De Hullu, Materieel strafrecht, 5e druk, p. 476/477.
HR, 02-12-2014, nr. 12/04062
ECLI:NL:HR:2014:3474
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-12-2014
- Zaaknummer
12/04062
- Roepnaam
Overzichtsarrest medeplegen
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3474, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1305, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1305, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3474, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑08‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2015/11.7 met annotatie van Redactie
NJ 2015/390 met annotatie van P. Mevis
AA20150892 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2014-0492 met annotatie van H. de Doelder
NbSr 2015/24 met annotatie van mr. dr. J.S. Nan
NTFR 2016/247
NTFR 2015/971 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen versus andere deelnemingsvormen. Wanneer is de samenwerking zo nauw en bewust geweest dat van medeplegen mag worden gesproken? HR formuleert aandachtspunten voor de strafrechtelijke beoordeling van tlgd medeplegen. HR stelt voorop dat de kwalificatie van medeplegen alleen gerechtvaardigd is indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bv. in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. HR biedt de praktijk handvatten wanneer en in welke mate het oordeel dat sprake is van medeplegen - en niet van bv. medeplichtigheid - nadere (bewijs)motivering behoeft en welke vragen daarbij beantwoording verdienen. Voorts plaatst HR enkele opmerkingen over de wijze van ten laste leggen.
Partij(en)
2 december 2014
Strafkamer
nr. 12/04062
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juli 2012, nummer 23/001370-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Diekstra, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 juli 2008 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk:
- om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft gedwongen tot afgifte van een horloge (merk Fossil) en een mobiele telefoon (merk Samsung en kleur zwart en i-meinummer [001]) en een simkaart (serienummer [002]), toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], en
- van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende een identiteitskaart en meerdere (bank)passen en een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson kleur zwart en i-meinummer [003]) en een simkaart toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en aan zichzelf en aan zijn mededader(s) het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededaders:
- met hun arm naar voren gestoken en daarin vasthebbende een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [betrokkene 2] is afgelopen en
- met hun vuurwapen (het hof begrijpt: hun op vuurwapen gelijkend voorwerp) achter en gericht op de hoofden van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gaan staan en
- terwijl zij de vuurwapens (het hof begrijpt: op vuurwapen gelijkend voorwerp) hadden gericht op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben gezegd: "Alles inleveren. Vooral de telefoons" en "Geef je mobiel" en "Je moet ook je horloge inleveren"."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2012.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was aanwezig bij de overval op 22 juli 2008 in de Haarlemmerhout te Haarlem.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1228/08-089502 van 23 juli 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina 46).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juli 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
[betrokkene 1] en ik zijn op een bankje bij het standbeeld vlak achter Dreefzicht gaan zitten. Er reden drie jongens op twee scooters langs ons. Twee minuten later kwamen de jongens op de scooters weer aanrijden. Ze hebben waarschijnlijk een rondje gereden. De blanke jongen vroeg aan mij een sigaretje. Vervolgens zette de blanke jongen zijn brommer neer en die twee buitenlandse jongens volgden zijn voorbeeld. Na ongeveer 10 minuten starten ze hun brommer en wilden weggaan, dacht ik. Een buitenlandse jongen bleef bij de lopende brommers staan. Ik hoorde iemand zeggen: "jongens, nu is het wel weer mooi geweest". Ik zag iemand op mij afkomen lopen met zijn arm uitgestrekt. Toen zag ik een zwart pistool in zijn handen, gericht op mij. Die blanke jongen pakte toen mijn spullen. Ik had namelijk mijn mobiele telefoon op de bank neergelegd samen met mijn sigaretten en mijn portemonnee. Toen die blanke jongen mijn spullen had gepakt, zei hij tegen [betrokkene 1]: "Geef je mobiel". [betrokkene 1] gaf hierop zijn mobiele telefoon. De donkere jongen zei toen dat ik ook mijn horloge moest inleveren. Nadat hij mijn horloge had, stapten ze alle drie op de scooter en reden in de richting van de Heemsteedse Dreef.
(...)
3. Een proces-verbaal met nummer PL 1228/08-089427 van 23 juli 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina 30).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juli 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik en [betrokkene 2] zijn op een bankje, op de rand van de Haarlemmerhout achter Dreefzicht gaan zitten. Toen kwamen er drie jongens op twee scooters naar ons toe rijden. Een jongen, de blanke jongen, vroeg aan [betrokkene 2] een sigaret. Vervolgens gingen de drie jongens met elkaar praten. Ze spraken zacht, zodat wij ze niet konden horen. De jongens startten hun scooters. Een van de twee Marokkaanse jongens was achter mij komen staan en had een pistool in mijn rug gedaan. Ik voelde iets in mijn rug en vlak erna zag ik naast mijn hoofd een pistool. Die Marokkaanse jongen had een pistool in zijn hand. Dat was de jongen die achter mij stond.De Marokkaanse jongen hield zijn pistool tussen mij en [betrokkene 2], onze hoofden in. Toen ik naar de blanke jongen keek, zag ik dat hij ook een pistool in zijn handen had. De blanke jongen en de Marokkaanse jongen met het pistool zeiden tegen ons: "Alles inleveren. Vooral de telefoons". Bij [betrokkene 2] lag alles op de bank, zijn telefoon en portemonnee en sigaretten. Hierop pakte die Marokkaanse jongen die achter ons stond volgens mij de spullen van [betrokkene 2]. Toen moest ik ook mijn mobiele telefoon aan hem geven. Hij zag dat [betrokkene 2] een horloge om had en hij wilde dat horloge. [betrokkene 2] heeft deze ook afgedaan en aan de Marokkaanse jongen met het pistool gegeven.
(...)
4. Een proces-verbaal met nummer PL1228/08-089427 van 10 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossierpagina 40).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 november 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
V= [verdachte] is er gewoon bij geweest. Je kan hem best ontzien, maar wij weten alles.
A= Ja, [verdachte] is er bij geweest.
V= en nu vanaf het begin
A= Wij hadden bij mij in de buurt afgesproken. Wij hadden niets te doen en toen dachten we, we gaan dat doen.
V= Wat is dat doen.
A= Iemand beroven ofzo
V= Jullie hadden dus die wapens bij jullie, wat was de reden om die bij je te hebben?
A= om iemand te beroven
V= Dus jullie hadden vooraf al afgesproken iemand te beroven, nog voordat jullie samenkwamen?
A= Ja dat klopt
V= Heeft [verdachte] nog aangegeven dat hij er niets mee te maken wilde hebben, want hij wist van de afspraak af, toch?
A= Ja, hij wist er in elk geval wel vanaf.
5. Een proces-verbaal met nummer PL 1228/08-089427 van 11 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina 43).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 november 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Wij hadden het plan iemand te beroven. Zowel [betrokkene 4], [verdachte] en ik wisten van dit plan.
Nadat wij klaar waren met blowen keken [betrokkene 4], [verdachte] en ik naar elkaar. Wij hadden al de afspraak dat wij iemand gingen beroven. Door naar elkaar te kijken begrepen wij dat deze twee jongens door ons beroofd gingen worden.
[verdachte] bleef bij de scooters staan. Dit was op ongeveer 5 meter afstand.
6. Een proces-verbaal met nummer PL 1228/08-089427 van 11 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (dossierpagina 44).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 november 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van verdachte:
A: We gingen rondjes rijden om te kijken of er iemand was om te beroven.
A: Ik had twee plastic balletjes pistolen. Een was zwart van kleur en de ander was zilver van kleur. Ik had deze pistolen meegenomen vanuit Turkije. De pistolen zijn plastic replica's van echte pistolen. In het donker lijkt het net een echt wapen.
A: Ik denk dat ik die twee wapens (het hof begrijpt: de balletjespistolen) twee weken voor de beroving aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben gegeven. Een paar dagen later zeiden ze dat ze iemand gingen beroven met deze wapens. Ik zei tegen hen dat ik niet met ze mee zou gaan. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zeiden tegen mij dat ik alleen bij de scooters moest blijven. Dat vond ik goed en ik ben met ze meegegaan."
2.3.
Het Hof heeft onder het opschrift 'medeplegen' het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt doch hoogstens als (niet ten laste gelegde) medeplichtigheid. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte niet wist van de plannen van de daders en dus geen opzet heeft gehad op het strafbare feit. Voorts heeft de verdachte zich, alle omstandigheden in aanmerking genomen, voldoende gedistantieerd.
Anders dan de raadsman en met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt. Het hof overweegt hiertoe het volgende:
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Uit de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 3] en de verdachte blijkt het volgende.
Verdachte heeft enige dagen voor de overval aan de medeverdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] balletjespistolen geleverd die hij vanuit Turkije had meegenomen. Deze [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben daarop aan de verdachte verteld dat zij van plan waren om met deze balletjespistolen iemand te gaan beroven. In eerste instantie heeft verdachte gezegd dat hij hier niet aan mee wilde doen, maar toen de medeverdachten zeiden dat hij alleen maar bij de scooters hoefde te blijven, heeft hij met het plan ingestemd.
Op de avond van de overval is de verdachte met zijn mededaders rondjes gaan rijden, naar eigen zeggen 'om te kijken of er iemand was om te beroven'. In de Haarlemmerhout zijn de verdachten bij een bank gestopt waar de latere slachtoffers op zaten. Nadat de verdachten enige tijd met de jongens hadden gepraat en verdachten het er over eens waren dat deze jongens het slachtoffer zouden worden, hebben de twee medeverdachten de jongens met de balletjespistolen bedreigd en ze goederen afhandig gemaakt. De verdachte stond op dat moment op ongeveer vijf meter afstand bij de scooters te wachten. Na het feit zijn de drie verdachten op de twee scooters weggereden.
Aldus is de verdachte met de wetenschap dat er een plan was om een overval te plegen, op 22 juli 2008 tezamen met zijn medeverdachten bewust op zoek gegaan naar een geschikt slachtoffer. Tijdens de overval is de verdachte naast de scooters, op ongeveer vijf meter van de slachtoffers blijven staan, zodat van zijn lijfelijke aanwezigheid een zekere mate van dreiging uitging. Hoewel de verdachte kort voor de beroving heeft gezegd dat hij toch niet (meer) wilde meedoen, heeft hij zich op dat moment op geen enkele wijze gedistantieerd, hoewel hij daartoe meerdere mogelijkheden heeft gehad, bijvoorbeeld door te trachten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te weerhouden van de uitvoering van de voorgenomen overval dan wel door de slachtoffers te waarschuwen dan wel door nog op een moment voordat de uitvoering van de overval een aanvang zou nemen, zich te begeven op geruime afstand van de plaats waar de op handen zijnde overval zou moeten plaatsvinden. Door tezamen met de andere twee overvallers te komen en vervolgens - ondanks zijn inmiddels ontstane bedenkingen - te blijven versterkte de verdachte met zijn aanwezigheid de dreiging die van de overvallers uitging.
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte als medepleger van het strafbare feit kan worden aangemerkt. Het verweer wordt om die reden verworpen."
3. Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwing
3.1.
De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
3.3.1.
Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX5140 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap). Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).
3.3.2.
Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit.
4. Beoordeling van het middel
4.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft het "medeplegen".
4.2.
Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is vooropgesteld, heeft het Hof zijn oordeel dat te dezen geen sprake is van (niet tenlastegelegde) medeplichtigheid maar van "medeplegen", onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking genomen
(a) dat het Hof kennelijk vooral betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat van verdachtes "lijfelijke aanwezigheid een zekere mate van dreiging uitging" en de omstandigheid dat "hij zich op dat moment op geen enkele wijze [heeft] gedistantieerd, hoewel hij daartoe meerdere mogelijkheden heeft gehad", en
(b) dat het Hof tevens als vaststaand heeft aangenomen dat de verdachte (i) "in eerste instantie heeft gezegd dat hij [aan de beroving] niet mee wilde doen maar toen de medeverdachten hadden gezegd dat hij alleen maar bij de scooters hoefde te blijven, met het plan heeft ingestemd" en (ii) tijdens de beroving daadwerkelijk op enige afstand bij de scooters is blijven wachten.
Hetgeen het Hof in dit verband voor het overige heeft vastgesteld, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014.
Mr. Van Dorst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen versus andere deelnemingsvormen. Wanneer is de samenwerking zo nauw en bewust geweest dat van medeplegen mag worden gesproken? HR formuleert aandachtspunten voor de strafrechtelijke beoordeling van tlgd medeplegen. HR stelt voorop dat de kwalificatie van medeplegen alleen gerechtvaardigd is indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bv. in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. HR biedt de praktijk handvatten wanneer en in welke mate het oordeel dat sprake is van medeplegen - en niet van bv. medeplichtigheid - nadere (bewijs)motivering behoeft en welke vragen daarbij beantwoording verdienen. Voorts plaatst HR enkele opmerkingen over de wijze van ten laste leggen.
Nr. 12/04062 Zitting: 13 mei 2014 (bij vervroeging) | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 27 juli 2012 verdachte wegens “1. medeplegen van afpersing” en “medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.” veroordeeld tot een werkstraf 200 uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. S.M. Diekstra, advocaat te ‘s Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het medeplegen, niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
4.2. Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 22 juli 2008 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk:- om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft gedwongen tot afgifte van een horloge (merk Fossil) en een mobiele telefoon (merk Samsung en kleur zwart en i-meinummer [001]) en een simkaart (serienummer [002]), toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2],en- van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende een identiteitskaart en meerdere (bank)passen en een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson kleur zwart en i-meinummer [003]) en een simkaart toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en aan zichzelf en aan zijn mededaders) het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededaders:- met hun arm naar voren gestoken en daarin vasthebbende een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [betrokkene 2] is afgelopen- en met hun vuurwapen (het hof begrijpt: hun op vuurwapen gelijkend voorwerp) achter en gericht op de hoofden van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gaan staan- en terwijl zij de vuurwapens (het hof begrijpt: op vuurwapen gelijkend voorwerp) hadden gericht op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben gezegd: "Alles inleveren. “Vooral de telefoons" en "Geef je mobiel" en "Je moet ook je horloge inleveren".
4.3. Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd.
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2012. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:lk was aanwezig bij de overval op 22 juli 2008 in de Haarlemmerhout te Haarlem.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1228/08-089502 van 23 juli 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [dossierpagina 46].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juli 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:[betrokkene 1] en ik zijn op een bankje bij het standbeeld vlak achter Dreefzicht gaan zitten. Er reden drie jongens op twee scooters langs ons. Twee minuten later kwamen de jongens op de scooters weer aanrijden. Ze hebben waarschijnlijk een rondje gereden. De blanke jongen vroeg aan mij een sigaretje. Vervolgens zette de blanke jongen zijn brommer neer en die twee buitenlandse jongens volgden zijn voorbeeld. Na ongeveer 10 minuten starten ze hun brommer en wilden weggaan, dacht ik. Een buitenlandse jongen bleef bij de lopende brommers staan. Ik hoorde iemand zeggen: "jongens, nu is het wel weer mooi geweest". Ik zag iemand op mij afkomen lopen met zijn arm uitgestrekt. Toen zag ik een zwart pistool in zijn handen, gericht op mij. Die blanke jongen pakte toen mijn spullen. Ik had namelijk mijn mobiele telefoon op de bank neergelegd samen met mijn sigaretten en mijn portemonnee. Toen die blanke jongen mijn spullen had gepakt, zei hij tegen [betrokkene 1]:"Geef je mobiel." [betrokkene 1] gaf hierop zijn mobiele telefoon. De donkere jongen zei toen dat ik ook mijn horloge moest inleveren. Nadat hij mijn horloge had, stapten ze alle drie op de scooter en reden in de richting van de Heemsteedse Dreef.
Goederenbijlage:Benadeelde: [betrokkene 2]Soort: TELEFOON (MOBIEL)Hoeveelheid: 1 stuks
Merk: SONY ERICSSON
Kleur: ZWARTImei nummer: [003]Soort: : SIM-KAARTHoeveelheid : 1 stuksSoort: IDKAARTHoeveelheid : 1 stuksSoort: BANKPASHoeveelheid : 1 stuksSoort: PASJESHoeveelheid : 4 stuksSoort HORLOGEHoeveelheid: 1 stuksMerk: FOSSILSoort: PORTEMONNEEHoeveelheid : 1 stuks
3. Een proces-verbaal met nummer PL 1228/08-089427 van 23 juli 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [dossierpagina 30].Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juli 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:Ik en [betrokkene 2] zijn op een bankje, op de rand van de Haarlemmerhout achter Dreefzicht gaan zitten. Toen kwamen er drie jongens op twee scooters naar ons toe rijden. Een jongen, de blanke jongen, vroeg aan [betrokkene 2] een sigaret. Vervolgens gingen de drie jongens met elkaar praten. Ze spraken zacht, zodat wij ze niet konden horen. De jongens startten hun scooters. Een van de twee Marokkaanse jongens was achter mij komen staan en had een pistool in mijn rug gedaan. Ik voelde iets in mijn rug en vlak erna zag ik naast mijn hoofd een pistool. Die Marokkaanse jongen had een pistool in zijn hand. Dat was de jongen die achter mij stond. De Marokkaanse jongen hield zijn pistool tussen mij en [betrokkene 2], onze hoofden in. Toen ik naar de blanke jongen keek, zag ik dat hij ook een pistool in zijn handen had. De blanke jongen en de Marokkaanse jongen met het pistool zeiden tegen ons: "Alles inleveren. Vooral de telefoons." Bij [betrokkene 2] lag alles op de bank, zijn telefoon en portemonnee en sigaretten. Hierop pakte die Marokkaanse jongen die achter ons stond volgens mij de spullen van [betrokkene 2]. Toen moest ik ook mijn mobiele telefoon aan hem geven. Hij zag dat [betrokkene 2] een horloge om had en hij wilde dat horloge. [betrokkene 2] heeft deze ook afgedaan en aan de Marokkaanse jongen met het pistool gegeven.GoederenbijlageBenadeelde: [betrokkene 1]Soort : TELEFOON (MOBIEL)Hoeveelheid : 1 stuksMerk : SAMSUNGKleur : ZWARTImei-nummer : [001]
Soort : SIM-KAARTHoeveelheid : 1 stuksSerienummer : [002]
4. Een proces-verbaal met nummer PL1228/08-089427 van 10 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [dossierpagina 40].Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 november 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:V= [verdachte] is er gewoon bij geweest. Je kan hem best ontzien, maar wij weten alles.A= Ja, [verdachte] is er bij geweest.V= en nu vanaf het beginA= Wij hadden bij mij in de buurt afgesproken. Wij hadden niets te doen en toen dachten we, we gaan dat doen.V= Wat is dat doen.A= Iemand beroven ofzoV= Jullie hadden dus die wapens bij jullie, wat was de reden om die bij je te hebben?A= om iemand te berovenV= Dus jullie hadden vooraf al afgesproken iemand te beroven, nog voordat jullie samenkwamen?A= Ja dat kloptV= Heeft [verdachte] nog aangegeven dat hij er niets mee te maken wilde hebben, want hij wist van de afspraak af, toch?A= Ja, hij wist er in elk geval wel vanaf.
5. Een proces-verbaal met nummer PL 1228/08-089427 van 11 november 2008, in de wettelijke vorm pgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [dossierpagina 43].Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 november 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:Wij hadden het plan iemand te beroven. Zowel [betrokkene 4], [verdachte] en ik wisten van dit plan. Nadat wij klaar waren met blowen keken [betrokkene 4], [verdachte] en ik naar elkaar. Wij hadden al de afspraak dat wij iemand gingen beroven. Door naar elkaar te kijken begrepen wij dat deze twee jongens door ons beroofd gingen worden. [verdachte] bleef bij de scooters staan. Dit was op ongeveer 5 meter afstand.
6 Een proces-verbaal met nummer PL 1228/08-089427 van 11 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [dossierpagina 44].Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 november 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van verdachte:A: We gingen rondjes rijden om te kijken of er iemand was om te beroven.A: Ik had twee plastic balletjes pistolen. Een was zwart van kleur en de ander was zilver van kleur. Ik had deze pistolen meegenomen vanuit Turkije. De pistolen zijn plastic replica's van echte pistolen. In het donker lijkt het net een echt wapen.A: Ik denk dat ik die twee wapens (het hof begrijpt: de balletjespistolen) twee weken voor de beroving aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben gegeven. Een paar dagen later zeiden ze dat ze iemand gingen beroven met deze wapens. Ik zei tegen hen dat ik niet met ze mee zou gaan. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zeiden tegen mij dat ik alleen bij de scooters moest blijven. Dat vond ik goed en ik ben met ze meegegaan.”
4.4. Het Hof heeft in zijn arrest nog onder meer het volgende overwogen:
“MedeplegenTer terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt doch hoogstens als (niet ten laste gelegde) medeplichtigheid. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte niet wist van de plannen van de daders en dus geen opzet heeft gehad op het strafbare feit. Voorts heeft de verdachte zich, alle omstandigheden in aanmerking genomen, voldoende gedistantieerd.
Anders dan de raadsman en met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt. Het hof overweegt hiertoe het volgende:
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Uit de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 3] en de verdachte blijkt het volgende.
Verdachte heeft enige dagen voor de overval aan de medeverdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] balletjespistolen geleverd die hij vanuit Turkije had meegenomen. Deze [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben daarop aan de verdachte verteld dat zij van plan waren om met deze balletjespistolen iemand te gaan beroven. In eerste instantie heeft verdachte gezegd dat hij hier niet aan mee wilde doen, maar toen de medeverdachten zeiden dat hij alleen maar bij de scooters hoefde te blijven, heeft hij met het plan ingestemd.
Op de avond van de overval is de verdachte met zijn mededaders rondjes gaan rijden, naar eigen zeggen 'om te kijken of er iemand was om te beroven'. In de Haarlemmerhout zijn de verdachten bij een bank gestopt waar de latere slachtoffers op zaten. Nadat de verdachten enige tijd met de jongens hadden gepraat en verdachten het er over eens waren dat deze jongens het slachtoffer zouden worden, hebben de twee medeverdachten de jongens met de balletjespistolen bedreigd en ze goederen afhandig gemaakt. De verdachte stond op dat moment op ongeveer vijf meter afstand bij de scooters te wachten. Na het feit zijn de drie verdachten op de twee scooters weggereden.
Aldus is de verdachte met de wetenschap dat er een plan was om een overval te plegen, op 22 juli 2008 tezamen met zijn medeverdachten bewust op zoek gegaan naar een geschikt slachtoffer. Tijdens de overval is de verdachte naast de scooters, op ongeveer vijf meter van de slachtoffers blijven staan, zodat van zijn lijfelijke aanwezigheid een zekere mate van dreiging uitging. Hoewel de verdachte kort voor de beroving heeft gezegd dat hij toch niet (meer) wilde meedoen, heeft hij zich op dat moment op geen enkele wijze gedistantieerd, hoewel hij daartoe meerdere mogelijkheden heeft gehad, bijvoorbeeld door te trachten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te weerhouden van de uitvoering van de voorgenomen overval dan wel door de slachtoffers te waarschuwen dan wel door nog op een moment voordat de uitvoering van de overval een aanvang zou nemen, zich te begeven op geruime afstand van de plaats waar de op handen zijnde overval zou moeten plaatsvinden. Door tezamen met de andere twee overvallers te komen en vervolgens - ondanks zijn inmiddels ontstane bedenkingen - te blijven versterkte de verdachte met zijn aanwezigheid de dreiging die van de overvallers uitging.
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte als medepleger van het strafbare feit kan worden aangemerkt. Het verweer wordt om die reden verworpen.”
4.5. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het aandeel van de verdachte in het geheel van de overval, geen toereikende intensieve samenwerking oplevert. In onderhavige zaak zou veeleer sprake zijn van medeplichtigheid en niet van medeplegen.
4.6. Ik stel voorop dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad een ontwikkeling valt te bespeuren waarin aan factoren die betrekking hebben op de hoogte van de maximaal op te leggen straf eisen worden gesteld die recht doen aan het verschil in rechtsgevolgen waarom het daarbij gaat. Bekende voorbeelden zijn daarbij de invulling van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ in art. 289 Sr en van ‘roekeloosheid’ als strafverzwarende omstandigheden in art. 175 WVW 1994. In deze ontwikkeling zou mijns inziens ook passen dat aan het onderscheid tussen medeplichtigheid en medeplegen gelet op het daaraan verbonden verschil in strafbedreiging weer wat meer reliëf wordt gegeven. Zoals De Hullu stelt, is de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid er, doordat het medeplegen een ruim bereik heeft gekregen, niet eenduidiger op is geworden. Het weinige houvast dat theorie en rechtspraak lijken te bieden, is het “oriëntatiepunt” dat medeplichtigheid minder betrokkenheid bij het delict vergt dan medeplegen. Daarbij kan men letten op de objectieve zijde (het aandeel in de samenwerking) en op de subjectieve zijde (het opzet of misschien beter het motief: de medeplichtige wil alleen behulpzaam zijn).1.
4.7. Uit de vaststellingen van het Hof blijkt dat de verdachte aanwezig is geweest bij de overval. Hij stond op 5 meter afstand bij de scooters. Erg groot was zijn bijdrage aan de uitvoering van het delict dus in ieder geval niet. Ook bij het maken van de plannen is de verdachte niet betrokken geweest. Het Hof heeft, zo blijkt uit zijn overweging, aangenomen dat het [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zijn geweest die het plan hebben gemaakt. Voorts meen ik uit bewijsmiddel 6 op te mogen maken dat de verdachte op het moment dat hij de (nep)wapens aan de medeverdachten gaf, niet wist dat deze bij de overval gebruikt zouden worden.2.Daarin heeft het Hof de betrokkenheid van de verdachte in elk geval niet gezocht. Op het moment dat de verdachte wel wist dat de medeverdachten een overval wilden gaan plegen en dat zij kenbaar maakten dat ze de wapens wilden gebruiken bij de overval, heeft verdachte gezegd niet mee te gaan. Slechts nadat zijn medeverdachten hem zeiden dat hij slechts bij de scooters hoefde te blijven, is hij meegegaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte een van de scooters bestuurde. Het kan dus zijn dat hij achterop zat.3.
4.8. De vraag is welke bijdrage de verdachte gezien het voorgaande aan de totstandkoming van het delict heeft geleverd. Het Hof heeft als ik het goed begrijp twee punten van belang geacht. In de eerste plaats heeft het Hof uit de verklaring van de verdachte “We gingen rondjes rijden om te kijken of er iemand was om te beroven.” kennelijk afgeleid dat de verdachte bij de ‘selectie’ van de slachtoffers een actieve rol had. In het licht van de gehele door het Hof gebezigde verklaring van de verdachte waarin hij onder meer verklaart niet mee te willen gaan en slechts (achterop een scooter) mee te gaan nadat hem is gezegd dat hij alleen bij de scooters te hoeven blijven, is het de vraag of die gevolgtrekking begrijpelijk is. In elk geval blijkt nergens uit dat het de verdachte is geweest die de slachtoffers als doelwit heeft aangewezen of dat de verdachte anderszins op de gemaakte keuze een overwegende invloed heeft gehad.
4.9. Het Hof heeft de bijdrage van de verdachte in de tweede plaats gezocht in het feit dat “van zijn lijfelijke aanwezigheid een zekere mate van dreiging uitging”. Of de slachtoffers dat zo hebben ervaren, is de vraag. Veel zal de lijfelijke aanwezigheid van de verdachte in elk geval niet hebben toegevoegd aan de dreiging die in hun beleving uitging van de op hen gerichte pistolen. Belangrijker is de vraag of de aan de verdachte toebedachte rol was om door zijn lijfelijke aanwezigheid kracht bij te zetten aan de bedreiging. Als dat de bedoeling was, waarom dan bij de scooters gebleven? Het effect was groter geweest als de verdachte bij de slachtoffers was gaan staan. Ik merk op dat het enkele feit dat van verdachtes aanwezigheid “een zekere mate van dreiging” uitging nog niet wil zeggen dat de verdachte daarop opzet had. En dat is voor zowel medeplegen als medeplichtigheid wel een vereiste.
4.10. In het verlengde van het voorgaande ligt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte, hoewel hij kort voor de beroving zei dat hij niet wilde meedoen, zich op dat moment “op geen enkele wijze” heeft gedistantieerd, mij niet begrijpelijk voorkomt. Dat de verdachte bij de scooters bleef omdat hij niet mee wilde doen, lijkt mij wel degelijk een vorm van distantiëren te zijn. De meest voor de hand liggende interpretatie van de opstelling van de verdachte – waarmee zijn kornuiten instemden – lijkt mij te zijn dat de verdachte er wel bij wilde zijn mits hij maar niet mee hoefde te doen. Het achterblijven bij de scooters kan dan bezwaarlijk geduid worden als een (opzettelijke) bijdrage aan de beroving.
4.11. Uit de bewijsmiddelen blijkt kortom niet veel meer dan dat de verdachte is meegegaan hoewel hij wist van het plan om iemand te beroven. Een bewuste en nauwe samenwerking levert dat niet op. Daarbij merk ik op dat het zich niet distantiëren van een misdrijf waarvan men tevoren op de hoogte is, niet voldoende is om medeplegen aan te nemen.4.Dat geldt ook als men met het misdrijf instemt.5.Zo men al met het Hof zou willen aannemen dat de verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van dat plan, is die bijdrage te onbeduidend om van medeplegen te kunnen spreken.6.
4.12. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑05‑2014
Ter zitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij de balletjespistolen, die meegenomen waren van vakantie in Turkije, van zijn ouders moest weggooien omdat zij die niet in huis wilden hebben. De verdachte heeft die balletjespistolen toen in de schuur gelegd en had, toen de medeverdachten vroegen of zij de balletjespistolen mochten hebben, “geen reden om ze niet te geven”.
Dat is ook wat de als getuige gehoorde medeverdachte [betrokkene 3] ter zitting in hoger beroep verklaarde.
HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6157.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356.
Vgl. HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7275. Of de bijdrage, indien opzettelijk geleverd, voldoende is om van medeplichtigheid te spreken, is een vraag die hier in het midden kan blijven.
Beroepschrift 29‑08‑2013
De Hoge Raad der Nederlanden
Sector strafrecht
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
in vijfvoud na te bezorgen per post
Tevens in te dienen per telefax; 070 - 753 03 52
CASSATIESCHRIFTUUR
's‑Gravenhage, 29 augustus 2013
Inzake : [verdachte]/Cassatie
Dossiernr. : 20121567
Uw ref. : S 12/04062
E-mail : diekstra@delissenmartens.nl
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, als daartoe door requirant tot cassatie, de heer [verdachte], geboren op [geboorteplaats] 1990, wonende te [woonplaats] aan de [adres], bepaaldelijk gevolmachtigd, mr S.M. Diekstra, advocaat te 's‑Gravenhage, kantoorhoudende aan het adres Sportlaan 40 (2566 LB), heeft hierbij de eer aan Uw Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur in cassatie houdende één middel van cassatie ten vervolgde op het door requirant tot cassatie ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof van 27 juli 2012.
1. Procesverloop
- a.
Op 13 februari 2009 is de onderhavige zaak inhoudelijk behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank, waar [verdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 83 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 200 uren in de vorm van een werkstraf.
[verdachte] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
- b.
De zaak is op 28 september 2011 en 13 juli 2012 in hoger beroep behandeld door het Hof te Amsterdam. Het Hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd bij uitspraak op 27 juli 2012 en [verdachte] veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren.
2. Middelen van cassatie
[verdachte] voert één cassatiemiddel aan tegen het arrest van het Hof.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen, waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, geschonden. In het bijzonder is artikel 359, derde lid Sv geschonden, in welk artikel is opgenomen dat de bewezenverklaring moet steunen op de inhoud van de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen juncto 359 lid 2 Sv, zodat de beslissing onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd doordat het Hof op basis van die bewijsmiddelen bewezen heeft verklaard dat er sprake is geweest van ‘medeplegen’.
Toelichting
De kern van dit middel is de vraag of het bewezenverklaarde ‘medeplegen’ uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan hoogstens medeplichtigheid (art. 48 Sr) worden afgeleid.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 22 juli 2008 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk:
- —
om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft gedwongen tot afgifte van een horloge (merk Fossil) en een mobiele telefoon (merk Samsung en kleur zwart en i-meinummer [001]) en een simkaart (serienummer [002]), toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2],
en
- —
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende een identiteitskaart en meerdere (bank)passen en een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson kleur zwart en i-meinummer [003]) en een simkaart toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en aan zichzelf en aan zijn mededader(s) het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededaders:
- —
met hun arm naar voren gestoken en daarin vasthebbende een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [betrokkene 2] is afgelopen en
- —
met hun vuurwapen (het hof begrijpt: hun op vuurwapen gelijkend voorwerp) achter en gericht op de hoofden van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gaan staan en
- —
terwijl zij de vuurwapens (het hof begrijpt: op vuurwapen gelijkend voorwerp) hadden gericht op die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben gezegd: ‘Alles inleveren. Vooral de telefoons’ en ‘Geef je mobiel’ en ‘Je moet ook je horloge inleveren’.’
Het Hof heeft geoordeeld dat is komen vast te staan dat tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte als medepleger van het strafbare feit kan worden aangemerkt. De verdediging heeft bij het Hof middels een uitdrukkelijk onderbouwd en gemotiveerd verweer betoogd dat er geen sprake was van een medeplegen maar slechts van (niet-tenlastegelegde) medeplichtigheid. Het Hof heeft dit verweer verworpen. Het Hof overweegt hiertoe als volgt:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt doch hoogstens als (niet ten laste gelegde) medeplichtigheid. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte niet wist van de plannen van de daders en dus geen opzet heeft gehad op het strafbare feit. Voorts heeft de verdachte zich, alle omstandigheden in aanmerking genomen, voldoende gedistantieerd.
Anders dan de raadsman en met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt. Het hof overweegt hiertoe het volgende:
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is ge weest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Uit de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte blijkt het volgende.
Verdachte heeft enige dagen voor de overval aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] balletjespistolen geleverd die hij vanuit Turkije had meegenomen. Deze [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben daarop aan de verdachte verteld dat zij van plan waren om met deze balletjespistolen iemand te gaan beroven. In eerste instantie heeft verdachte gezegd dat hij hier niet aan mee wilde doen, maar toen de medeverdachten zeiden dat hij alleen maar bij de scooters hoefde te blijven, heeft hij met het plan ingestemd.’
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict.1. Daarbij moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
De gang van zaken zoals die kan blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen is als volgt. [verdachte] was op de hoogte van het plan van de medeverdachten om iemand te beroven. [verdachte] was aanwezig bij de overval. [verdachte] heeft op enig moment nog tegen de medeverdachten gezegd dat hij niet mee wilde gaan. De medeverdachten zeiden tegen [verdachte] dat hij slechts bij de scooters moest blijven. Dit laatste heeft hij gedaan. Dit alles dient gezien te worden in relatie tot het psychologische rapport waaruit blijkt dat [verdachte] weinig assertief.
Het onderhavige geval verdient bijzondere aandacht vanwege de beperkte mate van betrokkenheid van [verdachte]. [verdachte] heeft niet deel genomen aan het maken van plannen, hij was hier wel van op de hoogte. [verdachte] stond op afstand bij de scooters te wachten tijdens de uitvoering van het delict.
Het aandeel van [verdachte] in het geheel levert geen toereikende intensieve samenwerking zodat in redelijkheid niet meer gesproken kan worden van medeplegen. Het handelt hier om een deelname die naar zijn mening als medeplichtigheid bij als bedoeld in artikel 48 Sr moet worden aangemerkt.
[verdachte] heeft kort voor de overval aangegeven niets met de overval te maken te willen hebben. Tijdens de overval is [verdachte] ook op afstand blijven staan. Hiermee heeft zich, alle omstandigheden in aanmerking genomen, voldoende gedistantieerd van de overval. Dit wordt ook wel bevestigd doordat de aangevers ook niet hebben verklaard dat zij zich ook maar op enige wijze bedreigd voelden door [verdachte].
Het enkele niet-ingrijpen van [verdachte] levert onvoldoende op om tot medeplegen te komen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte actief betrokken is geweest bij het plannen en uitvoeren van de tenlastegelegde overval en dusdanig betrokken is geweest bij zowel de planning als de uitvoering van het tenlastegelegde dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. De uitspraak is in dat opzicht dan ook ontoereikend gemotiveerd.
3. Conclusie
Het is op voormelde gronden, dat requirant tot cassatie de eer heeft Uw Hoge Raad te verzoeken de bestreden uitspraak te vernietigen en tot een nieuwe inhoudelijke behandeling te beslissen althans met verdere voorziening als het Uw Hoge Raad in goede justitie mag vermenen te behoren.
S.M. Diekstra
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑08‑2013
Vgl. HR 19 oktober 1994, NJ 1994, 50 m.nt. ThWvV; HR 14 mei 2013, LJN BZ9945.