Dit laatste omdat het desbetreffende beslag in verband staat met de door de Rechtbank gegeven deelvrijspraak ter zake waarvan verzoeker en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zijn verklaard in het hoger beroep.
HR, 15-03-2016, nr. 14/03679
ECLI:NL:HR:2016:399, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
14/03679
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:399, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:92, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:92, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:399, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑04‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/432 met annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen
SR-Updates.nl 2016-0133
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht m.b.t. bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen in de panden, X, Y en Z, feit 3. Tot cassatie behoeft dit niet te leiden, nu de aard de ernst van het bewezenverklaarde feit, gezien de omvang van de overige in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheden verdovende middelen, ook na weglating van dit onderdeel niet wordt aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/03679
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2014, nummer 21/000025-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het onder 3 bewezenverklaarde "medeplegen" van het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden hasjiesj onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 november 2012 te Utrecht en/of Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- (in een pand gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 276 gram hasjiesj en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 1] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 9,2 kilo hasjiesj en 8,6 kilo hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 2] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 88 gram hasjiesj en 62 gram hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 3] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 8,9 kilo hasjiesj en 2,8 kilo hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 4] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 330 gram hasjiesj en 17,4 kilo hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [c-straat 1] te Breda) een hoeveelheid van ongeveer 96 kilo hasjiesj,
zijnde hasjiesj en hennep, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"40. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 3097):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [c-straat 1] te Breda. Voorafgaand aan de doorzoeking heeft de hulpofficier van justitie de cautie gegeven aan de aanwezige verdachte [betrokkene 1] . De genoemde verdachte deelde mee dat hij ongeveer 2000 euro en drugs in zijn slaapkamer had liggen. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage inbeslaggenomen goederen.
41. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende:
Omschrijving goederen:
- Plak hasjiesj 112 gram
- Blokken hasj 96,12 kg totaal
- Plakken hasj 554 gram totaal
42. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4901):
Op woensdag 28 en donderdag 29 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 3] , hoofdagent van Politie Utrecht. Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres[c-straat 1] , te Breda.
Verdachte: [betrokkene 1]
De aangeboden partij bestond uit:
Goednummers: 774957, 774963, 774966, 774996, 774985, 774990 en 774991. De bruine brokken en plakken samengeperste substantie werden door mij herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij representatieve monsters genomen die werden gewaarmerkt zoals in de sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden getest, waarbij gebruik werd gemaakt van de Cannabis test van het merk M.M.C. International B.V.. De testen gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
Zaakdossier Q
43. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4] , brigadier van politie, gesloten op 29 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 3182):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in object [a-straat 1] te Utrecht. De bewoner van perceel [a-straat 1] te Utrecht, [verdachte] , was op het moment van het betreden van de woning niet aanwezig. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage lijst met inbeslaggenomen goederen.
44. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 3185): Omschrijving goederen:
- Blok hasj bruto 193,93 gram
- 8 brokjes hasj netto 43,27 gram
- Zakje hasj = bruto 2.72 gram
- wiet 2x bolletje hasj bruto 19,80 gram
- Bruto 7.14 gram wiet
- Netto 16,73 gram brokjes hasj
- 3 brokjes netto 2,06 gram hasj
- Bolletje bruine substantie - netto 0,66 gram bolletje hasj
45. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 5] , beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten op 7 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4825):
Op woensdag 4 december 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 3] , hoofdagent van Politie Utrecht.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [a-straat 1] te Utrecht.
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
- 9.86 gram (bruto) gedroogde plantendelen;
- 276,45 (bruto) bruine, samengeperste substantie.
De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, werden door ons herkend als materiaal van het geslacht cannabis, beter bekend als hennep. De bruine, samengeperste substantie werd door ons herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door ons steekproefsgewijs een monster genomen. Deze monsters werden ieder getest met de Cannabisset van het merk M.M.C. International B.V.
De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Zaakdossier V
46. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] , rechercheur van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 9885):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in object [b-straat 1] te Utrecht. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage lijst met inbeslaggenomen goederen.
47. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 9888): Omschrijving goederen:
hennep 26 gram (bruto)
hennep 30 gram (bruto)
hennep 26 gram (bruto) wiet
hennep 34 gram (bruto)
hennep 26 gram (bruto) wiet
blokje hasj 46 gram (bruto)
blok hasj 66 gram bruto
blok hasj 52 gram (bruto)
hennep 122 gram (bruto)
hennep 120 gram (bruto)
hennep 76 gram (bruto)
hennep 42 gram (bruto)
hennep 62 gram (bruto)
hasj 68 gram (bruto)
hasj 68 gram (bruto)
36 gram joints, 14 stuks
42 gram joints, 19 stuks
34 gram joints, 14 stuks
46 gram joints
gedroogde henneptoppen 18 gram (bruto)
brokjes hasj 18 gram (bruto)
plasticzak met henneptoppen 70 gram (bruto)
grote zak hennep 70 gram (bruto)
zakje hennep 40 gram (bruto)
zakje hennep 94 gram (bruto)
blok hasj 106 gram (bruto)
blokje hasj 50 gram (bruto)
zakjes hasj 102 gram (bruto)
hennep 96 gram (bruto)
hennep 34 gram (bruto)
37 joints 212 gram (bruto)
68 gram (bruto) 30 stuks voorgedraaide joints
62 gram (bruto) 30 stuks voorgedraaide joints
58 gram (bruto) 30 stuks voorgedraaide joints
242 gram (bruto) onbekend aantal voorgedraaide joints
tas met hennep 1620 gram (bruto)
hennep 140 g (bruto)
hennep 100 gram (bruto)
hasj 440 gram (bruto)
hennep 40 gram (bruto)
hasj 2760 gram (bruto)
hennep 490 gram (bruto)
hennep 514 gram (bruto)
hennep 594 gram (bruto)
hennep 800 gram (bruto)
hennep 346 gram (bruto)
hennep 682 gram (bruto)
hennep 680 gram (bruto)
hennep 780 gram (bruto)
hennep 620 gram (bruto)
hennep 220 gram (bruto)
hennep 5240 gram (bruto)
hennep 18 gram (bruto) en hasj 90 gram (bruto)
gedroogde henneptoppen 140 gram (bruto)
230 gram (bruto) joints, ca. 165 stuks
48. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten op 13 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4701):
Op woensdag 28 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 7] , brigadier van politie Utrecht.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [b-straat 1] te Utrecht.
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
- 9658 gram (bruto) gedroogde bloemtoppen;
- 9106 gram (bruto) bruine, samengeperste substantie.
- 1030 gram (bruto) joints (ca. 735 stuks).
De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, werd door mij herkend als materiaal van het geslacht cannabis, beter bekend als hennep. De bruine, samengeperste substantie werd door mij herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door ons steekproefsgewijs een monster genomen. Deze monsters werden ieder getest met de Cannabisset van het merk M.M.C. International B.V.
De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Zaakdossier T
49. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] , rechercheur van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 9993):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in object [b-straat 2] te Utrecht. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage lijst met inbeslaggenomen goederen.
50. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 9996): Omschrijving goederen:
Hennep 38 gram (bruto)
Hasj 18 gram (bruto)
Hennep 12 gram (bruto)
Hasj 4 gram (bruto)
4 brokjes hasj (30 gram bruto)
Hasj 36 gram (bruto)
Hennep 12 gram (bruto)
51. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten op 7 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4727):
Op woensdag 28 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld, in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 7] , brigadier van politie Utrecht.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [b-straat 2] te Utrecht.
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
- Bruto 88 gram in diverse verpakkingen brokjes hasj;
- Totaal bruto 62 gram verpakkingen van wiet.
52. Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] , inspecteur van politie, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ongenummerd):
In de woning [b-straat 2] werd in totaal een bruto hoeveelheid van 88 gram hasj en 62 gram henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen. De aangetroffen stukken hasj en henneptoppen zijn wel bruto gewogen. Door de medewerker van de forensische opsporing die de verdovende middelen heeft gewogen werden de middelen als respectievelijk hasj en henneptoppen/weed herkend.
Op basis van mijn jarenlange ervaring met de verschillende vormen van verdovende middelen, kan ik, verbalisant, vaststellen dat de aangetroffen stukken hasj en henneptoppen qua aard en samenstelling overduidelijk verdovende middelen betroffen als genoemd op lijst II behorend bij artikel 3 van de Opiumwet.
Zaakdossier X
53. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] , rechercheur van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 10029):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in object [b-straat 3] te Utrecht. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage lijst met inbeslaggenomen goederen.
54. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover Onder meer inhoudende (blz. 10033):
AH tas met blokken hasj 2082 G (bruto) en 20 G (bruto) wiet
plastic zak vishandel met henneptoppen 122 gram (bruto)
diverse gebruikershoeveelheden zakjes en bescheiden 26 G (bruto) wiet en
78 G (bruto) hasj
hasj 2524 gram (bruto)
hasj 288 gram (bruto)
ton met hasj, 2354 gram (bruto)
zilveren zak met weed 1520 gram (bruto)
zeeman tas hasj 444 gram (bruto)
1160 gram (bruto) wiet en 1162 gram (bruto) hasj
55. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten op 11 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4773):
Op woensdag 28 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 7] , brigadier van politie Utrecht.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [b-straat 3] te Utrecht.
Verdachte: [medeverdachte 1]
De aangeboden partij bestond uit:
2848 gram (bruto) gedroogde bloemtoppen;
8932 gram (bruto) bruine, samengeperste substantie.
De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, werd door mij herkend als materiaal van het geslacht cannabis, beter bekend als hennep. De bruine, samengeperste substantie werd door mij herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep.
Zaakdossier W
56. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] , rechercheur van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 10014):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in object [b-straat 4] te Utrecht. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage lijst met inbeslaggenomen goederen.
57. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 10016):
WITTE DOOS MET BLOK 102 GRAM (NETTO) PLAK HASJ
AH tas met stickies; 498 GRAM JOINTS (CA 355 STK)
gebloemde tas vol wiet; 4980 GRAM (BRUTO) WIET
blok hasj: 104 GRAM (BRUTO)
doos bruin met henneptoppen; 2064 GRAM (BRUTO) WIET
tas Bart Smit met hasjblokjes: 124 GRAM (BRUTO)
bruine doos vol hennep TOTAAL SAMEN 5980 GRAM (BRUTO)
2 plastic bakken wiet en plastic filmclub met als inhoud: 4408 GRAM (BRUTO) WIET
2 plastic tassen voorgedraaide stickies; 1144 GRAM JOINTS (CA 816 STUKS)
58. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten op 11 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4786):
Op woensdag 28 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 7] , brigadier van politie Utrecht.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [b-straat 4] te Utrecht.
Verdachte: [medeverdachte 1]
De aangeboden partij bestond uit:
17432 gram (bruto) gedroogde bloemtoppen;
330 gram (bruto) bruine, samengeperste substantie1642 gram (bruto) joints.
De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, werd door mij herkend als materiaal van het geslacht cannabis, beter bekend als hennep. De bruine, samengeperste substantie werd door mij herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep.
Enkele monsters werden getest met de Cannabisset van het merk M.M.C. International B V. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet."
3.2.3.
Het Hof heeft een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 en feit 3 voorts betoogd dat - kort gezegd - van medeplegen geen sprake kan zijn gelet op verdachtes langdurige verblijf in Marokko in de tenlastegelegde pleegperiode en zijn weinig prominente en actieve rol in het geheel.
Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij eigenaar van de coffeeshop ' [A] ' was en bepaalde wat er in de coffeeshop gebeurde. Wanneer hij in Nederland was, was hij ook aanwezig in de coffeeshop. Wanneer hij in Marokko verbleef, hield [betrokkene 2] voor hem een oogje in het zeil. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meerdere telefonische contacten zijn geweest waarbij verdachte opdrachten geeft met betrekking tot de handel in hasj. Ook terwijl verdachte in Marokko verbleef, was er telefonisch contact tussen verdachte en [betrokkene 2] waarbij de coffeeshop en de drugshandel ook anders dan louter informatief besproken werden.
Een en ander maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende personen en verdachte, dat verdachte als medepleger van het tenlastegelegde feit kan worden aangemerkt. Dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit (grotendeels) in Marokko verbleef doet aan het vorenstaande niet af. Gelet op de organiserende en bepalende rol van verdachte hoeft het niet lijfelijk aanwezig zijn niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring voor het medeplegen van deze misdrijven.
Het hof verwerpt het verweer.
Verder overweegt het hof dat de handelingen van verdachte terwijl hij in Marokko verbleef, zoals het bellen met [betrokkene 2] , hun uitwerkingen hadden in Nederland, zodat bewezen kan worden dat de feiten in Nederland zijn gepleegd."
3.3.
Uit de inhoud van de door het Hof gehanteerde bewijsvoering met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde concrete hoeveelheden hasjiesj of hennep telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in de panden gelegen aan de [b-straat 2] , [3] en [4] te Utrecht. Tot cassatie behoeft dit niet te leiden, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, gezien de omvang van de overige in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheden hasjiesj en hennep, ook na weglating van deze onderdelen niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft.
3.4.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht m.b.t. bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen in de panden, X, Y en Z, feit 3. Tot cassatie behoeft dit niet te leiden, nu de aard de ernst van het bewezenverklaarde feit, gezien de omvang van de overige in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheden verdovende middelen, ook na weglating van dit onderdeel niet wordt aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/03679 Zitting: 5 januari 2016 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 14 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (i) niet-ontvankelijk verklaard (evenals het Openbaar Ministerie) voor zover het betreft de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde met betrekking tot een vuurwapen en munitie, (ii) partieel vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft het witwassen van geld, (iii) vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde en (iv) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden wegens 1. “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en – met betrekking tot een stroomstootwapen - 4. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II”. Voorts is met betrekking tot feit 1 een totaalbedrag van € 587.363,98 verbeurdverklaard, de onttrekking aan het verkeer bevolen van een stroomstootwapen en de bewaring gelast van een vuurwapen en patronen.1.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/03679, 14/03815, 14/03911, 14/03912, 14/04141, 14/04142 en 14/04145. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Blijkens de bewijsvoering van het Hof draait het in deze zaak in het kort om het volgende. Verzoeker is eigenaar/beheerder van de coffeeshop [A] . [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] is daar beheerder, terwijl de broers, tevens medeverdachten, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] leidinggevenden c.q. baliemedewerkers zijn. Medeverdachte [medeverdachte 6] wordt gezien als afnemer van grote hoeveelheden hasjiesj.
5. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het ten aanzien van feit 2 gevoerde verweer inhoudende dat de verklaringen van de niet door de verdediging bevraagde en overleden getuige [betrokkene 2] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen en dat met name ’s Hofs oordeel dat voldoende steunbewijs aanwezig is, onbegrijpelijk is. Als ik de toelichting op het middel goed begrijp, wordt daarbij enkel de overweging van het Hof betwist dat de verklaring van [betrokkene 4] en de vondst van een grote hoeveelheid hasjiesj tijdens een doorzoeking in de woning van [betrokkene 1] als ondersteunend bewijs kunnen dienen voor de verklaringen van [betrokkene 2] .
6. Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk heeft verkocht grote hoeveelheden hasjiesj, in elk geval van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
7. De bewezenverklaring van onder meer dit feit steunt op de bewijsmiddelen 1 tot en met 39, zoals weergegeven in de aanvulling op het arrest.
8. Het Hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Vidgen-verweer
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat - kort gezegd - de bewezenverklaring van dit feit ‘solely and decisively’ is gebaseerd op de verklaringen van [betrokkene 2] . Nu deze getuige is overleden en niet meer kan worden gehoord en van compenserende waarborgen geen sprake is, dient zijn verklaring van bewijs te worden uitgesloten en moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof steunt de bewezenverklaring niet slechts op de verklaringen van [betrokkene 2] , maar wordt de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 bevestigd door ander bewijsmateriaal. Niet alleen hebben afgeluisterde telefoongesprekken, observaties door de politie en de ontdekking van hasj bij medeverdachte Hollands steunbewijs opgeleverd, er zijn ook anderen dan [betrokkene 2] die belastend verklaren (bijvoorbeeld [betrokkene 4] die heeft verklaard dat met ‘het T-shirt van Zara’ hasj wordt bedoeld) en werd er bij de doorzoeking bij medeverdachte [betrokkene 1] een grote hoeveelheid hasj aangetroffen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Het hof verwerpt het verweer.”
9. Anders dan de steller van het middel wil, kan het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4] (bewijsmiddel 12) wel degelijk worden aangemerkt als ondersteunend bewijs voor feit 2. [betrokkene 4] heeft blijkens dat bewijsmiddel immers verklaard dat hij ook wel “snor” wordt genoemd en dat met het t-shirt van Zara hasj wordt bedoeld, aanduidingen die blijkens de bewijsmiddelen regelmatig in gesprekken tussen de verdachten worden gebruikt, met name ook door verzoeker (bewijsmiddelen 9, 11, 13 en 29). Zo laat verzoeker op 19 juli 2012 in een afgeluisterd telefoongesprek met NNman 8126 aan deze weten dat hij net “een” (AG: Zara) aan “die snor” heeft gegeven en belt hij even later uit naar [betrokkene 5] met de mededeling dat “die snor” zo een plak komt brengen en dat [betrokkene 5] die aan [betrokkene 6] moet geven. Voorts wordt over de t-shirts van Zara ook op 19 september 2012 gesproken door een “NNman 1972” (bewijsmiddel 8) in een afgeluisterd telefoongesprek met [betrokkene 2] , waarna de verdachten in actie komen. In de daarop gevoerde telefoongesprekken op 20 september 2012 tussen [betrokkene 2] en verzoeker wordt de aanduiding “Zara” meermalen genoemd (bewijsmiddel 9).2.[betrokkene 2] zegt dan tegen verzoeker: “Ik wilde je vertellen dat die gekke gebeld heeft. Die gekke, die gekke, uit Maastricht vriend.3.Hij is gekomen, hij heeft gebeld en zei dit en dat. Hij zei: ik heb die Zara nodig. Hij heeft 30 nodig en een paar (anderen) willen grote hoeveelheden afnemen”. Verzoeker antwoordt: “Zara? Oke, is goed”. Uit een telefoongesprek tussen verzoeker en [betrokkene 2] van 20 september blijkt dat “hij” het over tien dagen wil hebben. Op 2 oktober 2012 vindt tussen [betrokkene 2] en verzoeker het volgende telefoongesprek plaats:
“ [betrokkene 7] zegt dat die gek, die Hollander net is gekomen. [betrokkene 7] zegt dat deze Zara wil hebben. [betrokkene 7] zegt dat “hij” (Hollander) gehaast is.
[betrokkene 7] : ik zei tegen hem “als jullie mij de papieren geeft, dan zal ik voor je halen”. Hij zei tegen mij “ik ga met je mee”, ik zei tegen hem geef mij eerst de papieren en dan gaan wij samen”.
[betrokkene 7] zegt dat “hij” (Hollander) met de auto is gekomen. [betrokkene 7] vraagt [verdachte] die ene te bellen. [betrokkene 7] zegt dat het daar gaat ophalen als het daar nog is. [verdachte] merkt op dat die ezel (Hollander) lang op hem hebben gewacht en dat hij het eerder had moeten zeggen.
[betrokkene 7] vraagt [verdachte] die ene te bellen. [betrokkene 7] zegt dat hijzelf een (ander) jongen gaat bellen. [verdachte] vraagt hoeveel “hij” wil hebben, en of ”hij” 30 wil hebben.
[betrokkene 7] : een doos (kist), ik weet niet of het 25 of 30 is, ja ja 30,30.
[verdachte] ik ga kijken, ik ga hem bellen, het is nu lang (geleden), of misschien zegt hij dat het al weg is, ik weet niet [betrokkene 7] : kijk maar en bel mij terug.
Vervolgens blijkt uit het proces-verbaal van stelselmatige observatie d.d. 2 oktober 2012 dat op die dag een ontmoeting plaatsvindt tussen [betrokkene 2] en medeverdachte [medeverdachte 6] met betrekking tot de aflevering van een partij hasjiesj. Ook de bij een doorzoeking bij [betrokkene 1] aangetroffen hoeveelheid hasjiesj (bewijsmiddel 2, [c-straat 1] ) kan als steunbewijs gelden voor zover [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 1] , die ten tijde van de bewezenverklaarde periode in coffeeshop [A] van verzoeker werkzaam was, werd ingeschakeld voor de verkoop en aflevering van hoeveelheden hasjiesj buiten de gedooghoeveelheden om. Ter adstructie haal ik de volgende twee gerelateerde telefoongesprekken tussen verzoeker en [betrokkene 1] op 4 augustus 2012 aan (bewijsmiddel 37):
“ [betrokkene 1] zegt dat hij morgen, om zeven uur moet werken. [verdachte] zegt dat het goed is en vraagt hem VIJF van die sterren mee te nemen. [betrokkene 1] zegt dat het goed is [verdachte] zegt niet die rondjes, maar die sterren [betrokkene 1] vraagt hem nogmaals hoeveel en [verdachte] zegt VIJF, dus tien van half [betrokkene 1] zegt dat het goed is. [verdachte] zegt dat ze het in principe pas maandag nodig hebben, maar dat hij het nu al meteen mee kan nemen.”
En:
“ [verdachte] : waar heb je dat ding van gisteren gedaan?
[betrokkene 1] : Euhh...is [medeverdachte 4] daar?
[verdachte] . Nee, [medeverdachte 4] is er niet, vandaar.
[betrokkene 1] : Wie is daar dan?
[verdachte] : [betrokkene 8] of [medeverdachte 3] ,
[betrokkene 1] : Geef mij maar [betrokkene 8] dan, ga ik het hem vertellen.
[betrokkene 1] Hallo [betrokkene 8]
: Ja
[betrokkene 1] : Jij weet toch waar die. waar die jointjes liggen achter, je weet toch waar?
[betrokkene 8] : Ja
[betrokkene 1] : Bij die blok, je weet toch die blok?
[betrokkene 8] : Ja, ja
[betrokkene 1] : Maar die blok ernaast.
[betrokkene 8] : De blok daarnaast ja
[betrokkene 1] : Zit in gele Jumbo-tas, dat moet je aan [betrokkene 9] geven.”
10. Naar het mij komt voorkomt heeft het Hof het in het middel genoemde verweer verworpen op gronden die deze verwerping kunnen dragen en acht ik het oordeel van het Hof dat ten aanzien van feit 2 voldoende steunbewijs aanwezig is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De stelling in de toelichting op het middel dat - nu de verdediging op de terechtzitting van het Hof niet de wens te kennen heeft gegeven [betrokkene 4] en [betrokkene 1] als getuigen te horen en aldus het steunbewijs te weerleggen of te ontzenuwen - het op de weg van het Hof zou liggen of hebben gelegen om deze personen ambtshalve als getuigen op te roepen, vindt naar mijn oordeel onder de omstandigheden van het onderhavige geval, zoals blijkend uit de bewijsvoering van het Hof, geen steun in het recht.
11. Het eerste middel faalt.
12. Het tweede middel keert zich met betrekking tot de feiten 2 en 3 tegen de bewezenverklaring van verzoekers rol als medepleger.
13. Naast het reeds hierboven weergegeven feit 2, is ten laste van verzoeker onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 27 november 2012 te Utrecht en/of Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- (in een pand gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 276 gram hasjiesj, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 1] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 9,2 kilo hasjiesj en 8,6 kilo hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 2] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 88 gram hasjiesj en 62 gram hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 3] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 8,9 kilo hasjiesj en 2,8 kilo hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [b-straat 4] te Utrecht) een hoeveelheid van ongeveer 330 gram hasjiesj en 17,4 kilo hennep, en
- (in een pand gelegen aan de [c-straat 1] te Breda) een hoeveelheid van ongeveer 96 kilo hasjiesj,
zijnde hasjiesj en hennep, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
14. De bewezenverklaring van feit 3 steunt op de bewijsmiddelen zoals onder de nummers 40 t/m 58 opgenomen in de aanvulling op het arrest.
15. Het Hof heeft naar aanleiding van een door de verdediging gevoerd verweer het volgende overwogen:
“Medeplegen
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 en feit 3 voorts betoogd dat - kort gezegd - van medeplegen geen sprake kan zijn gelet op verdachtes langdurige verblijf in Marokko in de tenlastegelegde pleegperiode en zijn weinig prominente en actieve rol in het geheel.
Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij eigenaar van de coffeeshop ‘ [A] ’ was en bepaalde wat er in de coffeeshop gebeurde. Wanneer hij in Nederland was, was hij ook aanwezig in de coffeeshop. Wanneer hij in Marokko verbleef, hield [betrokkene 2] voor hem een oogje in het zeil. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meerdere telefonische contacten zijn geweest waarbij verdachte opdrachten geeft met betrekking tot de handel in hasj. Ook terwijl verdachte in Marokko verbleef, was er telefonisch contact tussen verdachte en [betrokkene 2] waarbij de coffeeshop en de drugshandel ook anders dan louter informatief besproken werden.
Een en ander maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende personen en verdachte, dat verdachte als medepleger van het tenlastegelegde feit kan worden aangemerkt. Dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit (grotendeels) in Marokko verbleef doet aan het vorenstaande niet af. Gelet op de organiserende en bepalende rol van verdachte hoeft het niet lijfelijk aanwezig zijn niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring voor het medeplegen van deze misdrijven.
Het hof verwerpt het verweer.”
16. Wat betreft feit 2: uit de gebezigde bewijsmiddelen kan zonder meer worden afgeleid dat verzoeker in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 nauw betrokken is geweest bij de verkoop van hoeveelheden hasjiesj, buiten de gedoogvergunning om. In zoverre faalt het middel.
17. Dat ligt denk ik anders bij feit 3. Op 27 november 2012 vonden op de genoemde adressen doorzoekingen plaats en werden daar de vermelde hoeveelheden hasjiesj en hennep aangetroffen. Op dat moment verbleef verzoeker kennelijk met vakantie in Marokko.
18. In de gebezigde bewijsmiddelen kan ik ten aanzien van de op 27 november 2012 bij verzoeker en anderen thuis gevonden soft drugs geen medeplegerschap van verzoeker ontwaren. Ik merk daarbij op dat [a-straat 1] de eigen woning van verzoeker is en dat de bewijsmiddelen geen antwoord geven op de vraag wie nog meer gezegd kan of kunnen worden de hoeveelheid van ongeveer 276 gram hasjiesj aanwezig te hebben gehad. Nu zou daar misschien nog over heen te stappen zijn, door verzoeker als pleger aan te merken. Belang bij cassatie zou hij dan in dat beperkte verband niet hebben gehad. Maar ook aangaande de andere concrete hoeveelheden hasjiesj en hennep blijkt niet van enige directe betrokkenheid van zijn kant. Zou verzoeker bijvoorbeeld daadwerkelijk weet hebben gehad van de aanwezigheid op 27 november 2012 van ongeveer 88 gram hasjiesj en 62 gram hennep aan de [b-straat 3] in Utrecht? Dit is het woonadres van [medeverdachte 1], die bovendien volgens de verklaring van [betrokkene 2] (afgelegd op 29 november 2012) met name verantwoordelijk was voor de gang van zaken in de coffeeshop toen verzoeker een tijdje met vakantie was (bewijsmiddel 4) en die volgens de verklaring van leverancier [betrokkene 12] gedurende vijf jaren de contactpersoon was voor de leveringen van 2 tot 5 kilo wiet per keer (bewijsmiddel 2).
19. Op zichzelf is de overweging van het Hof juist – ik formuleer het zelf even in abstracto - dat vanwege de organiserende en bepalende rol van een verdachte diens “niet lijfelijk aanwezig zijn” niet aan medeplegen in de weg hoeft te staan. Maar dat verzoeker in de hoedanigheid van leidinggevende/eigenaar van coffeeshop [A] gedurende een bepaalde periode als deelnemer aan een criminele organisatie kan worden aangemerkt (zoals onder 1 bewezenverklaard), brengt uiteraard niet zonder meer mee dat hij (ook) als medepleger bij de concrete hoeveelheden softdrugs die op 27 november 2012 bij anderen thuis werden aangetroffen betrokken was. Gelet op het arrest van Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis4.moet de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd zijn, dienen in afwijkende of bijzondere situaties in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of daadwerkelijk zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest, en rust op de rechter de taak om in het geval dat hij tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Aan deze eisen voldoet de bewijsvoering van het Hof in de onderhavige zaak ten aanzien van feit 3 naar mijn inzicht niet.
20. Het tweede middel slaagt mitsdien voor zover het betrekking heeft op feit 3.
21. Het eerste middel faalt, evenals het tweede middel wat betreft feit 2. Het eerste middel en het tweede middel kunnen in zoverre worden afgedaan op de voet van art. 81, eerste lid, RO. Voor zover middel 2 ziet op feit 3, is het terecht voorgesteld.
22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
Ook bezigt [betrokkene 2] die term in zijn telefoongesprek met NNman7795 (eveneens bewijsmiddel 9).
Dit is blijkens de stukken van het geding medeverdachte [medeverdachte 6] . Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van stelselmatige observatie d.d. 2 oktober 2012 (bewijsmiddel 10) en het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 7).
Zie ook HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391.
Beroepschrift 01‑04‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: S 14/03679
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem/Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem uitgesproken op 14 juli 2014.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 6 EVRM, 359, 415 Sv geschonden doordien het hof het ten aanzien van feit 2 gevoerde verweer inhoudende dat de verklaringen van de niet door de verdediging bevraagde en overleden medeverdachte/getuige [betrokkene 2] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. Met name is 's hofs oordeel dat voldoende steunbewijs aanwezig is onbegrijpelijk.
De bewezenverklaring is op grond hiervan niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft in dit verband zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Vidgen-verweer
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat — kort gezegd — de bewezenverklaring van dit feit ‘solely and decisively’ is gebaseerd op de verklaringen van [betrokkene 2]. Nu deze getuige is overleden en niet meer kan worden gehoord en van compenserende waarborgen geen sprake is, dient zijn verklaring van bewijs te worden uitgesloten en moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof steunt de bewezenverklaring niet slechts op de verklaringen van [betrokkene 2], maar wordt de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 bevestigd door ander bewijsmateriaal. Niet alleen hebben afgeluisterde telefoongesprekken, observaties door de politie en de ontdekking van hasj bij medeverdachte Hollands steunbewijs opgeleverd, er zijn ook anderen dan [betrokkene 2] die belastend verklaren (bijvoorbeeld [betrokkene 4] die heeft verklaard dat met ‘het T-shirt van Zara’ hasj wordt bedoeld) en werd er bij de doorzoeking bij medeverdachte [betrokkene 1] een grote hoeveelheid hasj aangetroffen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Het hof verwerpt het verweer.’
2.
Voorzover het hof het steunbewijs heeft gezocht in de verklaring van [betrokkene 4] inhoudende dat met ‘het T-shirt van Zara’ hasj wordt bedoeld, is 's hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk c.q. onbegrijpelijk nu uit het voor het bewijs gebezigde telefoongesprek tussen verzoeker en [betrokkene 2] (bewijsmiddel 9) niet kan worden afgeleid dat deze ‘T-shirts’ voor verzoeker bestemd waren. In dit gesprek wordt immers gewag gemaakt van het feit dat een paar (anderen) grote hoeveelheden Zara willen afnemen.
Voorzover bij de doorzoeking bij medeverdachte [betrokkene 1] hasj is aangetroffen kan verder uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat verzoeker als medepleger van het aanwezig hebben van deze hasj kan gelden (zie middel 2).
3.
Op grond van het voorgaande moet het steunbewijs onvoldoende worden geacht.
In zijn annotatie onder HR 10 januari 2012, NJ 2012/149 merkt Schalken op dat de cassatierechter over minimaal steunbewijs een minimalistische koers blijft varen, terwijl zich juist op dat terrein de nodige risico's voordoen. Hij verwijst naar B. de Wilde in Crijns/Van der Meij/Ten Voorde, De waarde van waarheid, Den Haag 2008, p. 269 en Peter van Koppen, Overtuigend bewijs, Amsterdam 2011, p. 28.
Tevens signaleert Schalken dat het EHRM met flinterdun steunbewijs — daarvan is hier alleszins sprake — niet de indruk wekt daarmee genoegen te nemen.
4.
In zijn dissertatie getiteld ‘Stille getuigen’, verdedigd op 13 april 2015 aan de VU, wijst De Wilde er op dat uit de zaken EHRM 24 juli 2008 appl.no 41462/02 (Romanov/Rusland § 102–103) en EHRM 4 december 2008 appl.no. 1111/02 (Trifimov/Rusland § 37–38) blijkt dat verklaringen van medeverdachten in het algemeen niet het enige steunbewijs mogen opleveren. Het EHRM heeft daarvoor twee argumenten genoemd: zij kunnen straffeloos liegen omdat zij niet worden beëdigd als getuige en zij kunnen de schuld op de verdachte schuiven. Omdat in het Nederlandse recht een medeverdachte wel onder ede als getuige kan worden gehoord, acht De Wilde het niet ondenkbaar dat het EHRM in zo'n geval de verklaringen van medeverdachten toch in aanmerking neemt als het enige steunbewijs. Een indicatie hiervoor ziet hij in EHRM 9 januari 2007 appl.no. 47986/99 (Gossa/Polen § 41 en 62). Vgl.
— Bas de Wilde, Stille getuigen, dissertatie 2015, pgs. 443 t/m 445
5.
In casu zijn [betrokkene 4] en [betrokkene 1] medeverdachten. Naar Straatsburgse rechtspraak vormt deze hoedanigheid, aldus de analyse van De Wilde, die de steller van het middel geheel juist voorkomt, in beginsel een beletsel om als steunbewijs te dienen.
Geen van beiden zijn als getuige in de zaak van verzoeker gehoord. Deze omstandigheid kan evenwel niet aan verzoeker worden tegengeworpen. Op grond van het presumptio innocentiae- ofwel onschuldbeginsel vervat in art. 6 tweede lid EVRM en 14 tweede lid IVBPR kan verzoeker immers niet belast worden met het leveren van steunbewijs.
Het is onverenigbaar met de onschuldpresumptie indien van de verdachte wordt verlangd dat hij zijn onschuld via het weerleggen van steunbewijs bewijst alvorens een vrijspraak toe te laten. Het is niet aan de verdachte om het tegendeel te bewijzen van hetgeen het openbaar ministerie aan hem ten laste heeft gelegd of om het door het openbaar ministerie aangedragen bewijsmateriaal te ontzenuwen (vgl. Corstens Handboek, p. 37, 7e dr. ). The burden of proof is on the prosecution and any doubt should benefit the accused, aldus onder meer EHRM 20 maart 2001, nr 33501/96 (Telfner tegen Oostenrijk § 15). Het EHRM voegde hier nog aan toe. ‘Thus, the prosecution of innocence will be infringed where the burden of proof is shifted from the prosecution to the defence’. Deze zienswijze brengt mee dat wat voor bewijs geldt, ook voor steunbewijs geldt. Een eventuele tegenwerping dat verzoeker niet de wens te kennen heeft gegeven voormelde medeverdachten als getuige te horen en aldus het steunbewijs te weerleggen of te ontzenuwen zou neerkomen op een ‘shifting’ van de bewijslast (zie § 17 in Telfner). Voormeld standpunt brengt mee dat het steunbewijs alleen bruikbaar zou zijn indien het hof ambtshalve de medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 1] als getuige zou hebben opgeroepen én gehoord. Nu dit niet het geval is geweest is in casu sprake van onvoldoende steunbewijs.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot de feiten 2 en 3 de artt. 359, 415 Sv geschonden doordien het medeplegen van verzoeker niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of het verweer dat verzoeker mede gelet op zijn lijfelijke afwezigheid bij de uitvoering van deze feiten niet als medepleger kan worden aangemerkt heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's Hofs oordeel dat verzoeker een organiserende en bepalende rol zou hebben gehad is immers onbegrijpelijk nu uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4) volgt dat tijdens de lijfelijke afwezigheid van verzoeker wegens diens vakantie in Marokko met name zijn oudste broer [medeverdachte 1] verantwoordelijk was voor de gang van zaken met betrekking tot coffeeshop [A]. Hieruit volgt dat niet zonder nadere motivering, die in 's hofs arrest ontbreekt, kan worden aangenomen dat verzoeker een significante of prominente rol tijdens zijn vakantie in Marokko bij de delicten in Nederland heeft gespeeld en hij vanuit Marokko een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de bewezenverklaarde feiten.
De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Met betrekking tot het medeplegen heeft het hof, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 en feit 3 voorts betoogd dat — kort gezegd — van medeplegen geen sprake kan zijn gelet op verdachtes langdurige verblijf in Marokko in de tenlastegelegde pleegperiode en zijn weinig prominente en actieve rol in het geheel.
Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij eigenaar van de coffeeshop ‘[A]’ was en bepaalde wat er in de coffeeshop gebeurde. Wanneer hij in Nederland was, was hij ook aanwezig in de coffeeshop. Wanneer hij in Marokko verbleef, hield [betrokkene 2] voor hem een oogje in het zeil. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meerdere telefonische contacten zijn geweest waarbij verdachte opdrachten geeft met betrekking tot de handel in hasj. Ook terwijl verdachte in Marokko verbleef, was er telefonisch contact tussen verdachte en [betrokkene 2] waarbij de coffeeshop en de drugshandel ook anders dan louter informatief besproken werden. Een en ander maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende personen en verdachte, dat verdachte als medepleger van het tenlastegelegde feit kan worden aangemerkt. Dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit (grotendeels) in Marokko verbleef doet aan het vorenstaande niet af. Gelet op de organiserende en bepalende rol van verdachte hoeft het niet lijfelijk aanwezig zijn niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring voor het medeplegen van deze misdrijven.’
2.
Zoals in HR 2 december 2014 ECLI:NL:HR:2014:3474 is overwogen gat het bij medeplegen erom dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan het delict moet hebben geleverd.
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in uitzonderlijke gevallen moeten worden gecompenseerde door een grote(re) rol in de voorbereiding.
3.
Met deze grote(re) rol in de voorbereiding is in casu niet te rijmen dat volgens de getuige [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4) met name [medeverdachte 1], de oudste broer van verzoeker, verantwoordelijk is voor de gang van zaken met betrekking tot de betrokken coffeeshop in de periode waarin verzoeker op vakantie is. Zakelijk weergegeven, luidt zijn verklaring op dit punt:
‘V: [verzoeker] is nu al een tijdje op vakantie wie is er dan verantwoordelijk.
A: Allemaal. Alle vijf maar met name [medeverdachte 1] want die is de oudste.’
4.
Vervolgens blijkt uit de voor het bewijs gebezigde telefoongesprekken gevoerd tussen verzoeker en [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 6, 9 en 13) dat verzoeker's rol vooral bestond uit louter instemmen met uitvoeringshandelingen gepleegd door [betrokkene 2]. Deze instemming werd onder woorden gebracht met de simpele mededelingen ‘Oke, is goed’, of nog simpeler ‘Oke’. In HR 22 december 2009, ECLI: NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 is ten aanzien van het medeplegen van vernieling overwogen ‘dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn.’
5.
De bijdrage in dit arrest bestond uit drie (3) componenten:
- —
het aanwezig zijn bij het delict;
- —
zich niet daarvan distantiëren;
- —
instemming tonen.
In casu zijn er hooguit twee (2) componenten ten laste van verzoeker bewijsbaar, te weten het zich (op afstand) niet distantiëren en instemming tonen. Naar de maatstaf van voormeld arrest is dit evenwel onvoldoende voor medeplegen.
6.
Het voorgaande is mutatis mutandis in versterkte mate van toepassing met betrekking tot alle hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen op de adressen [b-straat 01], [02], [03], [04] en de [c-straat 01] te [a-plaats] (zaaksdossiers P, Q, T, V, W en X), nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat verzoeker toegang tot deze woningen c.q. adressen, niet zijnde zijn woning, had, en evenmin wist dat deze verdovende middelen op 27 november 2012 aldaar aanwezig waren. Voor het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van op 27 november 2012 is dus onvoldoende bewijs.
7.
Op grond van het voorgaande kan op de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend gemotiveerd, zodat 's hofs arrest niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 1 april 2015
mr G. Spong