Deze zaak hangt samen met nrs. 13/05142 ([medeverdachte 8]), 13/00699 ([medeverdachte 3]), 13/00704([medeverdachte 4]), 13/00617 ([medeverdachte 1]), 13/00692 ([medeverdachte 5]), 13/02775 ([medeverdachte 6]) en 13/01079([medeverdachte 7]), waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 01-07-2014, nr. 13/03745
ECLI:NL:HR:2014:1593, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/03745
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1593, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7943, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:655, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:655, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1593, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑02‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/513 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2014-0303
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Deelneming, artt. 47 t/m 51 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2011:BP6581. Uit de door het Hof vastgestelde f&o kan niet volgen dat verdachte wat betreft het opzettelijk verkopen van twee kg hennep en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden, welke er op neerkomen dat verdachte gelet op zijn functie als bedrijfsleider binnen de growshop over deze gedragingen “vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaarde dan wel placht te aanvaarden”, welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat verdachte als “functionele dader” van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/03745
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 februari 2013, nummer 21/001839-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de veroordeling voor de feiten 1 en 2 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1.
De middelen klagen over de motivering van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 wat betreft het medeplegen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Het Hof heeft onder 1 en 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij, op 16 juli 2009, te Naarden, tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk heeft verkocht, in een pand gelegen aan de [a-straat] (nummer 9-11), een hoeveelheid van 2 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. hij, op 16 juli 2009, te Naarden, tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan de [a-straat] (nummer 9-11) een grote hoeveelheid van 12 kilogram hennep en in een pand gelegen aan de [b-straat] (nummer 27-13), een grote hoeveelheid van 1185 hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.2.2.
Met betrekking tot deze bewezenverklaring heeft het Hof in de bewijsoverweging in het bijzonder het volgende geoordeeld:
"Uit een en ander leidt het hof voor wat betreft de positie van verdachte af dat hij bij de handel in hennep een centrale positie had en dat hij over de gedragingen in dat kader vermocht te beschikken en dat hij blijkens de gang van zaken het plaatsvinden daarvan aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Onder bedoeld aanvaarden begrijpt het hof mede het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging (voetnoot 5: Vgl. HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraad), HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003: AF7938 (Drijfmest) (in verband met daderschap rechtspersoon).
Hieruit volgt in de eerste plaats dat het hof feit 3 - kort gezegd de handel in de periode 2006 - 2009 - bewezen acht. De feiten 1 en 2 zien op gedragingen op 16 juli 2009. Er zijn weliswaar geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van enige directe betrokkenheid van verdachte, hetzij als medepleger hetzij als pleger, op de dag van het feit zelf, nu verdachte niet aanwezig maar vanaf begin juli met vakantie was. De aanwezigheid van de hoeveelheden hennep en de hennepstekken behoorde evenwel gelet op de functie van verdachte binnen [A], tot de gedragingen waarover verdachte vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Hetzelfde geldt voor de verkoop van de twee kilo hennep door [betrokkene] op 16 juli 2009. [betrokkene] heeft bij zijn verhoor door de rechter-commissaris weliswaar verklaard dat hij alleen heeft gehandeld. Het hof acht dit op grond van het bovenstaande - hennepverkopen behoorden tot de gewone gang van zaken en verdachte functioneerde daarin als leidinggevende - echter niet aannemelijk. Nu niet gebleken is van instructies van verdachte dat er in de periode waarin hij met vakantie was geen (ver)kopen zouden plaatsvinden, heeft verdachte ook niet de zorg betracht die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de feiten. Dat geldt naar het oordeel van het hof op dezelfde gronden ook voor de in de zich in het pand van de [A] bevindende auto van [betrokkene] aangetroffen hoeveelheid. [betrokkene] was degene die op 16 juli 2009 de twee kilo hennep heeft verkocht."
2.3.
De art. 47 tot en met 51 Sr bieden - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - diverse mogelijkheden om iemand onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In geval van het medeplegen houden die voorwaarden vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481).
2.4.
Uit de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden kan niet volgen dat de verdachte wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde opzettelijk verkopen van twee kilogram hennep en wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van hennep zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden, welke er op neerkomen dat de verdachte gelet op zijn functie als bedrijfsleider binnen de growshop "[A]" over deze gedragingen "vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden", welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat de verdachte als "functionele dader" van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Beide middelen zijn gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Deelneming, artt. 47 t/m 51 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2011:BP6581. Uit de door het Hof vastgestelde f&o kan niet volgen dat verdachte wat betreft het opzettelijk verkopen van twee kg hennep en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden, welke er op neerkomen dat verdachte gelet op zijn functie als bedrijfsleider binnen de growshop over deze gedragingen “vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaarde dan wel placht te aanvaarden”, welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat verdachte als “functionele dader” van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 13/03745
Mr. Machielse
Zitting 13 mei 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 4 februari 2013 voor drugsdelicten (feiten 1, 2, 3 en 6) en misdrijven van de Wet Wapens en munitie (feiten 5 en 7) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Tevens heeft het hof de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer van in het arrest genoemde voorwerpen uitgesproken.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel komt op tegen het bewijs van het medeplegen van feit 1. Het tweede middel betoogt hetzelfde voor feit 2, voor zover het de hoeveelheid hennep betreft die in de auto van [betrokkene 1] is gevonden. Het hof heeft in zijn arrest een overweging gewijd aan het bewijs van de feiten 1 en 2, maar deze overweging is ontoereikend en innerlijk tegenstrijdig. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2. De bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 luidt aldus:
"(dat)
1. hij, op 16 juli 2009, te Naarden, tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk heeft verkocht, in (een) pand gelegen aan de [a-straat] (nummer 9-11), een hoeveelheid van 2 kilogram hennep en/of delen van hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. hij, op 16 juli 2009, te Naarden, tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan de [a-straat] (nummer 9-11) een grote hoeveelheid van 12 kilogram hennep en in (een) pand gelegen aan de [b-straat] (nummer 27-13), een grote hoeveelheid van 1185 hennepstekken zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
3.3. De bewezenverklaring heeft het hof door de volgende overwegingen doen voorafgaan:
"Bewijsoverwegingen feit 1, 2 en 3
Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden af dat deze feiten ten laste van verdachte bewezen zijn:
* Verdachte was bedrijfsleider van de growshop [A].
* De 5,3 kilo hennep zijn aangetroffen in de [A]. De hennepstekken zijn aangetroffen in het pand om de hoek bij de growshop, aan de [b-straat] 27-13 te Naarden, dat wordt gebruikt als opslagruimte van [A].
* In de woning van verdachte zijn diverse bonnen met notities en aantekeningen aangetroffen. Uit op een aantal daarvan vermelde getallen (tussen 2.700 en 3.300) en aanduidingen ("wiet", "haze", "gruis", "nat", "mooi", "niet mooi", "wordt gedroogd") leidt het hof af dat deze betrekking hebben op de verkoop van hennep. Soortgelijke bonnen zijn aangetroffen in de [A].
* Op het kantoor bij [A] zijn overzichtlijsten - in ieder geval van 2006 - aangetroffen met daarop vermeld bij "stuksprijs" bedragen tussen € 1,60 en € 2,75 en bij "aantal" hoeveelheden van 84 of 100 stuks of een veelvoud daarvan. Deze lijsten zien op de periode 18 augustus 2006 tot en met 23 oktober 2006. Voorts zijn bij de doorzoekingen op 16 juli 2009, bij [A] en op de [c-straat 1] te Bussum handgeschreven bonnen aangetroffen. Deze bonnen vermelden data gelegen in de periode 25 juli 2008 tot en met 21 augustus 2008 danwel de periode februari 2009 tot en met juni 2009. Op deze bonnen staan bedragen genoemd tussen de € 1,50 en € 2,75 en hoeveelheden van 84 of 100 stuks of een veelvoud daarvan. Op de [b-straat] 27-13 zijn dozen met daarin 84 stekjes aangetroffen.
* Een gedeelte van de hierboven genoemde handgeschreven bonnen is gemarkeerd met de lettercode "MI" of "PL". [betrokkene 2] heeft verklaard dat als hij een transactie binnen [A] afhandelde hij van [verdachte] de letters MI op de bon moest zetten. Verder heeft [betrokkene 2] verklaard dat de bijnaam van [betrokkene 1] "Plakkie" is en de letters "PL" op de bonnen voor "Plakkie" staan.
* [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] hebben - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte betrokken is bij de stekkenkoop en -verkoop in [A]. Het hof heeft geen aanleiding op dit punt aan hun verklaringen te twijfelen.
* In een ruimte binnen de garage van verdachte is een inrichting aangetroffen welke geschikt was voor het herpakken van hennep, terwijl in de ruimte verschillende materialen werden aangetroffen die hierop duiden.
* In de administratie van [medeverdachte 7], welke bestond uit een groot aantal notities en berekeningen, zijn bonnen aangetroffen met daarop de naam van growshop [A] met daarop met pen geschreven de aantekening "Rally". Bij de doorzoeking bij [A] is in het kantoor een lijst, getiteld POF-lijst, d.d. 9 juni 2006 aangetroffen. Op deze lijst komt ook de naam "Rally" voor. Verdachte heeft verklaard dat hij misschien de naam "Rally" heeft bedacht en dat hiermee [medeverdachte 7] werd bedoeld.
Uit een en ander leidt het hof voor wat betreft de positie van verdachte af dat hij bij de handel in hennep een centrale positie had en dat hij over de gedragingen in dat kader vermocht te beschikken en dat hij blijkens de gang van zaken het plaatsvinden daarvan aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Onder bedoeld aanvaarden begrijpt het hof mede het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.2.
Hieruit volgt in de eerste plaats dat het hof feit 3 - kort gezegd de handel in de periode 2006 - 2009 - bewezen acht. De feiten 1 en 2 zien op gedragingen op 16 juli 2009. Er zijn weliswaar geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van enige directe betrokkenheid van verdachte, hetzij als medepleger hetzij als pleger, op de dag van het feit zelf, nu verdachte niet aanwezig maar vanaf begin juli met vakantie was.3.De aanwezigheid van de hoeveelheden hennep en de hennepstekken behoorde evenwel gelet op de functie van verdachte binnen [A], tot de gedragingen waarover verdachte vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Hetzelfde geldt voor de verkoop van de twee kilo hennep door [betrokkene 1] op 16 juli 2009. [betrokkene 1] heeft bij zijn verhoor door de rechter-commissaris weliswaar verklaard dat hij alleen heeft gehandeld. Het hof acht dit op grond van het bovenstaande - hennepverkopen behoorden tot de gewone gang van zaken en verdachte functioneerde daarin als leidinggevende - echter niet aannemelijk. Nu niet gebleken is van instructies van verdachte dat er in de periode waarin hij met vakantie was geen (ver)kopen zouden plaatsvinden, heeft verdachte ook niet de zorg betracht die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de feiten. Dat geldt naar het oordeel van het hof op dezelfde gronden ook voor de in de zich in het pand van de [A] bevindende auto van [betrokkene 1] aangetroffen hoeveelheid. [betrokkene 1] was degene die op 16 juli 2009 de twee kilo hennep heeft verkocht."
3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het pand [b-straat] 27-13 wordt gebruikt voor de opslag van de growshop [A]. Verdachte heeft de sleutel van het pand (bewijsmiddel 1). Verdachte wordt door getuigen de bedrijfsleider genoemd (bewijsmiddel 2, 4, 7). Hij werkt in de [A] (bewijsmiddel 3 en 4). In de [A] kon je hennepstekjes kopen (bewijsmiddel 4 en 5). Op 16 juli 2009 heeft een pseudo koper in de [A] voor € 7000 twee kilo hennep gekocht (bewijsmiddel 8, 9). Op 16 juli 2009 is toen binnengetreden in de [A] aan de [a-straat] 9-11 te Naarden. In de werkplaats zijn twee zakken hennep aangetroffen, in een in de garage van het pand geparkeerde auto drie zakken (bewijsmiddel 10, 13). Deze auto was van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 17), die werkzaam is in de [A] (bewijsmiddel 3) en die de hennep aan de pseudo koker heeft verkocht (bewijsmiddel 8). Toen in de [A] werd binnengetreden was verdachte daar aanwezig (bewijsmiddel 16). In de [b-straat] 27-13 te Naarden zijn op 16 juli 2009 1185 hennepstekken gevonden (bewijsmiddel 11). In de garage bij de woning van verdachte, [c-straat 1] te Bussum, zijn benodigdheden voor het herpakken van hennep aangetroffen (bewijsmiddel 16). Op meerdere genoemde locaties is administratie gevonden die gelieerd is aan de handel die werd bedreven (bewijsmiddel 17 tot en met 25).
3.5. De gebezigde bewijsmiddelen bieden voldoende steun voor het opzettelijk aanwezig hebben door verdachte van de hennepstekken die op 16 juli 2009 zijn aangetroffen in de [b-straat] en van de twee zakken hennep die zijn gevonden in de werkplaats van de [A]. Maar voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de in de auto van [betrokkene 1] gevonden hennep biedt de bewijsvoering geen aanknopingspunten. Hetzelfde geldt voor de verkoop op 16 juli 2009 van de hennep aan de pseudo koper. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van enigerlei betrokkenheid van verdachte bij deze verkoop. De enkele omstandigheid dat verdachte bedrijfsleider was van de [A] en verantwoordelijk voor hetgeen daar gebeurde, is onvoldoende om een bewuste en nauwe samenwerking bij deze verkoop kunnen aannemen.4.Dat verdachte het personeel instrueerde en de administratie voerde, is evenmin voldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte die verkoop aan de pseudokoker heeft aanvaard of dat hij zo een verkoop placht te aanvaarden.5.En ook als verdachte wel over die verkoop kon beschikken en die zou hebben aanvaard, is dat nog onvoldoende voor het aannemen van een bewuste en nauwe samenwerking.6.
Het eerste middel slaagt en ook het tweede middel is gegrond voor zover het betreft de hennep die in de auto van [betrokkene 1] is aangetroffen.
4.1. Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn nu het cassatieberoep is ingesteld op 14 februari 2013 en het dossier eerst in november 2013 ter administratie van de Hoge Raad is ontvangen.
4.2. Tussen het instellen van het cassatieberoep op 14 februari 2013 en de ontvangst van het dossier op 8 november 2013 zijn acht maanden en 25 dagen verstreken. Aldus is de door de Hoge Raad op acht maanden – en niet op zes maanden zoals de steller van het middel klaarblijkelijk aanneemt – gestelde termijn voor inzending overschreden. Als de Hoge Raad mijn oordeel over het eerste en tweede middel deelt zal de rechter die opnieuw zal moeten oordelen met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening kunnen houden.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de veroordeling voor de feiten 1 en 2 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑05‑2014
Vgl. HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraad), HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest) (in verband met daderschap rechtspersoon). (AM: voetnoot door het hof aangebracht).
AM: deze vaststelling berust klaarblijkelijk op een vergissing gelet op de inhoud van bewijsmiddel 16.
HR 3 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2932; HR 23 maart 2010, NJ 2010, 196 m.nt. Mevis.
HR 30 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2344.
HR 24 mei 20110, NJ 2011, 481 m.nt. Keijzer.
Beroepschrift 20‑02‑2014
mr. S. de Korte
mw. mr. M. Hoekzema
mr. D.C. Dorrestein
Hoge Raad
der Nederlanden
Zaaknummer: S 13/03745
Schriftuur houdende middel(en) van cassatie in de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969, rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Arnhem, uitgesproken op 4 februari 2013 met parketnummer 21-001839-11.
Ontvankelijkheid cassatieberoep
Het gerechtshof heeft artikel 359a Sv onjuist toegepast, dan wel haar beslissing — voor zover dit strekt tot verwerping van het verweer tot vrijspraak van feit 1 alsmede partiële vrijspraak van feit 2 voor zover het medeplegen van bezit van 6,7 kilogram hennep betreft, ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd. Redenen waarom ik u namens rekwirant vraag het bestreden arrest van het gerechtshof te vernietigen.
Middel I
Schending van de artikelen 350, 358, 359, 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van recht doordat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd is gekomen tot een bewezenverklaring van feit 1 van de tenlastelegging.
Toelichting
Het medeplegen volgt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat rekwirant geen enkele betrokkenheid heeft gehad met betrekking tot feit 1 en dat er geen sprake kan zijn geweest van een nauwe, bewuste en volledige samenwerking alsook niet van een gezamenlijke uitvoering.
Medeverdachte [betrokkene] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen heeft gehandeld met betrekking tot de verkoop van de hennep. Hij had hier niet met anderen, dus ook niet met rekwirant, over gesproken.
Uit de verklaringen van de buitenlandse opsporingsambtenaren die door de politie als pseudokopers zijn ingezet (ordner 133, pagina 2614 e.v.), blijkt dat de afspraken over en de verkoop van de 2 kilogram hennep op 16 juli 2009 uitsluitend met medeverdachte [betrokkene] zijn geweest.
Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat: ‘hij, op 16 juli 2009 te Naarden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht, in een pand gelegen aan de [a-straat] (nummer [1–3]), een hoeveelheid van 2 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.’
Het gerechtshof motiveert de bewezenverklaring dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit de directe betrokkenheid van rekwirant, in de zin van pleger of medepleger, blijkt omdat rekwirant op die dag niet aanwezig maar vanaf begin juli met vakantie was.
Het gerechtshof vervolgt haar motivering dat rekwirant toch mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verkoop van 2 kilogram hennep omdat, gelet op de aanwezigheid van de hoeveelheden hennep en hennepstekken, hennepverkopen tot de gewone gang van zaken zouden behoren en rekwirant als leidinggevende binnen de growshop, deze verkopen zou hebben aanvaard dan wel placht te hebben aanvaard.
Daarnaast zou rekwirant voor hij met vakantie ging geen instructies hebben gegeven dan wel niet de zorg hebben betracht die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de feiten. Het gerechtshof verwijst hierbij naar de arresten HR 23 februari 1954, NJ 1954,378 (IJzerdraad) en HR 21 oktober 2003, LJN AF7938 (Drijfmest). In deze arresten worden evenwel de criteria van functioneel daderschap besproken.
Nu het gerechtshof medeplegen wel bewezen heeft verklaard, maar in de motivering echter uitdrukkelijk vermeldt dat er geen sprake is van medeplegen, heeft het gerechtshof innerlijk tegenstrijdig gemotiveerd. Dit brengt mee dat het gerechtshof het verweer heeft afgewezen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, althans de verwerping onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
Schending van de artikelen 350, 358, 359, 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van recht doordat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd is gekomen tot een bewezenverklaring van feit 2 van de tenlastelegging voor zover het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van 6,7 kilogram hennep betreft.
Toelichting
Ook met betrekking tot de op 16 juli 2009 in de auto van [betrokkene] aangetroffen hoeveelheid van 6,7 kilogram hennep heeft het gerechtshof medeplegen bewezenverklaard terwijl uit de bewijsmiddelen niet van enige directe betrokkenheid van rekwirant blijkt.
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat met betrekking tot de aangetroffen 6,7 kilogram hennep in de auto van medeverdachte [betrokkene] er geen sprake was van medeplegen nu [betrokkene] zelf heeft verklaard dat alles wat in de auto is aangetroffen, inclusief de hoeveelheid hennep, hem toebehoorde. Bovendien was rekwirant vanaf begin juli met vakantie.
Het gerechtshof hanteert bij de bewezenverklaring op dit punt dezelfde motivering zoals onder middel I is beschreven. Ik verzoek u derhalve de toelichting onder middel I hier als herhaald en ingelast te beschouwen.
Middel III
Er is sprake van schending van recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Op 12 februari 2013 is beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof van 4 februari 2013. Op november 2013 zijn de stukken ter griffie van de Hoge Raad ontvangen, hetgeen een overschrijding inhoudt van de termijn van zes maanden. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de zaak voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld en evenmin wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen.
Rekwirant stelt zich op het standpunt dat er door het tijdsverloop na de uitspraak van het gerechtshof, daarbij inbegrepen het niet tijdig toezenden van de stukken aan de Hoge Raad, jegens hem inbreuk is gemaakt op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal aanleiding moeten zijn voor compensatie in de straftoemeting.
Redenen waarom
Rekwirant uw Hoge Raad verzoekt het arrest van het gerechtshof Arnhem te vernietigen en de zaak te terug te verwijzen naar een ander gerechtshof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Frederik Hendrikstraat 146 die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn door rekwirant in cassatie.
Utrecht, 20 februari 2014
D.C. Dorrestein