Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2013, nr. 21-001839-11
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7943, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-02-2013
- Zaaknummer
21-001839-11
- LJN
BZ7943
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7943, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑02‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1593, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 04‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Megazaak Doomer. Verwerping verweer niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting. Functioneel daderschap. Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan de verkoop van hennep en hennepstekken. Daarnaast heeft verdachte onder meer wapens voorhanden gehad, waaronder een vuurwapen van categorie 3. Van feit 4, witwassen, spreekt het hof verdachte vrij. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001839-11
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1969],
wonende te [adres], [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 april 2012, 12 november 2012, 26 november 2012, 4 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr D.C. Dorrestein, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het deels tot een andere bewijsbeslissing en voorts tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
hij, op of omstreeks 16 juli 2009, te [plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk heeft/hebben verkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in (een) pand(en) gelegen aan de [adres 1], een (handels)hoeveelheid van 2 kilogram hennep en/of delen van hennep, althans een (grote) (handels)hoeveelheid hennep en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 2.
hij, op of omstreeks 16 juli 2009, te [plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres 1] een (grote) hoeveelheid van 12 kilogram hennep en/of delen van hennep, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres 2], een (grote) hoeveelheid van 1185 hennepstekken, althans een (grote) hoeveelheid hennep(stekken) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 3.
hij, op één of meer tijstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 maart 2006 tot en met 15 juli 2009, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in (een) pand(en) gelegen aan de [adres 1] en/of [adres 2] en/of [adres 3] en/of op één of meer, (andere) locatie(s) (elders) in [plaats 1] en/of (elders) in Nederland, (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of delen van hennep (enkele duizenden stekken per week, in elk geval 1600 stekken per week en/of enkele tientallen kilo's hennep per week, in elk geval 60 kilo hennep per week), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 4.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 19 augustus 2009, te [plaats 2] en/of [plaats 1], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (meermalen) (een) (grote) geldbedrag(en), althans enig(e) (grote) geldbedrag(en), (in totaal 66.905,- euro), heeft ontvangen van één of meer (onbekende) perso(o)n(en),
- -
een geldbedrag van (in totaal) 3.000,- euro (aangetroffen in de kelder van verdachte's woning), althans enig(e) geldbedrag(en), op of omstreeks 16 juli 2009 en/of
- -
een geldbedrag van (in totaal) 1.545,- euro (aangetroffen in de growshop [naam]) en/of 6.960,- euro (aangetroffen in de auto), althans enig(e) geldbedrag(en), op één of meer tijdstip(pen), op of omstreeks 16 juli 2009 en/of
- -
een geldbedrag van (in totaal) 5.400,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en), in of omstreeks de periode van 16 juli tot en met 23 juli 2009 en/of
- -
een geldbedrag van (in totaal) 50.000,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en), op of omstreeks 19 augustus 2009,
althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn (mede)dader(s), voornoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden gehad, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) wist(en) dat die - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn (mede)daders (telkens) van voornoemd(e) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
- 5.
hij op of omstreeks 16 juli 2009, te [plaats 2], in elk geval in Nederland, een (vuur)wapen van categorie III, te weten: een grendelgeweer met merkaanduiding Mauser, model 66-S, kaliber 7x64, voorhanden heeft gehad;
- 6.
hij op of omstreeks 16 juli 2009, te [plaats 2], in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,310 kilogram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de Opiumwet;
- 7.
hij op of omstreeks 16 juli 2009, te [plaats 2], in elk geval in Nederland, vijf, althans meerdere, in ieder geval één, wapen(s) van categorie II, te weten: vijf, althans meerdere, in ieder geval één spuitbus(sen) pfefferspray welke geschikt zijn/is voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer (niet-ontvankelijkverklaring, bewijsuitsluiting ten aanzien van alle feiten)
Het hof begrijpt het betoog van de verdediging aldus dat mede geklaagd wordt over schending van het Tallon-criterium. Het hof zal daarom het verweer eerst in het kader van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging beoordelen en, zo het Openbaar Ministerie ontvankelijk wordt geacht, daarna het verweer in de sleutel van bewijsuitsluiting plaatsen. Door de verdediging is voorts – kort gezegd – aangevoerd dat aan de pseudokoop zoveel gebreken kleven dat het als gevolg daarvan verkregen bewijsmateriaal buiten beschouwing moet worden gelaten, zodat algehele vrijspraak dient te volgen. Mèt de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het verweer niet kan worden verworpen met een verwijzing naar het Schutznorm-vereiste, omdat de pseudokoopactie mede was gericht op het verkrijgen van inzicht in de handelwijze van personen die betrokken waren bij en werkzaam voor growshop [naam]. Kennelijk behoorde verdachte – die als bedrijfsleider werd beschouwd – tot deze groep.
Het hof verwerpt het verweer.
Artikel 126i Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover van belang:
- 1.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar:
- a.
goederen afneemt van de verdachte,
- b.
gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk afneemt van de verdachte, of
- c.
diensten verleent aan de verdachte.
- 2.
De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
- 3.
Het bevel tot pseudo-koop of -dienstverlening is schriftelijk en vermeldt:
- a.
het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
- b.
de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
- c.
de aard van de goederen, gegevens of diensten;
- d.
de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen strafbaar gesteld handelen, en
- e.
het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven.
- a.
Een bedrag van € 6.960 is aangetroffen in de Opel Omega van [medeverdachte 3].
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niets weet over het bedrag. Hij was met vakantie. De auto behoort toe aan [medeverdachte 3].
Het hof is op grond van in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat het bedrag van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit bedrag - samen met [medeverdachte 3] - voorhanden had:
- -
de grootte van het bedrag,
- -
de ongebruikelijke plaats voor het bewaren van bedragen van een dergelijke omvang,
- -
het aantreffen in de auto van [medeverdachte 3] van een aanzienlijke hoeveelheid hennep,
- -
de omstandigheid dat de handel in hennep en hennepstekken behoorde tot de gewone gang van zaken binnen de [naam]. Bij het voorhanden hebben van het bedrag is sprake van een gedraging waarover verdachte gelet op de functie van verdachte binnen [naam], namelijk die van bedrijfsleider, vermocht te beschikken of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Het hof verwijst verder naar de bewijsmotivering met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3.
In een arrest van 26 oktober 2010 (LJN BM4440) heeft de Hoge Raad overwogen:
“Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.”
Het hof overweegt – onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 8 januari 2013 (LJN BX6909 en BX6910) – dat in het onderhavige geval geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit het hof afleidt dat gedragingen zijn verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden. Dit leidt tot vrijspraak.
- b.
Een bedrag van € 1.545 is aangetroffen in het kantoorgedeelte van de growshop.
Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van medeplegen, omdat verdachte met vakantie was, [medeverdachte 3] verantwoordelijk was voor het bijhouden van de kas, [medeverdachte 3] het bedrag nog niet had afgestort in de kas en het bedrag – naar het hof begrijpt – uit de reguliere verkoop van de winkel afkomstig kan zijn.
Het hof kan deze lezing niet buiten redelijke twijfel uitsluiten en als niet aannemelijk terzijde stellen. Dat betekent dat het hof niet tot de conclusie kan komen dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag uit misdrijf afkomstig is. Dit leidt tot vrijspraak.
- c.
Een bedrag van € 3.000 is aangetroffen in de kelder van de woning van verdachte.
- d.
Een bedrag van € 5.400 is aangetroffen bij verdachtes fouillering.
- e.
Een bedrag van € 50.000 is aangetroffen in een plastic zak op de achterbank van de auto waarin verdachte reed.
Het hof stelt voorop dat onder verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, witwassen niettemin bewezen kan worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid (HR 13 oktober 2010, LJN BM0787, NJ 2010, 456).
Het hof leidt uit de volgende feiten en omstandigheden af dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde bedragen uit misdrijf afkomstig zijn:
- *
het gaat om contante bedragen van aanzienlijke omvang, in het bijzonder het bedrag van € 50.000;
- *
de plaatsen waar in het bijzonder de bedragen van € 3.000 en € 50.000 zijn aangetroffen, zijn ongebruikelijk;
- *
ten laste van verdachte wordt – kort gezegd – betrokkenheid bij hennephandel gedurende een langere periode bewezen verklaard;
- *
verdachtes reguliere inkomsten zijn zeer beperkt;
- *
het hof hecht geen geloof aan de verklaringen die verdachte heeft gegeven voor de aanwezigheid en de omvang van de contante bedragen (respectievelijk spaarpotje, vakantiegeld, pensioen uit kennelijk legale bron).
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat de gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, omdat zou vaststaan dat het enkele voorhanden hebben van de bedragen welke afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de bedragen (HR 26 oktober 2010, LJN BM4440).
Uit de bewezen verklaarde betrokkenheid bij hennephandel gedurende een langere periode leidt het hof af dat (vast staat dat) de bedragen afkomstig zijn uit mede door verdachte zelf begane misdrijven. Uit de plekken waar de hier aan de orde zijnde bedragen van € 3.000, € 5.400 en € 50.000 zijn aangetroffen, te weten in verdachtes kelder, in verdachtes portefeuille, respectievelijk in een door hem gebezigde tas in de auto, is naar het oordeel van het hof niet zonder meer af te leiden dat verdachtes gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze gelden (verg. HR 8 januari 2013, LJN BX 6910). Dit leidt tot vrijspraak.
Bewijsoverwegingen feit 1, 2 en 3
Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden af dat deze feiten ten laste van verdachte bewezen zijn:
- *
Verdachte was bedrijfsleider van de growshop [naam].
- *
De 5,3 kilo hennep zijn aangetroffen in de [naam]. De hennepstekken zijn aangetroffen in het pand om de hoek bij de growshop, aan de [adres 2] te [plaats 1], dat wordt gebruikt als opslagruimte van [naam].
- *
In de woning van verdachte zijn diverse bonnen met notities en aantekeningen aangetroffen. Uit op een aantal daarvan vermelde getallen (tussen 2.700 en 3.300) en aanduidingen (“wiet”, “haze”, “gruis”, “nat”, “mooi”, “niet mooi”, “wordt gedroogd”) leidt het hof af dat deze betrekking hebben op de verkoop van hennep. Soortgelijke bonnen zijn aangetroffen in de [naam].
- *
Op het kantoor bij [naam] zijn overzichtlijsten – in ieder geval van 2006 – aangetroffen met daarop vermeld bij “stuksprijs” bedragen tussen € 1,60 en € 2,75 en bij “aantal” hoeveelheden van 84 of 100 stuks of een veelvoud daarvan. Deze lijsten zien op de periode 18 augustus 2006 tot en met 23 oktober 2006. Voorts zijn bij de doorzoekingen op 16 juli 2009, bij [naam] en op de [adres 3] te [plaats 2] handgeschreven bonnen aangetroffen. Deze bonnen vermelden data gelegen in de periode 25 juli 2008 tot en met 21 augustus 2008 danwel de periode februari 2009 tot en met juni 2009. Op deze bonnen staan bedragen genoemd tussen de € 1,50 en € 2,75 en hoeveelheden van 84 of 100 stuks of een veelvoud daarvan. Op de [adres 2] zijn dozen met daarin 84 stekjes aangetroffen.
- *
Een gedeelte van de hierboven genoemde handgeschreven bonnen is gemarkeerd met de lettercode “[naam]” of “[naam]”. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat als hij een transactie binnen [naam] afhandelde hij van [medeverdachte 4] de letters [naam] op de bon moest zetten. Verder heeft [medeverdachte 5] verklaard dat de bijnaam van [medeverdachte 3] “[naam]” is en de letters “[naam]” op de bonnen voor “[naam]” staan.
- *
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] hebben – zakelijk weergegeven – verklaard dat verdachte betrokken is bij de stekkenkoop en -verkoop in [naam]. Het hof heeft geen aanleiding op dit punt aan hun verklaringen te twijfelen.
- *
In een ruimte binnen de garage van verdachte is een inrichting aangetroffen welke geschikt was voor het herpakken van hennep, terwijl in de ruimte verschillende materialen werden aangetroffen die hierop duiden.
- *
In de administratie van [medeverdachte 1], welke bestond uit een groot aantal notities en berekeningen, zijn bonnen aangetroffen met daarop de naam van growshop [naam] met daarop met pen geschreven de aantekening “[naam]”. Bij de doorzoeking bij [naam] is in het kantoor een lijst, getiteld [naam], d.d. 9 juni 2006 aangetroffen. Op deze lijst komt ook de naam “[naam]” voor. Verdachte heeft verklaard dat hij misschien de naam “[naam]” heeft bedacht en dat hiermee [medeverdachte 1] werd bedoeld.
Uit een en ander leidt het hof voor wat betreft de positie van verdachte af dat hij bij de handel in hennep een centrale positie had en dat hij over de gedragingen in dat kader vermocht te beschikken en dat hij blijkens de gang van zaken het plaatsvinden daarvan aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Onder bedoeld aanvaarden begrijpt het hof mede het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Hieruit volgt in de eerste plaats dat het hof feit 3 – kort gezegd de handel in de periode 2006 – 2009 – bewezen acht. De feiten 1 en 2 zien op gedragingen op 16 juli 2009. Er zijn weliswaar geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van enige directe betrokkenheid van verdachte, hetzij als medepleger hetzij als pleger, op de dag van het feit zelf, nu verdachte niet aanwezig maar vanaf begin juli met vakantie was. De aanwezigheid van de hoeveelheden hennep en de hennepstekken behoorde evenwel gelet op de functie van verdachte binnen [naam], tot de gedragingen waarover verdachte vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Hetzelfde geldt voor de verkoop van de twee kilo hennep door [medeverdachte 3] op 16 juli 2009. [medeverdachte 3] heeft bij zijn verhoor door de rechter-commissaris weliswaar verklaard dat hij alleen heeft gehandeld. Het hof acht dit op grond van het bovenstaande – hennepverkopen behoorden tot de gewone gang van zaken en verdachte functioneerde daarin als leidinggevende – echter niet aannemelijk. Nu niet gebleken is van instructies van verdachte dat er in de periode waarin hij met vakantie was geen (ver)kopen zouden plaatsvinden, heeft verdachte ook niet de zorg betracht die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de feiten. Dat geldt naar het oordeel van het hof op dezelfde gronden ook voor de in de zich in het pand van de [naam] bevindende auto van [medeverdachte 3] aangetroffen hoeveelheid. [medeverdachte 3] was degene die op 16 juli 2009 de twee kilo hennep heeft verkocht.
4.Onder een opsporingsambtenaar als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
5. Artikel 126g, zesde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het bevel van de officier van justitie van 6 april 2009 en het bevel verlenging van 30 juni 2009 voldoen aan de in deze bepaling gestelde vereisten.
Art. 5, tweede lid, Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden luidt als volgt:
Indien de persoon in de openbare dienst van een vreemde staat wordt belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie beoordeelt de eenheid van het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, of voldaan wordt aan het vereiste in het eerste lid, onderdeel b, en adviseert de officier van justitie terzake.
Het hof leidt onder meer uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 1 december 2009 af dat de gang van zaken aldus is geweest dat een mondeling gegeven advies omtrent de vraag of de Duitse opsporingsambtenaren beschikten over de voor de uitvoering van het bevel benodigde kennis en vaardigheden aan de feitelijke inzet van de Duitse opsporingsambtenaren vooraf is gegaan en dat van het advies later alsnog schriftelijk verslag is gedaan. Dit punt raakt naar het oordeel van het hof de rechtmatigheid van de actie niet. Overigens is niet aannemelijk geworden dat de Duitse opsporingsambtenaren niet beschikten over de kennis en vaardigheden, benodigd voor de uitvoering van het bevel.
Het hof is verder van oordeel dat de officier van justitie op grond van de in de aanvraag vermelde gegevens en de inhoud van de gegeven adviezen redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit was voldaan. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de startinformatie niet over de hele linie zo oud was dat de officier van justitie op de vermoedelijke juistheid daarvan niet in redelijkheid mocht afgaan.
Naar het oordeel van het hof raakt de al dan niet vermelding van de buitenlandse hoedanigheid van de opsporingsambtenaar op zich niet de geldigheid van het bevel.
Ook voor het overige is het hof van oordeel dat er geen sprake is van verzuimen bij het verlenen van het bevel waardoor de rechtmatigheid van het bevel geraakt wordt.
In het kader van de beoordeling van de uitvoering van het bevel overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat de communicatie tussen Nederlandse en Duitse opsporingsambtenaren zo gebrekkig is geweest dat afbreuk is gedaan aan de zorgvuldigheid van de uitvoering van het bevel dan wel dat het hof niet in staat is de rechtmatigheid daarvan te beoordelen, met name de vraag of verdachte tot andere handelingen is gebracht dan waarop zijn opzet was gericht.
Het hof is van oordeel dat [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) als lid van de groep waarop de pseudokoop-actie was gericht in het bijzonder op grond van de volgende feiten en omstandigheden niet tot andere handelingen is gebracht dan waarop het opzet van [medeverdachte 3] als lid van de groep waarop de pseudokoop-actie betrekking had, was gericht:
• de leden van de groep waren werkzaam in de [naam];
• de aard en de ernst van de verdenking die tegen de groep personen was gerezen rechtvaardigde de inzet van een pseudokoper; de verdenking is achteraf bevestigd door het aantreffen van materiaal waaruit volgt dat er sprake was van hennephandel op structurele schaal;
• er is geen sprake geweest van enige druk van de kant van de opsporingsambtenaren;
• de opsporingsambtenaren hebben in de loop van hun over meerdere dagen gespreide actie in [naam] aangegeven dat ze een hennepplantage wilden beginnen en hebben voor de inrichting advies gevraagd, waarop onder meer [medeverdachte 3] hun tips heeft gegeven;
• de opsporingsambtenaren zijn in ieder geval niet verder gegaan dan dat ze hebben gevraagd of ze het eindproduct daar konden krijgen. Daarop hebben zij een bevestigend antwoord ontvangen.
Het hof verwerpt daarmee zowel het ontvankelijkheidsverweer als het bewijsverweer.
Vrijspraak feit 4
Voor wat betreft de vrijspraak van feit 4 overweegt het hof het volgende.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij, op 16 juli 2009, te [plaats 1], tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk heeft verkocht, in (een) pand gelegen aan de [adres 1], een hoeveelheid van 2 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
- 2.
hij, op 16 juli 2009, te [plaats 1], tezamen en in vereniging met ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan de [adres 1] een grote hoeveelheid van 12 kilogram hennep en in (een) pand gelegen aan de [adres 2], een grote hoeveelheid van 1185 hennepstekken zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
- 3.
hij, op tijstip(pen), in de periode van 01 maart 2006 tot en met 15 juli 2009, te [plaats 1] en [plaats 2], (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of panden gelegen aan de [adres 1] en/of [adres 2] en/of [adres 3] hoeveelheden, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.5.
dat hij op 16 juli 2009, te [plaats 2] een (vuur)wapen van categorie III, te weten: een grendelgeweer met merkaanduiding Mauser, model 66-S, kaliber 7x64,voorhanden heeft gehad.
6.
dat hij op 16 juli 2009, te [plaats 2], opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,310 kilogram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
7.
dat hij op 16 juli 2009, te [plaats 2] vijf, wapen(s) van categorie II, te weten: vijf, spuitbus(sen) pfefferspray welke geschikt zijn voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van alle tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van alle tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van alle tenlastegelegde feiten tot de straf zoals opgelegd door de rechtbank.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof stelt voorop dat het minder feiten bewezen heeft verklaard dan de rechtbank en dan waartoe de advocaat-generaal heeft gerequireerd.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan de verkoop van hennep en hennepstekken in de [naam]. Verdachte heeft daarbij een leidende rol gehad. Hennep is schadelijk voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft verdachte onder meer wapens voorhanden gehad, waaronder een vuurwapen van categorie 3. Er is sprake van ernstige strafbare feiten. Een en ander rechtvaardigt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Ten voordele van verdachte neemt het hof in aanmerking dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 oktober 2012 – op een veroordeling in 1993 na – niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie en Opiumwet.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden.
Beslag
Verbeurdverklaring
De gelden onder de nummers 1 tot en met 3 in het dictum zijn voorwerpen die verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen.
Het hof leidt uit de volgende feiten en omstandigheden af dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde bedragen uit die feiten afkomstig zijn:
- *
het gaat om contante bedragen van aanzienlijke omvang, in het bijzonder het bedrag van € 50.000;
- *
de plaatsen waar in het bijzonder de bedragen van € 3.000 en 50.000 zijn aangetroffen, zijn ongebruikelijk;
- *
verdachtes reguliere inkomsten zijn zeer beperkt;
- *
het hof hecht geen geloof aan de verklaringen die verdachte heeft gegeven voor de aanwezigheid en de omvang van de contante bedragen (respectievelijk spaarpotje, vakantiegeld, pensioen uit kennelijk legale bron).
Ze behoren de veroordeelde toe. Ze zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het tenlastegelegde en bewezenverklaarde aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1)
Geld Nederlands waarde € 50.000;
- 2)
Geld Nederlands waarde € 5.400;
- 3)
Geld Nederlands waarde € 3.000.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 4)
Mes met boksbeugel;
6) 3.00 stk Spuitbus – pepperspray;
7) Zendapparatuur – GSM-jammer;
8) Geweer met telescoop;
9) Katapult;
10) 1.00 stk Spuitbus – pepperspray.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 5)
Videoapparatuur.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.