Met overname van de in de pleitnota opgenomen voetnoten en opmaak.
HR, 30-03-2021, nr. 19/01538
ECLI:NL:HR:2021:418
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-03-2021
- Zaaknummer
19/01538
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:418, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:46
ECLI:NL:PHR:2021:46, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:418
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0076
Uitspraak 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Tussenarrest HR. Medeplegen belaging (meermalen gepleegd) van volstrekt willekeurig gekozen personen door gedurende periode van ruim 9 maanden bedreigende telefoontjes te plegen, groot aantal bezorgdiensten te laten langskomen op woonadressen van slachtoffers en op naam van 1 van hen meerdere abonnementen af te sluiten, art. 285b.1 Sr. Heeft verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op persoonlijke levenssfeer van A, B en C? Bij beoordeling of sprake is van belaging a.b.i. art. 285b.1 Sr zijn van belang aard, duur, frequentie en intensiteit van gedragingen van verdachte, omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en invloed daarvan op persoonlijk leven en persoonlijke vrijheid van slachtoffer (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ3626). ’s Hofs oordeel dat bewezenverklaarde gedragingen weliswaar binnen kort tijdsbestek plaatsvonden maar dat deze gedragingen zo indringend waren en leven van slachtoffers zodanig ontwrichtten dat telkens sprake was van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van A, B en C in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr, is niet z.m. begrijpelijk. Dat gedragingen zich binnen kort tijdsbestek hebben afgespeeld, staat op zichzelf niet in de weg aan bewezenverklaring van stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer maar ’s hofs vaststellingen m.b.t. telkens aard, frequentie en intensiteit van gedragingen van verdachte en medeverdachte zijn niet toereikend voor zijn oordeel. Volgt verwijzing naar rolzitting teneinde AG in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over middel 2 (klaagt over toewijzing van vordering b.p. en oplegging van schadevergoedingsmaatregel m.b.t. schade die is veroorzaakt door bewezenverklaarde belaging van D, terwijl middel 1 niet klaagt over die bewezenverklaring).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01538
Datum 30 maart 2021
TUSSENARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 maart 2019, nummer 22/005377-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
en
meermalen die [benadeelde 6] te bellen en voedsel en taxi’s bij die [benadeelde 6] te laten komen en abonnementen af te sluiten op naam of op het adres van die [benadeelde 6] zodat die [benadeelde 6] met berichten van en verplichtingen jegens derden geconfronteerd zou worden
en
meermalen voedsel te laten komen bij die [benadeelde 1]
en
meermalen voedsel en taxi’s en een glaszetter te laten komen bij die [benadeelde 2]
en
te bellen naar die [benadeelde 3] en meermalen voedsel en een taxi te laten komen bij die [benadeelde 3]
met het oogmerk die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - mede in reactie op een ter terechtzitting gevoerd verweer - het volgende overwogen:
“Aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt in dit verband op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het navolgende vast.
De aangeefster [benadeelde 1] heeft op 10 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of medeverdachte. In deze mail is de aangeefster - in het kader van een zogenaamd te verstekken lening - gevraagd om haar persoonlijke gegevens door te geven. Nadat [benadeelde 1] de gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft zij op 30 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of de medeverdachte, welk bericht inhield dat zij fraude hadden gepleegd met haar gegevens en het slachtoffer binnenkort vast zou worden benaderd door boze schuldeisers. Op diezelfde dag kwamen er vervolgens - binnen een tijdsbestek van 2 uur - twaalf verschillende voedselbezorgdiensten niet door [benadeelde 1] bestelde bestellingen afleveren bij haar woning. Toen de aangeefster contact opnam met het telefoonnummer waarmee de bestellingen waren geplaatst, werden zowel zij als haar kinderen bedreigd.
Voorts stelt het hof vast dat de aangever [benadeelde 3] op 20 juni 2017 door de verdachte of de medeverdachte is gebeld en dat hem in dat gesprek is gevraagd wat het adres van zijn (transgender) dochter was. Toen de aangever aangaf deze gegevens niet te verstrekken, zijn zowel beledigende dingen over hem gezegd als ook over zijn dochter. Op diezelfde dag zijn vervolgens zes verschillende pizzabezorgers niet door [benadeelde 3] geplaatste bestellingen komen afleveren bij zijn woning en in de daaropvolgende nacht - te weten op 21 juni 2017 - is er ook een taxichauffeur aan zijn deur geweest, die hij eveneens niet had besteld. Op 20 juni 2017 werden ook de ex-vrouw en dochter van [benadeelde 3] , via een aan zijn ex-vrouw [betrokkene 2] gericht e-mailbericht, uitgescholden en bedreigd. Nu de aangever ook van deze scheldpartijen en bedreiging kennis heeft genomen, dient deze bedreiging eveneens bij de beoordeling te worden betrokken.
Tot slot stelt het hof met betrekking tot aangever [benadeelde 2] vast dat hij - naar aanleiding van een advertentie over een lening - op 12 mei 2017 is gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek is afgesproken dat de verdachte ter verificatie een bedrag van € 0,01 zou overmaken op het doorgegeven bankrekeningnummer. Op 30 mei 2017 werd de aangever vervolgens weer gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek werd aangegeven dat er op zijn naam een bankrekening was geopend, met welke bankrekening een tweetal leningen zouden zijn afgesloten. Op diezelfde dag zijn er vervolgens een drietal pizzabezorgers niet door [benadeelde 2] geplaatste bestellingen bij zijn woning komen afleveren, zijn er een viertal niet door hem bestelde taxi's bij zijn woning verschenen en is er tot slot een niet door hem bestelde glas- en slotenmaker bij zijn woning verschenen.
Voor alle aangevers geldt dat zij niet wisten met wie zij te maken hadden, dat zij geen idee hadden hoe lang deze voormelde handelingen door zouden gaan en hoe serieus zij deze handelingen en de bedreigingen moesten nemen.
Het hof stelt - op grond van de voormelde feiten en omstandigheden - vast dat de verschillende door de verdachte en de medeverdachte bestelde etenswaren en diensten op één dag zijn aangeboden op de woonadressen van de aangevers en voorts dat de voormelde bedreigingen eveneens op diezelfde dag, dan wel een dag daarna, hebben plaatsgevonden, zodat in die zin gesteld kan worden dat de duur van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte beperkt is gebleven. Het hof kent in dit verband echter ook gewicht toe aan de omstandigheid dat het handelen van de verdachte en de medeverdachte de levens van de slachtoffers langere tijd hebben beperkt dan de voormelde één à twee dagen. Zo is ten aanzien van alle slachtoffers sprake van ernstige bedreigingen gericht aan henzelf en/of hun kind(eren). Dit heeft bij deze slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeggebracht die langere tijd hebben geduurd. De dochter van [benadeelde 3] is met de dood bedreigd. Het slachtoffer [benadeelde 2] heeft zich langere tijd onveilig gevoeld in zijn eigen woning en was bevreesd voor het weer (moeten) openen van de deur voor niet door hem geplaatste bestellingen. Het slachtoffer [benadeelde 1] was ook nadien nog bevreesd om wederom te worden lastig gevallen en haar kinderen durfden bovendien niet meer naar school te gaan.
Gelet hierop als ook op de aard, de intensiteit en de indringendheid van de vorenomschreven gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, is het hof van oordeel sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de voormelde slachtoffers. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder ook acht geslagen op de omstandigheid dat de identiteit van de verdachte en de medeverdachte de slachtoffers niet bekend was, terwijl de door voor hen onbekende belagers wel over hun persoonlijke gegevens beschikte. Mede door deze anonimiteit is bij de slachtoffers de angst gecreëerd dat een ieder de dader kon zijn als ook dat de belaging onbeperkt voort kon duren.
Het hof verwerpt het verweer en acht de belaging ten aanzien van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 3] en [benadeelde 2] wettig en overtuigd bewezen.”
2.3.1
Artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
2.3.2
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626).
2.4
Het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde gedragingen weliswaar binnen een kort tijdsbestek plaatsvonden, maar dat deze gedragingen zo indringend waren en het leven van de slachtoffers zodanig ontwrichtten, dat telkens sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in de betekenis die daaraan toekomt in artikel 285b Sr. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Dat de gedragingen zich binnen een kort tijdsbestek hebben afgespeeld, staat op zichzelf niet in de weg aan een bewezenverklaring van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, maar de vaststellingen die het hof heeft gedaan met betrekking tot telkens de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte zijn niet toereikend voor zijn oordeel.
2.5
De klacht slaagt.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.7
De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over het tweede voorgestelde cassatiemiddel. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het tweede cassatiemiddel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade die is veroorzaakt door de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 5] , terwijl het eerste cassatiemiddel niet klaagt over die bewezenverklaring. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 april 2021;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021.
Conclusie 19‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen belaging (meermalen gepleegd), art. 285b.1 Sr. Verdachte heeft in een periode van ruim 9 maanden bij verschillende aangevers telkens zogenaamd namens hen bezorgdiensten laten langskomen op hun woonadressen en (een deel van) de aangevers bedreigd. (1) Is de bewezenverklaarde "stelselmatigheid" van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer toereikend gemotiveerd v.zv. de belagingsgedragingen per aangever slechts gedurende één dag respectievelijk twee uren zijn gepleegd? (2) Is het hof uitgegaan van een juiste rechtsopvatting door te oordelen dat het in art. 285b.1 Sr bedoelde opzet en oogmerk in algemene zin gericht kan zijn op de zich in een specifieke woning bevindende bewoners, zonder dat de dader precies hoeft te weten wie deze bewoners zijn? Concl. strekt tot vernietiging en terugwijzing vanwege slagen klacht (1).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01538
Zitting 19 januari 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 12 maart 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van belaging, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder de voorwaarden als weergegeven in het bestreden arrest, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaren, een en ander als omschreven in het bestreden arrest, en die maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verder heeft het hof een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard respectievelijk ten aanzien van deze voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. Ten slotte heeft het hof beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest is omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt (i) dat het hof, door bewezen te verklaren dat de verdachte “stelselmatig” inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat delictsbestanddeel, althans zijn oordeel dienaangaande ontoereikend en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd en (ii) dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte “opzettelijk inbreuk” heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 4] met het “oogmerk” haar te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, mede gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte daarover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
en
meermalen die [benadeelde 6] te bellen en voedsel en taxi’s bij die [benadeelde 6] te laten komen en abonnementen af te sluiten op naam of op het adres van die [benadeelde 6] zodat die [benadeelde 6] met berichten van en verplichtingen jegens derden geconfronteerd zou worden
en
meermalen voedsel te laten komen bij die [benadeelde 1]
en
meermalen voedsel en taxi’s en een glaszetter te laten komen bij die [benadeelde 2]
en
te bellen naar die [benadeelde 3] en meermalen voedsel en een taxi te laten komen bij die [benadeelde 3]
met het oogmerk die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
3.3.
Deze bewezenverklaring berust op de in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen.
3.4.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:1.
“Ill Inbreuk persoonlijke levenssfeer [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] te kort om als stelselmatig te kwalificeren
8. De aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zijn op een nare manier lastiggevallen. Zij hebben allen meerdere maaltijdbezorgers aan de deur gehad en in een aantal gevallen zijn er dreigende bewoordingen geuit in telefoongesprekken met cliënt en de medeverdachte. Daarnaast is door de anonimiteit waarin [verdachte] en [betrokkene 1] opereerden en de mededeling dat er misbruik zou zijn gemaakt van hun gegevens de angst gecreëerd dat het lastigvallen langer door zou gaan.
9. Feit is echter dat het daadwerkelijke lastigvallen voor al deze aangevers zich heeft beperkt tot één avond,2.althans een periode van niet langer dan 24 uren (er is voor de data van het lastigvallen wel contact, maar dat is geen als ongewenst ervaren ‘inbreukmakend’ contact).
10. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dat een te korte periode is om te spreken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
11. Het bestanddeel ‘stelselmatig’ komt eenzelfde betekenis toe als in de Wet Bijzondere Opsporingsmethoden en heeft blijkens de wetsgeschiedenis een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie.3.De Hoge Raad heeft dat nader ingevuld en het is vaste rechtspraak dat bij de beoordeling de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers relevante beoordelingsfactoren zijn.4.Er zijn echter geen minimale grenzen aan te geven.5.
12. Advocaat-generaal Hofstee heeft in een conclusie met betrekking tot de ondergrens van stelselmatigheid de jurisprudentie van de Hoge Raad op dat vlak op een rij gezet en komt met verwijzing naar een conclusie van A-G Wortel tot de volgende analyse:
"22. Uit de voorgaande arresten kan worden afgeleid dat een relatief geringe duur en frequentie van gedragingen de ‘stelselmatigheid’ niet uitsluiten, maar dat dan wel compenserend sprake moet zijn van een zeer indringende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Zo schreef de voormalige A-G Wortel al in zijn conclusie vóór HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7081 (niet gepubliceerd): "Mijns inziens is er geen bezwaar tegen te maken dat de rechter die factoren met elkaar in verband brengt als waren het communicerende vaten. Een gering aantal zéér indringende schendingen van de persoonlijke levenssfeer, waardoor ook schade wordt aangericht of grote angst wordt aangejaagd, kan de verlangde stelselmatigheid opleveren, net zo goed als een zeer groot aantal gedragingen, die ieder op zichzelf beschouwd nauwelijks als een inbreuk op persoonlijkheidsrechten zijn aan te merken doch hun betekenis juist aan de voortdurende herhaling ontlenen.”6.
13. Kortom als de duur beperkt is, dan zal de aard, de frequentie of de intensiteit zeer indringend moeten zijn. En des te beperkter de duur, des te groter de compensatie in andere factoren moet zijn.
14. In casu zijn de pleegperioden extreem kort. De compensatie in andere factoren zal dan ook zeer groot moeten zijn. De verdediging meent dat deze compensatie niet kan worden gevonden in de handelswijze van cliënt en de medeverdachte.
15. Hofstee bespreekt in zijn analyse een voorbeeld waarin er een beperkt aantal contacten is geweest in een relatief korte periode die wel extreem indringend waren. Dat ging om een rechercheur in een groot wapenhandelonderzoek die enkele anonieme sms-berichten kreeg die zo dreigend waren dat zij door de Nationale Recherche uit haar huis is gehaald en in het buitenland heeft moeten onderduiken.7.
16. De verdediging meent dat de handelswijze van cliënt en zijn medeverdachte heel naar is geweest, maar het qua indringendheid niet haalt bij dit voorbeeld.
17. Een andere zaak uit de analyse van Hofstee laat zien dat er bij een hele korte pleegperiode sprake moet zijn van een zeer stevige compensatie in de andere factoren. In deze zaak was er sprake van een pleegperiode van één dag, net als in de onderhavige zaak. In die periode is de aangeefster driemaal gebeld door de verdachte (haar ex), is er één voicemail ingesproken, is de verdachte driemaal bij de woning van de aangeefster langsgegaan en heeft hij een foto van een gemaskerd persoon die achter een zuil staat te gluren door de brievenbus gedaan met de tekst “We’d better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro ’s kosten. UR Warned.”8.
18. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat gezien hetgeen er in die zaak is overwogen omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
19. Het aantal contacten per aangever in de onderhavige zaak ligt hoger dan in het arrest van de Hoge Raad en de inhoud van de telefoontjes en e-mails is dreigender. Daar staat tegenover dat cliënt noch de medeverdachte nabij de woningen van de aangevers is geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de anonimiteit van cliënt en Van Hees in combinatie met de mededeling dat zij over de persoonlijke gegevens van de aangevers beschikten de angst heeft gecreëerd dat de belaging onbeperkt voort kon duren en heeft dit meegewogen in het oordeel of er sprake was van een stelselmatige inbreuk (p. 4/5 vonnis). De verdediging meent dat deze overweging niet voldoende compensatie biedt voor de zeer korte duur omdat het lastigvallen feitelijk maar één dag heeft geduurd en dat de aangevers met iedere dag die verstreek de bevestiging kregen dat het éénmalig was.
20. De vraag is uiteindelijk of het gedrag van [verdachte] en [betrokkene 1] zo extreem is geweest dat het de zeer korte duur compenseert. De verdediging meent alles overziend van niet. Het is uitermate onaangenaam geweest, maar de verdediging meent dat het niet zo extreem is als bijvoorbeeld de zaak met de belaagde en bedreigde rechercheur.
21. De verdediging meent daarom dat niet kan worden bewezen dat er een stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze aangevers en verzoekt u [verdachte] hiervan vrij te spreken.”
3.5.
Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich - overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de aangevers [benadeelde 4] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] geen sprake is van een strafrechtelijke belaging. […] Voorts heeft de raadsman met betrekking tot de aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] bepleit dat er sprake is van een te korte periode om te kunnen spreken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De verdachte dient derhalve van deze onderdelen van de tenlastelegging te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[…]
Aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt in dit verband op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het navolgende vast.
De aangeefster [benadeelde 1] heeft op 10 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of medeverdachte. In deze mail is de aangeefster - in het kader van een zogenaamd te verstekken lening - gevraagd om haar persoonlijke gegevens door te geven. Nadat [benadeelde 1] de gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft zij op 30 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of de medeverdachte, welk bericht inhield dat zij fraude hadden gepleegd met haar gegevens en het slachtoffer binnenkort vast zou worden benaderd door boze schuldeisers. Op diezelfde dag kwamen er vervolgens - binnen een tijdsbestek van 2 uur - twaalf verschillende voedselbezorgdiensten niet door [benadeelde 1] bestelde bestellingen afleveren bij haar woning. Toen de aangeefster contact opnam met het telefoonnummer waarmee de bestellingen waren geplaatst, werden zowel zij als haar kinderen bedreigd.
Voorts stelt het hof vast dat de aangever [benadeelde 3] op 20 juni 2017 door de verdachte of de medeverdachte is gebeld en dat hem in dat gesprek is gevraagd wat het adres van zijn (transgender) dochter was. Toen de aangever aangaf deze gegevens niet te verstrekken, zijn zowel beledigende dingen over hem gezegd als ook over zijn dochter. Op diezelfde dag zijn vervolgens zes verschillende pizzabezorgers niet door [benadeelde 3] geplaatste bestellingen komen afleveren bij zijn woning en in de daaropvolgende nacht - te weten op 21 juni 2017 - is er ook een taxichauffeur aan zijn deur geweest, die hij eveneens niet had besteld. Op 20 juni 2017 werden ook de ex- vrouw en dochter van [benadeelde 3] , via een aan zijn ex-vrouw [betrokkene 2] gericht e-mailbericht, uitgescholden en bedreigd. Nu de aangever ook van deze scheldpartijen en bedreiging kennis heeft genomen, dient deze bedreiging eveneens bij de beoordeling te worden betrokken.
Tot slot stelt het hof met betrekking tot aangever [benadeelde 2] vast dat hij - naar aanleiding van een advertentie over een lening - op 12 mei 2017 is gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek is afgesproken dat de verdachte ter verificatie een bedrag van € 0,01 zou overmaken op het doorgegeven bankrekeningnummer. Op 30 mei 2017 werd de aangever vervolgens weer gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek werd aangegeven dat er op zijn naam een bankrekening was geopend, met welke bankrekening een tweetal leningen zouden zijn afgesloten. Op diezelfde dag zijn er vervolgens een drietal pizzabezorgers niet door [benadeelde 2] geplaatste bestellingen bij zijn woning komen afleveren, zijn er een viertal niet door hem bestelde taxi's bij zijn woning verschenen en is er tot slot een niet door hem bestelde glas- en slotenmaker bij zijn woning verschenen.
Voor alle aangevers geldt dat zij niet wisten met wie zij te maken hadden, dat zij geen idee hadden hoe lang deze voormelde handelingen door zouden gaan en hoe serieus zij deze handelingen en de bedreigingen moesten nemen.
Het hof stelt - op grond van de voormelde feiten en omstandigheden - vast dat de verschillende door de verdachte en de medeverdachte bestelde etenswaren en diensten op één dag zijn aangeboden op de woonadressen van de aangevers en voorts dat de voormelde bedreigingen eveneens op diezelfde dag, dan wel een dag daarna, hebben plaatsgevonden, zodat in die zin gesteld kan worden dat de duur van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte beperkt is gebleven. Het hof kent in dit verband echter ook gewicht toe aan de omstandigheid dat het handelen van de verdachte en de medeverdachte de levens van de slachtoffers langere tijd hebben beperkt dan de voormelde één à twee dagen. Zo is ten aanzien van alle slachtoffers sprake van ernstige bedreigingen gericht aan henzelf en/of hun kind(eren). Dit heeft bij deze slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeggebracht die langere tijd hebben geduurd. De dochter van [benadeelde 3] is met de dood bedreigd. Het slachtoffer [benadeelde 2] heeft zich langere tijd onveilig gevoeld in zijn eigen woning en was bevreesd voor het weer (moeten) openen van de deur voor niet door hem geplaatste bestellingen. Het slachtoffer [benadeelde 1] was ook nadien nog bevreesd om wederom te worden lastig gevallen en haar kinderen durfden bovendien niet meer naar school te gaan.
Gelet hierop als ook op de aard, de intensiteit en de indringendheid van de vorenomschreven gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, is het hof van oordeel sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de voormelde slachtoffers. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder ook acht geslagen op de omstandigheid dat de identiteit van de verdachte en de medeverdachte de slachtoffers niet bekend was, terwijl de door voor hen onbekende belagers wel over hun persoonlijke gegevens beschikte. Mede door deze anonimiteit is bij de slachtoffers de angst gecreëerd dat een ieder de dader kon zijn als ook dat de belaging onbeperkt voort kon duren.
Het hof verwerpt het verweer en acht de belaging ten aanzien van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 3] en [benadeelde 2] wettig en overtuigd bewezen.”
3.6.
Wat betreft de hiervoor in paragraaf 3.1 onder (i) aangemerkte klacht, klaagt het middel blijkens de toelichting in het bijzonder over het volgende. De gedragingen hebben zich telkens in een kort tijdsbestek afgespeeld (ten aanzien van twee slachtoffers gedurende één dag en ten aanzien van één slachtoffer in een periode van twee uren). In aanmerking genomen hetgeen de bewijsvoering inhoudt omtrent de aard, de frequentie en de intensiteit van de bewezenverklaarde gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , kunnen deze criteria het korte tijdsbestek niet compenseren, aldus de steller van het middel. Het oordeel van het hof dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die personen, in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr, berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting en is, bezien in het licht van hetgeen de raadsman daaromtrent heeft aangevoerd, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
3.7.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. Deze bepaling luidt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
3.8.
Vooropgesteld moet worden dat van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr pas sprake kan zijn indien de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer een stelselmatig karakter hebben. Door die eis onderscheidt de belaging zich van de incidentele pesterij, de geïsoleerde intimidatie. Het handelen van de belager dient een bepaald patroon te vertonen.9.Bij de beoordeling van de vraag of van stelselmatigheid sprake is, zijn als relevante factoren aan te merken de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.10.Naarmate de aard en de intensiteit van de inbreuken indringender zijn en de invloed op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer meer ingrijpend, behoeven aan de duur en de frequentie van de inbreuken minder hoge eisen te worden gesteld. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat gedrag relatief snel als ‘indringend stelselmatig lastigvallen’ wordt aangemerkt indien dat gedrag gepaard gaat met bedreigingen of beledigingen.11.Het effect van de gedragingen op het slachtoffer wordt aan objectieve maatstaven getoetst, wil er sprake zijn van belaging; niet is vereist dat moet blijken van ernstige emotionele gevolgen, enorme verstoring van het dagelijkse leven althans van zeer ingrijpende of diepgaande invloed op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.12.Mijn oud-ambtgenoot Wortel betoogde: “Mijns inziens is er geen bezwaar tegen te maken dat de rechter die factoren met elkaar in verband brengt als waren het communicerende vaten. Een gering aantal zéér indringende schendingen van de persoonlijke levenssfeer, waardoor ook schade wordt aangericht of grote angst wordt aangejaagd, kan de verlangde stelselmatigheid opleveren, net zo goed als een zeer groot aantal gedragingen, die ieder op zichzelf beschouwd nauwelijks als een inbreuk op persoonlijkheidsrechten zijn aan te merken doch hun betekenis juist aan de voortdurende herhaling ontlenen.”13.Uit het voorgaande blijkt: geen enkele van de genoemde factoren is doorslaggevend; het gaat om het totaalbeeld.14.Met betrekking tot de keuze en de combinatie van de factoren die moeten uitwijzen of er sprake is van belaging, heeft de wetgever de rechter grote vrijheid gelaten.15.
3.9.
De (gewijzigde) Memorie van Toelichting bij de strafbaarstelling van belaging houdt, voor zover van belang, het volgende in:16.
“Bij belaging wordt iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen op naam en op rekening van het slachtoffer, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van het slachtoffer, het verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het slachtoffer, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot het slachtoffer uit te strekken, ook familieleden, de werkgever, collega’s, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden geterroriseerd. Kenmerk van de diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is dat het slachtoffer vaak bang wordt of onzeker. Een normaal functioneren is in veel gevallen onmogelijk. Het slachtoffer kan zich genoodzaakt voelen een geheim telefoonnummer te nemen, zich niet onbeschermd op straat te begeven, op het werk voorzieningen te treffen, buren en anderen in te schakelen om alert te zijn etc. Veel slachtoffers voelen zich gevangene in eigen huis. […]
Stelselmatig
Onder stelselmatig wordt hetzelfde verstaan als in het op 17 juni 1997 ingediende wetsvoorstel dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden regelt (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, pag. 27). Stelselmatig betekent met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie. Eén enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging. Uiteraard kan de combinatie van gedragingen wel het stelselmatige karakter opleveren.”
3.10.
De memorie van antwoord bij het voorstel van wet tot strafbaarstelling van belaging houdt, voor zover van belang, in:17.
“De initiatiefnemers antwoorden de leden van de PVDA-fractie dat zij niet willen aangeven hoe lang in concreto een belaging moet duren. Zouden de indieners een week of een maand of welke tijdseenheid dan ook aangeven, dan zouden belagers dat kunnen ontduiken door net iets korter te belagen.”
Uit de voorgaande wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet uitsluit dat ook gedragingen van zeer korte duur belaging in de zin van art. 285b, eerste lid, Sr kan opleveren.
3.11.
Ik bespreek hierna twee arresten van de Hoge Raad waarin de bewezenverklaarde belagings-gedragingen ook een beperkte duur (en frequentie) hadden.
3.12.
In HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625, NJ 2013/393 m.nt. Reijntjes waren binnen één week drie anonieme sms-berichten naar de diensttelefoon van de aangeefster verzonden. De aangeefster was als rechercheur bij de politie functioneel betrokken geweest bij een grootschalig opsporingsonderzoek naar wapenhandel dat ertoe had geleid dat enkele verdachten tot hoge straffen waren veroordeeld. Mijn ambtgenoot Hofstee wijst er in zijn conclusie voorafgaand aan dit arrest op dat de impact van deze (slechts) drie berichten aanzienlijk was. Nog daargelaten dat de aangeefster zelf een enorme angst had gekregen dat ook haar kinderen iets zou kunnen overkomen en dat zij mede om die reden niet meer goed op de werkvloer functioneerde, nam de Nationale Recherche de berichten en de overige, daarmee samenhangende, omstandigheden zo serieus dat de aangeefster haar huis moest verlaten om met haar kinderen een periode in het buitenland te verblijven. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak als volgt:
“Mede gelet op de ontstaansgeschiedenis van art. 285b, eerste lid, Sr […] en in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de indringendheid, de duur en de frequentie alsmede omtrent de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van R. niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 285b, eerste lid, Sr. De omstandigheid dat slechts een beperkt aantal sms-berichten in een periode van een week zijn verstuurd staat in dit geval niet aan het aannemen van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van R. in de weg. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de drie anoniem verzonden sms-berichten gaandeweg specifieker en indringender werden, refereerden aan de functionele betrokkenheid van R. bij een grootschalig opsporingsonderzoek naar wapenhandel, leidden tot angst voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen, en tot ontwrichting van haar sociale leven, haar belemmerden in haar werk, en teweegbrachten dat zij tijdelijk in het buitenland is ondergebracht. Het oordeel van het Hof is tevens toereikend gemotiveerd.”
3.13.
In HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533, NJ 2014/182 had de verdachte in een tijdsbestek van één dag zijn ex-vrouw drie maal gebeld (waarbij de verdachte eenmaal de voicemail had ingesproken), was hij drie keer bij de woning van zijn ex-vrouw langs gaan en had hij een foto van een gemaskerde man in haar brievenbus gedaan met daarop aangegeven: “Als u dit leest voor 13.13 uur bel of sms me dan. (...). Het is in Kim's belang dat je contact met me opneemt. We'd better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro’s kosten”. Het hof was van oordeel dat gezien de indringendheid van de teksten en de wijze waarop en de frequentie waarmee verdachte op die dag contact heeft gezocht met zijn ex-vrouw, gesproken kan worden van belaging en overwoog dat de verdachte zijn ex-vrouw gedurende genoemde korte periode veelvuldig en op zeer indringende wijze heeft lastig gevallen met de bedoeling om tegen haar uitdrukkelijke wens in contact te krijgen met zijn ex-vrouw. Uit de voor het bewijs gebruikte aangifte blijkt dat aangeefster de gedragingen van de verdachte als bedreigend aanmerkt. Zij verklaart dat zij door het bericht dat de verdachte de afgelopen 24 uur 3 keer bij haar is langs geweest, zich niet meer veilig voelt in haar eigen woning en genoodzaakt is om de deuren op slot te doen en, als zij naar buiten gaat, om goed om zich heen te kijken of de verdachte niet ergens verdekt staat opgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat, in aanmerking genomen hetgeen de bewijsvoering inhoudt omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van betrokkene, het oordeel van het hof dat sprake is van “stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” als bedoeld in art. 285b Sr niet zonder meer begrijpelijk is.
3.14.
Uit de ontstaansgeschiedenis van art. 285b, eerste lid, Sr bleek al dat of een combinatie van gedragingen het bestanddeel “stelselmatig” oplevert, niet alleen afhangt van de duur en/of frequentie van de gedragingen, maar ook van de intensiteit daarvan. Vervolgens blijkt uit voormelde jurisprudentie dat bij de beoordeling van het oordeel van het hof dat sprake is van een “stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” als bedoeld in art. 285b Sr, wordt gelet op wat de bewijsvoering inhoudt omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden en/of de invloed van de gedragingen op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof over het bestanddeel “stelselmatig” in voormelde arresten dus steeds beoordeeld in samenhang met de “inbreuk op de persoonlijke levenssfeer”. De lat voor het begrip “stelselmatig” lijkt op zichzelf niet hoog te liggen.
3.15.
Terug naar de onderhavige zaak. Alvorens nader in te gaan op het middel, sta ik vooraleerst kort stil bij de gehanteerde wijze van tenlasteleggen. Het komt vaker voor dat in een tenlastelegging die is toegesneden op belaging in de zin van art. 285b, eerste lid, Sr namen voorkomen van meer personen op wier persoonlijke levenssfeer door de verdachte stelselmatig opzettelijk inbreuk zou zijn gemaakt.18.Daaraan ligt dan in de regel de situatie ten grondslag waarin meer personen aangifte hebben gedaan wegens (al dan niet deels) dezelfde gedragingen van de verdachte. De tenlastelegging in de onderhavige zaak wijkt daar in zoverre van af dat de personen die daarin worden vermeld overwegend aangifte hebben gedaan ter zake van gelijksoortige, maar niet dezelfde gedragingen.
3.16.
De wijze van tenlasteleggen in de onderhavige zaak zou de indruk kunnen wekken dat de steller daarvan ervan is uitgegaan dat een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘stelselmatig’ in de zin van art. 285b Sr zal kunnen volgen gelet op de langere periode waarin het totaal van de gedragingen heeft plaatsgevonden en uit de frequentie daarvan. Op die manier heeft het hof de tenlastelegging terecht niet uitgelegd; het heeft de bewezenverklaring gekwalificeerd als “belaging, meermalen gepleegd”. Er is immers eerst sprake van belaging als iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk wordt lastig gevallen.19.Een bewezenverklaring daarvan vergt dat per aangever wordt vastgesteld dat daarvan sprake is. Het verrichten van gelijksoortige handelingen die een inbreuk opleveren op de persoonlijke levenssfeer van steeds wisselende personen, levert met andere woorden niet zonder meer ‘belaging’ op.
3.17.
Naar het oordeel van het hof leveren de gedragingen van de verdachte (en zijn medeverdachte) telkens per aangever belaging op. Ik zet daarom – voor zover voor de beoordeling van het middel relevant - per aangever de feiten en omstandigheden uiteen die uit de bewijsvoering van het hof blijken. Daarbij geldt voor alle aangevers dat het hof heeft vastgesteld dat zij niet wisten met wie zij te maken hadden, dat zij geen idee hadden hoe lang deze voormelde handelingen door zouden gaan en hoe serieus zij deze handelingen en de bedreigingen moesten nemen.
3.18.
De aangeefster [benadeelde 1] .
3.19.
De aangeefster [benadeelde 1] heeft op 10 mei 2017 naar aanleiding van haar reactie op een advertentie op ‘marktnet’ een e-mail ontvangen van de verdachte en/of medeverdachte. In deze mail is de aangeefster – in het kader van een zogenaamd te verstekken lening – gevraagd om haar persoonlijke gegevens door te geven. Nadat [benadeelde 1] de gevraagde gegevens had verstrekt, heeft zij op 30 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of de medeverdachte, welk bericht inhield dat zij fraude hadden gepleegd met haar gegevens en dat het slachtoffer binnenkort vast zou worden benaderd door boze schuldeisers. Op diezelfde dag kwamen er vervolgens – binnen een tijdsbestek van twee uur – twaalf verschillende voedselbezorgdiensten om niet door [benadeelde 1] bestelde bestellingen af te leveren bij haar woning. Toen de aangeefster contact opnam met het telefoonnummer waarmee de bestellingen waren geplaatst, werden zowel zij als haar kinderen bedreigd. De verdachte en/of zijn medepleger zeiden: “We gaan je op websites zetten, we gaan je voordoen alsof dat jij hoer bent. We gaan dit ook op je werk vertellen”20.en “We blijven doorgaan met jouw leven kapot maken. Je kinderen kunnen van mij betreft aan het gas. Je moet nog maar uitkijken voor je kinderen. Misschien doe ik hen […] ook nog wel iets aan. We zijn niet te vinden, maar we weten jou wel te vinden.”21.Tegenover de politie verklaart de aangeefster op 1 juni 2017 het heel vervelend te vinden dat iemand anders al haar identiteitsgegevens heeft en zich zeer bedreigd te voelen.
3.20.
De aangever [benadeelde 3]
3.21.
De aangever [benadeelde 3] is op 20 juni 2017 door de verdachte of de medeverdachte gebeld. In dat gesprek is gevraagd wat het adres van zijn (transgender) dochter was. Toen de aangever aangaf deze gegevens niet te verstrekken, zijn zowel beledigende dingen over hem gezegd (“Je kankermoeder”22.) als ook over zijn dochter (“Het kwam erop neer dat zij een travestiet was en dat die eigenlijk niet mogen bestaan”23.). Op diezelfde dag zijn vervolgens zes verschillende pizzabezorgers niet door [benadeelde 3] geplaatste bestellingen komen afleveren bij zijn woning en in de daaropvolgende nacht – te weten op 21 juni 2017 – is er ook een taxichauffeur aan zijn deur geweest, die hij eveneens niet had besteld. Op 20 juni 2017 werden ook de ex- vrouw en dochter van [benadeelde 3] , via een aan zijn ex-vrouw [betrokkene 2] gericht e-mailbericht, uitgescholden en bedreigd (“He grote kankerhoer, met je vuile travestiete kankerhomo van een zoon, die niets waard is. Ik kom je nog wel halen. Ik steek ‘ [betrokkene 3] ’ in zijn kanker nek. Kijk maar om je schouder, kankerhoer”24.), van welke scheldpartijen en bedreiging [benadeelde 3] kennis heeft genomen.
3.22.
De aangever [benadeelde 2]
3.23.
De aangever [benadeelde 2] is – naar aanleiding van een advertentie over een lening – op 12 mei 2017 gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek is afgesproken dat de verdachte ter verificatie een bedrag van € 0,01 zou overmaken op het doorgegeven bankrekeningnummer. Op 30 mei 2017 werd [benadeelde 2] vervolgens weer gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek werd aangegeven dat er op naam van [benadeelde 2] een bankrekening was geopend, met welke bankrekening een tweetal leningen zou zijn afgesloten. Op diezelfde dag is vervolgens een drietal pizzabezorgers niet door [benadeelde 2] geplaatste bestellingen bij zijn woning komen afleveren, is een viertal niet door hem bestelde taxi's bij zijn woning verschenen en is er tot slot een niet door hem bestelde glas- en slotenmaker bij zijn woning verschenen. [benadeelde 2] verklaart in zijn voor het bewijs gebruikte schriftelijke slachtofferverklaring dat de pesterijen veel impact op hem hebben gehad. Een lange tijd voelde hij zich niet prettig in zijn eigen huis. Continu ging door hem heen: “wat zal er nu weer aan mijn deur komen?”. Verder verklaart hij: “Nog steeds ondervind ik nare gevolgen ervan. Omdat ik niet weet wie mij dit aangedaan heeft, weet ik niet waar degene nog meer toe in staat is. Hoe ver kunnen ze gaan? Dat is een beangstigend gevoel. De belaging heeft voor mij een vervelende nasleep.”
3.24.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat de pleegperioden extreem kort zijn, waardoor de compensatie in andere factoren zeer groot zal moeten zijn, welke compensatie niet kan worden gevonden in de handelwijze van de verdachte en de medeverdachte. Daartoe is aangevoerd dat het aantal contacten per aangever in de onderhavige zaak hoger ligt dan in het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533, NJ 2014/182 en dat de inhoud van de telefoontjes en e-mails dreigender is dan in die zaak, maar dat daar tegenover staat dat de verdachte noch de medeverdachte nabij de woningen van de aangevers is geweest. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat de overweging van de rechtbank inhoudende dat de anonimiteit van de verdachte en Van Hees in combinatie met de mededeling dat zij over de persoonlijke gegevens van de aangevers beschikten de angst heeft gecreëerd dat de belaging onbeperkt voort kon duren, welke omstandigheid de rechtbank heeft meegewogen in het oordeel of er sprake was van een stelselmatige inbreuk, onvoldoende compensatie biedt voor de zeer korte duur omdat het lastigvallen feitelijk maar één dag heeft geduurd en omdat de aangevers met iedere dag die verstreek de bevestiging kregen dat het éénmalig was.
3.25.
Gelet op hetgeen onder 3.14 is opgemerkt, heeft het hof voor zijn beoordeling of telkens sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers het juiste toetsingskader gehanteerd, waarbij het hof de duur, aard, de intensiteit en de indringendheid van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze gedragingen plaatsvonden en de gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn medepleger op het persoonlijk leven van de aangevers in aanmerking heeft genomen. Van een onjuiste rechtsopvatting getuigt zijn oordeel niet, anders dan de steller van het middel meent. In zoverre faalt het middel.
3.26.
Daarmee resteert de klacht dat het hof zijn oordeel dat de verdachte “stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer” van betreffende aangevers, ontoereikend en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. Daarbij merk ik het volgende op. Vastgesteld kan worden dat de duur van de gedragingen, gelet op hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt (twee maal één dag en één maal twee uur), van welke duur het hof ook is uitgegaan blijkens zijn bewijsoverweging, zeer beperkt is gebleven. Daar staat tegenover dat de frequentie van de bewezenverklaarde gedragingen – binnen die korte periode – telkens vrij hoog was. De aard van de bewezenverklaarde gedragingen is grotendeels weinig confronterend geweest. Het in een korte tijd meermalen laten bezorgen van op naam van het slachtoffer besteld voedsel en het laten komen van op naam van het slachtoffer bestelde taxi’s respectievelijk een glaszetter geeft overlast en is heel frustrerend, maar is “van een heel ander kaliber dan vóór iemands woning posten, zodat de belaagde de belager constant ziet, of hem tegen het lijf loopt bij het verlaten van de woning”.25.Confronterend en indringend was wel het bewezenverklaarde opbellen van [benadeelde 3] en het uit de bewijsmiddelen blijkende opbellen en e-mailen van [benadeelde 1] en het e-mailen van [betrokkene 2] , de ex-vrouw van [benadeelde 3] . Het hof heeft bij zijn oordeel dat de gedragingen als “belaging” kunnen worden aangemerkt een grote rol toegekend aan deze niet afzonderlijk bewezenverklaarde bedreigingen van de slachtoffers [benadeelde 3] en [benadeelde 1] , welke bedreigingen het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft aangemerkt als “omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden”. Daartoe heeft het hof overwogen “dat het handelen van de verdachte en de medeverdachte de levens van de slachtoffers langere tijd hebben beperkt dan de voormelde één à twee dagen. Zo is ten aanzien van alle slachtoffers sprake van ernstige bedreigingen gericht aan henzelf en/of hun kind(eren). Dit heeft bij deze slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeggebracht die langere tijd hebben geduurd. De dochter van [benadeelde 3] is met de dood bedreigd. Het slachtoffer [benadeelde 2] heeft zich langere tijd onveilig gevoeld in zijn eigen woning en was bevreesd voor het weer (moeten) openen van de deur voor niet door hem geplaatste bestellingen. Het slachtoffer [benadeelde 1] was ook nadien nog bevreesd om wederom te worden lastig gevallen en haar kinderen durfden bovendien niet meer naar school te gaan.” Voorts heeft het hof bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat alle aangevers “niet wisten met wie zij te maken hadden, dat zij geen idee hadden hoe lang deze voormelde handelingen door zouden gaan en hoe serieus zij deze handelingen en de bedreigingen moesten nemen”. Hoewel deze bedreigingen en de anonimiteit van de verdachte en zijn medepleger derhalve angst hebben veroorzaakt bij de slachtoffers, is – anders dan in de aan HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625, NJ 2013/393 m.nt. Reijntjes ten grondslag liggende uitzonderlijke casus – in de onderhavige zaak mijns inziens geen sprake van een zodanige ontwrichting van het leven en aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de aangevers26.dat daarmee de zeer beperkte duur van de bewezenverklaarde gedragingen (mede) gecompenseerd zou kunnen worden en de gedragingen als “stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer” kunnen worden aangemerkt. Ik meen met andere woorden dat de door het hof in aanmerking genomen factoren onvoldoende compensatie bieden voor de zeer korte duur waarbinnen het bewezenverklaarde feit is gepleegd. Het beeld dat per aangever uit het bestreden arrest naar voren komt wijst telkens niet zozeer op handelen als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr. Dat de onveiligheidsgevoelens ook ná de gedragingen voortduurden en de gedragingen op het leven van de aangevers een enorme impact hebben gehad, maakt dit niet anders. De bewezenverklaarde gedragingen zijn, gelet op de bewijsvoering van het hof, eerder te beschouwen als zeer nare incidentele pesterijen, geïsoleerde intimidatie of als bedreiging zonder patroon. Deze kwalificaties moeten – zoals ook onder 3.8 is vooropgesteld – worden onderscheiden van belaging in de zin van art. 285b, eerste lid, Sr.
3.27.
Het middel, dat onder meer klaagt dat het oordeel van het hof dat sprake is van ‘stelselmatige’ inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ontoereikend is gemotiveerd, is in zoverre terecht voorgesteld. Nu de aard en de ernst van hetgeen overigens is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd wordt aangetast wanneer de belagingen van de aangevers [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] worden weggelaten uit de bewezenverklaring, heeft de verdachte belang bij cassatie. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand zal kunnen blijven.
3.28.
Ten overvloede merk ik over de in randnummer 3.1 onder (ii) aangemerkte klacht nog wel het volgende op. Blijkens de toelichting wordt door de steller van het middel in het bijzonder geklaagd dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte “opzettelijk” inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [benadeelde 4] met het “oogmerk” haar te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, mede gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte daarover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ontoereikend is gemotiveerd.
3.29.
Het hof heeft ten laste van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van de onderhavige klacht van belang, bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] en [benadeelde 4] […], door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
[…]
met het oogmerk die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] […] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
3.30.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:27.
“II Aangeefster [benadeelde 4]
4. Aangeefster [benadeelde 4] is de partner van aangever [benadeelde 5] . Aangever [benadeelde 5] is bewust lastiggevallen. De rechtbank heeft overwogen dat de belaging zich heeft gericht op het huisadres van [benadeelde 5] door daar maaltijdbezorgers, een escortbureau en een uitvaartonderneming naar toe te sturen. Daarnaast is er naar het huisadres gebeld. Door aldus te handelen kan in de optiek van de rechtbank de conclusie niet anders zijn dan dat het opzet en het oogmerk mede gericht is geweest op eenieder die op het adres woonde dat het object was van de belaging (p. 2 vonnis).
5. De verdediging meent dat hiermee de reikwijdte van art. 285b Sr te zeer wordt opgerekt.
6. De strafbaarstelling van art. 285b leest: [...] opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen [...]
7. Art. 285b Sr beoogt de persoonlijke levenssfeer van 'die ander’ te beschermen, niet die van een object of de bewoners/gebruikers van het object. Daarnaast meent de verdediging dat je tenminste moet weten dat die ander bestaat en geraakt wordt door de handelingen die je (jegens een ander) verricht om te kunnen bewijzen dat je dat hebt gedaan met het oogmerk, de zwaarste vorm van opzet, die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, etc. Nu dat niet kan worden vastgesteld, dient appellant te worden vrijgesproken van belaging van [benadeelde 4] .”
3.31.
Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich - overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de aangevers [benadeelde 4] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] geen sprake is van een strafrechtelijke belaging. Hiertoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat ten aanzien van aangeefster [benadeelde 4] niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met het vereiste opzet en oogmerk heeft gehandeld. […]
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[…]
Aangeefster [benadeelde 4]
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte en de medeverdachte op het adres [a-straat 1] te [plaats] vele valse bestellingen hebben laten bezorgen en voorts dat door hen meerdere malen naar het vaste telefoonnummer van die woning is gebeld, waarbij bedreigingen zijn geuit. Het voormelde adres betreft zowel het woonadres van aangeefster [benadeelde 4] als dat van haar partner – en tevens aangever – [benadeelde 5] .
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte blijkt dat de objecten van de belaging door de verdachte en/of de medeverdachte volstrekt willekeurig – via bijvoorbeeld een zoekslag op internet – werden uitgekozen. Dat ook aangeefster [benadeelde 4] geheel willekeurig slachtoffer is geworden, blijkt naar het oordeel van het hof uit het gegeven dat de verdachte en/of de medeverdachte via een online advertentie van het schildersbedrijf van de partner van [benadeelde 4] bij het huisadres van [benadeelde 4] en [benadeelde 5] zijn uitgekomen.
Door op deze volstrekt willekeurige wijze de op het voormelde adres gelegen woning tot object van de belaging te maken is – naar het oordeel van het hof – het opzet en het oogmerk van de verdachte gericht geweest op een ieder die op het voormelde adres woonde. Dat het voornamelijk aangever [benadeelde 5] is geweest die de telefoon heeft opgenomen, doet hieraan niets af.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht de belaging van [benadeelde 4] wettig en overtuigend bewezen.”
3.32.
In het cassatiemiddel wordt betoogd dat uit de wetsgeschiedenis van art. 285b Sr kan worden afgeleid dat een zekere gerichtheid moet bestaan ten aanzien van de persoon tegen wie de gedragingen zich richten. Ik begrijp het middel zo dat het klaagt (a) dat het hof in zijn verwerping van het verweer is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent deze gerichtheid en voorts (b) dat uit de gebezigde bewijsmiddelen deze gerichtheid ten aanzien van [benadeelde 4] niet blijkt, waardoor het bewezenverklaarde “opzettelijk” inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 4] met het “oogmerk” om haar te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, ontoereikend is gemotiveerd. Ten aanzien van de bewijsklacht wordt aangevoerd dat uit de stukken van het geding blijkt dat de verdachte niet wist wie er nog meer – behalve [benadeelde 5] – op diens woonadres woonachtig waren en dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van [benadeelde 4] .
3.33.
Ik bespreek allereerst klacht (a).
3.34.
Ik begrijp de nadere bewijsoverweging van het hof zo, dat het hof bij zijn oordeel dat het tenlastegelegde opzet en oogmerk tot belaging van [benadeelde 4] kan worden bewezen, is uitgegaan van de rechtsopvatting dat het in art. 285b, eerste lid, Sr bedoelde opzet en oogmerk in algemene zin gericht kan zijn op de zich in een specifieke woning bevindende bewoners, zonder dat de dader precies hoeft te weten wie deze bewoners zijn. Het middel roept de vraag op of deze rechtsopvatting juist is.
3.35.
De steller van het middel doet onder meer een beroep op de conclusie van mijn oud-ambtgenoot Knigge vóór HR 7 februari 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU5787. In deze conclusie bepleit Knigge dat en waarom belaging niet ‘ongericht’ kan plaatsvinden en dat kenmerkend voor het gedrag van de belager is dat de persoon van het slachtoffer er toe doet. Een kenmerk van het gedrag van een belager is volgens hem “de exclusieve gerichtheid van het gedrag op de persoon van het slachtoffer”. Knigge merkt dit kenmerk aan als “impliciet bestanddeel” van art. 285b, eerste lid Sr.
3.36.
Het arrest dat volgde op de conclusie van Knigge is HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107 m.nt. Mevis. Het hof had onder meer bewezenverklaard dat de verdachte zijn directe buren – [...] en haar gezinsleden – had belaagd door, naar aanleiding van het met schoenen op de trap lopen en het doortrekken in de wc in de woning van die [...] , verschillende gedragingen te verrichten (onder andere het meerdere malen per dag tegen een tussenmuur bonken, het meerdere malen per dag [...] en haar gezinsleden toeroepen dat zij zachter op de trap moeten lopen en de wc niet meer mogen doortrekken, het gooien van stenen in de tuin van [...] , etc.). De Hoge Raad oordeelde dat, anders dan het middel kennelijk bedoelde te betogen, de omstandigheid dat de verdachte en de slachtoffers buren waren, niet aan het aannemen van belaging in de weg staat, dat beslissend is of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk, waarbij het er om gaat of het lastigvallen van een ander (cursivering DP) een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. De Hoge Raad oordeelde dat het hof, door te oordelen dat de gedragingen van de verdachte belaging van [...] en haar gezinsleden opleveren, geen blijk had geven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip belaging. De Hoge Raad deed het middel voor het overige af met art. 81, eerste lid, RO. Met mijn ambtgenoot Keulen leid ik uit dit arrest af dat ook situatief bepaalde belaging naar het oordeel van De Hoge Raad onder art. 285b, eerste lid, Sr valt28.en dat de door Knigge bepleite “exclusieve gerichtheid van het gedrag op de persoon van het slachtoffer” volgens de Hoge Raad niet is vereist. Dat wil niet zeggen dat de belaging “ongericht” kan zijn. De Memorie van Antwoord bij het voorstel van wet tot strafbaarstelling van belaging houdt daaromtrent het volgende in29.:
“Met de leden van de CDA-fractie zijn de initiatiefnemers van mening dat het niet goed denkbaar is dat 'ongericht' belaagd kan worden, omdat er inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander gemaakt moet worden en wel opzettelijk, wederrechtelijk en stelselmatig. Een bedelaar op straat kan lastig zijn, maar voldoet niet aan deze vereisten, net zo min als een huis-aan-huisverkoper of een vertegenwoordiger van een bepaalde sekte.
Ik meen echter dat de voorgaande wetgeschiedenis ruimte laat voor het standpunt dat het in art. 285b, eerste lid, Sr bedoelde “opzet” en “oogmerk” gericht kan zijn op de (of alle) in een specifieke woning wonende personen, zonder dat de belager precies hoeft te weten wie deze bewoners zijn.
3.37.
Ook Mevis lijkt dit standpunt te huldigen in zijn noot in de NJ onder het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2006:
“Al kan een directe handeling in het geheel van belagen ook op een derde zijn gericht, van betekenis is toch dat die handeling in het teken staat van het gericht lastig vallen van een bepaalde persoon of kleine kring van bepaalde personen (een gezin). Daarin verschilt het delict met overlast geven in het algemeen; het moet gaan om een doelgerichte inbreuk (van een zekere indringendheid) op de persoonlijke levenssfeer van een bepaald persoon of bepaalde groep personen die daartoe, als object van zijn handelen, door de belager is geselecteerd. […] Dat daarbij sprake kan zijn van gerichtheid op ‘de buren’ (in de zin van: ongeacht wie er naast de verdachte wonen) doet er dan niet aan af dat aan de eis van gerichtheid op degene die er dan op enig moment (gedurende de stelselmatige inbreuk) naast de verdachte wonen, voldaan is.
3.38.
Gelet op het voorgaande, faalt de tweede deelklacht van het middel voor zover die inhoudt dat het hof in zijn verwerping van het verweer is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de gerichtheid van de belaging.
3.39.
Ik bespreek nu klacht (b).
3.40.
Uit de bewijsvoering blijkt onder meer het volgende. Blijkens de als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring van de verdachte heeft hij verklaard: “Via een online schildersadvertentie zijn wij uitgekomen bij de aangevers [benadeelde 5] en [benadeelde 4] .” Blijkens de als bewijsmiddel 10 gebezigde verklaring van [benadeelde 4] werden zowel zij als haar partner [benadeelde 5] telefonisch lastig gevallen door de verdachte en zijn medepleger. Zij verklaart: “Deze personen belden met regelmaat en zij scholden ons dan uit. […] De personen aan de telefoon wisten allerlei dingen over ons gezin te vertellen. Dat maakte het heel erg persoonlijk.” Als bewijsmiddel 3 heeft het hof een verklaring van [benadeelde 5] gebezigd, welke verklaring onder meer inhoudt dat hij op een dag werd gebeld door een onbekend nummer en dat een man tegen hem begon te schelden en tegen hem zei: “Ik kom met 10 man naar jouw woning toe” en dat die middag (en tevens op andere dagen) diverse bedrijven bij de woning van die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] aanbelden met de mededeling dat ze door [benadeelde 5] en [benadeelde 4] zouden zijn gebeld om op hun adres goederen af te leveren.
3.41.
Reeds uit de voorgaande niet-limitatieve greep uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het opzet had om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de woning waarin [benadeelde 5] en [benadeelde 4] woonachtig waren en dat hij het oogmerk had om die bewoners te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen. Daarmee heeft het hof het bewezenverklaarde “opzettelijk” inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 4] met het “oogmerk” om haar te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen de raadsman van de verdachte daarover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. De tweede deelklacht van het middel faalt ook in zoverre.
3.42.
Het middel slaagt ten dele, hetgeen meebrengt dat de bestreden uitspraak niet in stand zal kunnen blijven en het tweede middel geen bespreking behoeft. Indien de Hoge Raad van oordeel is dat het eerste middel in zijn geheel dient te falen, zou ik graag in de gelegenheid worden gesteld om aanvullend te concluderen ten aanzien van het tweede cassatiemiddel.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2021
[benadeelde 1] 30 mei 2017, p. 140-142. [benadeelde 3] 20/21 juni 2017, p. 326/327. [benadeelde 2] 30 mei 2017, p. 151/152.
Van der Meij, in: T&C Strafrecht, art. 285b, aant. 7e.
ECLI:NL:HR2013:BZ3625.
Vgl. onder meer HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394 m.nt. Reijntjes en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1949, NJ 2018/427.
Vgl. AG Jörg in zijn conclusie van 21 december 2010, ECLI:NL:PHR:2011:BP0096 onder 17. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt van 4 maart 2014, ECLI:NL:PHR:2014:841 onder 7, waar hij verwijst naar de conclusies van onze ambtgenoten Hofstee van 15 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BZ3626 respectievelijk Harteveld van 17 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2554.
HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3495.
Conclusie van 22 november 2005, ECLI:NL:PHR:2006:AU7081 (niet gepubliceerd) onder 8.
Aldus AG Jörg in zijn conclusie van 21 december 2010, ECLI:NL:PHR:2011:BP0096 onder 16.
Zie Kamerstukken I 1999/00, 25 768, nr. 67a, p. 8: “De initiatiefnemers verwachten dat de rechter aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden in een zaak het bestanddeel ‘stelselmatig’ nader zal inkleuren, waardoor in de rechtspraktijk een zekere afbakening zal gaan plaatsvinden.”
Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 2, 8 en 17.
Vgl. bijvoorbeeld HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1882, NJ 2019/252 m.nt. Kooijmans, HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:667, NJ 2018/311 m.nt. Kooijmans en HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6702, NJ 2012/461 m.nt. Mevis.
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 2.
Zie de als bewijsmiddel 17 gebezigde verklaring van de aangeefster.
Zie het als bewijsmiddel 19 gebezigd proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een geluidsfragment van een opgenomen telefoongesprek tussen de aangeefster en de verdachte en zijn medepleger.
Zie de als bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring van de aangever [benadeelde 3] .
Zie de als bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring van de aangever [benadeelde 3] .
Zie de als bewijsmiddel 22 opgenomen proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van de aangeefster [betrokkene 2] .
Vgl. AG Jörg in zijn conclusie van 21 december 2010, ECLI:NL:PHR:2011:BP0096.
Ik realiseer mij dat, zoals eerder in deze conclusie vooropgesteld, “het effect van de gedragingen op het slachtoffer aan objectieve maatstaven wordt getoetst, wil er sprake zijn van belaging”.
Met overname van de opmaak zoals in het origineel.
Zie mijn ambtgenoot Keulen in zijn conclusie van 23 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:656 onder 16 (bij de publicatie van zijn conclusie zijn als gevolg van een technische fout drie alinea’s aangeduid met nummer 14, ik doel op het laatste nummer 14, dat feitelijk nummer 16 is). Keulen verwijst daarbij naar HR 30 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW0476, NJ 2006/319, waarin de verdachte één dag lang tientallen keren naar een woningstichting belde en telkens de medewerkers die hij aan de lijn kreeg, beledigde en uitschold, en naar M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007, p. 152.
Kamerstukken I, 1999/00, 25 768, nr. 67a, p. 5 en 6.