HR 19 oktober 1993, NJ 1994, 150 m.nt. Van Veen.
HR, 22-12-2009, nr. 08/03949 J
ECLI:NL:HR:2009:BK3356
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
08/03949 J
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK3356
- Roepnaam
Vlinderbom
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK3356, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK3356
ECLI:NL:PHR:2009:BK3356, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK3356
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑03‑2009
- Vindplaatsen
NJ 2010, 193 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijs medeplegen. Uit de bewijsmiddelen en de daaraan toegevoegde bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat verdachte telkens zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen, in aanmerking genomen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
22 december 2009
Strafkamer
Nr. 08/03949 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 2008, nummer 24/002807-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 11 december 2006 te Akkrum, in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een NS-kaartautomaat, toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen, heeft vernield.
2. hij op 11 december 2006 te Akkrum, in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een dakgoot van een pand gelegen aan [a-straat], toebehorende aan [benadeelde partij 1], heeft beschadigd."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"met betrekking tot feit 1
Ik was op 11 december 2006 met een paar vrienden. Een van die vrienden wilde een jongen ophalen van het station in Akkrum. We moesten daar wachten op het station. [Betrokkene 1] pakte toen een vlinderbom en stopte die in de kaartjesautomaat. We zijn weggegaan en zagen later dat de automaat stuk was. U houdt mij mijn verklaring voor zoals ik die heb afgelegd tegenover de politie. Deze verklaring is juist. Het idee dat de automaat zou gaan ontploffen gaf me wel een kick. [Betrokkene 2] en [betrokkene 3] stonden er ook bij. Wij zijn weggegaan toen [betrokkene 1] de vlinderbom er in stak en hebben van een afstand van zo'n 20 meter toegekeken. Daarna zijn we teruggegaan om te kijken wat de schade was.
met betrekking tot feit 2
Het kan wel zijn dat dit geweest is vlak voor het geval bij het station in Akkrum. Wij stonden bij de leugenbank tegenover de fysio-praktijk. We zijn na de ontploffing weggefietst. De ontploffing ga me wel een kick.
[Betrokkene 1] haalde de vlinderbom uit zijn eigen zak. [Betrokkene 2] en [betrokkene 4] waren hier ook bij."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 11 december 2006 ben ik met vrienden naar het NS-station in Akkrum gegaan. Ik zag dat [betrokkene 1] de nodige vlinderbommen bij zich had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat hij een vlinderbom in de treinkaartjesautomaat wilde stoppen en deze daarna te laten ontploffen. Wij vonden dit met z'n allen wel een goed idee. Het idee dat de automaat ging ontploffen gaf ons wel een kick. Ik zag dat [betrokkene 1] de vlinderbom aanstak en deze daarna in de treinkaartjesautomaat gooide. Daarna zijn we snel weggefietst. Kort daarna hoorde ik een harde knal. Ik herkende dit als het ontploffen van een vlinderbom. Daarna zijn we met z'n allen teruggefietst om te kijken wat de schade was aan de automaat."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 11 december 2006 zat ik samen met mijn vrienden bij de leugenbank in het centrum van Akkrum. Op een gegeven moment zag ik dat [betrokkene 1] een vlinderbom tevoorschijn haalde. Ik zag dat [betrokkene 1] deze aanstak en daarna in de dakgoot van het ernaast gelegen Fysiotherapiegebouw gooide. Kort daarna hoorde ik een harde knal. Ik zag dat tengevolge van deze ontploffing er een gat in de betreffende dakgoot was ontstaan. Gelijk daarop zijn we snel weggefietst omdat we niet door de politie gepakt wilden worden. De hele ontploffing gaf mij weer een enorme kick. Ik heb er dan ook niets van gezegd tegen [betrokkene 1]."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben namens de Nederlandse Spoorwegen gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen maandag 11 december 2006 te 21.00 uur en 21.30 uur is schade veroorzaakt aan de treintjesautomaat welke op het terrein van het NS station te Akkrum staat. Een storingsmonteur constateerde dat de automaat door middel van vuurwerk opgeblazen was."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
"Ik ben namens [benadeelde partij 1] gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen maandag 11 december 2006 te 18.00 uur en 12 december 2006 te 15.10 uur werd op [a-straat 1] te Akkrum een raam vernield. Ik heb gezien dat er een gat en een scheur in het raam van ons bedrijfspand zat. Tevens zag ik dat in de dakgoot een gat in de dakbedekking zat."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan het medeplegen van de twee vernielingen zoals hieronder bewezen zijn verklaard. Het hof baseert dit op het volgende:
Uit het dossier en de zich in dat dossier bevindende getuigenverklaringen, blijkt dat verdachte zich op 11 december 2007 samen met een groep jongeren bevond bij het leugenbankje in het centrum van Akkrum. Vervolgens is door een van de leden van de groep een vlinderbom tot ontploffing gebracht in de dakgoot van het tegenover het leugenbankje gelegen gebouw van [benadeelde partij 1]. Verdachte heeft zich op geen enkele moment van deze actie gedistantieerd. Deze ontploffing gaf verdachte, naar eigen zeggen wel een kick. Wanneer de groep zich vervolgens begeeft naar het NS-station te Akkrum, terwijl verdachte de gevolgen van de ontploffing van een vlinderbom kort tevoren heeft kunnen aanschouwen, gaat verdachte met de groep mee om wederom vuurwerk tot ontploffing te brengen. Verdachte verklaart hier tegenover de politie over dat de groep het een goed idee vond en dat het ze allemaal wel een kick gaf. Terwijl [betrokkene 1] de bewuste vlinderbom in de kaartjesautomaat stopt is er niemand van de groep die hem hiervan weerhoudt en blijft de meerderheid van de groep, waaronder verdachte, (al dan niet op enige afstand) kijken wat er gebeurt. Naar 's hofs oordeel kan worden gesteld dat verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarvan hij wist of in ieder geval kon weten dat schade en overlast zou ontstaan. Verdachte heeft ingestemd met en is aanwezig geweest bij voormelde vernielingen. Derhalve kan verdachte als medepleger worden gekwalificeerd.
Dat verdachte niet zelf daadwerkelijk het vuurwerk tot ontploffen heeft gebracht doet daar niet aan af."
2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de daaraan toegevoegde bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat de verdachte telkens zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen, in aanmerking genomen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn. De bewezenverklaring onder 1 en 2 is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak,
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 december 2009.
Conclusie 03‑11‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft verdachte op 8 september 2008 voor 1 primair: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen, en 2 primair: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uur. Voorts heeft het hof de vordering van een benadeelde partij toegewezen.
2.
Mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, eveneens advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
Het middel klaagt over het bewijs van het medeplegen van feit 2 primair. Dat bewijs zou niet in de gebezigde bewijsmiddelen gevonden kunnen worden. Verdachte is weliswaar getuige geweest van het strafbare feit maar heeft niet meegewerkt aan de uitvoering daarvan, noch bewust, nauw en volledig samengewerkt.
3.1.
Het hof heeft bewezenverklaard dat:
- ‘1.
primair: hij op 11 december 2006 te Akkrum, in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een Nskaartautomaat, toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen, heeft vernield;
- 2.
primair: hij op 11 december 2006 te Akkrum, in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een dakgoot van een pand gelegen aan [a-straat], toebehorende aan [benadeelde partij 1], heeft beschadigd’.
3.2.
De bewezenverklaring heeft het hof doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 augustus 2008 —zakelijk weergegeven— onder meer verklaard met betrekking tot feit 1
Ik was op 11 december 2006 met een paar vrienden. Een van die vrienden wilde een jongen ophalen van het station in Akkrum. We moesten daar wachten op het station. [Betrokkene 1] pakte toen een vlinderbom en stopte die in de kaartjesautomaat. We zijn weggegaan en zagen later dat de automaat stuk was.
U houdt mij mijn verklaring voor zoals ik die heb afgelegd tegenover de politie. Deze verklaring is juist. Het idee dat de automaat zou gaan ontploffen gaf me wel een kick. [Betrokkene 2] en [betrokkene 3] stonden er ook bij. Wij zijn weggegaan toen [betrokkene 1] de vlinderbom er in stak en hebben van een afstand van zo'n 20 meter toegekeken. Daama zijn we teruggegaan om te kijken wat de schade was.
met betrekking tot feit 2
Het kan wel zijn dat dit geweest is vlak voor het geval bij het station in Akkrum.
Wij stonden bij de leugenbank tegenover de fysio-praktijk. We zijn na de ontploffing weggefietst. De ontploffing ga me wel een kick. [Betrokkene 1] haalde de vlinderbom uit zijn eigen zak. [Betrokkene 2] en [betrokkene 4] waren hier ook bij.
2.
Een dossier nr. 66163 bevattende diverse processen-verbaal, waaronder:
2.1
Een proces-verbaal nr. 2006126529-3 d.d. 23 december 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie en [verbalisant 2], brigadier van politie, beiden van Politie Fryslân, Team Wald en Wetter, —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 11 december 2006 ben ik met vrienden naar het NS-station in Akkrum gegaan.
Ik zag dat [betrokkene 1] de nodige vlinderbommen bij zich had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat hij een vlinderbom in de treinkaartjesautomaat wilde stoppen en deze daama te laten ontploffen. Wij vonden dit met z'n allen wel een goed idee. Het idee dat de automaat ging ontploffen gaf ons wel een kick. Ik zag dat [betrokkene 1] de vlinderbom aanstak en deze daama in de treinkaartjesautomaat gooide. Daama zijn we snel weggefietst. Kort daama hoorde ik een harde knal. Ik herkende dit als het ontploffen van een vlinderbom. Daama zijn we met z'n allen teruggefietst om te kijken wat de schade was aan de automaat.
2.2
Een proces-verbaal nr. 2006122767-3 d.d. 23 december, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] onder 2.1. voomoemd, —zakelijk weergegeven— inhoudende: als verklaring van verdachte:
Op 11 december 2006 zat ik samen met mijn vrienden bij de leugenbank in het centrum van Akkrum. Op een gegeven moment zag ik dat [betrokkene 1] een vlinderbom tevoorschijn haalde. Ik zag dat [betrokkene 1] deze aanstak en daama in de dakgoot van het ernaast gelegen Fysiotherapiegebouw gooide. Kort daama hoorde ik een harde knal. Ik zag dat tengevolge van deze ontploffing er een gat in de betreffende dakgoot was ontstaan. Gelijk daarop zijn we snel weggefietst omdat we niet door de politie gepakt wilden worden. De hele ontploffing gaf mij weer een enorme kick. Ik heb er dan ook niets van gezegd tegen [betrokkene 1].
2.2
Een proces-verbaal nr. 2006126529-1 d.d. 22 december 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie. Politie Fryslân, Team Wald en Wetter, —zakelijk weergegeven— inhoudende: als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben namens de Nederlandse Spoorwegen gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen maandag 11 december 2006 te 21.00 uur en 21.30 uur is schade veroorzaakt aan de treintjesautomaat welke op het terrein van het NS station te Akkrum staat. Een storingsmonteur constateerde dat de automaat door middel van vuurwerk opgeblazen was.
2.3
Een proces-verbaal nr. 2006126529-1 d.d. 22 december 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 4], surveillant van politie, Politie Fryslân, Team Wald en Wetter, —zakelijk weergegeven— inhoudende: als verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ben namens [benadeelde partij 1] gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen maandag 11 december 2006 te 18.00 uur en 12 december 2006 te 15.10 uur werd op [a-straat 1] te Akkrum een raam vernield. Ik heb gezien dat er een gat en een scheur in het raam van ons bedrijfspand zat. Tevens zag ik dat in de dakgoot een gat in de dakbedekking zat.’
3.3.
Voorts heeft het hof in het verkort arrest nog overwogen:
‘Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan het medeplegen van de twee vernielingen zoals hieronder bewezen zijn verklaard. Het hof baseert dit op het volgende:
Uit het dossier en de zich in dat dossier bevindende getuigenverklaringen, blijkt dat verdachte zich op 11 december 2007 samen met een groep jongeren bevond bij het leugenbankje in het centrum van Akkrum. Vervolgens is door een van de leden van de groep een vlinderbom tot ontploffing gebracht in de dakgoot van het tegenover het leugenbankje gelegen gebouw van [benadeelde partij 1]. Verdachte heeft zich op geen enkele moment van deze actie gedistantieerd. Deze ontploffing gaf verdachte, naar eigen zeggen wel een kick. Wanneer de groep zich vervolgens begeeft naar het NS-station te Akkrum, terwijl verdachte de gevolgen van de ontploffing van een vlinderbom kort tevoren heeft kunnen aanschouwen, gaat verdachte met de groep mee om wederom vuurwerk tot ontploffing te brengen. Verdachte verklaart hier tegenover de politie over dat de groep het een goed idee vond en dat het ze allemaal wel een kick gaf. Terwijl [betrokkene 1] de bewuste vlinderbom in de kaartjesautomaat stopt is er niemand van de groep die hem hiervan weerhoudt en blijft de meerderheid van de groep, waaronder verdachte, (al dan niet op enige afstand) kijken wat er gebeurt. Naar 's hofs oordeel kan worden gesteld dat verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarvan hij wist of in ieder geval kon weten dat schade en overlast zou ontstaan. Verdachte heeft ingestemd met en is aanwezig geweest bij voormelde vernielingen. Derhalve kan verdachte als medepleger worden gekwalificeerd.
Dat verdachte niet zelf daadwerkelijk het vuurwerk tot ontploffen heeft gebracht doet daar niet aan af.’
3.4.
Voor medeplegen is noodzakelijk is dat verdachte enige uitvoeringshandeling van het strafbaar feit heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de ander of anderen heeft samengewerkt.1. Het hof heeft niet vastgesteld dat verdachte heeft meegedaan aan de uitvoering. Een nauwe en volledige samenwerking zou in de gedachtengang van het hof kennelijk tot uitdrukking komen in de aanwezigheid van verdachte bij de vernielingen en de instemming daarmee. Het hof heeft over de wijze waarop die instemming tot stand is gekomen, zich heeft geuit en hoe die instemming van invloed kan zijn geweest op de begane strafbare feiten verder niets vastgesteld. Niet staat bijvoorbeeld vast dat verdachte [betrokkene 1] heeft aangemoedigd of aangespoord, dat hij met [betrokkene 1] overleg heeft gepleegd enzovoorts. In de tijd geplaatst heeft feit 2 als eerste plaatsgevonden. M.b.t. dit feit kan helemaal niets blijken over enige vorm van overleg of samenwerking. M.b.t. het als feit 1 bewezenverklaarde heeft het hof inderdaad vastgesteld dat verdachte toen wist dat [betrokkene 1] vlinderbommen bij zich had en is er sprake van een grotere betrokkenheid, gelet onder meer op het feit dat de groep samen is weggevlucht en samen weer is teruggekeerd om het effect te bekijken.
Maar mijns inziens zijn deze gedragingen ook onvoldoende om van nauwe en volledige samenwerking te kunnen spreken. Verdachte was volgens de bewijsmiddelen een volger, een toeschouwer.2.
Dat verdachte niet heeft ingegrepen zou mijns inziens alleen maar relevant zijn in de situatie waarin hij verplicht was om een gevolg dat mede door zijn toedoen zich dreigde voor te doen te verhinderen. Maar dat verlangt al een grotere bemoeienis van verdachte met het gebeuren dan alleen maar een sensatiezoekende aanwezigheid.
Het middel komt mij gegrond voor, hetgeen tot gevolg heeft dat het bestreden arrest naar mijn mening niet in stand zal kunnen blijven.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2009
HR 26 oktober 2004, LJN AR2187.
Beroepschrift 06‑03‑2009
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats], draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, uitgesproken op 6 september 2008, onder parketnummer 24/002807-07, waarbij verzoeker wegens ‘(1 primair) medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen’ en ‘(2 primair) medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen’ is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van zeventig (70) uren:
Middel:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het bewezen verklaarde medeplegen ligt (in het bijzonder t.a.v. feit 2 primair) niet in de bewijsmiddelen besloten. Het hof is hierdoor op gronden die niet toereikend zijn, tot een bewezenverklaring gekomen. Subsidiair wordt aangevoerd dat het hof een onjuiste inhoud heeft gegeven aan het bestanddeel ‘medeplegen’ (t.a.v. feit 1 primair en / of feit 2 primair).
De bewezenverklaring (t.a.v. feit 2 primair) steunt — voor wat betreft het medeplegen — volledig op het (eerste) onder 2.2 opgenomen bewijsmiddel. In dat bewijsmiddel is — zakelijk weergegeven — opgenomen de verklaring van verzoeker. Deze verklaring luidt — voor zover van belang — als volgt:
‘Op een gegeven moment zag ik dat [betrokkene 1] een vlinderbom tevoorschijn haalde. Ik zag dat [betrokkene 1] deze aanstak en daarna in de dakgoot van het ernaast gelegen Fysiotherapiegebouw gooide. Kort daarna hoorde ik een knal. (…) Gelijk daarop zijn we snel weggefietst omdat we niet door de politie gepakt wilden worden.’
Met betrekking tot het ‘medeplegen’ heeft het hof het volgende overwogen:
‘Uit het dossier en de zich in dat dossier bevindende getuigenverklaringen, blijkt dat verdachte zich op 11 december 2007 samen met een groep jongeren bevond bij het leugenbankje in het centrum van Akkrum. Vervolgens is door een van de leden van de groep een vlinderbom tot ontploffing gebracht in de dakgoot van het tegenover het leugenbankje gelegen gebouw van de [benadeelde partij 1]. Verdachte heeft zich op geen enkel moment van deze actie gedistantieerd. Deze ontploffing gaf verdachte, naar eigen zeggen wel een kick. (…).
Verdachte heeft ingestemd met en is aanwezig geweest bij voormelde vernielingen. Derhalve kan verdachte als medepleger worden gekwalificeerd. Dat verdachte niet zelf daadwerkelijk het vuurwerk tot ontploffing heeft gebracht doet daar niet aan af.’
Medeplegen vereist een bewuste, nauwe en volledige samenwerking. Om (passief) medeplegen te bewijzen, is het niet voldoende dat de betrokkene bij de gedraging aanwezig is geweest. Het hof dat kennelijk ook gezien en heeft (daarom) overwogen dat verzoeker met de vernieling ‘heeft ingestemd’.
Het gaat hier om een stilzwijgende instemming achteraf. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat een dergelijke, achteraf impliciet kenbaar gemaakte, instemming niet voldoende is om (passief) medeplegen te kunnen aannemen.
Uit het tot het bewijs gebezigde bewijsmiddel (2.2) blijkt op geen enkele wijze dat verzoeker vooraf wist dat de medeverdachte ([betrokkene 1]) van plan was de vlinderbom die hij tevoorschijn had gehaald, in de dakgoot van het gebouw van de fysiotherapiepraktijk te gooien. Een dergelijk handelen ligt niet voor de hand. [betrokkene 1] had het vuurwerk ook ‘gewoon’ ergens op straat kunnen gooien. Het enkele feit dat verzoeker ‘zag’ dat [betrokkene 1] het vuurwerk aanstak en daarna in de dakgoot van het fysiotherapiegebouw gooide, impliceert niet dat hij had kunnen ingrijpen.
Het gegeven dat hij achteraf met [betrokkene 1] en de andere jongens is weggefietst en bij de politie heeft verklaard dat het hem wel een kick gaf, maakt dit niet anders. Dat geldt ook voor de opmerking dat hij er niets van heeft gezegd tegen [betrokkene 1].
Medeplegen vereist een ‘bewuste’ samenwerking. Dat wil zeggen dat de medepleger opzet moet hebben op de samenwerking en op de delictsgedraging. Het hof had dan ook tenminste moeten vaststellen dat verzoeker zich ervan bewust was dat [betrokkene 1] van plan was de dakgoot te vernielen door de vlinderbom in die dakgoot tot ontploffing te brengen. Uit het gebezigde bewijsmiddel blijkt dat niet. De overweging van het hof ‘dat verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarvan hij wist of in ieder geval kon weten dat schade en overlast zou ontstaan’, vindt — ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde feit — geen steun in de bewijsmiddelen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het onder 2 primair bedoelde feit, zich in de tijd heeft afgespeeld voordat het onder 1 primair bedoelde feit werd begaan. De wetenschap kon, met andere woorden, dus niet worden afgeleid uit eerder handelen van [betrokkene 1] (of van anderen).
Op geen enkele wijze is gebleken dat verzoeker een substantiële bijdrage aan het geheel (van feit 2 primair) heeft geleverd. Een dergelijke eis dient niet alleen te worden gesteld bij het z.g. ‘actief medeplegen’, maar zeker ook bij het z.g. ‘passief medeplegen’. Het ‘zich niet distantiëren’ vereist meer dan het niet-afhaken. Het is in dit geval de vraag of ingrijpen wel mogelijk was. Uit het gebezigde bewijsmiddel (2.2) blijkt dat in elk geval niet.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 6 maart 2009
J. Boksem