoeken.
23. De vordering immateriële schade van zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] zijn ontzettend hoog en amper onderbouwd. Een verwijzing naar andere jurisprudentie is niet genoeg voor het aannemen van immateriële schade bij [benadeelde partij 1] of [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 1] stelt een gesprek te hebben gehad met een psycholoog. Uit bijlage 2 volgt een telefoongesprek van 5 minuten en een consult van 30 minuten. Nergens blijkt uit dat dat ziet op psychische gevolgen die zij als gevolg van [verdachte] heeft. Daarbij hebben [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zelf ook een aandeel in de burenruzie. De situatie is nu geëindigd door toedoen van [verdachte] en niet door hen. Zij heeft als gevolg van deze zaak al heel veel ellende gehad. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid haar nu ook deze – niet onderbouwde – schade te laten vergoeden. Ik verzoek u de vorderingen immateriële schade af te wijzen.”
44. De raadsvrouw heeft daar ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de volgende aanvulling op gegeven:
“Tussen punten 22-23: De kosten voor de camera die [benadeelde partij 2] vordert zijn gevorderd voor de veiligheid van [benadeelde partij 1] . Ik meen daarom dat de kosten voor de camera door hem niet als rechtstreekse schade kunnen worden gevorderd. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding wil ik opmerken dat het om een hele forse vordering gaat, ook gelet op het toegewezen deel door rechtbank. Ik wil erop wijzen dat de buren ook een eigen aandeel in het verhaal hebben. De onderbouwing van het smartengeld is mijns inziens onvoldoende. Er is slechts verwezen naar een andere uitspraak. Bij [benadeelde partij 1] zie ik wel enige onderbouwing in een telefoongesprek en een consult bij een psycholoog, maar daarbij zie ik niet dat het gaat om contact in verband met het voorval met cliënte. Cliënte heeft al een behoorlijke ellende ervaren door de zitting bij de rechtbank, ook vanwege de pers die daar toen bij was en een stuk naar aanleiding daarvan is geschreven in het Algemeen Dagblad met de aanduiding van cliënte als 'gekke [...] vrouw'. Volgt u mij hierin niet dan wil ik u verzoeken de helft toe te wijzen omdat de benadeelde partijen volgens hun eigen verklaring één zijn. Daarom moeten de vordering half-half worden toegewezen.”
Beslissing van het hof
45. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.564,57 en bestaat uit een deel materiële schade ter hoogte van € 413,57 en een deel immateriële schade ter hoogte van € 2.250,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.439,57. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat de gevorderde kosten voor het plaatsen van de camera’s en het gevorderde smartengeld moeten worden afgewezen. Ten aanzien van de kosten voor de camera’s is opgemerkt dat deze niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade is aangevoerd dat niet is onderbouwd en gebleken dat sprake is van door verdachte veroorzaakte psychische gevolgen, terwijl de benadeelde partijen voorts een eigen aandeel zou hebben gehad in het ontstaan van het onderliggende conflict.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de aanschaf van een camera met geheugenkaart die mede heeft bijgedragen aan de bewijsvergaring voor het bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de kosten die in dat verband zijn gemaakt tot een bedrag van € 167,93, redelijke kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof overweegt voorts dat is gebleken dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft immers opzettelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door veelvuldig doelbewust ernstige overlast te veroorzaken – ook na normerend ingrijpen van derden – en naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat verdachte daarmee het oogmerk heeft gehad de benadeelde partij ander nadeel toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan, zoals die onder meer blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, en mede lettend op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 1.125,- billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 28 januari 2019. Het meer gevorderde, een bedrag van € 1.125,-, zal worden afgewezen. Verdachte is tot vergoeding van bovengenoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor zover de raadsvrouw met betrekking tot de vordering van immateriële schadevergoeding een beroep heeft gedaan op de eigen schuld van de benadeelde partij, stelt het hof voorop dat het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, waarop de raadsvrouw zich kennelijk beroept, ziet op de totale schadevergoedingsplicht (materieel en immaterieel) van een aansprakelijke en niet op één of meer afzonderlijke schadeposten. Hierop stuit het verweer van de raadsvrouw af. Ten overvloede overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet de totale schadevergoedingsverplichting van verdachte geheel of gedeeltelijk te verminderen in verband met enig aandeel in het ontstaan van de schade aan de zijde van de benadeelde partij. Voor zover al sprake zou zijn van enige causale bijdrage van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade – wat naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden – dan nog zou het wat het hof betreft billijk zijn de schadevergoedingsplicht aan de zijde van verdachte geheel in stand te laten, gelet op de ernst en mate van verwijtbaarheid van haar bijdrage aan het ontstaan van de schade.
[…]
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.250,- aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.125,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat is gebleken dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft immers opzettelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door veelvuldig doelbewust ernstige overlast te veroorzaken – ook na normerend ingrijpen van derden – en naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat verdachte daarmee het oogmerk heeft gehad de benadeelde partij ander nadeel toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan, zoals die onder meer blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, en mede lettend op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 1.125,- billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 28 januari 2019. Het meer gevorderde, een bedrag van € 1.125,-, zal worden afgewezen. Verdachte is tot vergoeding van bovengenoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor zover de raadsvrouw met betrekking tot de vordering van immateriële schadevergoeding een beroep heeft gedaan op de eigen schuld van de benadeelde partij, stelt het hof voorop dat het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, waarop de raadsvrouw zich kennelijk beroept, ziet op de totale schadevergoedingsplicht (materieel en immaterieel) van een aansprakelijke en niet op één of meer afzonderlijke schadeposten. Hierop stuit het verweer van de raadsvrouw af. Ten overvloede overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet de totale schadevergoedingsverplichting van verdachte geheel of gedeeltelijk te verminderen in verband met enig aandeel in het ontstaan van de schade aan de zijde van de benadeelde partij. Voor zover al sprake zou zijn van enige causale bijdrage van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade – wat naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden – dan nog zou het wat het hof betreft billijk zijn de schadevergoedingsplicht aan de zijde van verdachte geheel in stand te laten, gelet op de ernst en mate van verwijtbaarheid van haar bijdrage aan het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
46. Voorts houdt het arrest, voor zover hier van belang, het volgende in:
“BESLISSING
Het hof:
[..]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.292,93 (duizend tweehonderdtweeënnegentig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 167,93 (honderdzevenenzestig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en € 1.125,- (duizend honderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
[…]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.292,93 (duizend tweehonderdtweeënnegentig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 167,93 (honderdzevenenzestig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en € 1.125,- (duizend honderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
[…]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.125,- (duizend honderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
[…]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.125,- (duizend honderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft
voldaan, de andere vervalt.
[…]”
Juridisch kader met betrekking tot de eerste deelklacht
47. Voor de beoordeling van deze deelklacht zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 51f, eerste lid, Sv:
“1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.”
Art. 361, tweede lid, Sv:
“2. De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
[…]
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.”
Art. 36f, eerste en tweede lid, Sr:
“1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf […], kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.”
Art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW:
“2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.”
Art. 24 Rv:
“De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.”
Art. 25 Sv:
“De rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.”
48. De toetsing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wordt beheerst door de regels van het burgerlijk recht. Zo zijn op de toewijsbaarheid van de vordering niet de bewijs(minimumregels) van het Wetboek van Strafvordering van toepassing, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Het is, overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv, in beginsel aan de benadeelde partij die de vordering indient om de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden.22.
49. De burgerlijke rechter spreekt vervolgens recht op basis van de aangedragen feitelijke gronden en rechtsgronden. Uit de civielrechtelijke beginselen van partijautonomie en de lijdelijke rechter volgt dat de rechter de feitelijke grondslag van de vordering, dat wil zeggen de voor de onderbouwing van de vordering essentiële rechtsfeiten, niet mag aanvullen.23.Art. 24 Rv verbiedt de rechter zijn beslissing te baseren op rechtsfeiten die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd. In dat geval treedt de rechter buiten de door partijen getrokken grenzen van de rechtsstrijd en wordt de wederpartij tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.24.
50. Desalniettemin mag de rechter in zijn oordeel de door de betreffende partij gestelde feitelijke grondslag staven met feiten en omstandigheden die in het geding zijn komen vast te staan, maar waarop door partijen niet expliciet een beroep is gedaan.25.Waar de grens ligt tussen de geoorloofde staving en de ongeoorloofde aanvulling van de feitelijke grondslag wordt, aldus onder meer Van der Wiel, vanuit het cassatieperspectief bepaald door het antwoord op de vraag of het de wederpartij voldoende kenbaar was waartegen zij zich had te verweren en waarop zij had te reageren.26.
51. Het verbod op aanvulling van de feitelijke grondslag moet worden onderscheiden van de ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden. Binnen de grenzen van de feitelijke grondslag mag de rechter namelijk wél ambtshalve de rechtsgronden aanvullen. De rechter is er ingevolge art. 25 Rv zelfs toe verplicht ambtshalve te onderzoeken of de stellingen van de eisende partij, gezien de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten, mogelijk een andere juridische kwalificatie toelaten dan daaraan door die partij is gegeven.27.De civiele kamer van de Hoge Raad vatte de toepassing van deze dwingende bepaling in het arrest van 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0472, NJ 2012/143 als volgt samen:
“Voor ambtshalve aanvulling van rechtsgronden door de rechter is noodzakelijk, maar ook voldoende, dat een partij zodanige feitelijke stellingen aan zijn vordering ten grondslag legt dat deze – eventueel in onderling verband en samenhang bezien, mits voor zowel de rechter als de wederpartij duidelijk genoeg is dat de desbetreffende stellingen (mede) in die samenhang of dat verband ten grondslag worden gelegd aan de vordering – toewijzing van de vordering kunnen rechtvaardigen op de door de rechter bij te brengen rechtsgrond.”
52. Het is niet noodzakelijk dat de rechter, wanneer hij voornemens is de rechtsgronden aan te vullen, partijen op voorhand in de gelegenheid stelt zich daarover uit te laten. Van partijen mag worden verwacht dat zij erop bedacht zijn dát de rechter de rechtsgronden aanvult.28.
53. In het aanvullen van rechtsgronden is de rechter, gelet op de impliciete verbodsbepaling in art. 24 Rv, wel gebonden aan hetgeen door een partij wordt gevorderd, alsmede aan hetgeen door de betrokken partij aan feiten wordt gesteld ter onderbouwing van de vordering.29.De rechter moet er dus op bedachtzaam zijn dat hij met het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden niet het verbod op aanvulling van de feitelijke grondslag met voeten treedt. Een ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden mag er niet toe leiden dat de feiten, die een partij aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, anders worden geduid dan de desbetreffende partij zelf doet. In dat geval zou de wederpartij namelijk tekort worden gedaan in haar recht zich naar behoren te verdedigen.30.Anders gezegd: de wederpartij mag niet worden verrast met een beslissing waarmee zij, bezien in het licht van het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefde te houden.31.
Bespreking van de eerste deelklacht
54. De eerste deelklacht is gericht tegen de toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 2] tot vergoeding van de materiële schade inzake (kort gezegd) de aanschaf van een camera met geheugensteun. De steller van het middel meent dat het hof ambtshalve de grondslag van de vordering heeft gewijzigd en dat het bestreden oordeel in zoverre blijk geeft van een onjuiste rechtstoepassing. Voorts acht de steller van het middel ‘s hofs oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, omdat het proces-verbaal van de terechtzitting niet inhoudt “dat het hof aan deze mogelijkheid ambtshalve dacht en dat het hof partijen in de gelegenheid stelt daarop te reageren en/of anticiperen”. Ik merk verder op dat in de toelichting van het middel niet consequent wordt gesproken van het ambtshalve wijzigen van de grondslag van de vordering door het hof, maar ook van het ambtshalve “een andere rechtsgrond voor de vordering toepassen, ter (in zoverre) toewijzing van een vordering benadeelde partij”, waarmee het hof blijk zou hebben gegeven “van een onjuiste toepassing van het recht”.
54. In het schadeonderbouwingsformulier bij de vordering van [benadeelde partij 2] wordt als reden voor de aanschaf van de camera en de geheugenkaart aangevoerd dat hij en/of zijn vrouw last hadden van angstgevoelens en vreesden voor hun veiligheid. Zij voelden zich genoodzaakt de camera(‘s) aan te schaffen ter beveiliging. In het formulier wordt verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:1036, die in hoger beroep is bevestigd door het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 23 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1682.32.In die zaak kwam het hof tot het oordeel dat de verdachte bij de benadeelde partij in hoge mate gevoelens van onveiligheid in haar eigen woning teweeg had gebracht en dat de aanschaf van een alarminstallatie derhalve in zodanig verband stond met het bewezenverklaarde feit dat deze schadepost aan de verdachte als een gevolg van het bewezenverklaarde feit moest worden toegerekend.
56. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat hij en [benadeelde partij 1] de camera(‘s) hebben aangeschaft naar aanleiding van een confrontatie waarbij de verdachte bij hen had aangebeld en tegen hen had staan schreeuwen. Ze wilden, aldus [benadeelde partij 2] , via de camera kunnen zien wie er voor de deur stond voordat ze de deur openden. [benadeelde partij 1] heeft ter zitting aangegeven dat ze de camera hebben aangeschaft omdat zij, [benadeelde partij 1] , zich bedreigd voelde door de verdachte.
57. Met deze camera zijn beelden vastgelegd die de aangevers aan de politie hebben overhandigd. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 27 maart 2018, inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 2] , bevat een beschrijving van deze videobeelden die door het hof voor het bewijs is gebezigd (bewijsmiddel 8).
58. Het hof heeft overwogen dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat [benadeelde partij 2] “als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse materiële schade heeft geleden door de aanschaf van de camera met geheugenkaart die mede heeft bijgedragen aan de bewijsvergaring voor het bewezenverklaarde” (cursivering van mij, AG). Vervolgens heeft het hof de kosten die in dat verband zijn gemaakt tot een bedrag van € 167,93 aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW.
59. Voor zover de steller van het middel bedoelt te betogen dat het de rechter niet is toegestaan de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen, vindt deze opvatting geen steun in het recht.
60. Indien de steller van het middel met de onderhavige klacht wil zeggen dat het hof in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van de vordering van de benadeelde partij heeft aangevuld, heeft het volgende te gelden.
61. Naar het mij voorkomt leent het bijwoord mede in de zinsnede dat de aanschaf van de camera met geheugenkaart “mede heeft bijgedragen aan de bewijsvergaring voor het bewezenverklaarde” bezien in samenhang met de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting zich voor verschillende uitleggingen. Ik licht deze toe.
62. Ik meen dat het hof daarmee bedoeld heeft tot uitdrukking te brengen dat naar zijn oordeel sprake is van rechtstreekse schade én dat de aanschaf van de camera met geheugenkaart (met inbegrip van de kosten) ook heeft bijgedragen aan de bewijsvergaring. Alsdan heeft het hof de vordering daarmee op twee gronden toegewezen. Problematisch is dat mijns inziens niet. Ook als het hof met die tweede (feitelijke) tweede grond buiten de grenzen van het rechtsgeding is getreden, tast dat het bestaan van de eerste grond niet aan. Op de vervolgvraag of het oordeel van het hof ten aanzien van de rechtstreekse schade al dan niet begrijpelijk is, hoef ik hier niet in te gaan; daarover wordt in cassatie niet geklaagd.33.
63. Denkbaar is evenwel ook de opvatting dat het hof met mede heeft willen verwoorden dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden, omdat de aanschaf van de camera naast de overige gebezigde bewijsmiddelen heeft bijgedragen aan de bewijsvergaring voor het bewezenverklaarde. Deze lezing impliceert dat de vordering enkel op die grond is toegewezen. In dat geval dient de vraag zich aan of het hof daarmee de feitelijke grondslag van de vordering van de benadeelde partij heeft aangevuld in strijd met art. 24 Rv. De beantwoording van deze vraag vergt een nadere blik op de vordering van [benadeelde partij 2] en al hetgeen hij daaraan schriftelijk en mondeling ten grondslag heeft gelegd. Allereerst het schadeonderbouwingsformulier bij de vordering: daarin is door Slachtofferhulp vermeld dat [benadeelde partij 2] de camera(‘s) heeft aangeschaft omdat hij en [benadeelde partij 1] zich onveilig voelden door het gedrag van de verdachte (zie randnummers 37). In dat formulier wordt met geen woord gerept over het anderszins vaststellen van aansprakelijkheid of enige bewijswaarde van de camera. Enkel gelet daarop zou de conclusie in deze variant zijn dat het gevoelen van onveiligheid als enige feitelijke grondslag van de vordering wordt aangedragen. De mondelinge toelichting ter terechtzitting in hoger beroep is echter minder eenduidig. Hoewel [benadeelde partij 2] ter terechtzitting het gevoelen van onveiligheid heeft bevestigd, heeft hij tevens verklaard met de camera te willen filmen wie er voor de deur stond als er werd aangebeld. Het hof kan dit hebben begrepen als een beroep op art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW (redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid) op grond van het feit dat [benadeelde partij 2] kennelijk met de camera tevens het gedrag van de verdachte bij hun voordeur wilde vastleggen. Zo bezien heeft het hof niet de feitelijke grondslag van de vordering aangevuld, maar enkel de rechtsgronden als bedoeld in art. 25 Rv. Dat zou mij dan niet onbegrijpelijk voorkomen in de context van het feit dat [benadeelde partij 2] samen met [benadeelde partij 1] jarenlang logboeken van het gedrag van de verdachte heeft bijgehouden ten behoeve van de bewijsvergaring en dat [benadeelde partij 2] de opnames van de camera bij zijn aangifte bij de politie heeft gevoegd ter ondersteuning van deze logboeken. Daaruit vloeit voort dat, in weerwil van hetgeen de steller van het middel aanvoert, niet kan worden gezegd dat de verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat het hof de rechtsgronden op een dergelijke wijze zou aanvullen.
64. In aansluiting op het voorgaande dient te worden opgemerkt dat wellicht ook een minder rekkelijke benadering van de mondelinge toelichting van [benadeelde partij 2] niet onmogelijk is, en wel in dier voege dat hij met zijn verklaring over het willen filmen wie er voor de deur stond wanneer er werd aangebeld slechts reliëf heeft willen geven aan de gevoelens van onveiligheid die hij en [benadeelde partij 1] hadden als gevolg van het gedrag van de verdachte. Dát zou kunnen leiden tot de gedachte dat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag heeft aangevuld en ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast ter terechtzitting. Het middel zou in dat geval weliswaar terecht, maar naar mijn inzicht toch ook dan tevergeefs zijn voorgesteld. Uit zijn overwegingen in het kader van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding maak ik namelijk op dat het hof wel degelijk de gevoelens van onveiligheid die het gedrag van de verdachte bij de benadeelde partijen heeft veroorzaakt in zijn beslissing heeft betrokken en meegewogen. Het oordeel van het hof dat sprake is van rechtstreekse immateriële schade is immers gegrond op de ernstige overlast die de verdachte heeft veroorzaakt en het effect daarvan op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partijen. Voorts heeft het hof bij de vaststelling van het schadebedrag acht geslagen op de aard en ernst van de gedragingen van de verdachte, alsook op (en in het bijzonder) de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, zoals die onder meer blijken uit de schriftelijke slachtofferverklaringen. Daarbij komt dat het hof in het kader van de strafoplegging expliciet heeft overwogen dat de benadeelde partijen het gedrag van de verdachte als beangstigend en bedreigend hebben ervaren. Ik citeer uit het bestreden arrest:
“Verdachte heeft zich gedurende ruim twee jaren schuldig gemaakt aan de belaging van haar onderburen door ernstige geluidsoverlast te veroorzaken en zich op andere wijze intimiderend te gedragen tegen haar onderburen. Zelfs na waarschuwingen van de wijkbeheerder en de politie is verdachte nog langdurig en veelvuldig doorgegaan met haar overlast gevende gedrag. Daarmee heeft verdachte herhaaldelijk een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangevers gemaakt. Dergelijke feiten worden als beangstigend en bedreigend ervaren, hetgeen in dit geval ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die zich in het dossier bevinden.”
Omdat – in deze variant – het er na terugwijzing op dit onderdeel louter om gaat aan de vordering tot vergoeding van de materiële kosten aangaande de camera met geheugenkaart de juiste gronden ten grondslag te leggen, meen ik dat belang bij cassatie hier ontbreekt.
65. Het voorafgaande brengt mee dat het middel wat de eerste deelklacht betreft in geen van de door mij onderscheiden interpretaties van de bedoelde overweging van het hof tot cassatie kan leiden.
Bespreking van de tweede deelklacht
66. Voorts klaagt het middel dat ‘s hofs beslissing tot toewijzing van de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is. Bij het lezen van de toelichting op deze deelklacht is mij niet helemaal duidelijk geworden waar het volgens de steller van het middel nu precies aan schort. In de toelichting op het middel wordt enkel in algemene bewoordingen de uitleg die rechtens wordt gegeven aan het begrip ‘rechtstreekse schade’ geschetst, naast de regels die standaard gelden voor de toewijsbaarheid van vorderingen en voor de motivering van rechterlijke beslissingen daaromtrent, zoals onder meer uiteengezet in het overzichtsarrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga. Zonder enige nadere toelichting wordt het verweer in hoger beroep van de raadsvrouw van de verdachte aangehaald. Met de nodige welwillendheid (maar niet helemaal zonder enig giswerk), destilleer ik hieruit de klacht dat het hof onbegrijpelijk, althans onvoldoende, heeft gemotiveerd dat sprake is van rechtstreekse immateriële schade.
67. Het hof heeft de vorderingen tot immateriële schadevergoeding van beide benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen op de grond dat de verdachte het oogmerk had zodanige schade toe te brengen als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder a, BW.34.Dit oordeel van het hof berust op de ernstige overlast die de verdachte veelvuldig en doelbewust heeft veroorzaakt – ook na normerend ingrijpen van derden – en de opzettelijk stelselmatige inbreuk die de verdachte daarmee heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partijen. Dat oordeel acht ik, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en de schriftelijke en mondelinge toelichting van de benadeelde partijen op hun vorderingen, niet onbegrijpelijk en genoegzaam gemotiveerd.
68. De tweede deelklacht treft evenmin doel.
Oplegging schadevergoedingsmaatregelen
69. Uit het voorafgaande volgt dat ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen telkens naar de eis der wet voldoende is gemotiveerd. Ik merk daarbij op dat de desbetreffende deelklacht niet nader is onderbouwd in de schriftuur.
IV. Slotsom
70. Beide middelen falen in alle onderdelen en kunnen naar mijn inzicht met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
71. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
72. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2022
HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3495 en HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394, m.nt. Reijntjes.
Zijn conclusie vóór HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228, m.nt. Keijzer.
Zie de conclusie van de toenmalige AG Wortel vóór HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7081 (niet gepubliceerd; ik verwees er reeds naar in mijn conclusie vóór HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2577), mijn conclusie vóór HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533, NJ 2014/182 en S.A.A. van Klooster, ‘Belagingsslachtoffers achtergesteld. Een analyse van het stelselmatigheidsbestanddeel en de bewijsvergaring door slachtoffers in belagingszaken’, in: DD 2022, 2, p. 206-207.
Zie ook mijn conclusie vóór HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533, NJ 2014/182.
HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107, m.nt. Mevis en HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4855, NJ 2013/395, m.nt. Reijntjes. Zie voorts Noyon/Langemeijer/Remmelink (NLR), Het Wetboek van Strafrecht, art. 285b, aant. 5 (bewerkt door A.J. Machielse; bijgewerkt t/m 19 juni 2013).
NLR, a.w., art. 285b, aant. 6.
NLR, a.w., art. 285b, aant. 8.
In dezelfde zin A.B. van der Velde, ‘Over het oogmerkbestanddeel in artikel 285b Sr, dwang en heimelijke belaging’, NTS 2020, nr. 5, p. 341.
Zie de noot van P.A.M. Mevis onder HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107.
Zie ook de conclusie van AG Keulen van 23 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:656 (vóór HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:989; art. 81.1 RO).
Vgl. de conclusie van AG Paridaens van 19 januari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:46 (vóór HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418).
Zie Van der Velde, t.a.p., p. 345, de noot van T. Kooijmans onder HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:673, NJ 2020/228 en de noot van D.H. de Jong onder HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710, NJ 2004/426.
Dat leid ik tevens af uit het feit dat de bewezenverklaring tussen haakjes vermeldt dat de laatstgenoemde gedraging “op 30 juni 2017” heeft plaatsgevonden.
Vgl. onder meer: HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2059; HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:399, NJ 2016/432, m.nt. Van Kempen; HR 4 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3667; HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5461.
Vgl. randnummer 14 van mijn conclusie van 20 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:402 (voorafgaand aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841; art 81.1 RO).
Zie onder het juridisch kader randnummer 12.
Voetnoot AG: daarmee doelt de steller van het middel op HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107, m.nt. Mevis.
Een greep uit de in de logboek vastgelegde scheldpartijen van de verdachte: “Ze riep heel hard dat ik een tokkie ben en een oud wijf enzo” (11-11-2016), “gillen dat we mongolen zijn en hard schreeuwen” (15-11-2016), “Vanmorgen om 10:10 uur ging ze weg maar stond eerst buiten te schreeuwen, middelvinger opsteken en maar roepen dat ik een kutwijf ben en nog veel meer wat je normaal niet zou zeggen” (23-11-2016), “Lopen schreeuwen van kankerburen enz.” (14-2-2017), “Daar zijn opnames van, van schelden ik hak je eikel er af en janken om je zoon”(9-11-2017), “Ze staat te schreeuwen op het balkon naar [benadeelde partij 1] van: hou je bek vuile kankerhoer” (8-5-2018). Enkele van deze scheldpartijen worden bevestigd door filmopnames, zoals staat beschreven in bewijsmiddel 8.
HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (overzichtsarrest vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel). Zie ook B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020, p. 271.
Met uitzondering van rechtsregels van openbare orde, in welk geval de partijautonomie moet wijken voor het openbaar belang dat met de handhaving van die regels is gediend. Zie o.m.: A.C. van Schaick, in: Asser Procesrecht, hoofdstuk 98 ‘Verboden aanvulling van of met feiten en rechten’ (bijgewerkt t/m 10 januari 2022); R.L. Bakels, in: Burgerlijk procesrecht praktisch belicht, hoofdstuk 11.6 ‘Ambtshalve aanvullen van rechtsgronden binnen de feitelijke grondslag’ (bijgewerkt t/m 01-01-2014); W. Hugenholtz/W.H. Heemskerk, in: Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, nr. 125 ‘Feitelijke grondslag en ambtshalve aanvullen van rechtsgronden’, Dordrecht: Convoy Uitgevers 2021, p. 180.
HR 26 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2439, NJ 1998/420, m.nt. Stein (r.o. 3.4); HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9900, NJ 2005/92 (r.o. 3.4); HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0646, NJ 2006/233 (r.o. 3.3).
HR 12 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2525, NJ 1998/224 (r.o. 3.5).
B.T.M. van der Wiel, in: Cassatie (BPP nr. 20), hoofdstuk 129 ‘Verboden grondslagaanvulling tegenover toegelaten grondslagstaving’ (bijgewerkt t/m 1 juni 2019).
A.C. van Schaick, in: Asser Procesrecht, hoofdstuk 99 ‘De verplichte aanvulling van rechtsgronden’ (bijgewerkt t/m 10 januari 2022). Zie bijvoorbeeld: HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0548, NJ 1992/725, m.nt. Stein (r.o. 3.3); HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519, NJ 2015/182, m.nt. Hartlief (r.o. 3.10); HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:274, NJ 2021/126, m.nt. Tjong Tjin Tai.
Bakels, a.w. hfdst. 11.6 en Van Schaick, a.w., hfdst. 99. Vgl. ook HR 27 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2147, NJ 1997/42 (r.o. 3.6).
Zie de conclusie (randnummer 2.5) van mijn voormalige ambtgenoot Wuisman voorafgaand aan HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3422, NJ 2017/56, m.nt. De Groot.
Van Schaick, a.w., hfdst. 99.
Hugenholtz/Heemskerk, a.w., p. 184.
Dit arrest is overigens in cassatie vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de motivering van de bewezenverklaring van een van de tenlastegelegde feiten (HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:310).
Overigens meen ik dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen hetgeen het schadeonderbouwingsformulier en de mondelinge toelichting ter terechtzitting inhouden over de gevoelens van onveiligheid die het handelen van de verdachte bij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] opriep. Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840 en HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:901.
Luidend: “1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding: a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen.”